EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0883

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt

/* COM/2011/0883 definitief - 2011/0435 (COD) */

52011PC0883

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt /* COM/2011/0883 definitief - 2011/0435 (COD) */


TOELICHTING

1. MOTIVERING EN DOEL VAN HET VOORSTEL 1.1. Algemene context

De mobiliteit van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren in de EU is laag. Toch lijkt er nog een groot onbenut potentieel voor mobiliteit te zijn: volgens een Eurobarometer-enquête[1] uit 2010 overweegt 28% van de burgers in de EU in het buitenland te gaan werken. De erkenning van beroepskwalificaties is van essentieel belang om de fundamentele vrijheden van de interne markt effectief te doen gelden voor de EU-burger. Mobiliteit mag echter niet ten koste van de consument gaan, en zeker niet van patiënten die van de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg voldoende talenkennis verwachten. Bovendien blijft het potentieel van een meer geïntegreerde dienstenmarkt onbenut op het gebied van professionele diensten, hoewel de dienstenrichtlijn[2] van 2006 nieuwe mogelijkheden bood en de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties van 2005[3] 15 bestaande richtlijnen consolideert in één enkel instrument.

Een modernisering van de richtlijn zou ook tegemoetkomen aan de behoeften van lidstaten die met een groeiend tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten kampen. De interne mobiliteit van EU‑burgers binnen Europa is een belangrijk punt in dit opzicht. Het tekort aan arbeidskrachten zal in de toekomst niet alleen blijven bestaan, maar volgens de prognoses ook nog toenemen, vooral in de gezondheidssector, het onderwijs en ook in groeisectoren zoals de bouwnijverheid en de zakelijke dienstverlening.

De noodzaak om de mobiliteit binnen de EU te bevorderen werd reeds door de Commissie benadrukt in haar strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020). De agenda voor nieuwe vaardigheden en banen[4] waarschuwde ervoor dat de wanverhoudingen op de EU-arbeidsmarkt blijven voortbestaan en dat het potentieel op het vlak van arbeidsmobiliteit onvoldoende wordt benut. De noodzaak van een modernisering op dit gebied in het belang van de EU-burgers werd eveneens benadrukt in het verslag over het EU-burgerschap[5] 2010.

De erkenning van beroepskwalificaties werd door Commissie als een belangrijke kwestie aangemerkt in haar jaarlijkse groeianalyse voor 2011 en 2012[6] en in de akte voor de interne markt[7]. De Akte voor de interne markt onderstreept de noodzaak van een modernisering van het bestaande kader als onderdeel van de twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen van de burgers. Op 23 oktober 2011 heeft de Europese Raad[8] de instellingen verzocht alles in het werk te stellen om politieke overeenstemming te bereiken over deze 12 initiatieven van de Akte voor de interne markt, evenals over het voorstel van de Commissie voor de modernisering van deze richtlijn. In zijn verslag van 15 november 2011[9] heeft het Europees Parlement ook aangedrongen op dringende maatregelen.

1.2. Doelstellingen van het voorstel

De Commissie stelt geen nieuwe richtlijn voor, maar een doelgerichte modernisering van de bestaande bepalingen waarin volgende doelstellingen centraal staan:

· vereenvoudiging van de procedures door de invoering van een Europese beroepskaart waarmee de voordelen van het reeds succesvolle informatiesysteem voor de interne markt (IMI) nog verder benut kunnen worden (zie punt 4.1);

· hervorming van de algemene regelgeving voor de vestiging of tijdelijke dienstverrichting in een andere lidstaat op (zie punten 4.2, 4.3 en 4.4.);

· modernisering van het stelsel van automatische erkenning, in het bijzonder voor verpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en architecten (zie punten 4.5, 4.6 en 4.7);

· uitbreiding van de richtlijn met een rechtskader voor gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en voor notarissen (zie punt 4.8);

· duidelijke waarborgen voor patiënten wier bezorgdheid over talenkennis en risico’s van wanprestaties beter moet worden weerspiegeld in het rechtskader (zie punt 4.9.);

· vaststelling van de wettelijke verplichting tot het verstrekken van gebruiksvriendelijke en inhoudgerichte informatie over de regelgeving betreffende de erkenning van kwalificaties geschraagd met uitgebreide e-overheidsfaciliteiten voor de gehele erkenningsprocedure (zie punt 4.10);

· uitvoering van een systematische doorlichting en wederzijdse evaluatieoefening voor alle gereglementeerde beroepen in de lidstaten (zie punt 4.11).

2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Het initiatief is het resultaat van een ex-post-evaluatie van de richtlijn en van uitgebreid overleg met alle centrale belanghebbenden, met inbegrip van bevoegde autoriteiten, beroepsorganisaties, academische instellingen en burgers.

2.1. Evaluatie

De ex-post-evaluatie werd uitgevoerd tussen maart 2010 en mei 2011. De Europese Commissie deed een beroep op de voor de richtlijn bevoegde instanties en nationale coördinatoren en ontving ongeveer 200 ervaringsverslagen, die op de website van de Commissie gepubliceerd werden[10].

Daarnaast werd aan GHK Consulting opdracht gegeven voor een studie[11] over de impact van recente onderwijshervormingen op de erkenning van beroepskwalificaties.

2.2. Publieke raadpleging

Op 7 januari 2010 lanceerde de Commissie een publieke raadpleging over de richtlijn. De diensten van de Commissie hebben 370 bijdragen[12] ontvangen.

Op 22 juni 2010 nam de Commissie een Groenboek[13] aan over de modernisering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ongeveer 420 bijdragen werden ontvangen. De Commissie heeft ook twee openbare conferenties gehouden over de herziening van de richtlijn.

2.3. Resultaten van de raadpleging

Alle betrokkenen erkenden de noodzaak van een betere toegang tot informatie over de erkenning van kwalificaties. De meeste burgers en beroepsorganisaties pleitten voor een vereenvoudiging van de erkenningsprocedures, terwijl vertegenwoordigers van de gezondheidssector ook de noodzaak benadrukten om de kwaliteit van de dienstverrichting te vrijwaren. Een grote meerderheid van de belanghebbenden uit alle categorieën was positief over het idee van een Europese beroepskaart en talrijke beroepsorganisaties juichten een herziening van het concept van de gemeenschappelijke platforms toe. De meerderheid van de bevoegde autoriteiten en beroepsorganisaties voor beroepen waarop de automatische erkenning van toepassing is, was het erover eens dat een modernisering van het systeem noodzakelijk was.

2.4. Stuurgroep voor de Europese beroepskaart

In januari 2011 heeft de Europese Commissie een stuurgroep met externe deskundigen ingesteld om de noodzaak en haalbaarheid van een Europese beroepskaart te bespreken. Deze groep, die uit vertegenwoordigers van diverse beroepsverenigingen en bevoegde autoriteiten bestond, heeft een aantal casestudies[14] opgezet waarvan de resultaten werden voorgelegd aan het Interne Markt Forum dat op 3 en 4 oktober in Krakau (Polen) gehouden werd. In hun verklaring juichen de deelnemers van het forum het idee van een Europese beroepskaart toe.

2.5. Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling van verschillende beleidsalternatieven uitgevoerd.

In deze analyse worden acht probleemgebieden vastgesteld die hoofdzakelijk werden afgeleid uit de resultaten van de evaluatie en de reacties op het Groenboek. Deze probleemgroepen bestrijken de toegang tot informatie over erkenningsprocedures, de efficiëntie van de erkenningsprocedures, de werking van het stelsel van automatische erkenning, de voorwaarden voor vestiging en voor tijdelijke mobiliteit en het toepassingsgebied van de richtlijn. Aangezien de volksgezondheid als een specifiek probleemgebied naar voren is gekomen uit de evaluatie, werd in de probleemstelling ook de bescherming van patiënten vermeld. Dit laatste probleem houdt verband met het gebrek aan transparantie en motivering van kwalificatievereisten voor gereglementeerde beroepen.

Bij de analyse werden drie algemene doelstellingen vastgesteld: de mobiliteit van beroepsbeoefenaren en de intra-EU-handel in diensten bevorderen, tegemoetkomen aan de noodzaak om banen voor hooggekwalificeerde werknemers in te vullen en meer kansen bieden voor werkzoekenden. Deze doelstellingen werden in specifieke doelstellingen gegoten, waarbij rekening wordt gehouden met de context en de vastgestelde problemen.

Voor elke groep van problemen werd een breed scala aan opties onderzocht en getoetst aan de hand van de volgende criteria: effectiviteit, efficiëntie, consistentie en gevolgen voor de belanghebbenden (kosten en baten voor mobiele beroepsbeoefenaren, lidstaten, consumenten en patiënten, werkgevers).

Met betrekking tot de toegang tot informatie werden in de effectbeoordeling verschillende opties overwogen om volledige informatie over de bevoegde autoriteiten en vereiste documenten te bieden en het gebruik van elektronische procedures te bevorderen. Een uitbreiding van het toepassingsgebied van de één-loketten (ingesteld in het kader van de dienstenrichtlijn) was de optie waaraan de voorkeur werd gegeven. Door een verdere ontwikkeling van de bestaande structuren zou deze optie geen aanzienlijke meerkosten veroorzaken.

Met betrekking tot de efficiëntie van de erkenningsprocedures werden verschillende opties onderzocht om de procedures te verkorten en een betere toepassing van compenserende maatregelen te verzekeren. De optie die de voorkeur genoot, was de uitgifte van een Europese beroepskaart op basis van een grotere betrokkenheid van de lidstaat van oorsprong omdat dit een versnelling van erkenningsprocedures bevordert. Deze optie zou voor bepaalde lidstaten wat administratieve kosten kunnen betekenen, maar tegelijk beroepsbeoefenaren van een snellere erkenningsprocedure laten profiteren. Daarnaast werd een reeks maatregelen opgesteld om de toepassing en organisatie van compenserende maatregelen te verbeteren. Tot slot wordt er in de analyse gewezen op de noodzaak om het concept van de gemeenschappelijke platforms te hervormen teneinde de erkenning voor bepaalde beroepen verder te vergemakkelijken.

Met betrekking tot het stelsel van automatische erkenning werden verschillende opties onderzocht om de onderzoeks- en kennisgevingsprocedures in verband met nieuwe diploma's te stroomlijnen. De aanwijzing van een nationale instantie voor toezicht op de naleving bleek de meest effectieve en efficiënte optie. Verschillende opties werden onderzocht om de minimumopleidingseisen voor sectorale beroepen aan te passen, met name voor artsen, verpleegkundigen, verloskundigen, apothekers en architecten, en de classificatie van economische activiteiten in bijlage IV bij de richtlijn te moderniseren. Deze opties worden voorgesteld in de samenvatting van de effectbeoordeling.

Tal van opties werden onderzocht om de voorwaarden voor permanente vestiging te vereenvoudigen. Een conclusie in de effectbeoordeling was met name dat de in artikel 11 vastgestelde kwalificatieniveaus een referentiepunt moeten blijven voor het vergelijken van kwalificaties, maar niet langer gebruikt mogen worden om te bepalen of een aanvraag in aanmerking komt. Een andere oplossing die werd aangereikt om de obstakels voor de mobiliteit weg te werken was de integratie in de richtlijn van het beginsel van gedeeltelijke toegang. De specifieke vereisten voor beroepsbeoefenaren uit niet-reglementerende lidstaten werden onnodig geacht in het stelsel van vestiging.

In verband met tijdelijke mobiliteit werden in de effectbeoordeling verschillende opties geanalyseerd die dit soort mobiliteit kunnen vergemakkelijken en de rechtszekerheid van beroepsbeoefenaren kunnen verbeteren. Een van de geselecteerde opties is een vereenvoudiging van de vereisten voor beroepsbeoefenaren uit een niet-reglementerende lidstaat die consumenten begeleiden. In de effectbeoordeling werd bovendien geconcludeerd dat elke lidstaat een lijst moet opstellen van beroepen met implicaties voor de gezondheid en de veiligheid (waarvoor een voorafgaande controle van de kwalificaties vereist is).

In de effectbeoordeling werden verschillende beleidsopties onderzocht om het toepassingsgebied van de richtlijn te verduidelijken en met nieuwe beroepscategorieën uit te breiden. De effectbeoordeling gaf blijk van instemming met een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn, onder bepaalde voorwaarden, tot gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en notarissen. Voor kwalificaties verworven in derde landen genoot het behoud van de status-quo de voorkeur. De in de richtlijn voorziene regeling voor EU-burgers moet echter door de lidstaten worden uitgebreid tot onderdanen uit derde landen, voor zover dit vereist is op grond van internationale overeenkomsten aangaande professionele dienstverrichting.

Met betrekking tot de bescherming van patiënten werden verschillende opties beoordeeld om meer garanties te geven betreffende de status van beroepsbeoefenaren en hun talenkennis. De voorkeursoptie op dit gebied omvat de invoering van een waarschuwingsmechanisme in combinatie met een grotere transparantie tussen lidstaten op het vlak van permanente bijscholing en een verduidelijking van de geldende regels inzake de controle van talenkennis.

Verschillende opties werden in overweging genomen om de transparantie en motivering van gereglementeerde beroepen te verbeteren. De optie waaraan in de effectbeoordeling de voorkeur werd gegeven, was een wederzijdse evaluatie van de nationale wetgevingen inzake de toegang tot bepaalde beroepen.

De synergieën tussen de verschillende voorkeursopties werden geacht de interne samenhang van het initiatief te waarborgen.

De ontwerpeffectbeoordeling werd nauwkeurig bestudeerd door de raad voor de effectbeoordeling (Impact Assessment Board, IAB) en zijn aanbevelingen voor verbeteringen zijn opgenomen in het eindverslag. Het advies van de raad wordt samen met dit voorstel gepubliceerd, evenals de uiteindelijke effectbeoordeling en de samenvatting hiervan.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 46, artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van de VWEU.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

De doelstelling van de richtlijn kon niet voldoende worden verwezenlijkt door maatregelen van de lidstaten, vermits deze onvermijdelijk zouden leiden tot uiteenlopende vereisten en procedures waardoor de regelgeving ingewikkelder zou worden en ongerechtvaardigde obstakels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren zouden worden gecreëerd. Bovendien impliceren wijzigingen aan de geldende rechtsregels de wijziging van een bestaande richtlijn, wat alleen mogelijk is via het EU‑recht. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet een interventie doelgericht zijn en mag ze niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de doelstellingen te verwezenlijken. De voorgestelde wijzigingen beperken zich tot hetgeen noodzakelijk is voor een betere werking van de regelgeving inzake de erkenning van beroepskwalificaties en zijn daarom in overeenstemming met dit beginsel.

3.3. Keuze van het instrument

Het voorstel is gebaseerd op artikel 46, artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114 van het Verdrag, waarin voorzien wordt in het gebruik van een richtlijn voor de wederzijdse erkenning van kwalificaties. Bovendien is een richtlijn het meest geschikte instrument hiervoor omdat het de lidstaten de nodige flexibiliteit verschaft om de vastgestelde regels toe te passen, rekening houdend met hun nationale administratieve en juridische eigenheden. Daar de lidstaten echter een groot aantal nationale wetgevende besluiten moeten wijzigen, is het belangrijk dat ze de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan van één of meer documenten waarin het verband tussen de onderdelen van de richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

3.4. Europese Economische Ruimte

De voorgestelde regelgeving betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom tot de Europese Economische Ruimte worden uitgebreid.

4. GEDETAILLEERDE TOELICHTING VAN HET VOORSTEL

De voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2005/36/EG worden volgens de in punt 1.2 omschreven doelstellingen gepresenteerd.

4.1. Europese beroepskaart en informatiesysteem interne markt

4.1.1.   Europese beroepskaart

De Europese beroepskaart zal een alternatief instrument zijn dat kan worden toegepast voor beroepen die aan verscheidene doelstellingen voldoen: bottom-up-vraag door de leden van de beroepsgroep, aanzienlijke mobiliteit en een betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten via IMI. Ook voor beroepen die voornamelijk in tijdelijke mobiliteit geïnteresseerd zijn, biedt de Europese beroepskaart mogelijkheden. Globaal genomen zal de invoering van de Europese beroepskaart afhangen van het feit of erom verzocht wordt. De aantrekkelijkheid ervan zal ertoe leiden dat ze door steeds meer beroepen zal worden overgenomen.

