EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0883
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Directive 2005/36/EC on the recognition of professional qualifications and Regulation on administrative cooperation through the Internal Market Information System
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt
/* COM/2011/0883 definitief - 2011/0435 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt /* COM/2011/0883 definitief - 2011/0435 (COD) */
TOELICHTING
1.
MOTIVERING
EN DOEL VAN HET VOORSTEL
1.1.
Algemene context
De mobiliteit van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren
in de EU is laag. Toch lijkt er nog een groot onbenut potentieel voor
mobiliteit te zijn: volgens een Eurobarometer-enquête[1] uit 2010 overweegt 28% van de
burgers in de EU in het buitenland te gaan werken. De erkenning van
beroepskwalificaties is van essentieel belang om de fundamentele vrijheden van
de interne markt effectief te doen gelden voor de EU-burger. Mobiliteit mag
echter niet ten koste van de consument gaan, en zeker niet van patiënten die
van de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg voldoende talenkennis
verwachten. Bovendien blijft het potentieel van een meer geïntegreerde
dienstenmarkt onbenut op het gebied van professionele diensten, hoewel de
dienstenrichtlijn[2]
van 2006 nieuwe mogelijkheden bood en de richtlijn betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties van 2005[3]
15 bestaande richtlijnen consolideert in één enkel instrument. Een modernisering van de richtlijn zou ook
tegemoetkomen aan de behoeften van lidstaten die met een groeiend tekort aan
gekwalificeerde arbeidskrachten kampen. De interne mobiliteit van EU‑burgers
binnen Europa is een belangrijk punt in dit opzicht. Het tekort aan
arbeidskrachten zal in de toekomst niet alleen blijven bestaan, maar volgens de
prognoses ook nog toenemen, vooral in de gezondheidssector, het onderwijs en
ook in groeisectoren zoals de bouwnijverheid en de zakelijke dienstverlening. De noodzaak om de mobiliteit binnen de EU te
bevorderen werd reeds door de Commissie benadrukt in haar strategie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020). De agenda voor nieuwe
vaardigheden en banen[4] waarschuwde ervoor dat de
wanverhoudingen op de EU-arbeidsmarkt blijven voortbestaan en dat het
potentieel op het vlak van arbeidsmobiliteit onvoldoende wordt benut. De
noodzaak van een modernisering op dit gebied in het belang van de EU-burgers
werd eveneens benadrukt in het verslag over het EU-burgerschap[5] 2010. De erkenning van
beroepskwalificaties werd door Commissie als een belangrijke
kwestie aangemerkt in haar jaarlijkse groeianalyse voor 2011 en 2012[6] en in de akte voor de interne
markt[7]. De Akte voor
de interne markt onderstreept de noodzaak van een modernisering
van het bestaande kader als onderdeel van de twaalf hefbomen voor het
stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen van
de burgers. Op 23 oktober 2011 heeft de Europese
Raad[8] de instellingen verzocht alles
in het werk te stellen om politieke overeenstemming te bereiken over deze 12
initiatieven van de Akte voor de interne markt, evenals over het voorstel van
de Commissie voor de modernisering van deze richtlijn. In zijn verslag van 15
november 2011[9]
heeft het Europees Parlement ook aangedrongen op dringende maatregelen.
1.2.
Doelstellingen van het voorstel
De Commissie stelt geen nieuwe richtlijn voor,
maar een doelgerichte modernisering van de bestaande bepalingen waarin volgende
doelstellingen centraal staan: ·
vereenvoudiging van de procedures door de invoering
van een Europese beroepskaart waarmee de voordelen van het reeds succesvolle
informatiesysteem voor de interne markt (IMI) nog verder benut kunnen worden
(zie punt 4.1); ·
hervorming van de algemene regelgeving voor de
vestiging of tijdelijke dienstverrichting in een andere lidstaat op (zie punten
4.2, 4.3 en 4.4.); ·
modernisering van het stelsel van automatische
erkenning, in het bijzonder voor verpleegkundigen, verloskundigen, apothekers
en architecten (zie punten 4.5, 4.6 en 4.7); ·
uitbreiding van de richtlijn met een rechtskader
voor gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en voor notarissen (zie
punt 4.8); ·
duidelijke waarborgen voor patiënten wier
bezorgdheid over talenkennis en risico’s van wanprestaties beter moet worden
weerspiegeld in het rechtskader (zie punt 4.9.); ·
vaststelling van de wettelijke verplichting tot het
verstrekken van gebruiksvriendelijke en inhoudgerichte informatie over de
regelgeving betreffende de erkenning van kwalificaties geschraagd met
uitgebreide e-overheidsfaciliteiten voor de gehele erkenningsprocedure (zie
punt 4.10); ·
uitvoering van een systematische doorlichting en
wederzijdse evaluatieoefening voor alle gereglementeerde beroepen in de
lidstaten (zie punt 4.11).
2.
RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
Het initiatief is het resultaat van een
ex-post-evaluatie van de richtlijn en van uitgebreid overleg met alle centrale
belanghebbenden, met inbegrip van bevoegde autoriteiten, beroepsorganisaties,
academische instellingen en burgers.
2.1.
Evaluatie
De ex-post-evaluatie werd
uitgevoerd
tussen maart 2010 en mei 2011. De Europese Commissie deed
een beroep op de voor de richtlijn bevoegde instanties en nationale coördinatoren
en ontving ongeveer 200 ervaringsverslagen, die op de website van
de Commissie gepubliceerd werden[10]. Daarnaast werd aan GHK Consulting opdracht
gegeven voor een studie[11]
over de impact van recente onderwijshervormingen op de erkenning van
beroepskwalificaties.
2.2.
Publieke raadpleging
Op 7 januari 2010 lanceerde de Commissie
een publieke raadpleging over de richtlijn. De diensten van de
Commissie hebben 370 bijdragen[12] ontvangen.
Op 22 juni 2010 nam de Commissie een Groenboek[13] aan over de modernisering van
de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ongeveer 420 bijdragen
werden ontvangen. De Commissie heeft ook twee openbare conferenties gehouden
over de herziening van de richtlijn.
2.3.
Resultaten van de raadpleging
Alle betrokkenen erkenden de noodzaak van een
betere toegang tot informatie over de erkenning van kwalificaties. De meeste
burgers en beroepsorganisaties pleitten voor een vereenvoudiging van de
erkenningsprocedures, terwijl vertegenwoordigers van de gezondheidssector ook
de noodzaak benadrukten om de kwaliteit van de dienstverrichting te vrijwaren.
Een grote meerderheid van de belanghebbenden uit alle categorieën was positief
over het idee van een Europese beroepskaart en talrijke beroepsorganisaties
juichten een herziening van het concept van de gemeenschappelijke platforms
toe. De meerderheid van de bevoegde autoriteiten en beroepsorganisaties voor
beroepen waarop de automatische erkenning van toepassing is, was het erover
eens dat een modernisering van het systeem noodzakelijk was.
2.4.
Stuurgroep voor de Europese beroepskaart
In januari 2011 heeft de Europese Commissie
een stuurgroep met externe deskundigen ingesteld om de noodzaak en haalbaarheid
van een Europese beroepskaart te bespreken. Deze groep, die uit
vertegenwoordigers van diverse beroepsverenigingen en bevoegde autoriteiten
bestond, heeft een aantal casestudies[14]
opgezet waarvan de resultaten werden voorgelegd aan het Interne Markt Forum dat
op 3 en 4 oktober in Krakau (Polen) gehouden werd. In hun verklaring juichen de
deelnemers van het forum het idee van een Europese beroepskaart toe.
2.5.
Effectbeoordeling
De Commissie heeft een effectbeoordeling van
verschillende beleidsalternatieven uitgevoerd. In deze analyse worden acht probleemgebieden
vastgesteld die hoofdzakelijk werden afgeleid uit de resultaten van de
evaluatie en de reacties op het Groenboek. Deze probleemgroepen bestrijken de
toegang tot informatie over erkenningsprocedures, de efficiëntie van de
erkenningsprocedures, de werking van het stelsel van automatische erkenning, de
voorwaarden voor vestiging en voor tijdelijke mobiliteit en het toepassingsgebied
van de richtlijn. Aangezien de volksgezondheid als een specifiek probleemgebied
naar voren is gekomen uit de evaluatie, werd in de probleemstelling ook de
bescherming van patiënten vermeld. Dit laatste probleem houdt verband met het
gebrek aan transparantie en motivering van kwalificatievereisten voor
gereglementeerde beroepen. Bij de analyse werden drie algemene
doelstellingen vastgesteld: de mobiliteit van beroepsbeoefenaren en de
intra-EU-handel in diensten bevorderen, tegemoetkomen aan de noodzaak om banen
voor hooggekwalificeerde werknemers in te vullen en meer kansen bieden voor
werkzoekenden. Deze doelstellingen werden in specifieke doelstellingen gegoten,
waarbij rekening wordt gehouden met de context en de vastgestelde problemen. Voor elke groep van problemen werd een breed
scala aan opties onderzocht en getoetst aan de hand van de volgende criteria:
effectiviteit, efficiëntie, consistentie en gevolgen voor de belanghebbenden
(kosten en baten voor mobiele beroepsbeoefenaren, lidstaten, consumenten en
patiënten, werkgevers). Met betrekking tot de toegang tot
informatie werden in de effectbeoordeling verschillende opties overwogen om
volledige informatie over de bevoegde autoriteiten en vereiste documenten te
bieden en het gebruik van elektronische procedures te bevorderen. Een
uitbreiding van het toepassingsgebied van de één-loketten (ingesteld in het
kader van de dienstenrichtlijn) was de optie waaraan de voorkeur werd gegeven.
Door een verdere ontwikkeling van de bestaande structuren zou deze optie geen
aanzienlijke meerkosten veroorzaken. Met betrekking tot de efficiëntie van de
erkenningsprocedures werden verschillende opties onderzocht om de
procedures te verkorten en een betere toepassing van compenserende maatregelen
te verzekeren. De optie die de voorkeur genoot, was de uitgifte van een
Europese beroepskaart op basis van een grotere betrokkenheid van de lidstaat
van oorsprong omdat dit een versnelling van erkenningsprocedures bevordert.
Deze optie zou voor bepaalde lidstaten wat administratieve kosten kunnen
betekenen, maar tegelijk beroepsbeoefenaren van een snellere
erkenningsprocedure laten profiteren. Daarnaast werd een reeks maatregelen
opgesteld om de toepassing en organisatie van compenserende maatregelen te
verbeteren. Tot slot wordt er in de analyse gewezen op de noodzaak om het
concept van de gemeenschappelijke platforms te hervormen teneinde de erkenning
voor bepaalde beroepen verder te vergemakkelijken. Met betrekking tot het stelsel van
automatische erkenning werden verschillende opties onderzocht om de
onderzoeks- en kennisgevingsprocedures in verband met nieuwe diploma's te
stroomlijnen. De aanwijzing van een nationale instantie voor toezicht op de
naleving bleek de meest effectieve en efficiënte optie. Verschillende opties
werden onderzocht om de minimumopleidingseisen voor sectorale beroepen aan te
passen, met name voor artsen, verpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en
architecten, en de classificatie van economische activiteiten in bijlage IV bij
de richtlijn te moderniseren. Deze opties worden voorgesteld in de samenvatting
van de effectbeoordeling. Tal van opties werden onderzocht om de
voorwaarden voor permanente vestiging te vereenvoudigen. Een conclusie
in de effectbeoordeling was met name dat de in artikel 11 vastgestelde
kwalificatieniveaus een referentiepunt moeten blijven voor het vergelijken van
kwalificaties, maar niet langer gebruikt mogen worden om te bepalen of een
aanvraag in aanmerking komt. Een andere oplossing die werd aangereikt om de
obstakels voor de mobiliteit weg te werken was de integratie in de richtlijn
van het beginsel van gedeeltelijke toegang. De specifieke vereisten voor
beroepsbeoefenaren uit niet-reglementerende lidstaten werden onnodig geacht in
het stelsel van vestiging. In verband met tijdelijke mobiliteit
werden in de effectbeoordeling verschillende opties geanalyseerd die dit soort
mobiliteit kunnen vergemakkelijken en de rechtszekerheid van beroepsbeoefenaren
kunnen verbeteren. Een van de geselecteerde opties is een vereenvoudiging van
de vereisten voor beroepsbeoefenaren uit een niet-reglementerende lidstaat die
consumenten begeleiden. In de effectbeoordeling werd bovendien geconcludeerd
dat elke lidstaat een lijst moet opstellen van beroepen met implicaties voor de
gezondheid en de veiligheid (waarvoor een voorafgaande controle van de
kwalificaties vereist is). In de effectbeoordeling werden verschillende
beleidsopties onderzocht om het toepassingsgebied van de richtlijn te
verduidelijken en met nieuwe beroepscategorieën uit te breiden. De
effectbeoordeling gaf blijk van instemming met een uitbreiding van het
toepassingsgebied van de richtlijn, onder bepaalde voorwaarden, tot
gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en notarissen. Voor
kwalificaties verworven in derde landen genoot het behoud van de status-quo de
voorkeur. De in de richtlijn voorziene regeling voor EU-burgers moet echter
door de lidstaten worden uitgebreid tot onderdanen uit derde landen, voor zover
dit vereist is op grond van internationale overeenkomsten aangaande
professionele dienstverrichting. Met betrekking tot de bescherming van
patiënten werden verschillende opties beoordeeld om meer garanties te geven
betreffende de status van beroepsbeoefenaren en hun talenkennis. De
voorkeursoptie op dit gebied omvat de invoering van een waarschuwingsmechanisme
in combinatie met een grotere transparantie tussen lidstaten op het vlak van permanente
bijscholing en een verduidelijking van de geldende regels inzake de controle
van talenkennis. Verschillende opties werden in overweging
genomen om de transparantie en motivering van gereglementeerde beroepen
te verbeteren. De optie waaraan in de effectbeoordeling de voorkeur werd
gegeven, was een wederzijdse evaluatie van de nationale wetgevingen inzake de
toegang tot bepaalde beroepen. De synergieën tussen de verschillende
voorkeursopties werden geacht de interne samenhang van het initiatief te
waarborgen. De ontwerpeffectbeoordeling werd nauwkeurig
bestudeerd door de raad voor de effectbeoordeling (Impact Assessment Board,
IAB) en zijn aanbevelingen voor verbeteringen zijn opgenomen in het
eindverslag. Het advies van de raad wordt samen met dit voorstel gepubliceerd,
evenals de uiteindelijke effectbeoordeling en de samenvatting hiervan.
3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
3.1.
Rechtsgrondslag
Dit voorstel is gebaseerd op artikel 46,
artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van de VWEU.
3.2.
Subsidiariteit en
evenredigheid
Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel
niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. De doelstelling van de richtlijn kon niet
voldoende worden verwezenlijkt door maatregelen van de lidstaten, vermits deze
onvermijdelijk zouden leiden tot uiteenlopende vereisten en procedures waardoor
de regelgeving ingewikkelder zou worden en ongerechtvaardigde obstakels voor de
mobiliteit van beroepsbeoefenaren zouden worden gecreëerd. Bovendien impliceren
wijzigingen aan de geldende rechtsregels de wijziging van een bestaande
richtlijn, wat alleen mogelijk is via het EU‑recht. Het voorstel is
derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig
het evenredigheidsbeginsel moet een interventie doelgericht zijn en mag ze niet
verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken. De voorgestelde wijzigingen beperken zich tot hetgeen noodzakelijk is
voor een betere werking van de regelgeving inzake de erkenning van
beroepskwalificaties en zijn daarom in overeenstemming met dit beginsel.
3.3.
Keuze van het instrument
Het voorstel is gebaseerd op artikel 46,
artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van het Verdrag, waarin voorzien
wordt in het gebruik van een richtlijn voor de wederzijdse erkenning van
kwalificaties. Bovendien is een richtlijn het meest geschikte instrument
hiervoor omdat het de lidstaten de nodige flexibiliteit verschaft om de
vastgestelde regels toe te passen, rekening houdend met hun nationale
administratieve en juridische eigenheden. Daar de lidstaten echter een groot
aantal nationale wetgevende besluiten moeten wijzigen, is het belangrijk dat ze
de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan van één of
meer documenten waarin het verband tussen de onderdelen van de richtlijn en de
overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
3.4.
Europese Economische Ruimte
De voorgestelde regelgeving betreft een
onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom tot de Europese
Economische Ruimte worden uitgebreid.
4.
GEDETAILLEERDE TOELICHTING VAN HET VOORSTEL
De voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2005/36/EG
worden volgens de in punt 1.2 omschreven doelstellingen gepresenteerd.
4.1.
Europese beroepskaart en informatiesysteem interne
markt
4.1.1. Europese beroepskaart De Europese beroepskaart zal een alternatief
instrument zijn dat kan worden toegepast voor beroepen die aan verscheidene
doelstellingen voldoen: bottom-up-vraag door de leden van de beroepsgroep,
aanzienlijke mobiliteit en een betere samenwerking tussen de bevoegde
autoriteiten via IMI. Ook voor beroepen die voornamelijk in tijdelijke
mobiliteit geïnteresseerd zijn, biedt de Europese beroepskaart mogelijkheden.
Globaal genomen zal de invoering van de Europese beroepskaart afhangen van het
feit of erom verzocht wordt. De aantrekkelijkheid ervan zal ertoe leiden dat ze
door steeds meer beroepen zal worden overgenomen. De Europese beroepskaart moet de
erkenningsprocedure niet alleen vergemakkelijken en versnellen, maar tegelijk
ook transparanter maken. Om die reden is voor de uitgifte de betrokkenheid van
de lidstaat van oorsprong vereist, waardoor bepaalde kosten en administratieve
lasten van de ontvangende lidstaat worden overgeheveld naar de lidstaat van oorsprong.
