This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0660
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on protection against subsidised imports from countries not members of the European Union (codification)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie)
/* COM/2014/0660 final - 2014/0305 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie) /* COM/2014/0660 final - 2014/0305 (COD) */
TOELICHTING 1. In de context van een Europa van de
burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en
verduidelijken van het recht van de Unie om het duidelijker en toegankelijker
te maken voor de gewone burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in
staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het
recht van de Unie kan ontlenen. Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang
talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk
in de oorspronkelijke handeling en gedeeltelijk in de latere
wijzigingshandelingen te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels
zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal handelingen moet
worden vergeleken. Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan
ook van essentieel belang om het recht duidelijk en doorzichtig te maken. 2. Bij haar besluit van 1 april 1987[1] heeft de Commissie haar diensten opgedragen alle handelingen na
maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een
minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het
juiste begrip van de bepalingen ernaar zouden moeten streven de teksten
waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te
codificeren. 3. De conclusies van het
voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit
bevestigd[2] en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee
rechtszekerheid wordt verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven
moment op een bepaald onderwerp van toepassing is. Bij codificatie moet de normale procedure voor de
vaststelling van handelingen van de Unie volledig in acht worden genomen. Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke
wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het
Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van
20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten
overeengekomen. 4. Dit voorstel beoogt de codificatie
van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11
juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die
geen lid van de Europese Gemeenschap zijn[3]. De nieuwe verordening vervangt de verschillende handelingen die erin
zijn verwerkt[4]; dit voorstel laat de inhoud van de handelingen die worden
gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en
daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de
codificatie zelf vereist zijn. 5. Dit voorstel voor een codificatie is opgesteld op basis van een voorafgaande
consolidatie, in 22 officiële talen,
van Verordening (EG) nr. 597/2009 en de handeling tot wijziging daarvan, met
behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor publicaties van
de Europese Unie. Voor zover de artikelen zijn vernummerd, is het verband
tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die
is opgenomen in bijlage VI bij de gecodificeerde verordening. ê 597/2009
(aangepast) 2014/0305 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende bescherming tegen invoer met
subsidiëring uit landen die geen lid Ö zijn Õ van de Europese Ö Unie Õ (codificatie) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag Ö betreffende
de werking van de Europese Unie Õ, en met name
artikel Ö 207, lid
2 Õ, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: ê 597/2009 overweging
1 (aangepast) (1) Verordening (EG) nr. Ö 597/2009 Õ van de Raad[6] is ingrijpend gewijzigd[7]. Ter wille van de
duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die
verordening te worden overgegaan. ê 597/2009
overweging 3 (aangepast) (2) Bijlage 1A bij de
Overeenkomst tot oprichting van de Ö Wereldhandelsorganisatie Õ (hierna de
„WTO-overeenkomst” genoemd) bevat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende
Tarieven en Handel 1994 (hierna de „GATT 1994” genoemd), een overeenkomst
inzake de landbouw, hierna de „Landbouwovereenkomst” genoemd, een overeenkomst
inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende
Tarieven en Handel 1994 en een overeenkomst inzake subsidies en compenserende
maatregelen (hierna de „Subsidieovereenkomst” genoemd). ê 597/2009
overweging 5 (aangepast) (3) Om een correcte en
transparante toepassing van de Ö regels van de
Subsidieovereenkomst Õ te waarborgen, Ö dienen de bewoordingen
van die overeenkomst zoveel mogelijk in het Unierecht tot uitdrukking te komen Õ. ê 597/2009
overweging 6 (4) Het is voorts wenselijk in
voldoende bijzonderheden te bepalen wanneer geacht wordt dat er subsidiëring
is, volgens welke beginselen daartegen compenserende maatregelen kunnen worden
genomen, in het bijzonder indien de subsidie specifiek is toegekend, en volgens
welke criteria de hoogte van de subsidie wordt berekend die tot compenserende
maatregelen kan leiden. ê 597/2009
overweging 7 (5) Om het bestaan van een
subsidie te kunnen vaststellen, is het noodzakelijk aan te tonen dat de
overheid of een overheidsinstantie op het grondgebied van een land een
financiële bijdrage heeft verstrekt, of dat er enige vorm van inkomens- of
prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is geweest en dat de
onderneming die deze heeft genoten, daarmee een voordeel heeft verkregen. ê 597/2009
overweging 8 (6) Voor de berekening van het
voordeel voor de subsidieontvanger, in die gevallen waarin het betrokken land
geen marktvoorwaarden kent, moet het ijkpunt worden vastgesteld door een
correctie van de voorwaarden in dat land aan de hand van in dat land aanwezige
factoren. Indien dit niet praktisch mogelijk is, onder meer vanwege het
ontbreken of de onbetrouwbaarheid van marktprijzen en -kosten, moet een passend
ijkpunt worden vastgesteld aan de hand van de voorwaarden op andere markten. ê 597/2009
overweging 9 (aangepast) (7) Het is wenselijk duidelijke
nadere richtsnoeren te bieden ten aanzien van de factoren die voor de
vaststelling of de invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade heeft
veroorzaakt dan wel deze dreigt te veroorzaken, relevant kunnen zijn. Bij het
aantonen dat de schade die de bedrijfstak van de Ö Unie Õ heeft geleden, aan
het volume van de invoer en aan het niveau van de prijzen ervan is toe te
schrijven, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere
factoren, en met name aan de in de Ö Unie Õ heersende
marktomstandigheden. ê 597/2009
overweging 10 (aangepast) (8) Het is dienstig het begrip
„bedrijfstak van de Ö Unie Õ” te omschrijven en
te bepalen dat met exporteurs Ö verbonden Õ partijen Ö van de
begripsomschrijving Õ kunnen worden
uitgesloten. Ook het begrip Ö „verbonden” dient
te worden gedefinieerd Õ. Het is ook
noodzakelijk te bepalen dat ten behoeve van producenten in een Ö gebied Õ van de Ö Unie Õ maatregelen voor
compenserende rechten kunnen worden genomen en Ö aan te geven
wat onder een dergelijk gebied wordt verstaan Õ. ê 597/2009
overweging 11 (aangepast) (9) Het is noodzakelijk Ö aan te geven Õ wie een klacht met
het oog op compenserende rechten mag indienen, in welke mate deze door de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ dient te worden
gesteund en welke informatie die klacht dient te bevatten betreffende tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en het
oorzakelijk verband daartussen. Het is tevens nuttig regels te stellen voor de
procedures voor afwijzing van klachten of voor het inleiden van de procedure. ê 597/2009
overweging 12 (10) Er dient te worden bepaald op
welke wijze de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie
de autoriteiten verlangen. De belanghebbenden moeten voldoende gelegenheid
hebben om al het relevante bewijsmateriaal over te leggen en om hun belangen te
verdedigen. Het is voorts wenselijk duidelijk de bij het onderzoek te volgen
regels en procedures te regelen, in het bijzonder de regels volgens welke de
belanghebbenden zich binnen de gestelde termijnen kenbaar dienen te maken, hun
standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken
teneinde deze standpunten en informatie in aanmerking te kunnen nemen. Het is
bovendien dienstig te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang
heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden
verschafte informatie. Voorts dienen de lidstaten en de Commissie bij het
verzamelen van informatie samen te werken. ê 597/2009
overweging 13 (11) Het is noodzakelijk te bepalen
onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, met name
dat dit niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening
van het onderzoek mag geschieden. De Commissie kan dergelijke rechten in alle
gevallen slechts voor een tijdvak van vier maanden instellen. ê 597/2009
overweging 14 (aangepast) (12) Het is noodzakelijk procedures
vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die de gevolgen van de
subsidies of van schade compenseren of wegnemen, waardoor de instelling van
voorlopige of van definitieve rechten overbodig wordt. Het is tevens Ö wenselijk aan
te geven, Õ welke consequenties
aan de schending of aan de opzegging van verbintenissen zijn verbonden en
voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat
een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om
de bevindingen aan te vullen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet ervoor
worden zorg gedragen dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan
niet tot mededinging verstorende gedragingen leiden. ê 597/2009
overweging 15 (13) Het wordt wenselijk geacht te
bepalen dat voor de opzegging van een verbintenis en de toepassing van het
recht slechts één juridisch instrument nodig is. Er moet ook voor worden
gezorgd dat de opzeggingsprocedure normaal gesproken binnen zes maanden wordt
afgerond, en in geen geval langer dan negen maanden in beslag neemt, zodat de
geldende maatregelen correct kunnen worden toegepast. ê 597/2009
overweging 16 (14) Het is noodzakelijk te bepalen
dat onderzoeken, ongeacht of definitieve maatregelen worden ingesteld,
normalerwijze binnen twaalf en in ieder geval niet later dan dertien maanden na
de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd. ê 597/2009
overweging 17 (15) Een onderzoek of procedure
dient te worden beëindigd indien het bedrag van de subsidie zeer gering („de
minimis”) blijkt te zijn of, met name bij invoer uit ontwikkelingslanden, het
volume van de invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is en dat
hiervoor criteria dienen te worden vastgesteld. Wanneer maatregelen dienen te
worden getroffen, dient in beëindiging van het onderzoek te worden voorzien en
dient te worden bepaald dat het recht lager dan het bedrag van de tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moet zijn indien dat
lagere bedrag de schade zou wegnemen en bovendien dient in het geval van een
steekproefonderzoek de wijze van berekening van de hoogte van het recht te worden
vastgesteld. ê 597/2009
overweging 18 (16) Het is noodzakelijk in
bepalingen te voorzien die het mogelijk maken de voorlopige rechten met
terugwerkende kracht in te vorderen indien dat dienstig wordt geacht en te
bepalen onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen
worden opgelegd om te vermijden dat aan de toe te passen definitieve
maatregelen afbreuk wordt gedaan. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat
ingeval van schending of van opzegging van verbintenissen de rechten eveneens
met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast. ê 597/2009
overweging 19 (17) Het is noodzakelijk te bepalen
dat maatregelen na vijf jaar vervallen tenzij een nieuw onderzoek uitwijst dat
zij dienen te worden gehandhaafd. In gevallen waarin toereikend bewijsmateriaal
in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd, dient tevens te
worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of in onderzoeken om vast te
stellen of de terugbetaling van compenserende rechten gerechtvaardigd is. ê 597/2009
overweging 20 (18) Hoewel de Subsidieovereenkomst
geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van compenserende
maatregelen, bestaat wel de mogelijkheid van ontwijking op een gelijkaardige,
doch niet identieke wijze als bij antidumpingmaatregelen. Het is derhalve
wenselijk in deze verordening bepalingen inzake ontwijking op te nemen. ê 597/2009
overweging 21 (19) Het is wenselijk vast te
leggen welke partijen het recht hebben om een verzoek tot opening van een
onderzoek naar de ontduiking van rechten te mogen indienen. ê 597/2009
overweging 22 (aangepast) (20) Het is eveneens wenselijk
nader te omschrijven welke praktijken ontduiking van de geldende maatregelen
inhouden. Ontduiking kan zowel binnen als buiten de Ö Unie Õ plaatsvinden. Daarom
moet vastgelegd worden dat vrijstellingen van de eventueel aan importeurs
verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer
rechten worden uitgebreid om ontduiking buiten de Ö Unie Õ te bestrijden. ê 597/2009
overweging 23 (aangepast) (21) Het is dienstig in de
mogelijkheid tot schorsing van compenserende maatregelen te voorzien in geval
van tijdelijke Ö wijzigingen Õ in de
marktomstandigheden die de voortzetting van dergelijke maatregelen tijdelijk
inopportuun maken. ê 597/2009
overweging 24 (22) Het is noodzakelijk in de