De Europese beroepskaart moet de erkenningsprocedure niet alleen vergemakkelijken en versnellen, maar tegelijk ook transparanter maken. Om die reden is voor de uitgifte de betrokkenheid van de lidstaat van oorsprong vereist, waardoor bepaalde kosten en administratieve lasten van de ontvangende lidstaat worden overgeheveld naar de lidstaat van oorsprong. Het gebruik van IMI moet deze kosten terugschroeven. Bovendien kan de nieuwe procedure worden uitgevoerd door de bestaande bevoegde instanties die gewoonlijk al betrokken zijn bij de uitwerking van het dossier voor de erkenning van beroepsbeoefenaren uit hun land.

Indien de Europese beroepskaart voor een specifiek beroep is ingevoerd, gaat de lidstaat van oorsprong op verzoek van een beroepsbeoefenaar na of zijn dossier volledig is en geeft in geval van een verzoek om vestiging een Europese beroepskaart af. Bij tijdelijke mobiliteit is de rol van de lidstaat van oorsprong nog belangrijker, omdat deze de beroepskaart dan zowel uitgeeft als valideert. Het gebruik van het informatiesysteem voor de interne markt wordt verplicht aangezien het als back-office voor de Europese beroepskaart zal fungeren. Zowel de betrokkenheid van de lidstaat van oorsprong als het gebruik van IMI zal bijdragen tot een vermindering van de kosten en de tijd die een behandeling van een aanvraag om erkenning vereist. Hiermee worden de voorwaarden gecreëerd voor een snellere afhandeling van aanvragen op basis van de Europese beroepskaart in vergelijking met de huidige procedure – die overigens zal blijven voortbestaan voor beroepsbeoefenaren die geen gebruik wensen te maken van de Europese beroepskaart.

4.1.2. Verplicht gebruik van IMI op grond van de richtlijn

Sinds de opeenvolgende uitbreidingen van IMI tot alle erkenningsmechanismen overeenkomstig de richtlijn maakt een groot aantal bevoegde autoriteiten regelmatig en met goede resultaten gebruik van IMI. Het potentieel van het systeem wordt echter ondermijnd door bevoegde instanties die niet geregistreerd zijn of een verzoek om informatie afwijzen wegens het facultatieve karakter van IMI. Bovendien hangt de werking van de Europese beroepskaart af van het systematische gebruik van IMI. Daarom wil het voorstel het gebruik van IMI voor de uitwisseling van informatie met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties verplicht maken voor de lidstaten.

4.2. Vrije dienstverrichting

In Richtlijn 2005/36/EG werd een bijzondere regeling voor het vrij verrichten van diensten op een tijdelijke basis ingevoerd die in lichtere regels voor tijdelijke dienstverrichting voorziet. Bij tijdelijke dienstverrichting kunnen, met uitzondering van beroepen die implicaties hebben voor de gezondheid en de veiligheid, diensten verricht worden zonder een voorafgaande controle van beroepskwalificaties, wat de regel is voor het erkenningsmechanisme bij vestiging.

Verschillende wijzigingen worden voorgesteld om de regels inzake het vrij verrichten van diensten te verduidelijken.

Door de voorwaarde van de beroepservaring te schrappen die van toepassing is op dienstverrichters uit niet-reglementerende lidstaten die de afnemer van de dienst begeleiden, wil het voorstel beter tegemoetkomen aan de behoeften van grensoverschrijdende consumenten. Indien de vereiste van beroepservaring blijft gelden, voorziet het voorstel in de mogelijkheid deze in een of meerdere lidstaten op te doen, wat in vergelijking met de huidige situatie meer mogelijkheden creëert voor dienstverrichters.

Voor beroepen met gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid wordt de voorafgaande controle van kwalificaties door de lidstaten op verschillende manieren uitgevoerd, wat tot rechtsonzekerheid voor de dienstverrichters heeft geleid. Het voorstel pakt deze kwestie aan door van de lidstaten te eisen dat ze een lijst opstellen van alle beroepen die volgens hen tot deze categorie behoren, en voor elk beroep ook de redenen opgeven voor de opname ervan in de lijst. Hierdoor kennen de dienstverrichters op voorhand de exacte vereisten waaraan ze voor het vrij verrichten van diensten moeten voldoen en wordt het risico op onevenredige of onnodige verplichtingen dankzij een grotere transparantie beperkt.

Tot slot geeft het voorstel verduidelijking bij de lijst van documenten die een lidstaat vóór de eerste dienstverrichting mag eisen. Het bepaalt ook expliciet dat de verklaring waartoe dienstverrichters verplicht kunnen worden alvorens diensten te leveren, voor het gehele grondgebied van een lidstaat moet gelden.

4.3. Algemeen systeem

Het eerste element van het voorstel betreft de bestaande mogelijkheid om op basis van artikel 11 bepaalde kwalificaties uit te sluiten van de werkingssfeer van de richtlijn wanneer er een verschil van twee of meer niveaus bestaat tussen de opleiding van een beroepsbeoefenaar en de vereisten in de ontvangende lidstaat. De kwalificatieniveaus mogen in principe alleen gebruikt worden als een benchmarking-instrument en niet als basis om beroepsbeoefenaren van het toepassingsgebied van de richtlijn uit te zonderen. De enige uitzondering betreft personen wier kwalificaties zijn gebaseerd op beroepservaring en die toegang zoeken tot een beroep waarvoor een universitaire graad vereist is. Het voorstel versterkt ook de verplichting voor de lidstaten om de compenserende maatregelen beter te rechtvaardigen. Daarnaast voorziet het voorstel in de verplichting voor de lidstaten om op regelmatige basis bekwaamheidsproeven te organiseren.

4.4. Gedeeltelijke toegang

Overeenkomstig de jurisprudentie[15] van het Hof van Justitie wordt voorgesteld om het beginsel van gedeeltelijke toegang in de richtlijn op te nemen. Hierdoor hebben beroepsbeoefenaren meer rechtszekerheid en kunnen degenen die aan de voorwaarden voor gedeeltelijke toegang voldoen en voorheen van de voordelen van de richtlijn waren uitgesloten, zich vestigen of diensten verlenen. Lidstaten mogen dit principe echter niet toepassen wanneer er dwingende redenen zijn, wat het geval is bij beroepen in de gezondheidssector.

4.5. Automatische erkenning op basis van beroepservaring

De voorgestelde wijziging op dit vlak beoogt de invoering van meer flexibiliteit voor de Commissie om de lijst van activiteiten die zijn opgenomen in bijlage IV aan te passen. Deze lijst weerspiegelt niet langer de huidige structuur van economische activiteiten, wat moeilijkheden kan opleveren voor de identificatie van de beroepen die onder het stelsel van automatische erkenning vallen, en onzekerheden kan teweegbrengen voor de beroepsbeoefenaren.

Een modernisering van de classificatie lijkt derhalve noodzakelijk. Elke wijziging van de huidige classificatie moet echter zorgvuldig worden overwogen omdat ze de werkingssfeer van het stelsel kan beïnvloeden. De voorgestelde wijziging biedt de Commissie derhalve de mogelijkheid van een herziening, zonder het toepassingsgebied te reduceren van de activiteiten die van automatische erkenning profiteren. De Commissie is ook van plan om in 2012 een studie te laten uitvoeren waarbij de belanghebbenden worden betrokken.

4.6. Automatische erkenning op basis van minimumopleidingseisen

Belanghebbenden hebben gewezen op het gebrek aan transparantie in de opleidingseisen van de lidstaten die de basis vormen voor het systeem van automatische erkenning van sectorale beroepen. Om de transparantie op EU-niveau te verhogen legt het voorstel de verplichting op aan de lidstaten om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot nieuwe of gewijzigde kwalificaties aan te melden. De lidstaten zullen ook verplicht worden om een geschikte, reeds bestaande autoriteit of instantie (bijv. een accreditatie-instelling of een ministerie) aan te duiden om verslag uit te brengen over de overeenstemming van de kwalificatie met de minimumopleidingseisen conform de richtlijn.

Uit de evaluatie van de richtlijn is ook gebleken dat de minimumopleidingsduur van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers en verloskundigen toelichting vereist. In het licht van de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) voorziet het voorstel bovendien in specifieke aantallen ECTS‑punten als mogelijke criteria voor de opleidingsduur van beroepen waarvoor een universitaire opleiding moet worden afgesloten.

Om de mobiliteit te verhogen van artsen die reeds een kwalificatie als medisch specialist hebben verworven en daarna een andere specialisatieopleiding willen volgen, biedt het voorstel aan de lidstaten de mogelijkheid om gedeeltelijke vrijstellingen te verlenen voor onderdelen van de opleiding indien de arts die onderdelen al doorlopen heeft in het kader van een eerdere medische specialistenopleiding in die lidstaat.

Nieuwe eisen aan het beroep van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger en verloskundige worden in het voorstel weerspiegeld. Het voorstel verlangt van de lidstaten dat ze de toelatingseis voor deze opleidingen die op dit moment tien jaar algemeen vormend onderwijs bedraagt, op twaalf jaar brengen. Dit is reeds het geval in 24 lidstaten.

De organisatie van de automatische erkenning van verpleegkundigen bij de toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004 en 2007 was complex. In 2012 zullen de diensten van de Commissie een technologische beoordeling uitvoeren van de kwalificaties van verpleegkundigen uit Polen en Roemenië wier opleidingstitels zijn afgegeven of wier opleiding is aangevangen vóór 1 mei 2004 om vast te stellen of de aanvullende eisen voor Poolse en Roemeense verpleegkundigen op grond van artikel 33, lid 2, nog steeds gerechtvaardigd zijn.

De minimale opleidingsduur voor architecten moet worden geüpdatet om de architectenopleiding beter te doen aansluiten bij de algemeen aanvaarde normen en met name bij de vereiste dat de academische opleiding wordt aangevuld met praktijkervaring onder toezicht van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren. Het voorstel voorziet daarom in een minimale opleidingsduur voor architecten van zes jaar: ofwel een universitaire opleiding van minimaal vier jaar aangevuld met een bezoldigde praktijkstage van minimaal twee jaar, ofwel een universitaire opleiding van minimaal vijf jaar aangevuld met een bezoldigde praktijkstage van minimaal één jaar.

Voor apothekers voorziet het voorstel in een uitbreiding van de lijst met hun werkzaamheden, maar ook in het schrappen van de uitzondering bedoeld in artikel 21, lid 4, krachtens welke de lidstaten kunnen beletten dat apothekers met buitenlandse diploma's nieuwe apotheken openen. Deze uitzondering wordt niet meer toegepast in een toenemend aantal lidstaten (zoals Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk). Verder staat het Hof van Justitie territoriale beperkingen alleen toe voor zover er geen sprake is van discriminatie.

4.7. Gemeenschappelijke opleidingsbeginselen – een nieuw stelsel voor automatische erkenning

Het concept van de "gemeenschappelijke platforms" in de richtlijn uit 2005 wordt vervangen door gemeenschappelijke opleidingsbeginselen in de vorm van een gemeenschappelijk opleidingskader of gemeenschappelijke opleidingsproeven. Het doel ervan is meer automatisme in te voeren in de erkenning van kwalificaties die momenteel onder het algemene stelsel vallen, en beter in te spelen op de behoeften van de beroepen. Terwijl de gemeenschappelijke platforms alleen een harmonisatie van compenserende maatregelen toelieten, kunnen de beroepsbeoefenaren aan de hand van de gemeenschappelijke opleidingsbeginselen volledig worden vrijgesteld van compenserende maatregelen. De onder dit stelsel verworven kwalificaties moeten in de lidstaten automatisch worden erkend, waarbij afwijkingen voor de toepassing ervan evenwel nuttig kunnen zijn. Verder zijn de voorwaarden voor het opzetten van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen gemakkelijker te vervullen dan de voorwaarden voor het opzetten van gemeenschappelijke platforms.

Terwijl de gemeenschappelijke opleidingsbeginselen de nationale opleidingsprogramma’s niet zouden vervangen, zouden beroepsbeoefenaren met kwalificaties onder dit stelsel dezelfde voordelen genieten als beroepen waarvoor in de richtlijn minimumopleidingseisen worden vastgesteld.

4.8. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn waar nodig

4.8.1    Gedeeltelijk gekwalificeerde beroepsbeoefenaren

Dit voorstel breidt het toepassingsgebied van de richtlijn uit tot beroepsbeoefenaren die hun diploma al hebben gehaald, maar nog een bezoldigde stage moeten voltooien op grond van de wetgeving van de lidstaat waarin het diploma behaald werd (dit kan bijvoorbeeld gelden voor advocaten, architecten en leerkrachten). Deze wijziging zou meer rechtszekerheid brengen voor die categorie van beroepsbeoefenaren waarop momenteel wel de Verdragsregels over vrij verkeer van toepassing zijn, maar niet de procedurele waarborgen van de richtlijn. Het is gebaseerd op de jurisprudentie[16] van het Hof van Justitie.

4.8.2.   Notarissen

In mei 2011 oordeelde het Hof van Justitie[17] dat aan het beroep van notaris geen nationaliteitseisen kunnen worden gesteld. In verband met de toepassing van de richtlijn was het Hof van oordeel dat de betrokken lidstaten aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn redelijkerwijze niet konden worden verwacht te weten dat de richtlijn moest worden omgezet voor notarissen. Het Hof sloot niet uit dat er een verplichting tot uitvoering van de richtlijn bestond, maar was van mening dat de verplichting ten tijde van de inbreukprocedure niet duidelijk genoeg was. Het toepassingsgebied van de richtlijn moet daarom worden verduidelijkt. De voorschriften inzake vestiging en vrije dienstverrichting moeten toegesneden worden op de specifieke kenmerken van het beroep. Wat vestiging betreft, moeten de lidstaten de vereiste bekwaamheidsproeven kunnen voorschrijven om elke vorm van discriminatie in nationale selectie- en benoemingsprocedures te vermijden. Wat de vrijheid van dienstverrichting betreft, moeten notarissen geen authentieke akten kunnen opstellen of andere authenticatiewerkzaamheden kunnen verrichten waarvoor het zegel van de ontvangende lidstaat vereist is.

4.9. Verduidelijking van de waarborgen voor patiënten en consumenten van professionele diensten

4.9.1.   Talenkennis

In het voorstel wordt toegelicht dat de talenkennis pas getoetst kan worden nadat de ontvangende lidstaat de kwalificatie heeft erkend. Voor gezondheidswerkers wordt bepaald dat het aan de nationale gezondheidszorgstelsels en patiëntenorganisaties wordt overgelaten om te onderzoeken of de bevoegde autoriteiten de talenkennis moeten controleren wanneer dit strikt noodzakelijk is.

4.9.2    Waarschuwingsmechanisme

In overeenstemming met de reacties die zijn ontvangen op de openbare raadplegingen, worden de nationale bevoegde autoriteiten in het voorstel verplicht om elkaar te waarschuwen indien een gezondheidswerker die krachtens de richtlijn een automatische erkenning geniet, verbod krijgt tot uitoefening van het beroep, zelfs tijdelijk. Met betrekking tot beroepsbeoefenaren die onder de dienstenrichtlijn vallen, moeten de lidstaten elkaar eveneens waarschuwen indien nodig.

4.10. E-overheid: toegang tot informatie en elektronische procedures

Om het gemakkelijker te maken vast te stellen welke autoriteiten bevoegd zijn voor de bahendeling van erkenningsaanvragen en welke documenten daarvoor moeten worden ingediend, bepaalt het voorstel dat de in het kader van de dienstenrichtlijn ingevoerde één-loketten centrale online toegangspunten moeten worden voor alle beroepen die onder de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties vallen. Het bevoegdheidsgebied van de één-loketten wordt daarom uitgebreid tot beroepscategorieën die niet onder de dienstenrichtlijn vallen (gezondheidswerkers en werkzoekenden). Met deze nieuwe bepaling kunnen beroepsbeoefenaren terugvallen op één enkele structuur voor alle administratieve procedures in verband met vestiging of het verrichten van diensten in een lidstaat.

Overeenkomstig het voorstel worden de nationale contactpunten die onder de huidige richtlijn bestaan assistentiecentra, waardoor een overlapping van informatiestructuren vermeden wordt. Deze assistentiecentra zullen zich toespitsen op individuele advies‑ en assistentieverlening ten behoeve van de burger, via de telefoon of tijdens persoonlijke ontmoetingen. Zo nodig werken ze samen met de bevoegde autoriteiten en assistentiecentra in andere lidstaten.

4.11. Transparantie en wederzijdse evaluatie

De richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties is in de 27 lidstaten van toepassing op ongeveer 800 categorieën van gereglementeerde beroepen. Er is een gebrek aan transparantie in verband met de reikwijdte en motivering van de regeling, wat hindernissen voor de mobiliteit kan opwerpen.