Het gebruik van IMI moet deze kosten terugschroeven. Bovendien kan de nieuwe
procedure worden uitgevoerd door de bestaande bevoegde instanties die
gewoonlijk al betrokken zijn bij de uitwerking van het dossier voor de
erkenning van beroepsbeoefenaren uit hun land. Indien de Europese beroepskaart voor een
specifiek beroep is ingevoerd, gaat de lidstaat van oorsprong op verzoek van
een beroepsbeoefenaar na of zijn dossier volledig is en geeft in geval van een
verzoek om vestiging een Europese beroepskaart af. Bij tijdelijke mobiliteit is
de rol van de lidstaat van oorsprong nog belangrijker, omdat deze de
beroepskaart dan zowel uitgeeft als valideert. Het gebruik van het
informatiesysteem voor de interne markt wordt verplicht aangezien het als
back-office voor de Europese beroepskaart zal fungeren. Zowel de betrokkenheid
van de lidstaat van oorsprong als het gebruik van IMI zal bijdragen tot een
vermindering van de kosten en de tijd die een behandeling van een aanvraag om
erkenning vereist. Hiermee worden de voorwaarden gecreëerd voor een snellere
afhandeling van aanvragen op basis van de Europese beroepskaart in vergelijking
met de huidige procedure – die overigens zal blijven voortbestaan voor
beroepsbeoefenaren die geen gebruik wensen te maken van de Europese
beroepskaart. 4.1.2. Verplicht gebruik van IMI op grond
van de richtlijn Sinds de opeenvolgende uitbreidingen van IMI
tot alle erkenningsmechanismen overeenkomstig de richtlijn maakt een groot
aantal bevoegde autoriteiten regelmatig en met goede resultaten gebruik van IMI.
Het potentieel van het systeem wordt echter ondermijnd door bevoegde instanties
die niet geregistreerd zijn of een verzoek om informatie afwijzen wegens het
facultatieve karakter van IMI. Bovendien hangt de werking van de Europese
beroepskaart af van het systematische gebruik van IMI. Daarom wil het voorstel
het gebruik van IMI voor de uitwisseling van informatie met betrekking tot de
erkenning van beroepskwalificaties verplicht maken voor de lidstaten.
4.2.
Vrije dienstverrichting
In Richtlijn 2005/36/EG werd een bijzondere
regeling voor het vrij verrichten van diensten op een tijdelijke basis ingevoerd
die in lichtere regels voor tijdelijke dienstverrichting voorziet. Bij
tijdelijke dienstverrichting kunnen, met uitzondering van beroepen die
implicaties hebben voor de gezondheid en de veiligheid, diensten verricht
worden zonder een voorafgaande controle van beroepskwalificaties, wat de regel
is voor het erkenningsmechanisme bij vestiging. Verschillende wijzigingen worden voorgesteld
om de regels inzake het vrij verrichten van diensten te verduidelijken. Door de voorwaarde van de beroepservaring te schrappen
die van toepassing is op dienstverrichters uit niet-reglementerende lidstaten
die de afnemer van de dienst begeleiden, wil het voorstel beter tegemoetkomen
aan de behoeften van grensoverschrijdende consumenten. Indien de vereiste van
beroepservaring blijft gelden, voorziet het voorstel in de mogelijkheid deze in
een of meerdere lidstaten op te doen, wat in vergelijking met de huidige
situatie meer mogelijkheden creëert voor dienstverrichters. Voor beroepen met gevolgen voor de gezondheid
en de veiligheid wordt de voorafgaande controle van kwalificaties door de
lidstaten op verschillende manieren uitgevoerd, wat tot rechtsonzekerheid voor
de dienstverrichters heeft geleid. Het voorstel pakt deze kwestie aan door van
de lidstaten te eisen dat ze een lijst opstellen van alle beroepen die volgens
hen tot deze categorie behoren, en voor elk beroep ook de redenen opgeven voor
de opname ervan in de lijst. Hierdoor kennen de dienstverrichters op voorhand
de exacte vereisten waaraan ze voor het vrij verrichten van diensten moeten
voldoen en wordt het risico op onevenredige of onnodige verplichtingen dankzij
een grotere transparantie beperkt. Tot slot geeft het voorstel verduidelijking
bij de lijst van documenten die een lidstaat vóór de eerste dienstverrichting
mag eisen. Het bepaalt ook expliciet dat de verklaring waartoe dienstverrichters
verplicht kunnen worden alvorens diensten te leveren, voor het gehele
grondgebied van een lidstaat moet gelden.
4.3.
Algemeen systeem
Het eerste element van het voorstel betreft de
bestaande mogelijkheid om op basis van artikel 11 bepaalde kwalificaties uit te
sluiten van de werkingssfeer van de richtlijn wanneer er een verschil van twee
of meer niveaus bestaat tussen de opleiding van een beroepsbeoefenaar en de
vereisten in de ontvangende lidstaat. De kwalificatieniveaus mogen in principe
alleen gebruikt worden als een benchmarking-instrument en niet als basis om
beroepsbeoefenaren van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te zonderen.
De enige uitzondering betreft personen wier kwalificaties zijn gebaseerd op
beroepservaring en die toegang zoeken tot een beroep waarvoor een universitaire
graad vereist is. Het voorstel versterkt ook de verplichting voor de lidstaten
om de compenserende maatregelen beter te rechtvaardigen. Daarnaast voorziet het
voorstel in de verplichting voor de lidstaten om op regelmatige basis
bekwaamheidsproeven te organiseren.
4.4.
Gedeeltelijke toegang
Overeenkomstig de jurisprudentie[15] van het Hof van Justitie wordt
voorgesteld om het beginsel van gedeeltelijke toegang in de richtlijn op te
nemen. Hierdoor hebben beroepsbeoefenaren meer rechtszekerheid en kunnen
degenen die aan de voorwaarden voor gedeeltelijke toegang voldoen en voorheen
van de voordelen van de richtlijn waren uitgesloten, zich vestigen of diensten
verlenen. Lidstaten mogen dit principe echter niet toepassen wanneer er dwingende
redenen zijn, wat het geval is bij beroepen in de gezondheidssector.
4.5.
Automatische erkenning op basis van beroepservaring
De voorgestelde wijziging op dit vlak beoogt
de invoering van meer flexibiliteit voor de Commissie om de lijst van
activiteiten die zijn opgenomen in bijlage IV aan te passen. Deze lijst
weerspiegelt niet langer de huidige structuur van economische activiteiten, wat
moeilijkheden kan opleveren voor de identificatie van de beroepen die onder het
stelsel van automatische erkenning vallen, en onzekerheden kan teweegbrengen
voor de beroepsbeoefenaren. Een modernisering van de classificatie lijkt
derhalve noodzakelijk. Elke wijziging van de huidige classificatie moet echter
zorgvuldig worden overwogen omdat ze de werkingssfeer van het stelsel kan
beïnvloeden. De voorgestelde wijziging biedt de Commissie derhalve de
mogelijkheid van een herziening, zonder het toepassingsgebied te reduceren van
de activiteiten die van automatische erkenning profiteren. De Commissie is ook
van plan om in 2012 een studie te laten uitvoeren waarbij de belanghebbenden
worden betrokken.
4.6.
Automatische erkenning op basis van
minimumopleidingseisen
Belanghebbenden hebben gewezen op het gebrek
aan transparantie in de opleidingseisen van de lidstaten die de basis vormen
voor het systeem van automatische erkenning van sectorale beroepen. Om de
transparantie op EU-niveau te verhogen legt het voorstel de verplichting op aan
de lidstaten om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking
tot nieuwe of gewijzigde kwalificaties aan te melden. De lidstaten zullen ook
verplicht worden om een geschikte, reeds bestaande autoriteit of instantie
(bijv. een accreditatie-instelling of een ministerie) aan te duiden om verslag
uit te brengen over de overeenstemming van de kwalificatie met de
minimumopleidingseisen conform de richtlijn. Uit de evaluatie van de richtlijn is ook
gebleken dat de minimumopleidingsduur van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers
en verloskundigen toelichting vereist. In het licht van de vooruitgang bij de
tenuitvoerlegging van het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten
(ECTS) voorziet het voorstel bovendien in specifieke aantallen ECTS‑punten
als mogelijke criteria voor de opleidingsduur van beroepen waarvoor een
universitaire opleiding moet worden afgesloten. Om de mobiliteit te verhogen van artsen die
reeds een kwalificatie als medisch specialist hebben verworven en daarna een
andere specialisatieopleiding willen volgen, biedt het voorstel aan de
lidstaten de mogelijkheid om gedeeltelijke vrijstellingen te verlenen voor
onderdelen van de opleiding indien de arts die onderdelen al doorlopen heeft in
het kader van een eerdere medische specialistenopleiding in die lidstaat. Nieuwe eisen aan het beroep van verantwoordelijk
algemeen ziekenverpleger en verloskundige worden in het voorstel weerspiegeld.
Het voorstel verlangt van de lidstaten dat ze de toelatingseis voor deze
opleidingen die op dit moment tien jaar algemeen vormend onderwijs bedraagt, op
twaalf jaar brengen. Dit is reeds het geval in 24 lidstaten. De organisatie van de automatische erkenning
van verpleegkundigen bij de toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004 en 2007
was complex. In 2012 zullen de diensten van de Commissie een technologische
beoordeling uitvoeren van de kwalificaties van verpleegkundigen uit Polen en
Roemenië wier opleidingstitels zijn afgegeven of wier opleiding is aangevangen
vóór 1 mei 2004 om vast te stellen of de aanvullende eisen voor Poolse en
Roemeense verpleegkundigen op grond van artikel 33, lid 2, nog steeds
gerechtvaardigd zijn. De minimale opleidingsduur voor architecten
moet worden geüpdatet om de architectenopleiding beter te doen aansluiten bij
de algemeen aanvaarde normen en met name bij de vereiste dat de academische
opleiding wordt aangevuld met praktijkervaring onder toezicht van
gekwalificeerde beroepsbeoefenaren. Het voorstel voorziet daarom in een
minimale opleidingsduur voor architecten van zes jaar: ofwel een universitaire
opleiding van minimaal vier jaar aangevuld met een bezoldigde praktijkstage van
minimaal twee jaar, ofwel een universitaire opleiding van minimaal vijf jaar
aangevuld met een bezoldigde praktijkstage van minimaal één jaar. Voor apothekers voorziet het voorstel in een
uitbreiding van de lijst met hun werkzaamheden, maar ook in het schrappen van
de uitzondering bedoeld in artikel 21, lid 4, krachtens welke de lidstaten
kunnen beletten dat apothekers met buitenlandse diploma's nieuwe apotheken
openen. Deze uitzondering wordt niet meer toegepast in een toenemend aantal
lidstaten (zoals Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk). Verder staat
het Hof van Justitie territoriale beperkingen alleen toe voor zover er geen
sprake is van discriminatie.
4.7.
Gemeenschappelijke opleidingsbeginselen – een nieuw
stelsel voor automatische erkenning
Het concept van de "gemeenschappelijke
platforms" in de richtlijn uit 2005 wordt vervangen door
gemeenschappelijke opleidingsbeginselen in de vorm van een gemeenschappelijk
opleidingskader of gemeenschappelijke opleidingsproeven. Het doel ervan is meer
automatisme in te voeren in de erkenning van kwalificaties die momenteel onder
het algemene stelsel vallen, en beter in te spelen op de behoeften van de
beroepen. Terwijl de gemeenschappelijke platforms alleen een harmonisatie van
compenserende maatregelen toelieten, kunnen de beroepsbeoefenaren aan de hand
van de gemeenschappelijke opleidingsbeginselen volledig worden vrijgesteld van
compenserende maatregelen. De onder dit stelsel verworven kwalificaties moeten
in de lidstaten automatisch worden erkend, waarbij afwijkingen voor de
toepassing ervan evenwel nuttig kunnen zijn. Verder zijn de voorwaarden voor
het opzetten van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen gemakkelijker te
vervullen dan de voorwaarden voor het opzetten van gemeenschappelijke
platforms. Terwijl de gemeenschappelijke
opleidingsbeginselen de nationale opleidingsprogramma’s niet zouden vervangen,
zouden beroepsbeoefenaren met kwalificaties onder dit stelsel dezelfde
voordelen genieten als beroepen waarvoor in de richtlijn minimumopleidingseisen
worden vastgesteld.
4.8.
Uitbreiding van het toepassingsgebied van de
richtlijn waar nodig
4.8.1 Gedeeltelijk gekwalificeerde
beroepsbeoefenaren Dit voorstel breidt het toepassingsgebied van
de richtlijn uit tot beroepsbeoefenaren die hun diploma al hebben gehaald, maar
nog een bezoldigde stage moeten voltooien op grond van de wetgeving van de
lidstaat waarin het diploma behaald werd (dit kan bijvoorbeeld gelden voor
advocaten, architecten en leerkrachten). Deze wijziging zou meer
rechtszekerheid brengen voor die categorie van beroepsbeoefenaren waarop
momenteel wel de Verdragsregels over vrij verkeer van toepassing zijn, maar
niet de procedurele waarborgen van de richtlijn. Het is gebaseerd op de
jurisprudentie[16]
van het Hof van Justitie. 4.8.2. Notarissen In mei 2011 oordeelde het Hof van Justitie[17] dat aan het beroep van notaris
geen nationaliteitseisen kunnen worden gesteld. In verband met de toepassing
van de richtlijn was het Hof van oordeel dat de betrokken lidstaten aan het
einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn redelijkerwijze
niet konden worden verwacht te weten dat de richtlijn moest worden omgezet voor
notarissen. Het Hof sloot niet uit dat er een verplichting tot uitvoering van
de richtlijn bestond, maar was van mening dat de verplichting ten tijde van de
inbreukprocedure niet duidelijk genoeg was. Het toepassingsgebied van de
richtlijn moet daarom worden verduidelijkt. De voorschriften inzake vestiging
en vrije dienstverrichting moeten toegesneden worden op de specifieke kenmerken
van het beroep. Wat vestiging betreft, moeten de lidstaten de vereiste
bekwaamheidsproeven kunnen voorschrijven om elke vorm van discriminatie in
nationale selectie- en benoemingsprocedures te vermijden. Wat de vrijheid van
dienstverrichting betreft, moeten notarissen geen authentieke akten kunnen
opstellen of andere authenticatiewerkzaamheden kunnen verrichten waarvoor het
zegel van de ontvangende lidstaat vereist is.
4.9.
Verduidelijking van de waarborgen voor patiënten en
consumenten van professionele diensten
4.9.1. Talenkennis In het voorstel wordt toegelicht dat de
talenkennis pas getoetst kan worden nadat de ontvangende lidstaat de kwalificatie
heeft erkend. Voor gezondheidswerkers wordt bepaald dat het aan de nationale
gezondheidszorgstelsels en patiëntenorganisaties wordt overgelaten om te
onderzoeken of de bevoegde autoriteiten de talenkennis moeten controleren
wanneer dit strikt noodzakelijk is. 4.9.2 Waarschuwingsmechanisme In overeenstemming met de reacties die zijn
ontvangen op de openbare raadplegingen, worden de nationale bevoegde
autoriteiten in het voorstel verplicht om elkaar te waarschuwen indien een
gezondheidswerker die krachtens de richtlijn een automatische erkenning geniet,
verbod krijgt tot uitoefening van het beroep, zelfs tijdelijk. Met betrekking
tot beroepsbeoefenaren die onder de dienstenrichtlijn vallen, moeten de
lidstaten elkaar eveneens waarschuwen indien nodig.
4.10.
E-overheid: toegang tot informatie en elektronische
procedures
Om het gemakkelijker te maken vast te stellen
welke autoriteiten bevoegd zijn voor de bahendeling van erkenningsaanvragen en
welke documenten daarvoor moeten worden ingediend, bepaalt het voorstel dat de
in het kader van de dienstenrichtlijn ingevoerde één-loketten centrale online
toegangspunten moeten worden voor alle beroepen die onder de richtlijn
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vallen. Het bevoegdheidsgebied
van de één-loketten wordt daarom uitgebreid tot beroepscategorieën die niet
onder de dienstenrichtlijn vallen (gezondheidswerkers en werkzoekenden). Met
deze nieuwe bepaling kunnen beroepsbeoefenaren terugvallen op één enkele
structuur voor alle administratieve procedures in verband met vestiging of het
verrichten van diensten in een lidstaat. Overeenkomstig het voorstel worden de
nationale contactpunten die onder de huidige richtlijn bestaan
assistentiecentra, waardoor een overlapping van informatiestructuren vermeden wordt.
Deze assistentiecentra zullen zich toespitsen op individuele advies‑ en
assistentieverlening ten behoeve van de burger, via de telefoon of tijdens
persoonlijke ontmoetingen. Zo nodig werken ze samen met de bevoegde
autoriteiten en assistentiecentra in andere lidstaten.
4.11.
Transparantie en wederzijdse evaluatie
De richtlijn betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties is in de 27 lidstaten van toepassing op ongeveer 800
categorieën van gereglementeerde beroepen. Er is een gebrek aan transparantie
in verband met de reikwijdte en motivering van de regeling, wat hindernissen
voor de mobiliteit kan opwerpen. Het voorstel legt daarom de verplichting op
voor de lidstaten om een lijst van door hen gereglementeerde beroepen te
verstrekken en hun wetgeving inzake de toegang tot gereglementeerde beroepen te
toetsen aan de beginselen van noodzakelijkheid (openbaar belang), evenredigheid
en non-discriminatie. Elke lidstaat moet de resultaten van deze evaluatie aan
de Commissie meedelen. Deze wederzijdse evaluatieoefening biedt de lidstaten de
mogelijkheid hun regelgevingsaanpak te vergelijken en, indien nodig, hun
nationale rechtskaders voor de gereglementeerde beroepen te vereenvoudigen.
