ARREST VAN HET HOF VAN 21 NOVEMBER 1991. - TECHNISCHE UNIVERSITAET MUENCHEN TEGEN HAUPTZOLLAMT MUENCHEN-MITTE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESFINANZHOF - DUITSLAND. - GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF - VRIJSTELLING VOOR WETENSCHAPPELIJKE APPARATEN - GELIJKE WETENSCHAPPELIJKE WAARDE. - ZAAK C-269/90.
Jurisprudentie 1991 bladzijde I-05469
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00453
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00485
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Gemeenschappelijk douanetarief - Vrijstelling van invoerrechten - Wetenschappelijke instrumenten en apparaten - Beschikking van Commissie - Beoordelingsvrijheid met procedurele waarborgen voor aanvragers van vrijstelling - Toetsing door Hof - Procedurele waarborgen niet geëerbiedigd - Onwettigheid
(Verordening nr. 1798/75 van de Raad; verordening nr. 2784/79 van de Commissie, art. 7; beschikking 83/348 van de Commissie)
De in het kader van de in artikel 7 van verordening nr. 2784/79 voorziene procedure, door de Commissie met toepassing van verordening nr. 1798/75 te geven beschikking betreffende de invoer met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief van voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard, vereist een ingewikkeld technisch onderzoek. Om haar taak te kunnen vervullen, moet de Commissie over een beoordelingsvrijheid beschikken, die zelf een fundamenteel belang toekent aan de eerbiediging van de waarborgen waarmee de communautaire rechtsorde het verloop van administratieve procedures omgeeft. Tot die waarborgen behoren met name de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, het recht van de belanghebbende om zijn standpunt kenbaar te maken en zijn recht op een beschikking die toereikend is gemotiveerd. Enkel dan kan het Hof nagaan, of voldaan is aan alle feitelijke en juridische vereisten waarvan de uitoefening van de beoordelingsvrijheid afhangt.
Beschikking 83/348 moet ongeldig worden verklaard, omdat zij niet is gegeven met inachtneming van deze beginselen, waarvoor het in casu noodzakelijk was geweest, dat de groep van deskundigen wier advies door de Commissie is opgevolgd op adequate wijze zou zijn samengesteld, dat de instelling die om vrijstelling van douanerechten verzocht, haar standpunt kenbaar zou hebben kunnen maken over de relevantie van de feiten en eventueel over de documenten die door de Commissie in aanmerking zijn genomen, en dat de motivering van de uiteindelijk gegeven beschikking niet beperkt zou zijn gebleven tot een herhaling van de motivering van een eerdere beschikking.
In zaak C-269/90,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen
Hauptzollamt Muenchen-Mitte
en
Technische Universitaet Muenchen,
om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van beschikking 83/348/EEG van de Commissie van 5 juli 1983, waarbij wordt vastgesteld dat het apparaat, genaamd "Jeol-Scanning Electron Microscope, model JSM-35 C", niet met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mag worden ingevoerd (PB 1983, L 188, blz. 22),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, Sir Gordon Slynn, R. Joliet, F. A. Schockweiler en F. Grévisse, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Díez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,
advocaat generaal: F. G. Jacobs
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de opmerkingen ingediend door:
- de Technische Universitaet Muenchen, vertegenwoordigd door M. Wachinger, Leitender Regierungsdirektor,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Sack, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Commissie ter terechtzitting van 11 juni 1991,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juli 1991,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 17 juli 1990, ingekomen ten Hove op 6 september daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de geldigheid van beschikking 83/348/EEG van de Commissie van 5 juli 1983, waarbij wordt vastgesteld dat het apparaat, genaamd "Jeol-Scanning Electron Microscope, model JSM-35 C", niet met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mag worden ingevoerd (PB 1983, L 188, blz. 22).
2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen de Technische Universitaet Muenchen en het Hauptzollamt Muenchen-Mitte.
3 Het geding betreft de verlening van vrijstelling van douanerechten voor een in de Gemeenschap ingevoerd wetenschappelijk apparaat op grond van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 1798/75 van de Raad van 10 juli 1975 betreffende de invoer met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard (PB 1975, L 184, blz. 1), zoals per 1 januari 1980 gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1027/79 van de Raad van 8 mei 1979 (PB 1979, L 134, blz. 1).
4 Tussen 1 juni 1979 en 23 maart 1981 liet de Technische Universitaet een door Japan Elektron Optics Laboratory Ltd te Tokio vervaardigde aftastelektronenmicroscoop, model JSM-35 C, in het vrije verkeer brengen. Dit apparaat was bestemd voor onderzoekwerkszaamheden binnen de vakgebieden chemie, biologie en aardwetenschap. Het was bestemd om te worden gebruikt voor het onderzoek van elektrochemische processen en problemen op het gebied van geologie, mineralogie en levensmiddelenchemie, alsmede voor het onderzoek van kunststoffen, fotochemische emulsies en biologische systemen.