mogelijkheid te voorzien dat in onderzoek verkerende invoer bij de invoer wordt
geregistreerd, zodat ten aanzien van deze invoer vervolgens maatregelen
toepassing kunnen vinden. ê 597/2009
overweging 25 (23) De lidstaten dienen op de
invoer van de aan een onderzoek of maatregelen onderworpen producten toezicht
uit te oefenen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen
hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening
ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen. De Commissie
dient eveneens de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten te verzoeken
informatie te verstrekken, overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot
vertrouwelijkheid, om prijsverbintenissen en de doelmatigheid van de
maatregelen te controleren. ê 597/2009
overweging 27 (24) Ter verificatie van de
voorgelegde informatie betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding
gevende subsidiëring en betreffende schade, is het dienstig in controlebezoeken
te voorzien, met dien verstande dat ontvangst van behoorlijk beantwoorde
vragenlijsten voorwaarde voor dergelijke bezoeken is. ê 597/2009
overweging 28 (25) Teneinde ervoor te zorgen dat
onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk
belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, van
steekproeven gebruik mag worden gemaakt. ê 597/2009
overweging 29 (26) Het is noodzakelijk te bepalen
dat wanneer belanghebbenden onvoldoende medewerking verlenen, andere informatie
kan worden gebruikt om tot vaststellingen te komen en dat dergelijke informatie
voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou
zijn geweest wanneer zij wel medewerking hadden verleend. ê 597/2009
overweging 30 (27) Er dient te worden voorzien in
de vertrouwelijke behandeling van informatie om de openbaarmaking van zaken- of
van staatsgeheimen te beletten. ê 597/2009
overweging 31 (aangepast) (28) Het is van wezenlijk belang
erin te voorzien dat partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking
komen, kennis krijgen van de belangrijkste feiten en overwegingen en dat de
bekendmaking ervan, met inachtneming van het besluitvormingsproces in de Ö Unie Õ , binnen een zodanig
tijdsbestek dient te geschieden dat de partijen hun belangen kunnen verdedigen. ê 597/2009
overweging 32 (aangepast) (29) Het verdient aanbeveling in
een administratieve regeling te voorzien welke het mogelijk maakt argumenten
naar voren te brengen met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang
van de Ö Unie Õ zijn, met inbegrip
van het belang van de consument, en om termijnen vast te stellen waarbinnen
dergelijke informatie dient te worden verstrekt en tevens om bepalingen op te
nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de
openbaarmaking van gegevens. ê 597/2009
overweging 33 (aangepast) (30) Het is bij de toepassing van
de bepalingen van de Subsidieovereenkomst van wezenlijk belang — teneinde het
evenwicht tussen rechten en plichten te bewaren dat met die overeenkomst wordt
nagestreefd — dat door de Ö Unie Õ rekening wordt
gehouden met de daaraan door haar voornaamste handelspartners gegeven
interpretatie, zoals die in de wetgeving of in de gevestigde praktijk tot
uiting komt. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18 (aangepast) (31) De uitvoering Ö van deze
verordening Õ vereist eenvormige
voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve Ö rechten Õ, en voor het
beëindigen van een onderzoek zonder maatregelen. Ö Deze
maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld Õ overeenkomstig
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad[8]. (32) De raadplegingsprocedure moet
worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de
effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met
betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. De
raadplegingsprocedure moet ook worden Ö toegepast Õ voor de aanvaarding
van verbintenissen, het al dan niet openen van nieuwe onderzoeken in verband
met het vervallen van de maatregelen, de schorsing van maatregelen, de
verlenging van de schorsing van maatregelen en de wederinvoering van
maatregelen, gelet op de effecten van Ö dergelijke Õ maatregelen in vergelijking
met de definitieve maatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen
schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie
onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen Ö nemen Õ, ê 597/2009
(aangepast) HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1 Beginselen 1. Compenserende rechten kunnen worden
ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks
wordt toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer
van een product waarvan het in de Ö Unie Õ in het vrije verkeer
brengen schade veroorzaakt. 2. In afwijking van lid 1 zijn de bepalingen
van deze verordening volledig van toepassing op producten die niet rechtstreeks
vanuit het land van oorsprong, maar vanuit een tussenliggend land naar de Ö Unie Õ worden uitgevoerd.
De desbetreffende transactie(s) wordt, respectievelijk worden beschouwd als
tussen het land van oorsprong en de Ö Unie Õ te zijn geschied. Artikel 2 Definities Voor de
toepassing van deze verordening: a) wordt een product geacht te worden
gesubsidieerd indien daarvoor een subsidie wordt toegekend waartegen compenserende
maatregelen kunnen worden genomen zoals omschreven in de artikelen 3 en 4. Een
dergelijke subsidie kan worden verleend door de overheid van het land van
oorsprong van het ingevoerde product of door die van een tussenliggend land van
waaruit het product naar de Ö Unie Õ wordt uitgevoerd,
welk laatstbedoeld land voor de toepassing van deze verordening „land van
uitvoer” wordt genoemd; b) wordt onder „overheid” verstaan,
elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of van
uitvoer; c) wordt onder „soortgelijk product”
verstaan, een product dat identiek is, hetgeen wil zeggen een product dat in
ieder opzicht gelijk aan het betrokken product is of, bij gebreke van een
dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht
gelijk is, kenmerken vertoont die sterk op die van het betrokken product
gelijken; d) wordt, tenzij anders bepaald, onder
„schade” verstaan, aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Ö Unie Õ, dreiging van
aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Ö Unie Õ of aanmerkelijke
vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip
volgens de bepalingen van artikel 8 uitgelegd. Artikel 3 Definitie van subsidie Subsidie wordt geacht aanwezig te zijn indien: 1. a) de overheid in het
land van oorsprong of in dat van uitvoer een financiële bijdrage levert, dat
wil zeggen wanneer: i) een overheidspraktijk rechtstreekse
overdracht van middelen (bijvoorbeeld schenkingen, leningen, kapitaalinbreng),
of mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen of van passiva (bijvoorbeeld
leninggaranties) inhoudt; ii) de overheid afstand doet van inkomsten
die haar normaal toekomen of deze niet int, bijvoorbeeld fiscale stimuli zoals
belastingkredieten. In dit verband wordt de vrijstelling, ten behoeve van een
uitgevoerd product, van op het soortgelijke product, indien dat voor
binnenlands ge- of verbruik is bestemd, rustende rechten en belastingen of de
gehele of gedeeltelijke terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en
belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de betaalde of verschuldigde
bedragen, niet als subsidie beschouwd, mits een dergelijke terugbetaling of
kwijtschelding overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen I, II en III
geschiedt; iii) de overheid goederen levert of diensten
biedt, niet bestaande uit algemene infrastructuur, of goederen aankoopt; iv) de overheid: –
betalingen aan een financieringsmechanisme
verricht, of –
aan een particulier lichaam een of meer van de
onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam
daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in
werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te
volgen; of b) er enige vorm van inkomens- of
prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is; en 2. daarbij een voordeel wordt
toegekend. Artikel 4 Tot compenserende maatregelen
aanleiding gevende subsidies 1. Subsidies worden slechts dan aan
compenserende maatregelen onderworpen indien zij specifiek zijn, zoals
omschreven in de leden 2, 3 en 4. 2. Om te bepalen of een subsidie specifiek is
voor een onderneming of een bedrijfstak of voor een groep van ondernemingen of
bedrijfstakken, hierna „bepaalde ondernemingen” genoemd, binnen het gebied van
de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit, gelden de volgende
beginselen: a) een subsidie is specifiek wanneer de
subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze autoriteit
handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde
ondernemingen beperkt; b) een subsidie is niet-specifiek
indien de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze
subsidieverlenende autoriteit handelt, voor de toekenning van subsidies en voor
de vaststelling van de hoogte ervan objectieve criteria of voorwaarden hanteert
en voor zover het in aanmerking komen voor subsidie automatisch is en de
criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen; c) indien er, ondanks het feit dat er
op grond van het bepaalde onder a) en b) geen specificiteit lijkt te zijn, toch
redenen zijn om aan te nemen dat de subsidie in feite specifiek kan zijn, mogen
andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een
subsidieprogrammering door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, gebruik
ervan overwegend door bepaalde ondernemingen, de toekenning aan bepaalde
ondernemingen van onevenredig hoge subsidiebedragen en de wijze waarop de
subsidieverlenende autoriteit bij het besluit tot verlening van de subsidie van
haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband worden met name
de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen, respectievelijk
ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen. Voor de toepassing van het bepaalde onder b)
wordt onder „objectieve criteria of voorwaarden” verstaan, criteria en
voorwaarden die neutraal zijn, die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van
andere ondernemingen begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van
toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte. De criteria of voorwaarden moeten in wetten,
in regelgeving of in andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven
zodat een en ander kan worden nagegaan. Bij de toepassing van de eerste alinea, onder
c), wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische
activiteiten binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende
autoriteit en met het tijdvak waarin de subsidieregeling toepassing heeft
gevonden. 3. Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen
is beperkt welke in een afgebakend geografisch gebied binnen het gebied van de
bevoegdheden van een subsidieverlenende autoriteit zijn gevestigd, is
specifiek. De vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven
door de daartoe bevoegde overheidsinstanties wordt voor de toepassing van deze
verordening niet geacht een specifieke subsidie te zijn. 4. Niettegenstaande het bepaalde in de leden 2
en 3, worden de volgende subsidies geacht specifiek te zijn: a) subsidies die, rechtens of in feite,
uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden van
uitvoerprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde
subsidies; b) subsidies die uitsluitend of onder
meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van dat van
ingevoerde goederen. Voor de toepassing van het bepaalde onder a),
worden subsidies geacht van uitvoerprestaties afhankelijk te zijn wanneer uit
de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens
van uitvoerprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte
uitvoer of aan inkomsten uit uitvoer is gebonden. Het loutere feit dat een
subsidie aan exporterende ondernemingen wordt toegekend, is op zich niet
voldoende om aan te nemen dat deze subsidie een uitvoersubsidie in de zin van
deze bepaling is. 5. De vaststelling van specificiteit uit
hoofde van de bepalingen van dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal
worden onderbouwd. Artikel 5 Berekening van de hoogte van tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies De hoogte van tot compenserende maatregelen
aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger
daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het
onderzoektijdvak voor de subsidiëring. Dit tijdvak is in de regel het recentste
boekjaar van de begunstigde, maar kan ook een ander tijdvak van ten minste zes,
aan de opening van het onderzoek voorafgaande maanden zijn, waarvoor
betrouwbare financiële en andere relevante gegevens beschikbaar zijn. Artikel 6 Berekening
van het voordeel voor de ontvanger Voor de
berekening van het voordeel voor de ontvanger geldt het volgende: a) de deelneming in aandelenkapitaal
door de overheid wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij die
investering kan worden beschouwd als niet overeen te stemmen met de normale
investeringspraktijk (verstrekking van risicokapitaal inbegrepen) van
particuliere investeerders op het grondgebied van het land van oorsprong en/of
van uitvoer; b) een door de overheid verstrekte
lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een verschil is