5.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel zal naar verwachting gevolgen
hebben voor de EU-begroting voor zover de toekomstige Europese beroepskaart
(EPC) het informatiesysteem interne markt ("IMI") als operationele
ruggengraat zal gebruiken. IMI zal moeten worden aangepast aan de procedures en
opslagvereisten voor de Europese beroepskaart en met enkele aanvullende
functies worden aangevuld, met name een specifieke interface, een
waarschuwingsmechanisme en een meldingsmechanisme. De gevolgen voor de
EU-begroting zijn al gedekt door geplande toewijzingen en zullen overigens
bescheiden zijn aangezien het gebruik van IMI voor de beroepskaart belangrijke
schaal- en toepassingsvoordelen biedt. Verder voldoen de belangrijkste
capaciteiten van IMI, zowel de bestaande als deze die momenteel ontwikkeld
worden, grotendeels aan de vereisten voor de Europese beroepskaart, waardoor de
aanpassings- en ontwikkelingskosten aanzienlijk lager zullen zijn. 2011/0435 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...]
betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne
markt (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, artikel 62 en
artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na voorlegging van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[18], Gezien
het advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming[19], Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
In Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties[20]
is een stelsel voor wederzijdse erkenning geconsolideerd dat oorspronkelijk
gebaseerd was op 15 richtlijnen. Deze richtlijn voorziet in de automatische
erkenning van een beperkt aantal beroepen op basis van geharmoniseerde
minimumopleidingseisen (sectorale beroepen), een algemeen stelsel voor de
erkenning van opleidingstitels en de automatische erkenning van
beroepservaring. Bij Richtlijn 2005/36/EG is ook een nieuw stelsel voor het
vrij verrichten van diensten vastgesteld. Er zij aan herinnerd dat conform
artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG uit derde landen afkomstige familieleden
van EU-burgers een gelijke behandeling genieten. Onderdanen van derde landen
kunnen eveneens een gelijke behandeling genieten met betrekking tot de
erkenning van diploma's, certificaten en andere beroepskwalificaties
overeenkomstig de toepasselijke nationale procedures, zoals voorzien in
specifieke EU-wetgeving betreffende langdurig ingezetenen, vluchtelingen,
houders van de blauwe kaart en wetenschappelijk onderzoekers. (2)
In de mededeling ‘Akte voor de interne markt:
Twaalf hefbomen voor het stimuleren van groei en het versterken van het
vertrouwen, “Samen werk maken van een nieuwe groei”’[21] wijst de Commissie op de noodzaak
om de EU-wetgeving op dit gebied te moderniseren. In zijn conclusies van 23
oktober 2011 heeft de Europese Raad zijn steun gegeven aan deze modernisering
en opgeroepen tot een overeenkomst vóór eind 2012. In zijn resolutie van 15
november 2011 heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om met een
voorstel te komen. Het verslag over
het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van
EU-burgers[22]
onderstreept de noodzaak om de administratieve lasten in verband met de erkenning
van beroepskwalificaties te verlichten. (3)
Om het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren te
bevorderen door een efficiëntere en transparantere erkenning van kwalificaties
is een Europese beroepskaart noodzakelijk. Deze kaart moet de tijdelijke
mobiliteit en erkenning via het automatische erkenningssysteem vergemakkelijken
en een vereenvoudigde erkenningsprocedure onder het algemeen stelsel
bevorderen. De kaart moet worden afgegeven op verzoek van een beroepsbeoefenaar
na voorlegging van de vereiste documenten en na afhandeling van de
desbetreffende beoordelings- en controleprocedures door de bevoegde
autoriteiten. De werking van de kaart moet worden onderbouwd door het
Informatiesysteem interne markt (IMI-systeem) zoals vastgelegd in Verordening
(EU) nr. […] betreffende de administratieve samenwerking via het
Informatiesysteem interne markt[23].
Dit mechanisme moet niet alleen bijdragen tot synergieën en vertrouwen tussen
de bevoegde autoriteiten, maar tegelijkertijd ook dubbel administratief werk
voor de autoriteiten vermijden en de beroepsbeoefenaren meer transparantie en
zekerheid verschaffen. De procedures voor het aanvragen en het afgeven van de
kaart moeten duidelijk gestructureerd zijn en zowel waarborgen als de
overeenkomstige rechtsmiddelen voor de aanvrager omvatten. De kaart en de
hiermee samenhangende workflow binnen IMI moeten de integriteit, authenticiteit
en vertrouwelijkheid van de opgeslagen gegevens waarborgen en een onrechtmatige
en onbevoegde toegang tot de erin opgenomen informatie verhinderen. (4)
Richtlijn 2005/36/EG is alleen van toepassing op
beroepsbeoefenaren die hun eigen beroep in een andere lidstaat willen
uitoefenen. In bepaalde situaties kunnen de betrokken activiteiten tot een
beroep behoren dat in de ontvangende lidstaat een groter scala aan
werkzaamheden omvat. Als de verschillen tussen de activiteitengebieden zo groot
zijn dat de beroepsbeoefenaar eigenlijk een volledig onderwijs- en
opleidingsprogramma zou moeten volgen om de tekortkomingen te compenseren, moet
de ontvangende lidstaat in deze bijzondere omstandigheden gedeeltelijke toegang
verlenen indien de beroepsbeoefenaar daarom verzoekt. In geval van dwingende
redenen van algemeen belang, zoals het geval is voor artsen of andere
gezondheidswerkers, moet een lidstaat gedeeltelijke toegang kunnen weigeren. (5)
Voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van
diensten in de lidstaten moeten waarborgen, met name de vereiste van minimaal
twee jaar voorafgaande ervaring in het beroep, worden voorgeschreven ter
bescherming van de plaatselijke consumenten in de ontvangende lidstaat indien
het beroep in de lidstaat van oorsprong niet gereglementeerd is. Deze
waarborgen zijn echter niet nodig indien de consumenten, die hun gewone
verblijfplaats in de lidstaat van vestiging van de beroepsbeoefenaar hebben, al
een beroepsbeoefenaar gekozen hebben en er geen gevolgen voor de
volksgezondheid of de openbare veiligheid van derden in de ontvangende lidstaat
zijn. (6)
Op grond van Richtlijn 2005/36/EG kunnen de
lidstaten de beroepskwalificaties van de dienstverrichter vóór de eerste
dienstverrichting controleren in het geval van gereglementeerde beroepen die implicaties
hebben voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Dit heeft tot
rechtsonzekerheid geleid, omdat het aan de bevoegde autoriteiten wordt
overgelaten om over de noodzaak van een dergelijke voorafgaande controle te
beslissen. Teneinde rechtszekerheid te garanderen, wordt bepaald dat
beroepsbeoefenaren van meet af aan moeten weten of een voorafgaande controle
van kwalificaties noodzakelijk is en wanneer een beslissing kan worden
verwacht. (7)
Richtlijn 2005/36/EG zou zich ook moeten
uitstrekken tot notarissen. Voor erkenningsaanvragen voor vestiging zouden de
lidstaten de nodige proeven van bekwaamheid of aanpassingsstage moeten kunnen
opleggen om elke vorm van discriminatie in nationale selectie- en
benoemingsprocedures te vermijden. In geval van vrije dienstverrichting moeten
notarissen geen authentieke akten kunnen opstellen of andere
authenticatiewerkzaamheden verrichten waarvoor het zegel van de ontvangende
lidstaat vereist is. (8)
Met het oog op de toepassing van het
erkenningsmechanisme onder het algemeen stelsel is het noodzakelijk de diverse
nationale onderwijs- en opleidingsprogramma's in verschillende niveaus onder te
verdelen. Deze indeling in niveaus, die alleen gebeurt met het oog op de
werking van het algemeen stelsel, mag geen gevolgen hebben voor de nationale
onderwijs- en opleidingsstructuren, noch voor de bevoegdheden van de lidstaten
op dit gebied en evenmin voor de nationale maatregelen voor de omzetting van
het Europees kwalificatiekader. Deze niveaus kunnen een instrument zijn om de
transparantie en vergelijkbaarheid van kwalificaties te verbeteren en een aanvullende
informatiebron zijn voor de bevoegde autoriteiten wanneer deze de erkenning van
in andere lidstaten uitgereikte kwalificaties onderzoeken. De niveaus die voor
de werking van het algemeen stelsel zijn vastgesteld, mogen in principe niet
meer gebruikt worden als een criterium om EU-burgers van de werkingssfeer van Richtlijn
2005/36/EG uit te sluiten indien dit in strijd zou zijn met het beginsel van een
leven lang leren. (9)
Aanvragen om erkenning van beroepsbeoefenaren uit
niet-reglementerende lidstaten moeten op dezelfde manier worden behandeld als
deze van beroepsbeoefenaren uit reglementerende lidstaten. Hun kwalificaties
moeten op basis van de kwalificatieniveaus uit Richtlijn 2005/36/EG vergeleken
worden met de kwalificaties die in de ontvangende lidstaat verlangd worden. In
geval van wezenlijke verschillen moeten de bevoegde autoriteiten compenserende
maatregelen kunnen opleggen. (10)
Daar de
minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen
stelsel vallen niet geharmoniseerd zijn, moeten de ontvangende lidstaten een
compenserende maatregel kunnen opleggen. Deze maatregel dient evenredig te zijn
en met name rekening te houden met de kennis, vaardigheden
en competenties die de aanvrager via beroepservaring of in het kader van een
leven lang leren verworven heeft. De beslissing tot oplegging van een
compenserende maatregel moet uitvoerig gemotiveerd worden zodat de aanvrager
zijn situatie beter kan begrijpen en door de nationale rechterlijke instanties
overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG kan laten toetsen. (11)
Uit de herziening van Richtlijn 2005/36/EG is de
noodzaak naar voren gekomen om de lijsten van activiteiten in industrie, handel
en ambacht in bijlage IV te actualiseren en flexibeler toe te lichten en
tegelijk voor deze activiteiten een stelsel van automatische erkenning op basis
van beroepservaring te handhaven. Bijlage IV is momenteel gebaseerd op de
International Standard Industrial Classification of all Economic Activities
(ISIC) uit 1958 en weerspiegelt niet langer de huidige structuur van
economische activiteiten. De ISIC-classificatie is bovendien sinds 1958
meerdere malen herzien. De Commissie moet bijlage IV dan ook kunnen aanpassen
om het stelsel van automatische erkenning intact te houden. (12)
Het stelsel van automatische erkenning op basis van
geharmoniseerde minimumopleidingseisen is afhankelijk van de tijdige
kennisgeving van nieuwe of gewijzigde opleidingstitels door de lidstaten en de
publicatie ervan door de Commissie. Zoniet hebben de houders van dergelijke
titels geen garantie dat ze een automatische erkenning kunnen genieten. Om de
transparantie te vergroten en een onderzoek van de aangemelde nieuwe titels te
vergemakkelijken moeten de lidstaten een bevoegde instantie aanwijzen, bijv.
een accreditatie-instelling of een ministerie, om elke kennisgeving te
onderzoeken en verslag uit te brengen bij de Commissie over de naleving van Richtlijn
2005/36/EG. (13)
De meeste instellingen voor hoger onderwijs in de
Unie passen het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) toe
en dit systeem wordt ook steeds meer toegepast voor opleidingscursussen die de
nodige kwalificaties verschaffen voor de uitoefening van een gereglementeerd
beroep. Daarom moet de mogelijkheid worden ingevoerd om de duur van een
opleidingsprogramma ook in ECTS-punten uit te drukken. Dit mag geen invloed
hebben op de andere eisen voor automatische erkenning. Eén ECTS-studiepunt
vertegenwoordigt een studielast van 25-30 uur terwijl één academiejaar
doorgaans overeenkomt met 60 studiepunten. (14)
Met het oog op het bevorderen van de mobiliteit van
medische specialisten die reeds een specialistenkwalificatie hebben behaald en
daarna nog een andere specialistenopleiding volgen, mogen de lidstaten
vrijstellingen verlenen voor onderdelen van specialistenopleidingen indien die
opleidingsonderdelen al doorlopen zijn in het kader van een eerdere
specialistenopleiding die in die lidstaat onder het stelsel van automatische
erkenning valt. (15)
Het beroep van verpleeg- en verloskundige is de
laatste drie decennia sterk geëvolueerd: zorgverlening in woon‑ en
leefgemeenschappen, ingewikkeldere behandelingen en constante technologische
ontwikkelingen verlangen van verpleeg- en verloskundigen dat ze steeds meer
verantwoordelijkheden kunnen dragen. Om aan deze complexe noden in de
gezondheidszorg te kunnen voldoen, moeten studenten in de verpleeg- en
vroedkunde een stevige algemene schoolopleiding genoten hebben vooraleer de
opleiding te mogen aanvatten. De toelating tot deze opleiding moet daarom
beperkt worden tot studenten die twaalf jaar algemeen vormend onderwijs hebben
genoten of geslaagd zijn voor een examen van een gelijkwaardig niveau. (16)
Om het stelsel van automatische erkenning van
medische en tandheelkundige specialismen te vereenvoudigen, moeten deze
geïntegreerd worden in Richtlijn 2005/36/EG indien ze in ten minste een derde
van de lidstaten gemeenschappelijk zijn. (17)
De werking van het stelsel van automatische
erkenning hangt af van het vertrouwen in de opleidingseisen die de basis vormen
voor de kwalificaties van de beroepsbeoefenaren. Daarom is het belangrijk dat
de minimumopleidingseisen voor architecten de nieuwe ontwikkelingen in de
architectenopleiding weerspiegelen, meer bepaald met betrekking tot de erkende
noodzaak om de academische opleiding aan te vullen met een praktijkstage onder
de supervisie van een gekwalificeerde architect. De minimumopleidingseisen
moeten tegelijkertijd flexibel genoeg zijn om te vermijden dat de lidstaten
nodeloos beperkt worden in hun mogelijkheid om hun onderwijsstelsels te
organiseren. (18)
Richtlijn 2005/36/EG moet de automatische erkenning
bevorderen van kwalificaties voor beroepen die er momenteel niet van
profiteren. Hierbij moet rekening gehouden worden met de bevoegdheid van de
lidstaten om de vereiste
beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied,
alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs- en
beroepsopleiding vast te stellen. Beroepsverenigingen en -organisaties
die op nationaal en EU‑niveau
representatief zijn, moeten gemeenschappelijke opleidingsbeginselen
kunnen voorstellen. Deze moeten de vorm aannemen van een gemeenschappelijke
proef als voorwaarde voor het verwerven van beroepskwalificaties, of van een
opleidingsprogramma op basis van gemeenschappelijke kennis-, vaardigheids- en
bekwaamheidscriteria. Kwalificaties die binnen een dergelijk gemeenschappelijk
opleidingskader worden verworven, moeten door de lidstaten automatisch worden
erkend. (19)
Richtlijn 2005/36/EG legt al duidelijke taaleisen
op aan beroepsbeoefenaren. De herziening van deze verplichting heeft de
noodzaak aangetoond om de rol van de bevoegde autoriteiten en werkgevers toe te
lichten, met name in het belang van de veiligheid van de patiënten. De
taalproeven moeten echter redelijk zijn en ook noodzakelijk voor de banen in
kwestie en mogen geen reden zijn om beroepsbeoefenaren uit te sluiten van de
arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat. (20)
Om de mobiliteit te bevorderen van afgestudeerden
die een bezoldigde stage willen volbrengen in een andere lidstaat waarin een
dergelijke stage mogelijk is, moeten deze worden opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG.
