Zaak C‑61/03

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

„Niet-nakoming – EGA-Verdrag – Werkingssfeer – Militaire installaties – Bescherming van gezondheid – Ontmanteling van kernreactor – Lozing van radioactieve afvalstoffen”

Conclusie van advocaat-generaal L. A. Geelhoed van 2 december 2004 

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 april 2005. 

Samenvatting van het arrest

1.     EGA – Verdrag – Bepalingen die rekening houden met defensiebelangen van lidstaten – Bepalingen van beperkte strekking die niet leiden tot conclusie dat regels van EGA-Verdrag, behoudens uitdrukkelijke uitzondering, kunnen worden toegepast op militaire toepassingen van kernenergie

(Art. 24 EA–28 EA en 84, derde alinea, EA)

2.     EGA – Verdrag – Werkingssfeer – Activiteiten van militaire aard – Daarvan uitgesloten – Niet-toepasselijkheid van artikel 37 EA op radioactieve afvalstoffen van militaire installaties

(Art. 37 EA)

3.     EGA – Bescherming van gezondheid – Plannen voor lozing van radioactieve afvalstoffen – Mededeling aan Commissie – Doel – Uitlegging van artikel 37 EA die lidstaten beoordelingsmarge laat met betrekking tot tijdstip van mededeling van gegevens en inhoud daarvan – Afwijzing

(Art. 37 EA)

4.     EGA – Doelstelling van bescherming van gezondheid van bevolking en milieu tegen gevaren die zijn verbonden aan gebruik van kernenergie, ook voor militaire doeleinden – Toepasselijkheid van bepalingen van EG-Verdrag

1.     Het bestaan in het EGA-Verdrag van bepalingen die rekening houden met de defensiebelangen van de lidstaten, te weten de artikelen 24 EA tot en met 28 EA en 84, derde alinea, EA, leidt niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de regels daarvan, behoudens uitdrukkelijke uitzondering, op de militaire toepassingen van kernenergie van toepassing zijn. Het bestaan van die bepalingen kan ook worden verklaard door het feit dat de toepassing van een aantal bij dit Verdrag ingevoerde voorschriften, zelfs indien dit Verdrag alleen betrekking heeft op civiele activiteiten, toch invloed kan hebben op activiteiten en belangen die vallen binnen het gebied van de nationale defensie van de lidstaten. Dat is juist het geval met de regels van titel II, hoofdstuk 2, van dit Verdrag, betreffende de verspreiding van kennis, en die van hoofdstuk 7 van titel II, betreffende de veiligheidscontrole. Bovendien hebben de betrokken bepalingen een beperkte strekking. Afgezien van de twee hoofdstukken waarin die bepalingen zijn opgenomen, bevat het Verdrag immers geen andere bepalingen die rekening houden met de specifieke belangen en behoeften in verband met de militaire activiteiten

(cf. punten 32‑33)

2.     Verschillende bepalingen van het EGA-Verdrag verlenen de Commissie aanzienlijke bevoegdheden, waardoor zij door middel van een regeling of in de vorm van een advies met individuele beschikkingen actief kan ingrijpen op verschillende gebieden van de activiteiten die in de Gemeenschap betrekking hebben op het gebruik van kernenergie. De toepassing van die bepalingen op de installaties, de onderzoekprogramma’s en de andere militaire activiteiten kan van dien aard zijn dat wezenlijke nationale defensiebelangen van de lidstaten in gevaar worden gebracht. Bijgevolg kan uit het ontbreken in dit Verdrag van uitzonderingen waarbij de modaliteiten worden vastgesteld volgens welke de lidstaten die wezenlijke belangen mogen aanvoeren en beschermen, worden afgeleid dat de activiteiten op militair gebied buiten de werkingssfeer van dit Verdrag vallen. Daar dit Verdrag niet van toepassing is op het gebruik van kernenergie voor militaire doeleinden, kan de Commissie zich niet op artikel 37 EA beroepen om van de lidstaten te verlangen dat zij haar informatie verstrekken over de lozingen van radioactieve afvalstoffen afkomstig van militaire installaties.

