EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0788

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 februari 2020.
Stanleyparma Sas di Cantarelli Pietro & C. en Stanleybet Malta Ltd tegen Agenzia delle Dogane e dei Monopoli UM Emilia Romagna – SOT Parma.
Verzoek van de Commissione tributaria provinciale di Parma om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU – Kansspelen – Belastingen – Beginsel van non-discriminatie – Uniforme belasting op weddenschappen.
Zaak C-788/18.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:110

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

26 februari 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU – Kansspelen – Belastingen – Beginsel van non-discriminatie – Uniforme belasting op weddenschappen”

In zaak C‑788/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Parma (belastingrechter in eerste aanleg Parma, Italië) bij beslissing van 15 oktober 2018, ingekomen bij het Hof op 14 december 2018, in de procedure

Stanleyparma Sas di Cantarelli Pietro & C.,

Stanleybet Malta Ltd

tegen

Agenzia delle Dogane e dei Monopoli UM Emilia Romagna – SOT Parma,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, M. Safjan, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur) en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Stanleyparma Sas di Cantarelli Pietro & C., vertegenwoordigd door D. Agnello, V. Varzi en M. Mura, avvocati,

Stanleybet Malta Ltd, vertegenwoordigd door R. A. Jacchia, F. Ferraro, A. Terranova en D. Agnello, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Marrone en S. Fiorentino, avvocati dello Stato,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck en M. Jacobs als gemachtigden, bijgestaan door P. Vlaemminck en R. Verbeke, advocaten,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, O. Serdula en J. Vláčil als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Rossi en N. Gossement als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 52, 56 en 57 VWEU alsmede van de beginselen van non-discriminatie op belastinggebied en gelijke behandeling.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Stanleyparma Sas di Cantarelli Pietro & C. en Stanleybet Malta Ltd en anderzijds het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli UM Emilia Romagna – SOT Parma (agentschap voor douane en monopolies, monopolie-afdeling, Emilia-Romagna, operationeel hoofdkwartier te Parma, Italië; hierna: „ADM”) over de rechtmatigheid van het besluit van het ADM inzake de verplichting om in Italië een uniforme belasting op weddenschappen (hierna: „uniforme belasting”) te betalen die, primair, rust op Centri Trasmissione Dati (datatransmissiecentra; hierna: „CTD’s”) zoals Stanleyparma, en, subsidiair, op Stanleybet Malta als hoofdelijk medeschuldenaar.

Toepasselijke bepalingen

3

Overeenkomstig artikel 1 van decreto legislativo n. 504 – Riordino dell’imposta unica sui concorsi pronostici e sulle scommesse, a norma dell’articolo 1, comma 2, della legge 3 agosto 1998, n. 288 (wetsbesluit nr. 504 – Herschikking van de uniforme belasting op kansspelen en weddenschappen overeenkomstig artikel 1, lid 2, van wet nr. 288 van 3 augustus 1998) van 23 december 1998 (GURI nr. 27 van 3 februari 1999; hierna: „wetsbesluit nr. 504/1998”) is de uniforme belasting verschuldigd op alle soorten kansspelen en weddenschappen, betreffende om het even welk evenement, ook indien dit in het buitenland plaatsvindt.

4

Artikel 3 van dit wetsbesluit, met als opschrift „Belastingplichtigen”, is als volgt verwoord:

„Aan de uniforme belasting is onderworpen eenieder die, ook met een concessie, kansspelen en weddenschappen beheert.”

5

In artikel 1, lid 66, van Legge nr. 220 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge di stabilità 2011) [wet nr. 220 – Bepalingen voor het opstellen van de jaarlijkse en meerjarenbegroting van de staat (stabiliteitswet 2011)] van 13 december 2010 (GURI nr. 297 van 21 december 2010; hierna: „stabiliteitswet 2011”) is bepaald:

„[…]

a) […] [D]e uniforme belasting [is] hoe dan ook verschuldigd, ook indien de inzet van het spel, ook op afstand, wordt ingezameld zonder concessie of met een onregelmatige concessie van het ministerie van Economische Zaken en Financiën – autonome administratie van staatsmonopolies;

b) artikel 3 van [wetsbesluit nr. 504/1998] wordt aldus uitgelegd dat eenieder die, ook zonder concessie of met een onregelmatige concessie van het ministerie van Economische Zaken en Financiën – autonome administratie van staatsmonopolies, op eender welke wijze, ook met behulp van telematica, voor zichzelf of voor rekening van derden, zelfs indien in het buitenland gevestigd, enig kansspel of enige weddenschap beheert, als belastingplichtige wordt aangemerkt. Indien de activiteit voor rekening van derden wordt verricht, is degene voor wiens rekening de activiteit wordt verricht hoofdelijk gehouden tot voldoening van de belasting en de daaraan verbonden sancties.”