Ook moet worden voorzien in de erkenning van hun stage door de lidstaat van oorsprong. (21)
Richtlijn 2005/36/EG voorziet in een stelsel van nationale
contactpunten. Door de inwerkingtreding van Richtlijn 2006/123/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006
betreffende diensten op de interne markt[24]
en de invoering van één-loketten op grond van deze richtlijn bestaat een gevaar
van overlapping. Daarom moeten de bij Richtlijn 2005/36/EG ingestelde nationale
contactpunten worden uitgebouwd tot assistentiecentra waarvan de activiteiten
zich toespitsen op het verstrekken van advies aan burgers, onder meer tijdens persoonlijke
ontmoetingen, om ervoor te zorgen dat de dagelijkse toepassing van de
internemarktregels in specifieke situaties van burgers op nationaal niveau
wordt opgevolgd. (22)
Hoewel de richtlijn reeds gedetailleerde
verplichtingen tot uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bevat,
moeten deze verplichtingen nog worden versterkt. De lidstaten moeten niet
alleen reageren op een aanvraag om informatie, ze moeten andere lidstaten ook
proactief waarschuwen. Een dergelijk waarschuwingssysteem moet vergelijkbaar
zijn met dat van Richtlijn 2006/123/EG. Voor beroepen in de gezondheidszorg die
een automatische erkenning krachtens Richtlijn 2005/36/EG genieten, is echter
een specifiek alarmmechanisme noodzakelijk. Dit moet ook gelden voor dierenartsen,
tenzij de lidstaten het in Richtlijn 2006/123/EG vastgestelde alarmmechanisme
reeds in werking hebben gesteld. Aan alle lidstaten moet een waarschuwing
worden afgegeven wanneer een beroepsbeoefenaar als gevolg van een
tuchtrechtelijke maatregel of strafrechtelijke veroordeling het recht verliest
om naar een andere lidstaat te migreren. Deze waarschuwing moet worden
geactiveerd via IMI, ongeacht of de beroepsbeoefenaar rechten heeft uitgeoefend
krachtens Richtlijn 2005/36/EG of de erkenning van zijn beroepskwalificaties
heeft aangevraagd via de uitgifte van een Europese beroepskaart of een andere
in die richtlijn vastgelegde methode. De waarschuwingsprocedure moet in
overeenstemming zijn met de EU-wetgeving inzake de bescherming van
persoonsgegevens en andere grondrechten. (23)
Een van de grootste problemen waarmee een burger
die in een andere lidstaat wil gaan werken, geconfronteerd wordt, is de
complexiteit van en onzekerheid over de administratieve procedures die gevolgd
moeten worden. Richtlijn 2006/123/EG verplicht de lidstaten al om gemakkelijke
toegang te bieden tot informatie en afhandeling van procedures via de
één-loketten. Burgers die hun kwalificaties krachtens Richtlijn 2005/36/EG
erkend willen zien, kunnen al een beroep doen op de één-loketten indien ze
onder Richtlijn 2006/123/EG vallen. Werkzoekenden en gezondheidswerkers vallen
echter niet onder Richtlijn 2006/123/EG en de beschikbare informatie blijft
schaars. Deze informatie moet daarom vanuit het perspectief van de gebruiker
gepreciseerd worden en ze moet ook gemakkelijk beschikbaar zijn. Belangrijk is
eveneens dat de lidstaten niet alleen verantwoordelijkheid op nationaal niveau
nemen, maar ook samenwerken met elkaar en met de Commissie om ervoor te zorgen
dat beroepsbeoefenaren over heel de Europese Unie gemakkelijke toegang tot
gebruiksvriendelijke en meertalige informatie hebben en de procedures via de
één-loketten kunnen afhandelen. Er moeten links beschikbaar worden gesteld naar
andere websites, zoals de portaalsite Uw Europa. (24)
Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van Richtlijn
2005/36/EG aan te vullen of te wijzigen moet de bevoegdheid om handelingen vast
te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de
bijwerking van bijlage I, de vaststelling van de criteria voor de berekening
van de aan de Europese beroepskaart verbonden kosten, het nader bepalen van de
voor de Europese beroepskaart vereiste documenten, de aanpassingen in de lijst
van activiteiten opgenomen in bijlage IV, de aanpassingen van de punten 5.1.1
tot 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V, het
toelichten van de kennis en vaardigheden van artsen, algemeen verantwoordelijk
ziekenverplegers, tandartsen, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en
architecten, de aanpassing van de minimale opleidingsduur voor gespecialiseerde
artsen en tandartsen, de opneming van nieuwe medische specialismen in punt 5.1.3
van bijlage V, de wijzigingen aan de lijst zoals uiteengezet in de punten 5.2.1,
5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1 van bijlage V, de invoeging van nieuwe
tandheelkundige specialismen in punt 5.3.3 van bijlage V, en het nader bepalen
van de toepassingsvoorwaarden voor zowel de gemeenschappelijke opleidingskaders
als de gemeenschappelijke opleidingsproeven. Het is van bijzonder belang dat de
Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging
overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de
voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat
de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden
aan het Europees Parlement en de Raad. (25)
Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van Richtlijn 2005/36/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden
uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011
van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van
de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze
waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de
Commissie controleren[25]. (26)
Voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen
waarbij gemeenschappelijke en uniforme regels worden vastgesteld met betrekking
tot de specificaties van de Europese beroepskaart voor specifieke beroepen, het
format van de Europese beroepskaart, de vertalingen die nodig zijn om een
aanvraag voor afgifte van een Europese beroepskaart te ondersteunen, gegevens
voor de beoordeling van de aanvragen voor een Europese beroepskaart, de technologische
specificaties en de maatregelen die nodig zijn om de integriteit,
vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de informatie op de Europese
beroepskaart en in het IMI-bestand te waarborgen, de voorwaarden en procedures
voor de beschikbaarstelling van een Europese beroepskaart, de voorwaarden voor
toegang tot het IMI-bestand, de technologische middelen en de procedures voor
de verificatie van de authenticiteit en de geldigheid van een Europese
beroepskaart en de tenuitvoerlegging van het waarschuwingsmechanisme, dient de
raadplegingsprocedure te worden gevolgd, gezien de technologische aard van deze
uitvoeringshandelingen. (27)
Gezien de positieve ervaringen met de in Richtlijn 2006/123/EG
vastgelegde wederzijdse beoordeling moet een soortgelijk beoordelingssysteem
worden opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG. De lidstaten moeten meedelen welke
beroepen gereglementeerd zijn en waarom, en moeten hun bevindingen onder elkaar
bespreken. Een dergelijk systeem zou bijdragen tot meer transparantie op de
professionele-dienstenmarkt. (28)
Aangezien de doelstellingen van het overwogen
optreden, met name de rationalisering, vereenvoudiging en verbetering van de
regels voor de erkenning van beroepskwalificaties, niet voldoende door de
lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat dit onvermijdelijk zou uitmonden in
verschillende vereisten en procedures die de regelgeving ingewikkelder zouden
maken en ongerechtvaardigde obstakels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren
zouden opwerpen, en deze doelstellingen derhalve ter wille van samenhang,
transparantie en compatibiliteit beter op EU-niveau kunnen worden
verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen
nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel
gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te
bereiken. (29)
Overeenkomstig de gemeenschappelijke
beleidsverklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken
van [datum], hebben de lidstaten toegezegd om in gerechtvaardigde gevallen de
kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of
meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de
overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke
stukken gerechtvaardigd. (30)
Richtlijn 2005/36/EG moet daarom dienovereenkomstig
worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1 Wijzigingen
van Richtlijn 2005/36/EG Richtlijn 2005/36/EG wordt als volgt
gewijzigd: (1)
Aan artikel 1 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd: “Deze richtlijn stelt ook de regels vast voor de
gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep alsook voor de toegang tot
en de erkenning van een bezoldigde stage die in een andere lidstaat volbracht
wordt.”. (2)
Artikel 2, lid 1, wordt vervangen door: “1. Deze
richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat, met inbegrip
van beoefenaren van de vrije beroepen, die in een andere lidstaat dan die waar
zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een gereglementeerd beroep
willen uitoefenen of een bezoldigde stage willen volbrengen, hetzij als
zelfstandige, hetzij als werknemer.”. (3)
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: (a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd: (i) Punt f) wordt vervangen door: “(f) "beroepservaring": de
daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse
uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;” (ii) De volgende punten worden toegevoegd: “(j) "bezoldigde stage": de uitoefening
van bezoldigde activiteiten onder supervisie met het oog op de toegang tot een
gereglementeerd beroep op basis van een examen; (k) "Europese beroepskaart": een
elektronisch certificaat dat wordt afgegeven aan een beroepsbeoefenaar ten
bewijze dat zijn kwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende
lidstaat erkend zijn of dat hij aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om
tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat; (l) ‘"een leven lang leren": alle vormen
van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen,
niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven
plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden.”. (b) In lid 2 wordt de derde alinea vervangen door: “Telkens wanneer een lidstaat erkenning verleent
aan een in de eerste alinea bedoelde vereniging of organisatie, stelt hij de
Commissie daarvan in kennis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de
actualisering van bijlage I wanneer deze erkenning in overeenstemming is met
onderhavige richtlijn. Wanneer de Commissie van mening is dat de in de
derde alinea bedoelde erkenning niet in overeenstemming is met deze richtlijn,
stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle noodzakelijke informatie een
uitvoeringsbesluit vast betreffende deze niet-naleving.”. (4)
Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door: “1. Erkenning van de beroepskwalificaties door de
ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot
hetzelfde beroep, of in de gevallen bedoeld in artikel 4 septies tot een
gedeelte van hetzelfde beroep, als dat waarvoor hij in de lidstaat van
oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te
oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen
gelden.”. (5)
De volgende artikelen 4 bis tot 4 septies
worden ingevoegd: “Artikel 4 bis Europese beroepskaart 1. De lidstaten geven aan de houder van een
beroepskwalificatie op diens verzoek een Europese beroepskaart af op voorwaarde
dat de Commissie de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandelingen heeft vastgesteld.
2. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een Europese beroepskaart alle bij de artikelen 4 ter tot en met 4 sexies
verleende rechten geniet na validering van de kaart door de bevoegde autoriteit
van de betrokken lidstaat zoals bedoeld in de leden 3 en 4 van dit artikel. 3. Wanneer de houder van een kwalificatie
krachtens titel II andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde diensten wil
verrichten, wordt de Europese beroepskaart gemaakt en gevalideerd door de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong in overeenstemming met de artikelen
4 ter en 4 quater. 4. Wanneer de houder van een kwalificatie
zich krachtens titel III, hoofdstukken I tot en met III bis, in een andere
lidstaat wil vestigen of krachtens artikel 7, lid 4, diensten wil verrichten,
wordt de Europese beroepskaart gemaakt door de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong en gevalideerd door de bevoegde autoriteit van de
ontvangende lidstaat in overeenstemming met de artikelen 4 ter en 4 quater.
5. De lidstaten wijzen de autoriteiten aan
die voor de uitgifte van de Europese beroepskaart bevoegd zijn. Deze
autoriteiten verzekeren een onpartijdige, objectieve en tijdige verwerking van
de aanvragen voor een Europese beroepskaart. De in artikel 57 ter bedoelde
assistentiecentra kunnen eveneens optreden als voor de afgifte van een Europese
beroepskaart bevoegde autoriteit. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde
autoriteiten de burgers en potentiële aanvragers informeren over de voordelen
van een Europese beroepskaart waar deze beschikbaar is. 6. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen
vast met betrekking tot de Europese beroepskaart voor specifieke beroepen, het
format van de Europese beroepskaart, de vertalingen die nodig zijn ter
ondersteuning van een aanvraag voor een Europese beroepskaart en de nadere
bijzonderheden voor de beoordeling van aanvragen, rekening houdend met de
bijzondere kenmerken van elk betrokken beroep. Deze uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 58 bedoelde
raadplegingsprocedure. 7. De kosten die voor de aanvragers aan de
administratieve procedures voor de afgifte van een Europese beroepskaart
verbonden zijn, moeten redelijk, evenredig en in verhouding zijn met de door de
lidstaten van oorsprong en de ontvangende lidstaten gemaakte kosten en mogen
het aanvragen van een Europese beroepskaart niet ontmoedigen. De Commissie is
overeenkomstig artikel 58 bis bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen ter
bepaling van de criteria voor de berekening en de verdeling van de kosten. 8. De erkenning van kwalificaties door
middel van een Europese beroepskaart dient als een procedureel alternatief voor
de erkenning van beroepskwalificaties krachtens de in de titels II en III van
deze richtlijn voorziene procedures. De beschikbaarheid van een Europese beroepskaart
voor een bepaald beroep belet niet dat de houder van een beroepskwalificatie
voor dat beroep de erkenning van zijn kwalificaties verlangt in het kader van
andere dan de voor de Europese beroepskaart in deze richtlijn voorziene
procedures, voorwaarden, vereisten en termijnen. Artikel 4 ter Aanvraag van een Europese beroepskaart en
aanmaak van een IMI-bestand 1. De lidstaten bepalen dat de houder van
een beroepskwalificatie bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
oorsprong een Europese beroepskaart kan aanvragen met alle middelen, inclusief
langs elektronische weg. 2. De aanvragen worden ondersteund door de
in artikel 7, lid 2, en in bijlage VII voorgeschreven documenten naargelang van
het geval. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke aard van deze
documenten. 3. De bevoegde autoriteit van de lidstaat
van oorsprong bevestigt de ontvangst van de aanvraag en deelt de aanvrager in
voorkomend geval onverwijld mee welke documenten mogelijk ontbreken. Ze maakt
voor de aanvraag een bestand met alle ondersteunende documenten aan in het
Informatiesysteem interne markt (IMI) dat werd ingesteld bij Verordening (EU)
nr. […] van het Europees Parlement en de Raad(*). Indien eenzelfde aanvrager
meerdere aanvragen doet, mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong
of de ontvangende lidstaat geen herindiening verlangen van documenten die al in
het IMI-bestand zijn opgenomen en nog steeds geldig zijn. 4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen
vaststellen tot nadere omschrijving van de technologische specificaties, de
maatregelen die nodig zijn om de integriteit, vertrouwelijkheid en
nauwkeurigheid van de gegevens op de Europese beroepskaart en in het
IMI-bestand te waarborgen, de voorwaarden en de procedures voor de
terbeschikkingstelling van de Europese beroepskaart aan de houder, met inbegrip
van de mogelijkheid om het bestand te downloaden of te updaten. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58 bedoelde
raadplegingsprocedure. Artikel 4 quater Europese beroepskaart voor het tijdelijk verrichten
van diensten die niet onder artikel 7, lid 4, vallen 1. De bevoegde autoriteit van de lidstaat
van oorsprong verifieert de aanvraag en maakt en valideert een Europese
beroepskaart binnen twee weken na ontvangst van een volledige aanvraag. Ze
stelt de aanvrager en de lidstaat waar de aanvrager diensten wil verrichten in
kennis van de validering van de Europese beroepskaart. De toezending van de
valideringsinformatie aan de ontvangende lidstaat geldt als de in artikel 7
bedoelde verklaring. De ontvangende lidstaat kan de volgende twee jaar geen aanvullende
verklaring in de zin van artikel 7 eisen. 2. Tegen de beslissing van de lidstaat van oorsprong,
of het uitblijven ervan binnen de in lid 1 bedoelde termijn van twee weken, kan
overeenkomstig nationaal recht beroep worden aangetekend. 3. Indien de houder van een Europese
beroepskaart diensten in andere dan de aanvankelijk conform lid 1 in kennis
gestelde lidstaten wil verrichten of diensten wil blijven verrichten na de in
lid 1 bedoelde periode van twee jaar, kan hij de in lid 1 bedoelde Europese
beroepskaart blijven gebruiken. In die gevallen legt de houder van de Europese
beroepskaart de in artikel 7 bedoelde verklaring af. 4. De Europese beroepskaart blijft gelden
zolang de houder het recht behoudt om in de lidstaat van oorsprong te werken op
basis van de in het IMI-bestand opgeslagen documenten en informatie. Artikel 4 quinquies Europese beroepskaart voor vestiging en voor
tijdelijke verrichting van diensten zoals bedoeld in artikel 7, lid 4 1. Na ontvangst van een volledige aanvraag
voor een Europese beroepskaart, controleert en bekrachtigt de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van oorsprong binnen twee weken de echtheid en
geldigheid van de ingediende bewijsstukken, maakt zij de Europese beroepskaart,
zendt zij deze kaart ter validering toe aan de bevoegde autoriteit van de
ontvangende lidstaat en stelt zij deze autoriteit in kennis van het
bijbehorende IMI-bestand. De aanvrager wordt door de lidstaat van oorsprong in
kennis gesteld over de stand van de procedure. 2. In de in de artikelen 16, 21 en 49 bis
bedoelde gevallen neemt de ontvangende lidstaat binnen één maand na ontvangst
van een door de lidstaat van oorsprong toegezonden Europese beroepskaart een
besluit over de validering van de Europese beroepskaart in de zin van lid 1. In
geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong
om aanvullende informatie verzoeken. Dit verzoek leidt niet tot opschorting van
de termijn van één maand. 3. In in artikel 7, lid 4, en artikel 14
bedoelde gevallen beslist de ontvangende lidstaat binnen twee maanden na de
door de lidstaat van oorsprong toegezonden Europese beroepskaart met het oog op
de validering ervan te hebben ontvangen, of de kwalificaties van de houder
erkend worden of dat hem compenserende maatregelen worden opgelegd. In geval
van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong om
aanvullende informatie verzoeken. Dit verzoek leidt niet tot opschorting van de
termijn van twee maanden. 4. Wanneer de ontvangende lidstaat de
aanvrager aan een proeve van bekwaamheid onderwerpt in de zin van artikel 7,
lid 4, moet de aanvrager de diensten kunnen verrichten binnen een maand nadat
de beslissing overeenkomstig lid 3 genomen is. 5. Wanneer de ontvangende lidstaat geen
beslissing neemt binnen de in de leden 2 en 3 gestelde termijn of niet om aanvullende
informatie verzoekt binnen een maand na ontvangst van de Europese beroepskaart
door de lidstaat van oorsprong, wordt de Europese beroepskaart geacht te zijn
gevalideerd door de ontvangende lidstaat en te gelden als de erkenning van de
beroepskwalificaties voor het betrokken gereglementeerde beroep in de
ontvangende lidstaat. 6. De door de lidstaat van oorsprong
overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen vervangen elke aanvraag voor erkenning
van beroepskwalificaties overeenkomstig het nationale recht van de ontvangende
lidstaat. 7. Tegen de beslissingen van de lidstaat van
oorsprong en de ontvangende lidstaat uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 of tegen
het uitblijven van een beslissing van de lidstaat van oorsprong kan beroep worden
aangetekend overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat. Artikel 4 sexies Verwerking van en toegang tot gegevens met
betrekking tot de Europese beroepskaart 1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van oorsprong en van de ontvangende lidstaat werken het overeenkomstige
IMI-bestand tijdig bij met informatie over vastgestelde tuchtrechtelijke
maatregelen of strafrechtelijke sancties of over andere specifieke ernstige
feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden van de
houder van de Europese beroepskaart in het kader van deze richtlijn. Deze
updates omvatten het verwijderen van gegevens die niet langer nodig zijn. De
houder van de Europese beroepskaart en de bij het desbetreffende IMI-bestand
betrokken bevoegde autoriteiten worden door de betrokken autoriteiten in kennis
gesteld van eventuele updates. 2. De toegang tot de gegevens in het
IMI-bestand is beperkt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
oorsprong en de ontvangende lidstaat en de houder van de Europese beroepskaart
in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad
(**) 3. De gegevens over individuele aanvragers
worden door de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en
de ontvangende lidstaat slechts verwerkt voor de toepassing van de Europese
beroepskaart overeenkomstig de bepalingen voor de bescherming van de openbare
veiligheid en de volksgezondheid en Richtlijn 95/46/EG. 4. De gegevens op de Europese beroepskaart
beperken zich tot de gegevens die nodig zijn om vast te stellen dat de houder
gerechtigd is om het beroep uit te oefenen waarvoor de kaart werd afgegeven,
met name naam, familienaam, datum en plaats van geboorte, beroep, toepasselijk
stelsel, betrokken bevoegde autoriteiten, kaartnummer, beveiligingsfuncties en
een verwijzing naar een geldig bewijs van identiteit. 5. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een Europese beroepskaart op verzoek op elk moment het recht heeft te
verzoeken om rechtzetting, schrapping en afscherming van zijn bestand in het
IMI-systeem en van dit recht op de hoogte gesteld wordt bij de afgifte van de
Europese beroepskaart en er na de afgifte van zijn Europese beroepskaart om de
twee jaar aan herinnerd wordt. 6. Met betrekking tot de verwerking van
persoonsgegevens die voorkomen op de Europese beroepskaart en in alle
IMI-bestanden worden de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaten
beschouwd als de verantwoordelijken voor de verwerking in de zin van Richtlijn 95/46/EG.