(cf. punten 35‑36, 44)

3.     Artikel 37 EA moet aldus worden uitgelegd dat de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie moeten worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat vergunning voor die lozingen verlenen. Om de nuttige werking te verzekeren van die bepaling, waarvan het doel is radioactieve besmetting te voorkomen, en gelet op het zeer grote belang van de aanwijzingen die de Commissie aan de betrokken lidstaat kan geven, is het onontbeerlijk dat zij tijdig bekend was met de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen om, na raadpleging van de groep van deskundigen, een advies te kunnen uitbrengen dat door die lidstaat grondig kan worden bestudeerd in zodanige omstandigheden dat de suggesties van de Commissie vóór de afgifte van de vergunning in aanmerking kunnen worden genomen.

Een uitlegging van artikel 37 EA volgens welke de betrokken lidstaat kan beslissen, zowel vanaf welk tijdstip een militaire bron van radioactieve afvalstoffen als civiel afval moet worden aangemerkt, als over de concrete inhoud van de gegevens die aan de Commissie moeten worden meegedeeld, is in strijd met het doel van die bepaling. Een eventueel te late mededeling van de gegevens zou het doel van preventie ongedaan maken. Een eventueel gedeeltelijke mededeling van de relevante gegevens zou het uitbrengen van een advies met kennis van zaken onmogelijk maken.

(cf. punten 39‑40)

4.     Het feit dat het EGA-Verdrag niet van toepassing is op het gebruik van kernenergie voor militaire doeleinden, doet niets af aan het vitale belang van de doelstelling om de gezondheid van de bevolking en het milieu te beschermen tegen de gevaren die zijn verbonden aan het gebruik van kernenergie, ook voor militaire doeleinden. Voorzover dat Verdrag de Gemeenschap geen specifiek instrument voor het nastreven van die doelstelling verschaft, kan niet worden uitgesloten dat op grond van de relevante bepalingen van het EG-Verdrag passende maatregelen kunnen worden getroffen.

(cf. punt 44)




ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

12 april 2005 (*)

„Niet-nakoming – EGA-Verdrag – Werkingssfeer – Militaire installaties – Bescherming van gezondheid – Ontmanteling van kernreactor – Lozing van radioactieve afvalstoffen”

In zaak C‑61/03,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 141 EA, ingesteld op 14 februari 2003,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Ström en X. Lewis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door P. Ormond en C. Jackson als gemachtigden, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en S. Tromans, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door:

Franse Republiek, vertegenwoordigd door R. Abraham, G. de Bergues en E. Puisais als gemachtigden,

interveniënte,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas (rapporteur), R. Silva de Lapuerta en A. Borg Barthet, kamerpresidenten, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting van 12 oktober 2004,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 december 2004,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door niet de algemene gegevens te verstrekken betreffende de voorgenomen verwijdering van radioactieve afvalstoffen afkomstig van de ontmanteling van de Jason-reactor, die zich in het Royal Naval College Greenwich bevond, de krachtens artikel 37 EA op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Toepasselijke bepalingen

2       Blijkens de preambule van het EGA-Verdrag beseften de ondertekenaars daarvan, „dat de kernenergie de voornaamste hulpbron vormt welke de ontwikkeling [...] van de productie zal verzekeren en de vooruitgang van de werken des vredes mogelijk zal maken”, waren zij „vastbesloten, de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van de kernenergie als bron van ruime energievoorraden [...], alsook van talrijke andere toepassingen welke zullen bijdragen tot het welzijn van hun volkeren”, verlangden zij „veiligheidsvoorwaarden te scheppen, waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend”, en werden zij „geleid door de wens, [...] samen te werken met de internationale organisaties die zich toeleggen op de vreedzame ontwikkeling van de atoomenergie”.

