EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CJ0009
Judgment of the Court (Seventh Chamber) of 28 February 2019.#Criminal proceedings against Detlev Meyn.#Request for a preliminary ruling from the Oberlandesgericht Karlsruhe.#Reference for a preliminary ruling — Transport — Directive 2006/126/EC — Mutual recognition of driving licences — Refusal to recognise a driving licence issued in another Member State — Right to drive established on the basis of a driving licence.#Case C-9/18.
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 28 februari 2019.
Strafzaak tegen Detlev Meyn.
Verzoek van het Oberlandesgericht Karlsruhe om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vervoer – Richtlijn 2006/126/EG – Onderlinge erkenning van rijbewijzen – Weigering om een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen – Op grond van een rijbewijs vastgestelde rijbevoegdheid.
Zaak C-9/18.
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 28 februari 2019.
Strafzaak tegen Detlev Meyn.
Verzoek van het Oberlandesgericht Karlsruhe om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Vervoer – Richtlijn 2006/126/EG – Onderlinge erkenning van rijbewijzen – Weigering om een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen – Op grond van een rijbewijs vastgestelde rijbevoegdheid.
Zaak C-9/18.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:148
ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)
28 februari 2019 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Vervoer – Richtlijn 2006/126/EG – Onderlinge erkenning van rijbewijzen – Weigering om een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen – Op grond van een rijbewijs vastgestelde rijbevoegdheid”
In zaak C‑9/18,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Karlsruhe (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Baden-Württemberg, Karlsruhe, Duitsland) bij beslissing van 20 december 2017, ingekomen bij het Hof op 4 januari 2018, in de strafzaak tegen
Detlef Meyn,
in tegenwoordigheid van:
Generalstaatsanwaltschaft Karlsruhe,
wijst
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Levits (rapporteur) en P. G. Xuereb, rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
Detlef Meyn, vertegenwoordigd door W. Säftel, Rechtsanwalt, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en N. Yerrell als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 1, en artikel 11, lid 6, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB 2006, L 403, blz. 18). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak die tegen Detlef Meyn is ingeleid wegens het besturen van een motorvoertuig zonder rijbewijs. |
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 2006/126
3 |
Overweging 8 van richtlijn 2006/126 is als volgt verwoord: „Om aan de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer te voldoen dienen [...] minimumvoorwaarden te worden vastgesteld voor de afgifte van het rijbewijs. Er moet een verdere harmonisatie van de normen inzake de door de bestuurders af te leggen rijexamens en inzake de afgifte van rijbewijzen worden uitgevoerd. Daartoe moeten de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag die samenhangen met het besturen van motorvoertuigen worden omschreven, moet het rijexamen op deze concepten worden gebaseerd, en moeten de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van die voertuigen opnieuw worden omschreven.” |
4 |
Artikel 1, lid 1, van deze richtlijn luidt: „De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I weergegeven Europees model en overeenkomstig deze richtlijn. In het embleem op bladzijde 1 van het Europees model van het rijbewijs staat het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.” |
5 |
Artikel 2 van voornoemde richtlijn, met als opschrift „Onderlinge erkenning”, bepaalt in lid 1: „De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.” |
6 |
Artikel 7, lid 1, van dezelfde richtlijn stelt vast aan welke voorwaarden de afgifte van rijbewijzen onderworpen is, en preciseert in punt e) met name dat het rijbewijs uitsluitend wordt afgegeven aan aanvragers die hun gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. |
7 |
Artikel 11 van richtlijn 2006/126 luidt als volgt: „1. Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet nagaan voor welke categorie het overgelegde rijbewijs nog geldig is. [...] 6. Wanneer een lidstaat een door een derde land afgegeven rijbewijs inwisselt tegen een rijbewijs van Europees model, wordt daarvan op het rijbewijs van Europees model, alsook bij iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt. Inwisseling is slechts mogelijk, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. Indien de houder van dat rijbewijs zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, kan deze laatste besluiten het in artikel 2 neergelegde beginsel van wederzijdse erkenning niet toe te passen.” |
Duits recht
8 |
