61988J0062

ARREST VAN HET HOF VAN 29 MAART 1990. - HELLEENSE REPUBLIEK TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK - INVOER VAN LANDBOUWPRODUKTEN - ONGELUK IN DE KERNCENTRALE VAN TSJERNOBYL. - ZAAK 62/88.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01527


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Beroep tot nietigverklaring - Beroep tegen op EEG-Verdrag gebaseerde handeling - Middelen - Schending van EGA-Verdrag of EGKS-Verdrag - Ontvankelijkheid

( EEG-Verdrag, artikel 173, eerste alinea )

2 . Handelingen van de instellingen - Keuze van rechtsgrondslag - Criteria

3 . Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte

( EEG-Verdrag, artikel 190 )

4 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Werkingssfeer - Invoer van landbouwprodukten - Vaststelling van maximale toleranties van radioactieve besmetting - Hieronder begrepen

( EEG-Verdrag, artikel 113; Verordening van de Raad nr . 3955/87 )

Samenvatting


1 . De noodzaak van een volledige en samenhangende toetsing van de wettigheid gebiedt een uitlegging van artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag in die zin, dat zij de bevoegdheid van het Hof om in het kader van een beroep tot nietigverklaring van een op het EEG-Verdrag gebaseerde handeling een grief inzake schending van een bepaling van het EGA-Verdrag of het EGKS-Verdrag te onderzoeken, niet kan uitsluiten .

2 . In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling die van invloed kan zijn op de inhoud ervan, voor zover zij de procedure voor vaststelling van deze handeling bepaalt, berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn .

3 . Ingevolge artikel 190 EEG-Verdrag moet in besluiten die slechts op voorstel van de Commissie kunnen worden genomen, worden verwezen naar het voorstel van de Commissie, maar behoeft niet te worden vermeld, of het besluit al dan niet met dat voorstel overeenstemt .

4 . Door aan het in het vrije verkeer brengen van bepaalde landbouwprodukten van oorsprong uit derde landen de voorwaarde te verbinden, dat zij aan maximale toleranties van radioactieve besmetting voldoen, beoogt verordening nr . 3955/87 dat erop wordt toegezien, dat voor menselijke voeding bestemde landbouwprodukten en verwerkte landbouwprodukten die besmet zouden kunnen zijn, slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht volgens gemeenschappelijke regels die de gezondheid van de consument dienen te waarborgen, de eenheid van de markt in stand dienen te houden en verleggingen van het handelsverkeer dienen te voorkomen zonder de handel tussen de Gemeenschap en de derde landen onnodig te belemmeren . Hieruit volgt dat de verordening qua doel en inhoud, zoals blijkend uit de bewoordingen ervan, ertoe strekt, het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen te regelen; uit dien hoofde valt zij onder de gemeenschappelijke handelspolitiek in de zin van artikel 113 EEG-Verdrag .

Partijen


In zaak C-62/88,

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door G . Kranidiotis, bijzonder secretaris bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en I . Laïos, juridisch adviseur bij het Ministerie van Landbouw, bijgestaan door K . Stavropoulos, juridisch medewerker bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en M . Tsotsanis, jurist bij het Ministerie van Landbouw, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, 117, Val-Sainte-Croix,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B . Schloh, adviseur bij de juridische dienst van de Raad, bijgestaan door en M . Vitsentzatos, lid van deze dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J . Kaeser, directeur van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer,

verweerder,

ondersteund door

1 ) Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J . Gensmantel, Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Britse ambassade, 14, boulevard Roosevelt,

2 ) Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M . J . Jonczy, juridisch adviseur van de Commissie, en door X . Yataganas en Th . Christoforou, leden van de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, Centre Wagner, Kirchberg,

interveniënten,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 173 EEG-Verdrag, strekkende tot nietigverklaring van verordening ( EEG ) nr . 3955/87 van de Raad van 22 december 1987 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwprodukten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl ( PB 1987, L 371, blz . 14; rectificatie in PB 1988, L 16, blz . 46 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, C . N . Kakouris, M . Zuleeg, kamerpresidenten, T . Koopmans, R . Joliet, J . C . Moitinho de Almeida en G . C . Rodríguez Iglesias, rechters,

advocaat-generaal : M . Darmon

griffier : J.-G . Giraud

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 29 november 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 februari 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 26 februari 1988, heeft de Helleense Republiek krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening ( EEG ) nr . 3955/87 van de Raad van 22 december 1987 betreffende de voorwaarden voor de invoer van landbouwprodukten van oorsprong uit derde landen ingevolge het ongeluk in de kerncentrale van Tsjernobyl ( PB 1987, L 371, blz . 14; rectificatie in PB 1988, L 16, blz . 46 ).