5 Aanvankelijk verleende het Hauptzollamt voor het apparaat vrijstelling van douanerechten. Vervolgens werden door het Hauptzollamt bij beschikkingen van 14 en 15 april en 22 juni 1982 evenwel douanerechten ten bedrage van 31 110 DM, vermeerderd met de BTW bij invoer ten bedrage van 3 746 DM, nagevorderd.
6 Na het door de Technische Universitaet ingediende bezwaarschrift legde het Hauptzollamt de zaak voor aan de Commissie krachtens artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2784/79 van de Commissie van 12 december 1979 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 1798/75 (PB 1975, L 318, blz. 32).
7 Op 5 juli 1983 gaf de Commissie beschikking 83/348, volgens welke de betrokken elektronenmicroscoop niet met vrijstelling van het gemeenschappelijk douanetarief mocht worden ingevoerd, omdat was gebleken dat in de Gemeenschap apparaten van gelijke wetenschappelijke waarde en geschikt voor hetzelfde gebruik werden vervaardigd, in het bijzonder het apparaat PSEM 500 X, vervaardigd door Philips Nederland BV.
8 Op grond van deze beschikking van de Commissie wees het Hauptzollamt het verzoek om vrijstelling van douanerechten af, waarop de Technische Universitaet beroep instelde.
9 Het Bundesfinanzhof, rechter in laatste instantie, is van mening, dat in de onderhavige zaak de vraag rijst of beschikking 83/348 van de Commissie geldig is. Volgens deze instantie heeft het Hof tot dusver steeds beslist, dat het Hof in het kader van geschillen over de invoer van wetenschappelijke apparaten met vrijstelling van douanerechten slechts over een beperkte toetsingsbevoegdheid beschikt. Volgens deze rechtspraak kan het Hof, gelet op het technische karakter van de problemen op dit gebied een beschikking van de Commissie slechts ongeldig verklaren bij een klaarblijkelijke beoordelingsfout of bij misbruik van bevoegdheid. Het Bundesfinanzhof betwijfelt of dit standpunt kan worden gehandhaafd.
10 Volgens het Bundesfinanzhof kunnen de vaststelling van de feitelijke omstandigheden en de toepassing van de juridische criteria voor het verlenen van vrijstelling van douanerechten niet aan rechterlijke toetsing zijn onttrokken. Het feit dat het onderzoek van de gelijkwaardigheid van wetenschappelijke apparaten door de bevoegde douane-autoriteiten een voornamelijk technisch karakter heeft, zou niets afdoen aan het gebod van rechtsbescherming.
11 Het Bundesfinanzhof vraagt het Hof daarom, of beschikking 83/348 van de Commissie van 5 juli 1983 geldig is.
12 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten en het rechtskader van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke en mondelinge opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
13 Er zij op gewezen, dat de Commissie in het kader van een administratieve procedure waarin ingewikkelde technische problemen aan de orde zijn, over een beoordelingsvrijheid moet beschikken om haar taak te kunnen vervullen.
14 Wanneer de instellingen van de Gemeenschap over een dergelijke beoordelingsvrijheid beschikken, is de naleving van de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen van des te groter fundamenteel belang. Tot die waarborgen behoren met name de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, het recht van de belanghebbende om zijn standpunt kenbaar te maken en zijn recht op een beschikking die toereikend is gemotiveerd. Enkel dan kan het Hof nagaan, of voldaan is aan alle feitelijke en juridische vereisten waarvan de uitoefening van de beoordelingsvrijheid afhangt.
15 Er moet dus worden onderzocht of de bestreden beschikking is gegeven met inachtneming van de genoemde beginselen.
16 Met betrekking tot het eerste punt moet erop worden gewezen, dat bij verordening nr. 1798/75 in de Gemeenschap de Overeenkomst van Florence van 22 november 1950 (zie PB 1979, L 134, blz. 14) ten uitvoer is gelegd, waarbij de overeenkomstsluitende Staten zich ertoe verbinden, op de invoer van voor onderwijs of onderzoek bestemde wetenschappelijke apparaten geen douanerechten of andere heffingen toe te passen onder voorbehoud dat in het land van invoer geen apparaten met dezelfde wetenschappelijke waarde worden vervaardigd.
17 Volgens de eerste overweging van de considerans van genoemde verordening dient de invoer van voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard zoveel mogelijk te worden vrijgesteld van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief, ten einde zowel het vrije verkeer van ideeën als de uitoefening van culturele activiteiten en het verrichten van wetenschappelijk onderzoek binnen de Gemeenschap te bevorderen.
18 Artikel 3, lid 1, van deze verordening verleent aan de wetenschappelijke instrumenten en apparaten die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden worden ingevoerd, vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief wanneer geen instrumenten of apparaten van overeenkomstige wetenschappelijke waarde in de Gemeenschap worden vervaardigd.
19 Hieruit volgt, dat vrijstelling van douanerechten voor een in de Gemeenschap ingevoerd wetenschappelijk apparaat slechts met als motief dat in de Gemeenschap een apparaat van dezelfde wetenschappelijke waarde bestaat, mag worden geweigerd, wanneer zulks met zekerheid uit het onderzoek van de met de toepassing van verordening nr. 1798/75 belaste autoriteiten is gebleken.