tussen het bedrag dat de leningontvangende onderneming op die lening betaalt en
dat wat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening
die zij daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. In dat geval bestaat
het voordeel uit het verschil tussen die twee bedragen; c) een door de overheid verstrekte garantie
voor een lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een
verschil is tussen het bedrag dat de garantieontvangende onderneming op een
door de overheid gegarandeerde lening betaalt en dat wat de onderneming zou
betalen voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie. In
dat geval bestaat het voordeel uit het verschil tussen de twee bedragen,
gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies; d) de levering van goederen, de
verrichting van diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet
als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan
toereikende beloning of de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning
geschiedt. De toereikendheid van de beloning wordt vastgesteld door een
vergelijking te maken met de heersende marktvoorwaarden voor het betreffende
product, respectievelijk de betrokken diensten in het land van levering of van
aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid,
vervoer en andere aan- of verkoopvoorwaarden). Indien er geen marktvoorwaarden voor het betrokken
product of de betrokken dienst zijn in het land van levering of aankoop die als
ijkpunt kunnen dienen, zijn de volgende regels van toepassing: i) de voorwaarden in het betrokken land
worden gecorrigeerd, aan de hand van de werkelijke kosten, prijzen en andere
factoren in dat land, met een passend bedrag dat met normale marktvoorwaarden
overeenstemt, of ii) indien van toepassing, worden de
voorwaarden gebruikt die gelden op de markt van een ander land of op de
wereldmarkt en die voor de ontvanger beschikbaar zijn. Artikel 7 Algemene bepalingen inzake de
berekening 1. De hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt vastgesteld per eenheid van het
naar de Ö Unie Õ uitgevoerde,
gesubsidieerde product. Bij de vaststelling van de hoogte van de
subsidie mogen de volgende elementen van de totale subsidie worden afgetrokken: a) kosten van de aanvraag of andere
kosten die noodzakelijk waren om voor de subsidie in aanmerking te komen of om
deze te verkrijgen; b) uitvoerbelastingen, rechten of
andere heffingen op de uitvoer van het product naar de Ö Unie Õ die specifiek ten
doel hebben de subsidie te compenseren. Wanneer een belanghebbende aftrek van kosten
aanvraagt, moet hij bewijzen dat zijn aanvraag gerechtvaardigd is. 2. Wanneer de subsidie niet wordt verleend op
basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden,
wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen
worden genomen, vastgesteld door de waarde van de totale subsidie om te slaan,
naar gelang van het geval, over het niveau van de productie, de afzet of de
uitvoer van de betrokken producten in het onderzoektijdvak voor subsidiëring. 3. Wanneer verband kan worden gelegd tussen de
subsidie en de verwerving of de toekomstige verwerving van vaste activa, wordt
de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden
genomen, berekend door de subsidie te spreiden over een tijdvak dat in de
betrokken bedrijfstak met de door normaal gevolgde afschrijvingspraktijk voor
deze activa overeenstemt. Het aldus berekende, aan het onderzoektijdvak
toe te rekenen bedrag, met inbegrip van het bedrag dat van vóór dat tijdvak
verworven vaste activa is afgeleid, wordt toegerekend zoals bepaald in lid 2. Indien de activa niet in waarde verminderen,
wordt de subsidie gelijkgesteld met een renteloze lening en behandeld
overeenkomstig artikel 6, onder b). 4. Wanneer tussen een subsidie en de
verwerving van vaste activa geen verband kan worden gelegd, wordt het bedrag
van het voordeel dat tijdens het onderzoektijdvak werd verkregen in beginsel
aan dat tijdvak toegerekend en over de kosten verdeeld als bepaald in lid 2,
tenzij er zich buitengewone omstandigheden voordoen die toerekening aan een
ander tijdvak rechtvaardigen. Artikel 8 Schadevaststelling 1. De schadevaststelling dient op positief
bewijsmateriaal te berusten en houdt een objectief onderzoek in van zowel: a) de omvang van de invoer van
gesubsidieerde producten en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortelijke
producten in de Ö Unie Õ, als b) de uit deze invoer voortvloeiende
neerslag op de bedrijfstak van de Ö Unie Õ. 2. Waar het volume van de gesubsidieerde
invoer betreft, wordt nagegaan of deze in absolute cijfers dan wel in
verhouding tot de productie of tot het verbruik in de Ö Unie Õ aanzienlijk is toegenomen.
Wat de gevolgen van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, wordt
nagegaan of er door de invoer met subsidie aanzienlijke prijsonderbieding is
ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk product van de bedrijfstak van
de Ö Unie Õ, dan wel of deze
invoer op enige andere wijze sterke druk op de prijzen uitoefent of een
belemmering voor prijsverhogingen vormt die zonder deze invoer zouden zijn
opgetreden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch een
aantal van deze factoren tezamen, noodzakelijk doorslaggevend is. 3. Wanneer de
invoer van een product uit meer dan één land gelijktijdig aan een onderzoek
voor compenserende rechten wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze
invoer slechts dan cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat: a) de hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies voor het uit elk land ingevoerde
product meer dan minimaal in de zin van artikel 14, lid 5, is en het volume van
de invoer uit elk land als niet te verwaarlozen kan worden aangemerkt, en b) een cumulatieve beoordeling van de
gevolgen van de invoer in het licht van de concurrentievoorwaarden tussen de
ingevoerde producten onderling en die tussen de ingevoerde producten en het
soortgelijke product uit de Ö Unie Õ, dienstig is. 4. Het onderzoek naar de weerslag van de
invoer met subsidie op de betrokken bedrijfstak van de Ö Unie Õ omvat een
beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de
situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, waaronder het feit dat een
bedrijfstak van de gevolgen van subsidiëring of van dumping die in het verleden
is geschied, nog steeds herstellende is, de hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies, de werkelijke en de potentiële daling
van de afzet, de winst, de omzet, het marktaandeel, de productiviteit, de
rentabiliteit en de bezettingsgraad, alsmede de factoren die op de prijzen in
de Ö Unie Õ van invloed zijn; de
werkelijke en de potentiële negatieve gevolgen voor „cash flow”, de voorraden,
de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of
investeringen aan te trekken, en in het geval van landbouw, of er een
toenemende last op steunprogramma’s van de overheid is geweest. Deze lijst is
niet limitatief, noch kan één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze
doorslaggevend zijn bij de beoordeling. 5. Aan de hand van het in het raam van lid 1
voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de invoer met
subsidie schade veroorzaakt. Hierbij moet in het bijzonder worden aangetoond
dat de in lid 4 omschreven gevolgen voor de bedrijfstak van de Ö Unie Õ aan het
overeenkomstig lid 2 vastgestelde invoervolume en/of aan het niveau van de
prijzen zijn toe te schrijven en dat deze weerslag dusdanig is dat deze als
aanmerkelijk kan worden beschouwd. 6. Ook wordt een onderzoek ingesteld naar
andere bekende factoren dan de invoer met subsidie die terzelfder tijd de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ schade toebrengen om
zekerheid te hebben dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade niet
aan de invoer met subsidie overeenkomstig lid 5 wordt toegeschreven. Relevant
in dit verband zijn factoren als het volume en de prijzen van de invoer zonder
subsidie, inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumptiepatroon,
beperkende handelspraktijken van en concurrentie tussen de producenten uit derde
landen en die in de Ö Unie Õ, technologische
ontwikkelingen, de uitvoerprestaties en de productiviteit van de bedrijfstak
van de Ö Unie Õ. 7. De gevolgen van de invoer met subsidie
worden beoordeeld in verband met de productie van het soortgelijke product door
de bedrijfstak van de Ö Unie Õ, indien de
beschikbare gegevens een mogelijkheid verschaffen om deze productie aan de hand
van criteria zoals het productieproces, de omzet en de winst van de
producenten, apart te identificeren. Is aparte identificatie van die productie
niet mogelijk, dan worden de gevolgen van de invoer met subsidie beoordeeld aan
de hand van een onderzoek van de beperktste groep of het beperktste gamma
producten waaronder het soortgelijke product is begrepen, en waarover de nodige
gegevens kunnen worden verkregen. 8. Vaststelling van dreiging van aanmerkelijke
schade dient op feiten te berusten en niet louter op beweringen, gissingen of
vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou
ontstaan waarin de subsidie schade zou veroorzaken, moet voor de nabije
toekomst duidelijk zijn te voorzien. Bij de vaststelling van het bestaan van
dreiging van aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in
aanmerking genomen: a) de aard van de betrokken subsidie(s)
en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel; b) een aanzienlijke mate van toeneming
van de invoer met subsidie op de markt van de Ö Unie Õ die erop wijst dat
deze invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen; c) voldoende vrij beschikbare
capaciteit bij de exporteur of een in de nabije toekomst aanmerkelijke
toeneming van die capaciteit, welke erop wijst dat de uitvoer met subsidie naar
de Ö Unie Õ waarschijnlijk nog
aanzienlijk zal toenemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de
beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende, voor uitvoer
beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen; d) of de producten worden ingevoerd
tegen prijzen die in aanzienlijke mate druk op de prijzen zouden uitoefenen of
die prijsverhogingen die anders zouden zijn geschied, zouden verhinderen en die
de vraag naar meer invoer vermoedelijk nog zouden doen toenemen; e) de bestaande voorraden van het
product waarop het onderzoek betrekking heeft. Geen van deze factoren behoeft op zich
doorslaggevend te zijn, maar alle in overweging genomen factoren tezamen moeten
tot de conclusie leiden dat er op korte termijn nog uitvoer met subsidie zal
geschieden en dat er, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen,
aanmerkelijke schade zal optreden. Artikel 9 Omschrijving van het begrip
„bedrijfstak van de Ö Unie Õ” 1. Voor de toepassing van deze verordening
wordt onder „bedrijfstak van de Ö Unie Õ” verstaan, de
gezamenlijke producenten in de Ö Unie Õ van soortgelijke
producten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke productie van de
betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten Ö in de Unie Õ als omschreven in
artikel 10, lid 6, uitmaakt, met dien verstande dat: a) wanneer producenten met exporteurs
of importeurs zijn Ö verbonden Õ of zelf importeur
van het naar beweren gesubsidieerde product zijn, onder „bedrijfstak van de Ö Unie Õ” de overige
producenten kunnen worden verstaan; b) in Ö uitzonderlijke Õ omstandigheden het
grondgebied van de Ö Unie Õ , wat de betrokken
productie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en
de producenten binnen Ö elke markt Õ als een
afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien: i) de producenten binnen die markt hun
gehele of nagenoeg gehele productie van het betrokken product op die markt
verkopen, en ii) aan de vraag op die markt niet in
belangrijke mate wordt voldaan door elders in de Ö Unie Õ gevestigde
producenten van het betrokken product. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van
schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale
bedrijfstak van de Ö Unie Õ geen schade lijdt,
mits de invoer met subsidie op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de
producenten van alle of vrijwel alle producten op die markt door de invoer met
subsidie schade lijden. 2. Voor de toepassing van lid 1 worden
producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn Ö verbonden Õ indien: a) een van hen rechtstreeks of
onrechtstreeks zeggenschap heeft over de anderen, of b) een derde persoon rechtstreeks of
onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of c) zij tezamen rechtstreeks of
onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde persoon, voor zover er redenen
zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze
relatie anders gedraagt dan niet Ö verbonden Õ producenten. Voor de toepassing van dit lid wordt een Ö persoon Õ geacht zeggenschap
over een andere persoon te hebben wanneer Ö hij Õ rechtens of
feitelijk in een positie is het handelen van de andere Ö persoon Õ te beperken of te
leiden. 3. Wanneer „bedrijfstak van de Ö Unie Õ” is uitgelegd als te
bestaan uit de producenten in een bepaald gebied, wordt de exporteurs of de
subsidieverlenende overheid de gelegenheid geboden overeenkomstig artikel 13
verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dergelijke gevallen
wordt bij de beoordeling van het belang van de Ö Unie Õ bij de maatregelen,
in het bijzonder met het belang van het betrokken gebied rekening gehouden.
Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien
zich de in artikel 13, leden 9 en 10, omschreven situaties voordoen, kan voor
de Ö Unie Õ in haar geheel een
voorlopig of een definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen
kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke
producten of exporteurs worden beperkt. 4. De bepalingen van artikel 8, lid 7, zijn op
dit artikel van toepassing. Artikel 10 Inleiding van de procedure 1. Behoudens het bepaalde in lid 8 wordt een
onderzoek geopend naar het bestaan, de mate en de gevolgen van beweerde
subsidiëring naar aanleiding van een schriftelijke klacht die namens de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ door een natuurlijke
persoon, door een rechtspersoon of door een vereniging zonder
rechtspersoonlijkheid wordt ingediend. De klacht kan worden ingediend bij de
Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De
Commissie doet de lidstaten van elke klacht die zij ontvangt een afschrift
toekomen. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag
volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of
op die van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie. Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een
lidstaat over voldoende bewijsmateriaal inzake subsidiëring en daaruit
voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Ö Unie Õ beschikt, doet zij
dit bewijsmateriaal onverwijld aan de Commissie toekomen. 2. Een klacht als bedoeld in lid 1 bevat
voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies (en, zo mogelijk, de hoogte ervan), de
schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde subsidie en de beweerde
schade. De klacht bevat alle gegevens waarover de klager redelijkerwijze dient
te beschikken met betrekking tot: a) de identiteit van de klager en het
volume alsmede de waarde van de productie in de Ö Unie Õ van het soortgelijke
product door de klager. Indien namens de bedrijfstak in de Ö Unie Õ een schriftelijke
klacht wordt ingediend, wordt de bedrijfstak namens welke de klacht wordt
ingediend, daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende
producenten van de Ö Unie Õ van het soortgelijke
product (of van verenigingen van die producenten) en, voor zover mogelijk, een
opgave van het volume en van de waarde van het soortgelijke product dat door
deze producenten in de Ö Unie Õ wordt vervaardigd; b) een volledige omschrijving van het
naar beweren met subsidiëring ingevoerde product, de naam van het betrokken
land, respectievelijk die van de betrokken landen van oorsprong of van uitvoer,
de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst
van bekende personen die het betrokken product invoeren; c) bewijsmateriaal ten aanzien van het
bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidies en de mogelijkheid
tegen die subsidies compenserende maatregelen te treffen; d) veranderingen in het volume van de
beweerde invoer met subsidie, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het
soortgelijke product op de markt van de Ö Unie Õ en de daaruit
voortvloeiende weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Ö Unie Õ, zoals blijkt uit
relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ, waaronder die welke
in artikel 8, leden 2 en 4, zijn genoemd. 3. De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk
de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht verschafte
bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening
van een onderzoek over te gaan. 4. Een onderzoek kan worden geopend om vast te
stellen of de beweerde subsidies specifiek zijn in de zin van artikel 4, leden
2 en 3. 5. Een onderzoek kan tevens worden geopend met
betrekking tot de in bijlage IV vermelde soorten maatregelen voor zover deze
een in artikel 3 omschreven subsidie-element bevatten, teneinde vast te stellen
of deze maatregelen volledig aan de bepalingen van genoemde bijlage
beantwoorden. 6. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt
eerst geopend nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht
door de producenten van het soortgelijke product in de Ö Unie Õ wordt gesteund dan
wel betwist, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Ö Unie Õ is ingediend. De
klacht wordt geacht „door of namens de bedrijfstak van de Ö Unie Õ te zijn ingediend”,
indien zij wordt gesteund door de producenten in de Ö Unie Õ wier gezamenlijke
productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van het
soortgelijke product dat door dat deel van de bedrijfstak in de Ö Unie Õ wordt vervaardigd
dat zich vóór, respectievelijk tegen de klacht heeft uitgesproken. Evenwel
wordt geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Ö Unie Õ die de klacht
uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale, door de bedrijfstak
van de Ö Unie Õ opgeleverde
productie van het soortgelijke product vertegenwoordigen. 7. De autoriteiten geven aan de met het oog op
de opening van het onderzoek ingediende klacht geen bekendheid alvorens het
besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het
nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht ingevolge dit artikel en in ieder geval
vóór de opening van een onderzoek doet de Commissie kennisgeving aan de
overheid van het betrokken land van oorsprong en/of van uitvoer en wordt deze
voor overleg uitgenodigd teneinde de situatie ten aanzien van de in lid 2
bedoelde punten op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een
oplossing. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 1) (aangepast) 8. Indien de Commissie in bijzondere
omstandigheden besluit een onderzoek te openen, zonder dat een Ö daartoe
strekkende Õ schriftelijke klacht
van of namens de bedrijfstak van de Unie Ö is Õ ontvangen, Ö wordt hiertoe
slechts overgegaan indien er Õ voldoende bewijs is
voor het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende
subsidies, van schade en van een oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2,
om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. De Commissie doet de
lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten dat het nodig is dit
onderzoek te openen. ê 597/2009
(aangepast) 9. Bij het besluit om al dan niet een
onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van subsidiëring en
schade gelijktijdig in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer
er Ö onvoldoende Õ bewijs van tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring of van schade is om
de procedure te kunnen voortzetten. Er wordt geen procedure ingeleid tegen
landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 %
vertegenwoordigt, tenzij die landen tezamen 3 % of meer van het verbruik
in de Ö Unie Õ voor hun rekening
nemen. 10. De klacht kan vóór de opening van het
onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn
ingediend. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 2) 11. Wanneer duidelijk is dat er voldoende
bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de
Commissie binnen 45 dagen na de datum van indiening van de klacht, daartoe over
en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.
Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in
kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is
ingediend. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar
onderzoek van de klacht normaliter binnen 21 dagen nadat de klacht bij de
Commissie is ingediend. ê 597/2009
(aangepast) 12. In het bericht van inleiding van de procedure
wordt de opening van een onderzoek aangekondigd en worden het betrokken product
alsmede de betrokken landen bekendgemaakt; voorts wordt daarin een samenvatting
van de ontvangen informatie gegeven en wordt bepaald dat alle relevante
informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld. Tevens worden in dit bericht de termijnen
bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken,
schriftelijk hun standpunt naar voren kunnen brengen en inlichtingen kunnen
verstrekken indien hun standpunt en inlichtingen tijdens het onderzoek in
aanmerking dienen te worden genomen. Ook wordt daarin de termijn bekendgemaakt
waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 5,
door de Commissie te worden gehoord. 13. De Commissie stelt de haar bekende
betrokken exporteurs, importeurs en representatieve verenigingen van importeurs
of van exporteurs, evenals het land van oorsprong en/of van uitvoer en de
klagers ervan in kennis dat de procedure werd ingeleid en stelt, met inachtneming
van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, de volledige
tekst van de in lid 1 bedoelde schriftelijke klacht ter beschikking van de
bekende exporteurs en van de autoriteiten van het land van oorsprong en/of
uitvoer en, op verzoek, ook aan andere betrokken belanghebbenden. Wanneer het
aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de
schriftelijke klacht evenwel slechts aan de autoriteiten van het land van
oorsprong en/of van uitvoer of aan de relevante vereniging van bedrijfstak- of
beroepsgenoten worden verstrekt. 14. Een onderzoek met het oog op een
compenserend recht mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen. Artikel 11 Het onderzoek 1. Na de inleiding van de procedure maakt de
Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek op
het niveau van de Ö Unie Õ. Dit onderzoek heeft
zowel betrekking op de subsidiëring als op de schade en beide elementen worden
gelijktijdig onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de bevindingen
representatief zijn, wordt in geval van subsidiëring een onderzoektijdvak
vastgesteld dat in de regel met het bij artikel 5 vastgestelde onderzoektijdvak
overeenstemt. Informatie die betrekking heeft op een na het
onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen. 2. Belanghebbenden die bij een onderzoek met
het oog op een compenserend recht gebruikte vragenlijsten ontvangen, beschikken
over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de
termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht
wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat deze de geënquêteerde of de
geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van oorsprong en/of van
uitvoer werd toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd waarbij
rekening dient te worden gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde
termijnen en mits de belanghebbende redenen voor die verlenging aanvoert, door
voor hem geldende bijzondere omstandigheden aan te tonen. 3. De Commissie kan de lidstaten verzoeken
informatie te verstrekken en deze nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan
een dergelijk verzoek gevolg te geven. Zij doen de Commissie de gevraagde informatie
toekomen tezamen met de resultaten van alle door hen verrichte inspecties,
controles en onderzoeken. De Commissie deelt deze informatie, zowel die
welke van algemeen belang is als die waarom door een lidstaat is gevraagd, aan
de lidstaten mede, op voorwaarde dat deze informatie niet-vertrouwelijk is;
indien dat wel het geval is, wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting
verstrekt. 4. De Commissie kan de lidstaten verzoeken
alle noodzakelijke controles en inspecties te verrichten, in het bijzonder bij
importeurs, handelaren en producenten in de Ö Unie Õ, en in derde landen
een onderzoek in te stellen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen
daarvoor toestemming geven en het betrokken land hiervan officieel in kennis is
gesteld en daartegen geen bezwaar maakt. De lidstaten nemen alle noodzakelijke
maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen. Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek
van de Commissie of van een lidstaat, die van de lidstaten in hun werkzaamheden
bijstaan. 5. De belanghebbenden die zich overeenkomstig
artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, kunnen worden
gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publicatieblad van de
Europese Unie is bekendgemaakt, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek
indienen waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de
resultaten van de procedure consequenties kunnen hebben en dat er bijzondere
redenen zijn om hen te horen. 6. De importeurs, de exporteurs en de klagers
die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben
gemaakt, en vertegenwoordigers van het land van oorsprong en/of van uitvoer
worden, op verzoek, in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde
belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar
voren kunnen worden gebracht. Hierbij dient rekening te worden gehouden met