2 Deze verordening, die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen is vastgesteld op de grondslag van artikel 113 EEG-Verdrag, verbindt aan het in het vrije verkeer brengen van bepaalde landbouwprodukten van oorsprong uit derde landen de voorwaarde, dat zij aan maximale toleranties van radioactieve besmetting voldoen . Zij legt de Lid-Staten de verplichting op, op de naleving van deze toleranties toe te zien en roept hiervoor een door de Commissie gecentraliseerd stelsel van uitwisseling van gegevens in het leven . Wanneer de maximale toleranties niet worden nageleefd, moeten ingevolge de verordening de noodzakelijke maatregelen worden getroffen, die zelfs kunnen gaan tot een verbod op de invoer van de betrokken produkten .

3 Tot staving van haar beroep voert de Helleense Republiek twee middelen tot nietigverklaring aan . Het eerste is ontleend aan schending van het EEG-Verdrag en het EGA-Verdrag alsmede misbruik van bevoegdheid wegens onwettigheid van de rechtsgrondslag van de bestreden verordening . Het tweede middel is ontleend aan onvoldoende motivering van de verordening .

4 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De rechtsgrondslag van de bestreden verordening

5 Het eerste middel, dat uit twee onderdelen bestaat, heeft betrekking op de rechtsgrondslag van de bestreden verordening .

6 In het eerste onderdeel van dit middel betoogt de Helleense Republiek dat de Raad het EEG-Verdrag en het EGA-Verdrag heeft geschonden, door verordening nr . 3955/87 op artikel 113 EEG-Verdrag te baseren . Volgens de Helleense Republiek betreft deze verordening uitsluitend de bescherming van de gezondheid van de bevolking van de Lid-Staten tegen de gevolgen van het nucleaire ongeluk van Tsjernobyl en had zij bijgevolg moeten worden gebaseerd hetzij op artikel 31 EGA-Verdrag, hetzij op de artikelen 130 R en 130 S EEG-Verdrag, eventueel in combinatie met artikel 235 EEG-Verdrag .

7 De Raad betwist de ontvankelijkheid van het eerste onderdeel van dit middel voor zover dat is ontleend aan schending van het EGA-Verdrag, met het betoog dat verzoekster de schending van het EGA-Verdrag niet kan inroepen in het kader van een beroep dat enkel is ingesteld op grond van een bepaling van het EEG-Verdrag .

8 Volgens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag "gaat het Hof van Justitie ... de wettigheid na van de handelingen van de Raad en van de Commissie, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft . Te dien einde is het bevoegd uitspraak te doen inzake elk ... beroep wegens ... schending van dit Verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan ..." De noodzaak van een volledige en samenhangende toetsing van de wettigheid gebiedt een uitlegging van deze bepaling in die zin, dat zij de bevoegdheid van het Hof om in het kader van een beroep tot nietigverklaring van een op het EEG-Verdrag gebaseerde handeling een grief inzake schending van een bepaling van het EGA-Verdrag of het EGKS-Verdrag te onderzoeken, niet kan uitsluiten .

9 Bijgevolg moet het argument van de Raad, dat het eerste onderdeel van het eerste middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk is, worden verworpen .

10 Aangaande de keuze van de rechtsgrondslag moet om te beginnen worden opgemerkt, dat die keuze gevolgen kan hebben voor de bepaling van de inhoud van de handeling, daar de procedurele eisen die verbonden zijn aan de bepaling die de bevoegdheid tot handelen verleent, variëren .