6

Decreto del Ministero dell’Economia e delle Finanze n. 111 – Norme concernenti la disciplina delle scommesse a quota fissa su eventi sportivi diversi dalle corse dei cavalli e su eventi non sportivi da adottare ai sensi dell’articolo 1, comma 286, della legge 30 dicembre 2004, n. 311 (besluit nr. 111 van het ministerie van Economische Zaken en Financiën – Overeenkomstig artikel 1, lid 286, van wet nr. 311 van 30 december 2004 vast te stellen regeling inzake weddenschappen tegen vaste notering op andere sportevenementen dan paardenrennen en op andere dan sportevenementen) van 1 maart 2006 (GURI nr. 67 van 21 maart 2006) bepaalt in artikel 16 dat de concessiehouder de bedragen betaalt die verschuldigd zijn op grond van de uniforme belasting.

7

Krachtens artikel 1, lid 644, onder g), van legge n. 190 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge di stabilità 2015) [wet nr. 190 – Bepalingen voor het opstellen van de jaarlijkse en meerjarenbegroting van de staat (stabiliteitswet 2015)] van 23 december 2014 (gewoon supplement bij GURI nr. 300 van 29 december 2014) wordt de uniforme belasting geheven „over een forfaitaire belastinggrondslag ten bedrage van driemaal het gemiddelde bedrag dat wordt ingezameld in de provincie waar de inrichting of het inzamelpunt zich bevindt, zoals afgeleid uit de gegevens die de nationale totalisator heeft geregistreerd voor het belastingtijdvak voorafgaand aan het betrokken belastingtijdvak”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8

Stanleybet Malta is in Italië actief op het gebied van het inzamelen van weddenschappen via CTD’s, zoals Stanleyparma, op basis van een vertegenwoordigingsrelatie. De CTD’s bevinden zich in voor het publiek opengestelde lokalen, stellen spelers elektronische communicatiemiddelen ter beschikking en sturen de gegevens van elke inzet door naar hun opdrachtgever. Stanleybet Malta, die al ongeveer twintig jaar actief is in Italië, heeft geen concessie of vergunning.

9

Bij een naheffingsaanslag van 21 september 2016 heeft het ADM Stanleyparma en, subsidiair, Stanleybet Malta als hoofdelijk medeschuldenaar, op basis van artikel 3 van wetsbesluit nr. 504/1998 zoals uitgelegd in artikel 1, lid 66, van de stabiliteitswet 2011, een naheffing toegezonden voor de betaling van de uniforme belasting over de in Italië voor belastingjaar 2011 geïnde weddenschappen, ten belope van 8422,60 EUR. Volgens het ADM was die belasting verschuldigd omdat Stanleyparma „voor rekening van derden” weddenschappen beheerde.

10

Stanleyparma en Stanleybet Malta hebben de verwijzende rechter, de Commissione tributaria provinciale di Parma (belastingrechter in eerste aanleg Parma, Italië) verzocht om nietigverklaring van die aanslag, op grond dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling ten aanzien van hen een beperking van het vrij verrichten van diensten instelt.

11

De verwijzende rechter, die dezelfde twijfels heeft als verzoeksters in het hoofdgeding, vraagt zich in het bijzonder af of de nationale regeling verenigbaar is met het Unierecht, met name met de artikelen 52, 56 en 57 VWEU en met de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.

12

Volgens deze rechter vormt het feit dat de CTD’s de uniforme belasting verschuldigd zijn, in twee opzichten een onrechtmatige beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU. Ten eerste zijn CTD’s die voor rekening van nationale concessiehouders optreden niet aan deze belasting onderworpen, terwijl hun activiteit vergelijkbaar is met die van Stanleyparma. Ten tweede wordt Stanleyparma, die deze belasting moet betalen, gelijkgesteld met deze concessiehouders, terwijl zij een andere activiteit verrichten.

