ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

9 november 2017 ( *1 )

„Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen de Arabische Republiek Syrië – Beperkende maatregelen tegen een in de bijlage bij een besluit opgenomen persoon – Verlenging van de geldigheid van dit besluit tijdens de procedure voor het Gerecht van de Europese Unie – Verzoek om aanpassing van het verzoekschrift dat ter terechtzitting is geformuleerd en niet bij afzonderlijke schriftelijke akte – Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Bulgaarse taalversie – Nietigverklaring door het Gerecht van het aanvankelijke besluit waarbij de belanghebbende is opgenomen op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn – Verstrijken van de geldigheid van het besluit tot verlenging – Voortbestaan van het voorwerp van het verzoek om aanpassing van het verzoekschrift”

In zaak C‑423/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 1 augustus 2016,

HX, wonende te Damascus (Syrië), vertegenwoordigd door S. Koev, advokat,

rekwirant,

andere partij in de procedure:

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door I. Gurov en S. Kyriakopoulou als gemachtigden,

verweerder in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J.‑C. Bonichot (rapporteur), A. Arabadjiev, S. Rodin en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 juni 2017,

het navolgende

Arrest

1

Met zijn hogere voorziening verzoekt HX om gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 2 juni 2016, HX/Raad (T‑723/14, EU:T:2016:332; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht, ten eerste, uitvoeringsbesluit 2014/488/GBVB van de Raad van 22 juli 2014 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2014, L 217, blz. 49) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 793/2014 van de Raad van 22 juli 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2014, L 217, blz. 10) heeft nietig verklaard voor zover dit uitvoeringsbesluit en deze uitvoeringsverordening HX betreffen, en ten tweede, de vorderingen tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB (PB 2015, L 132, blz. 82) heeft afgewezen.

Toepasselijke bepalingen

2

Artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, in de versie die van toepassing is op de procedure die tot het bestreden arrest heeft geleid (hierna: „Reglement voor de procesvoering van het Gerecht”), bevat de lijst van de procestalen bij het Gerecht, waaronder de Bulgaarse taal.

3

Artikel 45 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, met het opschrift „Bepaling van de procestaal”, dat staat in titel II, „Regeling van het taalgebruik”, bepaalt in lid 1:

„In de rechtstreekse beroepen in de zin van artikel 1 wordt de procestaal gekozen door de verzoeker […].”

4

In artikel 78 van dit Reglement is bepaald:

„1.   Bij het verzoekschrift worden in voorkomend geval de stukken bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut [van het Hof van Justitie van de Europese Unie] gevoegd.

2.   Het verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 272 VWEU wordt ingediend op grond van een arbitragebeding vervat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, gaat vergezeld van een exemplaar van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen.

3.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij een recent bewijs van zijn bestaan rechtens bij het verzoekschrift (uittreksel uit het handelsregister, uittreksel uit het verenigingsregister of enig ander officieel stuk).

4.   Het verzoekschrift gaat vergezeld van de in artikel 51, leden 2 en 3, bedoelde stukken.

5.   Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden in de leden 1 tot en met 4, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de bovenbedoelde stukken over te leggen. Indien deze verzuimen niet binnen de gestelde termijn worden hersteld, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van deze voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.”

5

Artikel 86 van dat Reglement, „Aanpassing van het verzoekschrift”, luidt als volgt:

„1.   Wanneer een handeling waarvan om nietigverklaring wordt verzocht, door een andere handeling met hetzelfde voorwerp wordt vervangen of gewijzigd, kan de verzoeker vóór de sluiting van de mondelinge behandeling of vóór de beslissing van het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, het verzoekschrift aanpassen om met dit nieuwe gegeven rekening te houden.

2.   De aanpassing van het verzoekschrift moet bij afzonderlijke akte worden gedaan vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 263, zesde alinea, VWEU waarbinnen kan worden verzocht om de nietigverklaring van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt.

3.   De memorie houdende aanpassing bevat:

a)

de aangepaste conclusies;

b)

zo nodig, de aangepaste middelen en argumenten;

c)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen ter zake van de aanpassing van de conclusies.

4.   De memorie houdende aanpassing gaat vergezeld van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt. Indien deze handeling niet is overgelegd, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om deze over te leggen. Indien dit verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van dit vereiste tot de formele niet-ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift leidt.

5.   Onverminderd de door het Gerecht te nemen beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift, bepaalt de president voor de verweerder een termijn waarbinnen hij op de memorie houdende aanpassing kan antwoorden.