Met betrekking tot haar verantwoordelijkheden uit hoofde van de leden 1 tot en
met 4 en de daarmee verband houdende verwerking van persoonsgegevens geldt de
Commissie als verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van Verordening
(EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (***). 7. De lidstaten bepalen dat werkgevers,
klanten, patiënten en andere belanghebbende partijen de echtheid en de
geldigheid kunnen controleren van een Europese beroepskaart die hun
onverminderd de leden 2 en 3 door de kaarthouder wordt voorgelegd. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot
vastlegging van de voorwaarden voor toegang tot het IMI-bestand, de technologische
middelen en de procedures voor de in de eerste alinea bedoelde controle. Deze
uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 58 bedoelde
raadplegingsprocedure vastgesteld. Artikel 4 septies Gedeeltelijke toegang 1. De bevoegde autoriteit van de ontvangende
lidstaat verleent gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit op zijn
grondgebied, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: (a) de verschillen tussen de in de lidstaat van
oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het gereglementeerde beroep
in de ontvangende lidstaat zijn zo groot dat de toepassing van compenserende
maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en
opleidingsprogramma in de ontvangende lidstaat zou moeten doorlopen om tot het
volledige gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat toegelaten te
worden; (b) de beroepsactiviteit kan objectief worden
gescheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in de
ontvangende lidstaat omvat. Voor de toepassing van punt b) wordt een
activiteit geacht scheidbaar te zijn wanneer ze als een zelfstandige activiteit
in de lidstaat van oorsprong wordt uitgeoefend. 2. Gedeeltelijke toegang kan worden
afgewezen indien deze afwijzing door een dwingende reden van algemeen belang,
zoals de volksgezondheid, gerechtvaardigd is, de verwezenlijking van het
nagestreefde doel zou waarborgen en niet verder gaat dan wat strikt
noodzakelijk is. 3. Aanvragen voor vestiging in de
ontvangende lidstaat worden in geval van vestiging in de ontvangende lidstaat
overeenkomstig titel III, hoofdstukken I en IV onderzocht. 4. Aanvragen voor het tijdelijk verrichten
van diensten in de ontvangende lidstaat die betrekking hebben op
beroepsactiviteiten met implicaties voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid,
worden overeenkomstig titel II onderzocht. 5. In afwijking van artikel 7, lid 4, zesde
alinea, en artikel 52, lid 1, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de
beroepstitel van de lidstaat van oorsprong zodra gedeeltelijke toegang is
verleend. ------------- (*) PB [IMI Verordening] (**) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31 (***) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1”. (6)
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 1, onder b) wordt vervangen door: “(b) wanneer de dienstverrichter zich naar een andere
lidstaat begeeft, indien hij dat beroep tijdens de 10 jaar die voorafgaan aan
de dienstverrichting gedurende ten minste twee jaar heeft uitgeoefend in een of
meerdere lidstaten wanneer het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat
van vestiging. Met het oog op de toepassing van de eerste alinea,
onder b), is de voorwaarde van twee jaar beroepsuitoefening niet van toepassing
in volgende gevallen: (a) wanneer het beroep of de opleiding die toegang
verleent tot het beroep, gereglementeerd is; (b) wanneer de dienstverrichter de afnemer van de
dienst begeleidt, mits de afnemer zijn gewone verblijfplaats in de lidstaat van
vestiging van de dienstverrichter heeft en het beroep niet voorkomt op de in
artikel 7, lid 4, bedoelde lijst. (b)
Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “4. In het geval van notarissen worden authentieke
akten en andere authenticatiewerkzaamheden waarvoor het zegel van de
ontvangende lidstaat vereist is, van de dienstverrichting uitgesloten.”. (7)
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 2 wordt als volgt gewijzigd: (i) Het bepaalde onder e) wordt vervangen door: “(e) voor beroepen in de veiligheidssector en
gezondheidssector, een bewijs dat de desbetreffende persoon geen tijdelijk of
permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld, indien de
lidstaat zulks ook van zijn eigen onderdanen eist.”. (ii) Het volgende punt f) wordt toegevoegd: “(f) voor opleidingstitels als bedoeld in artikel 21,
lid 1, en voor verklaringen van verworven rechten als bedoeld in de artikelen 23,
26, 27, 30, 33, 33 bis, 37, 39 en 43, een bewijs van kennis van de taal
van de ontvangende lidstaat”. (b)
Het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd: “2a. Een door de dienstverrichter aangeleverde
verklaring is geldig op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat.”. (c)
Lid 4 wordt vervangen door: “4. In het geval van gereglementeerde beroepen met implicaties voor de volksgezondheid of
de openbare veiligheid en waarop de automatische erkenning uit hoofde van
titel III, hoofdstuk II of III, niet
van toepassing is, kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vóór
de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter
controleren. Zo een controle vooraf is alleen mogelijk indien de controle
bedoeld is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de
afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende
beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen en indien de controle
niet meer omvat dan voor dit doel noodzakelijk is. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de
lijst van de beroepen waarvoor een controle vooraf van de kwalificaties
noodzakelijk is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de
afnemer van de dienstverrichting krachtens hun nationale wetten en
voorschriften te voorkomen. De lidstaten verstrekken de Commissie voor elk
beroep apart een motivering voor de opname ervan in de lijst. De bevoegde autoriteit stelt de dienstverrichter binnen een termijn van
ten hoogste een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten
in kennis van ofwel haar besluit om zijn kwalificaties niet te controleren
ofwel van het resultaat van de verrichte controle. Wanneer er zich problemen voordoen die een
vertraging veroorzaken, stelt de bevoegde autoriteit de dienstverrichter voor
het einde van de eerste maand in kennis van de reden van de vertraging.
Het probleem moet voor het einde van de eerste maand na deze kennisgeving
worden opgelost en het besluit moet uiterlijk twee maanden na oplossing van het
probleem zijn vastgesteld. Wanneer de
beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in de
ontvangende lidstaat vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de
volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, en
wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in
het kader van een leven lang leren, dient
de ontvangende lidstaat de dienstverrichter de mogelijkheid te bieden om in het
bijzonder door middel van een proeve van bekwaamheid te bewijzen dat hij de
ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven. De dienstverrichting dient
in ieder geval te kunnen plaatsvinden in de maand die volgt op die waarin het
overeenkomstig de derde alinea genomen besluit is getroffen. Indien de bevoegde autoriteit binnen de in de
derde en de vierde alinea vermelde termijn niet reageert, kan de dienst worden
verricht. In de gevallen waarin de kwalificaties
overeenkomstig de eerste tot en met de vijfde alinea zijn geverifieerd, wordt de dienst verricht onder de
beroepstitel van de ontvangende lidstaat.”. (8)
Artikel 8, lid 1, wordt vervangen door: “1. De bevoegde autoriteiten van de
ontvangende lidstaat kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
vestiging in geval van twijfel verzoeken om alle informatie over de
rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter,
alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke
maatregelen ter zake van de beroepsuitoefening. Voor de controle van
kwalificaties kunnen de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat bij
de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging informatie aanvragen
over de opleidingscursussen van de dienstverrichter voor zover dit nodig is
voor het beoordelen van wezenlijke verschillen die de volksgezondheid of de
openbare veiligheid kunnen schaden. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van vestiging verstrekken deze informatie overeenkomstig artikel 56.”. (9)
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd: (a)
In de eerste alinea wordt de inleidende zin
vervangen door: “Voor de toepassing van artikel 13 en artikel 14,
lid 6, worden de beroepskwalificaties in de volgende niveaus ingedeeld:”. (b)
Het bepaalde onder c) ii) wordt vervangen
door: “(ii) een gereglementeerde opleiding of, in het
geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere
structuur waarbij competenties worden aangereikt die verder gaan dan wat niveau
b verstrekt, die gelijkwaardig is aan het onder punt i) vermelde
opleidingsniveau, indien deze opleiding tot een vergelijkbare
beroepsbekwaamheid opleidt en op een vergelijkbaar niveau van
verantwoordelijkheden en taken voorbereidt, mits het diploma vergezeld gaat van
een certificaat van de lidstaat van oorsprong;”. (c)
Het bepaalde onder d) en e) wordt vervangen door: “(d) een
diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding op met een
duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar of met een daaraan
gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft gevolgd of,
indien van toepassing in de lidstaat van oorsprong, een daaran gelijkwaardig
aantal studiepunten volgens het Europees systeem voor de overdracht van
studiepunten (ECTS) heeft gehaald aan een universiteit of een instelling voor
hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en
dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als
aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft
afgesloten; (e) een diploma dat bewijst dat de aanvrager een
postsecundaire opleiding met een duur van meer dan vier jaar of met een daaraan
gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft gevolgd of,
indien van toepassing in de lidstaat van oorsprong, een gelijkwaardig aantal
studiepunten volgens het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten
(ECTS) heeft gehaald aan een universiteit of een instelling voor hoger
onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau en dat,
in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de
postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten.”. (d)
Het tweede lid wordt geschrapt. (10)
In artikel 12 wordt de eerste alinea vervangen
door: “Met
een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 11 bedoelde opleiding,
met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel
die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat door een bevoegde autoriteit in
een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Unie op voltijdse of
deeltijdse basis zowel binnen als buiten formele programma’s gevolgde opleiding
wordt afgesloten die door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend
en de houder ervan dezelfde rechten inzake de toegang tot of uitoefening van
een beroep verleent, dan wel hem voorbereidt op de uitoefening van dat beroep.”. (11)
Artikel 13 wordt vervangen door: “Artikel 13 Voorwaarden inzake erkenning 1. Wanneer
in een ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een
gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde
beroepskwalificaties, staat de bevoegde autoriteit van deze lidstaat onder
dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden de toegang tot
en uitoefening van dit beroep toe aan aanvragers die in het bezit zijn van een
bekwaamheidsattest of een beroepstitel zoals bedoeld in artikel 11 dat/die in
een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of uitoefening
van dat beroep op zijn grondgebied. De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten
worden afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die
overeenkomstig de wettelijke of
bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen. 2. De in lid 1 bedoelde toegang tot en uitoefening
van het beroep worden eveneens toegestaan aan aanvragers die een
bekwaamheidsattest of een beroepstitel zoals bedoeld in artikel 11 hebben dat/die
die is afgegeven in een andere lidstaat waar dat beroep niet is
gereglementeerd. De
bekwaamheidsattesten en opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden
voldoen: (a) zij
moeten afgegeven worden door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die
overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat
is aangewezen; (b) zij
moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is
voorbereid. 3. In geval van in de leden 1 en 2 bedoelde
bekwaamheidsattesen en opleidingstitels of certificaten van een
gereglementeerde opleiding of eeberoepsopleidingen met een bijzondere structuur
die gelijkwaardig zijn aan het in artikel 11, onder c i), bedoelde niveau,
erkent de ontvangende lidstaat het door de lidstaat van oorsprong geattesteerde
of gecertificeerde opleidingsniveau. 4. In afwijking van de leden 1 en 2 van dit
artikel kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat de toegang tot
en de uitoefening van het beroep weigeren aan houders van een bekwaamheidsattest
wanneer de nationale kwalificatie die voor de uitoefening van het beroep op
zijn grondgebied vereist is, onder de punten d) of e) van artikel 11 is
ingedeeld.”. (12)
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 1 wordt vervangen door: “1. Artikel 13 belet niet dat de ontvangende
lidstaat van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste
drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt wanneer de door hem
gevolgde opleiding betrekking heeft op vakgebieden die wat de beroepsactiviteiten
betreft, wezenlijk verschillen van de vakgebieden die in het kader van de in de
ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitels worden behandeld.” (b)
In lid 2 wordt de derde alinea vervangen door: “Wanneer de Commissie van mening is dat de in de
tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Unierecht is,
stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle nodige informatie een
uitvoeringsbesluit vast waarbij de betrokken lidstaat verzocht wordt om van de
voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van
de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.”. (c)
In lid 3 wordt na de eerste alinea de volgende
alinea ingevoegd: “Voor het beroep van notaris kan de ontvangende
lidstaat bij het bepalen van de compenserende maatregel rekening houden met de
specifieke activiteiten van dit beroep op zijn grondgebied, met name inzake het
toe te passen recht.”. (d)
De leden 4 en 5 worden vervangen door: “4. Voor de toepassing van de leden 1 en 5 wordt
onder "vakgebieden die wezenlijk verschillen" verstaan vakgebieden
waarvan de kennis van essentieel belang is voor de uitoefening van het beroep
en waarvoor de door de migrant
ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de door
de ontvangende lidstaat vereiste opleiding. 5. Lid 1
wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Indien de
ontvangende lidstaat overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve
van bekwaamheid te verlangen, moet hij met name eerst nagaan of de kennis, vaardigheden en competenties die
de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van
een leven lang leren in een lidstaat of derde land verworven heeft, het
in lid 4 bedoelde wezenlijk verschil geheel of gedeeltelijk kunnen
overbruggen.”. (e)
De volgende leden 6 en 7 worden toegevoegd: “6. De beslissing tot oplegging van een aanpassingsstage
of proeve van bekwaamheid wordt naar behoren gemotiveerd en omvat met name de
volgende gegevens: (a) het in de ontvangende lidstaat vereiste
kwalificatieniveau en het door de aanvrager behaalde kwalificatieniveau volgens
de classificatie in artikel 11; (b) het onderwerp of de onderwerpen waarvoor
wezenlijke verschillen zijn vastgesteld; (c) een toelichting van de wezenlijke verschillen
naar inhoud; (d) een verklaring waarom de aanvrager als gevolg
van deze wezenlijke verschillen zijn beroep niet op bevredigende wijze kan
uitoefenen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat; (e) een verklaring waarom deze wezenlijke
verschillen niet gecompenseerd kunnen worden door de kennis, vaardigheden en
competenties die de aanvrager heeft opgedaan in het kader van zijn
beroepservaring of in het kader van een leven lang leren. 7. De in lid 1 bedoelde proeve van bekwaamheid
wordt ten minste tweemaal per jaar georganiseerd en de aanvragers mogen een
proef ten minste éénmaal opnieuw afleggen wanneer ze er de eerste keer niet
voor slaagden.”. (13)
Artikel 15 wordt geschrapt. (14)
Artikel 20 wordt vervangen door: “Artikel 20 Aanpassing van de lijsten van werkzaamheden van
bijlage IV De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanpassingen in
de lijst van werkzaamheden van bijlage IV waarvoor overeenkomstig artikel 16
beroepservaring wordt erkend, teneinde de nomenclatuur bij te werken of te
verduidelijken, zonder dat dit het toepassingsgebied van de werkzaamheden
binnen de afzonderlijke categorieën mag verkleinen.”. (15)
In artikel 21 worden de leden 4, 6 en 7 geschrapt. (16)
Het volgende Artikel 21 bis wordt ingevoegd: “Artikel 21bis Kennisgevingsprocedure 1. Elke
lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de afgifte van opleidingstitels op
het door dit hoofdstuk bestreken gebied. Voor de in afdeling
8 bedoelde opleidingstitels wordt de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving ook
aan de andere lidstaten gericht. 2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving gaat
vergezeld van een rapport waaruit blijkt dat de aangemelde opleidingstitel in
overeenstemming is met de toepasselijke vereisten van deze richtlijn. Het
rapport wordt afgegeven door een bevoegde autoriteit of instelling die is
aangewezen door de lidstaat en de overeenstemming van opleidingstitels met deze
richtlijn kan beoordelen. 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de punten 5.1.1 tot 5.1.4, 5.2.2,
5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V aan te passen door een
lijst samen te stellen en bij te werken van de door de lidstaten goedgekeurde
benamingen voor de opleidingstitels alsmede, in voorkomend geval, de instelling
die de opleidingstitel afgeeft, het certificaat dat deze titel vergezelt en de
overeenkomstige beroepstitel. 4. Wanneer de Commissie van mening is dat de handelingen
die overeenkomstig lid 1 ter kennis werden gegeven niet in overeenstemming zijn
met deze richtlijn, stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle
noodzakelijke informatie een uitvoeringsbesluit vast betreffende deze
niet-naleving.”. (17)
Aan artikel 22 wordt het volgende tweede lid
toegevoegd: “Voor de toepassing van het eerste lid, onder b),
leggen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten vanaf [datum invoegen – de dag
na de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, bedoelde datum] en vervolgens om de
vijf jaar, openbare verslagen voor aan de Commissie en aan de andere lidstaten
over hun procedures op het vlak van permanente opleiding en vorming, bij‑
en nascholing met betrekking tot artsen, medische specialisten, verantwoordelijk
algemeen ziekenverplegers, beoefenaren van de tandheelkunde, specialisten in de
tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers.”. (18)
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 2 wordt vervangen door: “2. De medische basisopleiding omvat in totaal ten
minste vijf studiejaren of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte
equivalent hiervan en bestaat uit ten minste 5500 uur theoretisch en
praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een
universiteit. Voor personen
die vóór 1 januari 1972 met hun studie zijn begonnen, kan de in de eerste
alinea bedoelde opleiding een praktische opleiding op universitair niveau van
zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van
de bevoegde autoriteiten.”. (b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de
wetenschappen als bedoeld in lid 3, onder a), in het licht van de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang, en de nodige competenties waartoe
deze kennis moet leiden; (b) de adequaatheid van de kennis van de in lid 3,
onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties voor deze inzichten in
het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en de ontwikkelingen in het
onderwijs in de lidstaten; (c) de adequaatheid van de kennis van de in lid 3,
onder c), bedoelde klinische studievakken en de klinische praktijk en de nodige
competenties waartoe deze kennis moet leiden in het licht van de wetenschappelijke
en technologische vooruitgang (d) de geschiktheid van de in lid 3, onder d), bedoelde
klinische evaring en de nodige competenties waartoe deze ervaring moet leiden
in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de
evolutie in het onderwijs in de lidstaten.”. (19)
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 1 wordt vervangen door: “1. Voor de toelating tot de opleiding tot medisch
specialist moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2,
met goed gevolg zijn volbracht gedurende welke de vereiste medische basiskennis
is verworven.”. (b)
Het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd: “3 bis. Een lidstaat kan in zijn nationaal
recht gedeeltelijke vrijstellingen van onderdelen van een medische
specialistenopleiding vastleggen, indien dat opleidingsonderdeel al met succes is
doorlopen in het kader van een andere onder punt 5.1.3 in bijlage V vermelde
specialistenopleiding en op voorwaarde dat de beroepsbeoefenaar de eerdere
specialistentitel reeds behaald had in deze lidstaat. De lidstaten dragen er
zorg voor dat de verleende vrijstelling overeenstemt met maximaal een derde van
de minimumduur van de in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde medische
specialistenopleidingen. Iedere lidstaat stelt de Commissie en de andere
lidstaten in kennis van zijn nationale wetgeving ter zake en voegt een
gedetailleerde motivering voor dergelijke gedeeltelijke vrijstellingen bij.”. (c)
Lid 5 wordt vervangen door: “5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande aanpassingen van de
minimumopleidingsduur zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3, teneinde deze aan
te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.” (20)
In artikel 26 wordt het tweede lid vervangen door: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen
voor het toevoegen aan bijlage V, punt 5.1.3, van nieuwe medische
specialismen die ten minste één derde van de lidstaten gemeenschappelijk hebben,
teneinde deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de nationale
wetgevingen.”. (21)
In artikel 28 wordt het eerste lid vervangen door: “1. Voor de toelating tot de specifieke opleiding
in de huisartsgeneeskunde moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in
artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht.”. (22)
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 1 wordt vervangen door: “1. Voor
de toelating tot de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is
een algemene schoolopleiding van twaalf jaar vereist die wordt afgesloten met
