EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0651

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard Voor de EER relevante tekst

OJ L 187, 26.6.2014, p. 1–78 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/07/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/651/oj

26.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 187/1


VERORDENING (EU) Nr. 651/2014 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2014

waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 1, lid 1, onder a) en b),

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet, vormt staatssteun en moet krachtens artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. Evenwel kan de Raad, overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag, categorieën steun vaststellen die zijn vrijgesteld van deze verplichting tot aanmelding. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen vaststellen betreffende die categorieën staatssteun. Bij Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad is de Commissie, overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag, gemachtigd om te verklaren dat de volgende categorieën, onder bepaalde voorwaarden, van de verplichting tot aanmelding kunnen worden vrijgesteld: steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (hierna „kmo's” genoemd), steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, steun voor milieubescherming, steun voor werkgelegenheid en voor opleiding, en steun die in overeenstemming is met de kaart welke de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke lidstaat heeft goedgekeurd. Op die grondslag heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (2), vastgesteld. Verordening (EG) nr. 800/2008 was aanvankelijk van toepassing tot en met 31 december 2013, maar is nadien verlengd bij Verordening (EU) nr. 1224/2013 van de Commissie van 29 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 800/2008 wat betreft de toepassingsperiode ervan (3), en loopt nu af op 30 juni 2014. Op 22 juli 2013 werd Verordening (EG) nr. 994/98 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 733/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (4), om de Commissie te machtigen de groepsvrijstelling uit te breiden tot nieuwe categorieën steun ten aanzien waarvan duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden kunnen worden vastgesteld. Bij dit soort nieuwe categorieën steun waarvoor een groepsvrijstelling kan worden verleend, gaat het om: steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen; sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden; steun voor breedbandinfrastructuur; innovatiesteun; steun voor cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed, en steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur. Mits voldoende concrete ervaring verder wordt ontwikkeld om operationele vrijstellingscriteria te kunnen uitwerken die de verenigbaarheid vooraf van andere categorieën steun verzekeren, is de Commissie voornemens het toepassingsgebied van deze verordening opnieuw te bezien, ten einde bepaalde soorten steun uit die sectoren daarin op te nemen. Met name overweegt de Commissie om tegen december 2015 criteria te ontwikkelen voor haven- en luchthaveninfrastructuur.

(2)

Met haar mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) (5) heeft de Commissie de aanzet gegeven voor een ruimere herziening van de staatssteunregels. De belangrijkste doelstellingen van deze modernisering zijn: i) duurzame, slimme en inclusieve groei bevorderen op een concurrerende interne markt, en tegelijkertijd bijdragen aan de inspanningen van de lidstaten voor een efficiënter gebruik van de overheidsfinanciën; ii) het voorafgaande onderzoek door de Commissie van steunmaatregelen concentreren op zaken die de grootste impact op de interne markt hebben en tegelijk de samenwerking met de lidstaten versterken op het gebied van de handhaving van de staatssteunregels, en iii) de regels stroomlijnen om, op basis van heldere economische argumenten, een gemeenschappelijke aanpak en duidelijke verplichtingen, sneller en met meer kennis van zaken tot steviger onderbouwde beslissingen te komen. De herziening van Verordening (EG) nr. 800/2008 is een hoeksteen van de SAM-exercitie.

(3)

Deze verordening dient een betere prioritering van de handhavingswerkzaamheden op het gebied van staatssteun en een verdere vereenvoudiging mogelijk te maken en dient te zorgen voor meer transparantie, een doeltreffende evaluatie van en toezicht op de naleving van de staatssteunregels op het nationale niveau en het Unieniveau, zonder daarbij afbreuk te doen aan de institutionele bevoegdheden van de Commissie en de lidstaten. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(4)

Dankzij de ervaring die de Commissie heeft opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 800/2008, heeft zij beter kunnen bepalen onder welke voorwaarden bepaalde categorieën steun als met de interne markt verenigbaar kunnen worden beschouwd en heeft zij het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingen kunnen uitbreiden. Tegelijk bleek daarbij ook dat de transparantie, monitoring en gedegen doorlichting van zeer grote regelingen moet worden versterkt, gezien hun effecten voor de mededinging op de interne markt.

(5)

De algemene voorwaarden voor de toepassing van deze verordening dienen te worden vastgesteld op basis van een reeks gemeenschappelijke beginselen die garanderen dat de steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang dient, dat deze een duidelijk stimulerend effect heeft, passend is en evenredig, in volledige transparantie wordt toegekend, dat daarvoor een controlemechanisme bestaat en geregeld evaluatie plaatsvindt, en dat deze de mededinging en het handelsverkeer niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(6)

Steun die voldoet aan alle voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld zowel in het algemeen als specifiek voor de desbetreffende categorieën steun, dient vrijgesteld te worden van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(7)

Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag die niet onder deze verordening valt, blijft aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag onderworpen. Deze verordening laat voor de lidstaten de mogelijkheid onverlet om steun aan te melden waarvan de doelstellingen in overeenstemming zijn met doelstellingen die onder de toepassing van deze verordening vallen.

(8)

Gezien de grotere potentiële impact van grote regelingen op het handelsverkeer en de mededinging, dienen steunregelingen met een gemiddeld jaarlijks budget aan staatssteun dat een op een absolute waarde gebaseerde drempel overschrijdt in beginsel aan een staatssteunevaluatie te worden onderworpen. Die evaluatie moet dienen om na te gaan of de aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggende aannames en de omstandigheden zijn bereikt, en ook of de steunmaatregel in het licht van de algemene en specifieke doelstellingen ervan doeltreffend is, en dient aanwijzingen op te leveren wat betreft de gevolgen van de maatregel voor de mededinging en het handelsverkeer. Om een gelijke behandeling te verzekeren, dient deze staatssteunevaluatie te worden uitgevoerd op basis van een door de Commissie goedgekeurd evaluatieontwerp. Hoewel dit soort evaluatieontwerp in de regel dient te worden opgesteld bij het uitwerken van de regeling en tijdig dient te worden goedgekeurd om de regeling in werking te laten treden, is dit misschien niet in alle gevallen mogelijk. Daarom zal deze verordening, om de inwerkingtreding ervan niet te vertragen, gedurende maximaal zes maanden op dat soort regelingen van toepassing zijn. De Commissie kan besluiten deze periode te verlengen, na goedkeuring van het evaluatieontwerp. Met het oog daarop dient het evaluatieontwerp bij de Commissie te worden aangemeld binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling. De Commissie kan, bij wijze van uitzondering, ook besluiten dat een evaluatie niet nodig is gezien de specifieke kenmerken van de zaak. De Commissie dient van de lidstaat de nodige informatie te ontvangen om de beoordeling van het evaluatieontwerp te kunnen uitvoeren en onverwijld om bijkomende informatie te kunnen vragen zodat de lidstaat de ontbrekende elementen kan aanvullen om de Commissie in staat te stellen een besluit te nemen. Omdat het hier een nieuwe werkwijze betreft, zal de Commissie, in een afzonderlijk document, nadere aanwijzingen verschaffen over de procedure die van toepassing is tijdens de periode van zes maanden om het evaluatieontwerp goed te keuren, alsmede de desbetreffende templates waarin de evaluatieontwerpen zullen moeten worden ingediend. Aanpassingen van door te lichten regelingen niet zijnde wijzigingen van louter formele of administratieve aard die op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening geen invloed kunnen hebben of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen, dienen te worden beoordeeld rekening houdende met de uitkomst van die doorlichting en dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Aanpassingen zoals louter formele wijzigingen, administratieve wijzigingen of aanpassingen die worden doorgevoerd in het kader van maatregelen met cofinanciering van de Unie, dienen, in beginsel, niet te worden geacht de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp aanzienlijk te veranderen.

(9)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten of op steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten. Met name dient deze verordening niet te gelden voor de oprichting en exploitatie van een distributienet in andere landen. Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of bestaand product op een nieuwe markt in een andere lidstaat of in een derde land uit te brengen, is in de regel geen steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten.

(10)

Deze verordening dient in beginsel voor de meeste economische sectoren te gelden. Evenwel dient in sommige sectoren, zoals de visserij en aquacultuur en de primaire landbouwproductie, het toepassingsgebied te worden beperkt in het licht van de bijzondere regels die van toepassing zijn.

(11)

Deze verordening dient te gelden voor de verwerking en afzet van landbouwproducten mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Voor de toepassing van deze verordening mogen noch activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een product voor te bereiden voor de eerste verkoop, noch de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkende bedrijven, noch alle activiteiten waarmee een product voor dit soort eerste verkoop wordt voorbereid, als verwerking of afzet worden beschouwd.

(12)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, die onder Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (6) valt. Deze verordening dient van toepassing te zijn op andere soorten steun in de kolenindustrie, met uitzondering van regionale steun.

(13)

De Commissie dient erop toe te zien dat goedgekeurde steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Daarom dient steun aan een begunstigde ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen.

(14)

Steun aan ondernemingen in moeilijkheden dient van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, omdat dit soort steun dient te worden beoordeeld op grond van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 1 oktober 2004 (7), als verlengd bij de mededeling van de Commissie over verlenging van de geldigheidsduur van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 1 oktober 2004 (8), of richtsnoeren die deze vervangen, om te vermijden dat die richtsnoeren worden omzeild; steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen zijn hiervan uitgezonderd. Met het oog op rechtszekerheid dienen, om te kunnen bepalen of een onderneming voor de toepassing van deze verordening als een onderneming in moeilijkheden wordt beschouwd, duidelijke criteria te worden vastgesteld die geen beoordeling van alle specifieke aspecten van de situatie van een onderneming vergen.

(15)

Wat betreft staatssteun is het handhavingsbeleid sterk afhankelijk van de medewerking van de lidstaten. Daarom dienen de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om de naleving van deze verordening te verzekeren, ook waar het gaat om de naleving daarvan bij individuele steunverlening in het kader van regelingen met een groepsvrijstelling.

(16)

Gezien het hoge risico op ongunstige beïnvloeding van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, dienen grote steunbedragen — individueel of gecumuleerd — door de Commissie te worden beoordeeld na aanmelding daarvan. Daarom dienen voor elke categorie steun die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, plafonds te worden vastgesteld op een niveau dat rekening houdt met de desbetreffende steuncategorie en de ervan te verwachten effecten op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt. Voor steun welke boven die plafonds uitkomt, dient de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag te blijven gelden. De in deze verordening vastgestelde drempels mogen niet worden omzeild door steunregelingen of steunvoornemens kunstmatig op te splitsen in meerdere steunregelingen of steunvoornemens met vergelijkbare kenmerken, doelstellingen of begunstigden.

(17)

Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en doeltreffend toezicht dient deze verordening alleen van toepassing te zijn op steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse behoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”). Voor bepaalde specifieke steuninstrumenten, zoals leningen, garanties, belastingmaatregelen, risicofinancieringsmaatregelen en met name terugbetaalbare voorschotten, dient in deze verordening te worden vastgesteld onder welke omstandigheden deze als transparant kunnen worden beschouwd. Kapitaalinjecties dienen niet als transparante steun te worden beschouwd, onverminderd specifieke voorwaarden ten aanzien van risicofinanciering en starterssteun. Steun in de vorm van garanties dient als transparant te worden beschouwd indien het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die voor het desbetreffende soort onderneming zijn vastgesteld. In het geval van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) vermeldt de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (9) niveaus van jaarpremies waarboven een staatsgarantie geacht wordt geen steun te vormen.

(18)

Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en als prikkel fungeert om activiteiten of projecten verder te ontwikkelen, dient deze verordening niet te gelden voor activiteiten waartoe de begunstigde hoe dan ook, zelfs zonder de steun, zelf zou zijn overgaan. Steun dient krachtens deze verordening alleen van aanmelding te worden vrijgesteld indien de werkzaamheden aan het project of de activiteit pas nadat de begunstigde schriftelijk een aanvraag voor de steun heeft ingediend, zijn aangevangen.

(19)

Wat betreft onder deze verordening vallende ad-hocsteun ten behoeve van een begunstigde die een grote onderneming is, dient de lidstaat niet alleen de voorwaarden inzake het stimulerende effect in acht te nemen die gelden voor begunstigden die kmo's zijn, maar zich ook ervan te vergewissen dat de begunstigde — in een intern document — de levensvatbaarheid van het gesteunde project of de gesteunde activiteit heeft onderzocht in een scenario mét en een scenario zonder steun. De lidstaat dient zich ervan te vergewissen dat in dit interne document wordt bevestigd dat er sprake is van een wezenlijke toename in de reikwijdte van het project/de activiteit, een wezenlijke toename van het totale bedrag dat de begunstigde aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit uitgeeft, of een wezenlijke verhoging van de snelheid die nodig is om het project of de activiteit in kwestie af te ronden. Regionale steun dient te worden geacht een stimulerend effect te hebben indien het investeringsproject zonder de steun niet in het betrokken steungebied zou zijn uitgevoerd.

(20)

Voor automatische steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen dient nog steeds een specifieke voorwaarde te gelden wat stimulerend effect betreft, aangezien dit soort steun wordt toegekend volgens andere procedures dan bij de overige categorieën steun. Deze regelingen dienen reeds vóór de aanvang van het gesteunde project of de gesteunde activiteit te zijn vastgesteld. Deze voorwaarde dient echter niet te gelden in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorafgaande fiscale regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel. Voor het beoordelen van het stimulerende effect van die regelingen is het cruciale moment het tijdstip waarop de belastingmaatregel voor het eerst werd vastgesteld in de oorspronkelijke regeling, die nadien door de vervolgregeling is vervangen.

(21)

Ten aanzien van regionale exploitatiesteun, regionale stadsontwikkelingssteun, steun om kmo's toegang te geven tot financiering, steun ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers, steun ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap en steun ter compensatie van de bijkomende kosten van de tewerkstelling van werknemers met een handicap, steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen, steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen, sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden, en steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur geldt de eis van het bestaan van het stimulerende effect niet of dient deze eis geacht te worden in acht te zijn genomen indien de specifieke voorwaarden zijn vervuld welke voor deze categorieën steun in deze verordening zijn vastgesteld.

(22)

Om te garanderen dat steun evenredig is en tot het noodzakelijke steunbedrag beperkt blijft, dienen maximale steunbedragen, waar mogelijk, te worden vastgesteld als steunintensiteit in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten. Wanneer de maximale steunintensiteit niet kan worden vastgesteld omdat in aanmerking komende kosten niet kunnen worden geïdentificeerd, of om te voorzien in eenvoudigere instrumenten voor kleine bedragen, dienen maximale steunbedragen als nominale bedragen te worden bepaald om de evenredigheid van steunmaatregelen te verzekeren. De steunintensiteit en de maximale steunbedragen dienen, rekening houdende met de ervaring van de Commissie, op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat daarmee de vervalsing van de mededinging in de gesteunde sector tot een minimum beperkt blijft, terwijl toch een passend antwoord wordt geboden voor het marktfalen of het cohesieprobleem. Voor regionale investeringssteun dient de steunintensiteit de volgens de regionale-steunkaarten toegestane steunintensiteiten in acht te nemen.

(23)

Bij de berekening van de steunintensiteit dienen alleen de in aanmerking komende kosten in rekening te worden genomen. Deze verordening dient geen steun vrij te stellen die de desbetreffende steunintensiteit overschrijdt doordat niet in aanmerking komende kosten in rekening worden genomen. Het bepalen van de in aanmerking komende kosten dient te worden gestaafd door duidelijk, specifiek en actueel bewijsmateriaal. Alle gebruikte cijfers dienen de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen te zijn. Steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, dient te worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. Ook de in aanmerking komende kosten dienen te worden gedisconteerd tot de waarde op het tijdstip van de toekenning ervan. De rentevoet die voor discontering en voor de berekening van het steunbedrag moet worden gehanteerd indien de steun niet de vorm van een subsidie heeft, dient, onderscheidenlijk, het disconteringspercentage en het referentiepercentage te zijn dat op het tijdstip van de toekenning ervan van toepassing is, zoals bepaald in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (10). Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, dienen de steuntranches te worden gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de diverse data waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen. Het gebruik van steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten dient te worden bevorderd, omdat dit soort risicodelende instrumenten aanzienlijk bijdraagt tot het versterkte stimulerende effect van steun. Daarom dient te worden bepaald dat, wanneer steun wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten, de in deze verordening vastgestelde toepasselijke steunintensiteiten kunnen worden verhoogd, behalve voor regionale steun (omdat dit soort steun alleen kan worden vrijgesteld indien deze in overeenstemming is met de goedgekeurde regionale-steunkaarten).

(24)

In het geval van belastingvoordelen met betrekking tot in de toekomst verschuldigde belastingen zijn het toepasselijke disconteringspercentage en het precieze bedrag van de steuntranches misschien niet vooraf bekend. In die gevallen dienen de lidstaten vooraf een plafond te bepalen voor de gedisconteerde waarde van de steun, zodat de toepasselijke steunintensiteit in acht wordt genomen. Wanneer nadien het steunbedrag van de steuntranche op een bepaald tijdstip bekend wordt, kan discontering plaatsvinden op basis van het op dat tijdstip toepasselijke disconteringspercentage. De gedisconteerde waarde van elke steuntranche dient in mindering te worden gebracht op het totale maximumbedrag.

(25)

Om te bepalen of de in deze verordening vastgestelde aanmeldingsdrempels en maximale steunintensiteiten worden nageleefd, dient het totale bedrag aan staatssteun ten behoeve van de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking te worden genomen. Voorts dienen in deze verordening de omstandigheden nader te worden vastgesteld waarin verschillende categorieën steun kunnen worden gecumuleerd. De krachtens deze verordening vrijgestelde steun mag worden gecumuleerd met andere verenigbare steun die krachtens een andere verordening is vrijgesteld of door de Commissie is goedgekeurd, mits die maatregelen verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen. Wanneer verschillende bronnen van steun betrekking hebben op dezelfde — elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten, dient cumulering te worden toegestaan tot de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag dat krachtens deze verordening voor die steun geldt. Deze verordening dient ook bijzondere regels vast te stellen voor cumulering van steunmaatregelen waarvan de in aanmerking komende kosten wél en niet kunnen worden geïdentificeerd, voor de cumulering met de-minimissteun en voor de cumulering met steun ten behoeve van werknemers met een handicap. De-minimissteun wordt vaak niet toegekend voor of is vaak niet toe te wijzen aan specifieke, identificeerbare in aanmerking komende kosten. In dat geval dient het mogelijk zijn om de-minimissteun vrijelijk te cumuleren met krachtens deze verordening vrijgestelde staatssteun. Wanneer de-minimissteun echter ten behoeve van dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten wordt toegekend als op grond van deze verordening vrijgestelde staatssteun, dient cumulatie alleen te zijn toegestaan tot de maximale steunintensiteit zoals die in hoofdstuk III van deze verordening is vastgesteld.

(26)

Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, dient alleen met deze laatste rekening te worden gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het Unierecht is vastgesteld, niet overschrijdt.

(27)

Aangezien staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag in beginsel verboden is, is het belangrijk dat alle partijen kunnen controleren of steun wordt toegekend met inachtneming van de toepasselijke regels. Transparantie van staatssteun is dus van essentieel belang voor de correcte toepassing van de Verdragsregels en leidt tot betere naleving van de regels, sterkere verantwoordingsplicht, peer-review en uiteindelijk tot een doelmatigere besteding van overheidsmiddelen. Om transparantie te verzekeren, dient van lidstaten te worden verlangd dat zij uitgebreide staatssteunwebsites creëren, op het regionale of het nationale niveau, waarop voor iedere krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel beknopte informatie wordt gepubliceerd. Die verplichting dient een voorwaarde te zijn voor de verenigbaarheid van de individuele steun met de interne markt. Volgens de in Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (11) beschreven standaardpraktijk voor de publicatie van informatie dient een standaardformaat te worden gebruikt waarmee de informatie kan worden doorzocht, gedownloaded en gemakkelijk op het internet kan worden gepubliceerd. De links naar de staatssteunwebsites van alle lidstaten dienen op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt. Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 994/98, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 733/2013, dient de beknopte informatie over elke steunmaatregel die krachtens deze verordening is vrijgesteld, op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt.

(28)

Om daadwerkelijke monitoring van steunmaatregelen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 994/98, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 733/2013, te verzekeren, dienen eisen te worden bepaald ten aanzien van de verslaglegging door de lidstaten met betrekking tot steunmaatregelen die krachtens deze verordening zijn vrijgesteld, en de toepassing van deze verordening. Voorts is het, in het licht van de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (12) vastgestelde verjaringstermijn, passend om regels vast te stellen betreffende de dossiers die de lidstaten over de krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregelen moeten bijhouden.

(29)

Ter versterking van de doeltreffendheid van de in deze verordening uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden dient het voor de Commissie mogelijk te zijn het voordeel van de groepsvrijstelling in te trekken voor toekomstige steunmaatregelen ingeval die voorwaarden niet worden nageleefd. De Commissie dient de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling te kunnen beperken tot bepaalde soorten steun, bepaalde begunstigden of door bepaalde autoriteiten vastgestelde steunmaatregelen, wanneer de niet-naleving van deze verordening alleen op een beperkte groep maatregelen of bepaalde autoriteiten ziet. Dit soort gerichte intrekking dient een evenredige oplossing te bieden, die rechtstreeks verband houdt met de geconstateerde niet-nakoming van deze verordening. Ingeval niet aan de in hoofdstukken I en III uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan, valt steun niet onder deze verordening en vormt deze bijgevolg onrechtmatige steun, die de Commissie zal onderzoeken in het kader van de desbetreffende procedure zoals die in Verordening (EG) nr. 659/1999 is beschreven. Ingeval de voorwaarden van hoofdstuk II niet zijn vervuld, laat de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling ten aanzien van toekomstige steunmaatregelen onverlet dat maatregelen uit het verleden die aan deze verordening voldeden, een groepsvrijstelling genoten.

(30)

Om verschillen die tot mededingingsvervalsingen zouden kunnen leiden, weg te nemen en om de coördinatie van de verschillende Unie-initiatieven en nationale initiatieven met betrekking tot kmo's te vergemakkelijken en om de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, dient de voor deze verordening gehanteerde definitie van kmo's te zijn gebaseerd op de definitie in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (13).

(31)

Doordat met regionale steun de handicaps van achterstandsgebieden worden aangepakt, wordt met dit soort steun de economische, sociale en territoriale cohesie van lidstaten en van de Unie als geheel bevorderd. Regionale steun is bedoeld om de ontwikkeling van gebieden met de grootste achterstand te stimuleren door binnen een duurzaam kader investeringen en banencreatie te ondersteunen. In gebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, kan regionale steun worden toegekend voor het stimuleren van de oprichting van nieuwe vestigingen, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een vestiging of een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande vestiging. Aangezien grote ondernemingen bij hun investeringen in een gebied dat aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoet, minder nadeel van regionale handicaps ondervinden dan kmo's, dient regionale steun aan grote ondernemingen alleen van de verplichting tot aanmelding te worden vrijgesteld in het geval van initiële investeringen ten behoeve van nieuwe economische activiteiten in die gebieden.

(32)

Wanneer een regionale-steunregeling op een beperkt aantal economische sectoren is gericht, zijn de objectieve en waarschijnlijke effecten van de regeling misschien eerder sectoraal dan horizontaal. Daarom kunnen sectorale regelingen niet van de verplichting tot aanmelding worden vrijgesteld. De Commissie kan echter, wanneer dit soort regelingen worden aangemeld, de mogelijke positieve effecten ervan toetsen aan de toepasselijke richtsnoeren, kaderregelingen of besluiten. Met name is dit het geval voor steunregelingen ten behoeve van economische activiteiten in de kolenindustrie, de scheepsbouw en het vervoer. Voorts worden, gezien de bijzondere kenmerken van de ijzer- en staalindustrie en de synthetischevezelindustrie, de positieve cohesie-effecten geacht niet op te wegen tegen de negatieve effecten van regionale steun in die bedrijfstakken; om die redenen kan in die bedrijfstakken geen regionale steun worden verleend. Ten slotte spelen het toerisme en de breedbandsector een belangrijke rol in de nationale economieën en hebben zij over het algemeen een bijzonder gunstig effect op de regionale ontwikkeling. Regionale-steunregelingen die op toeristische activiteiten en op breedband zijn gericht, dienen daarom van de verplichting tot aanmelding te worden vrijgesteld. Ook de verwerking en afzet van landbouwproducten hebben sterke banden met de lokale en regionale economieën en dienen de groepsvrijstelling te genieten.