[…]”

6

Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht luidt:

„De griffier stelt van elke instructiezitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en de griffier ondertekend. Het heeft kracht van authentieke akte.”

7

Volgens artikel 227 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is dit Reglement authentiek in de talen bedoeld in artikel 44 ervan.

Voorgeschiedenis van het geding, beroep voor het Gerecht en bestreden arrest

8

Rekwirant is een zakenman met de Syrische nationaliteit tegen wie beperkende maatregelen zijn genomen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Zijn naam is bij uitvoeringsbesluit 2014/488 toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14), alsmede, bij uitvoeringsverordening nr. 793/2014, aan de lijst in bijlage II bij verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB 2012, L 16, blz. 1). In zijn inleidend verzoekschrift bij het Gerecht heeft hij nietigverklaring gevorderd van dit uitvoeringsbesluit en van deze uitvoeringsverordening voor zover zij hem betreffen.

9

Daar besluit 2013/255 intussen was verlengd bij besluit 2015/837, heeft rekwirant tevens getracht nietigverklaring van dit laatste besluit te verkrijgen middels aanpassing van zijn inleidend verzoekschrift als voorzien in artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

10

Hij heeft om deze aanpassing verzocht ter terechtzitting van 8 december 2015. Hij betoogt dat hij tijdens deze terechtzitting uit de pleidooien van de vertegenwoordiger van de Raad van de Europese Unie het bestaan van het verlengingsbesluit heeft vernomen.

11

Het Gerecht, dat de in het inleidende verzoekschrift geformuleerde vorderingen tot nietigverklaring heeft toegewezen, heeft niettemin geweigerd het verzoek om aanpassing van dat verzoekschrift ontvankelijk te verklaren. Deze niet-ontvankelijkheid hield volgens het Gerecht verband met het verzuim om dat verzoek „bij afzonderlijke akte” in de zin van artikel 86 van zijn Reglement voor de procesvoering in te dienen.

Conclusies van partijen voor het Hof

12

Rekwirant verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen voor zover het Gerecht bij punt 2 van het dictum ervan zijn vordering tot nietigverklaring van besluit 2015/837 heeft afgewezen;

de zaak ten gronde af te doen en besluit 2015/837 nietig te verklaren voor zover dit hem betreft;

subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen voor zover het Gerecht bij punt 2 van het dictum zijn vordering tot nietigverklaring van besluit 2015/837 heeft afgewezen, en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

13

De Raad verzoekt het Hof:

de hogere voorziening in haar geheel af te wijzen, en

rekwirant te verwijzen in de kosten.

Hogere voorziening

Argumenten van partijen

14

Rekwirant betoogt dat het Gerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn verzoek om aanpassing van het verzoekschrift, terwijl dit verzoek, hoewel het mondeling tot uitdrukking was gebracht ter terechtzitting, vóór de sluiting van de mondelinge behandeling een schriftelijke vorm heeft gekregen, aangezien het in het proces-verbaal van de terechtzitting is vermeld. Op deze wijze had zijn verzoek om aanpassing van het verzoekschrift, ondanks het feit dat er geen afzonderlijk schriftelijk document in eigenlijke zin is neergelegd, moeten worden beschouwd in overeenstemming te zijn met de vereisten van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Hij stelt bovendien dat door het ontbreken van een werkelijk schriftelijk verzoek geen afbreuk is gedaan aan de rechten van de tegenpartij en de arbeid van het Gerecht niet is belemmerd.

15

Rekwirant meent voorts dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen rekening te houden met de bijzonderheden van de door hem gekozen procestaal, te weten het Bulgaars. Deze taalversie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gebruikt een dubbelzinnig woord dat voor de indiening van een verzoek om aanpassing van het verzoekschrift niet noodzakelijkerwijs het vereiste van een afzonderlijk schriftelijk document impliceert.

16

Bovendien betoogt hij dat het Gerecht het beginsel van de procedure op tegenspraak heeft geschonden door hem geen extra termijn toe te kennen om een verzoek tot nietigverklaring van besluit 2015/837 in te dienen, terwijl hij pas tijdens de terechtzitting kennis had genomen van dat besluit.