Het voorstel legt daarom de verplichting op voor de lidstaten om een lijst van door hen gereglementeerde beroepen te verstrekken en hun wetgeving inzake de toegang tot gereglementeerde beroepen te toetsen aan de beginselen van noodzakelijkheid (openbaar belang), evenredigheid en non-discriminatie. Elke lidstaat moet de resultaten van deze evaluatie aan de Commissie meedelen. Deze wederzijdse evaluatieoefening biedt de lidstaten de mogelijkheid hun regelgevingsaanpak te vergelijken en, indien nodig, hun nationale rechtskaders voor de gereglementeerde beroepen te vereenvoudigen.

5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal naar verwachting gevolgen hebben voor de EU-begroting voor zover de toekomstige Europese beroepskaart (EPC) het informatiesysteem interne markt ("IMI") als operationele ruggengraat zal gebruiken. IMI zal moeten worden aangepast aan de procedures en opslagvereisten voor de Europese beroepskaart en met enkele aanvullende functies worden aangevuld, met name een specifieke interface, een waarschuwingsmechanisme en een meldingsmechanisme. De gevolgen voor de EU-begroting zijn al gedekt door geplande toewijzingen en zullen overigens bescheiden zijn aangezien het gebruik van IMI voor de beroepskaart belangrijke schaal- en toepassingsvoordelen biedt. Verder voldoen de belangrijkste capaciteiten van IMI, zowel de bestaande als deze die momenteel ontwikkeld worden, grotendeels aan de vereisten voor de Europese beroepskaart, waardoor de aanpassings- en ontwikkelingskosten aanzienlijk lager zullen zijn.

2011/0435 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening [...] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na voorlegging van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[18],

Gezien het advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming[19],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties[20] is een stelsel voor wederzijdse erkenning geconsolideerd dat oorspronkelijk gebaseerd was op 15 richtlijnen. Deze richtlijn voorziet in de automatische erkenning van een beperkt aantal beroepen op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen (sectorale beroepen), een algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels en de automatische erkenning van beroepservaring. Bij Richtlijn 2005/36/EG is ook een nieuw stelsel voor het vrij verrichten van diensten vastgesteld. Er zij aan herinnerd dat conform artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG uit derde landen afkomstige familieleden van EU-burgers een gelijke behandeling genieten. Onderdanen van derde landen kunnen eveneens een gelijke behandeling genieten met betrekking tot de erkenning van diploma's, certificaten en andere beroepskwalificaties overeenkomstig de toepasselijke nationale procedures, zoals voorzien in specifieke EU-wetgeving betreffende langdurig ingezetenen, vluchtelingen, houders van de blauwe kaart en wetenschappelijk onderzoekers.

(2) In de mededeling ‘Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van groei en het versterken van het vertrouwen, “Samen werk maken van een nieuwe groei”’[21] wijst de Commissie op de noodzaak om de EU-wetgeving op dit gebied te moderniseren. In zijn conclusies van 23 oktober 2011 heeft de Europese Raad zijn steun gegeven aan deze modernisering en opgeroepen tot een overeenkomst vóór eind 2012. In zijn resolutie van 15 november 2011 heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om met een voorstel te komen. Het verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers[22] onderstreept de noodzaak om de administratieve lasten in verband met de erkenning van beroepskwalificaties te verlichten.

(3) Om het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren te bevorderen door een efficiëntere en transparantere erkenning van kwalificaties is een Europese beroepskaart noodzakelijk. Deze kaart moet de tijdelijke mobiliteit en erkenning via het automatische erkenningssysteem vergemakkelijken en een vereenvoudigde erkenningsprocedure onder het algemeen stelsel bevorderen. De kaart moet worden afgegeven op verzoek van een beroepsbeoefenaar na voorlegging van de vereiste documenten en na afhandeling van de desbetreffende beoordelings- en controleprocedures door de bevoegde autoriteiten. De werking van de kaart moet worden onderbouwd door het Informatiesysteem interne markt (IMI-systeem) zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. […] betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt[23]. Dit mechanisme moet niet alleen bijdragen tot synergieën en vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten, maar tegelijkertijd ook dubbel administratief werk voor de autoriteiten vermijden en de beroepsbeoefenaren meer transparantie en zekerheid verschaffen. De procedures voor het aanvragen en het afgeven van de kaart moeten duidelijk gestructureerd zijn en zowel waarborgen als de overeenkomstige rechtsmiddelen voor de aanvrager omvatten. De kaart en de hiermee samenhangende workflow binnen IMI moeten de integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de opgeslagen gegevens waarborgen en een onrechtmatige en onbevoegde toegang tot de erin opgenomen informatie verhinderen.

(4) Richtlijn 2005/36/EG is alleen van toepassing op beroepsbeoefenaren die hun eigen beroep in een andere lidstaat willen uitoefenen. In bepaalde situaties kunnen de betrokken activiteiten tot een beroep behoren dat in de ontvangende lidstaat een groter scala aan werkzaamheden omvat. Als de verschillen tussen de activiteitengebieden zo groot zijn dat de beroepsbeoefenaar eigenlijk een volledig onderwijs- en opleidingsprogramma zou moeten volgen om de tekortkomingen te compenseren, moet de ontvangende lidstaat in deze bijzondere omstandigheden gedeeltelijke toegang verlenen indien de beroepsbeoefenaar daarom verzoekt. In geval van dwingende redenen van algemeen belang, zoals het geval is voor artsen of andere gezondheidswerkers, moet een lidstaat gedeeltelijke toegang kunnen weigeren.

(5) Voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten in de lidstaten moeten waarborgen, met name de vereiste van minimaal twee jaar voorafgaande ervaring in het beroep, worden voorgeschreven ter bescherming van de plaatselijke consumenten in de ontvangende lidstaat indien het beroep in de lidstaat van oorsprong niet gereglementeerd is. Deze waarborgen zijn echter niet nodig indien de consumenten, die hun gewone verblijfplaats in de lidstaat van vestiging van de beroepsbeoefenaar hebben, al een beroepsbeoefenaar gekozen hebben en er geen gevolgen voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid van derden in de ontvangende lidstaat zijn.

(6) Op grond van Richtlijn 2005/36/EG kunnen de lidstaten de beroepskwalificaties van de dienstverrichter vóór de eerste dienstverrichting controleren in het geval van gereglementeerde beroepen die implicaties hebben voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Dit heeft tot rechtsonzekerheid geleid, omdat het aan de bevoegde autoriteiten wordt overgelaten om over de noodzaak van een dergelijke voorafgaande controle te beslissen. Teneinde rechtszekerheid te garanderen, wordt bepaald dat beroepsbeoefenaren van meet af aan moeten weten of een voorafgaande controle van kwalificaties noodzakelijk is en wanneer een beslissing kan worden verwacht.

(7) Richtlijn 2005/36/EG zou zich ook moeten uitstrekken tot notarissen. Voor erkenningsaanvragen voor vestiging zouden de lidstaten de nodige proeven van bekwaamheid of aanpassingsstage moeten kunnen opleggen om elke vorm van discriminatie in nationale selectie- en benoemingsprocedures te vermijden. In geval van vrije dienstverrichting moeten notarissen geen authentieke akten kunnen opstellen of andere authenticatiewerkzaamheden verrichten waarvoor het zegel van de ontvangende lidstaat vereist is.

(8) Met het oog op de toepassing van het erkenningsmechanisme onder het algemeen stelsel is het noodzakelijk de diverse nationale onderwijs- en opleidingsprogramma's in verschillende niveaus onder te verdelen. Deze indeling in niveaus, die alleen gebeurt met het oog op de werking van het algemeen stelsel, mag geen gevolgen hebben voor de nationale onderwijs- en opleidingsstructuren, noch voor de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied en evenmin voor de nationale maatregelen voor de omzetting van het Europees kwalificatiekader. Deze niveaus kunnen een instrument zijn om de transparantie en vergelijkbaarheid van kwalificaties te verbeteren en een aanvullende informatiebron zijn voor de bevoegde autoriteiten wanneer deze de erkenning van in andere lidstaten uitgereikte kwalificaties onderzoeken. De niveaus die voor de werking van het algemeen stelsel zijn vastgesteld, mogen in principe niet meer gebruikt worden als een criterium om EU-burgers van de werkingssfeer van Richtlijn 2005/36/EG uit te sluiten indien dit in strijd zou zijn met het beginsel van een leven lang leren.

(9) Aanvragen om erkenning van beroepsbeoefenaren uit niet-reglementerende lidstaten moeten op dezelfde manier worden behandeld als deze van beroepsbeoefenaren uit reglementerende lidstaten. Hun kwalificaties moeten op basis van de kwalificatieniveaus uit Richtlijn 2005/36/EG vergeleken worden met de kwalificaties die in de ontvangende lidstaat verlangd worden. In geval van wezenlijke verschillen moeten de bevoegde autoriteiten compenserende maatregelen kunnen opleggen.

(10) Daar de minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen stelsel vallen niet geharmoniseerd zijn, moeten de ontvangende lidstaten een compenserende maatregel kunnen opleggen. Deze maatregel dient evenredig te zijn en met name rekening te houden met de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager via beroepservaring of in het kader van een leven lang leren verworven heeft. De beslissing tot oplegging van een compenserende maatregel moet uitvoerig gemotiveerd worden zodat de aanvrager zijn situatie beter kan begrijpen en door de nationale rechterlijke instanties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG kan laten toetsen.

(11) Uit de herziening van Richtlijn 2005/36/EG is de noodzaak naar voren gekomen om de lijsten van activiteiten in industrie, handel en ambacht in bijlage IV te actualiseren en flexibeler toe te lichten en tegelijk voor deze activiteiten een stelsel van automatische erkenning op basis van beroepservaring te handhaven. Bijlage IV is momenteel gebaseerd op de International Standard Industrial Classification of all Economic Activities (ISIC) uit 1958 en weerspiegelt niet langer de huidige structuur van economische activiteiten. De ISIC-classificatie is bovendien sinds 1958 meerdere malen herzien. De Commissie moet bijlage IV dan ook kunnen aanpassen om het stelsel van automatische erkenning intact te houden.

(12) Het stelsel van automatische erkenning op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen is afhankelijk van de tijdige kennisgeving van nieuwe of gewijzigde opleidingstitels door de lidstaten en de publicatie ervan door de Commissie. Zoniet hebben de houders van dergelijke titels geen garantie dat ze een automatische erkenning kunnen genieten. Om de transparantie te vergroten en een onderzoek van de aangemelde nieuwe titels te vergemakkelijken moeten de lidstaten een bevoegde instantie aanwijzen, bijv. een accreditatie-instelling of een ministerie, om elke kennisgeving te onderzoeken en verslag uit te brengen bij de Commissie over de naleving van Richtlijn 2005/36/EG.

(13) De meeste instellingen voor hoger onderwijs in de Unie passen het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) toe en dit systeem wordt ook steeds meer toegepast voor opleidingscursussen die de nodige kwalificaties verschaffen voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep. Daarom moet de mogelijkheid worden ingevoerd om de duur van een opleidingsprogramma ook in ECTS-punten uit te drukken. Dit mag geen invloed hebben op de andere eisen voor automatische erkenning. Eén ECTS-studiepunt vertegenwoordigt een studielast van 25-30 uur terwijl één academiejaar doorgaans overeenkomt met 60 studiepunten.

(14) Met het oog op het bevorderen van de mobiliteit van medische specialisten die reeds een specialistenkwalificatie hebben behaald en daarna nog een andere specialistenopleiding volgen, mogen de lidstaten vrijstellingen verlenen voor onderdelen van specialistenopleidingen indien die opleidingsonderdelen al doorlopen zijn in het kader van een eerdere specialistenopleiding die in die lidstaat onder het stelsel van automatische erkenning valt.

(15) Het beroep van verpleeg- en verloskundige is de laatste drie decennia sterk geëvolueerd: zorgverlening in woon‑ en leefgemeenschappen, ingewikkeldere behandelingen en constante technologische ontwikkelingen verlangen van verpleeg- en verloskundigen dat ze steeds meer verantwoordelijkheden kunnen dragen. Om aan deze complexe noden in de gezondheidszorg te kunnen voldoen, moeten studenten in de verpleeg- en vroedkunde een stevige algemene schoolopleiding genoten hebben vooraleer de opleiding te mogen aanvatten. De toelating tot deze opleiding moet daarom beperkt worden tot studenten die twaalf jaar algemeen vormend onderwijs hebben genoten of geslaagd zijn voor een examen van een gelijkwaardig niveau.

(16) Om het stelsel van automatische erkenning van medische en tandheelkundige specialismen te vereenvoudigen, moeten deze geïntegreerd worden in Richtlijn 2005/36/EG indien ze in ten minste een derde van de lidstaten gemeenschappelijk zijn.

(17) De werking van het stelsel van automatische erkenning hangt af van het vertrouwen in de opleidingseisen die de basis vormen voor de kwalificaties van de beroepsbeoefenaren. Daarom is het belangrijk dat de minimumopleidingseisen voor architecten de nieuwe ontwikkelingen in de architectenopleiding weerspiegelen, meer bepaald met betrekking tot de erkende noodzaak om de academische opleiding aan te vullen met een praktijkstage onder de supervisie van een gekwalificeerde architect. De minimumopleidingseisen moeten tegelijkertijd flexibel genoeg zijn om te vermijden dat de lidstaten nodeloos beperkt worden in hun mogelijkheid om hun onderwijsstelsels te organiseren.

(18) Richtlijn 2005/36/EG moet de automatische erkenning bevorderen van kwalificaties voor beroepen die er momenteel niet van profiteren. Hierbij moet rekening gehouden worden met de bevoegdheid van de lidstaten om de vereiste beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied, alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs- en beroepsopleiding vast te stellen. Beroepsverenigingen en -organisaties die op nationaal en EU‑niveau representatief zijn, moeten gemeenschappelijke opleidingsbeginselen kunnen voorstellen. Deze moeten de vorm aannemen van een gemeenschappelijke proef als voorwaarde voor het verwerven van beroepskwalificaties, of van een opleidingsprogramma op basis van gemeenschappelijke kennis-, vaardigheids- en bekwaamheidscriteria. Kwalificaties die binnen een dergelijk gemeenschappelijk opleidingskader worden verworven, moeten door de lidstaten automatisch worden erkend.

(19) Richtlijn 2005/36/EG legt al duidelijke taaleisen op aan beroepsbeoefenaren. De herziening van deze verplichting heeft de noodzaak aangetoond om de rol van de bevoegde autoriteiten en werkgevers toe te lichten, met name in het belang van de veiligheid van de patiënten. De taalproeven moeten echter redelijk zijn en ook noodzakelijk voor de banen in kwestie en mogen geen reden zijn om beroepsbeoefenaren uit te sluiten van de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat.

(20) Om de mobiliteit te bevorderen van afgestudeerden die een bezoldigde stage willen volbrengen in een andere lidstaat waarin een dergelijke stage mogelijk is, moeten deze worden opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG. Ook moet worden voorzien in de erkenning van hun stage door de lidstaat van oorsprong.

(21) Richtlijn 2005/36/EG voorziet in een stelsel van nationale contactpunten. Door de inwerkingtreding van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt[24] en de invoering van één-loketten op grond van deze richtlijn bestaat een gevaar van overlapping. Daarom moeten de bij Richtlijn 2005/36/EG ingestelde nationale contactpunten worden uitgebouwd tot assistentiecentra waarvan de activiteiten zich toespitsen op het verstrekken van advies aan burgers, onder meer tijdens persoonlijke ontmoetingen, om ervoor te zorgen dat de dagelijkse toepassing van de internemarktregels in specifieke situaties van burgers op nationaal niveau wordt opgevolgd.

(22) Hoewel de richtlijn reeds gedetailleerde verplichtingen tot uitwisseling van informatie tussen de lidstaten bevat, moeten deze verplichtingen nog worden versterkt. De lidstaten moeten niet alleen reageren op een aanvraag om informatie, ze moeten andere lidstaten ook proactief waarschuwen. Een dergelijk waarschuwingssysteem moet vergelijkbaar zijn met dat van Richtlijn 2006/123/EG. Voor beroepen in de gezondheidszorg die een automatische erkenning krachtens Richtlijn 2005/36/EG genieten, is echter een specifiek alarmmechanisme noodzakelijk. Dit moet ook gelden voor dierenartsen, tenzij de lidstaten het in Richtlijn 2006/123/EG vastgestelde alarmmechanisme reeds in werking hebben gesteld. Aan alle lidstaten moet een waarschuwing worden afgegeven wanneer een beroepsbeoefenaar als gevolg van een tuchtrechtelijke maatregel of strafrechtelijke veroordeling het recht verliest om naar een andere lidstaat te migreren. Deze waarschuwing moet worden geactiveerd via IMI, ongeacht of de beroepsbeoefenaar rechten heeft uitgeoefend krachtens Richtlijn 2005/36/EG of de erkenning van zijn beroepskwalificaties heeft aangevraagd via de uitgifte van een Europese beroepskaart of een andere in die richtlijn vastgelegde methode. De waarschuwingsprocedure moet in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en andere grondrechten.