de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen
van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan
een dergelijke bijeenkomst deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een
partij op een dergelijke bijeenkomst haar belangen schaden. Met de overeenkomstig dit lid verstrekte
mondelinge informatie wordt door de Commissie rekening gehouden voor zover die
informatie nadien schriftelijke wordt bevestigd. 7. De klagers, de overheid van het land van
oorsprong en/of van uitvoer, de importeurs en de exporteurs, alsmede hun
representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en
consumentenorganisaties die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede
alinea, kenbaar hebben gemaakt, mogen op schriftelijk verzoek inzage krijgen
van alle, door een bij het onderzoek betrokken partij aan de Commissie
verstrekte informatie, doch niet van de door de autoriteiten van de Ö Unie Õ of van haar
lidstaten opgestelde interne documenten, die voor de presentatie van hun zaak
relevant is, niet-vertrouwelijk in de zin van artikel 29 is en die bij het
onderzoek wordt gebruikt. Deze partijen mogen over vorenbedoelde informatie
opmerkingen maken, waarmee rekening wordt gehouden indien die opmerkingen met
voldoende bewijsmateriaal worden gestaafd. 8. Behoudens in de in artikel 28 bedoelde
omstandigheden wordt voor zover mogelijk nagegaan of de door belanghebbenden
verstrekte informatie waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn. 9. Een onderzoek wordt in de overeenkomstig
artikel 10, lid 11, ingeleide procedure zoveel mogelijk binnen één jaar
afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 maanden na de opening ervan
afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor
verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve
maatregelen. 10. Zolang het onderzoek duurt, geeft de
Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer redelijke gelegenheid om het
overleg voort te zetten teneinde de feitelijke situatie op te helderen en om
overeenstemming te bereiken over een oplossing. Artikel 12 Voorlopige
maatregelen 1. Voorlopige
rechten kunnen worden ingesteld, indien: a) een procedure is ingeleid
overeenkomstig artikel 10; ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 3) b) hierover is bericht en
belanghebbenden hebben voldoende gelegenheid gehad inlichtingen te verstrekken
en opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea; ê 597/2009
(aangepast) c) er een voorlopige, positieve
vaststelling van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring
en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Ö Unie Õ is geschied; en d) het belang van de Ö Unie Õ vergt dat
maatregelen worden genomen om verdere schade te voorkomen. Voorlopige rechten worden niet eerder
ingesteld dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de
procedure. Het voorlopige compenserende recht mag niet
hoger zijn dan het voorlopig vastgestelde totale bedrag van de tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies maar zou lager dan dat
bedrag moeten zijn indien dit lagere recht toereikend zou zijn om de door de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ geleden schade weg te
nemen. 2. Voor het bedrag van de voorlopige rechten
dient zekerheid te worden gesteld. De betrokken producten kunnen in de Ö Unie Õ eerst in het vrije
verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 3) (aangepast) 3. De Commissie stelt voorlopige maatregelen
vast volgens de Ö in Õ artikel 25, lid 4, Ö bedoelde
procedure Õ. ê 597/2009 4. Wanneer een lidstaat om onverwijld optreden
van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1, eerste en tweede
alinea, is voldaan, besluit de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na
de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig compenserend recht moet worden
ingesteld. 5. Een voorlopig compenserend recht wordt voor
ten hoogste vier maanden ingesteld. Artikel 13 Verbintenissen ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 4) 1. Mits er voorlopig is vastgesteld dat
subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie
volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, overgaan tot
aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenissen,
die inhouden dat: a) het land van oorsprong en/of van
uitvoer ermee instemt de subsidie in te trekken of te beperken of andere
maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen ervan, of b) een exporteur zich ertoe verbindt
zijn prijzen te herzien of zijn uitvoer naar het betrokken gebied te staken
zolang voor deze uitvoer tot compenserende maatregelen aanleiding gevende
subsidies worden verleend, mits de Commissie ervan overtuigd is dat daarmee de
schadelijke gevolgen van de subsidiëring worden weggenomen. In dergelijke gevallen en voor de duur van de
verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3,
ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde
definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden
geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de
Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. De prijzen worden ingevolge deze
verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig is om de hoogte van de tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren; de
prijsverhogingen zouden lager moeten zijn dan de tot compenserende maatregelen
aanleiding gevende subsidies als dat toereikend is om de door de bedrijfstak
van de Unie geleden schade weg te nemen. ê 597/2009 2. De Commissie kan zelf verbintenissen
voorstellen, maar een land of een exporteur kan niet worden verplicht daarop in
te gaan. Het feit dat landen of exporteurs geen verbintenissen aanbieden of
niet op een voorstel daartoe ingaan, heeft op het onderzoek van de zaak geen
invloed. Niettemin kan worden vastgesteld dat het bij
voortzetting van de invoer met subsidie waarschijnlijker wordt dat de dreiging
van schade op werkelijke schade uitloopt. Van een land of van een exporteur
worden, tenzij een voorlopige vaststelling van subsidiëring of van daaruit
voortvloeiende schade is gedaan, geen verbintenissen verlangd, noch worden deze
aanvaard. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden mogen
verbintenissen na het verstrijken van de termijn waarbinnen overeenkomstig
artikel 30, lid 5, opmerkingen mogen worden gemaakt, niet meer worden
aangeboden. 3. Aangeboden verbintenissen behoeven niet te
worden aanvaard indien aanvaarding ervan moeilijkheden van praktische aard zou
opleveren, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te
groot is of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid. Aan de betrokken
exporteur en/of het land van oorsprong en/of van uitvoer mag mededeling worden
gedaan van de redenen op grond waarvan wordt overwogen een aangeboden
verbintenis af te wijzen. De exporteur of dat land kan in de gelegenheid worden
gesteld daarop commentaar te leveren. De redenen voor de afwijzing worden in
het definitieve besluit vermeld. 4. Partijen die een verbintenis aanbieden,
dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verstrekken die aan de bij het
onderzoek betrokken partijen ter beschikking kan worden gesteld. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 4) 5. Wanneer verbintenissen worden aanvaard,
wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de
in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ê 597/2009 (aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 4) 6. Indien de verbintenissen worden aanvaard,
wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade normaal voltooid. Indien in een
dergelijk geval wordt vastgesteld dat er geen subsidiëring of schade is, komt
de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke
vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. Dan
kan worden geëist dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt
gehandhaafd. Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad
subsidiëring en schade is, blijft de verbintenis volgens de daarin vervatte
bepalingen en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening voortbestaan. 7. De Commissie verlangt van een land waarvan
of van een exporteur van wie een verbintenis is aanvaard dat deze op gezette
tijden over de naleving van deze verbintenis informatie verstrekt en
verificatie van relevante gegevens toestaat. Indien daaraan niet wordt voldaan,
wordt zulks als schending van de verbintenis aangemerkt. 8. Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde
exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van
de artikelen 18, 19, 20 en 22 geacht van kracht te worden op de datum waarop
het onderzoek voor het land van oorsprong en/of van uitvoer wordt beëindigd. è1 9.
Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of
wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd,
wordt de aanvaarding van de verbintenis, zo nodig, door de Commissie
ingetrokken, en zijn de door de Commissie op grond van artikel 12 ingestelde
voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve
rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken Ö exporteur Õ of het land van
oorsprong en/of uitvoer, de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken,
tenzij deze Ö exporteur Õ of dit land de
verbintenis heeft opgezegd. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen
zodra zij heeft besloten een verbintenis op te zeggen. ç Elke belanghebbende en elke lidstaat kan
informatie indienen waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de schending
van een verbintenis. Daarna moet normaal gesproken binnen zes maanden, maar
uiterlijk binnen negen maanden na een naar behoren ingediend verzoek, worden
beoordeeld of er inderdaad sprake is van een schending. De Commissie kan in verband met het toezicht
op verbintenissen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 4) 10. Overeenkomstig artikel 12 kan op basis van
de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld,
hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt
geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis,
indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is
voltooid. ê 597/2009
(aangepast) Artikel 14 Beëindiging zonder maatregelen 1. Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de
procedure worden beëindigd, tenzij die beëindiging niet het belang van de Ö Unie Õ dient. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 5) (aangepast) 2. Wanneer beschermende maatregelen Ö niet Õ nodig zijn, wordt
het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek
volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ê 597/2009
(aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 6) 3. Overeenkomstig lid 5 wordt de procedure
onverwijld beëindigd indien wordt vastgesteld dat de hoogte van de subsidies
waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, minimaal is, of
indien het volume van zowel de werkelijke als de potentiële invoer met subsidie
of de schade te verwaarlozen is. 4. Bij een overeenkomstig artikel 10, lid 11,
ingeleide procedure wordt de schade normalerwijze als te verwaarlozen beschouwd
indien het marktaandeel van de betrokken invoer minder bedraagt dan het aandeel
dat in artikel 10, lid 9, is bepaald. Bij onderzoek naar de invoer met subsidie
uit ontwikkelingslanden wordt het volume van deze invoer als te verwaarlozen
beschouwd indien deze minder dan 4 % van de totale invoer van het
soortgelijke product in de Ö Unie Õ uitmaakt, tenzij de
invoer uit ontwikkelingslanden waarvan het afzonderlijke aandeel in de totale
invoer minder dan 4 % vertegenwoordigt, tezamen meer dan 9 % van de
totale invoer van het soortgelijke product in de Ö Unie Õ beloopt. 5. De hoogte van de subsidies waartegen
compenserende maatregelen kunnen worden genomen, wordt als minimaal beschouwd
indien deze minder dan 1 % ad valorem bedraagt, met dien verstande dat bij
onderzoeken naar de invoer uit ontwikkelingslanden de drempel voor het als
minimaal te beschouwen 2 % ad valorem bedraagt, op voorwaarde dat slechts
het onderzoek wordt beëindigd, indien de hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies onder het voor individuele exporteurs
relevante niveau voor het als minimaal te beschouwden ligt. De procedure blijft
echter op hen van toepassing en bij een eventueel later volgend nieuw onderzoek
dat voor het betrokken land op grond van de artikelen 18 en 19 wordt verricht,
kunnen zij opnieuw aan een onderzoek worden onderworpen. Artikel 15 Instelling
van definitieve rechten è1 1.
Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en daardoor schade wordt
veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen in de
zin van artikel 31, stelt de Commissie een definitief compenserend recht
in volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Voor zover
voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk
een maand vóór het vervallen van die rechten in. ç ê 597/2009
(aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 7) Er worden geen maatregelen genomen als de
subsidies zijn ingetrokken of als de exporteurs hierdoor niet langer een
voordeel verkrijgen. Het compenserende recht mag niet hoger zijn
dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies
en moet lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende
subsidies, als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade die de
bedrijfstak van de Ö Unie Õ lijdt. 2. In elke zaak wordt op alle producten,
ongeacht de bron ervan, waarvan is geconstateerd dat zij met tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies worden ingevoerd en dat daardoor
schade ontstaat, met uitzondering van de invoer uit die bronnen, waarvan
krachtens deze verordening verbintenissen zijn aanvaard, op
niet-discriminerende grondslag een passend compenserend recht ingesteld. In de verordening waarbij het recht wordt
ingesteld, wordt bekendgemaakt welk recht voor elke leverancier of, indien dit
praktisch niet mogelijk is, welk recht voor het land van levering is ingesteld. 3. Wanneer de Commissie haar onderzoek
overeenkomstig artikel 27 heeft beperkt, mag het compenserende recht op de
invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig artikel 27,
kenbaar hebben gemaakt maar die niet bij het onderzoek werden betrokken, niet
hoger zijn dan het voor de in de steekproef opgenomen partijen vastgestelde,
gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen
kunnen worden ingesteld. Voor de toepassing van dit lid houdt de
Commissie geen rekening met nihil- noch met minimale bedragen van subsidies
waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld noch met de bedragen
van dergelijke subsidies die onder de in artikel 28 bedoelde omstandigheden
werden vastgesteld. Individuele rechten worden toegepast op de
invoer van elke exporteur of producent voor wie een individueel bedrag aan
subsidie is berekend zoals bepaald in artikel 27. Artikel 16 Terugwerkende
kracht 1. Voorlopige maatregelen en definitieve
compenserende rechten worden uitsluitend toegepast op producten die na het van
kracht worden van de krachtens artikel 12, lid 1, of artikel 15, lid 1, genomen
maatregel in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze
verordening vastgestelde uitzonderingen. è1 2.
Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde
feiten het bestaan blijkt van subsidies die tot compenserende maatregelen
aanleiding kunnen geven en van schade, besluit de Commissie, ongeacht of al dan
niet een definitief compenserend recht dient te worden ingesteld, welk deel van
het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd. ç Onder „schade” wordt in dit verband niet
verstaan, een aanzienlijke vertraging bij de vestiging van een bedrijfstak van
de Ö Unie Õ, noch de dreiging
van aanzienlijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat deze zich, zonder
voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben ontwikkeld. In alle
andere gevallen waarin zich een dergelijke dreiging of vertraging voordoet,
worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve
rechten uitsluitend worden opgelegd vanaf de datum waarop de dreiging van
schade of de aanzienlijke vertraging definitief wordt vastgesteld. 3. Indien het definitieve compenserende recht
hoger is dan het voorlopige recht, wordt het verschil niet geïnd. Indien het
definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, wordt het recht opnieuw
berekend. Indien de definitieve vaststelling negatief is, wordt het voorlopige
recht niet bevestigd. 4. Een definitief compenserend recht kan
worden geheven van producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van
inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop
het onderzoek werd geopend, ten verbruik zijn aangegeven, op voorwaarde dat: a) de invoer, overeenkomstig het
bepaalde in artikel 24, lid 5, werd geregistreerd; b) de Commissie de betrokken importeurs
de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken; c) er kritieke omstandigheden bestaan
waarin het betrokken product, waarvoor in de zin van deze verordening tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn toegekend, moeilijk
te herstellen schade veroorzaakt doordat het product in een betrekkelijk kort
tijdvak massaal wordt ingevoerd; en d) het, om herhaling van dergelijke
schade te voorkomen, nodig wordt geoordeeld op deze invoer met terugwerkende
kracht compenserende rechten in te stellen. 5. In geval van schending of van opzegging van
verbintenissen kunnen van goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de
inwerkingtreding van voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht,
definitieve rechten worden geheven op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig
artikel 24, lid 5, werd geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast
op vóór de schending of vóór de opzegging van de verbintenis geschiede invoer. Artikel 17 Duur Een compenserende maatregel blijft van kracht
zolang en voor zover deze nodig is om de schadeveroorzakende, tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren. Artikel 18 Nieuw onderzoek bij het vervallen van
maatregelen 1. Een definitieve compenserende maatregel
vervalt vijf jaar nadat deze werd ingesteld of vijf jaar na de datum van het
recentste nieuwe onderzoek in verband met zowel de subsidiëring als de schade,
tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de
maatregel waarschijnlijk tot een voortzetting of tot een herhaling van
subsidiëring en van schade zal leiden. Een dergelijk nieuw onderzoek wordt op
initiatief van de Commissie of op verzoek van of namens de producenten van de Ö Unie Õ geopend en de maatregel
blijft in afwachting van de resultaten van dat onderzoek van kracht. 2. Een nieuw onderzoek in verband met het
vervallen van een maatregel wordt geopend wanneer het daartoe strekkende
verzoek voldoende bewijs bevat dat het vervallen van de maatregel
waarschijnlijk tot voortzetting of tot herhaling van subsidiëring en van schade
zal leiden, bijvoorbeeld bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de subsidiëring
wordt voortgezet en dat er nog schade wordt toegebracht, dat het verdwijnen van
de schade geheel of ten dele aan het bestaan van maatregelen is toe te
schrijven of dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden dan wel
de marktsituatie van zodanige aard zijn dat deze erop wijzen dat de
schadeveroorzakende subsidiëring waarschijnlijk zal voortduren. 3. Bij overeenkomstig dit artikel uitgevoerde
onderzoeken worden de exporteurs, de importeurs, het land van oorsprong en/of
van uitvoer en de producenten van de Ö Unie Õ in de gelegenheid
gesteld de in het verzoek om herziening verstrekte informatie aan te vullen,
deze te weerleggen of daarop commentaar te geven en in de conclusies zal
terdege met al het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag of het
al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot
voortzetting of herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden, rekening
worden gehouden. 4. Op een passend tijdstip in de loop van het
laatste jaar dat de in dit artikel omschreven maatregelen van toepassing zijn,
wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht
bekendgemaakt dat de maatregelen weldra komen te vervallen. Na dit bericht
kunnen de producenten in de Ö Unie Õ, uiterlijk drie
maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig lid 2, een
verzoek om herziening indienen. Tevens wordt een bericht bekendgemaakt waarin
het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit artikel wordt
aangekondigd. Artikel 19 Tussentijdse nieuwe onderzoeken 1. De noodzaak tot handhaving van maatregelen
kan eveneens aan een nieuw onderzoek worden onderworpen, hetzij op initiatief
van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat
sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten
minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, van een importeur,
van de producenten van de Ö Unie Õ dan wel van het land
van oorsprong en/of van uitvoer, welk verzoek ten aanzien van de noodzaak van
een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek voldoende bewijsmateriaal dient te
bevatten. 2. Een tussentijds nieuw onderzoek wordt
geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat
handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om de tot tegenmaatregelen
aanleiding gevende subsidie te compenseren en/of dat het onwaarschijnlijk is
dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de
maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel
niet of niet langer toereikend is om de schadeveroorzakende, tot
tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidie te neutraliseren. 3. Als de ingestelde compenserende rechten
lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies,
kan een tussentijds onderzoek worden geopend als de producenten in de Ö Unie Õ of een andere
belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na het oorspronkelijk
onderzoek en voor of na de inwerkingtreding van de maatregelen afdoende kan
aantonen dat de exportprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijzen van
het in de Ö Unie Õ ingevoerde product
niet of nauwelijks zijn veranderd. Als uit het onderzoek blijkt dat deze
beweringen juist zijn, kunnen de compenserende rechten worden verhoogd om een
prijsverhoging te bewerkstelligen waarmee de schade wordt weggenomen. Het
verhoogde recht mag echter niet hoger zijn dan de tot compenserende maatregelen
aanleiding gevende subsidies. Het tussentijdse onderzoek kan ook op initiatief
van de Commissie of op verzoek van een lidstaat worden geopend, onder de
hierboven beschreven voorwaarden. 4. Bij onderzoeken op grond van dit artikel
kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot
subsidiëring en schade ingrijpend zijn gewijzigd dan wel het beoogde resultaat,
namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 8 vastgestelde
schade, met de bestaande maatregelen wordt bereikt. Bij de definitieve
vaststelling wordt met al het relevante en met stukken behoorlijk gestaafde
bewijsmateriaal rekening gehouden. Artikel 20 Versnelde nieuwe onderzoeken Elke exporteur, op wiens uitgevoerde producten
geen definitief compenserend recht van toepassing is, maar die tijdens het
oorspronkelijke onderzoek om andere redenen dan een weigering om de Commissie
medewerking te verlenen, niet individueel werd onderzocht, is op zijn verzoek
gerechtigd om aan een versneld onderzoek te worden onderworpen zodat de
Commissie voor die exporteur onverwijld een individueel compenserend recht kan
vaststellen. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 8) Alvorens een dergelijk nieuw onderzoek wordt
geopend, worden de producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld commentaar
te leveren. ê 597/2009 (aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 9) Artikel 21 Terugbetalingen 1. Onverminderd artikel 18 kan een importeur
om terugbetaling van rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat het bedrag
van de tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidies op grond waarvan de
rechten werden betaald, niet meer bestaat of is verminderd tot een lager niveau
dan dat van de geldende rechten. 2. Om terugbetaling van compenserende rechten
te verkrijgen, dient de importeur bij de Commissie een daartoe strekkend
verzoek in. De indiening van dat verzoek geschiedt via de lidstaat op het
grondgebied waarvan de producten in het vrije verkeer werden gebracht, binnen
zes maanden nadat het bedrag van de definitieve rechten door de bevoegde
autoriteiten naar behoren werd vastgesteld of werd besloten de uit hoofde van
een voorlopig recht als zekerheid gestelde bedragen definitief in te vorderen.
De lidstaten geven de Commissie van een dergelijk verzoek onverwijld kennis. 3. Een verzoek om terugbetaling wordt slechts
geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd wanneer het nauwkeurige
gegevens bevat over het bedrag van de compenserende rechten waarvan
terugbetaling wordt gevraagd en vergezeld gaat van alle douanedocumenten in
verband met de berekening en de betaling van dat bedrag. Tevens dient het, voor
een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende het bedrag
van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies dat de
exporteur of producent waarop het recht van toepassing is, heeft ontvangen.
Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent is Ö verbonden Õ en dergelijke
informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent
niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het
verzoek een verklaring van de exporteur of producent opgenomen dat de tot
compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn verminderd of zijn
komen te vervallen zoals in dit artikel is omschreven en dat het desbetreffende
bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden verschaft. Wanneer dit
bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de
producent wordt voorgelegd, wordt het verzoek afgewezen. è1 4.
De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan te
allen tijde besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van
de informatie die bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig
de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, wordt
verkregen en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in
hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is. ç Terugbetalingen van rechten geschieden normaal
binnen twaalf en in ieder geval binnen achttien maanden nadat het met
bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het
aan compenserende rechten onderworpen product is ingediend. De lidstaten betalen deze rechten normaal
binnen 90 dagen nadat het in de eerste alinea bedoelde besluit is genomen,
terug. Artikel 22 Algemene
bepalingen inzake nieuwe onderzoeken en terugbetalingen 1. De bepalingen van deze verordening
betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke
betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken
op grond van de artikelen 18, 19 en 20. Herzieningen op grond van de artikelen 18 en
19 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn
binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid.
Herzieningsprocedures op grond van de artikelen 18 en 19 moeten in ieder
geval voltooid zijn binnen 15 maanden na de datum waarop zij werden ingeleid. Herzieningen op grond van artikel 20 moeten in
alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure
voltooid zijn. Als een herzieningsprocedure op grond van
artikel 18 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van artikel
19 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op
grond van artikel 19 binnen dezelfde termijn worden voltooid als hierboven
bepaald voor een herzieningsprocedure op grond van artikel 18. Als het onderzoek niet binnen de genoemde
termijnen voltooid is: a) verstrijken de maatregelen krachtens
artikel 18; b) verstrijken de maatregelen ingeval
van onderzoeken die tegelijkertijd krachtens de artikelen 18 en 19 worden
uitgevoerd, waarbij het onderzoek krachtens artikel 18 werd ingeleid terwijl
een herziening krachtens artikel 19 in dezelfde procedure gaande was of waarbij
zulke herzieningen op hetzelfde tijdstip werden ingeleid; of c) blijven de maatregelen ongewijzigd
van kracht overeenkomstig artikel 19 en 20. Een bericht van het feitelijk verstrijken of
de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens dit lid wordt in het Publicatieblad
van de Europese Unie bekendgemaakt. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 10) 2. Nieuwe onderzoeken uit hoofde van de
artikelen 18, 19 en 20 worden door de Commissie geopend. De Commissie besluit
de in artikel 18 bedoelde onderzoeken al dan niet te openen volgens de in
artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie verstrekt de
lidstaten ook informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een
toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek overeenkomstig de
artikelen 19 en 20 heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft
beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat de noodzaak tot
handhaving van maatregelen aan een nieuw onderzoek moet worden onderworpen. 3. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding
geven, worden de maatregelen volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 18 ingetrokken of gehandhaafd, dan
wel overeenkomstig de artikelen 19 en 20 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd. ê 597/2009
(aangepast) 4. Wanneer maatregelen ten aanzien van
individuele exporteurs maar niet ten aanzien van het land in zijn geheel worden
ingetrokken, blijft de procedure op deze exporteurs van toepassing en kunnen
zij bij een eventueel volgend nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel
voor het betrokken land wordt verricht, opnieuw worden onderzocht. 5. Indien aan het einde van de geldigheidsduur
van de in artikel 18 omschreven maatregelen een nieuw onderzoek van maatregelen
op grond van artikel 19 loopt, worden de maatregelen eveneens uit hoofde van de
bepalingen van artikel 18 aan een onderzoek onderworpen. 6. Bij alle overeenkomstig de artikelen 18 tot
en met 21 verrichte nieuwe onderzoeken of onderzoeken in verband met de
terugbetaling van rechten gaat de Commissie, mits de omstandigheden niet zijn
gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot de
instelling van het recht heeft geleid, waarbij de artikelen 5, 6, 7 en 27 in
acht worden genomen. Artikel 23 Ontwijking van rechten 1. Op grond van deze verordening ingestelde
compenserende maatregelen kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan
niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen, of tot de
invoer van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop
maatregelen van toepassing zijn, of tot delen daarvan, wanneer er ontduiking
van de geldende maatregelen plaatsvindt. 2. Compenserende rechten die het op grond van
artikel 15, lid 2, ingestelde residuele compenserende recht niet overschrijden,
kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele
rechten gelden in de landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er
ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. 3. Ontduiking wordt omschreven als een
verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Ö Unie Õ of tussen
individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en
de Ö Unie Õ ten gevolge van
praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van
het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij
wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van
het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het soortgelijke product,
wordt ondermijnd en dat de soortgelijke ingevoerde producten en/of delen
daarvan nog steeds gesubsidieerd worden. De in de eerste alinea bedoelde praktijken,
processen of werkzaamheden omvatten onder andere: a) het enigszins wijzigen van het
betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen
maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van
het product niet aantast; b) het verzenden van het product waarop
maatregelen van toepassing zijn via derde landen; c) het reorganiseren door exporteurs of
producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop
maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Ö Unie Õ te laten exporteren
via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de
producten van de producenten. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 11) 4. Onderzoeken op grond van dit artikel worden
geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een
belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in
de leden 1, 2 en 3 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel
van een verordening van de Commissie, die de douaneautoriteiten tevens de
instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, te registreren
of zekerheidstelling te eisen. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie
zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen
van een nieuw onderzoek heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan
heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat er een nieuw onderzoek
moet worden geopend. De onderzoeken worden door de Commissie
uitgevoerd. De Commissie kan zich laten bijstaan door douaneautoriteiten en het
onderzoek wordt binnen negen maanden voltooid. Wanneer de definitief vastgestelde feiten
uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie een besluit
volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. ê 597/2009
(aangepast) De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop
overeenkomstig artikel 24, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist.
De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de
opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing. 5. Invoer door ondernemingen waarop een
vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 24, lid 5, te
worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing. 6. Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd
verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van
de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn. Wanneer de praktijken, processen of
werkzaamheden ter ontduiking buiten de Ö Unie Õ geschieden, kunnen
vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product als
zij kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de
producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn
bij enige ontduiking zoals beschreven in lid 3. Wanneer de praktijken, processen of
werkzaamheden ter ontduiking binnen de Ö Unie Õ geschieden, kunnen
vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen
enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van
toepassing zijn. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 11) Deze vrijstellingen worden verleend door
middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de
periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit. De Commissie
doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij haar onderzoek heeft beëindigd. ê 597/2009 Mits voldaan is aan voorwaarden van artikel 20
kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt
tot uitbreiding van de maatregelen. 7. Als een groot aantal partijen een verzoek
tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is
sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een
herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een
dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel
22, lid 1, voor zover dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond
van artikel 19. 8. Geen enkele bepaling van dit artikel doet
afbreuk aan de normale toepassing van de voorschriften inzake douanerechten. Artikel 24 Algemene bepalingen 1. Voorlopige of definitieve compenserende
rechten worden bij verordening ingesteld en worden door de lidstaten geïnd in
de vorm en voor het bedrag als in die verordening vermeld en met inachtneming
van de andere daarin vermelde criteria. Deze rechten worden ook onafhankelijk
van de normaal op invoer rustende douanerechten, belastingen en andere
heffingen geïnd. Van geen enkel product kunnen met het doel het
hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de
subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende
rechten worden geheven. 2. Verordeningen tot instelling van voorlopige
of van definitieve compenserende rechten en verordeningen of besluiten tot
aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures
worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten, in
het bijzonder, en met inachtneming van de verplichting tot bescherming van
vertrouwelijke gegevens, indien mogelijk, de namen van de betrokken exporteurs,
of van de betrokken landen, een omschrijving van het product en een
samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de bevindingen
inzake subsidiëring en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt
een kopie van de verordening of van het besluit aan de bekende belanghebbenden
gezonden. De bepalingen van dit lid zijn op nieuwe onderzoeken van
overeenkomstige toepassing. 3. Uit hoofde van deze verordening kunnen
bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de
gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen”
als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad[9]. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 12) 4. Als het in het belang van de Unie is, mogen
maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij een volgens
de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure genomen besluit van de
Commissie, voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie
kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, besluiten
de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst
als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het
onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de
bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en
met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen, volgens de in
artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, te allen tijde weer worden
ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat. ê 597/2009
(aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 12) è1 5.