(33)

Voor energieproductie, — distributie en -infrastructuur geldt sectorale interne-marktwetgeving, die tot uiting komt in de criteria die moeten verzekeren dat steun in deze sectoren verenigbaar is met de interne markt en coherent is met het milieu- en energiebeleid van de Unie. Met regionale steun die krachtens deel 1 van deze verordening wordt toegekend, worden doelstellingen inzake economische ontwikkeling en cohesie nagestreefd, zodat voor dit soort steun heel andere verenigbaarheidsvoorwaarden gelden. De bepalingen van deze verordening met betrekking tot regionale steun dienen derhalve niet te gelden voor maatregelen met betrekking tot energieproductie, -distributie en -infrastructuur.

(34)

Investeringen om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, investeringen ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen, investeringen voor energie-efficiëntieprojecten, daaronder begrepen energie-efficiëntieprojecten in gebouwen, investeringen voor de sanering van verontreinigde terreinen, en steun ten behoeve van milieustudies hebben geen rechtstreekse invloed op het functioneren van energiemarkten. Tegelijk kunnen deze investeringen bijdragen zowel aan doelstellingen van regionaal beleid als aan de energie- en milieudoelstellingen van de Europese Unie. In dergelijke gevallen kunnen van deze verordening zowel de bepalingen inzake regionale steun als de bepalingen inzake milieubescherming van toepassing zijn, afhankelijk van het hoofddoel dat met de betrokken maatregel wordt nagestreefd.

(35)

Om te vermijden dat kapitaalinvesteringen worden begunstigd tegenover investeringen in arbeidskosten, dient het mogelijk te zijn om regionale-investeringssteun te meten hetzij op grond van de investeringskosten, hetzij op grond van de loonkosten van de rechtstreeks door een investeringsproject geschapen arbeidsplaatsen.

(36)

Regionale investeringssteun dient niet van aanmelding te worden vrijgesteld wanneer deze wordt toegekend aan een begunstigde die dezelfde of een vergelijkbare activiteit in de Europese Economische Ruimte (EER) heeft gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten binnen een periode van maximaal twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, in het betrokken gebied is voltooid.

(37)

De Commissie heeft voldoende ervaring opgedaan bij de toepassing van artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag ten aanzien van regionale exploitatiesteun voor het compenseren van de bijkomende vervoerskosten van in ultraperifere gebieden of in dunbevolkte gebieden geproduceerde goederen en van in die gebieden verder verwerkte goederen, alsmede van de bijkomende productie- en exploitatiekosten (niet zijnde bijkomende vervoerskosten) die ontstaan voor begunstigden die in ultraperifere gebieden zijn gevestigd. Omdat er een risico is op overcompensatie van vervoerskosten als gevolg van bijkomende steun in het kader van de POSEI-programma's in de landbouwsector en omdat niet kan worden uitgesloten dat bepaalde landbouwproducten niet op een andere locatie worden geproduceerd, dient de landbouwsector te worden uitgesloten van op grond van deze verordening verleende regionale exploitatiesteun ter compensatie van bijkomende vervoerskosten in de ultraperifere gebieden of in dunbevolkte gebieden. Regionale exploitatiesteun ter compensatie van bijkomende kosten in de ultraperifere gebieden, niet zijnde bijkomende vervoerskosten, dient alleen als met de interne markt verenigbaar te worden beschouwd en van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag te worden vrijgesteld voor zover de hoogte van die steun beperkt blijft tot ofwel 15 % van de bruto toegevoegde waarde die jaarlijks door de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied wordt gegenereerd, of 25 % van de jaarlijkse arbeidskosten die in het ultraperifere gebied voor rekening van de begunstigde komen, dan wel 10 % van de jaaromzet van de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied. Wanneer de steun niet hoger uitkomt dan het bedrag verkregen via een van deze alternatieve methoden om de bijkomende exploitatiekosten (niet zijnde vervoerskosten) te bepalen, kan deze worden beschouwd als zijnde gerechtvaardigd in termen van bijdrage tot de regionale ontwikkeling en evenredig aan de handicaps waarmee ondernemingen in de ultraperifere gebieden te kampen hebben.

(38)

Doordat met stadsontwikkelingssteun de hoge concentratie van economische problemen, milieuproblemen en sociale problemen van stedelijke gebieden in op een regionale-steunkaart opgenomen steungebieden worden aangepakt, draagt dit soort steun bij tot de economische, sociale en territoriale cohesie van de lidstaten en de Unie als geheel. Bij de verschillende vormen van marktfalen die met stadsontwikkelingssteun worden aangepakt, gaat het om het klimaat voor de financiering van stadsontwikkeling, het ontbreken van een geïntegreerde benadering van stadsontwikkeling, een tekort aan financiering dat een grotere hefboom op schaarse publieke middelen vergt, en de behoefte aan een zakelijkere benadering van de vernieuwing van stadgebieden. Stadsontwikkelingssteun ten behoeve van de ontwikkeling van participatieve, geïntegreerde en duurzame strategieën voor de aanpak van de bijkomende problemen die in de steungebieden in beeld komen, dient daarom onder de groepsvrijstelling te vallen.

(39)

Investeringen die, in lijn met de prioriteiten van de Europa 2020-strategie (14), in groene technologie en de omslag naar een koolstofarme economie plaatsvinden in steungebieden zoals die zijn afgebakend op de betrokken regionale-steunkaart, dienen in aanmerking te komen voor hogere steunbedragen via een regionale opslag.

(40)

Kmo's spelen een bepalende rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen en dragen, meer algemeen, bij tot sociale stabiliteit en tot economische ontwikkeling. Toch kan hun ontwikkeling worden geremd door marktfalen, waardoor deze kmo's met de volgende typische handicaps te kampen hebben. Kmo's hebben het, gezien de risicoaversie van bepaalde financiële markten en de beperkte zekerheden die deze ondernemingen kunnen bieden, vaak moeilijk om kapitaal of leningen te krijgen. Door hun beperkte middelen hebben zij mogelijk ook beperktere toegang tot informatie, met name wat betreft nieuwe technologie en potentiële markten. Om de ontwikkeling van de economische activiteiten van kmo's te bevorderen, dienen bij deze verordening dus bepaalde categorieën steun te worden vrijgesteld wanneer deze ten behoeve van kmo's worden verleend. Bij die categorieën dient het met name te gaan om kmo-steun voor investeringen en kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen.

(41)

Kmo's die deelnemen aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC) krachtens Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (15), ondervinden vaak moeilijkheden bij het financieren van de bijkomende kosten die ontstaan door de samenwerking tussen partners die in verschillende gebieden en verschillende lidstaten of in derde landen zijn gevestigd. Gezien het belang van de Europese territoriale samenwerking voor het cohesiebeleid als kader voor de uitvoering van gezamenlijke acties en voor de uitwisseling van beleidsinitiatieven tussen nationale, regionale en lokale actoren uit verschillende lidstaten of derde landen, dient deze verordening een oplossing te bieden voor bepaalde moeilijkheden waarmee projecten voor Europese territoriale samenwerking te maken krijgen, om deze te helpen hun verplichtingen uit hoofde van de staatssteunregels te vervullen. De specifiek met projecten voor Europese territoriale samenwerking verband houdende kwesties waarvoor deze verordening een oplossing dient te bieden, houden verband met de toepasselijke regionale steunintensiteit voor projecten voor Europese territoriale samenwerking, de voor kmo's aan samenwerking verbonden kosten voor projecten voor Europese territoriale samenwerking en verplichtingen met betrekking tot publicatie en informatieverschaffing, verslaglegging en het bijhouden van dossiers met het oog op monitoring.

(42)

Gelet op de specifieke handicaps en de verschillen tussen kmo's, kunnen verschillende basissteunintensiteiten en verschillende verhogingen gelden.

(43)

Op grond van de ervaring opgedaan bij de toepassing van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (16), zijn er in de Unie op de risicokapitaalmarkt een aantal specifieke gevallen van marktfalen ten aanzien van bepaalde soorten investeringen in de verschillende ontwikkelingsfasen van ondernemingen. Dit marktfalen is het gevolg van een imperfecte afstemming van vraag naar en aanbod van risicokapitaal. Daardoor kan het op de markt beschikbare volume risicokapitaal te beperkt zijn en vinden ondernemingen geen financiering, ook al hebben zij een waardevol bedrijfsmodel en groeiperspectieven. De belangrijkste oorzaak van dat marktfalen op de risicokapitaalmarkten, dat met name nadelig blijkt te zijn voor de toegang van kmo's tot kapitaal en dat overheidsmaatregelen kan rechtvaardigen, is imperfecte of asymmetrische informatie. Dit werkt niet alleen ongunstig uit op de verschaffing van risicokapitaal, maar remt voor bepaalde kmo's ook de toegang tot schuldfinanciering af. Bijgevolg dienen risicofinancieringsmaatregelen die particulier kapitaal proberen aan te trekken voor het verschaffen van risicokapitaal aan met een funding gap (financieringskloof) kampende niet-beursgenoteerde kmo's en die zorgen voor winstgerichte investeringsbesluiten en zakelijk fondsbeheer van financiële intermediairs, onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting te worden vrijgesteld.

(44)

Starterssteun voor kleine ondernemingen, steun voor in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms en steun voor kosten met betrekking tot scouting van kmo's dient, onder bepaalde voorwaarden, van de aanmeldingsverplichting te worden vrijgesteld.

(45)

Onderzoeks- en ontwikkelingssteun en innovatiesteun kunnen bijdragen tot duurzame economische groei, versterking van de concurrentiepositie en stimulering van de werkgelegenheid. De ervaring die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 800/2008 en van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (17) is opgedaan, leert dat marktfalen kan verhinderen dat de markt de optimale output bereikt, en tot ondoelmatige uitkomsten leidt in verband met externaliteiten, collectieve goederen/kennisspillover, imperfecte en asymmetrische informatie, en coördinatie- en netwerkfalen.

(46)

Kmo's kunnen moeilijkheden ondervinden om toegang te krijgen tot nieuwe technologische ontwikkelingen, tot kennisoverdracht of tot hooggekwalificeerd personeel. Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, steun voor haalbaarheidsstudies en innovatiesteun voor kmo's — met inbegrip van steun ter dekking van kosten voor industriële eigendomsrechten — kan een oplossing bieden voor die problemen en dient daarom, onder bepaalde voorwaarden, van de verplichting tot aanmelding te worden vrijgesteld.

(47)

Wat projectsteun voor onderzoek en ontwikkeling betreft, het gesteunde deel van het onderzoeksproject dient volledig binnen de categorieën fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimenteel onderzoek te vallen. Wanneer een project verschillende soorten opdrachten omvat, dient elke opdracht te worden ingedeeld in één van die categorieën of als niet behorend tot één van die categorieën. Deze indeling hoeft niet noodzakelijk chronologisch te zijn — gaande van fundamenteel onderzoek tot activiteiten die dichter bij de markt staan. Bijgevolg is het mogelijk dat een in een latere projectfase uitgevoerde opdracht als industrieel onderzoek wordt aangemerkt. Evenzo kan een activiteit tijdens een eerdere fase experimentele ontwikkeling zijn. Het gesteunde gedeelte van het project kan ook technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van onderzoeksactiviteiten omvatten.

(48)

Hoogkwalitatieve onderzoeksinfrastructuur is in toenemende mate noodzakelijk voor baanbrekend onderzoek en innovatie, omdat daarmee internationaal talent wordt aangetrokken, en is van wezenlijk belang voor het ondersteunen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ict) en Key Enabling Technologies (KET's). Publieke onderzoeksinfrastructuur dient in partnerschap met industrieel onderzoek te blijven functioneren. Toegang tot door de overheid gefinancierde onderzoeksinfrastructuur dient op transparante en niet-discriminerende wijze en op marktvoorwaarden te worden verleend. Indien die voorwaarden niet worden nageleefd, mag de steunmaatregel niet van de verplichting tot aanmelding worden vrijgesteld. Meerdere partijen kunnen een bepaalde onderzoeksinfrastructuur in bezit hebben, exploiteren en gebruiken, en overheidsentiteiten en ondernemingen kunnen infrastructuur in samenwerkingsverband gebruiken.

(49)

Onderzoeksinfrastructuur kan zowel voor economische als niet-economische activiteiten dienen. Om te vermijden dat via overheidsfinanciering van niet-economische activiteiten staatssteun aan economische activiteiten wordt toegekend, dienen de kosten en financiering van economische en niet-economische activiteiten duidelijk te worden onderscheiden. Wanneer infrastructuur voor zowel economische als niet-economische activiteiten wordt gebruikt, vormt de financiering uit staatsmiddelen van de kosten die met de niet-economische activiteiten verband houden, geen staatssteun. Publieke financiering valt alleen onder de staatssteunregels voor zover daarmee kosten worden gedekt die met de economische activiteiten verband houden. Alleen deze laatste kosten dienen in aanmerking te worden genomen om de inachtneming te garanderen van de aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten. Indien de infrastructuur bijna uitsluitend voor een niet-economische activiteit wordt gebruikt, kan de financiering ervan volledig buiten het toepassingsgebied van de staatssteunregels vallen, op voorwaarde dat de economische activiteit zuiver ondersteunend blijft, d.w.z. een activiteit is die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijk is voor de exploitatie van de infrastructuur of intrinsiek verband houdt met het niet-economische hoofdgebruik ervan, en beperkt is in omvang. Dit dient geacht te worden het geval te zijn wanneer de economische activiteiten dezelfde input (zoals materiaal, uitrusting, arbeid en vast kapitaal) verbruiken als de niet-economische activiteiten en de jaarlijks voor die economische activiteiten uitgetrokken capaciteit ten hoogste 20 % bedraagt van de totale jaarcapaciteit van de onderzoeksinfrastructuur.

(50)

Steun voor innovatieclusters moet een oplossing bieden voor marktfalen in verband met coördinatieproblemen die de ontwikkeling van clusters in de weg staan of die de wisselwerking en kennisstromen binnen clusters beperken. Staatssteun kan ofwel investeringen in open en gedeelde infrastructuur voor innovatieclusters ondersteunen, ofwel het opereren van clusters ondersteunen, om zo de samenwerking, netwerking en kennisverwerving te versterken. Exploitatiesteun voor innovatieclusters dient echter alleen op tijdelijke basis en voor een beperkte periode — van maximaal tien jaar — te worden toegestaan. De verhouding van het totale verleende steunbedrag ten opzichte van de totale in aanmerking komende kosten mag ten hoogste 50 % bedragen gedurende de periode waarvoor de steun wordt toegekend.

(51)

Proces- en organisatie-innovatie kan te kampen hebben met marktfalen in de vorm van imperfecte informatie en positieve externaliteiten, die via specifieke maatregelen dienen te worden aangepakt. Steun voor dit soort innovatie is vooral van belang voor kmo's, omdat zij te kampen hebben met beperkingen die hen afremmen in hun mogelijkheden om hun productie- of leveringsmethodes te verbeteren of hun zakelijke praktijken, organisatie op de werkvloer en relaties met de buitenwereld aanzienlijk te verbeteren. Teneinde grote ondernemingen te stimuleren om bij activiteiten inzake proces- en organisatie-innovatie samen te werken met kmo's, dienen ook steunmaatregelen ten behoeve van de kosten van grote ondernemingen voor dit soort activiteiten onder bepaalde voorwaarden de groepsvrijstelling te genieten.

(52)

Het bevorderen van opleiding en de aanwerving of tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap is een kerndoelstelling van het economische en sociale beleid van de Unie en haar lidstaten.

(53)

Opleiding levert doorgaans positieve externaliteiten voor de samenleving als geheel op, omdat daarmee het aanbod van geschoolde arbeidskrachten waaruit andere ondernemingen kunnen putten, vergroot, het concurrentievermogen van de industrie in de Unie verbetert en zij een belangrijke rol in de werkgelegenheidsstrategie van de Unie speelt. Steun voor het bevorderen van opleiding dient dus, op bepaalde voorwaarden, van de verplichting tot aanmelding te worden vrijgesteld. In het licht van de bijzondere handicaps waarmee kmo's te kampen hebben en de verhoudingsgewijs hogere kosten die deze moeten dragen wanneer zij in opleiding investeren, dienen de intensiteiten van de krachtens deze verordening vrijgestelde steun voor kmo's te worden opgetrokken. Voorts dienen de krachtens deze verordening vrijgestelde steunintensiteiten te worden verhoogd indien de opleiding wordt verstrekt aan kwetsbare werknemers of werknemers met een handicap. De kenmerken van de opleiding in het zeevervoer rechtvaardigen voor deze sector een bijzondere benadering.

(54)

Bepaalde categorieën kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap hebben het nog steeds bijzonder moeilijk om de arbeidsmarkt te betreden en zich daar staande te houden. Daarom kunnen overheden maatregelen toepassen die ondernemingen moeten stimuleren de werkgelegenheid voor deze categorieën werknemers, en met name jongeren, uit te breiden. Omdat de arbeidskosten deel uitmaken van de normale exploitatiekosten van een onderneming, dient steun ten behoeve van de tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap een positief effect op het werkgelegenheidsniveau van deze categorieën werknemers te hebben en mogen ondernemingen hierdoor niet gewoon de kans krijgen om de kosten te verlagen die zij anders zouden moeten dragen. Bijgevolg dient deze categorie steun van de verplichting tot aanmelding te worden vrijgesteld wanneer valt te verwachten dat deze categorieën werknemers daarmee worden geholpen de arbeidsmarkt te betreden of opnieuw te betreden en zich daar staande te houden. Zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa” (18), zijn de kernelementen van de Uniestrategie voor personen met een handicap (die een samenstel is van maatregelen tegen discriminatie, voor gelijke kansen en actieve inclusie) de afspiegeling van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Europese Unie en het merendeel van de lidstaten partij zijn. Daarom dient in deze verordening sprake te zijn van steun ten behoeve van werknemers met een handicap in de zin van artikel 1 van dat Verdrag.

(55)

Zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie „Europa 2020. Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (19), is duurzame groei voor een hulpbronnenefficiënte, groenere en concurrerendere economie een van de basispijlers van de Europa 2020-doelstelling voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Duurzame ontwikkeling is onder meer gebaseerd op een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De sector milieubescherming heeft te maken met marktfalen waardoor ondernemingen, onder normale marktomstandigheden, misschien niet noodzakelijkerwijs een prikkel krijgen om de door hen veroorzaakte vervuiling te verminderen, omdat met dit soort vermindering hun kosten kunnen stijgen zonder dat daar baten tegenover staan. Wanneer ondernemingen niet verplicht zijn de kosten van vervuiling te internaliseren, draagt de samenleving als geheel deze kosten.

(56)

Het invoeren van verplichte milieunormen kan een oplossing bieden voor dit soort marktfalen. Een hoger niveau van milieubescherming kan worden bereikt door investeringen die verder gaan dan verplichte Unienormen. Om ondernemingen ertoe aan te zetten het niveau van milieubescherming verder te verbeteren dan deze verplichte Unienormen, dient staatssteun in deze sector onder de groepsvrijstelling te vallen. Om lidstaten niet te ontraden verplichte nationale normen vast te stellen die strenger zijn dan de overeenkomstige Unienormen, dient dit soort staatssteun te worden vrijgesteld, ongeacht of er bindende nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienorm.

(57)

In beginsel mag geen steun worden verleend wanneer de investeringen ondernemingen laten voldoen aan reeds vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde Unienormen. Staatssteun kan echter ertoe leiden dat ondernemingen hun milieugedrag veranderen indien dit soort staatssteun ondernemingen ertoe aanzet om zich in een vroeg stadium aan te passen aan toekomstige Unienormen voordat die normen van kracht worden en mits die normen niet met terugwerkende kracht van toepassing zijn. Steun voor ondernemingen om zich aan te passen aan toekomstige Unienormen, kan ertoe leiden dat sneller een hoger niveau aan milieubescherming wordt bereikt en daarom dient dit soort steun te worden vrijgesteld.

(58)

In het kader van de Europa-2020-strategie heeft de Unie zichzelf tot doel gesteld om tegen 2020 tot een verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % te komen en heeft zij met name Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG vastgesteld (20), die voorziet in een gemeenschappelijk kader ter bevordering van de energie-efficiëntie binnen de Unie, waarbij de algemene doelstelling wordt nagestreefd van een besparing van ten minste 20 % op het primaire energieverbruik van de Unie. Om die ambities te helpen waarmaken, dienen maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling onder de groepsvrijstelling te vallen.

(59)

Maatregelen ter verhoging van de energie-efficiëntie van gebouwen beantwoorden aan de prioriteiten van de Europa 2020-strategie met betrekking tot de omslag naar een koolstofarme economie. Door het ontbreken van een geïntegreerde benadering voor energie-efficiëntie in gebouwen kampt dit soort investeringen vaak wel met een tekort aan financiering, waardoor sterker een beroep op schaarse publieke middelen moet worden gedaan. Daarom dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben energie-efficiëntie-investeringen in gebouwen te ondersteunen door steun te verlenen niet alleen, volgens de algemene bepalingen voor energie-efficiëntiemaatregelen, in de vorm van directe subsidies aan de eigenaren of huurders van gebouwen, maar ook, krachtens de specifieke bepalingen voor energie-efficiëntieprojecten in gebouwen, in de vorm van leningen en garanties via financiële intermediairs die worden gekozen via een transparant selectiemechanisme.

(60)

Om de Uniedoelstellingen inzake hernieuwbare energie te bereiken zoals die zijn uiteengezet in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (21) en, voor zover aanvullende steun nodig is bovenop een reguleringskader zoals het emissiehandelssysteem van de Unie (EU-ETS) van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (22), dient steun voor investeringen ten behoeve van energie uit hernieuwbare energiebronnen onder de groepsvrijstelling te vallen.

(61)

Gezien de beperkte verstoringen van het handelsverkeer en de mededinging, dient de groepsvrijstelling, onder duidelijk omschreven voorwaarden, ook te gelden voor exploitatiesteun aan kleinschalige installaties die hernieuwbare energie produceren. Exploitatiesteun voor grootschaligere installaties dient onder de groepsvrijstelling te vallen wanneer de concurrentieverstoringen beperkt blijven. Daarom kan dit soort exploitatiesteun een groepsvrijstelling krijgen wanneer deze wordt toegekend voor nieuwe en innovatieve technologieën indien de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die ten minste voor één van dit soort technologieën open staat en gebruikmaakt van een mechanisme waarmee producenten van hernieuwbare energie aan marktprijzen worden blootgesteld. De totale steun die op deze grondslag wordt toegekend, mag niet worden toegekend voor meer dan 5 % van het geplande nieuwe elektrische vermogen uit hernieuwbare energiebronnen. Steun die wordt toegekend via biedprocedures die open staan voor alle technologieën voor hernieuwbare energie, dienen volledig onder de groepsvrijstelling te vallen. Regelingen inzake exploitatiesteun dienen in beginsel open te staan voor andere EVA-Staten en Verdragsluitende Partijen bij de Energiegemeenschap, zodat de verstorende effecten in hun geheel beperkt blijven. lidstaten worden aangemoedigd te overwegen een samenwerkingsmechanisme op te zetten voordat grensoverschrijdende steun wordt toegestaan. Zonder een samenwerkingsmechanisme zal de productie van installaties in andere landen niet meetellen voor hun nationale doelstelling inzake hernieuwbare energie. Gezien deze restricties dienen lidstaten voldoende aanlooptijd te krijgen om geschikte steunregelingen uit te werken die open staan voor andere landen. Daarom is dit soort openstelling geen voorwaarde voor vrijstelling van de verplichting tot aanmelding, aangezien deze niet vereist is op grond van het Verdrag.