(23) Een van de grootste problemen waarmee een burger die in een andere lidstaat wil gaan werken, geconfronteerd wordt, is de complexiteit van en onzekerheid over de administratieve procedures die gevolgd moeten worden. Richtlijn 2006/123/EG verplicht de lidstaten al om gemakkelijke toegang te bieden tot informatie en afhandeling van procedures via de één-loketten. Burgers die hun kwalificaties krachtens Richtlijn 2005/36/EG erkend willen zien, kunnen al een beroep doen op de één-loketten indien ze onder Richtlijn 2006/123/EG vallen. Werkzoekenden en gezondheidswerkers vallen echter niet onder Richtlijn 2006/123/EG en de beschikbare informatie blijft schaars. Deze informatie moet daarom vanuit het perspectief van de gebruiker gepreciseerd worden en ze moet ook gemakkelijk beschikbaar zijn. Belangrijk is eveneens dat de lidstaten niet alleen verantwoordelijkheid op nationaal niveau nemen, maar ook samenwerken met elkaar en met de Commissie om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren over heel de Europese Unie gemakkelijke toegang tot gebruiksvriendelijke en meertalige informatie hebben en de procedures via de één-loketten kunnen afhandelen. Er moeten links beschikbaar worden gesteld naar andere websites, zoals de portaalsite Uw Europa.

(24) Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2005/36/EG aan te vullen of te wijzigen moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de bijwerking van bijlage I, de vaststelling van de criteria voor de berekening van de aan de Europese beroepskaart verbonden kosten, het nader bepalen van de voor de Europese beroepskaart vereiste documenten, de aanpassingen in de lijst van activiteiten opgenomen in bijlage IV, de aanpassingen van de punten 5.1.1 tot 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V, het toelichten van de kennis en vaardigheden van artsen, algemeen verantwoordelijk ziekenverplegers, tandartsen, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten, de aanpassing van de minimale opleidingsduur voor gespecialiseerde artsen en tandartsen, de opneming van nieuwe medische specialismen in punt 5.1.3 van bijlage V, de wijzigingen aan de lijst zoals uiteengezet in de punten 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1 van bijlage V, de invoeging van nieuwe tandheelkundige specialismen in punt 5.3.3 van bijlage V, en het nader bepalen van de toepassingsvoorwaarden voor zowel de gemeenschappelijke opleidingskaders als de gemeenschappelijke opleidingsproeven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(25) Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[25].

(26) Voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen waarbij gemeenschappelijke en uniforme regels worden vastgesteld met betrekking tot de specificaties van de Europese beroepskaart voor specifieke beroepen, het format van de Europese beroepskaart, de vertalingen die nodig zijn om een aanvraag voor afgifte van een Europese beroepskaart te ondersteunen, gegevens voor de beoordeling van de aanvragen voor een Europese beroepskaart, de technologische specificaties en de maatregelen die nodig zijn om de integriteit, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de informatie op de Europese beroepskaart en in het IMI-bestand te waarborgen, de voorwaarden en procedures voor de beschikbaarstelling van een Europese beroepskaart, de voorwaarden voor toegang tot het IMI-bestand, de technologische middelen en de procedures voor de verificatie van de authenticiteit en de geldigheid van een Europese beroepskaart en de tenuitvoerlegging van het waarschuwingsmechanisme, dient de raadplegingsprocedure te worden gevolgd, gezien de technologische aard van deze uitvoeringshandelingen.

(27) Gezien de positieve ervaringen met de in Richtlijn 2006/123/EG vastgelegde wederzijdse beoordeling moet een soortgelijk beoordelingssysteem worden opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG. De lidstaten moeten meedelen welke beroepen gereglementeerd zijn en waarom, en moeten hun bevindingen onder elkaar bespreken. Een dergelijk systeem zou bijdragen tot meer transparantie op de professionele-dienstenmarkt.

(28) Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, met name de rationalisering, vereenvoudiging en verbetering van de regels voor de erkenning van beroepskwalificaties, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat dit onvermijdelijk zou uitmonden in verschillende vereisten en procedures die de regelgeving ingewikkelder zouden maken en ongerechtvaardigde obstakels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren zouden opwerpen, en deze doelstellingen derhalve ter wille van samenhang, transparantie en compatibiliteit beter op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(29) Overeenkomstig de gemeenschappelijke beleidsverklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van [datum], hebben de lidstaten toegezegd om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(30) Richtlijn 2005/36/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2005/36/EG

Richtlijn 2005/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1) Aan artikel 1 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

“Deze richtlijn stelt ook de regels vast voor de gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep alsook voor de toegang tot en de erkenning van een bezoldigde stage die in een andere lidstaat volbracht wordt.”.

(2) Artikel 2, lid 1, wordt vervangen door:

“1. Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat, met inbegrip van beoefenaren van de vrije beroepen, die in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een gereglementeerd beroep willen uitoefenen of een bezoldigde stage willen volbrengen, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer.”.

(3) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

(i) Punt f) wordt vervangen door:

“(f) "beroepservaring": de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;”

(ii) De volgende punten worden toegevoegd:

“(j) "bezoldigde stage": de uitoefening van bezoldigde activiteiten onder supervisie met het oog op de toegang tot een gereglementeerd beroep op basis van een examen;

(k) "Europese beroepskaart": een elektronisch certificaat dat wordt afgegeven aan een beroepsbeoefenaar ten bewijze dat zijn kwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende lidstaat erkend zijn of dat hij aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat;

(l) ‘"een leven lang leren": alle vormen van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden.”.

(b) In lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

“Telkens wanneer een lidstaat erkenning verleent aan een in de eerste alinea bedoelde vereniging of organisatie, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van bijlage I wanneer deze erkenning in overeenstemming is met onderhavige richtlijn.

Wanneer de Commissie van mening is dat de in de derde alinea bedoelde erkenning niet in overeenstemming is met deze richtlijn, stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle noodzakelijke informatie een uitvoeringsbesluit vast betreffende deze niet-naleving.”.

(4) Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

“1. Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep, of in de gevallen bedoeld in artikel 4 septies tot een gedeelte van hetzelfde beroep, als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden.”.

(5) De volgende artikelen 4 bis tot 4 septies worden ingevoegd:   

“Artikel 4 bis

Europese beroepskaart

1.       De lidstaten geven aan de houder van een beroepskwalificatie op diens verzoek een Europese beroepskaart af op voorwaarde dat de Commissie de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandelingen heeft vastgesteld.

2.       De lidstaten zien erop toe dat de houder van een Europese beroepskaart alle bij de artikelen 4 ter tot en met 4 sexies verleende rechten geniet na validering van de kaart door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zoals bedoeld in de leden 3 en 4 van dit artikel.

3.       Wanneer de houder van een kwalificatie krachtens titel II andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde diensten wil verrichten, wordt de Europese beroepskaart gemaakt en gevalideerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong in overeenstemming met de artikelen 4 ter en 4 quater.

4.       Wanneer de houder van een kwalificatie zich krachtens titel III, hoofdstukken I tot en met III bis, in een andere lidstaat wil vestigen of krachtens artikel 7, lid 4, diensten wil verrichten, wordt de Europese beroepskaart gemaakt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en gevalideerd door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat in overeenstemming met de artikelen 4 ter en 4 quater.

5.       De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die voor de uitgifte van de Europese beroepskaart bevoegd zijn. Deze autoriteiten verzekeren een onpartijdige, objectieve en tijdige verwerking van de aanvragen voor een Europese beroepskaart. De in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra kunnen eveneens optreden als voor de afgifte van een Europese beroepskaart bevoegde autoriteit. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten de burgers en potentiële aanvragers informeren over de voordelen van een Europese beroepskaart waar deze beschikbaar is.

6.       De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de Europese beroepskaart voor specifieke beroepen, het format van de Europese beroepskaart, de vertalingen die nodig zijn ter ondersteuning van een aanvraag voor een Europese beroepskaart en de nadere bijzonderheden voor de beoordeling van aanvragen, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van elk betrokken beroep. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 58 bedoelde raadplegingsprocedure.

7.       De kosten die voor de aanvragers aan de administratieve procedures voor de afgifte van een Europese beroepskaart verbonden zijn, moeten redelijk, evenredig en in verhouding zijn met de door de lidstaten van oorsprong en de ontvangende lidstaten gemaakte kosten en mogen het aanvragen van een Europese beroepskaart niet ontmoedigen. De Commissie is overeenkomstig artikel 58 bis bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de criteria voor de berekening en de verdeling van de kosten.

8.       De erkenning van kwalificaties door middel van een Europese beroepskaart dient als een procedureel alternatief voor de erkenning van beroepskwalificaties krachtens de in de titels II en III van deze richtlijn voorziene procedures.

De beschikbaarheid van een Europese beroepskaart voor een bepaald beroep belet niet dat de houder van een beroepskwalificatie voor dat beroep de erkenning van zijn kwalificaties verlangt in het kader van andere dan de voor de Europese beroepskaart in deze richtlijn voorziene procedures, voorwaarden, vereisten en termijnen.

Artikel 4 ter

Aanvraag van een Europese beroepskaart en aanmaak van een IMI-bestand

1.       De lidstaten bepalen dat de houder van een beroepskwalificatie bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong een Europese beroepskaart kan aanvragen met alle middelen, inclusief langs elektronische weg.

2.       De aanvragen worden ondersteund door de in artikel 7, lid 2, en in bijlage VII voorgeschreven documenten naargelang van het geval. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke aard van deze documenten.

3.       De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong bevestigt de ontvangst van de aanvraag en deelt de aanvrager in voorkomend geval onverwijld mee welke documenten mogelijk ontbreken. Ze maakt voor de aanvraag een bestand met alle ondersteunende documenten aan in het Informatiesysteem interne markt (IMI) dat werd ingesteld bij Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad(*). Indien eenzelfde aanvrager meerdere aanvragen doet, mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong of de ontvangende lidstaat geen herindiening verlangen van documenten die al in het IMI-bestand zijn opgenomen en nog steeds geldig zijn.

4.       De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere omschrijving van de technologische specificaties, de maatregelen die nodig zijn om de integriteit, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de gegevens op de Europese beroepskaart en in het IMI-bestand te waarborgen, de voorwaarden en de procedures voor de terbeschikkingstelling van de Europese beroepskaart aan de houder, met inbegrip van de mogelijkheid om het bestand te downloaden of te updaten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58 bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 4 quater

Europese beroepskaart voor het tijdelijk verrichten van diensten die niet onder artikel 7, lid 4, vallen

1.       De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong verifieert de aanvraag en maakt en valideert een Europese beroepskaart binnen twee weken na ontvangst van een volledige aanvraag. Ze stelt de aanvrager en de lidstaat waar de aanvrager diensten wil verrichten in kennis van de validering van de Europese beroepskaart. De toezending van de valideringsinformatie aan de ontvangende lidstaat geldt als de in artikel 7 bedoelde verklaring. De ontvangende lidstaat kan de volgende twee jaar geen aanvullende verklaring in de zin van artikel 7 eisen.

2.       Tegen de beslissing van de lidstaat van oorsprong, of het uitblijven ervan binnen de in lid 1 bedoelde termijn van twee weken, kan overeenkomstig nationaal recht beroep worden aangetekend.

3.       Indien de houder van een Europese beroepskaart diensten in andere dan de aanvankelijk conform lid 1 in kennis gestelde lidstaten wil verrichten of diensten wil blijven verrichten na de in lid 1 bedoelde periode van twee jaar, kan hij de in lid 1 bedoelde Europese beroepskaart blijven gebruiken. In die gevallen legt de houder van de Europese beroepskaart de in artikel 7 bedoelde verklaring af.

4.       De Europese beroepskaart blijft gelden zolang de houder het recht behoudt om in de lidstaat van oorsprong te werken op basis van de in het IMI-bestand opgeslagen documenten en informatie.  

Artikel 4 quinquies

Europese beroepskaart voor vestiging en voor tijdelijke verrichting van diensten zoals bedoeld in artikel 7, lid 4

1.       Na ontvangst van een volledige aanvraag voor een Europese beroepskaart, controleert en bekrachtigt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong binnen twee weken de echtheid en geldigheid van de ingediende bewijsstukken, maakt zij de Europese beroepskaart, zendt zij deze kaart ter validering toe aan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat en stelt zij deze autoriteit in kennis van het bijbehorende IMI-bestand. De aanvrager wordt door de lidstaat van oorsprong in kennis gesteld over de stand van de procedure.

2.       In de in de artikelen 16, 21 en 49 bis bedoelde gevallen neemt de ontvangende lidstaat binnen één maand na ontvangst van een door de lidstaat van oorsprong toegezonden Europese beroepskaart een besluit over de validering van de Europese beroepskaart in de zin van lid 1. In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong om aanvullende informatie verzoeken. Dit verzoek leidt niet tot opschorting van de termijn van één maand.

3.       In in artikel 7, lid 4, en artikel 14 bedoelde gevallen beslist de ontvangende lidstaat binnen twee maanden na de door de lidstaat van oorsprong toegezonden Europese beroepskaart met het oog op de validering ervan te hebben ontvangen, of de kwalificaties van de houder erkend worden of dat hem compenserende maatregelen worden opgelegd. In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong om aanvullende informatie verzoeken. Dit verzoek leidt niet tot opschorting van de termijn van twee maanden.

4.       Wanneer de ontvangende lidstaat de aanvrager aan een proeve van bekwaamheid onderwerpt in de zin van artikel 7, lid 4, moet de aanvrager de diensten kunnen verrichten binnen een maand nadat de beslissing overeenkomstig lid 3 genomen is.

5.       Wanneer de ontvangende lidstaat geen beslissing neemt binnen de in de leden 2 en 3 gestelde termijn of niet om aanvullende informatie verzoekt binnen een maand na ontvangst van de Europese beroepskaart door de lidstaat van oorsprong, wordt de Europese beroepskaart geacht te zijn gevalideerd door de ontvangende lidstaat en te gelden als de erkenning van de beroepskwalificaties voor het betrokken gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat.

6.       De door de lidstaat van oorsprong overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen vervangen elke aanvraag voor erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig het nationale recht van de ontvangende lidstaat.

7.       Tegen de beslissingen van de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaat uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 of tegen het uitblijven van een beslissing van de lidstaat van oorsprong kan beroep worden aangetekend overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat.

Artikel 4 sexies

Verwerking van en toegang tot gegevens met betrekking tot de Europese beroepskaart

1.       De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en van de ontvangende lidstaat werken het overeenkomstige IMI-bestand tijdig bij met informatie over vastgestelde tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties of over andere specifieke ernstige feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden van de houder van de Europese beroepskaart in het kader van deze richtlijn. Deze updates omvatten het verwijderen van gegevens die niet langer nodig zijn. De houder van de Europese beroepskaart en de bij het desbetreffende IMI-bestand betrokken bevoegde autoriteiten worden door de betrokken autoriteiten in kennis gesteld van eventuele updates.

2.       De toegang tot de gegevens in het IMI-bestand is beperkt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaat en de houder van de Europese beroepskaart in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (**)

3.       De gegevens over individuele aanvragers worden door de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaat slechts verwerkt voor de toepassing van de Europese beroepskaart overeenkomstig de bepalingen voor de bescherming van de openbare veiligheid en de volksgezondheid en Richtlijn 95/46/EG.

4.       De gegevens op de Europese beroepskaart beperken zich tot de gegevens die nodig zijn om vast te stellen dat de houder gerechtigd is om het beroep uit te oefenen waarvoor de kaart werd afgegeven, met name naam, familienaam, datum en plaats van geboorte, beroep, toepasselijk stelsel, betrokken bevoegde autoriteiten, kaartnummer, beveiligingsfuncties en een verwijzing naar een geldig bewijs van identiteit.

5.       De lidstaten zien erop toe dat de houder van een Europese beroepskaart op verzoek op elk moment het recht heeft te verzoeken om rechtzetting, schrapping en afscherming van zijn bestand in het IMI-systeem en van dit recht op de hoogte gesteld wordt bij de afgifte van de Europese beroepskaart en er na de afgifte van zijn Europese beroepskaart om de twee jaar aan herinnerd wordt.