§ 28, lid 1, van de Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr (regeling inzake de toelating van personen tot het wegverkeer), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, luidt als volgt: „1. De houder van een geldig EU‑ of EER-rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats [in Duitsland] heeft, mag – behoudens de in de leden 2 tot en met 4 gestelde beperkingen – in Duitsland motorrijtuigen besturen voor zover hij daartoe rijbevoegdheid heeft. [...]” |
9 |
§ 28, lid 4, van deze Verordnung preciseert met name dat de in lid 1 bedoelde toestemming niet geldt voor houders van een EU‑ of EER-rijbewijs dat is afgegeven op grond van een vervalst rijbewijs van een derde land. |
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10 |
Naar aanleiding van een verkeersongeval op 1 september 2015 is gebleken dat Meyn, een in Duitsland woonachtige Duits staatsburger, sinds de intrekking van zijn rijbewijs in 2006 niet meer beschikte over Duitse rijbevoegdheid. |
11 |
Meyn was echter houder van een Pools rijbewijs dat op 1 augustus 2011 was afgegeven op grond van een Hongaars rijbewijs van 3 november 2010. Laatstgenoemd rijbewijs was afgegeven na inwisseling van een Russisch rijbewijs van 1986, waarvan is gebleken dat deze vervalst was. Meyn is in 2012 door een Duitse rechtbank veroordeeld voor deze valsheid in geschrifte. |
12 |
Het Amtsgericht Bad Säckingen (rechter in eerste aanleg Bad Säckingen, Duitsland) heeft Meyn bij vonnis van 24 april 2017 veroordeeld voor het opzettelijk rijden zonder rijbewijs overeenkomstig § 21, lid 1, punt 1, van het Straßenverkehrsgesetz (wegenverkeerswet). |
13 |
De verwijzende rechter, bij wie beroep in Revision is ingesteld tegen dat vonnis, vraagt zich af of de weigering krachtens § 28, lid 4, van de Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr om een rijbewijs te erkennen dat door een lidstaat is afgegeven op grond van de overschrijving van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, dat zelf was gebaseerd op een door een derde staat afgegeven vervalst rijbewijs, verenigbaar is met de bepalingen van richtlijn 2006/126. |
14 |
In die omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Karlsruhe (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Baden-Württemberg, Karlsruhe, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Bestaat de erkenningsverplichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, van [richtlijn 2006/126] ook na de inwisseling van een rijbewijs door een lidstaat van de Europese Unie zonder voorafgaand onderzoek van de rijgeschiktheid, indien het vorige rijbewijs niet onder de erkenningsverplichting viel (hier: het vorige, door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven rijbewijs berustte op zijn beurt op de inwisseling van een rijbewijs van een derde land [overeenkomstig] artikel 11, lid 6, derde zin, van [richtlijn 2006/126])?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
15 |
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of richtlijn 2006/126 eraan in de weg staat dat een lidstaat weigert om een rijbewijs te erkennen waarvan de houder zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft, en dat door een andere lidstaat zonder onderzoek van de rijgeschiktheid is afgegeven op grond van een door nog een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, dat zelf was verstrekt na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
16 |
Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/126 voorziet in de onderlinge erkenning, zonder formaliteiten, van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen (zie in die zin arrest van 26 oktober 2017, I,C‑195/16, EU:C:2017:815, punt 34). |
17 |
Daartoe stelt artikel 7, lid 1, van die richtlijn vast aan welke voorwaarden de afgifte van rijbewijzen onderworpen is, waarbij in punt e) wordt gepreciseerd dat de aanvrager van een rijbewijs zijn gewone verblijfplaats moet hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. |
18 |
Artikel 11, lid 1, van voornoemde richtlijn voegt daaraan toe dat de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan verzoeken om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs. |
19 |
Wat betreft de afgifte van een volgens het Europese model opgesteld rijbewijs (hierna: „Europees rijbewijs”) middels inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs, schrijft richtlijn 2006/126 weliswaar niet voor onder welke voorwaarden de lidstaten kunnen overgaan tot een dergelijke inwisseling, maar bepaalt deze richtlijn wel dat die inwisseling gevolgen heeft voor de toepassing van het beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen dat is neergelegd in artikel 2, lid 1, van die richtlijn. |
20 |
Artikel 11, lid 6, tweede alinea, van voornoemde richtlijn bepaalt namelijk dat indien de houder van een rijbewijs dat is afgegeven na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs, zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, deze laatste kan besluiten het in artikel 2 neergelegde beginsel van onderlinge erkenning niet toe te passen. |
21 |
Wanneer de afgifte van een Europees rijbewijs het gevolg is van de inwisseling van een door een derde land afgegeven rijbewijs, moet daar bovendien volgens artikel 11, lid 6, eerste alinea, van richtlijn 2006/126 melding van worden gemaakt op het Europees rijbewijs. |