(62)

Wat betreft steun voor de productie van waterkracht, daarvan kan de impact dubbel zijn. Dit soort steun heeft een positief effect in termen van lagere broeikasgasemissies, maar kan ook een negatief effect hebben op watersystemen en de biodiversiteit. Daarom dienen lidstaten bij het toekennen van steun voor waterkracht Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid in acht te nemen (23), en met name artikel 4, lid 7, daarvan waarin criteria zijn bepaald ten aanzien van het toestaan van nieuwe veranderingen van waterlichamen.

(63)

Steun dient alleen te worden toegekend voor duurzame vormen van hernieuwbare energie. Steun voor biobrandstoffen dient alleen onder deze verordening te vallen voor zover deze wordt toegekend voor duurzame biobrandstoffen overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad. Evenwel dient steun voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen te worden uitgesloten van steunverlening op grond van deze verordening, om de omschakeling te stimuleren naar de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen. Steun voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, dient te worden uitgesloten van het toepassingsbereik van de groepsvrijstelling omdat die wettelijke verplichting een voldoende prikkel kan zijn om in deze vormen van hernieuwbare energie te investeren.

(64)

Steun in de vorm van overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (24) verleende belastingverlagingen ten gunste van milieubescherming die onder deze verordening valt, kan indirect het milieu ten goede komen. Milieubelastingen dienen echter de maatschappelijke kosten van emissies tot uiting te brengen, terwijl belastingverminderingen negatief op deze doelstelling kunnen inwerken. Daarom lijkt het passend om de looptijd ervan te beperken tot de geldigheidsduur van deze verordening. Na die periode dienen de lidstaten een nieuwe beoordeling te maken of de betrokken belastingverlagingen nog passend zijn. Om de verstoring van de mededinging tot een minimum te beperken, dient de steun op dezelfde wijze te worden verleend voor alle concurrenten die zich in een vergelijkbare feitelijke situatie blijken te bevinden. Om de prijsprikkel die de milieuheffing ondernemingen wil geven, beter te behouden, dienen lidstaten de mogelijkheid te hebben om de regeling inzake belastingvermindering vorm te geven op basis van een mechanisme waarbij jaarlijks een vast compensatiebedrag wordt terugbetaald (belastingteruggave).

(65)

In het licht van het beginsel „de vervuiler betaalt” dienen de kosten van het bestrijden van de vervuiling te worden gedragen door de vervuiler die de vervuiling heeft veroorzaakt. Steun voor de sanering van verontreinigde terreinen is gerechtvaardigd wanneer het niet mogelijk is om de volgens het toepasselijke recht voor de vervuiling aansprakelijke persoon te identificeren. Evenwel dienen de voorwaarden voor de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade van toepassing te zijn zoals die zijn vastgesteld in Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (25), gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (26) en Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (27). Daarom dient, om het herstel van bestaande milieuschade te bevorderen, dit soort steun, onder bepaalde voorwaarden, onder de groepsvrijstelling te vallen.

(66)

Overeenkomstig de afvalhiërarchie zoals die in de kaderrichtlijn afvalstoffen van de Europese Unie is vastgesteld, noemt het Zevende Milieuactieprogramma recycling en hergebruik van afval als een van de prioriteiten van het milieubeleid van de Europese Unie. Staatssteun voor deze activiteiten kan bijdragen tot bescherming van het milieu, mits artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (kaderrichtlijn afvalstoffen) (28) in acht wordt genomen. Bovendien mag dit soort steun vervuilers niet indirect bevrijden van lasten die zij volgens het Unierecht moeten dragen, of van lasten die als normale ondernemingskosten voor de vervuilers dienen te worden beschouwd. Daarom dient steun ten behoeve van dit soort activiteiten onder de groepsvrijstelling te vallen, ook wanneer het afval van andere ondernemingen betreft en wanneer het behandelde materiaal anders bij het afval zou belanden of op een minder milieuvriendelijke wijze zou worden verwerkt.

(67)

Moderne energie-infrastructuur is van cruciaal belang zowel voor een geïntegreerde energiemarkt als om de Unie in staat te stellen haar klimaat- en energiedoelstellingen te bereiken. Met name draagt de aanleg en modernisering van infrastructuur in steungebieden bij tot de economische, sociale en territoriale cohesie van lidstaten en de Unie als geheel, doordat daarmee investeringen, banencreatie en het functioneren van energiemarkten in de gebieden met de grootste achterstand worden gesteund. Om ongewenste verstorende effecten van dit soort steun te beperken, dient alleen steun voor infrastructuur die onderworpen is aan en in overeenstemming is met de wetgeving inzake de interne energiemarkt een groepsvrijstelling te krijgen.

(68)

Milieustudies kunnen helpen om de investeringen in beeld te krijgen die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken. Staatssteun ten behoeve van het uitvoeren van milieustudies ter ondersteuning van investeringen in milieubescherming die onder deze verordening vallen, dient daarom onder de groepsvrijstelling te vallen. Aangezien energieaudits verplicht zijn voor grote ondernemingen, dienen deze daarvoor geen staatssteun te krijgen.

(69)

Volgens artikel 107, lid 2, onder b), van het Verdrag zijn steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen verenigbaar met de interne markt. Om rechtszekerheid te bieden, is het noodzakelijk om te bepalen welk soort gebeurtenissen die een natuurramp kunnen zijn, door deze verordening worden vrijgesteld. Voor de toepassing van deze verordening dienen aardbevingen, grondverschuivingen en overstromingen met name als gevolg van rivieren of meren die buiten hun oevers treden, lawines, tornado's, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak te worden beschouwd als gebeurtenissen die een natuurramp vormen. Schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte, die regelmatiger voorkomen, dient niet als natuurramp in de zin van artikel 107, lid 2, onder b), van het Verdrag te worden beschouwd. Om te verzekeren dat steun tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen daadwerkelijk onder de vrijstelling valt, dienen met deze verordening, uitgaande van de vaste beschikkingspraktijk, voorwaarden te worden vastgesteld die, indien deze zijn vervuld, garanderen dat steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen een groepsvrijstelling kunnen genieten. Die voorwaarden dienen met name verband te houden met de formele erkenning door de autoriteiten van de lidstaten van de gebeurtenis als natuurramp en met een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de door de begunstigde onderneming (waarbij het ook om ondernemingen in moeilijkheden kan gaan) geleden schade, en dient ervoor te zorgen dat overcompensatie wordt vermeden. De compensatie mag niet méér bedragen dan wat nodig is om de begunstigde in staat te stellen terug te keren naar de situatie zoals die vóór de ramp bestond.

(70)

Steun ten behoeve van het lucht- en zeevervoer van passagiers is sociaal van aard wanneer daarmee voor bewoners van afgelegen gebieden het probleem van een vaste verbinding wordt aangepakt, door voor hen de kostprijs van bepaalde vervoersbewijzen te verminderen. Dit kan het geval zijn voor ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, Ceuta en Melilla, of eilanden die deel uitmaken van het grondgebied van een lidstaat, en voor dunbevolkte gebieden. Wanneer een afgelegen gebied via diverse vervoersroutes (ook indirecte routes) met de Europese Economische Ruimte is verbonden, dient steun mogelijk te zijn voor al die routes en voor vervoer via alle vervoersmaatschappijen die op die routes actief zijn. Steun dient te worden verleend zonder discriminatie naar identiteit van de vervoersmaatschappij of het soort diensten, die met name lijndiensten, charterdiensten en lagekostendiensten kunnen omvatten.

(71)

Breedbandconnectiviteit is van strategisch belang voor het behalen van de Europa 2020-doelstelling van slimme, duurzame en inclusieve groei en innovatie, en voor sociale en territoriale cohesie (29). Investeringssteun ten behoeve van breedbandinfrastructuur is bedoeld om de uitrol van dit soort infrastructuur en de daarmee verband houdende civieltechnische werkzaamheden te stimuleren in gebieden waar geen vergelijkbare infrastructuur bestaat of naar verwachting in de nabije toekomst ook niet door marktpartijen zal worden uitgerold. In het licht van de ervaring van de Commissie doet dit soort investeringssteun geen buitensporige verstoringen van het handelsverkeer en de mededinging ontstaan, mits bepaalde voorwaarden worden nageleefd. Dit soort voorwaarden dienen met name in te zetten op het beperken van de concurrentieverstoringen, door de steun afhankelijk te stellen van een technologieneutrale concurrerende selectie en door wholesaletoegang tot de gesubsidieerde netwerken te verzekeren, rekening houdende met de steun die de netwerkbeheerder ontvangt. Alhoewel in bepaalde omstandigheden virtuele ontbundeling als gelijkwaardig met fysieke ontbundeling kan gelden, dient, in afwachting dat meer ervaring is opgedaan, van geval tot geval te worden nagegaan of een bepaald niet-fysiek of virtueel wholesale toegangsproduct als gelijkwaardig met ontbundeling van het aansluitnet (LLU) op het koper- of glasvezelnetwerk kan worden beschouwd. Om die reden, en totdat deze met individuele staatssteunzaken of in het kader van regulering vooraf opgedane ervaring kan worden meegenomen in een toekomstige herziening, dient fysieke ontbundeling te worden verlangd om het voordeel van deze groepsvrijstellingsverordening te kunnen genieten. Wanneer de toekomstige ontwikkeling van kosten en baten onzeker is en er sprake is van grote informatieasymmetrie, dienen de lidstaten ook financieringsmodellen vast te stellen met monitoring- en terugvorderingselementen die een evenwichtige verdeling van onverwachte baten mogelijk maken. Om voor kleine, lokale projecten onevenredig zware lasten te vermijden, dient dit soort modellen alleen te worden opgezet voor projecten die een minimumdrempel overschrijden.

(72)

In de sector cultuur en instandhouding van het erfgoed vormt een aantal maatregelen van de lidstaten misschien geen steun, omdat deze niet voldoen aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, bijvoorbeeld omdat het geen economische activiteit betreft of omdat het handelsverkeer tussen lidstaten daardoor niet ongunstig wordt beïnvloed. Voor zover die maatregelen onder artikel 107, lid 1, van het Verdrag vallen, geven culturele instellingen en cultuurprojecten meestal geen aanleiding tot aanzienlijke verstoringen van de mededinging, en de beschikkingspraktijk heeft geleerd dat dit soort steun beperkte invloed op het handelsverkeer heeft. Artikel 167 van het Verdrag erkent het belang van de bevordering van cultuur voor de Unie en haar lidstaten en bepaalt dat de Unie bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Verdragen rekening dient te houden met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen. Omdat natuurerfgoed vaak een cruciale rol speelt bij het vormgeven van artistiek en cultureel erfgoed, dient instandhouding van het erfgoed in de zin van deze verordening te worden begrepen als mede omvattend natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of dat door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend. Gezien het duale karakter van cultuur — als economisch goed dat aanzienlijke mogelijkheden voor het creëren van welvaart en banen biedt, en als drager van identiteit, waarden en zingeving die een afspiegeling zijn van en een bepalende invloed hebben op onze samenlevingen —, dienen de staatssteunregels het specifieke karakter van cultuur en de daarmee verband houdende economische activiteiten te erkennen. Een lijst dient te worden gemaakt van in aanmerking komende culturele doelstellingen en activiteiten en de in aanmerking komende kosten dienen te worden gespecificeerd. De groepsvrijstelling dient te gelden voor zowel investeringssteun als exploitatiesteun die bepaalde drempels onderschrijdt, mits overcompensatie wordt uitgesloten. Ten algemene dienen activiteiten die weliswaar een cultureel aspect hebben, maar die een overwegend commercieel karakter hebben doordat zij een hoger risico op concurrentieverstoringen in zich dragen — zoals (gedrukte of elektronische) kranten en tijdschriften — niet onder deze verordening te vallen. Voorts mag de lijst van in aanmerking komende culturele doelstellingen en activiteiten geen commerciële activiteiten zoals mode, design of videogames omvatten.

(73)

Audiovisuele werken spelen een belangrijke rol bij de identiteitsvorming in Europa en zijn de vertolking van uiteenlopende tradities van lidstaten en regio's. Hoewel er scherpe concurrentie is met films die buiten de Unie worden geproduceerd, circuleren Europese films, als gevolg van de fragmentering in nationale of regionale markten, weinig buiten hun land van oorsprong. De sector wordt gekenmerkt door hoge investeringskosten, een vermeend gebrek aan winstgevendheid als gevolg van een beperkt publiek en moeilijkheden om bijkomende particuliere financiering te genereren. Door deze factoren heeft de Commissie specifieke criteria uitgewerkt om steun ten behoeve van het schrijven van scenario's, de ontwikkeling, productie, distributie en promotie van audiovisuele werken te toetsen op noodzaak, evenredigheid en geschiktheid. Nieuwe criteria werden ontwikkeld in de mededeling van de Commissie betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken (30) en deze dienen tot uiting te komen in de regels voor een groepsvrijstelling voor steunregelingen voor audiovisuele werken. Hogere steunintensiteiten zijn gerechtvaardigd voor grensoverschrijdende producties en coproducties waarvan meer te verwachten valt dat zij in verschillende lidstaten zullen worden gedistribueerd.

(74)

Maatregelen voor investeringssteun ten behoeve van sportinfrastructuur dienen onder de groepsvrijstelling te vallen indien deze maatregelen, voor zover zij staatssteun vormen, aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoen. In de sportsector vormt een aantal maatregelen van lidstaten misschien geen staatssteun omdat de begunstigde geen economische activiteit verricht of omdat er geen beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten speelt. Dit kan, onder bepaalde omstandigheden, het geval zijn voor steunmaatregelen met een zuiver lokaal karakter of op het gebied van amateursport. Artikel 165 van het Verdrag erkent het belang van de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdende met de specifieke kenmerken van sport, zijn op vrijwilligerswerk berustende structuren en zijn sociale en educatieve functie. Steun voor infrastructuur die meer dan één recreatief doel dient en die dus multifunctioneel is, dient ook onder de groepsvrijstelling te vallen. Evenwel dient steun aan multifunctionele toeristische infrastructuur (zoals attractieparken en hotelvoorzieningen) alleen te worden vrijgesteld indien deze deel uitmaakt van een regionale-steunregeling ten behoeve van toeristische activiteiten in een steungebied die een bijzonder positief effect hebben op de regionale ontwikkeling. De verenigbaarheidsvoorwaarden voor steun ten behoeve van sportinfrastructuur of multifunctionele infrastructuur dienen met name open en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur te garanderen, alsmede een eerlijke procedure voor de toewijzing aan derden van concessies voor de aanleg, modernisering en/of exploitatie van de infrastructuur, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Unierecht en de Unierechtspraak. Indien sportinfrastructuur door profsportclubs wordt gebruikt, dienen de tariefvoorwaarden voor het gebruik van de infrastructuur door die clubs publiek beschikbaar te worden gesteld, om transparantie en een gelijke behandeling van gebruikers te garanderen. Verzekerd dient te worden dat overcompensatie is uitgesloten.

(75)

Zoals beklemtoond door de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010 waarmee deze zich aansluit bij de Europa 2020-strategie (31), dienen de inspanningen te zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste knelpunten die de groei op het niveau van de EU belemmeren, met inbegrip van de knelpunten in de werking van de interne markt en in de infrastructuur. De beschikbaarheid van lokale infrastructuurvoorzieningen is een belangrijke voorwaarde voor de uitbouw van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis, hetgeen ervoor zorgt dat de interne markt volwaardig functioneert in de zin van de aanbeveling van de Raad betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie (32), die deel uitmaken van de geïntegreerde richtsnoeren Europa 2020.Dit soort infrastructuurvoorzieningen die aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar worden gesteld, helpen een klimaat te creëren dat gunstig is voor particuliere investeringen en groei — en dragen zodoende positief bij tot doelstellingen van gemeenschappelijk belang, en met name de prioriteiten en doelstellingen van de Europa 2020-strategie (33) -, terwijl de risico's op verstoringen beperkt blijven. Een aantal maatregelen die lidstaten met betrekking tot lokale infrastructuurvoorzieningen nemen, vormt geen staatssteun omdat deze niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoen, bijvoorbeeld omdat de begunstigde geen economische activiteit uitoefent, omdat er geen beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten is of omdat de maatregel een compensatie vormt voor een dienst van algemeen economisch belang die aan alle criteria van het Altmark-arrest (34) voldoet. Wanneer echter de financiering van dit soort lokale infrastructuurvoorzieningen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag vormt, dient dit soort steun te worden vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding wanneer slechts kleine bedragen aan steun worden toegekend.

(76)

Aangezien steun voor andere soorten infrastructuurvoorzieningen mogelijk onderworpen is aan specifieke en goed vormgegeven criteria die de verenigbaarheid ervan met de interne markt garanderen, dienen de bepalingen van deze verordening met betrekking tot steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen niet van toepassing te zijn op de volgende soorten infrastructuurvoorzieningen: onderzoeksinfrastructuur, innovatieclusters, energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling, energie-infrastructuur, recycling en hergebruik van afval, breedbandinfrastructuur, cultuur en instandhouding van het erfgoed, sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, luchthavens en havens.

(77)

In het licht van de ervaring van de Commissie op dit gebied, dient het staatssteunbeleid periodiek opnieuw te worden bezien. Daarom dient de toepassingsduur van deze verordening te worden beperkt. Overgangsbepalingen dienen te worden vastgesteld, met inbegrip van regels over een aanpassingsperiode voor de vrijgestelde steunregelingen aan het eind van de looptijd van deze verordening. Die regels dienen lidstaten de tijd te geven om zich aan te passen aan een toekomstig raamwerk. Die aanpassingsperiode dient echter niet te gelden voor regionale-steunregelingen, met inbegrip van regionale steunregelingen voor stadsontwikkeling, waarvan de vrijstelling moet aflopen op de datum waarop de goedgekeurde regionale-steunkaarten aflopen, noch voor bepaalde risicofinancieringsteunregelingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I

Gemeenschappelijke bepalingen 15

HOOFDSTUK II

Monitoring 36

HOOFDSTUK III

Specifieke bepalingen voor verschillende categorieën steun 37

Deel 1 —

Regionale steun 37

Deel 2 —

Kmo-steun 41

Deel 3 —

Steun om kmo's toegang tot financiering te geven 43

Deel 4 —

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie 47

Deel 5 —

Opleidingssteun 51

Deel 6 —

Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap 52

Deel 7 —

Steun voor milieubescherming 53

Deel 8 —

Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen 62

Deel 9 —

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden 63

Deel 10 —

Steun voor breedbandinfrastructuur 63

Deel 11 —

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed 64

Deel 12 —

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur 67

Deel 13 —

Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen 68

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen 68

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

a)

regionale steun;

b)

steun aan kmo's in de vorm van investeringssteun, exploitatiesteun en toegang van kmo's tot financiering;

c)

steun voor de bescherming van het milieu;

d)

steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

e)

opleidingssteun;

f)

steun voor de aanwerving en de tewerkstelling van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;

g)

steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen;

h)

sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden;

i)

steun voor breedbandinfrastructuur;

j)

steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed;

k)

steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en

l)

steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

regelingen op grond van deel 1 (met uitzondering van artikel 15), van de delen 2, 3 en 4, van deel 7 (met uitzondering van artikel 44) en van deel 10 van hoofdstuk III van deze verordening indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun meer dan 150 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden nà de inwerkingtreding ervan. De Commissie kan, nadat zij een beoordeling heeft gemaakt van het door de betrokken lidstaat binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling bij de Commissie aangemelde evaluatieontwerp, besluiten dat deze verordening voor een langere periode op deze steunregelingen van toepassing blijft;

b)

alle wijzigingen van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde regelingen niet zijnde aanpassingen die op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening geen invloed kunnen hebben of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen;

c)

steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, met name steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende kosten in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

d)

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse goederen in plaats van ingevoerde goederen.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector voor zover die onder Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (35) valt, met uitzondering van opleidingssteun, steun om kmo's toegang tot financiering te geven, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo's en steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;

b)

steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie, met uitzondering van de vergoeding voor bijkomende kosten niet zijnde vervoerskosten in ultraperifere gebieden krachtens artikel 15, lid 2, onder b), consultancysteun voor kmo's, risicofinancieringssteun, steun voor onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo's, milieusteun, opleidingssteun en steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap;

c)

steun toegekend in de sector van de verwerking en de afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:

i)

wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht, of

ii)

wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;

d)

steun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, voor zover die onder Besluit 2010/787/EU van de Raad valt;

e)

de in artikel 13 uitgesloten categorieën regionale steun.

Wanneer een onderneming actief is zowel in de in de punten a), b) of c) van de eerste alinea uitgesloten sectoren als in sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze verordening van toepassing op steun ten behoeve van activiteiten in die laatste sectoren of activiteiten, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de activiteiten in de uitgesloten sectoren geen uit hoofde van deze verordening verleende steun genieten.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen;

b)

ad-hocsteun ten behoeve van een in punt a) bedoelde onderneming;

c)

steun aan ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen.