6.       Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die voorkomen op de Europese beroepskaart en in alle IMI-bestanden worden de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschouwd als de verantwoordelijken voor de verwerking in de zin van Richtlijn 95/46/EG. Met betrekking tot haar verantwoordelijkheden uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 en de daarmee verband houdende verwerking van persoonsgegevens geldt de Commissie als verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (***).

7.       De lidstaten bepalen dat werkgevers, klanten, patiënten en andere belanghebbende partijen de echtheid en de geldigheid kunnen controleren van een Europese beroepskaart die hun onverminderd de leden 2 en 3 door de kaarthouder wordt voorgelegd.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vastlegging van de voorwaarden voor toegang tot het IMI-bestand, de technologische middelen en de procedures voor de in de eerste alinea bedoelde controle. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 58 bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 4 septies

Gedeeltelijke toegang

1.       De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat verleent gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit op zijn grondgebied, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in de ontvangende lidstaat zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat toegelaten te worden;

(b) de beroepsactiviteit kan objectief worden gescheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat omvat.

Voor de toepassing van punt b) wordt een activiteit geacht scheidbaar te zijn wanneer ze als een zelfstandige activiteit in de lidstaat van oorsprong wordt uitgeoefend.

2.       Gedeeltelijke toegang kan worden afgewezen indien deze afwijzing door een dwingende reden van algemeen belang, zoals de volksgezondheid, gerechtvaardigd is, de verwezenlijking van het nagestreefde doel zou waarborgen en niet verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is.

3.       Aanvragen voor vestiging in de ontvangende lidstaat worden in geval van vestiging in de ontvangende lidstaat overeenkomstig titel III, hoofdstukken I en IV onderzocht.

4.       Aanvragen voor het tijdelijk verrichten van diensten in de ontvangende lidstaat die betrekking hebben op beroepsactiviteiten met implicaties voor de volksgezondheid en de openbare veiligheid, worden overeenkomstig titel II onderzocht.

5.       In afwijking van artikel 7, lid 4, zesde alinea, en artikel 52, lid 1, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong zodra gedeeltelijke toegang is verleend.

-------------

(*) PB [IMI Verordening]

(**) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31

(***) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1”.

(6) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1, onder b) wordt vervangen door:

“(b) wanneer de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, indien hij dat beroep tijdens de 10 jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting gedurende ten minste twee jaar heeft uitgeoefend in een of meerdere lidstaten wanneer het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat van vestiging.

Met het oog op de toepassing van de eerste alinea, onder b), is de voorwaarde van twee jaar beroepsuitoefening niet van toepassing in volgende gevallen:

(a) wanneer het beroep of de opleiding die toegang verleent tot het beroep, gereglementeerd is;

(b) wanneer de dienstverrichter de afnemer van de dienst begeleidt, mits de afnemer zijn gewone verblijfplaats in de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter heeft en het beroep niet voorkomt op de in artikel 7, lid 4, bedoelde lijst.

(b) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4. In het geval van notarissen worden authentieke akten en andere authenticatiewerkzaamheden waarvoor het zegel van de ontvangende lidstaat vereist is, van de dienstverrichting uitgesloten.”.

(7) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

(i) Het bepaalde onder e) wordt vervangen door:

“(e) voor beroepen in de veiligheidssector en gezondheidssector, een bewijs dat de desbetreffende persoon geen tijdelijk of permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld, indien de lidstaat zulks ook van zijn eigen onderdanen eist.”.

(ii) Het volgende punt f) wordt toegevoegd:

“(f) voor opleidingstitels als bedoeld in artikel 21, lid 1, en voor verklaringen van verworven rechten als bedoeld in de artikelen 23, 26, 27, 30, 33, 33 bis, 37, 39 en 43, een bewijs van kennis van de taal van de ontvangende lidstaat”.

(b) Het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

“2a. Een door de dienstverrichter aangeleverde verklaring is geldig op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat.”.

(c) Lid 4 wordt vervangen door:

“4. In het geval van gereglementeerde beroepen met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid en waarop de automatische erkenning uit hoofde van titel III, hoofdstuk II of III, niet van toepassing is, kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren. Zo een controle vooraf is alleen mogelijk indien de controle bedoeld is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen en indien de controle niet meer omvat dan voor dit doel noodzakelijk is.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de lijst van de beroepen waarvoor een controle vooraf van de kwalificaties noodzakelijk is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting krachtens hun nationale wetten en voorschriften te voorkomen. De lidstaten verstrekken de Commissie voor elk beroep apart een motivering voor de opname ervan in de lijst.

De bevoegde autoriteit stelt de dienstverrichter binnen een termijn van ten hoogste een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten in kennis van ofwel haar besluit om zijn kwalificaties niet te controleren ofwel van het resultaat van de verrichte controle. Wanneer er zich problemen voordoen die een vertraging veroorzaken, stelt de bevoegde autoriteit de dienstverrichter voor het einde van de eerste maand in kennis van de reden van de vertraging. Het probleem moet voor het einde van de eerste maand na deze kennisgeving worden opgelost en het besluit moet uiterlijk twee maanden na oplossing van het probleem zijn vastgesteld.

Wanneer de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, en wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in het kader van een leven lang leren, dient de ontvangende lidstaat de dienstverrichter de mogelijkheid te bieden om in het bijzonder door middel van een proeve van bekwaamheid te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven. De dienstverrichting dient in ieder geval te kunnen plaatsvinden in de maand die volgt op die waarin het overeenkomstig de derde alinea genomen besluit is getroffen.

Indien de bevoegde autoriteit binnen de in de derde en de vierde alinea vermelde termijn niet reageert, kan de dienst worden verricht.

In de gevallen waarin de kwalificaties overeenkomstig de eerste tot en met de vijfde alinea zijn geverifieerd, wordt de dienst verricht onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat.”.

(8) Artikel 8, lid 1, wordt vervangen door:

“1. De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging in geval van twijfel verzoeken om alle informatie over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen ter zake van de beroepsuitoefening. Voor de controle van kwalificaties kunnen de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging informatie aanvragen over de opleidingscursussen van de dienstverrichter voor zover dit nodig is voor het beoordelen van wezenlijke verschillen die de volksgezondheid of de openbare veiligheid kunnen schaden. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging verstrekken deze informatie overeenkomstig artikel 56.”.

(9) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

(a) In de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:

“Voor de toepassing van artikel 13 en artikel 14, lid 6, worden de beroepskwalificaties in de volgende niveaus ingedeeld:”.

(b) Het bepaalde onder c) ii) wordt vervangen door:

“(ii) een gereglementeerde opleiding of, in het geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur waarbij competenties worden aangereikt die verder gaan dan wat niveau b verstrekt, die gelijkwaardig is aan het onder punt i) vermelde opleidingsniveau, indien deze opleiding tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid opleidt en op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken voorbereidt, mits het diploma vergezeld gaat van een certificaat van de lidstaat van oorsprong;”.

(c) Het bepaalde onder d) en e) wordt vervangen door:

“(d) een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding op met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft gevolgd of, indien van toepassing in de lidstaat van oorsprong, een daaran gelijkwaardig aantal studiepunten volgens het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) heeft gehaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten;

(e) een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding met een duur van meer dan vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft gevolgd of, indien van toepassing in de lidstaat van oorsprong, een gelijkwaardig aantal studiepunten volgens het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) heeft gehaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten.”.

(d) Het tweede lid wordt geschrapt.

(10) In artikel 12 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 11 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat door een bevoegde autoriteit in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Unie op voltijdse of deeltijdse basis zowel binnen als buiten formele programma’s gevolgde opleiding wordt afgesloten die door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en de houder ervan dezelfde rechten inzake de toegang tot of uitoefening van een beroep verleent, dan wel hem voorbereidt op de uitoefening van dat beroep.”.

(11) Artikel 13 wordt vervangen door:

“Artikel 13

Voorwaarden inzake erkenning

1. Wanneer in een ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde autoriteit van deze lidstaat onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden de toegang tot en uitoefening van dit beroep toe aan aanvragers die in het bezit zijn van een bekwaamheidsattest of een beroepstitel zoals bedoeld in artikel 11 dat/die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.

De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten worden afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen.

2. De in lid 1 bedoelde toegang tot en uitoefening van het beroep worden eveneens toegestaan aan aanvragers die een bekwaamheidsattest of een beroepstitel zoals bedoeld in artikel 11 hebben dat/die die is afgegeven in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd.

De bekwaamheidsattesten en opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

(a) zij moeten afgegeven worden door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

(b) zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

3. In geval van in de leden 1 en 2 bedoelde bekwaamheidsattesen en opleidingstitels of certificaten van een gereglementeerde opleiding of eeberoepsopleidingen met een bijzondere structuur die gelijkwaardig zijn aan het in artikel 11, onder c i), bedoelde niveau, erkent de ontvangende lidstaat het door de lidstaat van oorsprong geattesteerde of gecertificeerde opleidingsniveau.

4.       In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat de toegang tot en de uitoefening van het beroep weigeren aan houders van een bekwaamheidsattest wanneer de nationale kwalificatie die voor de uitoefening van het beroep op zijn grondgebied vereist is, onder de punten d) of e) van artikel 11 is ingedeeld.”.

(12) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt vervangen door:

“1. Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt wanneer de door hem gevolgde opleiding betrekking heeft op vakgebieden die wat de beroepsactiviteiten betreft, wezenlijk verschillen van de vakgebieden die in het kader van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitels worden behandeld.”

(b) In lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

“Wanneer de Commissie van mening is dat de in de tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Unierecht is, stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle nodige informatie een uitvoeringsbesluit vast waarbij de betrokken lidstaat verzocht wordt om van de voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.”.

(c) In lid 3 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

“Voor het beroep van notaris kan de ontvangende lidstaat bij het bepalen van de compenserende maatregel rekening houden met de specifieke activiteiten van dit beroep op zijn grondgebied, met name inzake het toe te passen recht.”.

(d) De leden 4 en 5 worden vervangen door:

“4. Voor de toepassing van de leden 1 en 5 wordt onder "vakgebieden die wezenlijk verschillen" verstaan vakgebieden waarvan de kennis van essentieel belang is voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de door de ontvangende lidstaat vereiste opleiding.

5. Lid 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Indien de ontvangende lidstaat overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, moet hij met name eerst nagaan of de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van een leven lang leren in een lidstaat of derde land verworven heeft, het in lid 4 bedoelde wezenlijk verschil geheel of gedeeltelijk kunnen overbruggen.”.

(e) De volgende leden 6 en 7 worden toegevoegd:

“6. De beslissing tot oplegging van een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid wordt naar behoren gemotiveerd en omvat met name de volgende gegevens:

(a) het in de ontvangende lidstaat vereiste kwalificatieniveau en het door de aanvrager behaalde kwalificatieniveau volgens de classificatie in artikel 11;

(b) het onderwerp of de onderwerpen waarvoor wezenlijke verschillen zijn vastgesteld;

(c) een toelichting van de wezenlijke verschillen naar inhoud;

(d) een verklaring waarom de aanvrager als gevolg van deze wezenlijke verschillen zijn beroep niet op bevredigende wijze kan uitoefenen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat;

(e) een verklaring waarom deze wezenlijke verschillen niet gecompenseerd kunnen worden door de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager heeft opgedaan in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van een leven lang leren.

7. De in lid 1 bedoelde proeve van bekwaamheid wordt ten minste tweemaal per jaar georganiseerd en de aanvragers mogen een proef ten minste éénmaal opnieuw afleggen wanneer ze er de eerste keer niet voor slaagden.”.

(13) Artikel 15 wordt geschrapt.

(14) Artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Aanpassing van de lijsten van werkzaamheden van bijlage IV

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanpassingen in de lijst van werkzaamheden van bijlage IV waarvoor overeenkomstig artikel 16 beroepservaring wordt erkend, teneinde de nomenclatuur bij te werken of te verduidelijken, zonder dat dit het toepassingsgebied van de werkzaamheden binnen de afzonderlijke categorieën mag verkleinen.”.

(15) In artikel 21 worden de leden 4, 6 en 7 geschrapt.

(16) Het volgende Artikel 21 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 21bis

Kennisgevingsprocedure

1. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de afgifte van opleidingstitels op het door dit hoofdstuk bestreken gebied.

Voor de in afdeling 8 bedoelde opleidingstitels wordt de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving ook aan de andere lidstaten gericht.

2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving gaat vergezeld van een rapport waaruit blijkt dat de aangemelde opleidingstitel in overeenstemming is met de toepasselijke vereisten van deze richtlijn. Het rapport wordt afgegeven door een bevoegde autoriteit of instelling die is aangewezen door de lidstaat en de overeenstemming van opleidingstitels met deze richtlijn kan beoordelen.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de punten 5.1.1 tot 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V aan te passen door een lijst samen te stellen en bij te werken van de door de lidstaten goedgekeurde benamingen voor de opleidingstitels alsmede, in voorkomend geval, de instelling die de opleidingstitel afgeeft, het certificaat dat deze titel vergezelt en de overeenkomstige beroepstitel.

4. Wanneer de Commissie van mening is dat de handelingen die overeenkomstig lid 1 ter kennis werden gegeven niet in overeenstemming zijn met deze richtlijn, stelt zij binnen zes maanden na ontvangst van alle noodzakelijke informatie een uitvoeringsbesluit vast betreffende deze niet-naleving.”.

(17) Aan artikel 22 wordt het volgende tweede lid toegevoegd:

“Voor de toepassing van het eerste lid, onder b), leggen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten vanaf [datum invoegen – de dag na de in artikel 3, lid 1, eerste alinea, bedoelde datum] en vervolgens om de vijf jaar, openbare verslagen voor aan de Commissie en aan de andere lidstaten over hun procedures op het vlak van permanente opleiding en vorming, bij‑ en nascholing met betrekking tot artsen, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren van de tandheelkunde, specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers.”.

(18) Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 2 wordt vervangen door:

“2. De medische basisopleiding omvat in totaal ten minste vijf studiejaren of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan en bestaat uit ten minste 5500 uur theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een universiteit.

Voor personen die vóór 1 januari 1972 met hun studie zijn begonnen, kan de in de eerste alinea bedoelde opleiding een praktische opleiding op universitair niveau van zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten.”.

(b)     Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a) de adequaatheid van de kennis van de wetenschappen als bedoeld in lid 3, onder a), in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, en de nodige competenties waartoe deze kennis moet leiden;

(b) de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties voor deze inzichten in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en de ontwikkelingen in het onderwijs in de lidstaten;

(c) de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder c), bedoelde klinische studievakken en de klinische praktijk en de nodige competenties waartoe deze kennis moet leiden in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang

(d) de geschiktheid van de in lid 3, onder d), bedoelde klinische evaring en de nodige competenties waartoe deze ervaring moet leiden in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de evolutie in het onderwijs in de lidstaten.”.

(19) Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt vervangen door:

“1. Voor de toelating tot de opleiding tot medisch specialist moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht gedurende welke de vereiste medische basiskennis is verworven.”.

(b) Het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3 bis. Een lidstaat kan in zijn nationaal recht gedeeltelijke vrijstellingen van onderdelen van een medische specialistenopleiding vastleggen, indien dat opleidingsonderdeel al met succes is doorlopen in het kader van een andere onder punt 5.1.3 in bijlage V vermelde specialistenopleiding en op voorwaarde dat de beroepsbeoefenaar de eerdere specialistentitel reeds behaald had in deze lidstaat. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verleende vrijstelling overeenstemt met maximaal een derde van de minimumduur van de in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde medische specialistenopleidingen.

Iedere lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van zijn nationale wetgeving ter zake en voegt een gedetailleerde motivering voor dergelijke gedeeltelijke vrijstellingen bij.”.

(c) Lid 5 wordt vervangen door:

“5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande aanpassingen van de minimumopleidingsduur zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”

(20) In artikel 26 wordt het tweede lid vervangen door:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het toevoegen aan bijlage V, punt 5.1.3, van nieuwe medische specialismen die ten minste één derde van de lidstaten gemeenschappelijk hebben, teneinde deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de nationale wetgevingen.”.

(21) In artikel 28 wordt het eerste lid vervangen door:

“1. Voor de toelating tot de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht.”.

(22) Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt vervangen door:

“1. Voor de toelating tot de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is een algemene schoolopleiding van twaalf jaar vereist die wordt afgesloten met een door de bevoegde autoriteiten of instellingen van een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor de scholen voor verpleegkunde.”.