3       Volgens artikel 1 EA heeft de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) tot taak, „door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de lidstaten en de ontwikkeling van de betrekkingen met andere landen”.

4       Artikel 2 EA luidt:

„Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeenschap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:

a)      het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de verspreiding van technische kennis,

b)      uniforme veiligheidsnormen vaststellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers en ervoor waken dat deze worden toegepast,

c)      de investeringen vergemakkelijken en, met name door aanmoediging van het initiatief van de ondernemingen, zorgen voor de verwezenlijking van de fundamentele installaties die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van de kernenergie in de Gemeenschap,

d)      waken voor een regelmatige en billijke erts‑ en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap,

e)      door passende controle waarborgen, dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij bestemd zijn,

f)      het eigendomsrecht uitoefenen dat haar wordt toegekend op de bijzondere splijtstoffen,

g)      zorgen voor ruime afzetmogelijkheden en voor de beschikking over de beste technische middelen door het instellen van een gemeenschappelijke markt voor speciale goederen en uitrusting, door het vrije kapitaalverkeer voor investeringen op het gebied van de kernenergie en door vrije werkgelegenheid voor specialisten binnen de Gemeenschap,

h)      met andere landen en met internationale organisaties alle betrekkingen tot stand brengen, welke de vooruitgang in het vreedzame gebruik van de kernenergie kunnen bevorderen.”

5       Titel II van het Verdrag, met het opschrift „Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie”, bevat met name een hoofdstuk 3, met het opschrift „Bescherming van de gezondheid”, dat bestaat uit de artikelen 30 EA tot en met 39 EA.

6       Volgens de artikelen 30 EA en 31 EA worden voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren binnen de Gemeenschap basisnormen vastgesteld. Artikel 30 EA definieert wat onder basisnormen wordt verstaan. Artikel 31 EA bepaalt de procedure voor de uitwerking en vaststelling van deze basisnormen.

7       Artikel 34 EA luidt:

„Elke lidstaat op wiens grondgebied bijzonder gevaarlijke proefnemingen moeten plaatsvinden, is verplicht aanvullende maatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid, omtrent welke hij vooraf het advies van de Commissie inwint.

De instemming van de Commissie is noodzakelijk, indien de gevolgen van deze proefnemingen zich kunnen doen gevoelen op het grondgebied van de andere lidstaten.”

8       Artikel 37 EA bepaalt:

„Iedere lidstaat is gehouden, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat ten gevolge zou kunnen hebben.

De Commissie brengt, na raadpleging van de in artikel 31 bedoelde groep van deskundigen, binnen zes maanden haar advies uit.”

9       In artikel 124, tweede streepje, EA wordt bepaald:

„Teneinde de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap te verzekeren

[...]

–       doet de Commissie aanbevelingen of brengt zij adviezen uit op de in dit Verdrag omschreven gebieden, indien het Verdrag dit uitdrukkelijk voorschrijft of indien zij het noodzakelijk acht.”

10     Om tot een consequente beoordeling van de plannen voor de lozing van radioactieve afvalstoffen in de zin van artikel 37 EA te kunnen komen, achtte de Commissie het noodzakelijk te preciseren welke soorten werkzaamheden tot lozingen kunnen leiden, en voor de verschillende soorten werkzaamheden nader te omschrijven welke informatie als algemene gegevens moet worden verstrekt. Aanbeveling 91/4/Euratom van de Commissie van 7 december 1990 betreffende de toepassing van artikel 37 van het Euratom-Verdrag (PB 1991, L 6, blz. 16), beantwoordde aan dat doel en bleef van 7 december 1990 tot en met 5 december 1999 van kracht. Vanaf 6 december 1999 is zij vervangen door aanbeveling 1999/829/Euratom van de Commissie van 6 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 37 van het Euratom-Verdrag (PB L 324, blz. 23).