5.   Deze verordening is niet van toepassing op staatssteunmaatregelen die, op zich, door de daaraan verbonden voorwaarden of de methode waarmee zij worden gefinancierd, tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht leiden, met name:

a)

steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde verbonden is om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om overwegend in die lidstaat te zijn gevestigd. Wel is het toegestaan om te eisen dat een onderneming op het tijdstip van de uitkering van de steun een vaste inrichting of dochteronderneming moet hebben in de steuntoekennende lidstaat;

b)

steunmaatregelen waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

c)

steunmaatregelen die beperkingen stellen aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „steun” of „steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

2.   „kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo's”: ondernemingen die aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

3.   „werknemer met een handicap”: een persoon:

a)

die volgens het nationale recht als werknemer met een handicap is erkend, of

b)

die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die haar/hem in wisselwerking met diverse drempels kan beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving;

4.   „kwetsbare werknemer”: een persoon die:

a)

in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, of

b)

tussen 15 en 24 jaar oud is, of

c)

geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd (niveau 3 van de International Standard Classification of Education (ISCED)) of haar/zijn opleiding in het voltijdonderwijs minder dan twee jaar voordien heeft voltooid, en die haar/zijn eerste reguliere betaalde betrekking nog niet heeft gevonden, of

d)

ouder is dan 50 jaar, of

e)

als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen, of

f)

werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar de genderonbalans ten minste 25 % groter is dan de gemiddelde genderonbalans in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde gendergroep behoort, of

g)

behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om haar/zijn vooruitzichten op het verkrijgen van vast werk te verbeteren;

5.   „vervoer”: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer;

6.   „vervoerskosten”: de kosten van het beroepsvervoer die door de begunstigden per vervoerstraject daadwerkelijk worden betaald, omvattende:

a)

vrachttarieven, handlingkosten en kosten voor tijdelijke opslag, voor zover deze kosten met het vervoerstraject verband houden;

b)

kosten voor het verzekeren van de lading;

c)

belastingen, rechten of heffingen berekend op de vracht en, in voorkomend geval, het draagvermogen, zowel op het punt van vertrek als het punt van bestemming, en

d)

kosten voor veiligheids- en beveiligingscontrole, toeslagen voor gestegen brandstofkosten;

7.   „afgelegen gebieden”: ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, Ceuta en Melilla, eilanden die deel uitmaken van het grondgebied van een lidstaat, en dunbevolkte gebieden;

8.   „afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten;

9.   „primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

10.   „verwerking van landbouwproducten”: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;

11.   „landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013;

12.   „ultraperifere gebieden”: gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag. Overeenkomstig Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad is Saint-Barthélemy vanaf 1 januari 2012 niet langer een ultraperifeer gebied. Overeenkomstig Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad is Mayotte vanaf 1 januari 2014 een ultraperifeer gebied geworden;

13.   „steenkool” of „kolen”: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) en zoals verduidelijkt in Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen (36);

14.   „individuele steun”:

i)

ad-hocsteun, en

ii)

steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;

15.   „steunregeling”: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;

16.   „evaluatieontwerp”: een document dat ten minste de volgende elementen bevat: de doelstellingen van de te evalueren steunregeling; de evaluatievragen; de resultaatindicatoren; de bij het uitvoeren van de evaluatie te hanteren methodiek; de vereisten inzake gegevensverzameling; het voor de evaluatie geplande tijdschema, met onder meer de datum voor het indienen van het eindevaluatierapport; de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie uitvoert of de criteria die voor de selectie van die instantie zullen worden gebruikt, en de praktische voorwaarden waarop die evaluatie zal worden bekendgemaakt;

17.   „ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;

18.   „onderneming in moeilijkheden”: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:

a)

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU (37) bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;

b)

in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat of, wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een kmo binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

c)

wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

d)

wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;

e)

in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:

1.

de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en

2.

de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;

19.   „territoriale bestedingsverplichtingen”: de verplichtingen die de steuntoekennende overheid oplegt aan begunstigden om binnen een bepaald grondgebied een minimumbedrag te besteden en/of een minimumvolume productieactiviteiten uit te voeren;

20.   „bijgesteld steunbedrag”: het maximaal toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule:

maximale steunbedrag = R × (A + 0,50 × B + 0 × C),

waarbij R de voor het betrokken gebied toepasselijke maximale steunintensiteit is die is vastgesteld op de op het tijdstip van de steunverlening van kracht zijnde regionale-steunkaart, ongerekend de verhoogde steunintensiteit voor kmo's; A de eerste tranche van 50 miljoen EUR van de in aanmerking komende kosten is, B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 50 miljoen EUR en 100 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 100 miljoen EUR;

21.   „terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

22.   „bruto-subsidie-equivalent” (BSE): het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

23.   „aanvang van de werkzaamheden”: hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden;

24.   „grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

25.   „fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;

26.   „steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

27.   „steungebieden”: gebieden die op een voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 goedgekeurde regionale-steunkaart zijn opgenomen op grond van artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag;

28.   „tijdstip van toekenning van de steun”: het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;

29.   „materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;

30.   „immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

31.   „loonkosten”: het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat;

32.   „nettotoename van het aantal werknemers”: een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, d.w.z. dat het aantal arbeidsplaatsen dat in die periode verdwijnt, hierop in mindering moet worden gebracht en dat het aantal werknemers dat gedurende een jaar voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, in fracties van hun jaararbeidseenheden (JAE's) wordt uitgedrukt;

33.   „specifieke infrastructuur”: infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden;

34.   „financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, private-equityfondsen, overheidsinvesteringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en onderlinge waarborgmaatschappijen;

35.   „vervoerstraject”: het verplaatsen van goederen van het punt van vertrek tot het punt van bestemming, daaronder begrepen deeltrajecten of deelfasen binnen of buiten de betrokken lidstaat, gebruikmakend van één of meer vervoermiddelen;

36.   „redelijk rendement” (Fair Rate of Return of FRR): het verwachte rendementspercentage dat gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringsvoet waarin de risicograad van een project en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;

37.   „totale financiering”: het totale bedrag dat in het kader van deel 3 of de artikelen 16 of 39 van deze verordening in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen op marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de betrokken staatssteunmaatregel vallen;

38.   „concurrerende biedprocedure”: een niet-discriminerende biedprocedure waaraan voldoende ondernemingen moeten kunnen deelnemen en waarbij de steun wordt toegekend op grond van ofwel de oorspronkelijke offerte van de gegadigde ofwel een toewijzingsprijs. Bovendien moet het met de biedprocedure verband houdende budget of volume een bindende beperking zijn die een situatie doet ontstaan waarin niet alle bieders steun kunnen krijgen;

39.   „exploitatiewinst”: het verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de betrokken levensduur van de investering, wanneer dit verschil positief is. De exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch, voor de toepassing van deze verordening, niét de afschrijvingslasten of de financieringskosten indien deze werden gedekt door investeringssteun;

Definities van toepassing op regionale steun

40.

Definities van toepassing op steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur (deel 10) zijn van toepassing op de desbetreffende bepalingen inzake regionale steun.

41.

„regionale investeringssteun”: regionale steun die wordt toegekend ten behoeve van een initiële investering of een initiële investering in nieuwe economische activiteiten;

42.

„regionale exploitatiesteun”: steun om de lopende uitgaven van een onderneming te verminderen die geen verband houden met een initiële investering. Daarbij gaat het om kostencategorieën zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie enz., doch zonder afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze bij de toekenning van investeringssteun zijn opgenomen in de in aanmerking komende kosten;

43.

„ijzer- en staalindustrie”: alle activiteiten met betrekking tot de productie van één of meer van de volgende producten:

a)

ruwijzer en ferrolegeringen:

ruwijzer voor vervaardiging van staal, gieterij-ijzer en andere ruwijzersoorten, spiegelijzer en ferromangaan carburé, niet inbegrepen de andere ferrolegeringen;

b)

ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

vloeibaar staal al dan niet gegoten tot blokken, waaronder smeedblokken; halffabricaten: bloemen, knuppels, plakken; plaatstrippen; warmgewalst breedband op rollen, behalve de productie van gegoten staal voor staalgietwerk, zoals die van kleine en middelgrote zelfstandige gieterijen;

c)

warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

rails, dwarsliggers, onderlegplaten, klemplaten, balken, zware profielen en staven van 80 mm en meer, damwandstaal, staven en profielen van minder dan 80 mm en plaatstaal van minder dan 150 mm breedte, walsdraad, rond en vierkant staafmateriaal voor buizen, warmgewalst bandstaal en warmgewalste strippen (met inbegrip van buizenstrip), platen met een dikte van 3 mm en meer, universaalstaal van 150 mm en meer, met uitzondering van draadproducten, blanke staven en ijzergietwerk;

d)

koudgewalste eindproducten:

blik, verlode plaat, zwarte plaat, gegalvaniseerde platen, andere platen met bekleed oppervlak, koudgewalste plaat, op rollen en in platen, dynamo- en transformatorplaat, band bestemd voor het maken van blik;

e)

buizen:

stalen buizen (naadloos of gelast) met een diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal;

44.

„synthetischevezelindustrie”:

a)

de extrusie/texturizering van alle algemene soorten vezels en garens op basis van polyester, polyamide, acryl of polypropeen, ongeacht het eindgebruik ervan, of

b)

polymerisatie (daaronder begrepen polycondensatie), wanneer deze wordt geïntegreerd met extrusie wat de gebruikte machines betreft, of

c)

elk nevenprocedé dat verband houdt met de gelijktijdige installatie van extrusie-/texturizeringscapaciteit door de potentiële begunstigde onderneming of door een andere onderneming van het concern waartoe deze behoort, en die in de betrokken specifieke bedrijfsactiviteit normaal gesproken van dit soort capaciteit, wat de gebruikte machines betreft, deel uitmaakt;

45.

„vervoersector”: passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer. Meer bepaald worden onder „vervoersector” de volgende activiteiten in de zin van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 verstaan:

a)

NACE 49: Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen, met uitzondering van NACE 49.32 Exploitatie van taxi's, 49.42 Verhuisbedrijven en 49.5 Vervoer via pijpleidingen;

b)

NACE 50: Vervoer over water;

c)

NACE 51: Luchtvaart, met uitzondering van NACE 51.22 Ruimtevaart;

46.

„op een beperkt aantal specifieke economische sectoren gerichte regeling”: een regeling die activiteiten bestrijkt in minder dan vijf klassen (viercijferige code) van NACE Rev. 2;

47.

„toeristische activiteiten”: de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2:

a)

NACE 55: Verschaffen van accommodatie

b)

NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden;

c)

NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten;

d)

NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement;

e)

NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten;

f)

NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie;

48.

„dunbevolkte gebieden”: gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in de individuele besluiten betreffende regionale-steunkaarten voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020;

49.

„initiële investering”:

a)

een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, met uitbreiding van een bestaande vestiging, diversificatie van de productie van een vestiging naar producten die voordien niet in de vestiging werden vervaardigd, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of

b)

de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, met uitsluiting van de enkele verwerving van de aandelen van een onderneming;

50.

„dezelfde of vergelijkbare activiteit”: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (38);

51.

„initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten”:

a)

een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, of de diversificatie van de activiteit van een vestiging, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

b)

de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die in die vestiging werd uitgeoefend vóór de overname ervan;

52.

„groot investeringsproject”: een initiële investering waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op het tijdstip van toekenning van de steun;

53.

„punt van bestemming”: de plaats waar de goederen worden uitgeladen;

54.

„punt van vertrek”: de plaats waar de goederen worden geladen voor vervoer;

55.

„voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden”: ultraperifere gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag of dunbevolkte gebieden zoals die zijn afgebakend op de voor de betrokken lidstaat voor de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 goedgekeurde regionale-steunkaart;

56.

„vervoermiddelen”: spoorvervoer, vrachtvervoer over de weg, vervoer over de binnenwateren, zeevervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer;

57.

„stadsontwikkelingsfonds”: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat wordt opgezet om te investeren in stadsontwikkelingsprojecten in het kader van een steunmaatregel voor stadsontwikkeling. Stadsontwikkelingsfondsen worden beheerd door een manager van een stadsontwikkelingsfonds;

58.

„manager van een stadsontwikkelingsfonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten selecteert en daarin investeert;

59.

„stadsontwikkelingsproject”: een investeringsproject dat het potentieel heeft om de tenuitvoerlegging te ondersteunen van initiatieven die in het kader van een geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling worden overwogen, en om bij te dragen aan het behalen van de daarin vastgestelde doelstellingen, daaronder begrepen projecten met een interne opbrengstvoet die mogelijk niet voldoende is om op louter zakelijke basis financiering aan te trekken. Een stadsontwikkelingsplan kan worden georganiseerd als een afzonderlijk financieel geheel (separate block of finance) binnen de juridische structuren van de begunstigde particuliere investeerder of als een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een special purpose vehicle (SPV);

60.

„geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling”: een door een betrokken lokale overheid of overheidsagentschap officieel voorgestelde en bekrachtigde strategie die is uitgetekend voor een specifiek stedelijk geografisch gebied en een specifieke periode en waarin geïntegreerde maatregelen worden beschreven om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken waarmee stedelijke gebieden worden geconfronteerd;

61.

„bijdrage in natura”: de inbreng van gronden of vastgoed wanneer die gronden of dat vastgoed deel uitmaken van het stadsontwikkelingsproject;

Definities voor kmo-steun

62.   „rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid”: werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen;

63.   „organisatorische samenwerking”: de ontwikkeling van gezamenlijke bedrijfs- of managementstrategieën, het aanbieden van gemeenschappelijke diensten of diensten die samenwerking moeten bevorderen, gecoördineerde activiteiten zoals onderzoek of marketing, de ondersteuning van netwerken en clusters, het verbeteren van toegankelijkheid en communicatie, het gebruik van gedeelde instrumenten om het ondernemerschap en de handel met kmo's te bevorderen;

64.   „adviesdiensten voor samenwerking”: consulting, bijstand en opleiding ten behoeve van de uitwisseling van kennis en ervaring en ter verbetering van de samenwerking;

65.   „ondersteuningsdiensten voor samenwerking”: het verschaffen van kantoorruimte, websites, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, handboeken, werk- en modeldocumenten;

Definities voor steun om kmo's toegang tot financiering te geven

66.   „investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen”: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen;

67.   „garantie” (in het kader van de delen 1, 3 en 7 van deze verordening): een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw geproduceerde risicofinancieringskrediettransacties zoals schuld- of leasinginstrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten;

68.   „garantiepercentage”: het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de desbetreffende staatssteunmaatregel in aanmerking komt;

69.   „uittreding” (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijving, terugbetaling van aandelen/leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);

70.   „financiële dotatie”: een terug te betalen publieke investering in een financiële intermediair met het oog op investeringen in het kader van een risicofinancieringsmaatregel en waarbij alle opbrengsten naar de publieke investeerder moeten terugvloeien;

71.   „risicofinancieringsinvestering”: investeringen in de vorm van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen met het oog op nieuwe investeringen;

72.   „onafhankelijke particuliere investeerder”: een particuliere investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert, met inbegrip van business angels en financiële instellingen, ongeacht hun eigendomsstructuur, voor zover zij het volledige risico van hun investering dragen. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden particuliere investeerders, met inbegrip van de oprichters, beschouwd als onafhankelijk van die onderneming;

73.   „natuurlijke persoon” (voor de toepassing van de artikelen 21 en 23): een persoon niet zijnde een rechtspersoon die geen onderneming is voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van het Verdrag;

74.   „investering in de vorm van eigen vermogen”: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;

75.   „eerste commerciële verkoop”: de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

76.   „niet-beursgenoteerde kmo”: een kmo die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, met uitzondering van alternatieve handelsplatforms;

77.   „vervolginvestering”: verdere risicofinancieringsinvestering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;

78.   „vervangingskapitaal”: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;

79.   „met het beheer belaste entiteit”: de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarin een lidstaat aandeelhouder is, of een in een lidstaat gevestigde financiële instelling die een openbaar belang nastreeft onder toezicht van een overheid, een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak. Deze met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (39), of latere wetgeving die deze richtlijn geheel of ten dele vervangt;

80.   „innovatieve onderneming”: een onderneming:

a)

die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of

b)

waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

81.   „alternatief handelsplatform”: een multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility — MTF) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG, waarbij de meeste financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door kmo's;

82.   „lening”: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Dit instrument kan de vorm aannemen van leningen of andere financieringsinstrumenten daaronder begrepen leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;

Definities voor steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

83.   „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, en met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten;

84.   „fundamenteel onderzoek”: experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd;

85.   „industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

86.   „experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.

Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

87.   „haalbaarheidsstudie”: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

88.   „personeelskosten”: de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden;

89.   „op arm's length”: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

90.   „daadwerkelijke samenwerking”: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;

91.   „onderzoeksinfrastructuur”: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) in de zin van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (40);

92.   „innovatieclusters”: structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke partijen (zoals innovatieve starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, niet-commerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster;

93.   „hooggekwalificeerd personeel”: personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin ook doctoraatsopleidingen kunnen meetellen;

94.   „innovatieadviesdiensten”: consulting, bijstand en opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, het gebruik van standaarden en regels waarin deze zijn vastgelegd;

95.   „innovatieondersteuningsdiensten”: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificatie met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere producten, procedés of diensten;

96.   „organisatie-innovatie”: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, maar met uitsluiting van veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

97.   „procesinnovatie”: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

98.   „detachering”: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren;

Definities voor steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap

99.   „uiterst kwetsbare werknemer”: een persoon die:

a)

gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad, of

b)

gedurende ten minste twaalf maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van „kwetsbare werknemer”;

100.   „sociale werkvoorziening”: werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30 % uit werknemers met een handicap bestaat;

Definities van toepassing op steun voor milieubescherming

101.   „milieubescherming”: elke maatregel die is gericht op preventie of herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, daaronder begrepen energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

102.   „Unienorm”:

a)

een verplichte Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

b)

de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (41) om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze verordening. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;

103.   „energie-efficiëntie”: een hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten en/of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;

104.   „energie-efficiëntieproject”: een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt;

105.   „energie-efficiëntiefonds”: een gespecialiseerd investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zowel in als buiten de woningsector. Energie-efficiëntiefondsen worden beheerd door een manager van een energie-efficiëntiefonds;

106.   „manager van een energie-efficiëntiefonds”: een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;

107.   „hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (42);

108.   „warmtekrachtkoppeling” (wkk): gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

109.   „energie uit hernieuwbare energiebronnen”: energie geproduceerd met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de energie die met hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit, maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

110.   „hernieuwbare energiebronnen”: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

111.   „biobrandstof”: vloeibare of gasvormige transportbrandstof die uit biomassa is gewonnen;

112.   „duurzame biobrandstoffen”: biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG;

113.   „biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen”: biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen in de zin van het voorstel van de Commissie voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (43);

114.   „nieuwe en innovatieve technologie”: een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie;

115.   „balanceringstaken”: de verantwoordelijkheid voor alle onderlinge afwijkingen (onbalans) tussen productie, verbruik en commerciële transacties van een marktpartij (of de door deze gekozen vertegenwoordiger), de zogeheten balanceringsverantwoordelijke, binnen een bepaalde periode, de zogeheten periode voor onbalansverrekening;

116.   „standaardbalanceringstaken”: niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten niet kunnen worden vrijgesteld;

117.   „biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede biogas en de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

118.   „totale levelized costs van energieproductie” (totale LCOE's): een berekening van de kosten van het opwekken van elektriciteit bij het aansluitpunt op het oplaadnetwerk of elektriciteitsnet. Deze omvatten het initiële kapitaal, de disconteringsvoet en de kosten van de productie in continubedrijf, de brandstof en het onderhoud;

119.   „milieubelasting”: een belasting met een bijzondere heffingsgrondslag die een duidelijk negatief milieueffect heeft, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen en/of de producenten en verbruikers worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn;

120.   „Unieminimumbelastingniveau”: het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit wordt hieronder verstaan het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (44) vastgestelde minimumbelastingniveau;

121.   „verontreinigd terrein”: een terrein waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen zijn aangetroffen in zodanige concentraties dat zij een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdende met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond;

122.   „het beginsel de vervuiler betaalt”: het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door de vervuiler die de vervuiling heeft veroorzaakt;

123.   „vervuiling”: de schade die een vervuiler veroorzaakt door het milieu direct of indirect schade toe te brengen of door de voorwaarden te scheppen die deze schade aan de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen veroorzaken;

124.   „energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling”: een systeem voor stadsverwarming en -koeling dat voldoet aan de in de punten 41 en 42 van artikel 2 van Richtlijn 2012/27/EU gegeven definitie van een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling. Onder deze definitie vallen de verwarmings-/koelingsinstallaties en het netwerk (met inbegrip van de daarmee verband houdende faciliteiten) die nodig zijn om de warmte/koeling van bij de productie-eenheden tot bij de locatie van de klanten te brengen;

125.   „vervuiler”: degene die direct of indirect schade toebrengt aan het milieu of de voorwaarden schept die deze schade veroorzaken;

126.   „hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;

127.   „voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;

128.   „recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opwerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

129.   „huidige stand van de techniek”: een proces waarin het hergebruik van een afvalproduct om een eindproduct te maken, een economisch winstgevende normale praktijk is. Indien nodig, moet het concept „huidige stand van de techniek” worden geïnterpreteerd vanuit een Uniaal technologisch en interne-markt-perspectief.

130.   „energie-infrastructuur”: alle fysieke uitrusting of faciliteit die gelegen is binnen de Unie of die de Unie verbindt met één of meer derde landen en die onder de volgende categorieën valt:

a)

wat elektriciteit betreft:

i)

infrastructuur voor transmissie in de zin van artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (45);

ii)

infrastructuur voor distributie in de zin van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2009/72/EG;

iii)

„elektriciteitsopslag”: faciliteiten gebruikt voor de permanente of tijdelijke opslag van elektriciteit in boven- of ondergrondse infrastructuur of geologische locaties, mits deze direct zijn aangesloten op hoogspanningstransmissielijnen ontworpen voor een spanning van 110 kV of meer;

iv)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om de in punten i) tot en met iii) omschreven systemen op een veilige, betrouwbare en efficiënte wijze te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen op alle spanningsniveaus en onderstations, en

v)

„slimme netten”: alle uitrusting, lijnen, kabels of installaties, zowel op transmissie- als op middenspanningsdistributieniveau, die moet dienen voor digitale tweewegs communicatie, (bijna) realtime, interactieve en intelligente monitoring en sturing van elektriciteitsproductie, -transmissie, -distributie en -verbruik binnen een elektriciteitsnetwerk, met het oog op de ontwikkeling van een netwerk dat op efficiënte wijze het gedrag en de acties van alle op het netwerk aangesloten gebruikers (producenten, verbruikers en producenten-verbruikers) integreert, om zo een economisch doelmatig en duurzaam elektriciteitsnet tot stand te brengen met slechts beperkte verliezen, dat van hoge kwaliteit is, met grote voorzieningszekerheid en goed beveiligd;

b)

wat gas betreft:

i)

transmissie- en distributiepijpleidingen voor het transport van aardgas en biogas die deel uitmaken van een netwerk, met uitsluiting van hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor de upstreamdistributie van aardgas;

ii)

de met de in punt i) bedoelde hogedrukgaspijpleidingen verbonden ondergrondse opslagfaciliteiten;

iii)

faciliteiten voor de ontvangst, opslag en hervergassing of decompressie van vloeibaar aardgas (LNG) of gecomprimeerd aardgas (CNG), en

iv)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn voor een veilige, betrouwbare en efficiënte exploitatie van het net of om een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken, met inbegrip van compressorstations;

c)

wat olie betreft:

i)

pijpleidingen voor het transport van ruwe aardolie;

ii)

pompstations en opslagfaciliteiten die nodig zijn voor het functioneren van pijpleidingen voor ruwe aardolie, en

iii)

alle uitrusting of installaties die van essentieel belang zijn om het net in kwestie op een behoorlijke, betrouwbare en efficiënte wijze te laten functioneren, met inbegrip van beschermings-, monitorings- en toezichtssystemen en reverse-flow-apparatuur;

d)

wat CO2 betreft: netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van de benodigde boosterpompstations, voor het transport van CO2 naar opslaglocaties, om het CO2 daar te injecteren in geschikte ondergrondse geologische formaties met het oog op permanente opslag;

131.   „wetgeving inzake de interne energiemarkt”: omvat Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (46), Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (47), Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (48), en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (49), of latere wetgeving die deze wetgeving geheel of ten dele vervangt;

Definities van toepassing op sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

132.   „normale verblijfplaats”: de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. In het geval van iemand die haar/zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan haar/zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt de normale verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats als haar/zijn persoonlijke bindingen te bevinden. Wanneer iemand in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur, wordt de verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als haar/zijn persoonlijke bindingen, ongeacht of zij/hij daar tijdens die activiteit terugkeert. Het feit dat in een andere lidstaat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. Het begrip „normale verblijfplaats” kan echter ook de betekenis hebben die in het nationale recht van lidstaten daaraan wordt gegeven;

Definities voor steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur

133.   „basisbreedband” of „basisbreedbandnetwerken”: netwerken met basisfuncties die zijn gebaseerd op technologieplatforms zoals Asymmetric Digital Subscriber Lines (ADSL) (tot ADSL2+-netwerken), niet-verbeterde kabelnetwerken (zoals DOCSIS 2.0), mobiele netwerken van de derde generatie (UMTS) of satellietsystemen;

134.   „civieltechnische werkzaamheden voor breedband”: civieltechnische werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitrol van een breedbandnetwerk, zoals het openleggen van een straat om de aanleg van (breedband)buizen mogelijk te maken;

135.   „buizen”: ondergrondse pijpen of doorvoeren die worden gebruikt om (vezel-, koper- of coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen;

136.   „fysieke ontbundeling”: het verlenen van toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, hetgeen concurrenten de mogelijkheid biedt om data rechtstreeks en over hun eigen transmissiesystemen door te geven;

137.   „passieve breedbandinfrastructuur”: een breedbandnetwerk zonder enige actieve component. Meestal gaat het om civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten;

138.   „Next Generation Acess netwerken” (NGA-netwerken): geavanceerde netwerken die ten minste de volgende kenmerken hebben: a) zij bieden iedere abonnee betrouwbare diensten aan tegen zeer hoge snelheid via optische (of gelijkwaardige technologie) backhaul-verbindingen die zich voldoende dicht bij de locatie van de gebruiker bevinden om daadwerkelijk een zeer hoge snelheid van de dienst te waarborgen; b) zij ondersteunen diverse geavanceerde digitale diensten, waaronder convergente All-IP-diensten, en c) zij hebben aanzienlijk hogere uploadsnelheden (in vergelijking met basisbreedbandnetwerken). In de huidige stand van de ontwikkeling van de markt en de technologie zijn NGA-netwerken: a) op glasvezelkabels gebaseerde toegangsnetwerken (FFTx); b) geavanceerde, geüpgradede kabelnetten, en c) bepaalde geavanceerde draadloze toegangsnetwerken die een betrouwbare hoge snelheid per abonnee kunnen bieden;

139.   „wholesaletoegang”: toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De ruimst mogelijke toegang die via het betrokken netwerk moet worden verleend, omvat, op basis van de huidige technologische ontwikkelingen, ten minste de volgende toegangsproducten: voor FTTH/FTTB-netwerken: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre, ontbundelde toegang tot de local loop en bitstroomtoegang; voor kabelnetwerken: toegang tot buizen en bitstroomtoegang; voor FFTC-netwerken: toegang tot buizen, subloopontbundeling (SLU) en bitstroomtoegang; voor passieve netwerkinfrastructuur: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre en/of ontbundelde toegang tot de local loop; voor ADSL-gebaseerde breedbandnetwerken: ontbundelde toegang tot de local loop, bitstroomtoegang; voor mobiele of draadloze netwerken: bitstroom, medegebruik van fysieke masten en toegang tot de backhaulnetwerken, en voor satellietplatforms: bitstroomtoegang;

Definities voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

140.   „moeilijke audiovisuele werken”: de werken die de lidstaten op basis van vooraf vastgestelde criteria als dusdanig hebben geïdentificeerd bij het opzetten van regelingen of de toekenning van steun, waarbij het kan gaan om films waarvan de originele versie alleen bestaat in een taal van een lidstaat met een beperkt grondgebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied, of om kortfilms, debuutfilms of tweede films van jonge regisseurs, documentaires, lowbudgetfilms of commercieel anderszins moeilijke werken;

141.   „lijst van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO” (OESO/DAC-lijst): alle landen en territoria die in aanmerking komen voor het ontvangen van officiële ontwikkelingshulp en die zijn opgenomen in de door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde lijst;

142.   „redelijke winst”: wordt bepaald ten opzichte van de voor de betrokken sector gebruikelijke winst. Hoe dan ook zal een rendement op kapitaal dat niet hoger ligt dan de relevante swaprente, met een opslag van 100 basispunten, als redelijk worden beschouwd;

Definities voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

143.   „profsport”: sportbeoefening in loondienst uitgeoefend of als bezoldigde dienst verricht, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst tussen de profsporter en de betrokken sportorganisatie is opgesteld, waarbij de vergoeding hoger ligt dan de deelnemingskosten en een aanzienlijk deel van het inkomen van de sportbeoefenaar vormt. Reis- en verblijfsonkosten om aan een sportevenement deel te nemen, worden voor de toepassing van deze verordening niet als vergoeding beschouwd.