(b) In lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om wijzigingen aan te brengen in de lijst in bijlage V, punt 5.2.1, teneinde deze aan te passen aan de vooruitgang op het gebied van onderwijs, wetenschap en technologie.”.

(c) In lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat ten minste drie studiejaren bestaande uit ten minste 4600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstellingen verlenen aan personen die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.”.

(d)     Het volgende lid 7 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van de wetenschappen waarop de algemene ziekenverpleging is gebaseerd als bedoeld in lid 6, onder a), in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(b)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 6, onder a), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(c)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 6, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(d)     de geschiktheid van de in lid 6, onder c), bedoelde klinische ervaring en de nodige competenties die uit deze klinische evaring voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”.

(23) Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Het volgende lid 1bis wordt ingevoegd:

“1a. De lidstaten erkennen de kwalificaties van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger automatisch wanneer de aanvrager de opleiding heeft aangevat vóór [datum invoegen – inwerkingtreding van de gewijzigde richtlijn] en de toelatingsvoorwaarde tien jaar algemeen onderwijs of een gelijkwaardig niveau was, maar de kwalificatie voor het overige voldoet aan alle in artikel 31 vastgelegde opleidingseisen.”.

(b) Lid 3 wordt vervangen door:

“3. De lidstaten erkennen opleidingstitels in de verpleegkunde die in Polen zijn afgegeven aan verpleegkundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben voltooid, en die niet overeenstemmen met de in artikel 31 bedoelde minimumopleidingseisen, als deze titels worden gestaafd met het diploma "bachelor" dat is verkregen op basis van een speciaal voortgezet programma zoals bedoeld in artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en inzake enige andere rechtsbesluiten (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 30 april 2004, nr. 92, pos. 885), en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 12 April 2010 tot wijziging van de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11 mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Publicatieblad van de Poolse Republiek van 21 april 2010, nr. 65, pos. 420), teneinde na te gaan of de kennis en de bekwaamheid van de betrokken persoon op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verpleegkundigen met titels die, in het geval van Polen, zijn vastgesteld in bijlage V, punt 5.2.2.”.

(24) Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

(a) In lid 2 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

“De basisopleiding tandheelkunde omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.3.1, opgenomen studieprogramma.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het aanpassen van de lijst in bijlage V, punt 5.3.1, aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”.

(b)     Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van de tandheelkunde en de mate van bekendheid met wetenschappelijke methoden, als bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit dergelijke kennis en inzichten voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(b)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(c)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder c), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(d)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder d) bedoelde klinische studievakken en methoden, en de nodige competenties die daaruit voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(e) de geschiktheid van de in lid 3, onder e), bedoelde klinische ervaring in het licht van de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”.

(25) Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

(a) In lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Specialist in de tandheelkunde wordt men na het met succes afsluiten van een ten minste drie jaar durende voltijdse opleiding onder supervisie van de bevoegde autoriteiten of instellingen of na het behalen van het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan. De aankomend specialist in de tandheelkunde dient persoonlijk aan de activiteiten van de betrokken inrichting deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.”.

(b) In lid 2 wordt de derde alinea geschrapt.

(c) Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de in lid 2 bedoelde minimumopleidingsduur om deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om in punt 5.3.3 van bijlage V nieuwe tandheelkundige specialismen in te voegen die in ten minste een derde van de lidstaten gemeenschappelijk zijn, teneinde deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de nationale wetgevingen.”.

(26) Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

(a)      In lid 1 worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

“De diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.4.1, opgenomen studieprogramma.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst van bijlage V, punt 5.4.1, om deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”.

(b)     Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder a), bedoelde wetenschappen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(b)     de adequaatheid van de kennis van de structuur en de functies van gezonde dieren als bedoeld in lid 3, onder b), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(c)      de adequaatheid van de kennis van het gedrag, de bescherming en de ziekten van dieren, als bedoeld in lid 3, onder c) en d), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(d)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder e), bedoelde preventieve geneeskunde en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(e)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder f), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(f)      de adequaatheid van de in lid 3, onder h), bedoelde klinische en praktische ervaring en de nodige competenties die hieruit voortvloeien in het licht van de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”.

(27) Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

(a) In lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst in bijlage V, punt 5.5.1, teneinde deze aan te passen aan de vooruitgang op het gebied van onderwijs, wetenschap en technologie.”.

(b) Lid 2 wordt vervangen door:

“2. Voor de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan een van de volgende voorwaarden zijn voldaan:

(a) voor mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste 12 jaar algemene schoolopleiding of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor scholen voor verloskundigen;

(b) het bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2”.

(c)      Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten zoals bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(b)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder c), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(c)      de adequaatheid van de klinische ervaring als bedoeld in lid 3, onder d), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de recente hervormingen in het onderwijs en de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(d)     de adequaatheid van de inzichten in de opleiding van gezondheidswerkers en samenwerkingservaring met deze, zoals bedoeld in lid 3, onder e), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de recente hervormingen in het onderwijs en de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”.

(28) In artikel 41 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden overeenkomstig artikel 21 automatisch erkend, indien zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

(a) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar;

(b) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar en ten minste 3600 uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2;

(c) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden en ten minste 3000 uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven.”.

(29) In artikel 43 wordt het volgende lid 1a ingevoegd:

“1a. Met betrekking tot de opleidingstitel van verloskundige erkennen de lidstaten automatisch de kwalificaties wanneer de aanvrager de opleiding heeft aangevat vóór [datum invoegen – inwerkingtreding van de gewijzigde richtlijn] en de toelatingsvoorwaarde voor die opleiding tien jaar algemeen onderwijs of een gelijkwaardig niveau was voor mogelijkheid I, of een opleiding in de algemene ziekenverpleegkunde met een toelatingseis van 10 jaar of het equivalent daarvan heeft voltooid alvorens de opleiding tot verloskundige onder mogelijkheid II aan te vatten.”.

(30) Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 2 wordt vervangen door:

“2. De opleidingstitel van apotheker vormt de afsluiting van een opleiding van ten minste vijf jaar of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan, waarvan ten minste:

(a) vier jaar voltijds theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit, instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit;

(b) na de theoretische en praktische opleiding een stage van zes maanden in een voor het publiek toegankelijke apotheek of in een ziekenhuis onder toezicht van de farmaceutische dienst van dat ziekenhuis.

De in dit lid bedoelde studiecyclus omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.6.1, opgenomen studieprogramma. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst in bijlage V, punt 5.6.1, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.”.

(b)     Het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van geneesmiddelen en de voor de vervaardiging van geneesmiddelen gebruikte substanties zoals bedoeld in lid 3, onder a), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(b)     de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder b), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(c)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 3, onder c), bedoelde elementen, en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

(d)     de adequaatheid van de kennis om wetenschappelijke gegevens te beoordelen, zoals bedoeld in lid 3, onder d), en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.”.

(31) Aan artikel 45, lid 2, wordt het volgende punt h) toegevoegd:

“(h) rapportering van de bijwerkingen van farmaceutische producten aan de bevoegde autoriteiten.”.

(32) Artikel 46 wordt vervangen door:

“Artikel 46

Opleiding tot architect

1. De duur van de opleiding tot architect bedraagt ten minste zes jaar of het in ECTS-studiepunten uitgedrukte equivalent hiervan. De opleiding in een lidstaat omvat:

(a) hetzij ten minste vier jaar studie op voltijdsbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd en een bezoldigde stage van ten minste twee jaar wordt volbracht;

(b) hetzij ten minste vijf jaar studie op voltijdsbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd en een bezoldigde stage van ten minste één jaar wordt volbracht.

2. De studie op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving van de hieronder bedoelde kennis, vaardigheden en competenties waarborgen:

(a) vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technologische eisen voldoet;

(b) passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;

(c) kennis van de beeldende kunsten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;

(d) passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte technieken;

(e) inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;

(f) inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;

(g) inzicht in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten;

(h) inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;

(i) passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van binnencomfort en bescherming tegen weersomstandigheden;

(j) technologische bekwaamheid als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het bouwwerk;

(k) passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de ruimtelijke ordening.

3. De bezoldigde stage wordt gevolgd in een lidstaat onder de supervisie van een persoon die voldoende kan waarborgen in staat te zijn de praktijkopleiding te verzorgen. De stage volgt op de in lid 1 bedoelde studie. Het volbrengen van de bezoldigde stage blijkt uit een certificaat dat de opleidingstitel vergezelt.

4.       De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot precisering van:

(a)      de adequaatheid van de kennis van de in lid 2, onder i), bedoelde elementen en de nodige competenties die uit deze kennis voortvloeien in het licht van de technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs;

(b)     de in lid 2, onder j), bedoelde noodzakelijke technologische bekwaamheid als ontwerper en de nodige competenties die uit dergelijke bekwaamheid voortvloeien in het licht van de technologische vooruitgang en de recente ontwikkelingen in het onderwijs.”.

(33) Artikel 47 wordt vervangen door:

“Artikel 47

Afwijkingen van de eisen inzake de opleiding tot architect

In afwijking van artikel 46 wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 21 erkend de opleiding in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse universitaire studies die voldoet aan de eisen van artikel 46 en die wordt afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een persoon die al zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam is onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in artikel 46, lid 1, eerste alinea, bedoelde afsluitende examen.”.

(34) In artikel 49 wordt lid 1bis ingevoegd:

“1a. Lid 1 is eveneens van toepassing op de in bijlage V bedoelde opleidingstitels van architect indien de opleiding is aangevangen vóór [datum invoegen – twee jaar na de in artikel 3, lid 1, eerste alinea vermelde datum].”.

(35) In titel III wordt het volgende hoofdstuk III bis ingevoegd:

“Hoofdstuk III bis

Automatische erkenning op basis van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen

Artikel 49 bis

Gemeenschappelijk opleidingskader

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een "gemeenschappelijk opleidingskader" verstaan een voor de uitoefening van een specifiek beroep vereist gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties. Met het oog op de toegang tot en de uitoefening van dit beroep verbindt een lidstaat op zijn grondgebied aan de op basis van een dergelijk opleidingskader verworven opleidingstitels dezelfde gevolgen als aan de opleidingstitels die door deze lidstaat zelf worden afgegeven, voor zover dit opleidingskader aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoet. Deze criteria moeten aan de in lid 3 bedoelde specificaties voldoen.

2. Een gemeenschappelijk opleidingskader voldoet aan volgende voorwaarden:

(a) het gemeenschappelijk opleidingskader laat een grotere mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten toe dan het algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels als voorzien in hoofdstuk I, titel III;

(b) het betrokken beroep is al gereglementeerd in ten minste een derde van de lidstaten;

(c) het gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties verenigt de in de onderwijs- en opleidingstelsels van ten minste een derde van alle lidstaten vastgestelde kennis, vaardigheden en competenties;

(d) de kennis, vaardigheden en competenties voor dit gemeenschappelijk opleidingskader verwijzen naar de kwalificatieniveaus van het Europees kwalificatiekader, zoals vastgelegd in bijlage II van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren(*);

(e) het betrokken beroep valt onder geen ander gemeenschappelijk opleidingskader en is evenmin al gereglementeerd in titel III, hoofdstuk III;

(f) het gemeenschappelijk opleidingskader is vastgesteld na een transparante procedure, met betrokkenheid van de belanghebbenden uit lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd;

(g) het gemeenschappelijk opleidingskader biedt de onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid kwalificaties uit hoofde van dit kader te verwerven, zonder dat zij lid hoeven te zijn van een beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd hoeven te zijn.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om het gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties evenals de kwalificaties voor het gemeenschappelijk opleidingskader nader te bepalen.

4. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beroepstitel die overeenkomstig het in lid 3 bedoelde gemeenschappelijk opleidingskader te verwerven is.

5. De lidstaten kunnen om een afwijking van de toepassing van het in lid 3 bedoelde gemeenschappelijk opleidingskader op hun grondgebied verzoeken indien zij anders genoodzaakt zouden zijn een nieuw gereglementeerd beroep op hun grondgebied in te voeren, de bestaande nationale grondbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en de voorwaarden voor toegang tot deze beroepen te wijzigen, of indien de lidstaat zijn nationaal kwalificatiesysteem niet wil relateren aan de in het gemeenschappelijk opleidingskader vastgelegde kwalificaties. De Commissie kan een uitvoeringsbesluit vaststellen om de betrokken lidstaten deze ontheffing toe te staan.

Artikel 49 ter

Gemeenschappelijke opleidingsproeven

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een gemeenschappelijke opleidingsproef verstaan een proeve van bekwaamheid die tot doel heeft te beoordelen of een beroepsbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een beroep uit te oefenen in alle lidstaten waar dit beroep gereglementeerd is. Een met succes afgelegde gemeenschappelijke opleidingsproef geeft recht op toegang tot en uitoefening van de betreffende beroepsactiviteiten in een lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de houders van in die lidstaat verworven beroepskwalificaties.

2. De gemeenschappelijke opleidingsproef voldoet aan de volgende voorwaarden:

(a) de gemeenschappelijke opleidingsproef laat een grotere mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten toe dan het algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels als voorzien in titel III, hoofdstuk I;

(b) het betrokken beroep is gereglementeerd in ten minste een derde van de lidstaten;

(c) de gemeenschappelijke opleidingsproef is vastgesteld na een transparante procedure, met betrokkenheid van de belanghebbenden uit lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd;

(d) de gemeenschappelijke opleidingsproef biedt onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid om aan dergelijke proeven deel te nemen en dergelijke proeven te organiseren, zonder dat zij lid hoeven te zijn van een beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd hoeven te zijn.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 58 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de voorwaarden voor deze gemeenschappelijke opleidingsproef.

-----------

(*) PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.”.

(36) In artikel 50 wordt het volgende lid 3bis ingevoegd:

“3 bis. In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een bevestiging verzoeken dat de aanvrager geen tijdelijk of permanent verbod heeft tot beroepsuitoefening als gevolg van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke veroordelingen die betrekking hebben op de uitoefening van een van zijn of haar beroepsactiviteiten.”.

(37) In artikel 52 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. Een lidstaat mag het voeren van de beroepstitel niet voorbehouden aan de houders van de beroepskwalificaties indien deze lidstaat heeft nagelaten de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 2, in kennis te stellen van de vereniging of organisatie.”.

(38) In artikel 53 wordt het volgende tweede lid toegevoegd:

“De lidstaten zien erop toe dat alle controles van talenkennis worden uitgevoerd door een bevoegde autoriteit nadat de in artikel 4 quinquies, artikel 7, lid 4, en artikel 51, lid 3, bedoelde besluiten zijn genomen en indien er ernstige en concrete twijfel over bestaat of de beroepsbeoefenaar over voldoende talenkennis beschikt voor de beroepswerkzaamhedeen die hij wil uitoefenen.

In geval van beroepen met implicaties voor de veiligheid van de patiënt kunnen de lidstaten aan de bevoegde autoriteiten het recht overdragen om de talenkennis van alle betrokken beroepsbeoefenaren te controleren indien daar uitdrukkelijk om wordt verzocht door het nationale gezondheidszorgsysteem, of in het geval van zelfstandige beroepsbeoefenaren die hier niet bij aangesloten zijn, door de representatieve nationale patiëntenorganisaties.

Elke controle van talenkennis beperkt zich tot de kennis van één officiële taal van de lidstaat naar keuze van de betrokkene, is evenredig met de uit te oefenen activiteit en is gratis voor de beroepsbeoefenaar. De betrokkene kan tegen deze taalcontrole beroep aantekenen bij de nationale rechtbanken.”.

(39) In titel IV wordt het volgende artikel 55 bis ingevoegd:

“Artikel 55 bis

Erkenning van bezoldigde stages

Met het oog op het verlenen van toegang tot een gereglementeerd beroep erkent de lidstaat van oorsprong een bezoldigde stage die in een andere lidstaat gevolgd werd en door een bevoegde autoriteit van die lidstaat gecertificeerd is.”.

(40) De titel van titel V wordt vervangen door:

“Titel V

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN UITVOERINGBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN DE BURGER”.

(41) Artikel 56, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van oorsprong wisselen informatie uit over genomen tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties en over alle andere specifieke ernstige feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden in het kader van deze richtlijn, met inachtneming van de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens in Richtlijn 95/46/EG en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (*).

---------

(*) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.”.