 Feiten

11     De Jason-reactor, waarvan het maximale warmtevermogen 10 kW bedroeg, is bij het ministerie van Defensie van het Verenigd Koninkrijk in het Royal Naval College te Greenwich in gebruik geweest van 1962 tot en met 1996. Hij werd gebruikt voor de opleiding van het personeel en als onderzoeksobject ter ondersteuning van het Naval Nuclear Propulsion Programme dat de regering van het Verenigd Koninkrijk voor de kernonderzeeboten van de Royal Navy had opgezet.

12     In het aan het Hof voorgelegde dossier is de datum waarop de Jason-reactor is ontmanteld, niet nauwkeurig aangegeven. Uit dit dossier blijkt echter, dat die ontmanteling heeft plaatsgevonden nadat een verzoek daartoe was ingediend bij het Environment Agency for England and Wales (milieuagentschap voor Engeland en Wales), en dit agentschap daartoe had besloten.

13     In 1998 werd de Commissie meegedeeld dat de Jason-reactor buiten gebruik zou worden gesteld en ontmanteld. Het dossier preciseert niet van wie die informatie afkomstig is en maakt het ook niet mogelijk vast te stellen of de ontmanteling reeds had plaatsgevonden op het tijdstip waarop de Commissie daarvan in kennis werd gesteld.

14     De Commissie heeft bij brief van 8 januari 1999 het Verenigd Koninkrijk om uitvoerige informatie over de buitengebruikstelling van de Jason-reactor verzocht. Blijkens het antwoord van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat van 5 maart daaraanvolgend op dat verzoek had het Environment Agency for England and Wales reeds vóór laatstgenoemde datum een herziene vergunning voor de lozing van radioactieve afvalstoffen afkomstig van de ontmanteling van die reactor afgegeven.

 Precontentieuze procedure

15     Op 30 januari 2001 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk een aanmaningsbrief doen toekomen waarin zij de argumenten uiteenzette tot staving van haar standpunt dat die lidstaat, door haar niet de algemene gegevens te verstrekken betreffende een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen afkomstig van de ontmanteling van de Jason-reactor, de krachtens artikel 37 EA op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

16     De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben op die aanmaningsbrief geantwoord bij brief van 30 maart 2001, waarin de redenen werden aangegeven waarom naar hun mening artikel 37 EA niet van toepassing is op de militaire installaties, en waarin werd aangevoerd dat die lidstaat niet verplicht is de Commissie gegevens over de ontmanteling van de Jason-reactor te verstrekken.

17     In het met redenen omkleed advies dat de Commissie het Verenigd Koninkrijk op 21 december 2001 heeft doen toekomen, heeft zij om te beginnen het in haar aanmaningsbrief weergegeven standpunt bevestigd en heeft zij vervolgens die lidstaat verzocht binnen twee maanden na de kennisgeving van dat advies zijn opmerkingen te maken. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben in hun antwoord daarop van 20 februari 2002 eveneens hun standpunt herhaald.

18     In die omstandigheden heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

 Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen

19     Bij beschikking van de president van het Hof van 28 augustus 2003, is de Franse Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Verenigd Koninkrijk.

20     De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

–       vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk, door niet de algemene gegevens te verstrekken betreffende het plan voor de verwijdering van radioactieve afvalstoffen afkomstig van de ontmanteling van de Jason-reactor, de krachtens artikel 37 EA op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, en

–       het Verenigd Koninkrijk te verwijzen in de kosten.

21     Het Verenigd Koninkrijk en de Franse Republiek concluderen tot verwerping van het beroep van de Commissie en tot haar verwijzing in de kosten.

 Beroep

22     De Commissie stelt dat artikel 37 EA van toepassing is op lozingen van radioactieve afvalstoffen afkomstig van zowel civiele als militaire installaties. Zij voert in wezen aan dat die bepaling beoogt elk risico van radioactieve besmetting van een andere lidstaat te voorkomen, en dat de bescherming van de bevolking tegen de gevaren van ioniserende stralen een ondeelbare doelstelling is, zodat zij zich moet uitstrekken tot alle bronnen van gevaar, waaronder die van de ontmanteling van militaire installaties als de Jason-reactor.