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

Steunregelingen, individuele steun toegekend in het kader van steunregelingen en ad-hocsteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2 of 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag mits die steun voldoet aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en aan de specifieke voorwaarden die voor de desbetreffende steuncategorie in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.

Artikel 4

Aanmeldingsdrempels

1.   Deze verordening is niet van toepassing op steun die de volgende drempels overschrijdt:

a)

voor regionale investeringssteun: het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens het in artikel 2, punt 20, vastgestelde mechanisme, voor een investering met 100 miljoen EUR in aanmerking komende kosten;

b)

voor regionale stadsontwikkelingssteun: 20 miljoen EUR, zoals vastgesteld in artikel 16, lid 3;

c)

voor investeringssteun voor kmo's: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

d)

voor consultancysteun voor kmo's: 2 miljoen EUR per onderneming per project;

e)

voor steun aan kmo's ten behoeve van de deelneming aan beurzen: 2 miljoen EUR per onderneming per jaar;

f)

voor steun aan kmo's ten behoeve van samenwerkingskosten gemaakt door de deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC): 2 miljoen EUR per onderneming per project;

g)

voor risicofinancieringssteun: 15 miljoen EUR per in aanmerking komende onderneming, zoals vastgesteld in artikel 21, lid 9;

h)

voor steun ten behoeve van startersbedrijven: de per onderneming in artikel 22, leden 3, 4 en 5, vastgestelde bedragen;

i)

voor steun voor onderzoek en ontwikkeling:

i)

indien het project overwegend fundamenteel onderzoek is: 40 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „fundamenteel onderzoek” vallen;

ii)

indien het project overwegend industrieel onderzoek is: 20 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „fundamenteel onderzoek” vallen of binnen de beide categorieën „industrieel onderzoek” en „fundamenteel onderzoek” samen;

iii)

indien het project overwegend experimenteel onderzoek is: 15 miljoen EUR per onderneming per project; Dat is het geval wanneer meer dan de helft van de in aanmerking komende kosten van het project wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „experimenteel onderzoek” vallen;

iv)

indien het project een EUREKA-project is of ten uitvoer wordt gelegd in het kader van een gemeenschappelijke onderneming opgericht op grond van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, worden de in de punten i), ii) en iii) genoemde bedragen verdubbeld;

v)

indien de steun aan onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het bruto-subsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten zullen worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op het tijdstip van de steunverlening toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in de punten i) tot en met iv) bedoelde bedragen worden verhoogd met 50 %;

vi)

indien het steun betreft voor technische haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van onderzoeksactiviteiten: 7,5 miljoen EUR per studie;

j)

voor investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur: 20 miljoen EUR per infrastructuur;

k)

voor steun voor innovatieclusters: 7,5 miljoen EUR per cluster;

l)

voor innovatiesteun voor kmo's: 5 miljoen EUR per onderneming per project;

m)

voor steun voor proces- en organisatie-innovatie: 7,5 miljoen EUR per onderneming per project;

n)

voor opleidingssteun: 2 miljoen EUR per opleidingsproject;

o)

voor steun voor de aanwerving van kwetsbare werknemers: 5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

p)

voor steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar;

q)

voor steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar;

r)

voor steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers: 5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

s)

voor investeringssteun voor milieubescherming, met uitsluiting van investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen en steun voor het distributienetwerk-gedeelte van energie-efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingsinstallaties: 15 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

t)

voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten: 10 miljoen EUR, zoals vastgesteld in artikel 39, lid 5;

u)

voor investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen: 20 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

v)

voor exploitatiesteun ten behoeve van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en exploitatiesteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen in kleinschalige installaties: 15 miljoen EUR per onderneming per project. Wanneer de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure op grond van artikel 42: 150 miljoen EUR per jaar, rekening houdende met het gecombineerde budget van alle onder artikel 42 vallende regelingen;

w)

voor investeringssteun voor het distributienetwerk voor stadsverwarming of -koeling: 20 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

x)

voor investeringssteun voor energie-infrastructuur: 50 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

y)

voor steun ten behoeve van breedbandinfrastructuur: 70 miljoen EUR van de totale kosten per project;

z)

voor investeringssteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 100 miljoen EUR per project; voor exploitatiesteun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: 50 miljoen EUR per onderneming per jaar;

aa)

voor steunregelingen voor audiovisuele werken: 50 miljoen EUR per regeling per jaar;

bb)

voor investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele infrastructuur: 15 miljoen EUR of de totale kosten indien deze meer dan 50 miljoen EUR per project bedragen; voor exploitatiesteun voor sportinfrastructuur: 2 miljoen EUR per infrastructuurvoorziening per jaar, en

cc)

voor investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen: 10 miljoen EUR of de totale kosten indien deze meer dan 20 miljoen EUR bedragen voor dezelfde infrastructuurvoorziening.

2.   De in lid 1 vastgestelde of bedoelde drempels worden niet omzeild door de steunregelingen of steunprojecten kunstmatig op te splitsen.

Artikel 5

Transparantie van steun

1.   Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse behoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”).

2.   De volgende categorieën steun worden als transparant aangemerkt:

a)

steun in de vorm van subsidies en rentesubsidies;

b)

steun in de vorm van leningen wanneer voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent het referentiepercentage is gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening;

c)

steun in de vorm van garanties:

i)

wanneer het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of

ii)

wanneer, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van de garantie door de Commissie is aanvaard op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (50), of een mededeling die deze vervangt, na aanmelding van die methode bij de Commissie op grond van een op staatssteungebied door de Commissie vastgestelde verordening die op dat moment van toepassing is, en de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn;

d)

steun in de vorm van belastingvoordelen wanneer door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert dat het toepasselijke plafond niet wordt overschreden;

e)

steun ten behoeve van regionale stadsontwikkeling indien de voorwaarden van artikel 16 zijn vervuld;

f)

steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen indien de voorwaarden van artikel 21 zijn vervuld;

g)

steun ten behoeve van startersbedrijven indien de voorwaarden van artikel 22 zijn vervuld;

h)

steun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten indien de voorwaarden van artikel 39 zijn vervuld;

i)

steun in de vorm van opslagen bovenop de marktprijs indien de voorwaarden van artikel 42 zijn vervuld;

j)

steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten indien het totale nominale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet uitkomt boven de krachtens deze verordening toepasselijke plafonds of indien, vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot door de Commissie is aanvaard nadat die methode bij de Commissie is aangemeld.

Artikel 6

Stimulerend effect

1.   Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.

2.   Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

de naam en de grootte van de onderneming;

b)

een beschrijving van het project, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum;

c)

de locatie van het project;

d)

een lijst van de projectkosten, en

e)

het soort steun (subsidie, lening, garantie, terugbetaalbaar voorschot, kapitaalinjectie enz.) en het bedrag aan overheidsfinanciering dat voor het project nodig is.

3.   Ad-hocsteun aan grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben, indien, behalve om te voldoen aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde, de lidstaat, voordat hij de betrokken steun toekent, zich ervan heeft vergewist dat uit door de begunstigde onderneming opgestelde documenten blijkt dat de steun zal leiden tot één of meer van de volgende situaties:

a)

in het geval van regionale investeringssteun: een project wordt uitgevoerd dat — zonder de steun — niet in het betrokken gebied zou zijn uitgevoerd of in het betrokken gebied onvoldoende winstgevend zou zijn geweest voor de begunstigde;

b)

in alle overige gevallen: wanneer er sprake is van:

een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun, of

een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de steun, of

een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid.

4.   In afwijking van de leden 2 en 3 worden maatregelen in de vorm van belastingvoordelen geacht een stimulerend effect te hebben indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de maatregel vestigt overeenkomstig objectieve criteria een aanspraak op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

b)

de maatregel is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn aangevangen, behalve in het geval van fiscale vervolgregelingen, wanneer de activiteit reeds onder de vroegere regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

5.   In afwijking van de leden 2, 3 en 4 hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:

a)

bij regionale exploitatiesteun: indien de voorwaarden van artikel 15 zijn vervuld;

b)

bij steun om kmo's toegang tot financiering te geven: indien de desbetreffende voorwaarden van de artikelen 21 en 22 zijn vervuld;

c)

bij steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers en steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap: indien de desbetreffende voorwaarden van, onderscheidenlijk, artikel 32 en 33 zijn vervuld;

d)

bij steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap: indien de voorwaarden van artikel 34 zijn vervuld;

e)

bij steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG: indien de voorwaarden van artikel 44 van deze verordening zijn vervuld;

f)

bij steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen: indien de voorwaarden van artikel 50 zijn vervuld;

g)

bij sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden: indien de voorwaarden van artikel 51 zijn vervuld;

h)

bij steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed: indien de voorwaarden van artikel 53 zijn vervuld.

Artikel 7

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

1.   Bij de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten zijn alle bedragen die worden gebruikt, de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken, die duidelijk, gespecificeerd en actueel zijn.

2.   Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun.

3.   Steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot hun waarde op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing is.

4.   Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen.

5.   Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het bruto-subsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op het tijdstip van de toekenning van de steun toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten worden verhoogd met 10 procentpunten.

6.   Wanneer regionale steun wordt toegekend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten, mogen de maximale steunintensiteiten die zijn vastgesteld op een regionale-steunkaart welke van kracht is op het tijdstip van de toekenning van de steun, niet worden verhoogd.

Artikel 8

Cumulering

1.   Om te bepalen of de in artikel 4 voor aanmelding vastgestelde drempels en de maximale steunintensiteiten van hoofdstuk III in acht worden genomen, wordt het totale bedrag aan staatssteun ten behoeve van de gesteunde activiteit of het gesteunde project of de gesteunde onderneming in aanmerking genomen.

2.   Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecumuleerd met staatssteun, wordt alleen met deze laatste rekening gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het in de toepasselijke regels van het Unierecht vastgestelde gunstigste financieringspercentage niet overschrijdt.

3.   Krachtens deze verordening vrijgestelde steun met identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met:

a)

andere staatssteun, zolang die maatregelen andere identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen;

b)

andere staatssteun ten behoeve van dezelfde — geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten mits deze cumulering niet ertoe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die krachtens deze verordening voor deze steunmaatregel gelden, wordt overschreden.

4.   Krachtens de artikelen 21, 22 en 23 van deze verordening vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteunmaatregelen mét identificeerbare in aanmerking komende kosten. Steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, tot de hoogste desbetreffende totale financieringsdrempel in de specifieke omstandigheden van elke zaak zoals die zijn vastgelegd in deze of een andere groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie.

5.   Krachtens deze verordening vrijgestelde steun wordt niet gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten indien dit soort cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de steunintensiteiten die in hoofdstuk III van deze verordening zijn vastgesteld.

6.   In afwijking van lid 3, onder b), mag steun ten behoeve van werknemers met een handicap, zoals bepaald in de artikelen 33 en 34, worden gecumuleerd met andere krachtens deze verordening vrijgestelde steun met betrekking tot diezelfde in aanmerking komende kosten tot boven de hoogste, krachtens deze verordening geldende drempel, mits die cumulering niet resulteert in een steunintensiteit van meer dan 100 % van de desbetreffende kosten gedurende de gehele periode waarin de betrokken werknemers in dienst zijn.

Artikel 9

Publicatie en informatie

1.   De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, worden gepubliceerd:

a)

de in artikel 11 van deze verordening bedoelde beknopte informatie in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, of een link die daartoe toegang biedt;

b)

de volledige tekst van elke steunmaatregel, als bedoeld in artikel 11, of een link die toegang biedt tot de volledige tekst;

c)

de in bijlage III bedoelde gegevens over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR.

Wat betreft steun die wordt toegekend voor projecten in het kader van de Europese territoriale samenwerking (ETC), wordt de in dit lid bedoelde informatie geplaatst op de website van de lidstaat waarin de betrokken managementautoriteit, in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, is gevestigd. De deelnemende lidstaten kunnen echter ook beslissen dat elk van hen de gegevens over de steunmaatregelen op zijn grondgebied moet verschaffen op de respectieve websites.

2.   Voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen en voor regelingen die onder artikel 16 en artikel 21 vallen (51), worden de in lid 1, onder c), van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld indien lidstaten de verlangde informatie over individuele steunbedragen publiceren volgens deze tranches (in miljoen EUR):

 

0,5-1,

 

1-2,

 

2-5,

 

5-10,

 

10-30, en

 

30 en meer.

3.   Voor regelingen die onder artikel 51 van deze verordening vallen, zijn de in dit artikel vastgestelde publicatieverplichtingen niet van toepassing op eindgebruikers.

4.   De in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde gegevens worden georganiseerd en toegankelijk gemaakt op een gestandaardiseerde wijze, zoals beschreven in bijlage III, en bieden daadwerkelijke zoekmogelijkheden en downloadfuncties. De in lid 1 bedoelde gegevens worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun of, in het geval van steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar vanaf de datum voor het indienen van de belastingaangifte, en blijven beschikbaar voor ten minste tien jaar vanaf de datum waarop de steun is verleend.

5.   De Commissie publiceert op haar website:

a)

de links naar de in lid 1 van dit artikel bedoelde websites;

b)

de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie.

6.   De lidstaten voldoen uiterlijk binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan het bepaalde in dit artikel.

HOOFDSTUK II

MONITORING

Artikel 10

Intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling

Wanneer een lidstaat steun verleent die beweerdelijk krachtens deze verordening van de verplichting tot aanmelding is vrijgesteld, zonder aan de in de hoofdstukken I, II en III vastgestelde voorwaarden te voldoen, kan de Commissie, nadat zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat alle of sommige door de betrokken lidstaat in de toekomst vast te stellen steunmaatregelen die anders aan de voorwaarden van deze verordening zouden voldoen, bij de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag moeten worden aangemeld. De aan te melden maatregelen kunnen worden beperkt tot maatregelen waarmee bepaalde soorten steun worden verleend of maatregelen ten behoeve bepaalde begunstigden of steunmaatregelen die door bepaalde autoriteiten van de betrokken lidstaat worden genomen.

Artikel 11

Verslaglegging

Lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC), ook de lidstaat waarin de managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad is gevestigd, doen de Commissie toekomen:

a)

via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie: de beknopte informatie over elke, krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, samen met een link die toegang biedt tot de volledige tekst van de steunmaatregel, met inbegrip van de aanpassingen daaraan, binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan;

b)

een jaarlijks verslag, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (52) (als gewijzigd), in elektronisch formaat, over de toepassing van deze verordening, dat de in de uitvoeringsverordening vermelde gegevens bevat, met betrekking tot elk volledig jaar, of deel daarvan, waarin de onderhavige verordening van toepassing is.

Artikel 12

Monitoring

Om de Commissie in staat te stellen de krachtens deze verordening van aanmelding vrijgestelde steun te monitoren, houden de lidstaten of, in het geval van steun toegekend voor projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC), eventueel ook de lidstaat waarin de managementautoriteit is gevestigd, gedetailleerde dossiers bij met de gegevens en bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Deze dossiers worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun werd verleend of, in het geval van regelingen, de laatste steun is verleend. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie binnen een termijn van 20 werkdagen, of binnen de in het verzoek vastgestelde langere termijn, alle gegevens en bewijsstukken die de Commissie nodig acht om de toepassing van deze verordening te kunnen monitoren.

HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN STEUN

DEEL 1

Regionale steun

Onderdeel A

Regionale investerings- en exploitatiesteun

Artikel 13

Toepassingsgebied van regionale steun

Dit deel is niet van toepassing op:

a)

steun ten behoeve van activiteiten in de ijzer- en staalindustrie, de kolenindustrie, de scheepsbouw, de synthetischevezelindustrie, de vervoersector en de daarmee verband houdende infrastructuur, en de energieproductie, -distributie en -infrastructuur;

b)

regionale steun in de vorm van regelingen die zijn gericht op een beperkt aantal specifieke economische sectoren. Regelingen die zijn gericht op toeristische activiteiten, breedbandinfrastructuur of de verwerking en afzet van landbouwproducten, gelden niet als gericht op specifieke economische sectoren;

c)

regionale steun in de vorm van regelingen die de vervoerskosten van in ultraperifere of in dunbevolkte gebieden geproduceerde goederen compenseren en die ten behoeve komt van:

i)

activiteiten die verband houden met de productie, verwerking of afzet van de in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten, of

ii)

activiteiten die in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (53) zijn ingedeeld als landbouw, bosbouw en visserij onder sectie A van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, als winning van delfstoffen onder sectie B van NACE Rev. 2 en als productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht onder sectie D van NACE Rev. 2, of

iii)

goederenvervoer via pijpleidingen;

d)

individuele regionale investeringssteun voor een begunstigde die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) heeft gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, in het betrokken gebied is voltooid;

e)

regionale exploitatiesteun toegekend aan ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit valt onder sectie K „Financiële activiteiten en verzekeringen” van NACE Rev. 2, of aan ondernemingen die intragroepsactiviteiten verrichten en waarvan de hoofdactiviteit valt onder de klassen 70.10 „Activiteiten van hoofdkantoren” of 70.22 „Overige adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering” van NACE Rev. 2.

Artikel 14

Regionale investeringssteun

1.   Maatregelen inzake regionale investeringssteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun wordt toegekend in steungebieden.

3.   In steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, kan steun worden verleend ten behoeve van een initiële investering, ongeacht de grootte van de begunstigde onderneming. In steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, kan steun worden verleend aan kmo's ten behoeve van iedere vorm van initiële investering. Steun voor grote ondernemingen wordt toegekend voor een initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in het betrokken gebied.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa;

b)

de geraamde loonkosten die voortvloeien uit banencreatie door een initiële investering, berekend over een periode van twee jaar, of

c)

een combinatie van de punten a) en b) die het bedrag uit punt a) of b) niet overschrijdt, als dit hoger is.

5.   Nadat de investering is voltooid, blijft deze in het betrokken gebied behouden gedurende ten minste vijf jaar of, in het geval van kmo's, ten minste drie jaar. Een en ander staat er niet aan in de weg dat installaties of uitrusting die in deze periode verouderd of defect raken, worden vervangen, op voorwaarde dat de economische activiteiten gedurende de betrokken minimumperiode in het bewuste gebied behouden blijven.

6.   De activa zijn nieuw, behalve bij kmo's en voor de overname van een vestiging. Kosten met betrekking tot de huur/leasing van materiële activa kunnen op de volgende voorwaarden in aanmerking worden genomen:

a)

voor gronden en gebouwen blijft de huurovereenkomst na het verwachte tijdstip van de voltooiing van het investeringsproject ten minste vijf jaar lopen in het geval van grote ondernemingen of drie jaar in het geval van kmo's;

b)

voor installaties of machines vindt de huur plaats in de vorm van financiële leasing en houdt deze voor de begunstigde van de steun een verplichting in om de activa na afloop van de leaseovereenkomst te kopen.

Bij de verwerving van de activa van een vestiging in de zin van artikel 2, punt 49, worden alleen de kosten voor de aankoop van de activa van derden die geen banden met de koper hebben, in aanmerking genomen. De transactie vindt op marktvoorwaarden plaats. Indien vóór de aankoop van activa reeds steun is verleend ten behoeve van de verwerving van die activa, worden de kosten van die activa in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de verwerving van een vestiging. Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De verwerving van aandelen is geen initiële investering.

7.   Voor steun ten behoeve van een fundamentele verandering in het productieproces moeten de in aanmerking komende kosten hoger liggen dan de in de drie voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa. Voor steun ten behoeve van diversificatie van een bestaande vestiging moeten de in aanmerking komende kosten ten minste 200 % hoger liggen dan de boekwaarde van de opnieuw gebruikte activa, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

8.   Immateriële activa komen in aanmerking voor de berekening van investeringskosten indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;

b)

zij kunnen worden afgeschreven;

c)

zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en

d)

zij worden opgenomen bij de activa van de steun ontvangende onderneming en blijven gedurende ten minste vijf jaar of, in het geval van kmo's, drie jaar verbonden met het project waarvoor de steun wordt toegekend.

Voor grote ondernemingen komen de kosten van immateriële activa slechts in aanmerking tot een maximum van 50 % van de totale in aanmerking komende investeringskosten voor de initiële investering.

9.   Wanneer in aanmerking komende kosten worden berekend aan de hand van de geraamde loonkosten als bedoeld in lid 4, onder b), worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

a)

het investeringsproject leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, d.w.z. dat alle verloren gegane banen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode schijnbare aantal geschapen arbeidsplaatsen.

b)

iedere arbeidsplaats wordt binnen drie jaar na de voltooiing van de werkzaamheden ingevuld, en

c)

iedere via de investering geschapen arbeidsplaats blijft binnen het betrokken gebied behouden gedurende een periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, of drie jaar in het geval van kmo's.