(42) Het volgende artikel 56 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 56 bis

Waarschuwingsmechanisme

1.       De bevoegde autoriteiten van een lidstaat delen aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en aan de Commissie de identiteit van een beroepsbeoefenaar mee die van een nationale overheid of rechtbank verbod, ook tijdelijk, gekregen heeft tot het uitoefenen van volgende beroepsactiviteiten op het grondgebied van deze lidstaat:

(a) algemeen geneesheer, houder van een in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel;

(b) medisch specialist, houder van een in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde opleidingstitel;

(c) verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, houder van een in bijlage V, punt 5.2.2, bedoelde opleidingstitel;

(d) beoefenaar der tandheelkunde, houder van een in bijlage V, punt 5.3.2, bedoelde opleidingstitel;

(e) gespecialiseerd beoefenaar der tandheelkunde, houder van een in bijlage V, punt 5.3.3, bedoelde opleidingstitel;

(f) dierenarts, houder van een in bijlage V, punt 5.4.2, bedoelde opleidingstitel, tenzij dit reeds werd medegedeeld uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad(*);

(g) verloskundige, houder van een in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitel;

(h) apotheker, houder van een in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitel;

(i) houders van een in bijlage VII, punt 2, vermeld certificaat ten bewijze dat de houder een opleiding heeft afgerond die aan de minimumopleidingseisen in de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 40, of 44 voldoet, maar is aangevat vóór de in bijlage V, punten 5.1.3, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, vermelde referentiedata.

(j) houders van een certificaat van verworven rechten als bedoeld in de artikelen 23, 27, 29, 33, 37 en 43.

De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt binnen drie dagen na het nemen van de beslissing die de betrokken beroepsbeoefenaar beroepsverbod oplegt, toegezonden.

2.       Wanneer sprake is van gevallen waarop Richtlijn 2006/123/EG niet van toepassing is en een in een lidstaat gevestigde beroepsbeoefenaar binnen het kader van deze richtlijn een beroepsactiviteit uitoefent op grond van een andere beroepstitel dan deze bedoeld in lid 1, stelt een lidstaat zodra deze daadwerkelijk kennis heeft gekregen van gedragingen, specifieke handelingen of omstandigheden die met dergelijke activiteiten verband houden en ernstige schade kunnen berokkenen aan de gezondheid of de veiligheid van mens of milieu in een andere lidstaat, onverwijld de andere betrokken lidstaten en de Commissie daarvan in kennis. Deze informatie gaat niet verder dan hetgeen strikt noodzakelijk is om de betrokken beroepsbeoefenaar te identificeren en omvat een verwijzing naar de beslissing van de bevoegde autoriteit tot het opleggen van een beroepsverbod. De andere lidstaten kunnen om aanvullende informatie verzoeken onder de in artikel 8 en artikel 56 vermelde voorwaarden.

3.       De verwerking van persoonsgegevens met het oog op het uitwisselen van informatie overeenkomstig de leden 1 en 2 vindt plaats overeenkomstig de richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG. De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie gebeurt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

4.       De lidstaten bepalen dat de beroepsbeoefenaar over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt verzonden, tegelijkertijd schriftelijk in kennis gesteld wordt van het waarschuwingsbesluit en tegen dit besluit voor de nationale rechtbanken beroep kan aantekenen of een verzoek om rectificatie van het besluit kan indienen en toegang heeft tot rechtsmiddelen met betrekking tot alle schade die door een onjuiste waarschuwing van andere lidstaten is toegebracht; in deze gevallen wordt de beslissing aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingeleid.

5.       De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten vast voor de toepassing van het waarschuwingsmechanisme. Het uitvoeringsbesluit omvat bepalingen aangaande de voor het verzenden en/of ontvangen van waarschuwingen bevoegde autoriteiten, de aanvullende informatie bij waarschuwingen, het beëindigen of intrekken van waarschuwingen, de rechten op toegang tot de gegevens, het corrigeren van informatie in een waarschuwing en maatregelen om de gegevensbeveiliging en de bewaartermijnen te verzekeren. Deze uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 58 bedoelde raadplegingsprocedure.

----------------

(*) OJ L 376 van 27.12.2006, blz. 36.”.

(43) Artikel 57 wordt vervangen door:

“Artikel 57

Centrale online toegang tot informatie

1. De lidstaten zien erop toe dat onderstaande informatie online beschikbaar is en regelmatig wordt bijgewerkt via de één-loketten:

(a) een lijst van alle gereglementeerde beroepen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), in de lidstaat met inbegrip van de contactgegevens van de voor elk gereglementeerd beroep bevoegde autoriteiten en het in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentrum;

(b) een lijst van de beroepen waarvoor een Europese beroepskaart beschikbaar is, de werking van de kaart en de bevoegde autoriteiten die ze afgeven;

(c) een lijst van alle beroepen waarvoor de lidstaat artikel 7, lid 4, toepast in de nationale wetten en regelgeving;

(d) een lijst van de gereglementeerde opleidingen en opleidingen met een bijzondere structuur, zoals bedoeld in artikel 11, onder c) ii);

(e) alle in deze richtlijn bedoelde vereisten, procedures en formaliteiten voor elk in de lidstaat gereglementeerd beroep, met inbegrip van alle kosten die daaraan voor de burgers verbonden zijn en de documenten die deze moeten indienen;

(f) het aantekenen van beroep tegen een beslissing van een bevoegde autoriteit volgens de nationale wetten en regelgeving.

2. De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie op een voor de gebruikers duidelijke en grondige manier wordt verstrekt, gemakkelijk op afstand en met elektronische middelen toegankelijk is en bijgewerkt wordt.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de één-loketten en de bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk reageren op elk verzoek om informatie gericht aan het één-loket. Voor dat doel kunnen ze dergelijke verzoeken om informatie ook doorgeven aan de in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra en de betrokken burger daarvan op de hoogte brengen.

4. De lidstaten en de Commissie stellen begeleidende maatregelen vast opdat de één-loketten de in lid 1 bedoelde informatie in andere officiële talen van de Unie beschikbaar maken. Dit laat de wetgeving van lidstaten inzake het gebruik van talen op hun grondgebied onverlet.

5. De lidstaten werken met elkaar en met de Commissie samen ten behoeve van de uitvoering van de leden 1, 2 en 4.”.

(44) Het volgende artikel 57 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 57 bis

Elektronische procedures

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alles wat betrekking heeft op vereisten, procedures en formaliteiten inzake aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, eenvoudig, op afstand en met elektronische middelen, via de betrokken één-loketten kan worden afgewikkeld.

2. Lid 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage in de zin van artikel 14, lid 1.

3. Wanneer het gerechtvaardigd is dat de lidstaten voor de afhandeling van de in lid 1 bedoelde procedures geavanceerde elektronische handtekeningen in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (*) verlangen, aanvaarden de lidstaten elektronische handtekeningen overeenkomstig Beschikking 2009/767/EG van de Commissie (**) en voorzien zij in technologische maatregelen om de bij Besluit 2011/130/EU van de Commissie (***) vastgestelde formats voor geavanceerde e-handtekeningen te verwerken.

4. Alle procedures worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2006/123/EG met betrekking tot de één-loketten. Alle termijnen die de lidstaten met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde procedures of formaliteiten moeten naleven, beginnen te lopen op het moment waarop een burger een aanvraag indient bij een één-loket

(*)     PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(**)   PB L 274 van 20.10.2009, blz. 36.

(***) PB L 53 van 26.2.2011, blz. 66.”.

(45) Het volgende artikel 57 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 57 ter

Assistentiecentra

1. Elke lidstaat wijst uiterlijk op [datum invoegen – uiterste datum voor omzetting] een assistentiecentrum aan dat tot taak heeft de burger en de centra van de andere lidstaten bij te staan in verband met de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig deze richtlijn, onder meer met informatie over de nationale wetgeving inzake beroepen en de uitoefening hiervan, de sociale wetgeving en, in voorkomend geval, de beroepsregels.

2. De assistentiecentra in de ontvangende lidstaten ondersteunen de burgers bij de uitoefening van de krachtens deze richtlijn verleende rechten, onder meer, in voorkomend geval, door samenwerking met het assistentiecentrum in de lidstaat van oorsprong en met de bevoegde autoriteiten en de één-loketten in de ontvangende lidstaat.

3. Alle bevoegde autoriteiten in de ontvangende lidstaat werken ten volle samen met het assistentiecentrum in de ontvangende lidstaat en verstrekken dit assistentiecentrum in de ontvangende lidstaat informatie over individuele gevallen indien het daarom verzoekt.

4. De assistentiecentra stellen de Commissie op haar verzoek binnen twee maanden na ontvangst van dit verzoek in kennis van de onderzoeken die de Commissie in behandeling heeft.”.

(46) Artikel 58 wordt vervangen door:

“Artikel 58

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de erkenning van beroepskwalificaties. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

(47) Het volgende artikel 58 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 58 bis

Uitoefening van de delegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 3, lid 2, artikel 4 bis, lid 7, artikel 4 ter, lid 2, artikel 20, artikel 21bis, lid 3, artikel 24, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34, leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38, leden 1 en 4, artikel 40, leden 1 en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46, lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en artikel 49 ter, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum invoegen – datum van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn].

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 4 bis, lid 7, artikel 4 ter, lid 2, artikel 20, artikel 21bis, lid 3, artikel 24, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34, leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38, leden 1 en 4, artikel 40, leden 1 en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46, lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en artikel 49 ter, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit bedoelde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 4 bis, lid 7, artikel 4 ter, lid 2, artikel 20, artikel 21bis, lid 3, artikel 24, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, lid 2, artikel 31, leden 2 en 7, artikel 34, leden 2 en 4, artikel 35, lid 4, artikel 38, leden 1 en 4, artikel 40, leden 1 en 4, artikel 44, leden 2 en 4, artikel 46, lid 4, artikel 49 bis, lid 3, en artikel 49 ter, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.”.

(48) Artikel 59 wordt vervangen door:

“Artikel 59

Transparantie

1.       De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [datum invoegen – einde van de omzettingstermijn] in kennis van een lijst van de overeenkomstig hun nationale wetgeving bestaande gereglementeerde beroepen. Elke wijziging aan deze lijst van gereglementeerde beroepen wordt onverwijld meegedeeld aan de Commissie. De Commissie ontwikkelt en onderhoudt een voor het publiek toegankelijke databank met deze informatie.

2. De lidstaten onderzoeken of de bepalingen in hun nationale rechtsorde die de toegang tot of de uitoefening van een bepaald beroep beperken tot de houders van bepaalde beroepskwalificaties, inclusief het voeren van beroepstitels en de beroepsactiviteiten die de titel toelaat, verenigbaar zijn met de volgende beginselen:

(a) de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of verblijfplaats;

(b) de eisen zijn gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang;

(c) de eisen zijn geschikt om het nagestreefde doel te bereiken en gaan niet verder dan wat nodig is om dat doel te bereiken.

3. Lid 1 is ook van toepassing op beroepen die in een lidstaat gereglementeerd zijn door een vereniging of organisatie in de zin van artikel 3, lid 2, en op alle eisen met betrekking tot verplicht lidmaatschap.

4. Uiterlijk [datum invoegen – einde van de omzettingstermijn] verstrekken de lidstaten informatie over de eisen die ze willen handhaven en de redenen waarom deze eisen volgens hen in overeenstemming zijn met lid 2. De lidstaten verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling van de maatregel informatie over de eisen die ze nadien hebben ingevoerd en de redenen waarom deze eisen volgens hen in overeenstemming zijn met lid 2.

5. Uiterlijk [datum invoegen – einde van de omzettingstermijn] en vervolgens om de twee jaar brengen de lidstaten eveneens verslag uit over de eisen die zijn ingetrokken of versoepeld.

6. De Commissie stuurt deze verslagen door naar de andere lidstaten die hun opmerkingen binnen zes maanden indienen. Binnen dezelfde termijn raadpleegt de Commissie de belanghebbenden, inclusief de betrokken beroepen.

7. De Commissie maakt een syntheseverslag van de door de lidstaten verstrekte informatie voor de groep van coördinatoren ingesteld bij Besluit 2007/172/EG van de Commissie*, die opmerkingen kan maken.

8. In het licht van de in de leden 6 en 7 bedoelde opmerkingen legt de Commissie [datum invoegen – één jaar na afloop van de omzettingstermijn] haar definitieve bevindingen voor aan de Raad en het Europees Parlement, eventueel vergezeld van voorstellen voor verdere initiatieven.

(*) PB L 79 van 20.3.2007, blz. 38.”.

(49) In artikel 61 wordt het tweede lid vervangen door:

“In voorkomend geval stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast om de betrokken lidstaat toe te staan gedurende een bepaalde periode af te wijken van de toepassing van de desbetreffende bepaling.”.

(50) De bijlagen II en III worden geschrapt.

(51) Onder punt 1 in bijlage VII wordt punt g) toegevoegd:

“(g) een bewijs dat er geen tijdelijk verbod op beroepsuitoefening en geen strafrechtelijke veroordeling is, indien de lidstaat zulks ook van zijn eigen onderdanen eist.”.

Artikel 2

Wijziging van [IMI-verordening]

Punt 2 in bijlage I bij de [IMI-verordening] wordt vervangen door:

“2. Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (*): de artikelen 4 bis tot en met 4 sexies, artikel 8, artikel 21 bis, artikel 50, artikel 51, artikel 56 en artikel 56 bis.

(*) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.”.

Artikel 3

Omzetting

1.           De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [datum invoegen – twee jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.           De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

6. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 6.1. Benaming van het voorstel/initiatief

Richtlijn nr. xxx van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

6.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur [26]

Interne markt – op kennis gebaseerde economie

Interne markt — diensten

6.3. Aard van het voorstel/initiatief

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

6.4. Doelstellingen 6.4.1. De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

In haar mededeling “Akte voor de interne markt, Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen,” (COM(2011) 206 definitief) heeft de Commissie een modernisering van de wetgeving betreffende de erkenning van beroepskwalificaties voorgesteld. In dit verband vermeldt deze akte de invoering van een Europese beroepskaart (European Professional Card – EPC) als een instrument (in de vorm van een elektronisch certificaat) om de mobiliteit van beroepsbeoefenaren te stimuleren en tegelijkertijd het onderlinge vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te garanderen, wat uiteindelijk consumenten en werkgevers ten goede komt.

De invoering van de Europese beroepskaart zal de erkenningsprocedures efficiënter maken in vergelijking met de huidige situatie en de kosten ervan mee helpen verlagen. Een van de hoofdkenmerken van de Europese beroepskaart is het gebruik van een gemeenschappelijk “backoffice”, met name het Informatiesysteem interne markt (“IMI”), dat met de integratie van de nieuwe functie voor de Europese beroepskaart nog verder versterkt wordt.

De Europese beroepskaart moet een instrument worden dat op vrijwillige basis wordt gebruikt door de beroepsbeoefenaar, maar verplicht moet worden toegepast door de bevoegde autoriteiten. Naast de functie van backoffice voor de Europese beroepskaart moet IMI ook gebruikt worden om op Europese schaal een waarschuwingsmechanisme op te zetten waarmee de lidstaten elkaar waarschuwen wanneer een beroepsbeoefenaar een verbod tot uitoefening van zijn beroep is opgelegd wegens een tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sanctie, en om de kennisgeving van nieuwe diploma’s te ondersteunen.

IMI is een online communicatie-instrument dat door de Europese Commissie is ontwikkeld en sinds 2008 als een gratis dienst aan de lidstaten wordt aangeboden. IMI wordt op dit moment gebruikt voor de uitwisseling van informatie op grond van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.

Met IMI kunnen nationale, regionale en lokale autoriteiten snel en eenvoudig met hun tegenhangers in andere landen communiceren op basis van uniforme werkmethoden die gezamenlijk door de lidstaten zijn overeengekomen. IMI helpt zijn gebruikers i) de juiste autoriteit te contacteren, ii) informatie met haar uit te wisselen met behulp van lijsten van vooraf vertaalde standaardvragen en antwoorden, en (iii) de stand van zaken voor een bepaald informatieverzoek te volgen.

Het voorstel om IMI te gebruiken als backoffice voor de uitgifte en voortdurende monitoring van de Europese beroepskaarten en als waarschuwingsmechanisme is in overeenstemming met het door de Commissie geformuleerde beleid. In haar mededeling over de “Akte voor de interne markt” geeft de Commissie aan dat in het kader van toekomstige Commissievoorstellen bij voorkeur op dat systeem een beroep dient te worden gedaan als partnerschapsinstrument voor de tenuitvoerlegging van internemarktvoorschriften.

In het kader van de door de Commissie aangenomen strategie voor uitbreiding van IMI wordt in IMI een instrument voor kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten ontwikkeld. Hiervan moet ook gebruik worden gemaakt voor het aanmelden van nieuwe diploma’s uit hoofde van de richtlijn.