17

De Raad betoogt dat artikel 86, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zonder enige dubbelzinnigheid impliceert dat een schriftelijk verzoek moet worden ingediend. Gesteld al dat de Bulgaarse taalversie in dit opzicht afwijkt van de andere taalversies, meent de Raad dat aan die versie niet meer gewicht toekomt dan aan de andere. Alle andere taalversies gebruiken volgens de Raad immers bewoordingen die onbetwistbaar tot uitdrukking brengen dat een afzonderlijke schriftelijke akte vereist is. Hoe dan ook volstaat een contextuele analyse van het gehele artikel 86 van dat Reglement om aan te tonen dat het alleen om een schriftelijke akte kan gaan, met name daar sprake is van bij de akte „gevoegde” stukken.

Beoordeling door het Hof

18

Vooraf moet worden opgemerkt dat blijkens de rechtspraak van het Hof de conclusies van partijen er in beginsel door worden gekenmerkt dat zij onveranderbaar zijn (zie met name arrest van 11 november 2010, Commissie/Portugal, C‑543/08, EU:C:2010:669, punt 20en aldaar aangehaalde rechtspraak). Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vormt een codificatie van bestaande rechtspraak over de uitzonderingen die op dit beginsel van onveranderbaarheid kunnen worden gemaakt. De opmerkingen van het Hof in deze hogere voorziening gelden dus enkel in het kader van deze uitzonderingssituatie.

19

In herinnering dient te worden gebracht dat artikel 45 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de verzoeker toestaat de procestaal te kiezen in rechtstreekse beroepen. In casu heeft HX in de procedure voor het Gerecht die tot het bestreden arrest heeft geleid, daartoe het Bulgaars gekozen, dat zijn advocaat beheerst.

20

Rekwirant betoogt voor het Hof, zonder te worden tegengesproken door de Raad, dat artikel 86, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in deze taalversie niet eenduidig is, omdat anders dan de Engelse („separate document”) en Franse („acte séparé”) taalversie van deze bepaling, de Bulgaarse taalversie niet het woord „akte” gebruikt maar het woord „molba” („verzoek”). Dit woord brengt niet noodzakelijkerwijs het vereiste van schriftelijkheid mee daar het meer in het algemeen de uiting van een wil betekent, welke uiting net zo goed mondeling als schriftelijk kan gebeuren.

21

Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat deze dubbelzinnigheid de vertegenwoordiger van rekwirant tot de mening heeft gebracht dat een verzoek om aanpassing van het verzoekschrift dat hij mondeling heeft ingediend tijdens de terechtzitting waarop hij stelt kennis te hebben genomen van het besluit waarop dat verzoek ziet, ontvankelijk zou zijn. Bovendien kan rekwirant in zijn indruk zijn gesterkt door het feit dat dit verzoek nadien is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting, dat ingevolge artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kracht van een authentieke akte heeft.

22

Indien het Gerecht meende dat het verzoek om aanpassing van het verzoekschrift zoals dat was ingediend, niet voldeed aan de vormvoorschriften die in zijn Reglement voor de procesvoering zijn gesteld, had het op zijn minst rekwirant op zijn fout moeten wijzen en hem in staat moeten stellen deze te herstellen.

23

Zoals de advocaat-generaal in de punten 33 en 34 van haar conclusie heeft opgemerkt, is het weliswaar volstrekt gerechtvaardigd om aan de aanpassing van het verzoekschrift bepaalde formele voorwaarden te verbinden, doch gelden deze voorwaarden niet zomaar en dienen zij er integendeel toe om het contradictoire karakter van de procedure en de goede rechtsbedeling te waarborgen.

24

In dit verband bepaalt artikel 86, leden 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zelf dat het verzuim om bepaalde formaliteiten voor de indiening van verzoeken om aanpassing van het verzoekschrift te vervullen, deze verzoeken niet noodzakelijkerwijs niet-ontvankelijk maakt. Dezelfde beoordelingsmarge van het Gerecht is overigens ook terug te vinden met betrekking tot de bijlagen bij het verzoekschrift, aangezien artikel 78, lid 5, van dit Reglement voorziet in een mogelijkheid tot herstel via de griffier, en het Gerecht, indien daarvan geen gebruik wordt gemaakt, alsnog kan beslissen dat het verzoekschrift niettemin ontvankelijk blijft.

25

Aan deze slotsom kan niet op goede gronden worden afgedaan door de redenering van de Raad, die zich baseert, ten eerste, op de omstandigheid dat de Bulgaarse taalversie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de enige is die de dubbelzinnigheid bevat waarop rekwirant heeft gewezen, en, ten tweede, op de rechtspraak van het Hof volgens welke de noodzaak van een uniforme toepassing en uitlegging van het Unierecht uitsluit dat een voorschrift op zichzelf in een van zijn taalversies wordt beschouwd, maar integendeel vereist dat dit in het licht van alle andere taalversies op basis van de wil van de auteur ervan wordt uitgelegd (zie in die zin arresten van 12 november 1969, Stauder, 29/69, EU:C:1969:57, punt 3; 17 juli 1997, Ferriere Nord/Commissie, C‑219/95 P, EU:C:1997:375, punt 15, en 15 oktober 2015, Grupo Itevelesa e.a., C‑168/14, EU:C:2015:685, punt 42).