22 |
Op grond van de bepalingen van richtlijn 2006/126 heeft de verplichting tot onderlinge erkenning die is neergelegd in artikel 2, lid 1, dus alleen betrekking op rijbewijzen die zijn afgegeven door de lidstaten en niet op door derde staten afgegeven rijbewijzen. |
23 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Meyn ten tijde van de feiten in het hoofdgeding in Duitsland woonde. Derhalve zou de Bondsrepubliek Duitsland op grond van artikel 11, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 niet verplicht zijn om een rijbewijs te erkennen dat aan Meyn is afgegeven door een andere lidstaat na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
24 |
De verwijzende rechter vraagt zich echter af of dit ook het geval is wanneer, zoals in het hoofdgeding, het rijbewijs is afgegeven bij inwisseling van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dat zelf was verstrekt na inwisseling een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
25 |
In dit verband moet worden vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 11, lid 6, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 op zichzelf geen antwoord bieden op de door de verwijzende rechter gestelde vraag. Uit deze bewoording blijkt immers dat deze bepaling ziet op het verlenen van een rijbewijs door een lidstaat na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs, en niet op het verlenen van een rijbewijs door een lidstaat na inwisseling van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, dat zelf is verstrekt na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
26 |
Uit vaste rechtspraak blijkt echter dat bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 26 september 2018, Baumgartner,C‑513/17, EU:C:2018:772, punt 23. |
27 |
Dienaangaande moet erop worden gewezen dat richtlijn 2006/126, overeenkomstig overweging 8 ervan, beoogt minimumvoorwaarden voor de afgifte van een Europees rijbewijs vast te stellen, om te voldoen aan de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer. |
28 |
Dat krachtens richtlijn 2006/126 een verplichting tot onderlinge erkenning van door de lidstaten afgegeven rijbewijzen is opgelegd, is het gevolg van het feit dat bij deze richtlijn minimumvoorwaarden voor de afgifte van een Europees rijbewijs zijn vastgesteld. |
29 |
Het staat derhalve aan de staat van afgifte om na te gaan of is voldaan aan de door het Unierecht opgelegde minimumvoorwaarden, met name die van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2006/126 inzake verblijf en rijvaardigheid, en dus of de afgifte van een rijbewijs gerechtvaardigd is (arrest van 26 oktober 2017, I,C‑195/16, EU:C:2017:815, punt 46). |
30 |
Hieruit volgt dat wanneer de autoriteiten van een lidstaat een rijbewijs hebben afgegeven, de andere lidstaten niet meer kunnen nagaan of aan de afgiftevoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, daar het bezit van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs moet worden beschouwd als het bewijs dat de houder van dit rijbewijs op de dag van de afgifte ervan aan deze voorwaarden voldeed (arrest van 26 oktober 2017, I,C‑195/16, EU:C:2017:815, punt 47). |
31 |
Richtlijn 2006/126 strekt er echter niet toe om eisen te stellen aan de inwisseling van door derde staten afgegeven rijbewijzen, daar deze mogelijkheid onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt, zodat zij niet gebonden zijn aan de beoordelingen die andere lidstaten in dat verband hebben gemaakt. |
32 |
Bijgevolg kan niet van een lidstaat worden vereist dat hij een rijbewijs waarvan de houder zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft en dat door een andere lidstaat zonder onderzoek van de rijgeschiktheid is afgegeven na inwisseling van een door nog een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, erkent louter op grond dat laatstbedoeld rijbewijs eerder was afgegeven na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs, omdat anders de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer zouden worden ondermijnd. |
33 |
Uit het voorgaande volgt dat richtlijn 2006/126 aldus moet worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat een lidstaat weigert om een rijbewijs te erkennen waarvan de houder zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft en dat door een andere lidstaat zonder onderzoek van de rijgeschiktheid is afgegeven op grond van een door nog een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, dat zelf was verstrekt na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
Kosten
34 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht: |
Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat een lidstaat weigert om een rijbewijs te erkennen waarvan de houder zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft en dat door een andere lidstaat zonder onderzoek van de rijgeschiktheid is afgegeven op grond van een door nog een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, dat zelf was verstrekt na inwisseling van een door een derde staat afgegeven rijbewijs. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.