6.4.2. Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Specifieke doelstelling nr. 8: het vrije verkeer van gekwalificeerde beroepsbeoefenaren binnen de EU bevorderen

Een essentieel element van deze doelstelling is de uitwerking van een voorstel voor een herziening van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, met het oog op een aanzienlijke vereenvoudiging en modernisering van de hele procedure, inclusief de invoering en het gebruik van de Europese beroepskaart.

Met deze maatregel wordt gestreefd naar een verhoging van het aantal aanvragen tot erkenning van beroepskwalificaties en een versnelling van de ter zake relevante besluitvormingsprocedure.

Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen worden de volgende activiteiten beoogd:

1.       een grotere transparantie van de hele procedure door het opzetten van een publieke interface via welke beroepsbeoefenaren (i) een overzicht krijgen van de voor hun aanvraag vereiste documenten en (ii) een Europese beroepskaart bij de bevoegde autoriteiten kunnen aanvragen en verkrijgen;

2.       een sterkere betrokkenheid van de lidstaat van oorsprong bij de procedure, teneinde de behandeling van aanvragen door de ontvangende lidstaten te vergemakkelijken door middel van het voor alle bevoegde autoriteiten verplichte gebruik van IMI als backoffice. Om deze grotere rol in de procedure te verzekeren, is een verdere ontwikkeling van IMI nodig om de Europese beroepskaart te ondersteunen;

3.       het verspreiden van waarschuwingen over beroepsbeoefenaren vergemakkelijken.

4.       de aanmelding van opleidingstitels (diploma's) via IMI vergemakkelijken.

Specifieke doelstelling nr. 12: ontwikkelen van het volledige potentieel van het Informatiesysteem interne markt (IMI) ter ondersteuning van een betere tenuitvoerlegging van de internemarktwetgeving.

Het gebruik van IMI is verplicht op grond van de dienstenrichtlijn en zal in het kader van de herziene richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties ook verplicht worden. Het huidige voorstel om IMI te gebruiken voor de afgifte en het beheer van de Europese beroepskaart, als waarschuwingsmechanisme en ter kennisgeving van nieuwe diploma’s is in overeenstemming met het beleid van de Commissie voor de toekomstige uitbreiding van IMI tot andere gebieden van het recht van de Unie (zoals kenbaar gemaakt in haar mededeling ‘Een beter bestuur van de interne markt door meer bestuurlijke samenwerking: Een uitbreidings- en ontwikkelingsstrategie voor het Informatiesysteem interne markt (COM(2011) 75 definitief) (‘Mededeling IMI-strategie’).)

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

12/02 01: Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt

6.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel leidt tot:

1.       een hoge mate van rechtszekerheid met betrekking tot de verwerking van aanvragen voor de erkenning van beroepskwalificaties van EU-burgers door middel van IMI;

2.       een hoge mate van transparantie met betrekking tot de verwerking van aanvragen voor de erkenning van beroepskwalificaties van EU-burgers;

3.       een vereenvoudiging en verlichting van de administratieve lasten voor de nationale bevoegde autoriteiten;

4.       kostenbesparingen door hergebruik en herstructurering van een bestaand IT-instrument op nieuwe gebieden in plaats van de ontwikkeling van nieuwe instrumenten voor één bepaald doel, op EU- of op nationaal niveau, wat tot toepassings- en schaalvoordelen leidt;

6.       wegwerken van de lacunes in de samenwerking tussen de lidstaten gezien het feit dat er krachtens de dienstenrichtlijn al wel een waarschuwingsmechanisme voor talrijke beroepen bestaat, maar nog niet voor gezondheidswerkers, waar het risico voor de volksgezondheid aanzienlijk is.

6.4.4. Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Het voorstel levert een bijdrage aan een effectievere toepassing van het recht van de Unie op het gebied van beroepskwalificaties en het leidt tot besparingen op het vlak van kosten voor IT-ontwikkeling en ‑onderhoud en exploitatie.

Het directe effect kan gemeten worden aan de hand van de volgende indicatoren:

•        het aantal beroepen dat gebruik maakt van het EPC/IMI-mechanisme voor de erkenning van beroepskwalificaties in de EU. De Europese beroepskaart wordt namelijk niet automatisch ingevoerd of voorgeschreven voor alle gereglementeerde beroepen;

•        het aantal EPC-aanvragen dat jaarlijks via IMI wordt afgewikkeld;

•        de gemiddelde duur van een EPC-procedure;

•        het aantal bevoegde autoriteiten dat voor informatie‑uitwisseling actief gebruik maakt van het systeem (d.w.z. autoriteiten die niet slechts als gebruikers zijn geregistreerd);

•        het aantal aanmeldingen van nieuwe diploma’s;

•        de gebruikerstevredenheid gemeten aan de hand van enquêtes.

6.5. Motivering van het voorstel/initiatief 6.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Het voorstel zal de procedures voor de erkenning van beroepskwalificaties efficiënter maken en de tijdelijke mobiliteit van beroepsbeoefenaren bevorderen omdat over de hele lijn slechts één enkele, op een gemeenschappelijk pan-Europees IT-platform gebaseerde procedure van toepassing zal zijn. Het EPC/IMI-systeem zal van toepassing zijn op beroepen die gevraagd hebben om onder de nieuwe procedure te worden ingedeeld, en zal geleidelijk worden uitgebreid tot andere beroepen. De initiële kosten zullen dus beperkter zijn en toekomstige uitbreidingen zullen van schaalvoordelen profiteren.

Daarnaast moet een waarschuwingsmechanisme worden opgezet met betrekking tot beroepsbeoefenaren aan wie een beroepsverbod werd opgelegd.

Omdat het IMI-systeem al bestaat, zal de nieuwe procedure een hoge mate van rechtszekerheid bieden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in IMI, overeenkomstig de IMI-verordening die momenteel besproken wordt in de Raad en het Europees Parlement. Ook hier worden toepassingsvoordelen gerealiseerd.

6.5.2. Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Als een gecentraliseerd communicatie-instrument dat door de Commissie ontwikkeld is en beheerd wordt, zal IMI de invoering en vlotte afgifte van de Europese beroepskaart evenals de efficiënte werking van het waarschuwingsmechanisme tussen de lidstaten faciliteren. De Commissie biedt IMI als een gratis dienst aan de lidstaten aan, verzorgt het onderhoud, de ontwikkeling en de hosting van de IT-infrastructuur en stelt een helpdesk ter beschikking. Deze taken kunnen niet op een gedecentraliseerde manier worden verricht.

Dankzij IMI kunnen belemmeringen voor een grensoverschrijdende samenwerking worden weggenomen, zoals taalproblemen, verschillen in administratieve en werkculturen en het gebrek aan gestandaardiseerde procedures voor informatie-uitwisseling. Door de betrokkenheid van de lidstaten bij het ontwerp van het systeem, maakt IMI gebruik van uniforme werkmethoden die door alle lidstaten zijn goedgekeurd.

6.5.3. Ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

IMI is in 2008 geïntroduceerd. Momenteel telt het systeem 6 700 geregistreerde bevoegde autoriteiten en 11 000 gebruikers. In 2010 hebben er circa 2 000 informatie-uitwisselingen plaatsgevonden.

IMI is sinds 2008 in gebruik in het kader van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De ervaringen zijn zeer positief, wat o.a. blijkt uit het aantal aanvragen en de bestaande overeenkomst met de lidstaten om het systeem uit te breiden tot alle beroepen. In de lidstaten is er vraag naar een grootschaliger gebruik op alle mogelijke niveaus waarop nauwe samenwerking als onmisbaar beschouwd wordt.

Deze vraag is ingegeven door het feit dat de huidige erkenningsprocedures te langdurig en te omslachtig zijn. Bovendien is er geen waarschuwingsmechanisme voor beroepen in de gezondheidssector. De meerderheid van de belanghebbenden vraagt dat deze lacune wordt aangepakt. Tot slot is een doeltreffend beheer van een kennisgevingssysteem zonder een IT-instrument te complex en omslachtig.

6.5.4. Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

In haar mededeling “Een beter bestuur van de interne markt door meer bestuurlijke samenwerking: Een uitbreidings- en ontwikkelingsstrategie voor het Informatiesysteem interne markt (‘IMI’)” (COM(2011) 75 definitief) licht de Commissie haar plannen toe voor een toekomstige uitbreiding van IMI tot andere gebieden van het recht van de Unie.

In de mededeling van de Commissie “Akte voor de interne markt” wordt het belang benadrukt van een efficiënte erkenning van beroepskwalificaties en van de invoering van een Europese beroepskaart[27]. Met betrekking tot het waarschuwingsmechanisme voorziet de dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) al in een waarschuwingsverplichting voor sommige, maar niet alle beroepsbeoefenaren die professionele diensten verrichten. Het belangrijkste hiaat betreft gezondheidswerkers die niet onder de dienstenrichtlijn vallen.

Toegang tot de publieke interface voor het aanvragen van een Europese beroepskaart kan o.a. via de één-loketten gegeven worden.

6.6. Duur van de actie en financiële gevolgen

¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2013 tot 2014,

– gevolgd door een volledige uitvoering. De kosten van hosting, exploitatie en onderhoud zijn opgenomen in de kosten voor de werking van het IMI-systeem.

6.7. Beheersvorm(en)[28]

¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

7. BEHEERSMAATREGELEN 7.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De Commissie stelt jaarlijks een verslag op over de ontwikkeling en de prestaties van IMI. Hierin wordt adequaat gerapporteerd over het gebruik van IMI voor EPC-aanvragen, waarschuwingen en kennisgevingen van diploma’s. Daarnaast zal er periodiek een verslag over IMI-gegevensbeschermingskwesties, waaronder beveiliging, aan de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming worden voorgelegd.

7.2. Beheers- en controlesysteem 7.2.1. Geconstateerd(e) risico(‘s)

Een van de voornaamste kenmerken van het voorstel is dat de Europese beroepskaart, het waarschuwingsmechanisme en de verklaring gebaseerd zullen zijn op de functionaliteiten van IMI. De Commissie is de “systeemeigenaar” van IMI en verantwoordelijk voor de dagelijkse werking ervan, evenals voor het onderhoud en de ontwikkeling. De operationele risico’s zijn al geïdentificeerd in de context van de werking van IMI en in het voorstel voor een IMI-verordening.

Naast bovenvermelde operationele risico’s zou het kunnen zijn dat de beroepen en beroepsbeoefenaren geen gebruik gaan maken van de EPC-faciliteit. Met andere woorden, het risico bestaat dat de EPC volledig ontwikkeld en operationeel is, maar er weinig of geen vraag naar is. Verder kunnen de bevoegde autoriteiten zich misschien moeilijk aanpassen en onvoldoende middelen beschikbaar stellen om de aanvragen correct en tijdig te verwerken.

De invoering van de Europese beroepskaart en een waarschuwingsmechanisme roept ook vragen op inzake gegevensbescherming, met inbegrip van de behandeling van ongerechtvaardigde waarschuwingen. Een gedegen nieuw rechtskader vereist ook een zorgvuldig dagelijks beheer.

7.2.2. Controlemiddel(en)

De aspecten van de Europese beroepskaart, het waarschuwingsmechanisme en de verklaringen die afhankelijk zijn van de werking van IMI, moeten worden overwogen in het kader van de werking van IMI en de ontwerpverordening over IMI.

Voor de aanpak van de overige risico's zoals hierboven aangegeven onder punt 2.2.1 zal de Commissie alle belanghebbenden (bijv. lidstaten, autoriteiten van de lidstaten, beroepsorganisaties) bijstaan (bijv. via workshops) en de invoering en aantrekkelijkheid van het nieuwe systeem actief bevorderen.

7.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten zijn de bepalingen die doorgaans op de activiteiten van de Commissie van toepassing zijn ook onverminderd van toepassing in de context van IMI, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

8. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 8.1. Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) van de uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

Nummer [Beschrijving……………………...……….] || GK/NGK ([29]) || van EVA[30]-landen || van kandidaat- lidstaten[31] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

1A || 12.02.01 Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt || GK || JA || NEEN || NEEN || NEEN

1A || 12.01.04 Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt – Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || NEEN || NEEN || NEEN

1A || 26.03.01.01 Interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) || GK || JA || JA || NEEN || NEEN

8.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 8.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

EUR (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 1B || Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt

DG: <…….> || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || || || || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

12.02.01 || Vastleggingen || (1) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Betalingen || (2) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

TOTAAL kredieten voor DG MARKT || Vastleggingen || =1+1a +3 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Betalingen || =2+2a +3 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Dit voorstel en de ermee geassocieerde ontwikkelingskosten zullen naar verwachting van kracht worden in 2013 en blijven gelden in 2014.

Gedetailleerde gegevens over de algemene financiering van IMI zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“IMI-verordening”) (COM(2011) 522 definitief). In dit verband wordt de mogelijkheid onderzocht om de ontwikkelingskosten te financieren via het ISA-programma.

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Betalingen || (5) || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1A van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

Betalingen || =5+ 6 || 362 500 || 362 500 || || || || || || 725 000

8.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten in EUR (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstel-lingen en outputs ò || || || Jaar 2013 || Jaar 2014 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

OUTPUTS

Soort output[32] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 1 Betere transparantie || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || Publieke interface e || 380 000 || || 190 000 || || 190 000 || || || || || || || || || || || || 380 000

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || 190 000 || || 190 000 || || || || || || || || || || || || 380 000

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2 Functionaliteit als backoffice || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || Function. backoffice || 124 000 || ||  62 000 || || 62 000 || || || || || || || || || || || || 124 000

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || 62 000 || || 62 000 || || || || || || || || || || || || 124 000

SPECIFIEKE DOELST. nr. 3 Waarschuwingsmechanismen || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || Waarsch. mechanisme ||  160 000 || || 80 000 || || 80 000 || || || || || || || || || || || || 160.000

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 80.000 || || 80 000 || || || || || || || || || || || || 160 000

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4 Kennisgevingsfaciliteiten … || || || || || || || || || || || || || || || ||

- Output || Kennisgev. faciliteiten ||  61 000 || ||  30 500 || || 30 500 || || || || || || || || || || || || 61.000

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || || 30.500 || || 30 500 || || || || || || || || || || || || 61 000

TOTALE KOSTEN || || 362.500 || || 362 500 || || || || || || || || || || || || 725 000

8.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 8.2.3.1. Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

8.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

8.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

– ¨  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader (2013).

– Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het toekomstig meerjarig financieel kader (2014-2020). Het voorstel zal worden gedekt door de middelen die al in het begrotingsonderdeel voor de interne markt zijn voorzien. Voor de begroting van 2013 zijn de kredieten al voorzien in de officiële financiële programmering van de Commissie; voor 2014 en volgende jaren zijn ze opgenomen in het voorstel van de Commissie voor het volgend meerjarig financieel kader.

8.2.5. Bijdragen van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

8.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

[1]               Eurobarometer nr. 363.

[2]               Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

[3]               Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

[4]               "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen. Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt- en vaardigheidsbehoeften", Mededeling van de Commissie, COM(2008) 868, 16.12.2008.

[5]               Verslag over het EU-burgerschap 2010 "Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers", 2010)603, 27.10.2010.

[6]               "Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis", Mededeling van de Commissie, COM(2011) 11, 12.1.2010.

[7]               Mededeling van de Commissie, Akte voor de interne markt, Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen, “Samen werk maken van een nieuwe groei”, COM(2011) 206, SEC(2011) 467.

[8]               EUCO 52/11.

[9]               A7-0373/2011.

[10]             Zie http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/policy_developments/evaluation_en.htm

[11]             De studie werd op 31 oktober 2011 gepubliceerd en kan gedownload worden op: http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/docs/policy_developments/final_report_en.pdf

[12]             Zie http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2011/professional_qualifications_en.htm

[13]             COM(2011) 367 definitief.

[14]             Zie http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/policy_developments/european_professional_card_en.htm.

[15]             Zie zaak C-330/03, Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos.

[16]             Zie zaak C-313/01, Morgenbesser; C-345/08, Pesla.

[17]             De zaken C-47/08, C-50/08, C-51/08, C-52/08, C-53/08, C-54/08 en C-61/08.

[18]             PB C , blz. .

[19]            

[20]             PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

[21]             COM(2011) 206 definitief, 13.4.2011.

[22]             COM(2010) 603 definitief.

[23]             PB L […].

[24]             PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

[25]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[26]             ABM: activiteitsgestuurd management — ABB: activiteitsgestuurde begroting.

[27]             Zie voetnoot 6.

[28]             Nadere informatie over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn te vinden op de website BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[29]             GK= gesplitste kredieten / NGK= niet-gesplitste kredieten.

[30]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[31]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

[32]             Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bijv.: aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

Top