11 In casu bepaalt artikel 113, leden 2 en 4, dat de Raad inzake de gemeenschappelijke handelspolitiek op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, zonder dat het Parlement of het Economisch en Sociaal Comité hierbij behoeft te worden betrokken . Artikel 31 EGA-Verdrag daarentegen voorziet in het recht van voorstel van de Commissie en eveneens in gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor de beraadslagingen van de Raad, maar verlangt een advies van het Economisch en Sociaal Comité en raadpleging van het Parlement . Volgens artikel 130 S EEG-Verdrag besluit de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen omtrent het optreden van de Gemeenschap op milieugebied, met dien verstande dat de Raad kan bepalen, welke besluiten met gekwalificeerde meerderheid kunnen worden genomen . Artikel 235 EEG-Verdrag bepaalt dat indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Parlement de passende maatregelen neemt .

12 Daar de procedurele vereisten van artikel 113 EEG-Verdrag dus afwijken van die van artikel 31 EGA-Verdrag alsmede van die van artikel 130 S EEG-Verdrag en artikel 235 EEG-Verdrag, kan het besluit van de Raad om artikel 113 EEG-Verdrag en niet artikel 31 EGA-Verdrag of artikel 130 S EEG-Verdrag, eventueel in combinatie met artikel 235 EEG-Verdrag, als rechtsgrondslag van de bestreden verordening aan te voeren, consequenties hebben gehad voor de inhoud van deze handeling . Zo de verkeerde keuze van de rechtsgrondslag mocht komen vast te staan, vormt zij derhalve geen zuiver formeel gebrek . Onder die omstandigheden moet worden nagegaan, of de betrokken verordening rechtsgeldig op de grondslag van artikel 113 EEG-Verdrag kon worden vastgesteld .

13 Gelijk het Hof overwoog in zijn arrest van 26 maart 1987 ( zaak 45/86, Commissie/Raad, Jurispr . 1987, blz . 1493, r.o . 11 ) moet in het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn .

14 Aangaande het gestelde doel wordt in de considerans van verordening nr . 3955/87 verklaard dat "de Gemeenschap erop dient te blijven toezien dat ... voor menselijke voeding bestemde landbouwprodukten en verwerkte landbouwprodukten die besmet zouden kunnen zijn, slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht volgens gemeenschappelijke regels" en "dat die gemeenschappelijke regels de gezondheid van de consument dienen te waarborgen, de eenheid van de markt in stand dienen te houden en verleggingen van het handelsverkeer dienen te voorkomen zonder de handel tussen de Gemeenschap en de derde landen onnodig te belemmeren ".

15 Aangaande de inhoud van verordening nr . 3955/87 moet worden opgemerkt, dat deze eenvormige regels bevat met betrekking tot de voorwaarden waaronder landbouwprodukten die besmet kunnen zijn, uit derde landen in de Gemeenschap mogen worden ingevoerd .

16 Hieruit volgt dat de verordening qua doel en inhoud, zoals blijkend uit de bewoordingen ervan, ertoe strekt, het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen te regelen; uit dien hoofde valt zij onder de gemeenschappelijke handelspolitiek in de zin van artikel 113 EEG-Verdrag .

17 Het beroep op artikel 113 als rechtsgrondslag van de bestreden verordening kan niet worden uitgesloten op grond dat de artikelen 30 en volgende EGA-Verdrag specifieke regels zouden bevatten voor de basisnormen ter bescherming van de gezondheid der bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren . Deze bepalingen immers, die staan in een hoofdstuk getiteld "Bescherming van de gezondheid", dat een onderdeel is van de tweede titel van het EGA-Verdrag, getiteld "Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie", beogen de volksgezondheid te beschermen in de sector kernenergie . Zij hebben niet tot doel, het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen te regelen .

18 Verordening nr . 3955/87 valt evenmin buiten de gemeenschappelijke handelspolitiek op grond dat de vaststelling van maximale toleranties voor radioactieve besmetting van landbouwprodukten strekt ter bescherming van de volksgezondheid, welke bescherming volgens artikel 130 R, lid 1, tweede streepje, ook een van de doeleinden van het optreden van de Gemeenschap op milieugebied is .

19 De artikelen 130 R en 130 S beogen de Gemeenschap immers bevoegdheid te verlenen voor een specifiek optreden op milieugebied . Deze artikelen laten de bevoegdheden die de Gemeenschap aan andere verdragsbepalingen ontleent evenwel onaangetast, ook indien de krachtens laatstbedoelde bepalingen te treffen maatregelen tegelijkertijd op een van de doeleinden van milieubescherming zijn gericht .