een door de bevoegde autoriteiten of instellingen van een lidstaat afgegeven
diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men
geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor de scholen voor
verpleegkunde.”. (b)
In lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen
om wijzigingen aan te brengen in de lijst in bijlage V, punt 5.2.1,
teneinde deze aan te passen aan de vooruitgang op het gebied van onderwijs,
wetenschap en technologie.”. (c)
In lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door: “De
opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat ten minste drie
studiejaren bestaande uit ten minste 4600 uur theoretisch en klinisch onderwijs,
waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en die van
het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding
bedraagt. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstellingen verlenen aan
personen die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere
opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.”. (d) Het volgende lid 7 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de
wetenschappen waarop de algemene ziekenverpleging is gebaseerd als bedoeld in
lid 6, onder a), in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang, en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het
licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente
ontwikkelingen in het onderwijs; (b) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 6, onder a), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs; (c) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 6, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en de
recente ontwikkelingen in het onderwijs; (d) de geschiktheid van de in lid 6, onder c),
bedoelde klinische ervaring en de nodige competenties die uit deze klinische
evaring voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”. (23)
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Het volgende lid 1bis wordt ingevoegd: “1a. De lidstaten erkennen de kwalificaties van
verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger automatisch wanneer de aanvrager de
opleiding heeft aangevat vóór [datum invoegen – inwerkingtreding van de
gewijzigde richtlijn] en de toelatingsvoorwaarde tien jaar algemeen onderwijs
of een gelijkwaardig niveau was, maar de kwalificatie voor het overige voldoet
aan alle in artikel 31 vastgelegde opleidingseisen.”. (b)
Lid 3 wordt vervangen door: “3. De
lidstaten erkennen opleidingstitels in de verpleegkunde die in Polen zijn
afgegeven aan verpleegkundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben
voltooid, en die niet overeenstemmen met de in artikel 31 bedoelde
minimumopleidingseisen, als deze titels worden gestaafd met het diploma
"bachelor" dat is verkregen op basis van een speciaal voortgezet
programma zoals bedoeld in artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de
wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en
inzake enige andere rechtsbesluiten (Publicatieblad van de Poolse Republiek van
30 april 2004, nr. 92, pos. 885), en de verordening van de minister van
Volksgezondheid van 12 April 2010 tot wijziging van de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11
mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van
opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van
een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan
een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het
beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Publicatieblad
van de Poolse Republiek van 21
april 2010, nr. 65, pos. 420), teneinde
na te gaan of de kennis en de bekwaamheid van de betrokken persoon op een
niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verpleegkundigen met titels die,
in het geval van Polen, zijn vastgesteld in bijlage V, punt 5.2.2.”. (24)
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd: (a)
In lid 2 worden de eerste en de tweede alinea
vervangen door: “De
basisopleiding tandheelkunde omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch
en praktisch onderwijs of het
in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan op voltijdbasis aan een
universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig
erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in
bijlage V, punt 5.3.1, opgenomen studieprogramma. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het aanpassen van de lijst in
bijlage V, punt 5.3.1, aan de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang.”. (b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de
tandheelkunde en de mate van bekendheid met wetenschappelijke methoden, als
bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit dergelijke kennis
en inzichten voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en
technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs; (b) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs; (c) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder c), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (d) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder d) bedoelde klinische studievakken en methoden, en de nodige
competenties die daaruit voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en
technologische vooruitgang; (e) de geschiktheid van de in lid 3, onder e), bedoelde
klinische ervaring in het licht van de recente ontwikkelingen in het
onderwijs.”. (25)
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd: (a)
In lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door: “Specialist
in de tandheelkunde wordt men na het met succes afsluiten van een ten minste
drie jaar durende voltijdse opleiding onder supervisie van de bevoegde autoriteiten of instellingen
of na het behalen van het in
ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan. De aankomend specialist in de
tandheelkunde dient persoonlijk aan de activiteiten van de betrokken inrichting
deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.”. (b)
In lid 2 wordt de derde alinea geschrapt. (c)
Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de in lid
2 bedoelde minimumopleidingsduur om deze aan te passen aan de wetenschappelijke
en technologische vooruitgang. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om in punt 5.3.3 van bijlage V
nieuwe tandheelkundige specialismen in te voegen die in ten minste een derde
van de lidstaten gemeenschappelijk zijn, teneinde deze richtlijn aan te passen
aan de ontwikkeling van de nationale wetgevingen.”. (26)
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd: (a) In lid 1 worden de eerste en tweede
alinea vervangen door: “De
diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en
praktisch onderwijs of het in
ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan op voltijdbasis aan een
universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig
erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in
bijlage V, punt 5.4.1, opgenomen studieprogramma. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst van
bijlage V, punt 5.4.1, om deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang.”. (b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder a), bedoelde wetenschappen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (b) de adequaatheid van de kennis van de
structuur en de functies van gezonde dieren als bedoeld in lid 3, onder b), en
de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang; (c) de adequaatheid van de kennis van het
gedrag, de bescherming en de ziekten van dieren, als bedoeld in lid 3, onder c)
en d), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht
van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang; (d) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder e), bedoelde preventieve geneeskunde en de nodige competenties die
uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en
technologische vooruitgang; (e) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder f), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (f) de adequaatheid van de in lid 3, onder
h), bedoelde klinische en praktische ervaring en de nodige competenties die
hieruit voortvloeien in het licht van de recente ontwikkelingen in het
onderwijs.”. (27)
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: (a)
In lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst in
bijlage V, punt 5.5.1, teneinde deze aan te passen aan de vooruitgang op het
gebied van onderwijs, wetenschap en technologie.”. (b)
Lid 2 wordt vervangen door: “2. Voor
de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan een van de volgende
voorwaarden zijn voldaan: (a) voor
mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste 12 jaar algemene schoolopleiding
of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig
toelatingsexamen voor scholen voor verloskundigen; (b) het
bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger
zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2”. (c) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de
wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten zoals
bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit deze kennis
voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (b) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder c), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (c) de adequaatheid van de klinische ervaring
als bedoeld in lid 3, onder d), en de nodige competenties die uit deze kennis
voortvloeien in het licht van de recente hervormingen in het onderwijs en de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang; (d) de adequaatheid van de inzichten in de
opleiding van gezondheidswerkers en samenwerkingservaring met deze, zoals
bedoeld in lid 3, onder e), en de nodige competenties die uit deze kennis
voortvloeien in het licht van de recente hervormingen in het onderwijs en de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”. (28)
In artikel 41 wordt lid 1 vervangen door: “1. De
in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden
overeenkomstig artikel 21 automatisch erkend, indien zij aan een van de
volgende voorwaarden voldoen: (a) een
voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar; (b) een
voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar en ten minste 3600
uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk
algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2; (c) een
voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden en ten
minste 3000 uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van
verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2,
en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs
is afgegeven.”. (29)
In artikel 43 wordt het volgende lid 1a ingevoegd: “1a. Met betrekking tot de opleidingstitel van
verloskundige erkennen de lidstaten automatisch de kwalificaties wanneer de
aanvrager de opleiding heeft aangevat vóór [datum invoegen – inwerkingtreding
van de gewijzigde richtlijn] en de toelatingsvoorwaarde voor die opleiding tien
jaar algemeen onderwijs of een gelijkwaardig niveau was voor mogelijkheid I, of
een opleiding in de algemene ziekenverpleegkunde met een toelatingseis van 10
jaar of het equivalent daarvan heeft voltooid alvorens de opleiding tot
verloskundige onder mogelijkheid II aan te vatten.”. (30)
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd: (a)
Lid 2 wordt vervangen door: “2. De
opleidingstitel van apotheker vormt de afsluiting van een opleiding van ten
minste vijf jaar of het in
ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan, waarvan ten minste: (a) vier
jaar voltijds theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit,
instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of
onder toezicht van een universiteit; (b) na de theoretische en praktische opleiding een
stage van zes maanden in een voor het publiek
toegankelijke apotheek of in een ziekenhuis onder toezicht van de
farmaceutische dienst van dat ziekenhuis. De in dit lid
bedoelde studiecyclus omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.6.1, opgenomen
studieprogramma. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van
de lijst in bijlage V, punt 5.6.1, teneinde deze aan te passen aan de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang. De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een
wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van
beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor
natuurlijke personen inhouden.”. (b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd: “De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van
geneesmiddelen en de voor de vervaardiging van geneesmiddelen gebruikte
substanties zoals bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit
deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en
technologische vooruitgang; (b) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (c) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 3, onder c), bedoelde elementen, en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische
vooruitgang; (d) de adequaatheid van de kennis om
wetenschappelijke gegevens te beoordelen, zoals bedoeld in lid 3, onder d), en
de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de
wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”. (31)
Aan artikel 45, lid 2, wordt het volgende punt h)
toegevoegd: “(h) rapportering van de bijwerkingen van
farmaceutische producten aan de bevoegde autoriteiten.”. (32)
Artikel 46 wordt vervangen door: “Artikel 46 Opleiding tot architect 1. De duur van de opleiding tot architect bedraagt
ten minste zes jaar of het in
ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan. De opleiding in een
lidstaat omvat: (a) hetzij ten minste vier jaar studie op
voltijdsbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter
afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt
afgelegd en een bezoldigde stage van ten minste twee jaar wordt volbracht; (b) hetzij ten minste vijf jaar studie op
voltijdsbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter
afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt
afgelegd en een bezoldigde stage van ten minste één jaar wordt volbracht. 2. De
studie op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de
architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de
praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving van de
hieronder bedoelde kennis, vaardigheden en competenties waarborgen: (a) vermogen
tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technologische
eisen voldoet; (b) passende
kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante
kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen; (c) kennis
van de beeldende kunsten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de
kwaliteit van de architectonische vormgeving; (d) passende
kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte
technieken; (e) inzicht
in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen
architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om
architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke
behoeften en maatstaven; (f) inzicht
in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met
name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale
factoren; (g) inzicht
in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten; (h) inzicht
in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en
de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen; (i) passende
kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de
functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van binnencomfort en
bescherming tegen weersomstandigheden; (j) technologische
bekwaamheid als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en
bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de
gebruikers van het bouwwerk; (k) passende
kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een
rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van
plannen in de ruimtelijke ordening. 3. De bezoldigde stage wordt gevolgd in een
lidstaat onder de supervisie van een persoon die voldoende kan waarborgen in
staat te zijn de praktijkopleiding te verzorgen. De stage volgt op de in lid 1
bedoelde studie. Het volbrengen van de bezoldigde stage blijkt uit een
certificaat dat de opleidingstitel vergezelt. 4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van: (a) de adequaatheid van de kennis van de in
lid 2, onder i), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze
kennis voortvloeien in het licht van de technologische vooruitgang en de
recente ontwikkelingen in het onderwijs; (b) de in lid 2, onder j), bedoelde
noodzakelijke technologische bekwaamheid als ontwerper en de nodige
competenties die uit dergelijke bekwaamheid voortvloeien in het licht van de technologische
vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”. (33)
Artikel 47 wordt vervangen door: “Artikel 47 Afwijkingen
van de eisen inzake de opleiding tot architect In afwijking
van artikel 46 wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 21 erkend de
opleiding in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse
universitaire studies die voldoet aan de eisen van artikel 46 en die wordt
afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd
door een persoon die al zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur
werkzaam is onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit
examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in
artikel 46, lid 1, eerste alinea, bedoelde afsluitende examen.”. (34)
In artikel 49 wordt lid 1bis ingevoegd: “1a. Lid 1 is eveneens van toepassing op de in
bijlage V bedoelde opleidingstitels van architect indien de opleiding is
aangevangen vóór [datum invoegen – twee jaar na de in artikel 3, lid 1,
eerste alinea vermelde datum].”. (35)
In titel III wordt het volgende hoofdstuk III bis
ingevoegd: “Hoofdstuk III bis Automatische erkenning op basis van
gemeenschappelijke opleidingsbeginselen Artikel 49 bis Gemeenschappelijk opleidingskader 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
een "gemeenschappelijk opleidingskader" verstaan een voor de
uitoefening van een specifiek beroep vereist gemeenschappelijk geheel van
kennis, vaardigheden en competenties. Met het oog op de toegang tot en de
uitoefening van dit beroep verbindt een lidstaat op zijn grondgebied aan de op
basis van een dergelijk opleidingskader verworven opleidingstitels dezelfde
gevolgen als aan de opleidingstitels die door deze lidstaat zelf worden
afgegeven, voor zover dit opleidingskader aan de in lid 2 bedoelde criteria
voldoet. Deze criteria moeten aan de in lid 3 bedoelde specificaties voldoen. 2. Een gemeenschappelijk opleidingskader voldoet
aan volgende voorwaarden: (a)
het gemeenschappelijk opleidingskader laat een grotere
mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten toe dan het algemeen
stelsel voor de erkenning van opleidingstitels als voorzien in hoofdstuk I,
titel III; (b)
het betrokken beroep is al gereglementeerd in ten
minste een derde van de lidstaten; (c)
het gemeenschappelijk geheel van kennis,
vaardigheden en competenties verenigt de in de onderwijs- en opleidingstelsels
van ten minste een derde van alle lidstaten vastgestelde kennis, vaardigheden
en competenties; (d)
de kennis, vaardigheden en competenties voor dit
gemeenschappelijk opleidingskader verwijzen naar de kwalificatieniveaus van het
Europees kwalificatiekader, zoals vastgelegd in bijlage II van de Aanbeveling
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees
kwalificatiekader voor een leven lang leren(*); (e)
het betrokken beroep valt onder geen ander
gemeenschappelijk opleidingskader en is evenmin al gereglementeerd in titel
III, hoofdstuk III; (f)
het gemeenschappelijk opleidingskader is
vastgesteld na een transparante procedure, met betrokkenheid van de
belanghebbenden uit lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd; (g)
het gemeenschappelijk opleidingskader biedt de
onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid kwalificaties uit hoofde van dit
kader te verwerven, zonder dat zij lid hoeven te zijn van een
beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd hoeven te zijn. 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om het gemeenschappelijk geheel
van kennis, vaardigheden en competenties evenals de kwalificaties voor het
gemeenschappelijk opleidingskader nader te bepalen. 4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van
de beroepstitel die overeenkomstig het in lid 3 bedoelde gemeenschappelijk
opleidingskader te verwerven is. 5. De lidstaten kunnen om een afwijking van de
toepassing van het in lid 3 bedoelde gemeenschappelijk opleidingskader op hun
grondgebied verzoeken indien zij anders genoodzaakt zouden zijn een nieuw
gereglementeerd beroep op hun grondgebied in te voeren, de bestaande nationale
grondbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de
opleiding en de voorwaarden voor toegang tot deze beroepen te wijzigen, of
indien de lidstaat zijn nationaal kwalificatiesysteem niet wil relateren aan de
in het gemeenschappelijk opleidingskader vastgelegde kwalificaties. De
Commissie kan een uitvoeringsbesluit vaststellen om de betrokken lidstaten deze
ontheffing toe te staan. Artikel 49 ter Gemeenschappelijke opleidingsproeven 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
een gemeenschappelijke opleidingsproef verstaan een proeve van bekwaamheid die
tot doel heeft te beoordelen of een beroepsbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een
beroep uit te oefenen in alle lidstaten waar dit beroep gereglementeerd is. Een
met succes afgelegde gemeenschappelijke opleidingsproef geeft recht op toegang
tot en uitoefening van de betreffende beroepsactiviteiten in een lidstaat onder
dezelfde voorwaarden als de houders van in die lidstaat verworven
beroepskwalificaties. 2. De gemeenschappelijke opleidingsproef voldoet
aan de volgende voorwaarden: (a)
de gemeenschappelijke opleidingsproef laat een
grotere mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten toe dan het
algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels als voorzien in titel
III, hoofdstuk I; (b)
het betrokken beroep is gereglementeerd in ten
minste een derde van de lidstaten; (c)
de gemeenschappelijke opleidingsproef is vastgesteld
na een transparante procedure, met betrokkenheid van de belanghebbenden uit
lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd; (d)
de gemeenschappelijke opleidingsproef biedt
onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid om aan dergelijke proeven deel te
nemen en dergelijke proeven te organiseren, zonder dat zij lid hoeven te zijn
van een beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd
hoeven te zijn. 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58
bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de voorwaarden voor
deze gemeenschappelijke opleidingsproef. ----------- (*) PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.”. (36)
In artikel 50 wordt het volgende lid 3bis
ingevoegd: “3 bis. In geval van gegronde twijfel kan de
ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een
bevestiging verzoeken dat de aanvrager geen tijdelijk of permanent verbod heeft
tot beroepsuitoefening als gevolg van ernstige beroepsfouten of
strafrechtelijke veroordelingen die betrekking hebben op de uitoefening van een
van zijn of haar beroepsactiviteiten.”. (37)
In artikel 52 wordt het volgende lid 3 toegevoegd: “3. Een lidstaat mag het voeren van de