23     Het Verenigd Koninkrijk, ondersteund door de Franse Republiek, antwoordt dat artikel 37 EA niet van toepassing kan zijn op de lozingen van radioactieve afvalstoffen van militaire installaties, aangezien het Verdrag zelf enkel het civiele gebruik van kernenergie omvat en de bepalingen van het hoofdstuk van het Verdrag, betreffende de bescherming van de gezondheid, geen ruimere werkingssfeer kunnen hebben dan de bepalingen in andere hoofdstukken van dit Verdrag.

24     In dat verband moet worden opgemerkt dat de Commissie, hoewel zij tot staving van haar beroep argumenten heeft aangevoerd die gebaseerd zijn op de specifieke doelstellingen van artikel 37 EA en de andere bepalingen in titel II, hoofdstuk 3, van het Verdrag, betreffende de bescherming van de gezondheid, niet heeft gepreciseerd dat aan de bepalingen van dat hoofdstuk een andere werkingssfeer dan die van het Verdrag als geheel kan worden toegekend. De Commissie heeft integendeel aangevoerd dat haar uitlegging van artikel 37 EA, de enige bepaling waarvan in het onderhavige beroep de schending wordt gesteld, met name wordt gestaafd door het feit dat voornoemd Verdrag geen uitdrukkelijke bepaling bevat waarbij militaire activiteiten over het algemeen van zijn werkingssfeer worden uitgesloten.

25     Derhalve moet het Hof vooraf de gegrondheid onderzoeken van de uitlegging waarop de Commissie haar beroep baseert, en volgens welke het militaire gebruik van kernenergie onder de werkingssfeer van het Verdrag kan vallen, behoudens een aantal uitdrukkelijke bepalingen die in uitzonderingen met een beperkte strekking voorzien.

26     In dit verband hebben de ondertekenaars van het Verdrag met de verwijzing in de preambule daarvan naar de vooruitgang van de werken des vredes, de toepassingen van de kernindustrie, welke zullen bijdragen tot het welzijn van hun volkeren, en de vreedzame ontwikkeling van de atoomenergie, de nadruk willen leggen op het niet-militaire karakter van het Verdrag en het overheersende belang van het doel van de bevordering van het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden.

27     De artikelen 1 EA et 2 EA, die de taken van de Gemeenschap omschrijven, bevestigen dat de door het Verdrag nagestreefde doelstellingen voornamelijk van civiele en commerciële aard zijn.

28     Evenwel moet worden vastgesteld dat bij gebreke van een uitdrukkelijke bepaling waarbij defensieactiviteiten van de werkingssfeer van het Verdrag worden uitgesloten, te rade moet worden gegaan met andere elementen om uit te maken of het Verdrag ook, althans op bepaalde gebieden, het gebruik van kernenergie voor militaire doeleinden beoogt te regelen.

29     De in aanmerking te nemen uitleggingselementen kunnen zich niet beperken tot de historische context waarin het Verdrag is opgesteld, en ook niet tot de inhoud van de eenzijdige verklaringen van de vertegenwoordigers van bepaalde staten die aan de met de ondertekening van dit Verdrag afgesloten onderhandelingen hebben deelgenomen. Zoals de advocaat-generaal in de punten 80 en 81 van zijn conclusie opmerkt, blijkt weliswaar uit die context en uit een aantal verklaringen in de voorbereidende stukken van voornoemd Verdrag, dat de eventuele toepassing daarvan op het militaire gebruik van kernenergie is overwogen en besproken door de vertegenwoordigers van de staten die aan die onderhandelingen hebben deelgenomen. Daaruit blijkt echter ook dat laatstbedoelden verschillende opvattingen over de vraag hadden en dat zij besloten hebben haar open te laten. Bijgevolg volstaan de door die elementen verstrekte aanwijzingen niet voor de stelling dat de auteurs van het Verdrag de bedoeling hadden de bepalingen daarvan voor de militaire installaties en militaire toepassingen van kernenergie te laten gelden.