20 In het kader van de in verordening nr. 2784/79 voorziene procedure raadpleegt de Commissie de Lid-Staten en, in voorkomend geval, een groep van deskundigen. Indien uit het onderzoek van deze groep blijkt, dat een gelijkwaardig apparaat in de Gemeenschap wordt vervaardigd, geeft de Commissie een beschikking waarbij wordt vastgesteld, dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder het betrokken apparaat met vrijstelling van douanerechten kan worden ingevoerd.
21 De Commissie heeft toegegeven, dat zij de adviezen van de groep van deskundigen steeds heeft opgevolgd, omdat zij geen andere bronnen van informatie over de betrokken apparaten bezit.
22 Onder deze omstandigheden kan de groep van deskundigen haar taak slechts goed vervullen, indien zij is samengesteld uit personen die de vereiste technische kennis bezitten op de verschillende gebieden waarin de betrokken wetenschappelijke apparaten worden gebruikt, of indien de leden van deze groep worden geadviseerd door deskundigen die deze kennis bezitten. Noch uit de notulen van de vergadering van de groep van deskundigen, noch uit de verklaringen voor het Hof is echter gebleken, dat de leden van deze groep zelf over de vereiste kennis op het gebied van de chemie, biologie of aardwetenschappen beschikten dan wel bij deskundigen op deze gebieden advies hebben ingewonnen, ten einde zich over de technische problemen bij het onderzoek naar de gelijkwaardigheid van de betrokken wetenschappelijke apparaten te kunnen uitspreken. Bijgevolg heeft de Commissie haar verplichting geschonden om alle in casu relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken.
23 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat verordening nr. 2784/79 de betrokkene die een wetenschappelijk apparaat invoert, niet de mogelijkheid biedt om voor de groep van deskundigen zijn standpunt kenbaar te maken of opmerkingen te maken over de gegevens waarover de groep beschikt, dan wel commentaar te leveren op het door de groep uitgebrachte advies.
24 De technische eigenschappen waarover het wetenschappelijk apparaat in verband met de daarmee beoogde werkzaamheden dient te beschikken, zijn evenwel het best bekend bij de importerende instelling. De vergelijking tussen het ingevoerde apparaat en de in de Gemeenschap vervaardigde apparaten moet daarom worden gemaakt met inachtneming van de gegevens die de betrokken instelling over het voorgenomen onderzoek en het beoogde gebruik van het apparaat heeft verstrekt.
25 Aan het recht om in een dergelijke administratieve procedure te worden gehoord, wordt dus enkel voldaan wanneer de betrokkene de gelegenheid krijgt om nog tijdens de procedure voor de Commissie zelf zijn standpunt kenbaar te maken en zich op doelmatige wijze te uiten over de relevantie van de feiten en eventueel over de documenten die door deze gemeenschapsinstelling in aanmerking zijn genomen. Aan dit vereiste is bij de vaststelling van de bestreden beschikking niet voldaan.
26 In de derde en laatste plaats blijkt met betrekking tot de door artikel 190 EEG-Verdrag verlangde motivering uit vaste rechtspraak van het Hof (zie met name het arrest van 26 juni 1986, zaak 205/85, Nicolet Instrument, Jurispr. 1986, blz. 2049), dat deze motivering de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, zo duidelijk en ondubbelzinnig dient te doen uitkomen, dat de belanghebbende de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kan kennen en zijn rechten kan verdedigen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen.
27 In casu moet worden vastgesteld, dat de beschikking van de Commissie op ontoereikende wijze de wetenschappelijke gronden uiteenzet, die de conclusie kunnen rechtvaardigen, dat het in de Gemeenschap vervaardigde apparaat gelijkwaardig is aan het ingevoerde apparaat. In de bestreden beschikking wordt namelijk slechts de formulering herhaald van één van de eerdere beschikkingen van de Commissie, namelijk beschikking 82/86/EEG van 23 december 1981 (PB 1982, L 41, blz. 33). De betrokkene kan dus onmogelijk nagaan of de beschikking op een beoordelingsfout berust. De beschikking voldoet dus niet aan de in artikel 190 EEG-Verdrag gestelde vereisten.
28 Uit alle voorgaande overwegingen volgt, dat de bestreden beschikking is gegeven volgens een administratieve procedure waarin de verplichting van de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, het recht om te worden gehoord en de verplichting dat de gegeven beschikking voldoende moet zijn gemotiveerd, zijn geschonden.
29 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat beschikking 83/348 van de Commissie van 5 juli 1983, waarbij wordt vastgesteld dat het apparaat, genaamd "Jeol-Scanning Electron Microscope, model JSM-35 C", niet met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mag worden ingevoerd, ongeldig is.
Kosten
30 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 17 juli 1990 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Beschikking 83/348/EEG van de Commissie van 5 juli 1983, waarbij wordt vastgesteld dat het apparaat, genaamd "Jeol-Scanning Electron Microscope, model JSM-35 C", niet met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mag worden ingevoerd, is ongeldig.