beroepstitel niet voorbehouden aan de houders van de beroepskwalificaties
indien deze lidstaat heeft nagelaten de Commissie en de andere lidstaten
overeenkomstig artikel 3, lid 2, in kennis te stellen van de vereniging of
organisatie.”. (38)
In artikel 53 wordt het volgende tweede lid
toegevoegd: “De lidstaten zien erop toe dat alle controles van
talenkennis worden uitgevoerd door een bevoegde autoriteit nadat de in artikel 4 quinquies,
artikel 7, lid 4, en artikel 51, lid 3, bedoelde besluiten zijn genomen en
indien er ernstige en concrete twijfel over bestaat of de beroepsbeoefenaar
over voldoende talenkennis beschikt voor de beroepswerkzaamhedeen die hij wil
uitoefenen. In geval van beroepen met implicaties voor de
veiligheid van de patiënt kunnen de lidstaten aan de bevoegde autoriteiten het
recht overdragen om de talenkennis van alle betrokken beroepsbeoefenaren te controleren
indien daar uitdrukkelijk om wordt verzocht door het nationale
gezondheidszorgsysteem, of in het geval van zelfstandige beroepsbeoefenaren die
hier niet bij aangesloten zijn, door de representatieve nationale
patiëntenorganisaties. Elke controle van talenkennis beperkt zich tot de
kennis van één officiële taal van de lidstaat naar keuze van de betrokkene, is
evenredig met de uit te oefenen activiteit en is gratis voor de
beroepsbeoefenaar. De betrokkene kan tegen deze taalcontrole beroep aantekenen
bij de nationale rechtbanken.”. (39)
In titel IV wordt het volgende artikel 55 bis
ingevoegd: “Artikel 55 bis Erkenning van bezoldigde stages Met het oog op het verlenen van toegang tot een
gereglementeerd beroep erkent de lidstaat van oorsprong een bezoldigde stage
die in een andere lidstaat gevolgd werd en door een bevoegde autoriteit van die
lidstaat gecertificeerd is.”. (40)
De titel van titel V wordt vervangen door: “Titel V ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN
UITVOERINGBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN DE BURGER”. (41)
Artikel 56, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen
door: “De
bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van
oorsprong wisselen informatie uit over genomen tuchtrechtelijke maatregelen of
strafrechtelijke sancties en over alle andere specifieke ernstige feiten die
van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden in het kader van
deze richtlijn, met inachtneming van de wetgeving inzake de bescherming van
persoonsgegevens in Richtlijn 95/46/EG en Richtlijn 2002/58/EG van het
Europees Parlement en de Raad (*). --------- (*) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.”. (42)
Het volgende artikel 56 bis wordt ingevoegd: “Artikel 56 bis Waarschuwingsmechanisme 1. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat
delen aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en aan de
Commissie de identiteit van een beroepsbeoefenaar mee die van een nationale
overheid of rechtbank verbod, ook tijdelijk, gekregen heeft tot het uitoefenen
van volgende beroepsactiviteiten op het grondgebied van deze lidstaat: (a) algemeen geneesheer, houder van een in bijlage
V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel; (b) medisch specialist, houder van een in bijlage
V, punt 5.1.3, bedoelde opleidingstitel; (c) verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger,
houder van een in bijlage V, punt 5.2.2, bedoelde opleidingstitel; (d) beoefenaar der tandheelkunde, houder van een
in bijlage V, punt 5.3.2, bedoelde opleidingstitel; (e) gespecialiseerd beoefenaar der tandheelkunde,
houder van een in bijlage V, punt 5.3.3, bedoelde opleidingstitel; (f) dierenarts, houder van een in bijlage V, punt 5.4.2,
bedoelde opleidingstitel, tenzij dit reeds werd medegedeeld uit hoofde van
artikel 32 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad(*); (g) verloskundige, houder van een in bijlage V,
punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitel; (h) apotheker, houder van een in bijlage V, punt 5.6.2,
bedoelde opleidingstitel; (i) houders van een in bijlage VII, punt 2,
vermeld certificaat ten bewijze dat de houder een opleiding heeft afgerond die
aan de minimumopleidingseisen in de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 40, of 44
voldoet, maar is aangevat vóór de in bijlage V, punten 5.1.3, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2,
5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, vermelde referentiedata. (j) houders van een certificaat van verworven
rechten als bedoeld in de artikelen 23, 27, 29, 33, 37 en 43. De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt binnen
drie dagen na het nemen van de beslissing die de betrokken beroepsbeoefenaar
beroepsverbod oplegt, toegezonden. 2. Wanneer sprake is van gevallen waarop Richtlijn
2006/123/EG niet van toepassing is en een in een lidstaat gevestigde
beroepsbeoefenaar binnen het kader van deze richtlijn een beroepsactiviteit
uitoefent op grond van een andere beroepstitel dan deze bedoeld in lid 1, stelt
een lidstaat zodra deze daadwerkelijk kennis heeft gekregen van gedragingen,
specifieke handelingen of omstandigheden die met dergelijke activiteiten
verband houden en ernstige schade kunnen berokkenen aan de gezondheid of de
veiligheid van mens of milieu in een andere lidstaat, onverwijld de andere
betrokken lidstaten en de Commissie daarvan in kennis. Deze informatie gaat
niet verder dan hetgeen strikt noodzakelijk is om de betrokken
beroepsbeoefenaar te identificeren en omvat een verwijzing naar de beslissing
van de bevoegde autoriteit tot het opleggen van een beroepsverbod. De andere
lidstaten kunnen om aanvullende informatie verzoeken onder de in artikel 8 en
artikel 56 vermelde voorwaarden. 3. De
verwerking van persoonsgegevens met het oog op het uitwisselen van informatie overeenkomstig
de leden 1 en 2 vindt plaats
overeenkomstig de richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG. De verwerking van persoonsgegevens door de
Commissie gebeurt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001. 4. De lidstaten bepalen dat de
beroepsbeoefenaar over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt
verzonden, tegelijkertijd schriftelijk in kennis gesteld wordt van het
waarschuwingsbesluit en tegen dit besluit voor de nationale rechtbanken beroep
kan aantekenen of een verzoek om rectificatie van het besluit kan indienen en
toegang heeft tot rechtsmiddelen met betrekking tot alle schade die door een
onjuiste waarschuwing van andere lidstaten is toegebracht; in deze gevallen
wordt de beslissing aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een
procedure tegen heeft ingeleid. 5. De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten
vast voor de toepassing van het waarschuwingsmechanisme. Het uitvoeringsbesluit
omvat bepalingen aangaande de voor het verzenden en/of ontvangen van
waarschuwingen bevoegde autoriteiten, de aanvullende informatie bij
waarschuwingen, het beëindigen of intrekken van waarschuwingen, de rechten op
toegang tot de gegevens, het corrigeren van informatie in een waarschuwing en
maatregelen om de gegevensbeveiliging en de bewaartermijnen te verzekeren. Deze
uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 58
bedoelde raadplegingsprocedure. ---------------- (*) OJ L 376 van 27.12.2006, blz. 36.”. (43)
Artikel 57 wordt vervangen door: “Artikel 57 Centrale online toegang tot informatie 1. De lidstaten zien erop toe dat onderstaande
informatie online beschikbaar is en regelmatig wordt bijgewerkt via de
één-loketten: (a) een lijst van alle gereglementeerde beroepen
in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), in de lidstaat met inbegrip van de
contactgegevens van de voor elk gereglementeerd beroep bevoegde autoriteiten en
het in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentrum; (b) een lijst van de beroepen waarvoor een
Europese beroepskaart beschikbaar is, de werking van de kaart en de bevoegde
autoriteiten die ze afgeven; (c) een lijst van alle beroepen waarvoor de
lidstaat artikel 7, lid 4, toepast in de nationale wetten en regelgeving; (d) een lijst van de gereglementeerde opleidingen
en opleidingen met een bijzondere structuur, zoals bedoeld in artikel 11, onder
c) ii); (e) alle in deze richtlijn bedoelde vereisten,
procedures en formaliteiten voor elk in de lidstaat gereglementeerd beroep, met
inbegrip van alle kosten die daaraan voor de burgers verbonden zijn en de
documenten die deze moeten indienen; (f) het aantekenen van beroep tegen een beslissing
van een bevoegde autoriteit volgens de nationale wetten en regelgeving. 2. De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1
bedoelde informatie op een voor de gebruikers duidelijke en grondige manier
wordt verstrekt, gemakkelijk op afstand en met elektronische middelen toegankelijk
is en bijgewerkt wordt. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat de één-loketten
en de bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk reageren op elk verzoek om
informatie gericht aan het één-loket. Voor dat doel kunnen ze dergelijke
verzoeken om informatie ook doorgeven aan de in artikel 57 ter bedoelde
assistentiecentra en de betrokken burger daarvan op de hoogte brengen. 4. De lidstaten en de Commissie stellen
begeleidende maatregelen vast opdat de één-loketten de in lid 1 bedoelde
informatie in andere officiële talen van de Unie beschikbaar maken. Dit laat de
wetgeving van lidstaten inzake het gebruik van talen op hun grondgebied
onverlet. 5. De lidstaten werken met elkaar en met de
Commissie samen ten behoeve van de uitvoering van de leden 1, 2 en 4.”. (44)
Het volgende artikel 57 bis wordt ingevoegd: “Artikel 57 bis Elektronische procedures 1. De lidstaten zorgen ervoor dat alles wat
betrekking heeft op vereisten, procedures en formaliteiten inzake
aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, eenvoudig, op afstand en met
elektronische middelen, via de betrokken één-loketten kan worden afgewikkeld. 2. Lid 1 is niet van toepassing op het uitvoeren
van een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage in de zin van artikel 14,
lid 1. 3. Wanneer het gerechtvaardigd is dat de lidstaten
voor de afhandeling van de in lid 1 bedoelde procedures geavanceerde
elektronische handtekeningen in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees
Parlement en de Raad (*) verlangen, aanvaarden de lidstaten elektronische handtekeningen
overeenkomstig Beschikking 2009/767/EG van de Commissie (**) en voorzien zij in
technologische maatregelen om de bij Besluit 2011/130/EU van de Commissie (***)
vastgestelde formats voor geavanceerde e-handtekeningen te verwerken. 4. Alle procedures worden uitgevoerd
overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2006/123/EG met betrekking tot de
één-loketten. Alle termijnen die de lidstaten met betrekking tot de in deze
richtlijn bedoelde procedures of formaliteiten moeten naleven, beginnen te
lopen op het moment waarop een burger een aanvraag indient bij een één-loket (*) PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12. (**) PB L 274 van 20.10.2009, blz. 36. (***) PB L 53 van 26.2.2011, blz. 66.”. (45)
Het volgende artikel 57 ter wordt ingevoegd: “Artikel 57 ter Assistentiecentra 1. Elke lidstaat wijst uiterlijk op [datum
invoegen – uiterste datum voor omzetting] een assistentiecentrum aan dat tot
taak heeft de burger en de centra van de andere lidstaten bij te staan in
verband met de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig deze
richtlijn, onder meer met informatie over de nationale wetgeving inzake
beroepen en de uitoefening hiervan, de sociale wetgeving en, in voorkomend
geval, de beroepsregels. 2. De assistentiecentra in de ontvangende
lidstaten ondersteunen de burgers bij de uitoefening van de krachtens deze
richtlijn verleende rechten, onder meer, in voorkomend geval, door samenwerking
met het assistentiecentrum in de lidstaat van oorsprong en met de bevoegde
autoriteiten en de één-loketten in de ontvangende lidstaat. 3. Alle bevoegde autoriteiten in de ontvangende
lidstaat werken ten volle samen met het assistentiecentrum in de ontvangende
lidstaat en verstrekken dit assistentiecentrum in de ontvangende lidstaat
informatie over individuele gevallen indien het daarom verzoekt. 4. De assistentiecentra stellen de Commissie op
haar verzoek binnen twee maanden na ontvangst van dit verzoek in kennis van de
onderzoeken die de Commissie in behandeling heeft.”. (46)
Artikel 58 wordt vervangen door: “Artikel 58 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité
voor de erkenning van beroepskwalificaties. Dit comité is een comité in de zin
van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel
4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”. (47)
Het volgende artikel 58 bis wordt ingevoegd: “Artikel 58 bis Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast
te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel
neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 3, lid 2, artikel 4 bis, lid 7,
artikel 4 ter, lid 2, artikel 20, artikel 21bis, lid 3, artikel 24, lid 4,
artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34,
leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38, leden 1 en 4, artikel 40, leden 1
en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46, lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en
artikel 49 ter, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te
stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum
invoegen – datum van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn]. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in
artikel 3, lid 2, artikel 4 bis, lid 7, artikel 4 ter, lid 2, artikel 20,
artikel 21bis, lid 3, artikel 24, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2,
artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34, leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38,
leden 1 en 4, artikel 40, leden 1 en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46,
lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en artikel 49 ter, lid 3, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt
de delegatie van de in dat besluit bedoelde bevoegdheid. Het wordt van kracht
op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra
de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan
gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 4
bis, lid 7, artikel 4 ter, lid 2, artikel 20, artikel 21bis, lid 3, artikel 24,
lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34,
leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38, leden 1 en 4, artikel 40, leden 1
en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46, lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en
artikel 49 ter, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de
kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen
geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor
het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij
daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.”. (48)
Artikel 59 wordt vervangen door: “Artikel 59 Transparantie 1. De lidstaten stellen de Commissie
uiterlijk [datum invoegen – einde van de omzettingstermijn] in kennis van een
lijst van de overeenkomstig hun nationale wetgeving bestaande gereglementeerde
beroepen. Elke wijziging aan deze lijst van gereglementeerde beroepen wordt
onverwijld meegedeeld aan de Commissie. De Commissie ontwikkelt en onderhoudt
een voor het publiek toegankelijke databank met deze informatie. 2. De lidstaten onderzoeken of de bepalingen in
hun nationale rechtsorde die de toegang tot of de uitoefening van een bepaald
beroep beperken tot de houders van bepaalde beroepskwalificaties, inclusief het
voeren van beroepstitels en de beroepsactiviteiten die de titel toelaat,
verenigbaar zijn met de volgende beginselen: (a) de eisen maken geen direct of indirect
onderscheid naar nationaliteit of verblijfplaats; (b) de eisen zijn gerechtvaardigd door een
dwingende reden van algemeen belang; (c) de eisen zijn geschikt om het nagestreefde
doel te bereiken en gaan niet verder dan wat nodig is om dat doel te bereiken. 3. Lid 1 is ook van toepassing op beroepen die in
een lidstaat gereglementeerd zijn door een vereniging of organisatie in de zin
van artikel 3, lid 2, en op alle eisen met betrekking tot verplicht lidmaatschap. 4. Uiterlijk [datum invoegen – einde van de
omzettingstermijn] verstrekken de lidstaten informatie over de eisen die ze
willen handhaven en de redenen waarom deze eisen volgens hen in overeenstemming
zijn met lid 2. De lidstaten verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling
van de maatregel informatie over de eisen die ze nadien hebben ingevoerd en de
redenen waarom deze eisen volgens hen in overeenstemming zijn met lid 2. 5. Uiterlijk [datum invoegen – einde van de
omzettingstermijn] en vervolgens om de twee jaar brengen de lidstaten eveneens
verslag uit over de eisen die zijn ingetrokken of versoepeld. 6. De Commissie stuurt deze verslagen door naar de
andere lidstaten die hun opmerkingen binnen zes maanden indienen. Binnen
dezelfde termijn raadpleegt de Commissie de belanghebbenden, inclusief de
betrokken beroepen. 7. De Commissie maakt een syntheseverslag van de
door de lidstaten verstrekte informatie voor de groep van coördinatoren
ingesteld bij Besluit 2007/172/EG van de Commissie*, die opmerkingen kan maken.
8.
In het licht van de in de leden 6 en 7 bedoelde opmerkingen legt de Commissie
[datum invoegen – één jaar na afloop van de omzettingstermijn] haar definitieve
bevindingen voor aan de Raad en het Europees Parlement, eventueel vergezeld van
voorstellen voor verdere initiatieven. (*) PB L 79 van 20.3.2007, blz. 38.”. (49)
In artikel 61 wordt het tweede lid vervangen door: “In voorkomend geval stelt de Commissie een
uitvoeringshandeling vast om de betrokken
lidstaat toe te staan gedurende een bepaalde periode af te wijken van de
toepassing van de desbetreffende bepaling.”. (50)
De bijlagen II en III worden geschrapt. (51)
Onder punt 1 in bijlage VII wordt punt g)
toegevoegd: “(g) een bewijs dat er geen tijdelijk verbod op
beroepsuitoefening en geen strafrechtelijke veroordeling is, indien de lidstaat
zulks ook van zijn eigen onderdanen eist.”. Artikel
2 Wijziging
van [IMI-verordening] Punt 2 in bijlage I bij de [IMI-verordening]
wordt vervangen door: “2. Richtlijn 2005/36/EG van het Europees
Parlement en de Raad (*): de artikelen 4 bis tot en met 4 sexies,
artikel 8, artikel 21 bis, artikel 50, artikel 51, artikel 56 en artikel 56 bis. (*) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.”. Artikel 3 Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [datum
invoegen – twee jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te
voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze
bepalingen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of
bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels
voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij
op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 4 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 5 Adressaten Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR
VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en) 1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en) 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake
het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid
met het huidige meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdrage van
derden aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM
6.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
6.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Richtlijn
nr. xxx van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
6.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur [26]
Interne
markt – op kennis gebaseerde economie Interne
markt — diensten
6.3.
Aard van het voorstel/initiatief
¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie
6.4.
Doelstellingen
6.4.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde strategische
meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
In
haar mededeling “Akte voor de interne markt, Twaalf hefbomen voor het
stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen,” (COM(2011) 206
definitief) heeft de Commissie een modernisering van de wetgeving betreffende
de erkenning van beroepskwalificaties voorgesteld. In dit verband vermeldt deze
akte de invoering van een Europese beroepskaart (European Professional Card –
EPC) als een instrument (in de vorm van een elektronisch certificaat) om de
mobiliteit van beroepsbeoefenaren te stimuleren en tegelijkertijd het
onderlinge vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te
garanderen, wat uiteindelijk consumenten en werkgevers ten goede komt. De
invoering van de Europese beroepskaart zal de erkenningsprocedures efficiënter
maken in vergelijking met de huidige situatie en de kosten ervan mee helpen
verlagen. Een van de hoofdkenmerken van de Europese beroepskaart is het gebruik
van een gemeenschappelijk “backoffice”, met name het Informatiesysteem interne
markt (“IMI”), dat met de integratie van de nieuwe functie voor de Europese beroepskaart
nog verder versterkt wordt. De
Europese beroepskaart moet een instrument worden dat op vrijwillige basis wordt
gebruikt door de beroepsbeoefenaar, maar verplicht moet worden toegepast door
de bevoegde autoriteiten. Naast de functie van backoffice voor de Europese
beroepskaart moet IMI ook gebruikt worden om op Europese schaal een
waarschuwingsmechanisme op te zetten waarmee de lidstaten elkaar waarschuwen
wanneer een beroepsbeoefenaar een verbod tot uitoefening van zijn beroep is
opgelegd wegens een tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sanctie, en om de
kennisgeving van nieuwe diploma’s te ondersteunen. IMI
is een online
communicatie-instrument dat door de Europese Commissie is ontwikkeld en sinds 2008
als een gratis dienst aan de lidstaten wordt aangeboden. IMI wordt op dit
moment gebruikt voor de uitwisseling van informatie op grond van Richtlijn 2005/36/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de
erkenning van beroepskwalificaties en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne
markt. Met IMI kunnen nationale, regionale en
lokale autoriteiten snel en eenvoudig met hun tegenhangers in andere landen
communiceren op basis van uniforme werkmethoden die gezamenlijk door de
lidstaten zijn overeengekomen. IMI helpt zijn gebruikers i) de juiste autoriteit
te contacteren, ii) informatie met haar uit te wisselen met behulp van lijsten
van vooraf vertaalde standaardvragen en antwoorden, en (iii) de stand van zaken
voor een bepaald informatieverzoek te volgen. Het
voorstel om IMI te gebruiken als backoffice voor de uitgifte en voortdurende
monitoring van de Europese beroepskaarten en als waarschuwingsmechanisme is in
overeenstemming met het door de Commissie geformuleerde beleid. In haar
mededeling over de “Akte voor de interne markt” geeft de Commissie aan dat in
het kader van toekomstige Commissievoorstellen bij voorkeur op dat systeem een
beroep dient te worden gedaan als partnerschapsinstrument voor de
tenuitvoerlegging van internemarktvoorschriften. In
het kader van de door de Commissie aangenomen strategie voor uitbreiding van
IMI wordt in IMI een instrument voor kennisgevingen van de lidstaten aan de
Commissie en aan de andere lidstaten ontwikkeld. Hiervan moet ook gebruik
worden gemaakt voor het aanmelden van nieuwe diploma’s uit hoofde van de
richtlijn.