13

Volgens de verwijzende rechter is er geen enkele rechtvaardiging voor een eventuele beperking van het vrij verrichten van diensten, aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een zuiver economische doelstelling nastreeft. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst deze rechter naar een arrest van de Corte costituzionale (grondwettelijk hof, Italië) van 23 januari 2018, waarin laatstgenoemde rechterlijke instantie deze regeling voor de jaren voorafgaand aan 2011 in strijd met de grondwet heeft verklaard, voor zover daarin was bepaald dat CTD’s die voor rekening van derden optraden en die, zoals Stanleybet Malta, geen concessiehouders waren, aan de uniforme belasting waren onderworpen.

14

Daarop heeft de Commissione tributaria provinciale di Parma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten de artikelen 56, 57 en 52 [VWEU], de rechtspraak van [het Hof] op het gebied van kansspelen en weddenschappen, in het bijzonder de arresten [van 6 november 2003, Gambelli e.a. (C‑243/01, EU:C:2003:597); 6 maart 2007, Placanica e.a. (C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, EU:C:2007:133); 16 februari 2012, Costa en Cifone (C‑72/10 en C‑77/10, EU:C:2012:80), en 28 januari 2016, Laezza (C‑375/14, EU:C:2016:60)], en op het gebied van belastingdiscriminatie, in het bijzonder de arresten [van 13 november 2003, Lindman (C‑42/02, EU:C:2003:613); 6 oktober 2009, Commissie/Spanje (C‑153/08, EU:C:2009:618), en 22 oktober 2014, Blanco en Fabretti (C‑344/13 en C‑367/13, EU:C:2014:2311)], alsmede de Unierechtelijke beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, mede in het licht van het arrest van de Corte Costituzionale van 23 januari 2018, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als de Italiaanse regeling in het hoofdgeding, volgens welke nationale tussenpersonen die spelgegevens doorgeven voor rekening van in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde exploitanten van weddenschappen, in het bijzonder met de kenmerken van [Stanleybet Malta], en subsidiair de exploitanten van weddenschappen zelf hoofdelijk met hun nationale tussenpersonen, onderworpen zijn aan de [uniforme belasting]?

2)

Moeten de artikelen 56, 57 en 52 [VWEU], de rechtspraak van [het Hof] op het gebied van kansspelen en weddenschappen, in het bijzonder de arresten [van 6 november 2003, Gambelli e.a. (C‑243/01, EU:C:2003:597); 6 maart 2007, Placanica e.a. (C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, EU:C:2007:133); 16 februari 2012, Costa en Cifone (C‑72/10 en C‑77/10, EU:C:2012:80), en 28 januari 2016, Laezza (C‑375/14, EU:C:2016:60)], en op het gebied van belastingdiscriminatie, in het bijzonder de arresten [van 13 november 2003, Lindman (C‑42/02, EU:C:2003:613); 6 oktober 2009, Commissie/Spanje (C‑153/08, EU:C:2009:618), en 22 oktober 2014, Blanco en Fabretti (C‑344/13 en C‑367/13, EU:C:2014:2311)], alsmede de Unierechtelijke beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, mede in het licht van het arrest van de Corte Costituzionale van 23 januari 2018, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als de Italiaanse regeling in het hoofdgeding, volgens welke alleen nationale tussenpersonen die spelgegevens doorgeven voor rekening van in een andere lidstaat van [de Unie] gevestigde exploitanten van weddenschappen, in het bijzonder met de kenmerken van [Stanleybet Malta], onderworpen zijn aan de [uniforme belasting], en niet tevens nationale tussenpersonen die spelgegevens doorgeven voor rekening van exploitanten van weddenschappen met een door de staat verleende concessie die dezelfde activiteit verrichten?

3)

Verzetten de artikelen 52 en 56 e.v. [VWEU], de rechtspraak van [het Hof] op het gebied van kansspelen en weddenschappen en de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie zich, mede in het licht van het arrest van de Corte Costituzionale van 23 januari 2018, tegen een nationale regeling als de Italiaanse regeling in artikel 1, lid 644, onder g), van wet nr. 190/2014, volgens welke nationale tussenpersonen die spelgegevens doorgeven voor rekening van in een andere lidstaat van [de Unie] gevestigde exploitanten van weddenschappen, in het bijzonder met de kenmerken van [Stanleybet Malta], en subsidiair de exploitanten van weddenschappen zelf hoofdelijk met hun nationale tussenpersonen, gehouden zijn tot betaling van de [uniforme belasting] over een forfaitaire belastinggrondslag ten bedrage van driemaal het gemiddelde bedrag dat wordt ingezameld in de provincie waar de inrichting of het inzamelpunt zich bevindt, zoals afgeleid uit de gegevens die de nationale totalisator heeft geregistreerd voor het belastingtijdvak voorafgaand aan het betrokken belastingtijdvak?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste en tweede vraag