26

Wat een bepaling van het Reglement voor de procesvoering van een rechterlijke instantie van de Unie betreft, dat overigens in alle talen van de Unie door deze rechterlijke instantie zelf is vastgesteld en in alle procestalen authentiek is verklaard overeenkomstig artikel 44 juncto artikel 227, lid 1, van dit Reglement, zou het immers in strijd zijn met het recht van de justitiabelen om zelf te kiezen in welke officiële taal zij zich tot de Unierechter richten – welk recht voortvloeit uit zowel artikel 20, lid 2, onder d), en artikel 24, vierde alinea, VWEU, als uit artikel 45 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht –, om van hen te verwachten dat zij zich op alle taalversies van dit Reglement baseren teneinde te voorkomen dat een eventuele afwijking in de versie ervan in de procestaal tot niet-ontvankelijkheid leidt.

27

Bijgevolg heeft het Gerecht het verzoek van HX om aanpassing van het verzoekschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard louter omdat het niet bij afzonderlijke schriftelijke akte was ingediend, zonder hem eerst te hebben uitgenodigd dit te herstellen.

28

Dientengevolge dient punt 2 van het dictum van het bestreden arrest te worden vernietigd, zonder dat het andere middel van de hogere voorziening hoeft te worden onderzocht.

Verzoek om aanpassing van het in eerste aanleg ingediende verzoekschrift

29

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Aan deze bepaling dient in casu toepassing te worden gegeven.

30

Zoals het Hof in vaste rechtspraak heeft geoordeeld, moet zowel het procesbelang van een verzoeker als het voorwerp van het geding niet enkel in het stadium van het instellen van het beroep bestaan, maar ook blijven bestaan tot aan de rechterlijke beslissing, op straffe van afdoening zonder beslissing. Dat veronderstelt dat de uitkomst van het beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld (arresten van 19 oktober 1995, Rendo e.a./Commissie, C‑19/93 P, EU:C:1995:339, punt 13; 7 juni 2007, Wunenburger/Commissie, C‑362/05 P, EU:C:2007:322, punt 42, en 28 mei 2013, Abdulrahim/Raad en Commissie, C‑239/12 P, EU:C:2013:331, punt 61).

31

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat HX in wezen zijn oorspronkelijke verzoekschrift in eerste aanleg wenst aan te passen, dat met name strekt tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/488, waarbij zijn naam is opgenomen op de lijst in bijlage I bij besluit 2013/255, opdat dit mede strekt tot nietigverklaring van het besluit waarbij de geldigheid van deze lijst met een extra jaar is verlengd.

32

Door de terugwerkende kracht van de nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/488, waartoe is beslist in punt 1 van het dictum van het bestreden arrest, dat definitief is geworden daar de hogere voorziening in de onderhavige zaak enkel betrekking heeft op punt 2 van het dictum van dat arrest, moet de lijst in bijlage I bij besluit 2013/255 worden geacht nooit de naam van rekwirant te hebben bevat.

33

Rekwirant kan bijgevolg uit de nietigverklaring van besluit 2015/837 tot verlenging van het bestaan van deze lijst geen enkel voordeel krijgen dat verder gaat dan hetgeen hij heeft kunnen verkrijgen met de nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2014/488, waarbij zijn naam op de lijst was opgenomen.

34

Bijgevolg hoeft niet meer te worden beslist op het door HX in eerste aanleg ingediende verzoek om aanpassing van het verzoekschrift.

Kosten

35

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet, ten aanzien van de proceskosten.

36

Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

37

Aangezien de Raad in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van HX te worden verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die welke HX in eerste aanleg en in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

Punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 2 juni 2016, HX/Raad (T‑723/14, EU:T:2016:332), wordt vernietigd.

 

2)

Op het door HX bij het Gerecht van de Europese Unie ingediende verzoek om aanpassing van het verzoekschrift hoeft niet meer te worden beslist.

 

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die welke HX in eerste aanleg en in het kader van de onderhavige hogere voorziening heeft gemaakt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.