30     Volgens het Verenigd Koninkrijk en de Franse Republiek is het voornaamste bezwaar tegen de stelling dat het EGA-Verdrag ook op het militaire gebruik van kernenergie kan worden toegepast, het feit dat het EGA-Verdrag anders dan het EG-Verdrag, dat is ondertekend op dezelfde dag als het EGA-Verdrag en door dezelfde staten die laatstbedoeld Verdrag hebben gesloten, geen uitzonderingsbepalingen bevat, die met name de nationale defensiebelangen van de lidstaten dienen te beschermen. Gelet op het vitale belang dat laatstbedoelden evenals alle andere staten aan de bescherming van die belangen hechten, is het evenwel ondenkbaar dat zij stilzwijgend ervan hebben afgezien passende waarborgen in te voeren op een zo gevoelig gebied als dat van de militaire toepassingen van kernenergie. De volledige uitsluiting van de militaire activiteiten van de werkingssfeer van het EGA-Verdrag is de enige verklaring voor het ontbreken in dit Verdrag van bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van de artikelen 48, lid 4, EEG-Verdrag (nadien artikel 48, lid 4, EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 39, lid 4, EG) en 223 EEG-Verdrag (nadien artikel 223 EG-Verdrag, thans, na wijziging, artikel 296 EG).

31     De Commissie brengt hiertegen in dat uit de artikelen 24 EA tot en met 28 EA en 84, derde alinea, EA echter blijkt, dat de defensiebelangen van de lidstaten in aanmerking zijn genomen en dat daarover passende bepalingen zijn vastgesteld. De artikelen 24 EA tot en met 27 EA hebben betrekking op een stelsel van geheimhouding van informatie waarvan de openbaarmaking de defensiebelangen van een of meer lidstaten zou kunnen schaden. Ingevolge artikel 28 EA is de Gemeenschap gehouden de schade te vergoeden die is geleden met name wanneer octrooien of gebruiksmodellen welke geheim worden gehouden om defensieredenen, nadat zij ter kennis van de Commissie zijn gebracht onrechtmatig worden toegepast of ter kennis van een niet bevoegde derde komen. Artikel 84, derde alinea, EA, dat staat in titel II van het Verdrag, hoofdstuk 7, betreffende veiligheidscontrole, sluit van die controle uit materialen bestemd voor defensiedoeleinden, welke voor die doeleinden in bijzondere bewerking zijn of welke na die bewerking, krachtens een operatieplan, in een militaire inrichting worden geplaatst of opgeslagen.

32     Zoals het Verenigd Koninkrijk ter terechtzitting heeft opgemerkt, leidt het bestaan van die bepalingen van het EGA-Verdrag evenwel niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de regels daarvan, behoudens uitdrukkelijke uitzondering, op de militaire toepassingen van kernenergie van toepassing zijn. Het bestaan van die bepalingen kan ook worden verklaard door het feit dat de toepassing van een aantal bij dit Verdrag ingevoerde voorschriften, zelfs indien dit Verdrag enkel betrekking heeft op civiele activiteiten, toch invloed kan hebben op activiteiten en belangen die vallen binnen het gebied van de nationale defensie van de lidstaten. Dat is nu juist het geval met de regels van titel II, hoofdstuk 2, van dit Verdrag, betreffende de verspreiding van kennis, en die van hoofdstuk 7 van titel II, betreffende de veiligheidscontrole.