15

Met zijn eerste en tweede vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 56 VWEU zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan de in die lidstaat gevestigde CTD’s en – hoofdelijk en subsidiair – de in een andere lidstaat gevestigde aanbieders van weddenschappen die hun opdrachtgevers zijn, aan een belasting op weddenschappen worden onderworpen.

16

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat kansspelen volgens vaste rechtspraak van het Hof onder de regels inzake het verrichten van diensten en, derhalve, binnen de werkingssfeer van artikel 56 VWEU vallen, zodra ten minste één van de dienstverrichters is gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin de dienst wordt aangeboden (zie in die zin arresten van 13 november 2003, Lindman,C‑42/02, EU:C:2003:613, punt 19, en 22 oktober 2014, Blanco en Fabretti, C‑344/13 en C‑367/13, EU:C:2014:2311, punt 27). De zaak dient dus te worden onderzocht vanuit het oogpunt van het vrij verrichten van diensten.

17

In herinnering moet worden gebracht dat het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU niet alleen de afschaffing verlangt van iedere vorm van discriminatie van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van iedere beperking – ook indien deze zonder onderscheid voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten geldt – die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (arrest van 22 oktober 2014, Blanco en Fabretti, C‑344/13 en C‑367/13, EU:C:2014:2311, punt 26).

18

Voorts dient te worden opgemerkt dat het Hof het gebruik van een concessiesysteem in de kansspelsector heeft goedgekeurd op grond dat dit een doeltreffend mechanisme kan vormen om de in de kansspelspelsector actieve ondernemingen te controleren teneinde te voorkomen dat deze activiteiten voor criminele of frauduleuze doelen worden verricht (arrest van 19 december 2018, Stanley International Betting en Stanleybet Malta, C‑375/17, EU:C:2018:1026, punt 66).

19

Om te bepalen of er sprake is van discriminatie, dient te worden nagegaan of vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, en in voorkomend geval of een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest van 6 juni 2019, P. M. e.a., C‑264/18, EU:C:2019:472, punt 28).

20

In het onderhavige geval blijkt uit de stukken van het dossier waarover het Hof beschikt dat de uniforme belasting wordt geheven over de inzameling van weddenschappen in Italië. Krachtens artikel 1, lid 66, onder a) en b), van de stabiliteitswet 2011 zijn alle ondernemers die weddenschappen organiseren aan die belasting onderworpen, ongeacht of zij voor zichzelf dan wel voor rekening van derden opereren, ongeacht of zij al dan niet houder zijn van een concessie en ongeacht waar zij gevestigd zijn, zelfs al is dat in het buitenland.

21

Uit deze door de verwijzende rechter verstrekte gegevens blijkt dat de uniforme belasting van toepassing is op alle ondernemingen die op het Italiaanse grondgebied ingezamelde weddenschappen beheren, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de plaats van vestiging van deze ondernemers, zodat de toepassing van deze belasting op Stanleybet Malta niet als discriminerend kan worden beschouwd.

22

De nationale regeling in het hoofdgeding voorziet immers niet in een verschillende belastingregeling naargelang de dienst in Italië dan wel in andere lidstaten wordt verricht.

23

Wat voorts het betoog van Stanleybet Malta betreft dat zij bij toepassing van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Italiaanse regeling dubbel zou worden belast, te weten in Malta en in Italië, dient te worden opgemerkt dat de lidstaten, mits zij het Unierecht in acht nemen, bij de huidige stand van ontwikkeling van dat recht over een zekere autonomie op belastinggebied beschikken, zodat zij niet verplicht zijn om hun belastingstelsel aan te passen aan de verschillende belastingstelsels van de andere lidstaten om – met name – de dubbele belasting te voorkomen die voortvloeit uit de parallelle uitoefening door die staten van hun belastingbevoegdheid (zie naar analogie arrest van 1 december 2011, Commissie/Hongarije, C‑253/09, EU:C:2011:795, punt 83).