20 Deze uitlegging wordt voorts bevestigd door artikel 130 R, lid 2, tweede volzin, volgens hetwelk "de eisen ter zake van milieubescherming een bestanddeel vormen van de andere takken van gemeenschapsbeleid ". Deze bepaling, waarin het beginsel tot uitdrukking komt dat alle communautaire maatregelen moeten voldoen aan de eisen inzake milieubescherming, impliceert, dat een communautaire maatregel niet op de enkele grond dat hij met die eisen rekening houdt, onder het optreden van de Gemeenschap op milieugebied valt .

21 Voor zover verordening nr . 3955/87 volgens de Helleense regering ook op artikel 235 had moeten worden gebaseerd, kan worden volstaan met eraan te herinneren dat, volgens de rechtspraak van het Hof, op artikel 235 slechts een beroep kan worden gedaan als rechtsgrondslag van een handeling, wanneer geen andere verdragsbepaling de gemeenschapsinstellingen de voor de vaststelling van die handeling vereiste bevoegdheid verleent ( zie laatstelijk het arrest van 30 mei 1989, zaak 242/87, Commissie/Raad, Jurispr . 1989, blz . 1425, r.o . 6 ).

22 Daar hiervoor is gebleken, dat de bestreden verordening op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek ligt en derhalve een passende rechtsgrondslag in artikel 113 vindt, is het beroep op artikel 235 uitgesloten .

23 Derhalve moet het eerste onderdeel van het eerste middel worden verworpen .

24 In het tweede onderdeel van het eerste middel stelt de Helleense regering, dat de Raad zijn bevoegdheid heeft misbruikt door artikel 113 EEG-Verdrag als rechtsgrondslag van verordening nr . 3955/87 te kiezen met de uitsluitende bedoeling, om met gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kunnen besluiten en de in artikel 130 S EEG-Verdrag voorgeschreven besluitvorming met eenparigheid van stemmen te vermijden .

25 Zojuist is komen vast te staan, dat artikel 113 EEG-Verdrag de passende rechtsgrondslag van de bestreden verordening vormt . De Raad heeft dan ook geen misbruik van bevoegdheid gemaakt door voor de vaststelling van deze verordening de in dat artikel voorziene procedure te volgen .

26 Daar het tweede onderdeel van het eerste middel derhalve eveneens faalt, moet het middel inzake onwettigheid van de rechtsgrondslag in zijn geheel worden verworpen .

Het motiveringsvereiste ( artikel 190 EEG-Verdrag )

27 Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 190 EEG-Verdrag .

28 De Helleense Republiek verwijt de Raad, in de bestreden verordening niet te hebben vermeld, of deze overeenstemt met het voorstel van de Commissie . Dit verzuim zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, daar het de betrokkenen de mogelijkheid zou ontnemen, na te gaan of de betrokken handeling overeenkomstig artikel 149, lid 1, EEG-Verdrag is vastgesteld . Dit artikel bepaalt dat wanneer een besluit van de Raad wordt genomen op voorstel van de Commissie, de Raad slechts met eenparigheid van stemmen een besluit kan nemen dat van dit voorstel afwijkt . De Helleense regering stelt echter niet, dat deze procedure bij de vaststelling van het bestreden besluit niet is geëerbiedigd .

29 Met betrekking tot deze grief moet eraan worden herinnerd, dat volgens artikel 190 EEG-Verdrag "verordeningen, richtlijnen en beschikkingen van de Raad en van de Commissie ... verwijzen naar de voorstellen of adviezen welke krachtens dit Verdrag moeten worden gevraagd ". Blijkens de bewoordingen van deze bepaling moet in besluiten die op voorstel van de Commissie kunnen worden genomen, worden verwezen naar het voorstel van de Commissie, maar behoeft niet te worden vermeld, of het besluit al dan niet met dat voorstel overeenstemt .

30 Derhalve kan het tweede middel evenmin worden aanvaard .

31 Daar geen van verzoeksters middelen kan slagen, moet het beroep worden verworpen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

32 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Daar de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende :

1 ) Verwerpt het beroep .

2 ) Verwijst de Helleense Republiek in de kosten van het geding .