10.   Regionale steun voor de uitbouw van breedbandnetwerken vervult de volgende voorwaarden:

a)

steun wordt alleen verleend in gebieden waar er geen netwerk van dezelfde categorie (basisbreedband of NGA) voorhanden is en waar dit netwerk binnen drie jaar vanaf de subsidiebeschikking waarschijnlijk ook niet op zakelijke voorwaarden zal worden uitgerold, en

b)

de exploitant van het gesubsidieerde netwerk biedt op eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden actieve en passieve wholesaletoegang, met inbegrip van fysieke ontbundeling in het geval van NGA-netwerken, en

c)

steun wordt toegewezen via een concurrerende selectieprocedure.

11.   Regionale steun voor onderzoeksinfrastructuur wordt alleen toegekend indien de steun afhankelijk wordt gesteld van de eis dat transparante en niet-discriminerende toegang tot deze gesteunde infrastructuur wordt verleend.

12.   De steunintensiteit, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent, overschrijdt het intensiteitsplafond dat is vastgesteld op de regionale-steunkaart die van kracht is op het tijdstip van de steunverlening in het betrokken gebied, niet. Wanneer de steunintensiteit wordt berekend op grond van lid 4, onder c), bedraagt de maximale steunintensiteit niet méér dan het gunstigste steunbedrag dat de toepassing van die intensiteit op grond van investeringskosten of loonkosten oplevert. Voor grote investeringsprojecten komt het steunbedrag niet hoger uit dan het bijgestelde steunbedrag, berekend volgens het in artikel 2, punt 20, vastgestelde mechanisme.

13.   Een initiële investering die door dezelfde begunstigde (op groepsniveau) wordt opgestart binnen een periode van drie jaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden in een andere gesteunde investering in dezelfde niveau 3-regio van de Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), wordt beschouwd als onderdeel van hetzelfde investeringsproject. Wanneer dit ene investeringsproject een groot investeringsproject is, bedraagt het totale steunbedrag voor dit individuele investeringsproject niet meer dan het bijgestelde steunbedrag voor grote investeringsprojecten.

14.   De begunstigde van de steun moet een financiële bijdrage van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten leveren, hetzij uit eigen middelen hetzij via externe financiering, in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid. In de ultraperifere gebieden kan een investering door een kmo steun ontvangen met een maximale steunintensiteit van meer dan 75 %; in dergelijke omstandigheden wordt het resterende gedeelte verschaft door een financiële bijdrage van de begunstigde van de steun.

15.   Voor een initiële investering in verband met projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC) die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 vallen, is de steunintensiteit van het gebied waarin de initiële investering gevestigd is, van toepassing op alle begunstigden die aan het project deelnemen. Indien de initiële investering in twee of meer steungebieden is gevestigd, is de maximale steunintensiteit de intensiteit die van toepassing is in het steungebied waar het hoogste bedrag aan in aanmerking komende kosten wordt gemaakt. In steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voor steun in aanmerking komen, geldt deze bepaling voor grote ondernemingen alleen indien de initiële investering een nieuwe economische activiteit betreft.

Artikel 15

Regionale exploitatiesteun

1.   Regelingen inzake regionale exploitatiesteun in ultraperifere gebieden en dunbevolkte gebieden zoals die door de lidstaten op hun door de Commissie goedgekeurde regionale-steunkaart zijn aangewezen overeenkomstig punt 161 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (54), zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De regelingen inzake regionale exploitatiesteun compenseren:

a)

de bijkomende vervoerskosten voor goederen die zijn geproduceerd in voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden, alsmede de bijkomende vervoerskosten van in die gebieden verder verwerkte goederen, onder de volgende voorwaarden:

i)

de begunstigden hebben hun productieactiviteiten in die gebieden;

ii)

de steun is objectief vooraf kwantificeerbaar op basis van een vast bedrag of een percentage per tonkilometer of andere relevante eenheid;

iii)

deze bijkomende vervoerskosten worden berekend op basis van het traject van de goederen binnen de nationale grenzen van de lidstaat, gebruikmakend van vervoermiddelen die voor de begunstigde de laagste kostprijs opleveren. Alleen in ultraperifere gebieden mogen bijkomende vervoerskosten voor goederen welke in die gebieden verder worden verwerkt, de kosten omvatten van het vervoer van die goederen van hun plaats van productie naar die gebieden;

b)

de bijkomende exploitatiekosten niet zijnde vervoerskosten die in ultraperifere gebieden ontstaan als een rechtstreeks gevolg van één of meer van de in artikel 349 van het Verdrag bedoelde blijvende handicaps, op de volgende voorwaarden:

i)

de begunstigden hebben hun economische activiteiten in een ultraperifeer gebied;

ii)

het jaarlijkse steunbedrag per begunstigde bedraagt in alle regelingen voor exploitatiesteun ten hoogste:

15 % van de door de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied gegenereerde jaarlijkse bruto toegevoegde waarde, of

25 % van de jaarlijkse arbeidskosten die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied moet maken, of

10 % van de jaaromzet die de begunstigde in het betrokken ultraperifere gebied behaalt.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in dit artikel vastgestelde in aanmerking komende bijkomende kosten.

Onderdeel B

Stadsontwikkelingssteun

Artikel 16

Regionale stadsontwikkelingssteun

1.   Regionale stadsontwikkelingssteun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Stadsontwikkelingsprojecten voldoen aan de volgende criteria:

a)

zij worden ten uitvoer gelegd via stadsontwikkelingsfondsen in steungebieden;

b)

zij worden gecofinancierd door Europese structuur- en investeringsfondsen;

c)

zij ondersteunen de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde strategie voor duurzame stadsontwikkeling.

3.   De totale investeringen in een stadsontwikkelingsproject in het kader van steunmaatregelen voor stadsontwikkeling bedragen ten hoogste 20 miljoen EUR.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het stadsontwikkelingsproject voor zover deze voldoen aan de artikelen 65 en 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (55).

5.   Steun die een stadsontwikkelingsfonds aan de in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten toekent, kan de vorm hebben van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties of een mix daarvan.

6.   De stadsontwikkelingssteun dient als hefboom voor bijkomende investeringen van particuliere investeerders op het niveau van de stadsontwikkelingsfondsen of de stadsontwikkelingsprojecten, zodat daarmee een bedrag van in totaal ten minste 30 % van de totale financiering voor een stadsontwikkelingsproject wordt bereikt.

7.   Particuliere en publieke investeerders kunnen een bijdrage in contanten of in natura (of een combinatie van beiden) leveren voor de tenuitvoerlegging van een stadsontwikkelingsproject. Een bijdrage in natura wordt verrekend tegen marktwaarde, zoals gecertificeerd door een onafhankelijke, gekwalificeerde deskundige of een bevoegde officiële instantie.

8.   De stadsontwikkelingsmaatregelen voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

managers van stadsontwikkelingsfondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie tussen de managers van stadsontwikkelingsfondsen op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van managers van stadsontwikkelingsfondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;

b)

de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;

c)

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

d)

in het geval van garanties voor particuliere investeerders in stadsontwikkelingsprojecten wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille.

e)

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het stadsontwikkelingsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;

f)

het stadsontwikkelingsfonds wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht. De lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt, om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van stadsontwikkeling volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.

9.   Stadsontwikkelingsfondsen worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de managers van het stadsontwikkelingsfonds voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

de managers van stadsontwikkelingsfondsen zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

b)

de vergoeding van de managers van stadsontwikkelingsfondsen is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer een manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

c)

de managers van stadsontwikkelingsfondsen ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding, of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

d)

de managers van stadsontwikkelingsfondsen bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in stadsontwikkelingsprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de stedelijke ontwikkeling worden aangetoond;

e)

voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.

10.   Wanneer een stadsontwikkelingfonds leningen of garanties verstrekt voor stadsontwikkelingsprojecten, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:

a)

in het geval van leningen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel;

b)

in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 3 van dit artikel.

11.   De lidstaat kan de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van stadsontwikkeling aan een met het beheer belaste entiteit toewijzen.

DEEL 2

Kmo-steun

Artikel 17

Investeringssteun voor kmo's

1.   Investeringssteun ten behoeve van kmo's die binnen of buiten het grondgebied van de Unie actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn:

a)

de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa, en/of

b)

de geraamde loonkosten voor rechtstreeks door het investeringsproject gecreëerde banen, berekend over een periode van twee jaar.

3.   Om als in aanmerking komende kosten onder de toepassing van dit artikel te kunnen vallen, bestaat een investering in:

a)

een investering in materiële en/of immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een bestaande vestiging in nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of

b)

de overname van activa die behoren tot een vestiging, wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

de vestiging is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen;

de activa worden aangekocht van derden zonder banden met de koper;

de transactie vindt op marktvoorwaarden plaats.

Wanneer een lid van de familie van de oorspronkelijke eigenaar of een werknemer een kleine onderneming overneemt, vervalt de voorwaarde dat de activa worden verworven van derden zonder banden met de koper. De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming vormt geen initiële investering.

4.   De immateriële activa voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

a)

zij worden uitsluitend in de steun ontvangende vestiging gebruikt;

b)

zij worden als afschrijfbare activa beschouwd;

c)

zij worden op marktvoorwaarden aangekocht van derden zonder banden met de koper, en

d)

zij behoren ten minste drie jaar tot de activa van de onderneming.

5.   Rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

de werkgelegenheid komt binnen drie jaar na de voltooiing van de investering tot stand;

b)

er is een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden;

c)

deze werkgelegenheid blijft behouden gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a)

20 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine ondernemingen;

b)

10 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen.

Artikel 18

Consultancysteun voor kmo's

1.   Consultancysteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de door externe consultants verrichte consultancydiensten.

4.   De betrokken diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting, of reclame.

Artikel 19

Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen

1.   Steun ten behoeve van de deelneming van kmo's aan beurzen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de deelname van een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 20

Steun voor samenwerkingskosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende kmo's

1.   Steun voor samenwerkingskosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (ETC) deelnemende kmo's die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad vallen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

kosten voor organisatorische samenwerking, met inbegrip van de kosten van personeel en kantoren voor zover die verband houden met het samenwerkingsproject;

b)

kosten voor door externe consultants en dienstverrichters verleende advies- en ondersteuningsdiensten met betrekking tot samenwerking;

c)

reiskosten, kosten van uitrusting en investeringsuitgaven die rechtstreeks met het project verband houden, afschrijving van werktuigen en uitrusting die rechtstreeks voor het project worden gebruikt.

3.   De in lid 2, onder b), bedoelde diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverlening of routinematige reclame.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 3

Steun om kmo's toegang tot financiering te geven

Artikel 21

Risicofinancieringssteun

1.   Risicofinancieringssteunregelingen ten behoeve van kmo's zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Op het niveau van financiële intermediairs kan risicofinancieringssteun aan onafhankelijke particuliere investeerders een van de volgende vormen hebben:

a)

eigen vermogen of quasi-eigen-vermogen, of een financiële dotatie om risicofinancieringsinvesteringen direct of indirect aan in aanmerking komende ondernemingen te verschaffen,

b)

leningen om — direct of indirect — risicofinancieringsinvesteringen te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen,

c)

garanties om verliezen te dekken op — direct of indirect — aan in aanmerking komende ondernemingen verschafte risicofinancieringsinvesteringen.

3.   Op het niveau van onafhankelijke particuliere investeerders kan risicofinancieringssteun de in lid 2 van dit artikel genoemde vormen hebben, of de vorm van fiscale prikkels voor particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn die direct of indirect risicofinanciering aan in aanmerking komende kmo's verschaffen.

4.   Op het niveau van in aanmerking komende ondernemingen kan risicofinancieringssteun de vorm hebben van investeringen van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties of een mix daarvan.

5.   In aanmerking komen ondernemingen die op het tijdstip van de initiële risicofinancieringsinvestering niet-beursgenoteerde kmo's zijn en ten minste aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn niet op een markt actief geweest;

b)

zij zijn minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop actief op een markt;

c)

zij vergen een initiële risicofinancieringsinvestering die, op basis van een ondernemingsplan dat is opgesteld met het oog op het betreden van een nieuwe productmarkt of geografische markt, meer bedraagt dan 50 % van de gemiddelde jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar.

6.   De risicofinancieringssteun kan ook betrekking hebben op vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen, ook na de in lid 5, onder b), vermelde periode van zeven jaar, mits elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

het totale bedrag aan risicofinanciering bedoeld in lid 9 wordt niet overschreden;

b)

in de mogelijkheid van vervolginvesteringen was voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan;

c)

de onderneming die de vervolginvesteringen ontvangt, is niet verbonden geraakt, in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I, met een andere onderneming dan de financiële intermediair of de onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van de maatregel risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit aan de voorwaarden van de kmo-definitie voldoet.

7.   Voor investeringen van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen in in aanmerking komende ondernemingen, mag een risicofinancieringsmaatregel alleen steun ten behoeve van vervangingskapitaal verlenen indien dit wordt gecombineerd met nieuw kapitaal dat ten minste 50 % van iedere investeringsronde in de in aanmerking komende ondernemingen vertegenwoordigt.

8.   Voor eigenvermogens- en quasi-eigenvermogensinstrumenten als bedoeld in lid 2, onder a), kan ten hoogste 30 % van de totale kapitaalbijdragen van de financiële intermediair en het niet-gestorte toegezegd kapitaal worden gebruikt voor liquiditeitsbeheer.

9.   Het totale, in lid 4 bedoelde bedrag aan risicofinanciering bedraagt bij iedere risicofinancieringsmaatregel ten hoogste 15 miljoen EUR per in aanmerking komende onderneming.

10.   Voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, dient de risicofinancieringsmaatregel als hefboom voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de in aanmerking komende ondernemingen, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage de volgende minimumdrempels bereikt:

a)

10 % van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen vóór hun eerste commerciële verkoop op een markt;

b)

40 % van de risicofinanciering verschaft aan de in aanmerking komende ondernemingen als bedoeld in lid 5, onder b);

c)

60 % van de risicofinanciering die wordt verschaft ten behoeve van investeringen aan in lid 5, onder c), bedoelde, in aanmerking komende ondernemingen en ten behoeve van vervolginvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen na de in lid 5, onder b), vermelde periode van zeven jaar.

11.   Wanneer een risicofinancieringsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd via een financiële intermediair die zich richt op in aanmerking komende ondernemingen in verschillende ontwikkelingsfasen als bedoeld in lid 10, en deze maatregel niet voorziet in particuliere deelneming in het kapitaal op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen, bereikt de financiële intermediair een particulier deelnemingspercentage van ten minste het gewogen gemiddelde op basis van het volume van de individuele investeringen in de onderliggende portefeuille en dat wordt verkregen door de toepassing van de minimale deelnemingspercentages op dergelijke investeringen als bedoeld in lid 10.

12.   Een risicofinancieringsmaatregel discrimineert niet tussen financiële intermediairs op grond van hun plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen.

13.   Een risicofinancieringsmaatregel voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

hij wordt ten uitvoer gelegd via één of meer financiële intermediairs, behalve voor fiscale prikkels voor particuliere investeerders ten aanzien van hun directe investeringen in in aanmerking komende ondernemingen;

b)

financiële intermediairs, alsmede investeerders of fondsmanagers worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming;

c)

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

d)

in het geval van garanties die onder lid 2, punt c), vallen, wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

14.   Bij risicofinancieringsmaatregelen wordt gezorgd voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

financiële intermediairs worden opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht;

b)

de lidstaat, of de met de tenuitvoerlegging van de maatregel belaste entiteit, zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt, met onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en van een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van de betrokken portefeuille investeringen;

c)

de verschaffing van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen is gebaseerd op een levensvatbaar ondernemingsplan, dat nadere gegevens bevat over product, verkopen en winstgevendheidsontwikkeling, waarbij de financiële levensvatbaarheid vooraf is bepaald;

d)

voor iedere investering van eigen vermogen en quasi-eigen-vermogen is er een heldere en realistische exitstrategie voorhanden.

15.   De financiële intermediairs worden beheerd op zakelijke basis. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de financiële intermediair en, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, de fondsmanager ervan voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

b)

hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager of de financiële intermediair wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende selectieoproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

c)

zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

d)

zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen;

e)

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het investeringsfonds, zoals de raad van toezicht of het adviescomité.

16.   Een risicofinancieringsmaatregel waarbij garanties of leningen aan in aanmerking komende ondernemingen worden verstrekt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

als gevolg van de maatregel verricht de financiële intermediair investeringen die deze zonder de steun niet, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zou hebben verricht. De financiële intermediair is in staat aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat alle voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentepercentages;

b)

in het geval van leningen wordt het nominale kredietbedrag in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 9;

c)

in het geval van garanties wordt het nominale bedrag van de onderliggende lening in aanmerking genomen bij het berekenen van het maximale investeringsbedrag ten behoeve van lid 9. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.

17.   Een lidstaat kan de tenuitvoerlegging van een risicofinancieringsmaatregel aan een met het beheer belaste entiteit toewijzen.

18.   Risicofinancieringssteun voor kmo's die niet voldoet aan de in lid 5 vastgestelde voorwaarden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits:

a)

op het niveau van de kmo's de steun voldoet aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1407/2013, en

b)

alle in dit artikel vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, behalve de voorwaarden bedoeld in de leden 5, 6, 9, 10 en 11, en

c)

voor risicofinancieringsmaatregelen die eigenvermogens-, quasi-eigenvermogens- of leningsinvesteringen aan in aanmerking komende ondernemingen verschaffen, de risicofinancieringsmaatregel als hefboom dient voor aanvullende financiering van onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de financiële intermediairs of de kmo's, zodat het totale particuliere deelnemingspercentage ten minste 60 % van de aan de kmo's verschafte risicofinanciering bedraagt.

Artikel 22

Starterssteun

1.   Regelingen inzake starterssteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   In aanmerking komen niet-beursgenoteerde kleine ondernemingen tot vijf jaar na hun registratie, die nog geen winst hebben uitgekeerd en niet uit een fusie zijn ontstaan. Voor in aanmerking komende ondernemingen die zich niet hoeven te laten registreren, kan de periode van vijf jaar om in aanmerking te komen, geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten.

3.   Starterssteun heeft de vorm van:

a)

leningen tegen een rente die niet marktconform is, met een looptijd van tien jaar en voor een nominaal bedrag van ten hoogste 1 miljoen EUR, of 1,5 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 2 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen. Voor leningen met een looptijd tussen vijf en tien jaar kunnen de maximumbedragen worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de lening. Voor leningen met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximumbedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar;

b)

garanties met premies die niet marktconform zijn, met een looptijd van tien jaar en een gegarandeerd leningbedrag van ten hoogste 1,5 miljoen EUR, of 2,25 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 3 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen. Voor garanties met een looptijd tussen vijf en tien jaar kan het maximaal gegarandeerde bedrag worden bijgesteld door bovenstaande bedragen te vermenigvuldigen met een ratio tien jaar/daadwerkelijke looptijd van de garantie. Voor garanties met een looptijd van minder dan vijf jaar is het maximaal gegarandeerde bedrag hetzelfde als voor leningen met een looptijd van vijf jaar. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.

c)

subsidies, met inbegrip van eigenvermogens- of quasi-eigenvermogensinvesteringen, rentekortingen en kortingen op de garantiepremies tot maximaal 0,4 miljoen EUR bruto-subsidie-equivalent, of 0,6 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen, of 0,8 miljoen EUR voor ondernemingen gevestigd in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen.

4.   Een begunstigde kan steun ontvangen via een mix van de in lid 3 van dit artikel bedoelde steuninstrumenten, mits het aandeel van de via één steuninstrument verleende steun, berekend op basis van het voor dat instrument toegestane maximale steunbedrag, in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het resterende deel van het maximale steunbedrag dat is toegestaan voor de overige instrumenten die onderdeel vormen van dit soort gemengde instrument.

5.   Voor kleine en innovatieve ondernemingen kunnen de in lid 3 genoemde maximumbedragen worden verdubbeld.

Artikel 23

Steun voor in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms

1.   Steun ten behoeve van in kmo's gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Wanneer de exploitant van het platform een kleine onderneming is, kan de steunmaatregel de vorm aannemen van starterssteun voor de platformexploitant; in dat geval zijn de voorwaarden van artikel 22 van toepassing.

De steunmaatregel kan de vorm aannemen van fiscale prikkels voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn, ten behoeve van hun via een alternatief handelsplatform verlopende risicofinancieringsinvesteringen in in aanmerking komende ondernemingen op de in artikel 21 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 24

Steun voor scoutingkosten

1.   Steun voor scoutingkosten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor de initiële screening en het formele boekenonderzoek die door beheerders, financiële intermediairs of investeerders worden uitgevoerd om in aanmerking komende ondernemingen te selecteren overeenkomstig de artikelen 21 en 22.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 4

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 25

Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

1.   Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Het gesteunde deel van het onderzoeks- en ontwikkelingsproject valt volledig binnen één of meer van de volgende categorieën:

a)

fundamenteel onderzoek;

b)

industrieel onderzoek;

c)

experimentele ontwikkeling;

d)

haalbaarheidsstudies.

3.   De in aanmerking komende kosten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld en betreffen:

a)

personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

b)

kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

c)

kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

d)

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

e)

bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

4.   Bij haalbaarheidsstudies zijn de in aanmerking komende kosten de kosten van de studie.

5.   De steunintensiteit bedraagt voor elke begunstigde ten hoogste:

a)

100 % van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;

b)

50 % van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek;

c)

25 % van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling;

d)

50 % van de in aanmerking komende kosten voor haalbaarheidsstudies.

6.   De steunintensiteiten voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen als volgt worden verhoogd, tot een maximale steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten:

a)

met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen;

b)

met 15 procentpunten indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:

i)

het project behelst daadwerkelijke samenwerking:

tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kmo is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening, of

tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties ten minste 10 % van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;

ii)

de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software.

7.   De steunintensiteit voor haalbaarheidsstudies kan worden verhoogd met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen.

Artikel 26

Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur

1.   Steun voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Wanneer met onderzoeksinfrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie.

3.   De prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.

4.   Toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

7.   Wanneer onderzoeksinfrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.

Artikel 27

Steun voor innovatieclusters

1.   Steun voor innovatieclusters is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Steun voor innovatieclusters wordt uitsluitend verleend aan de rechtspersoon die het innovatiecluster opereert (de clusterorganisatie).

3.   Toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het cluster staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van het innovatiecluster hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld.

4.   De vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, stemmen overeen met de marktprijs of weerspiegelen de kosten ervan.

5.   Voor de bouw of het upgraden van innovatieclusters mag investeringssteun worden verleend. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

6.   De steunintensiteit van investeringssteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor innovatieclusters in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

7.   Voor de exploitatie van innovatieclusters mag exploitatiesteun worden verleend. De steun mag ten hoogste tien jaar lopen.

8.   De voor exploitatiesteun ten behoeve van innovatieclusters in aanmerking komende kosten zijn de personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:

a)

het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

b)

de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

c)

het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

9.   De steunintensiteit van investeringssteun voor innovatieclusters bedraagt ten hoogste 50 % van de totale in aanmerking komende kosten over de periode waarvoor steun wordt toegekend.

Artikel 28

Innovatiesteun voor kmo's

1.   Innovatiesteun voor kmo's is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

de kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en immateriële activa;

b)

de kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelseden worden vervangen;

c)

de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

4.   In het specifieke geval van steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten mits het totale bedrag van de steun voor innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning ten hoogste 200 000 EUR bedraagt per onderneming over een periode van drie jaar.

Artikel 29

Steun voor proces- en organisatie-innovatie

1.   Steun voor proces- en organisatie-innovatie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Steun voor grote ondernemingen is alleen verenigbaar indien zij bij de gesteunde activiteit daadwerkelijk samenwerken met kmo's en de samenwerkende kmo's ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten dragen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

personeelskosten;

b)

kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

c)

kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

d)

bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 15 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen en 50 % van de in aanmerking komende kosten voor kmo's.

Artikel 30

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector

1.   Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Het gesteunde project is van belang voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.