24

Hieruit volgt dat Stanleybet Malta, ten opzichte van een nationale onderneming die haar activiteiten onder dezelfde voorwaarden uitoefent als zij, geen enkele discriminatoire beperking ondervindt doordat op haar een nationale regeling wordt toegepast als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. Deze regeling lijkt de activiteiten van een vennootschap als Stanleybet Malta in de betrokken lidstaat evenmin te verbieden, te belemmeren of minder aantrekkelijk te maken.

25

Wat Stanleyparma betreft, zij oefent een activiteit uit waarbij zij, als tussenpersoon voor Stanleybet Malta, tegen vergoeding weddenschappen aanbiedt en inzamelt.

26

Net als de nationale aanbieders van weddenschappen houdt deze onderneming zich met name bezig met het beheer van weddenschappen, hetgeen een voorwaarde vormt voor onderwerping aan de uniforme belasting. Om deze reden is Stanleyparma krachtens artikel 1, lid 66, onder b), van de stabiliteitswet 2011, hoofdelijk met Stanleybet Malta, verplicht deze belasting te voldoen.

27

Voorts volgt uit artikel 16 van besluit nr. 111 van het ministerie van Economische Zaken en Financiën van 1 maart 2006 dat ook ondernemingen die beschikken over een concessie voor de organisatie van weddenschappen in Italië de uniforme belasting moeten betalen. Volgens de verwijzende rechter zijn hun CTD’s echter, in tegenstelling tot Stanleyparma, niet hoofdelijk verplicht die belasting te voldoen.

28

In dit verband moet desalniettemin worden opgemerkt dat Stanleyparma, in tegenstelling tot CTD’s die spelgegevens doorgeven voor rekening van nationale ondernemingen, weddenschappen inzamelt voor rekening van Stanleybet Malta, die is gevestigd in een andere lidstaat. Zij bevindt zich dus in het licht van de doelstellingen van de stabiliteitswet 2011 niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van nationale ondernemingen.

29

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling brengt dus geen discriminatoire beperking met zich mee voor Stanleybet Malta en Stanleyparma en doet ten aanzien van hen geen afbreuk aan het vrij verrichten van diensten.

30

Gelet op voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 56 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan de in die lidstaat gevestigde CTD’s en – hoofdelijk en subsidiair – de in een andere lidstaat gevestigde aanbieders van weddenschappen die hun opdrachtgevers zijn, aan een belasting op weddenschappen worden onderworpen, ongeacht de plaats van vestiging van deze ondernemingen en ongeacht het ontbreken van een concessie voor de organisatie van weddenschappen.

Derde vraag

31

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 56 VWEU zich verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat een belasting op weddenschappen voor CTD’s die optreden namens in een andere lidstaat gevestigde aanbieders van weddenschappen die geen concessiehouder zijn, alsook voor de aanbieders van weddenschappen zelf, wordt verhoogd op basis van een forfaitaire grondslag ten bedrage van driemaal het gemiddelde bedrag dat wordt ingezameld op het inzamelpunt in een lidstaat.

32

De Italiaanse regering en de Commissie betwisten de ontvankelijkheid van de derde vraag, omdat het antwoord daarop volgens hen niet noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding.

33

Volgens vaste rechtspraak kan het Hof slechts weigeren op een door een nationale rechterlijke instantie gestelde prejudiciële vraag te antwoorden wanneer de gevraagde uitlegging van een regel van het Unierecht kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie in die zin arresten van 9 oktober 1997, Grado en Bashir, C‑291/96, EU:C:1997:479, punt 12, en 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy), C‑585/18, C‑624/18 en C‑625/18, EU:C:2019:982, punt 98).

34

In casu moet worden vastgesteld dat de nationale regeling die voortvloeit uit wet nr. 190 van 23 december 2014 niet van toepassing is op het hoofdgeding, aangezien de in het hoofdgeding aangevochten naheffingsaanslag betrekking heeft op aanslagjaar 2011. Bijgevolg is de derde vraag, die niet relevant is voor de beslechting van het bij de verwijzende rechter aanhangige geding, niet-ontvankelijk.

Kosten

35

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan de in die lidstaat gevestigde datatransmissiecentra en – hoofdelijk en subsidiair – de in een andere lidstaat gevestigde aanbieders van weddenschappen die hun opdrachtgevers zijn, aan een belasting op weddenschappen worden onderworpen, ongeacht de plaats van vestiging van deze ondernemingen en ongeacht het ontbreken van een concessie voor de organisatie van weddenschappen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Top