33     Bovendien moet erop worden gewezen dat de beweerdelijke uitzonderingsbepalingen waarop de Commissie zich beroept, een beperkte strekking hebben. Afgezien van de twee hoofdstukken waarin die bepalingen zijn opgenomen, bevat het Verdrag immers geen andere bepalingen die rekening houden met de specifieke belangen en behoeften in verband met de militaire activiteiten.

34     Indien dit Verdrag ook op het militaire gebruik van kernenergie van toepassing diende te zijn, had volgens het Verenigd Koninkrijk daarin een algemene bepaling moeten worden opgenomen met een soortgelijke inhoud als artikel 296 EG. Krachtens artikel 296, lid 1, EG vormen bepalingen van het EG-Verdrag geen beletsel voor het recht van elke lidstaat, geen inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid, en de maatregelen te nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal.

35     In dit verband moet worden vastgesteld dat verschillende bepalingen van het EGA-Verdrag de Commissie aanzienlijke bevoegdheden verlenen, waardoor zij door middel van een regeling of in de vorm van een advies met individuele beschikkingen actief kan ingrijpen op verschillende gebieden van de activiteiten die in de Gemeenschap betrekking hebben op het gebruik van kernenergie. Als voorbeeld volstaat het, naast de bepalingen van titel II, hoofdstuk 3, van dit Verdrag, betreffende de bescherming van de gezondheid, in het bijzonder de artikelen 34 EA, 35 EA en 37 EA, te verwijzen naar de bepalingen van hoofdstuk 1 van titel II, betreffende de ontwikkeling van het onderzoek. Uit de bewoordingen van die bepalingen blijkt geenszins dat de aldus geregelde activiteiten uitsluitend civiele activiteiten zijn.

36     Het is echter duidelijk dat de toepassing van die bepalingen op de installaties, de onderzoekprogramma’s en de andere militaire activiteiten van dien aard kan zijn dat wezenlijke nationale defensiebelangen van de lidstaten in gevaar worden gebracht. Zoals het Verenigd Koninkrijk en de Franse Republiek terecht hebben gesteld, kan bijgevolg uit het ontbreken in dit Verdrag van uitzonderingen waarbij de modaliteiten worden vastgesteld volgens welke de lidstaten die wezenlijke belangen mogen aanvoeren en beschermen, worden afgeleid dat de activiteiten op militair gebied buiten de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.

37     Evenwel moet worden opgemerkt dat de Commissie ter terechtzitting niettemin heeft gesteld dat volgens haar uitlegging van artikel 37 EA de lidstaten niet gehouden zijn haar informatie over hun militaire activiteiten te verstrekken. De in die bepaling vermelde algemene gegevens, waarvan de Commissie de mededeling verlangt, hebben uitsluitend betrekking op uitrusting of installaties die geen militaire bestemming meer hebben en die de betrokken lidstaat om die reden als „afvalstoffen” aanmerkt. Verder staat het volgens die uitlegging aan elke lidstaat om te beslissen zowel vanaf welk tijdstip een militaire bron van radioactieve afvalstoffen als afvalstof moet worden aangemerkt als over de concrete inhoud van de algemene gegevens die, zonder afbreuk te doen aan de nationale defensiebelangen van de betrokken lidstaat, aan de Commissie moeten worden meegedeeld, zodat deze de haar krachtens artikel 37 EA verleende taak kan vervullen.

38     Het Verenigd Koninkrijk stelt dat, zelfs indien de Commissie met haar meer genuanceerde uitlegging van artikel 37 EA, die zij tijdens de mondelinge behandeling heeft uiteengezet, voortaan bereid was om van de lidstaten alleen maar minder uitvoerige informatie te verlangen dan in haar aanbeveling 1999/829 was vermeld, het beroep daarom nog niet gegrond zou zijn. Het is namelijk van mening dat de Commissie met haar nieuwe uitlegging van artikel 37 EA probeert daarin nieuwe waarborgen te lezen die daarin niet zijn voorzien, juist omdat de militaire activiteiten altijd van de werkingssfeer van het Verdrag uitgesloten zijn geweest. Bovendien is die uitlegging van artikel 37 EA in strijd met de uitlegging die de Commissie aan de andere bepalingen van het hoofdstuk van het Verdrag, betreffende de bescherming van de gezondheid, heeft gegeven. Het herinnert eraan dat volgens de Commissie artikel 34 EA, betreffende de bijzonder gevaarlijke proefnemingen, ook van toepassing is op kernwapenproeven.