3.   Vóór de datum van aanvang van het gesteunde project wordt op internet de volgende informatie bekendgemaakt:

a)

dat het gesteunde project zal worden uitgevoerd;

b)

de doelstellingen van het gesteunde project;

c)

de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht, en waar zij op internet zullen worden bekendgemaakt;

d)

een vermelding dat de resultaten van het gesteunde project kosteloos beschikbaar zullen zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken sector of subsector actief zijn.

4.   De resultaten van het gesteunde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project.

5.   De steun wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding verleend en mag niet bestaan in rechtstreekse niet-onderzoeksgerelateerde steun aan een onderneming die visserij- of aquacultuurproducten produceert, verwerkt of afzet.

6.   De in aanmerking komende kosten zijn de in artikel 25, lid 3, vastgestelde kosten.

7.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 5

Opleidingssteun

Artikel 31

Opleidingssteun

1.   Opleidingssteun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Er wordt geen steun toegekend voor opleiding die ondernemingen geven om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

b)

rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt. Accommodatiekosten zijn uitgesloten, met uitzondering van de minimaal noodzakelijke accommodatiekosten voor aan de opleiding deelnemende werknemers met een handicap;

c)

kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

d)

de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd tot een maximale steunintensiteit van 70 % van de in aanmerking komende kosten:

a)

met 10 procentpunten indien de opleiding aan werknemers met een handicap of aan kwetsbare werknemers wordt gegeven;

b)

met 10 procentpunten indien de steun aan middelgrote ondernemingen wordt toegekend en met 20 procentpunten indien de steun aan kleine ondernemingen wordt toegekend.

5.   Wanneer de steun in de sector van het zeevervoer wordt toegekend, kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de deelnemers aan de opleiding behoren niet tot de bemanning, maar tot de opvarenden, en

b)

de opleiding vindt plaats aan boord van schepen die in de Unie zijn geregistreerd.

DEEL 6

Steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap

Artikel 32

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers

1.   Steunregelingen ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de aanwerving van een kwetsbare werknemer. Wanneer echter de betrokken werknemer een uiterst kwetsbare werknemer is, zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de aanwerving.

3.   Wanneer de aanwerving, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, geen nettotoename vertegenwoordigt van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, zijn de vacatures ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, van een handicap, van ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

4.   Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen maken de kwetsbare werknemers aanspraak op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten (cao's) in overeenstemming is.

5.   Indien de werkperiode korter is dan twaalf maanden of, in het geval van een uiterst kwetsbare werknemer, 24 maanden, wordt de steun dienovereenkomstig pro rata verminderd.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 33

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap

1.   Steun ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer met een handicap in dienst is.

3.   Wanneer de aanwerving, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, geen nettotoename vertegenwoordigt van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, zijn de vacatures ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, van een handicap, van ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

4.   Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen maken de werknemers met een handicap aanspraak op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die in overeenstemming is met de toepasselijke nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten (cao's) die juridisch bindend zijn voor de onderneming en die gelden ten aanzien van arbeidscontracten.

5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 75 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 34

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap

1.   Steun ter compensatie van de bijkomende kosten van de tewerkstelling van werknemers met een handicap is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

de kosten voor de aanpassing van de ruimten;

b)

de kosten voor het inzetten van medewerkers voor de tijd die het personeel uitsluitend besteedt aan de begeleiding van de werknemers met een handicap, en de kosten voor het opleiden van medewerkers die werknemers met een handicap begeleiden;

c)

de kosten voor de aanpassing of aankoop van apparatuur of voor de aankoop en validering van software die werknemers met een handicap gebruiken, met inbegrip van aangepaste of assistive technologie, wanneer deze kosten bovenop de kosten komen die de begunstigde had moeten maken indien hij geen werknemers met een handicap had tewerkgesteld;

d)

de kosten die rechtstreeks verband houden met het vervoer van werknemers met een handicap naar de plaats van arbeid, en de kosten voor werkgerelateerde activiteiten;

e)

de loonkosten voor de uren die een werknemer met een handicap besteedt aan rehabilitatie;

f)

wanneer de begunstigde onderneming een sociale werkvoorziening biedt: de kosten voor de bouw, installatie of modernisering van de productie-eenheden van de betrokken onderneming, alsmede alle kosten voor de administratie en het vervoer, mits die kosten rechtstreeks uit de tewerkstelling van werknemers met een handicap voortvloeien.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 35

Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers

1.   Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van:

a)

het inzetten van medewerkers voor de tijd die uitsluitend wordt besteed aan de begeleiding van de kwetsbare werknemers, gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de aanwerving van een kwetsbare werknemer of, in het geval van een uiterst kwetsbare werknemer, gedurende maximaal 24 maanden;

b)

de opleiding van de medewerkers die kwetsbare werknemers begeleiden.

3.   De begeleiding die wordt gegeven, bestaat uit maatregelen om de autonomie van de kwetsbare werknemer en zijn aanpassing aan de werkomgeving te ondersteunen, door deze werknemer te begeleiden bij sociale en administratieve procedures, door de communicatie met de ondernemer te faciliteren en door conflictbeheer.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 7

Steun voor milieubescherming

Artikel 36

Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen

1.   Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

zij stelt de begunstigde in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende Unienormen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen;

b)

zij stelt de begunstigde, bij ontstentenis van Unienormen, in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.

3.   Er mag geen steun worden verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen.

4.   In afwijking van lid 3 kan steun worden verleend voor:

a)

de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde Unienormen voldoen, mits deze aanschaf plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van die normen en, wanneer die normen bindend worden, deze niet op reeds vóór die datum aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zijn;

b)

het retrofitten van bestaande vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee, mits de Unienormen nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen, en die normen, zodra deze bindend worden, niet met terugwerkende kracht op die vervoermiddelen van toepassing zijn.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

b)

in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40 % van de in aanmerking komende kosten.

7.   De steunintensiteit kan met 10 procentpunten worden verhoogd voor steun aan middelgrote ondernemingen en met 20 procentpunten voor steun aan kleine ondernemingen.

8.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 37

Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen

1.   Steun om ondernemingen aan te moedigen te voldoen aan nieuwe Unienormen die het niveau van milieubescherming verhogen en nog niet in werking zijn getreden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De Unienormen moeten zijn goedgekeurd en de investering wordt ten uitvoer gelegd en is voltooid ten minste één jaar vóór de inwerkingtreding van de betrokken normen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

b)

in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a)

20 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 15 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 10 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid;

b)

15 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen, 10 % van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen en 5 % van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen indien de investering tussen één en drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid.

5.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 38

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen

1.   Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

b)

in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

4.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten.

5.   De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

6.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 39

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen

1.   Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Voor steun op grond van dit artikel komen energie-efficiëntieprojecten met betrekking tot gebouwen in aanmerking.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het energie-efficiëntieproject.

4.   De steun wordt in de vorm van een dotatie, van eigen vermogen, van een garantie of een lening toegekend aan een energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair, die deze volledig moeten doorgeven aan de uiteindelijke begunstigden zijnde de eigenaren of huurders van de gebouwen.

5.   De door het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair aan in aanmerking komende energie-efficiëntiefondsen toegekende steun kan de vorm hebben van leningen of garanties. De nominale waarde van de lening of het gegarandeerde bedrag bedraagt ten hoogste 10 miljoen EUR per project op het niveau van de uiteindelijke begunstigden. De garantie bedraagt ten hoogste 80 % van de onderliggende lening.

6.   De terugbetaling door de eigenaren van gebouwen aan het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair gebeurt ten minste tegen de nominale waarde van de lening.

7.   De energie-efficiëntiesteun dient als hefboom voor bijkomende investeringen van particuliere investeerders, zodat daarmee in totaal ten minste 30 % wordt bereikt van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt. Wanneer de steun wordt verschaft door een energie-efficiëntiefonds, kan de hefboom van de particuliere investering worden ingezet op het niveau van het energie-efficiëntiefonds en/of op het niveau van de energie-efficiëntieprojecten, zodat daarmee een bedrag van in totaal ten minste 30 % wordt bereikt van de totale financiering die voor een energie-efficiëntieproject wordt verstrekt.

8.   Lidstaten kunnen voor het verstrekken van energie-efficiëntiesteun energie-efficiëntiefondsen opzetten en/of een beroep doen op financiële intermediairs. Daarbij moet dan aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a)

managers van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht. Met name is er geen discriminatie op grond van de plaats van vestiging of registratie in een lidstaat. Van financiële intermediairs en managers van energie-efficiëntiefondsen kan worden geëist dat zij voldoen aan vooraf vastgestelde criteria die objectief gerechtvaardigd zijn door de aard van de investeringen;

b)

de onafhankelijke particuliere investeerders worden geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en nationale recht, met als doel passende regelingen inzake risico-/beloningsverdeling tot stand te brengen, waarbij voor investeringen niet zijnde garanties asymmetrische winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming. Indien de particuliere investeerders niet via dit soort oproep worden geselecteerd, wordt het redelijke rendement voor de particuliere investeerders bepaald door een onafhankelijke deskundige die is geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep;

c)

in het geval van asymmetrische verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders, wordt het eerste, voor rekening van de publieke investeerder komende verlies gemaximeerd op 25 % van de totale investering;

d)

in het geval van garanties wordt het garantiepercentage beperkt tot 80 % en zijn de totale verliezen die een lidstaat op zich neemt, gemaximeerd op 25 % van de onderliggende gegarandeerde portefeuille. Alleen garanties die de verwachte verliezen op de onderliggende gegarandeerde portefeuille dekken, kunnen kosteloos worden afgegeven. Indien een garantie ook de dekking van onverwachte verliezen omvat, betaalt de financiële intermediair voor het gedeelte van de garantie dat de onverwachte verliezen dekt, een marktconforme garantiepremie.

e)

de investeerders kunnen vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of het adviescomité;

f)

het energie-efficiëntiefonds of de financiële intermediair wordt opgericht overeenkomstig het toepasselijke recht en de lidstaat zorgt ervoor dat een boekenonderzoek plaatsvindt om te verzekeren dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregel ten behoeve van energie-efficiëntie volgens een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie plaatsvindt.

9.   Financiële intermediairs, met inbegrip van energie-efficiëntiefondsen, worden op zakelijke basis beheerd en zorgen voor winstgedreven financieringsbesluiten. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer de financiële intermediair en, in voorkomend geval, de managers van het energie-efficiëntiefonds voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij zijn wettelijk of contractueel verplicht met de nodige professionele zorgvuldigheid en te goeder trouw te handelen en belangenconflicten te vermijden. Daarbij zijn goede praktijken en wettelijk toezicht van toepassing;

b)

hun vergoeding is marktconform. Dit vereiste wordt geacht te zijn vervuld wanneer de manager wordt geselecteerd via een openbare, transparante en niet-discriminerende oproep, op basis van objectieve criteria die verband houden met ervaring, deskundigheid en operationele en financiële capaciteiten;

c)

zij ontvangen een prestatieafhankelijke vergoeding of dragen een deel van de investeringsrisico's door eigen middelen mee te investeren tegen dezelfde risicovoorwaarden als de publieke investeerder, zodat hun belangen steeds gelijklopen met die van de publieke investeerder;

d)

zij bepalen investeringsstrategie, criteria en voorgenomen tijdschema voor investeringen in energie-efficiëntieprojecten, waarin vooraf de financiële levensvatbaarheid en de verwachte impact op de energie-efficiëntie worden aangetoond;

e)

voor de in het energie-efficiëntiefonds geïnvesteerde of de aan de financiële intermediair verschafte publieke middelen is een heldere en realistische exitstrategie voorhanden, die de mogelijkheid biedt om energie-efficiëntieprojecten door de markt te laten te financieren wanneer deze daarvoor klaar is.

10.   Verbeteringen van de energie-efficiëntie die worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de begunstigde aan reeds vastgestelde Unienormen voldoet, zijn op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 40

Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

1.   Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De investeringssteun wordt uitsluitend voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen verleend.

3.   De nieuwe warmtekrachteenheid behaalt in totaal besparingen van primaire energie ten opzichte van de gescheiden productie van warmte en elektriciteit als bepaald in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (56). De verbetering van een bestaande warmtekrachteenheid of de ombouw van een bestaande stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachteenheid resulteert in besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten voor de uitrusting die — vergeleken met conventionele elektriciteits- of verwarmingsinstallaties met dezelfde capaciteit — nodig is om de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtinstallatie te exploiteren, of, wanneer een bestaande installatie de hoogrendementsdrempel reeds haalt, de bijkomende investeringskosten om deze te upgraden naar een hoger rendement.

5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

6.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

Artikel 41

Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen

1.   Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen is van de aanmeldingsverplichting alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen worden gebruikt voor de productie van duurzame biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Wel is investeringssteun om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, vrijgesteld op grond van dit artikel mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit.

3.   Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

4.   Voor waterkrachtinstallaties die niet aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement voldoen, wordt geen steun toegekend.

5.   De investeringssteun wordt uitsluitend voor nieuwe installaties toegekend. Er wordt geen steun toegekend of uitgekeerd nadat de installatie in bedrijf is gekomen en de steun is onafhankelijk van de productie.

6.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld (bv. omdat het een gemakkelijk te onderscheiden „uitbreiding” van een reeds bestaande faciliteit is), vormen deze kosten met betrekking tot hernieuwbare energie de in aanmerking komende kosten;

b)

wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;

c)

voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

7.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a)

45 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder a) of b);

b)

30 % van de in aanmerking komende kosten indien de in aanmerking komende kosten worden berekend op grond van lid 6, onder c).

8.   De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

9.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

10.   Wanneer de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, kan de steunintensiteit tot 100 % van de in aanmerking komende kosten oplopen. Dit soort biedprocedure is niet-discriminerend en voorziet in de deelname van alle belangstellende ondernemingen. Het met de biedprocedure verband houdende budget vormt een bindende beperking in die zin dat niet alle deelnemers steun kunnen krijgen en wordt toegekend op grond van de oorspronkelijke offerte van de gegadigde, waardoor verdere onderhandelingen worden uitgesloten.

Artikel 42

Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

1.   Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun wordt toegekend volgens een concurrerende biedprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, die open staat voor alle producenten die elektriciteit produceren uit hernieuwbare energiebronnen zonder enige discriminatie.

3.   De biedprocedure kan tot specifieke technologieën worden beperkt wanneer een voor alle producenten open staande procedure een suboptimaal resultaat zou opleveren, hetgeen niet kan worden verholpen door de vormgeving van de procedure met name gelet op:

i)

het potentieel op langere termijn van een bepaalde nieuwe en innoverende technologie, of

ii)

de noodzaak om diversificatie tot stand te brengen, of

iii)

netwerkrestricties en netwerkstabiliteit, of

iv)

systeem(integratie)kosten, of

v)

de noodzaak om door steun voor biomassa veroorzaakte verstoringen op de grondstoffenmarkten te voorkomen.

Lidstaten voeren een nadere beoordeling uit van de toepasselijkheid van die voorwaarden en doen de Commissie daarvan verslag overeenkomstig de in artikel 11, onder a), beschreven concrete voorwaarden.

4.   De steun aan nieuwe en innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure die is gebaseerd op duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria en die ten minste voor één van dit soort technologieën open staat. Dit soort steun wordt toegekend voor ten hoogste 5 % van het totale geplande nieuwe elektrische vermogen uit hernieuwbare energiebronnen per jaar.

5.   Steun wordt toegekend als opslag bovenop de marktprijs waartegen de producenten hun elektriciteit rechtstreeks op de markt afzetten.

6.   Begunstigden van steun zijn aan standaardbalanceringstaken onderworpen. Begunstigden mogen hun balanceringstaken uitbesteden aan andere, namens hen optredende ondernemingen (zoals aggregatoren).

7.   Er wordt geen steun toegekend wanneer prijzen negatief zijn.

8.   Steun mag zonder een concurrerende biedprocedure zoals beschreven in lid 2 worden toegekend ten behoeve van installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 1 MW voor de productie van elektriciteit uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor, zonder een concurrerende biedprocedure zoals beschreven in lid 2, steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 6 MW of voor installaties met minder dan 6 productie-eenheden. Onverminderd lid 9 worden, wanneer steun wordt toegekend zonder een concurrerende biedprocedure, de voorwaarden van de leden 5, 6 en 7 in acht genomen. Bovendien zijn, wanneer steun wordt toegekend zonder een concurrerende biedprocedure, de voorwaarden van artikel 43, de leden 5, 6 en 7, van toepassing.

9.   De in de leden 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden gelden niet voor exploitatiesteun ten behoeve van installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 500 kW voor de productie van elektriciteit uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor deze voorwaarden niet gelden voor exploitatiesteun toegekend aan installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 3 MW of voor installaties met minder dan 3 productie-eenheden.

10.   Voor het berekenen van het in de leden 8 en 9 bedoelde maximale vermogen worden installaties met een gemeenschappelijk aansluitpunt op het elektriciteitsnet beschouwd als één installatie.

11.   De steun wordt alleen toegekend totdat de installatie die de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen produceert, volledig is afgeschreven volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen. Alle vroeger ontvangen investeringssteun wordt in mindering gebracht op de exploitatiesteun.

Artikel 43

Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie

1.   Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Steun wordt alleen verleend voor installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 500 kW voor de productie van energie uit alle hernieuwbare energiebronnen met uitzondering van windenergie — waarvoor steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 3 MW of voor installaties met minder dan 3 productie-eenheden — en voor biobrandstoffen — waarvoor steun mag worden toegekend aan installaties met een geïnstalleerde capaciteit van minder dan 50 000 ton per jaar. Voor het berekenen van dat maximale vermogen en die maximumcapaciteit worden kleinschalige installaties met een gemeenschappelijk aansluitpunt op het elektriciteitsnet beschouwd als één installatie.

3.   Steun wordt alleen verleend voor installaties die duurzame biobrandstoffen produceren niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen. Evenwel is exploitatiesteun voor installaties die biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen produceren en die vóór 31 december 2013 in bedrijf zijn gekomen en nog niet volledig zijn afgeschreven, vrijgesteld op grond van dit artikel, maar uiterlijk tot 2020.

4.   Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

5.   De steun per energie-eenheid bedraagt niet meer dan het verschil tussen de totale levelized costs van de productie van energie (LCOE) uit de betrokken hernieuwbare energiebron en het markttarief van de betrokken vorm van energie. Deze levelized costs worden regelmatig geactualiseerd, ten minste eenmaal per jaar.

6.   Het maximale rendementspercentage dat bij de berekening van de levelized costs wordt gebruikt, bedraagt niet meer dan de betrokken swaprente met een opslag van 100 basispunten. De betrokken swaprente is de swaprente voor de munteenheid waarin de steun wordt toegekend, voor een looptijd die de afschrijvingstermijn voor de gesteunde installaties weergeeft.

7.   De steun wordt alleen toegekend totdat de installatie volledig is afgeschreven volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen. Alle voor een installatie toegekende investeringssteun wordt in mindering gebracht op de exploitatiesteun.

Artikel 44

Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG

1.   Steunregelingen in de vorm van kortingen op milieubelastingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (57), zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De begunstigden van de belastingkorting worden geselecteerd op basis van transparante en objectieve criteria en betalen ten minste het desbetreffende, bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau.

3.   Regelingen voor steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen zijn gebaseerd op een verlaging van het toepasselijke percentage van de milieubelasting of op de betaling van een vast compensatiebedrag (belastingteruggave), of op een combinatie van deze beide mechanismen.

4.   Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend.

Artikel 45

Investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen

1.   Investeringssteun ten behoeve van ondernemingen die milieuschade herstellen door verontreinigde terreinen te saneren, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De investering resulteert in het herstel van de milieuschade, met inbegrip van de aantasting van de kwaliteit van de bodem of van het oppervlakte- of grondwater.

3.   Wanneer de volgens het in elke lidstaat toepasselijke recht voor de milieuschade aansprakelijke rechtspersoon of natuurlijke persoon, onverminderd de vaststelling van Unievoorschriften ter zake — met name Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (58), gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (59), Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (60), en Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (61) -, kan worden geïdentificeerd, moet die persoon de sanering financieren overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”, en wordt geen staatssteun toegekend. Wanneer de volgens het toepasselijke recht aansprakelijke persoon niet kan worden geïdentificeerd of niet kan worden verplicht de kosten te dragen, kan de voor de bodemsanering of grondreiniging verantwoordelijke persoon staatssteun ontvangen.

4.   De voor steun in aanmerking komende kosten zijn de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. Alle uitgaven die een onderneming voor de sanering van haar terrein doet, kunnen, ongeacht of zij deze uitgaven als vaste activa op haar balans opvoert, worden beschouwd als in aanmerking komende investeringen in het geval van de sanering van vervuilde terreinen.

5.   Taxaties van de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering worden door een onafhankelijke deskundige uitgevoerd.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

Artikel 46

Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling

1.   Investeringssteun voor het installeren van een systeem voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten voor de productielocatie zijn de bijkomende kosten die, in vergelijking met een conventionele productielocatie, nodig zijn voor de bouw, uitbreiding en renovatie van één of meer productie-eenheden om deze als een energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem te kunnen exploiteren. De investering maakt integrerend deel uit van het energie-efficiënte stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem.

3.   De steunintensiteit voor de productielocatie bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

4.   De steunintensiteit voor de productielocatie kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

5.   De in aanmerking komende kosten van het distributienetwerk zijn de investeringskosten.

6.   Het bedrag van de steun voor het distributienetwerk is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

Artikel 47

Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval

1.   Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De investeringssteun wordt toegekend voor de recycling en het hergebruik van door andere ondernemingen geproduceerd afval.

3.   Het gerecycleerde of hergebruikte materiaal zou anders bij het afval belanden of op een minder milieuvriendelijke wijze worden verwerkt. Steun voor nuttige toepassing van afvalstoffen niet zijnde recycling geniet geen groepsvrijstelling op grond van dit artikel.

4.   De steun bevrijdt vervuilers niet indirect van lasten die zij volgens het Unierecht moeten dragen, of van lasten die als normale ondernemingskosten dienen te worden beschouwd.

5.   De investering doet niet uitsluitend de vraag naar het te recycleren materiaal toenemen zonder dat de inzameling van dat materiaal toeneemt.

6.   De investering gaat verder dan de huidige stand van de techniek.

7.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn voor het uitvoeren van een investering die tot betere of efficiëntere recycling- of hergebruiksactiviteiten leidt, vergeleken met een conventioneel proces van hergebruik en recycling met dezelfde capaciteit die zonder de steun zou zijn gebouwd.

8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 35 % van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen.

9.   De steunintensiteit kan worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag voldoen, en met 5 procentpunten voor investeringen in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag voldoen.

10.   Steun ten behoeve van investeringen met betrekking tot recycling en hergebruik van het eigen afval van de begunstigde onderneming is op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 48

Investeringssteun voor energie-infrastructuur

1.   Investeringssteun voor de bouw of het upgraden van energie-infrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Steun wordt toegekend voor energie-infrastructuur in steungebieden.

3.   De energie-infrastructuur is onderworpen aan volledige tarief- en toegangsregulering overeenkomstig wetgeving inzake de interne energiemarkt.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn de investeringskosten.

5.   Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

6.   Steun voor investeringen in projecten voor elektriciteits- en gasopslag en in olie-infrastructuur is op grond van dit artikel niet van de verplichting tot aanmelding vrijgesteld.

Artikel 49

Steun ten behoeve van milieustudies

1.   Steun ten behoeve van studies, met inbegrip van energieaudits, die rechtstreeks verband houden met de in dit deel bedoelde investeringen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de in lid 1 bedoelde studies.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

4.   De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd bij studies voor rekening van kleine ondernemingen en met 10 procentpunten bij studies voor rekening van middelgrote ondernemingen.

5.   Aan grote ondernemingen wordt geen steun toegekend voor energieaudits die worden uitgevoerd op grond van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU, tenzij de energieaudit bovenop de op grond van die richtlijn verplichte energieaudit komt.