6.4.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten
Specifieke doelstelling nr. 8: het vrije verkeer van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren binnen de EU
bevorderen Een
essentieel element van deze doelstelling is de uitwerking van een voorstel voor
een herziening van de richtlijn betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties, met het oog op een aanzienlijke vereenvoudiging en
modernisering van de hele procedure, inclusief de invoering en het gebruik van
de Europese beroepskaart. Met
deze maatregel wordt gestreefd naar een verhoging van het aantal aanvragen tot erkenning
van beroepskwalificaties en een versnelling van de ter zake relevante
besluitvormingsprocedure. Voor
de verwezenlijking van deze doelstellingen worden de volgende activiteiten
beoogd: 1. een
grotere transparantie van de hele procedure door het opzetten van een publieke
interface via welke beroepsbeoefenaren (i) een overzicht krijgen van de voor
hun aanvraag vereiste documenten en (ii) een Europese beroepskaart bij de
bevoegde autoriteiten kunnen aanvragen en verkrijgen; 2. een
sterkere betrokkenheid van de lidstaat van oorsprong bij de procedure, teneinde
de behandeling van aanvragen door de ontvangende lidstaten te vergemakkelijken
door middel van het voor alle bevoegde autoriteiten verplichte gebruik van IMI
als backoffice. Om deze grotere rol in de procedure te verzekeren, is een
verdere ontwikkeling van IMI nodig om de Europese beroepskaart te ondersteunen;
3. het
verspreiden van waarschuwingen over beroepsbeoefenaren vergemakkelijken. 4. de
aanmelding van opleidingstitels (diploma's) via IMI vergemakkelijken. Specifieke doelstelling nr. 12: ontwikkelen van
het volledige potentieel van het Informatiesysteem interne markt (IMI) ter
ondersteuning van een betere tenuitvoerlegging van de internemarktwetgeving. Het gebruik van IMI is verplicht op grond van de
dienstenrichtlijn en zal in het kader van de herziene
richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties ook verplicht
worden. Het huidige voorstel om IMI te gebruiken voor de afgifte en het beheer
van de Europese beroepskaart, als waarschuwingsmechanisme en ter kennisgeving
van nieuwe diploma’s is in overeenstemming met het beleid van de Commissie voor
de toekomstige uitbreiding van IMI tot andere gebieden van het recht van de
Unie (zoals kenbaar gemaakt in haar mededeling ‘Een beter bestuur van de interne markt door meer bestuurlijke
samenwerking: Een uitbreidings- en ontwikkelingsstrategie voor het
Informatiesysteem interne markt (COM(2011) 75 definitief) (‘Mededeling IMI-strategie’).) Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) 12/02
01: Tenuitvoerlegging en
ontwikkeling van de interne markt
6.4.3.
Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het
voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. Het
voorstel leidt tot: 1. een
hoge mate van rechtszekerheid met betrekking tot de verwerking van aanvragen
voor de erkenning van beroepskwalificaties van EU-burgers door middel van IMI; 2. een
hoge mate van transparantie met betrekking tot de verwerking van aanvragen voor
de erkenning van beroepskwalificaties van EU-burgers; 3. een
vereenvoudiging en verlichting van de administratieve lasten voor de nationale
bevoegde autoriteiten; 4. kostenbesparingen
door hergebruik en herstructurering van een bestaand IT-instrument op nieuwe
gebieden in plaats van de ontwikkeling van nieuwe instrumenten voor één bepaald
doel, op EU- of op nationaal niveau, wat tot toepassings- en schaalvoordelen
leidt; 6. wegwerken
van de lacunes in de samenwerking tussen de lidstaten gezien het feit dat er
krachtens de dienstenrichtlijn al wel een waarschuwingsmechanisme voor talrijke
beroepen bestaat, maar nog niet voor gezondheidswerkers, waar het risico voor
de volksgezondheid aanzienlijk is.
6.4.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan
kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd. Het voorstel levert een bijdrage aan een
effectievere toepassing van het recht van de Unie op het gebied van
beroepskwalificaties en het leidt tot besparingen op het vlak van kosten voor IT-ontwikkeling
en ‑onderhoud en exploitatie. Het directe effect kan gemeten worden aan
de hand van de volgende indicatoren: • het
aantal beroepen dat gebruik maakt van het EPC/IMI-mechanisme voor de erkenning
van beroepskwalificaties in de EU. De Europese beroepskaart wordt namelijk niet
automatisch ingevoerd of voorgeschreven voor alle gereglementeerde beroepen; • het
aantal EPC-aanvragen dat jaarlijks via IMI wordt afgewikkeld; • de
gemiddelde duur van een EPC-procedure; • het aantal bevoegde autoriteiten dat voor
informatie‑uitwisseling actief gebruik maakt van het systeem (d.w.z.
autoriteiten die niet slechts als gebruikers zijn geregistreerd); • het
aantal aanmeldingen van nieuwe diploma’s; • de
gebruikerstevredenheid gemeten aan de hand van enquêtes.
6.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
6.5.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien
Het
voorstel zal de procedures voor de erkenning van beroepskwalificaties
efficiënter maken en de tijdelijke mobiliteit van beroepsbeoefenaren bevorderen
omdat over de hele lijn slechts één enkele, op een gemeenschappelijk
pan-Europees IT-platform gebaseerde procedure van toepassing zal zijn. Het
EPC/IMI-systeem zal van toepassing zijn op beroepen die gevraagd hebben om onder
de nieuwe procedure te worden ingedeeld, en zal geleidelijk worden uitgebreid
tot andere beroepen. De initiële kosten zullen dus beperkter zijn en
toekomstige uitbreidingen zullen van schaalvoordelen profiteren. Daarnaast
moet een waarschuwingsmechanisme worden opgezet met betrekking tot
beroepsbeoefenaren aan wie een beroepsverbod werd opgelegd. Omdat
het IMI-systeem al bestaat, zal de nieuwe procedure een hoge mate van
rechtszekerheid bieden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in
IMI, overeenkomstig de IMI-verordening die momenteel besproken wordt in de Raad
en het Europees Parlement. Ook hier worden toepassingsvoordelen gerealiseerd.
6.5.2.
Toegevoegde waarde van de deelname van de EU
Als een gecentraliseerd
communicatie-instrument dat door de Commissie ontwikkeld is en beheerd wordt, zal IMI de invoering en vlotte afgifte van de Europese beroepskaart
evenals de efficiënte werking van het waarschuwingsmechanisme tussen de
lidstaten faciliteren. De Commissie biedt IMI als een gratis dienst aan de
lidstaten aan, verzorgt het onderhoud, de ontwikkeling en de hosting van de
IT-infrastructuur en stelt een helpdesk ter beschikking. Deze taken kunnen niet op een
gedecentraliseerde manier worden verricht. Dankzij IMI kunnen belemmeringen voor een
grensoverschrijdende samenwerking worden weggenomen, zoals taalproblemen,
verschillen in administratieve en werkculturen en het gebrek aan
gestandaardiseerde procedures voor informatie-uitwisseling. Door de
betrokkenheid van de lidstaten bij het ontwerp van het systeem, maakt IMI
gebruik van uniforme werkmethoden die door alle lidstaten zijn goedgekeurd.
6.5.3.
Ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het
verleden is opgedaan
IMI
is in 2008 geïntroduceerd. Momenteel telt het systeem 6 700 geregistreerde
bevoegde autoriteiten en 11 000 gebruikers. In 2010 hebben er circa 2 000
informatie-uitwisselingen plaatsgevonden. IMI
is sinds 2008 in gebruik in het kader van de richtlijn betreffende de erkenning
van beroepskwalificaties. De ervaringen zijn zeer positief, wat o.a. blijkt uit
het aantal aanvragen en de bestaande overeenkomst met de lidstaten om het
systeem uit te breiden tot alle beroepen. In de lidstaten is er vraag naar een
grootschaliger gebruik op alle mogelijke niveaus waarop nauwe samenwerking als
onmisbaar beschouwd wordt. Deze vraag is ingegeven door het feit dat de huidige
erkenningsprocedures te langdurig en te omslachtig zijn. Bovendien is er geen
waarschuwingsmechanisme voor beroepen in de gezondheidssector. De meerderheid
van de belanghebbenden vraagt dat deze lacune wordt aangepakt. Tot slot is een
doeltreffend beheer van een kennisgevingssysteem zonder een IT-instrument te
complex en omslachtig.
6.5.4.
Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere
relevante instrumenten
In haar mededeling “Een beter bestuur van
de interne markt door meer bestuurlijke samenwerking: Een uitbreidings- en
ontwikkelingsstrategie voor het Informatiesysteem interne markt (‘IMI’)” (COM(2011) 75 definitief) licht de Commissie haar plannen toe voor een toekomstige
uitbreiding van IMI tot andere gebieden van het recht van de Unie. In
de mededeling van de Commissie “Akte voor de interne markt” wordt het belang
benadrukt van een efficiënte erkenning van beroepskwalificaties en van de
invoering van een Europese beroepskaart[27].
Met betrekking tot het waarschuwingsmechanisme voorziet de dienstenrichtlijn (Richtlijn
2006/123/EG) al in een waarschuwingsverplichting voor sommige, maar niet alle
beroepsbeoefenaren die professionele diensten verrichten. Het belangrijkste
hiaat betreft gezondheidswerkers die niet onder de dienstenrichtlijn vallen. Toegang
tot de publieke interface voor het aanvragen van een Europese beroepskaart kan
o.a. via de één-loketten gegeven worden.
6.6.
Duur van de actie en financiële gevolgen
¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2013 tot 2014, –
gevolgd door een volledige uitvoering. De kosten
van hosting, exploitatie en onderhoud zijn opgenomen in de kosten voor de
werking van het IMI-systeem.
6.7.
Beheersvorm(en)[28]
¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie
7.
BEHEERSMAATREGELEN
7.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
Commissie stelt jaarlijks een verslag op over de ontwikkeling en de prestaties
van IMI. Hierin wordt adequaat gerapporteerd over het gebruik van IMI voor
EPC-aanvragen, waarschuwingen en kennisgevingen van diploma’s. Daarnaast zal er periodiek een verslag
over IMI-gegevensbeschermingskwesties, waaronder beveiliging, aan de Europese
toezichthouder voor gegevensbescherming worden voorgelegd.
7.2.
Beheers- en controlesysteem
7.2.1.
Geconstateerd(e) risico(‘s)
Een
van de voornaamste kenmerken van het voorstel is dat de Europese beroepskaart,
het waarschuwingsmechanisme en de verklaring gebaseerd zullen zijn op de
functionaliteiten van IMI. De
Commissie is de “systeemeigenaar” van IMI en verantwoordelijk voor de
dagelijkse werking ervan, evenals voor het onderhoud en de ontwikkeling.
De operationele risico’s zijn al geïdentificeerd in de context van de werking
van IMI en in het voorstel voor een IMI-verordening. Naast
bovenvermelde operationele risico’s zou het kunnen zijn dat de beroepen en
beroepsbeoefenaren geen gebruik gaan maken van de EPC-faciliteit. Met andere
woorden, het risico bestaat dat de EPC volledig ontwikkeld en operationeel is,
maar er weinig of geen vraag naar is. Verder kunnen de bevoegde autoriteiten
zich misschien moeilijk aanpassen en onvoldoende middelen beschikbaar stellen
om de aanvragen correct en tijdig te verwerken. De
invoering van de Europese beroepskaart en een waarschuwingsmechanisme roept ook
vragen op inzake gegevensbescherming, met inbegrip van de behandeling van ongerechtvaardigde
waarschuwingen. Een gedegen nieuw rechtskader vereist ook een zorgvuldig
dagelijks beheer.
7.2.2.
Controlemiddel(en)
De
aspecten van de Europese beroepskaart, het waarschuwingsmechanisme en de
verklaringen die afhankelijk zijn van de werking van IMI, moeten worden
overwogen in het kader van de werking van IMI en de ontwerpverordening over
IMI. Voor
de aanpak van de overige risico's zoals hierboven aangegeven onder punt 2.2.1
zal de Commissie alle belanghebbenden (bijv. lidstaten, autoriteiten van de
lidstaten, beroepsorganisaties) bijstaan (bijv. via workshops) en de invoering
en aantrekkelijkheid van het nieuwe systeem actief bevorderen.
7.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Met het oog op de bestrijding van fraude,
corruptie en andere illegale activiteiten zijn de bepalingen die doorgaans op
de activiteiten van de Commissie van toepassing zijn ook onverminderd van
toepassing in de context van IMI, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1073/1999
van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken
door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
8.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
8.1.
Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) van de uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Beschrijving……………………...……….] || GK/NGK ([29]) || van EVA[30]-landen || van kandidaat- lidstaten[31] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 1A || 12.02.01 Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt || GK || JA || NEEN || NEEN || NEEN 1A || 12.01.04 Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt – Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || NEEN || NEEN || NEEN 1A || 26.03.01.01 Interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) || GK || JA || JA || NEEN || NEEN
8.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
8.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven
EUR (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 1B || Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt DG: <…….> || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || || || || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || 12.02.01 || Vastleggingen || (1) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 Betalingen || (2) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 TOTAAL kredieten voor DG MARKT || Vastleggingen || =1+1a +3 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 Betalingen || =2+2a +3 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 Dit voorstel en de
ermee geassocieerde ontwikkelingskosten zullen naar verwachting van kracht
worden in 2013 en blijven gelden in 2014. Gedetailleerde gegevens over de algemene
financiering van IMI zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het
voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende
de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt
(“IMI-verordening”) (COM(2011) 522 definitief). In dit verband wordt de
mogelijkheid onderzocht om de ontwikkelingskosten te financieren via het ISA-programma. TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 Betalingen || (5) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1A van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000 Betalingen || =5+ 6 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000
8.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten in EUR (tot op 3 decimalen) Vermeld doelstel-lingen en outputs ò || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[32] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 1 Betere transparantie || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Publieke interface e || 380 000 || || 190 000 || || 190 000 || || || || || || || || || || || || 380 000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || 190 000 || || 190 000 || || || || || || || || || || || || 380 000 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2 Functionaliteit als backoffice || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Function. backoffice || 124 000 || || 62 000 || || 62 000 || || || || || || || || || || || || 124 000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || 62 000 || || 62 000 || || || || || || || || || || || || 124 000 SPECIFIEKE DOELST. nr. 3 Waarschuwingsmechanismen || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Waarsch. mechanisme || 160 000 || || 80 000 || || 80 000 || || || || || || || || || || || || 160.000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 80.000 || || 80 000 || || || || || || || || || || || || 160 000 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4 Kennisgevingsfaciliteiten … || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Kennisgev. faciliteiten || 61 000 || || 30 500 || || 30 500 || || || || || || || || || || || || 61.000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || || 30.500 || || 30 500 || || || || || || || || || || || || 61 000 TOTALE KOSTEN || || 362.500 || || 362 500 || || || || || || || || || || || || 725 000
8.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
8.2.3.1.
Samenvatting
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
8.2.3.2.
Geraamde personeelsbehoeften
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
8.2.4.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader
–
¨ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig
financieel kader (2013). –
Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het toekomstig meerjarig
financieel kader (2014-2020). Het voorstel zal
worden gedekt door de middelen die al in het begrotingsonderdeel voor de
interne markt zijn voorzien. Voor de begroting van 2013 zijn de kredieten al
voorzien in de officiële financiële programmering van de Commissie; voor 2014
en volgende jaren zijn ze opgenomen in het voorstel van de Commissie voor het
volgend meerjarig financieel kader.
8.2.5.
Bijdragen van derden aan de financiering
–
Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering
door derden
8.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
[1] Eurobarometer nr. 363. [2] Richtlijn 2006/123/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de
interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36). [3] Richtlijn 2005/36/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22). [4] "Nieuwe vaardigheden voor
nieuwe banen. Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt-
en vaardigheidsbehoeften", Mededeling van de Commissie,
COM(2008) 868, 16.12.2008. [5] Verslag over het EU-burgerschap 2010
"Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers", 2010)603,
27.10.2010. [6] "Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de
EU op de crisis", Mededeling van de Commissie, COM(2011) 11, 12.1.2010. [7] Mededeling van de Commissie,
Akte voor de interne markt, Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en
het versterken van het vertrouwen, “Samen werk maken van een nieuwe groei”,
COM(2011) 206, SEC(2011) 467. [8] EUCO 52/11. [9] A7-0373/2011. [10] Zie http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/policy_developments/evaluation_en.htm [11] De studie werd op 31 oktober 2011
gepubliceerd en kan gedownload worden op: http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/docs/policy_developments/final_report_en.pdf [12] Zie http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2011/professional_qualifications_en.htm [13] COM(2011) 367 definitief. [14] Zie
http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/policy_developments/european_professional_card_en.htm. [15] Zie zaak C-330/03, Colegio de
Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos. [16] Zie zaak C-313/01, Morgenbesser;
C-345/08, Pesla. [17] De zaken C-47/08, C-50/08, C-51/08,
C-52/08, C-53/08, C-54/08 en C-61/08. [18] PB C , blz. . [19] [20] PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22. [21] COM(2011) 206 definitief, 13.4.2011. [22] COM(2010) 603 definitief. [23] PB L […]. [24] PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36. [25] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [26] ABM: activiteitsgestuurd
management — ABB: activiteitsgestuurde
begroting. [27] Zie voetnoot 6. [28] Nadere informatie over de
beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn te vinden op
de website BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [29] GK= gesplitste kredieten / NGK=
niet-gesplitste kredieten. [30] EVA:
Europese Vrijhandelsassociatie. [31] Kandidaat-lidstaten en, in
voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [32] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bijv.: aantal
gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).