39     Opgemerkt moet worden dat, zoals het Hof reeds in het arrest van 22 september 1988, Saarland e.a. (187/87, Jurispr. blz. 5013), heeft beslist, artikel 37 EA aldus moet worden uitgelegd dat de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie moeten worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat vergunning voor die lozingen verlenen. Het Hof was namelijk van oordeel dat om de nuttige werking van die bepaling te verzekeren, waarvan het doel is radioactieve besmetting te voorkomen, en gelet op het zeer grote belang van de aanwijzingen die de Commissie aan de betrokken lidstaat kan geven, het onontbeerlijk was dat zij tijdig bekend was met de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen om, na raadpleging van de groep van deskundigen, een advies te kunnen uitbrengen dat door die lidstaat grondig kon worden bestudeerd in zodanige omstandigheden dat de suggesties van de Commissie vóór de afgifte van de vergunning in aanmerking kunnen worden genomen.

40     Een uitlegging van artikel 37 EA volgens welke de betrokken lidstaat kan beslissen zowel vanaf welk tijdstip een militaire bron van radioactieve afvalstoffen als civiel afval moet worden aangemerkt als over de concrete inhoud van de gegevens die aan de Commissie moeten worden meegedeeld, is in strijd met het doel van die bepaling. Een eventueel late mededeling van de gegevens zou het doel van preventie ongedaan maken. Een eventueel gedeeltelijke mededeling van de relevante gegevens zou het uitbrengen van een advies met kennis van zaken onmogelijk maken.

41     Verder zou een uitlegging van artikel 37 EA die de lidstaten een dergelijke beoordelingsmarge laat met betrekking tot het tijdstip van de mededeling van de gegevens en de inhoud daarvan, een bron van geschillen zijn en de juiste toepassing van die bepaling schaden.

42     Hieruit volgt dat de door de Commissie ter terechtzitting voorgestelde uitlegging van artikel 37 EA niet kan worden aanvaard.

43     Derhalve moet worden vastgesteld dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de toepassing van artikel 37 EA op de ontmanteling van de betrokken militaire installatie gegrond is.

44     Evenwel moet erop worden gewezen dat het feit dat het Verdrag niet van toepassing is op het gebruik van kernenergie voor militaire doeleinden, zodat de Commissie zich niet kan beroepen op artikel 37 EA om van de lidstaten te verlangen dat zij haar informatie verstrekken over de lozingen van radioactieve afvalstoffen afkomstig van militaire installaties, niets afdoet aan het vitale belang van de doelstelling om de gezondheid van de bevolking en het milieu te beschermen tegen de gevaren die zijn verbonden aan het gebruik van kernenergie, ook voor militaire doeleinden. Voorzover voornoemd Verdrag de Gemeenschap geen specifiek instrument voor het nastreven van die doelstelling verschaft, kan niet worden uitgesloten dat op grond van de relevante bepalingen van het EG-Verdrag passende maatregelen kunnen worden getroffen (zie in die zin arrest van 29 maart 1990, Griekenland/Raad, C‑62/88, Jurispr. blz. I‑1527).

45     Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat artikel 37 EA het Verenigd Koninkrijk niet de verplichting oplegt, de Commissie algemene gegevens te verstrekken betreffende het plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen in verband met de ontmanteling van de Jason-reactor, zodat haar beroep moet worden verworpen.

 Kosten

46     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het Verenigd Koninkrijk in de kosten worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dit Reglement dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)      De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.