DEEL 8

Steun tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen

Artikel 50

Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen

1.   Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door aardbevingen, lawines, grondverschuivingen, overstromingen, tornado's, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden met een natuurlijke oorzaak zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder b), van het Verdrag en zijn van de procedure van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun wordt toegekend op de volgende voorwaarden:

a)

de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat hebben de gebeurtenis formeel als natuurramp erkend, en

b)

er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de schade die de getroffen onderneming heeft geleden.

3.   Steunregelingen met betrekking tot een specifieke natuurramp worden ingesteld binnen drie jaar nadat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Steun op basis van die regelingen wordt toegekend binnen vier jaar nadat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

4.   De kosten die voortvloeien uit de schade die is ontstaan als een direct gevolg van de natuurramp, volgens een taxatie door een onafhankelijke deskundige die is erkend door de bevoegde nationale overheid of door een verzekeringsonderneming, zijn in aanmerking komende kosten. Bij deze schade kan het gaan om materiële schade aan activa zoals gebouwen, uitrusting, machines, voorraden, en om inkomensverlies door de volledige of gedeeltelijke onderbreking van activiteiten gedurende een periode van ten hoogste zes maanden nadat de ramp zich heeft voorgedaan. De berekening van de materiële schade gebeurt op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de ramp. Deze ligt niet hoger dan de reparatiekosten of de door de ramp veroorzaakte daling van de reële marktwaarde, d.w.z. het verschil tussen de waarde van het eigendom onmiddellijk vóór en onmiddellijk ná de ramp. Het inkomensverlies wordt, op basis van financiële gegevens van de getroffen onderneming (inkomsten vóór aftrek van rente en belastingen (EBIT), afschrijving en arbeidskosten uitsluitend met betrekking tot de door de natuurramp getroffen vestiging), berekend door de financiële gegevens voor de periode van zes maanden nà de ramp te vergelijken met het gemiddelde van drie jaar uit de periode van vijf jaar vóór de ramp (ongerekend het jaar dat het beste en het jaar dat het slechtste financieel resultaat oplevert) en wordt berekend voor dezelfde zesmaandsperiode van het jaar. De schade wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

5.   De steun en alle overige betalingen ter vergoeding van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van verzekeringspolissen, bedragen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 9

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

Artikel 51

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden

1.   Steun voor lucht- en zeevervoer van passagiers is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder a), van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun komt volledig ten goede aan eindgebruikers die hun normale verblijfplaats hebben in afgelegen gebieden.

3.   De steun wordt toegekend ten behoeve van het passagiersvervoer op een route die een haven of luchthaven in een afgelegen gebied verbindt met een andere luchthaven of haven in de Europese Economische Ruimte.

4.   De steun wordt toegekend zonder discriminatie ten aanzien van de identiteit van de vervoersmaatschappij of het soort dienst, en zonder beperking ten aanzien van de precieze route van of naar het afgelegen gebied.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn het tarief van een retourticket van of naar het afgelegen gebied, inclusief alle belastingen en heffingen die de vervoersmaatschappij de consument berekent.

6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 10

Steun voor breedbandinfrastructuur

Artikel 52

Steun voor breedbandinfrastructuur

1.   Investeringssteun ten behoeve van de uitbouw van breedbandnetwerken is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

investeringskosten voor de uitrol van passieve breedbandinfrastructuur;

b)

investeringskosten van civieltechnische werkzaamheden voor breedband;

c)

investeringskosten voor de uitrol van basisbreedbandnetwerken, en

d)

investeringskosten voor de uitrol van Next Generation Access (NGA) netwerken.

3.   De investering vindt plaats in gebieden waar er geen infrastructuur van dezelfde categorie (basisbreedband- of NGA-netwerk) voorhanden is en waar dit soort infrastructuur binnen drie jaar vanaf het ogenblik van de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel waarschijnlijk niet op zakelijke voorwaarden zal worden uitgerold, hetgeen ook via een open publieke consultatie dient te worden nagegaan.

4.   De steun wordt toegewezen op grond van een openbare, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure die het beginsel van technologische neutraliteit in acht neemt.

5.   De netwerkexploitant biedt op eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden de ruimst mogelijke actieve en passieve wholesaletoegang in de zin van artikel 2, punt 139, van deze verordening, met inbegrip van fysieke ontbundeling in het geval van NGA-netwerken. Dit soort wholesaletoegang wordt verleend voor ten minste zeven jaar en het recht op toegang tot buizen of masten wordt niet in de tijd beperkt. In het geval van steun voor de aanleg van buizen zijn deze buizen breed genoeg om plaats te bieden voor meerdere kabelnetwerken en verschillende netwerktopologieën.

6.   Het wholesaletoegangstarief is gebaseerd op de tariefbeginselen die de nationale toezichthouder heeft vastgesteld en op benchmarks die in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat of de Unie van toepassing zijn, rekening houdende met de steun die de netwerkexploitant ontvangt. De nationale toezichthouder wordt geraadpleegd over toegangsvoorwaarden (zoals tarieven) en in het geval van een geschil tussen de partijen die toegang willen, en de exploitant van de gesubsidieerde infrastructuur.

7.   Lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.

DEEL 11

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

Artikel 53

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed

1.   Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun wordt toegekend voor de volgende culturele doelstellingen en activiteiten:

a)

musea, archieven, bibliotheken, kunstencentra en cultuurcentra of artistieke of culturele locaties, theaters, operahuizen, concerthallen, andere live-performanceorganisaties, cinematografische erfgoedinstellingen, en andere vergelijkbare artistieke en culturele infrastructuurvoorzieningen, organisaties en instellingen;

b)

materieel erfgoed, waaronder alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten, historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend als cultuur- of natuurerfgoed;

c)

immaterieel erfgoed in welke vorm ook, met inbegrip van volksgebruiken en ambachten;

d)

kunst- of culturele evenementen en performances, festivals, tentoonstellingen en andere vergelijkbare culturele activiteiten;

e)

culturele en artistieke educatie alsmede de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

f)

schrijven, uitgeven, productie, distributie, digitalisering en publiceren van muziek en literatuur, met inbegrip van vertalingen.

3.   De steun kan de vorm hebben van:

a)

investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van cultuurvoorzieningen;

b)

exploitatiesteun.

4.   Wat investeringssteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa, met inbegrip van:

a)

kosten voor de bouw, modernisering, verwerving, instandhouding of verbetering van infrastructuur, indien jaarlijks ten minste 80 % van de tijd- of ruimtecapaciteit voor culturele doeleinden wordt gebruikt;

b)

kosten voor de verwerving, met inbegrip van huur, eigendomsoverdracht of fysieke verplaatsing van cultureel erfgoed;

c)

kosten voor bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering en publicatie;

d)

kosten om cultureel erfgoed beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en andere nieuwe technologieën, kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met speciale behoeften (met name hellingbanen en liften voor mensen met een handicap, aanduidingen in braille en voel- en tastobjecten in musea) en kosten om de culturele diversiteit ten aanzien van presentaties, programma's en bezoekers te bevorderen;

e)

kosten voor culturele projecten en activiteiten, samenwerkings- en uitwisselingsprogramma's en -beurzen, met inbegrip van kosten voor selectieprocedures, promotiekosten en kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

5.   Wat exploitatiesteun betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de volgende:

a)

de kosten van de culturele instelling of erfgoedlocatie in verband met vaste of tijdelijke activiteiten, waaronder tentoonstellingen, uitvoeringen en evenementen en vergelijkbare culturele activiteiten die plaatsvinden in het kader van hun normale activiteiten;

b)

kosten van culturele en artistieke educatie en van de bewustmaking van het belang van de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen via educatieve programma's en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek, onder meer door middel van nieuwe technologieën;

c)

kosten om de locaties en activiteiten van culturele instellingen of erfgoedlocaties beter toegankelijk te maken voor het publiek, met inbegrip van kosten voor digitalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, alsmede kosten om de toegankelijkheid te verbeteren voor mensen met een handicap;

d)

exploitatiekosten die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, zoals het huren of leasen van vastgoed en culturele locaties, reiskosten, materialen en leveranties die rechtstreeks verband houden met het culturele project of de culturele activiteit, architectonische structuren voor tentoonstellingen en podia, de ontlening, huur en afschrijving van werktuigen, software en uitrusting, kosten voor toegangsrechten tot auteursrechtelijk beschermde werken en andere verwante door intellectuele-eigendomsrechten beschermde content, promotiekosten en kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het project of de activiteit. Afschrijvingslasten en financieringskosten komen alleen in aanmerking indien deze niet werden gedekt door investeringssteun;

e)

kosten voor personeel dat werkt voor de culturele instelling, de erfgoedlocatie of een project;

f)

kosten voor advies- en ondersteuningsdiensten geleverd door externe consultants en dienstverrichters, die rechtstreeks voortvloeien uit het project.

6.   In het geval van investeringssteun is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De exploitant van de infrastructuur mag een redelijke winst behouden over de betrokken periode.

7.   In het geval van exploitatiesteun is het steunbedrag niet hoger dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over de betrokken periode te dekken. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

8.   Voor steun van ten hoogste 1 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag aan de hand van de in de leden 6 en 7 bedoelde methodiek ook worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten.

9.   Wat de publicatie van muziek en literatuur in de zin van lid 2, onder f), betreft, is het maximale steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de gedisconteerde inkomsten van het project, noch hoger dan 70 % van de in aanmerking komende kosten. De inkomsten worden in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf hetzij via een terugvorderingsmechanisme. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor publicatie van muziek en literatuur, met inbegrip van de auteursvergoedingen (kosten van auteursrechten), vergoedingen van vertalers, vergoedingen van redacteuren, andere publicatiekosten (proeflezen, correctie, revisie), opmaak- en prepresskosten, en kosten voor drukken en e-publishing.

10.   Steun voor kranten en tijdschriften, ongeacht of deze op papier of elektronisch worden gepubliceerd, komt op grond van dit artikel niet in aanmerking.

Artikel 54

Steunregelingen voor audiovisuele werken

1.   Steunregelingen ten behoeve van het schrijven van scenario's, de ontwikkeling, productie, distributie en promotie van audiovisuele werken zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De steun is bestemd voor een cultureel product. Om kennelijke fouten te voorkomen bij de kwalificatie van een product als cultureel product, stelt iedere lidstaat doeltreffende procedures vast, zoals een selectie van voorstellen door één of meer met de selectie belaste personen of een aftoetsing aan een vooraf vastgestelde lijst van culturele criteria.

3.   De steun kan de vorm hebben van:

a)

steun voor de productie van audiovisuele werken;

b)

preproductiesteun, en

c)

distributiesteun.

4.   Wanneer een lidstaat de steun afhankelijk stelt van territoriale bestedingsverplichtingen, kan in steunregelingen voor de productie van audiovisuele werken:

a)

ofwel worden geëist dat tot 160 % van de voor de productie van een bepaald audiovisueel werk verleende steun wordt besteed op het grondgebied van de steunverlenende lidstaat, of

b)

ofwel het bedrag van de steun ten behoeve van de productie van een bepaald audiovisueel werk wordt berekend als een percentage van de bestedingen voor productieactiviteiten in de steunverlenende lidstaat, doorgaans in het geval van steunregelingen in de vorm van fiscale prikkels.

In beide gevallen bedraagt, indien een lidstaat een minimumvolume aan productieactiviteiten in het betrokken grondgebied eist om projecten voor steun in aanmerking te laten komen, dat volume ten hoogste 50 % van het totale productiebudget. Voorts bedraagt het maximumbedrag aan uitgaven waarvoor territoriale bestedingsverplichtingen gelden, in geen geval meer dan 80 % van het totale productiebudget.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

voor productiesteun: de totale kosten van de productie van audiovisuele werken, met inbegrip van de kosten om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verbeteren;

b)

voor preproductiesteun: de kosten van het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van audiovisuele werken;

c)

voor distributiesteun: de kosten van de distributie en promotie van audiovisuele werken.

6.   De steunintensiteit voor de productie van audiovisuele werken bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.

7.   De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd:

a)

tot 60 % van de in aanmerking komende kosten voor grensoverschrijdende producties die door meer dan één lidstaat worden gefinancierd en waarbij producenten uit meer dan één lidstaat betrokken zijn;

b)

tot 100 % van de in aanmerking komende kosten voor moeilijke audiovisuele werken en coproducties waarbij landen uit de OESO/DAC-lijst betrokken zijn.

8.   De steunintensiteit bedraagt in het geval van preproductie ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten. Indien van het uiteindelijke script of project een audiovisueel werk zoals een film wordt gemaakt, worden de preproductiekosten opgenomen in het totale budget en wordt daarmee rekening gehouden bij het berekenen van de steunintensiteit. De steunintensiteit is in het geval van distributie dezelfde als de steunintensiteit voor productie.

9.   De steun wordt niet voorbehouden voor specifieke productieactiviteiten of individuele onderdelen van de waardeketen van de productie. Steun voor infrastructuur van filmstudio's komt niet in aanmerking op grond van dit artikel.

10.   Steun wordt niet uitsluitend voorbehouden voor eigen staatsburgers en van de begunstigden kan niet worden geëist dat zij de status hebben van onderneming die volgens de nationale handelswetgeving is opgericht.

DEEL 12

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

Artikel 55

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur

1.   Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De sportinfrastructuur wordt niet uitsluitend door één gebruiker uit de profsport gebruikt. Het gebruik van de sportinfrastructuur door andere prof- of amateursporters is jaarlijks goed voor ten minste 20 % van de tijdscapaciteit. Indien de infrastructuur door meerdere gebruikers tegelijkertijd wordt gebruikt, worden overeenkomstige fracties van benutting van de tijdscapaciteit berekend.

3.   Multifunctionele recreatieve infrastructuur omvat recreatieve faciliteiten met een multifunctioneel karakter die met name culturele en recreatieve diensten bieden, met uitzondering van attractieparken en hotelfaciliteiten.

4.   Toegang tot de sportinfrastructuur of multifunctionele recreatieve infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 30 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden, mits die voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.

5.   Indien sportinfrastructuur door profsportclubs wordt gebruikt, zorgen de lidstaten ervoor dat de tariefvoorwaarden voor het gebruik ervan publiek beschikbaar worden gesteld.

6.   Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de sportinfrastructuur of multifunctionele recreatieve infrastructuur te bouwen, te moderniseren en/of te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.

7.   De steun kan de vorm hebben van:

a)

investeringssteun, met inbegrip van steun voor de bouw of modernisering van sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur;

b)

exploitatiesteun voor sportinfrastructuur.

8.   Wat investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de kosten voor investeringen in materiële en immateriële activa.

9.   Wat exploitatiesteun voor sportinfrastructuur betreft, zijn de in aanmerking komende kosten de exploitatiekosten van de met de infrastructuur geboden dienstverlening. Die exploitatiekosten omvatten kosten zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie, doch niet afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze zijn gedekt door investeringssteun.

10.   Wat investeringssteun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur betreft, is het steunbedrag niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

11.   Wat exploitatiesteun voor sportinfrastructuur betreft, is het steunbedrag niet hoger dan de exploitatietekorten over de betrokken periode. Dit wordt geborgd vooraf op basis van redelijke prognoses, of via een terugvorderingsmechanisme.

12.   Voor steun van ten hoogste 1 miljoen EUR mag het maximale steunbedrag aan de hand van de in de leden 10 en 11 bedoelde methodiek ook worden vastgesteld op 80 % van de in aanmerking komende kosten.

DEEL 13

Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

Artikel 56

Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen

1.   Financiering voor de bouw of het upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen waar het om infrastructuur gaat die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op steun voor infrastructuurvoorzieningen die onder andere delen van hoofdstuk III van deze verordening vallen, met uitzondering van Deel 1 — Regionale steun. Dit artikel is evenmin van toepassing op luchthaveninfrastructuur en haveninfrastructuur.

3.   Dit soort infrastructuurvoorzieningen worden aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld. De prijs die voor het gebruik of de verkoop van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs.

4.   Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de infrastructuur te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in materiële en immateriële activa.

6.   Het steunbedrag is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.

7.   Specifieke infrastructuur is op grond van dit artikel niet vrijgesteld.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

Intrekking

Verordening (EG) nr. 800/2008 wordt ingetrokken.

Artikel 58

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op individuele steun die vóór de inwerkingtreding ervan is verleend, indien de steun voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, met uitzondering van artikel 9.

2.   Steun die niet van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld op grond van deze verordening of van andere voordien van kracht zijnde verordeningen die waren vastgesteld op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98, wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

3.   Alle individuele steun die vóór 1 januari 2015 wordt toegekend op grond van een op het tijdstip van de toekenning van de steun van kracht zijnde verordening die overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 is vastgesteld, is verenigbaar met de interne markt en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, met uitzondering van regionale steun. Risicokapitaalsteunregelingen ten behoeve van kmo's die vóór 1 juli 2014 zijn opgezet en die op grond van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag zijn vrijgesteld, blijven vrijgesteld en met de interne markt verenigbaar totdat de financieringsovereenkomst afloopt, mits de toezegging van de publieke financiering voor het gesteunde private-equity-investeringsfonds op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2015 en de overige vrijstellingsvoorwaarden vervuld blijven.

4.   Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven alle krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld, met uitzondering van regionale-steunregelingen. De vrijstelling van regionale-steunregelingen vervalt op het tijdstip dat de goedgekeurde regionale-steunkaarten verstrijken. De vrijstelling van risicofinancieringssteun overeenkomstig artikel 21, lid 2, onder a), loopt af aan het eind van de in de financieringsovereenkomst vastgestelde periode, mits de toezegging van de publieke financiering voor het gesteunde private-equity-investeringsfonds op basis van dit soort overeenkomst heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van deze verordening en alle overige vrijstellingsvoorwaarden vervuld blijven.

Artikel 59

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

De vicevoorzitter


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.

(3)  PB L 320 van 30.11.2013, blz. 22.

(4)  PB L 204 van 31.7.2013, blz. 11.

(5)  COM(2012) 209 final van 8.5.2012.

(6)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.

(7)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(8)  PB C 296 van 2.10.2012, blz. 3.

(9)  PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

(10)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(11)  PB L 175 van 27.6.2013, blz. 1.

(12)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(13)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(14)  EUCO 13/10 REV 1.

(15)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.

(16)  PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2.

(17)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

(18)  COM(2010) 636 final van 15.11.2010.

(19)  COM(2010) 2020 final van 3.3.2010.

(20)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

(21)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

(22)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(23)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(24)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(25)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.

(26)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

(27)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.

(28)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.

(29)  COM(2010) 245 final van 19.5.2010.

(30)  PB C 332 van 15.11.2013, blz. 1.

(31)  EUCO 13/10 REV 1.

(32)  PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28.

(33)  COM(2010) 2020 final van 3.3.2010.

(34)  Arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, in tegenwoordigheid van Oberbundesanwalt beim Bundesverwaltungsgericht, Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(35)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1.

(36)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24.

(37)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(38)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(39)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(40)  PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.

(41)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(42)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

(43)  COM(2012) 595 final van 17.10.2012.

(44)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(45)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.

(46)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

(47)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(48)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.

(49)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.

(50)  PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

(51)  Voor regelingen op grond van artikel 16 en artikel 21 van deze verordening kan van het vereiste om over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR gegevens bekend te maken, ontheffing worden verleend aan kmo's die geen commerciële verkoop hebben verricht op een markt.

(52)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(53)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(54)  PB C 209 van 23.7.2013, blz. 1.

(55)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(56)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

(57)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(58)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.

(59)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

(60)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.

(61)  PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.


BIJLAGE I

KMO-DEFINITIE

Artikel 1

Onderneming

Als onderneming wordt beschouwd iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd entiteiten die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2

Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

1.   Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

2.   Binnen de categorie kmo's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

3.   Binnen de categorie kmo's is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 3

Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

1.   Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

2.   „Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer in de zin van lid 3 verbonden ondernemingen, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

Zelfs indien deze drempel van 25 % wordt bereikt of overschreden, kan een onderneming als zelfstandige onderneming en derhalve niet als onderneming met partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

a)

openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;

b)

universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

c)

institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;

d)

autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben van minder dan 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.

3.   „Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

a)

een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b)

een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c)

een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

d)

een onderneming heeft als aandeelhouder of vennoot van een andere onderneming, op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Van overheersende invloed wordt geacht geen sprake te zijn, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.

Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via één of meerdere andere ondernemingen of via een investeerder als bedoeld in lid 2, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

Als „verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct upstream of downstream de relevante markt bevindt.

4.   Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

5.   Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels. Zelfs indien het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies vast te stellen wie het in handen heeft, kan deze verklaring worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij redelijkerwijze kan aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale regelgeving of Unieregelgeving voorziet.

Artikel 4

Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

1.   De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.

2.   Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 bedoelde drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële bedragen liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming alleen wanneer deze drempels in twee opeenvolgende boekjaren worden overschreden.

3.   In het geval van nieuw opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 5

Aantal werkzame personen

Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dit is het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid, wordt in breuken van AJE's uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

a)

de loontrekkenden;

b)

de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

c)

de eigenaren-bedrijfsleiders;

d)

de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.

Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

Artikel 6

Vaststelling van de gegevens van de onderneming

1.   In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

2.   De gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op grond van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij kruisparticipatie geldt het hoogste van deze percentages.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich onmiddellijk boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens nog niet zijn opgenomen in de geconsolideerde rekeningen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

4.   Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.


BIJLAGE II

GEGEVENS BETREFFENDE OP DE VOORWAARDEN VAN DEZE VERORDENING VRIJGESTELDE STAATSSTEUN

DEEL I

Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie

Image

Image

DEEL II

Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie

Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel ten uitvoer wordt gelegd

Image

Image

Image


BIJLAGE III

Bepalingen voor het bekendmaken van gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 1

De lidstaten zetten hun uitgebreide staatssteunwebsites waarop de in artikel 9, lid 1, verlangde gegevens moeten worden bekendgemaakt, zodanig op dat die gegevens gemakkelijk toegankelijk zijn. Deze gegevens worden bekendgemaakt in een spreadsheetformaat, waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, uitgelicht en gemakkelijk op het internet kunnen worden gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld in CSV- of XML-formaat. Alle belangstellenden hebben zonder restricties toegang tot de website. Gebruikers hoeven zich niet vooraf te registreren om toegang tot de website te krijgen.

De volgende gegevens inzake individuele steunverleningen worden, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), bekendgemaakt:

naam van de begunstigde,

identificator van de begunstigde,

soort onderneming (kmo/grote onderneming) op het tijdstip van de toekenning van de steun,

regio waarin de begunstigde is gevestigd (op NUTS 2-niveau) (1),

economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau) (2),

steunelement, uitgedrukt in hele bedragen, in nationale valuta (3),

steuninstrument (4) (subsidie/rentesubsidie, lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie, garantie, belastingvoordeel of belastingvrijstelling, risicofinanciering, overige (specificeren s.v.p.)),

datum van toekenning,

doel van de steun,

steunverlenende autoriteit,

voor regelingen op grond van artikel 16 en artikel 21: de naam van de met het beheer belaste entiteit en de namen van de geselecteerde financiële intermediairs,

referentie van de steunmaatregel (5).


(1)  NUTS — Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

(2)  Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993 (PB L 83 van 3.4.1993, blz. 1, gerectificeerd in PB L 159 van 11.7.1995, blz. 31).

(3)  Bruto-subsidie-equivalent (BSE) of, voor risicofinancieringsregelingen, het geïnvesteerde bedrag. Bij exploitatiesteun kan het jaarlijkse bedrag aan steun per begunstigde worden meegedeeld. Voor fiscale regelingen en voor regelingen op grond van artikel 16 (regionale stadsontwikkelingssteun) en artikel 21 (risicofinancieringssteun) kan dit bedrag worden meegedeeld volgens de tranches vermeld in artikel 9, lid 2, van deze verordening.

(4)  Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.

(5)  Zoals door de Commissie meegedeeld in het kader van de in de artikel 11 van deze verordening bedoelde elektronische kennisgevingsprocedure.


Top