De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd, de
douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te
registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, op de
betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast. ç Tot registratie van de invoer kan worden
overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Ö Unie Õ ingediend verzoek dat
voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratie wordt ingevoerd bij verordening
waarin het doel van de maatregel wordt uiteengezet en waarin, zo nodig, een
raming van de bedragen aan rechten die in de toekomst verschuldigd kunnen zijn,
wordt opgenomen. Registratie van de invoer geschiedt niet voor een periode van
langer dan negen maanden. 6. De lidstaten brengen de Commissie over de
invoer van producten die het voorwerp van onderzoeken en van maatregelen zijn,
maandelijks verslag uit en doen daarbij opgave van het op grond van deze
verordening geheven bedrag aan rechten. 7. Onverminderd lid 6, kan de Commissie
lidstaten per geval verzoeken informatie te verstrekken in verband met het
toezicht op de toepassing van de maatregelen. In dit verband zijn artikel 11,
leden 3 en 4, van toepassing. Op alle door de lidstaten op grond van dit
artikel verstrekte informatie is artikel 29, lid 6, van toepassing. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 13) Artikel 25 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij [Verordening
(EG) nr. 1225/2009 van de Raad[10]]
ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU)
nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 van
toepassing. 5. Indien ingevolge artikel 3, lid 5, van
Verordening (EU) nr. 182/2011 een schriftelijke procedure wordt gevolgd om
overeenkomstig lid 3 van dit artikel definitieve maatregelen vast te stellen of
om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening te besluiten al dan niet een
nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen,
wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de
voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de
leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU)
nr. 182/2011 daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke
procedure wordt gevolg voor de ontwerpmaatregel die in het comité is besproken,
wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de
voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de
leden van het comité daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een
schriftelijke procedure wordt gevolg zonder dat de ontwerpmaatregel in het
comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg
indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of
een vierde van de leden van het comité daarom verzoekt. 6. Het comité kan elke kwestie in verband met
de toepassing van deze verordening die door de Commissie of op verzoek van een
lidstaat aan de orde wordt gesteld, in overweging nemen. De lidstaten mogen om
informatie verzoeken en mogen van gedachten wisselen in het comité of
rechtstreeks met de Commissie. ê 597/2009
(aangepast) Artikel 26 Controlebezoeken 1. Indien zij dit nuttig oordeelt, verricht de
Commissie bezoeken om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars,
vertegenwoordigers, producenten, bedrijfstak- of beroepsverenigingen en
-organisaties te onderzoeken teneinde de verstrekte inlichtingen over
subsidiëring en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord
is ontvangen, kan van een controlebezoek worden afgezien. 2. De Commissie kan zo nodig onderzoeken in
derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen ermee instemmen en het
betrokken land op de hoogte wordt gebracht en dat land tegen het onderzoek geen
bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is
verkregen, deelt de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer de namen
en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata
mede. 3. De betrokken ondernemingen worden in kennis
gesteld van de aard van de inlichtingen die tijdens controlebezoeken zullen
worden nagetrokken en van alle tijdens die bezoeken te verstrekken aanvullende
informatie, hetgeen echter niet belet dat in het licht van de verkregen
inlichtingen gedurende de controle nadere bijzonderheden kunnen worden
gevraagd. 4. Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3
wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van die lidstaten die daarom
hebben verzocht. Artikel 27 Steekproeven 1. Indien het aantal klagers, exporteurs of
importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden
beperkt tot: a) een redelijk aantal partijen,
producten of transacties door aan de hand van op het tijdstip van de selectie
beschikbare informatie van statistisch significante steekproeven gebruik te
maken; of b) het grootste representatieve
productie, afzet- of uitvoervolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare
tijd kan worden onderzocht. 2. De selectie van partijen, productsoorten of
transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in
overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen
drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en
voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve
steekproef mogelijk te maken. 3. Indien overeenkomstig dit artikel een
beperkt onderzoek is geschied, wordt de hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies voor elke exporteur of producent die
niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze
verordening bepaalde termijnen de nodige informatie verstrekt, individueel
vastgesteld, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat
individuele onderzoeken te belastend zijn en een tijdige voltooiing van het onderzoek
beletten. 4. Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt
besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een
mate die waarschijnlijk de resultaten van het onderzoek in aanmerkelijke mate
ongunstig zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt. Indien echter een groot aantal geselecteerden
medewerking blijft weigeren of indien er onvoldoende tijd is om een nieuwe
selectie te maken, zijn de relevante bepalingen van artikel 28 van
toepassing. Artikel 28 Niet-medewerking 1. Indien belanghebbenden binnen de bij deze
verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige informatie
of deze anderszins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren,
kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve
conclusies, in zowel positieve als negatieve zin, worden getrokken. Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of
misleidende informatie heeft verstrekt, dan wordt deze buiten beschouwing
gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Belanghebbenden dienen in kennis te worden
gesteld wat de gevolgen van niet-medewerking zijn. 2. Indien de belanghebbende zijn antwoord niet
door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt
dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat
verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke
extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen. 3. Indien de informatie die een belanghebbende
verstrekt, niet in alle opzichten volmaakt is, mag deze niet buiten beschouwing
worden gelaten mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het
bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de
informatie op passende wijze en tijdig wordt verstrekt en controleerbaar is en
de belanghebbende naar beste vermogen heeft gehandeld. 4. Indien bewijzen of inlichtingen niet worden
aanvaard, wordt de partij die deze heeft verstrekt, onverwijld van de redenen
die aan deze afwijzing ten grondslag liggen, in kennis gesteld en dient haar de
gelegenheid te worden geboden binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen
te verstrekken. Indien de verstrekte toelichtingen ontoereikend worden geacht,
dienen de redenen voor de afwijzing van de bewijzen of inlichtingen te worden
medegedeeld en dienen die redenen in conclusies openbaar te worden gemaakt. 5. De op lid 1 gebaseerde vaststellingen, met
inbegrip van die welke betrekking hebben op de hoogte van de tot compenserende
maatregelen aanleiding gevende subsidies en de in de klacht vervatte
informatie, worden indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor
het onderzoek vastgestelde termijnen, getoetst aan informatie uit andere
beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële
invoerstatistieken en Ö douaneaangiften of Õ aan de Ö inlichtingen Õ die in de loop van
het onderzoek van andere belanghebbenden Ö zijn Õ verkregen. Deze informatie kan relevante gegevens
omvatten over de wereldmarkt of andere representatieve markten, indien van
toepassing. 6. Indien een belanghebbende geen of slechts
gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie wordt
achtergehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten voor deze
belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had
verleend. Artikel 29 Vertrouwelijke gegevens 1. Inlichtingen die wegens de aard ervan
vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent uit
mededingingsoogpunt aanmerkelijk zou bevoordelen of ernstige nadelige gevolgen
zou hebben voor degene die de informatie verstrekt of van wie de concurrent
deze informatie heeft verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als
vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden
opgegeven, door de autoriteiten als dusdanig behandeld. 2. Belanghebbenden die vertrouwelijke
inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting
toe te zenden. Deze samenvattingen moeten voldoende gedetailleerd zijn om een
redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als
vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden
aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke
buitengewone omstandigheden moeten de redenen worden aangegeven waarom een
samenvatting niet mogelijk is. 3. Indien de Commissie van oordeel is dat een
verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de
inlichtingen heeft verstrekt, niet bereid is deze bekend te maken of de
bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te
staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit
goede bronnen blijkt dat zij juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke
behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen. 4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de
bekendmaking van algemene informatie door de autoriteiten van de Ö Unie Õ en, in het
bijzonder, van de motivering van besluiten die ingevolge deze verordening zijn
genomen of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten
van de Ö Unie Õ steunen, voor zover
het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten.
Bij deze bekendmaking moet rekening worden gehouden met de rechtmatige belangen
van de betrokkenen wat de bescherming van zaken- of overheidsgeheimen betreft. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 14) 5. De Commissie en de lidstaten, inclusief de
functionarissen van beide, maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van
degene die ze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze
verordening hebben verkregen en waarvoor die persoon om een vertrouwelijke
behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten
wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie
of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening
anders is bepaald, niet bekendgemaakt. ê 597/2009 6. De op grond van deze verordening verkregen
informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd. Dit sluit niet uit dat in het kader van het
ene onderzoek verkregen informatie kan worden gebruikt voor het openen van een
ander onderzoek binnen dezelfde procedure naar een soortgelijk product. Artikel 30 Mededeling van gegevens 1. De klagers, de importeurs, de exporteurs,
en hun representatieve verenigingen en het land van oorsprong en/of van uitvoer
kunnen mededeling verzoeken van de bijzonderheden die aan de van essentieel
belang zijnde feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen
zijn ingesteld, ten grondslag liggen. Deze verzoeken dienen onverwijld na de
instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en
mededeling geschiedt zo spoedig mogelijk nadien. 2. De in lid 1 genoemde partijen mogen om
definitieve mededeling verzoeken van de van essentieel belang zijnde feiten en
overwegingen op grond waarvan wordt overwogen het nemen van definitieve
maatregelen of de beëindiging van het onderzoek of van de procedure zonder het
nemen van maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt
geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die
waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd. 3. De verzoeken om definitieve mededeling
worden schriftelijk aan de Commissie gericht en dienen, wanneer een voorlopig
recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling
van dat recht door de Commissie te zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht
is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de
Commissie gestelde termijnen definitieve mededeling te verzoeken. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 15) 4. Definitieve mededeling geschiedt
schriftelijk. Dit gebeurt met inachtneming van de verplichting tot bescherming
van vertrouwelijke informatie zo spoedig mogelijk en normaal niet later dan één
maand voordat de in de artikelen 14 of 15 bedoelde procedures worden ingeleid.
Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet
mededelen, dan deelt zij die mede zodra dit mogelijk is. Deze mededeling doet geen afbreuk aan
besluiten die de Commissie nadien mocht nemen, maar indien dergelijke besluiten
op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden die zo spoedig mogelijk
medegedeeld. 5. Na de definitieve mededeling gemaakte
opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen een door de
Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien
dagen, waarbij de spoedeisendheid van de aangelegenheid op passende wijze in
aanmerking wordt genomen. Indien een aanvullende definitieve mededeling moet
worden gedaan, kan een kortere termijn worden gegeven. ê 597/2009
(aangepast) Artikel 31 Belang van de Ö Unie Õ 1. De vaststelling of het belang van de Ö Unie Õ optreden vergt,
wordt gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen als geheel
genomen, waaronder die van de binnenlandse bedrijfstak, van de gebruikers en
van de consumenten en een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts
gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt
overeenkomstig lid 2 bekend te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder
aandacht besteed aan de noodzaak de handelverstorende gevolgen van
schadeveroorzakende subsidiëring weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging
te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde subsidiëring en
schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien de autoriteiten, op
grond van alle voorgelegde informatie, tot de duidelijke gevolgtrekking kunnen
komen dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Ö Unie Õ is. 2. Teneinde de autoriteiten een deugdelijke
basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het
belang van de Ö Unie Õ is, met alle
standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de
importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers-
en consumentenorganisaties zich binnen de in het bericht van opening van een
onderzoek betreffende compenserende rechten gestelde termijnen, bij de
Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of
passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van de andere
in dit lid genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te
maken. 3. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben
gehandeld, mogen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden
ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen worden ingediend
en de redenen vermelden waarom de partijen in het belang van de Ö Unie Õ zouden moeten worden
gehoord. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 16) 4. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben
gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten
opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen
uiterlijk 25 dagen na de datum van toepassing van deze maatregelen zijn
ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de
andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover
opmerkingen te maken. 5. De Commissie onderzoekt de informatie die
op passende wijze is verstrekt, en gaat na of deze representatief is. Het
resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de
informatie, wordt aan het comité voorgelegd als onderdeel van de overeenkomstig
de artikelen 14 en 15 ingediende ontwerpmaatregel. De in het comité tot uiting
gebrachte standpunten dienen door de Commissie in aanmerking te worden genomen
onder de in Verordening (EU) nr. 182/2011 genoemde voorwaarden. ê 597/2009
(aangepast) è1 37/2014 art. 1 en bijlage, punt 18, onder 16) 6. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben
gehandeld, mogen verzoeken dat hen de gegevens en overwegingen op grond waarvan
waarschijnlijk definitieve besluiten worden genomen, beschikbaar worden
gesteld. è1 Dergelijke
informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen
afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten. ç 7. Met informatie wordt slechts rekening
gehouden wanneer deze door concreet bewijsmateriaal wordt gestaafd, dat de
geldigheid ervan bevestigt. Artikel 32 Verband tussen maatregelen inzake
compenserende rechten en maatregelen op multilateraal niveau Indien ten aanzien van een ingevoerd product
enigerlei tegenmaatregel wordt genomen na beroep te hebben gedaan op de
procedures inzake geschillenbeslechting van de Subsidieovereenkomst en die
maatregel van dien aard is dat deze de door subsidiëring veroorzaakte schade
wegneemt, wordt het compenserende recht dat voor dat product is ingesteld,
onverwijld, naar gelang van het geval, geschorst of ingetrokken. Artikel 33 Slotbepalingen Deze verordening doet geen afbreuk aan de
toepassing van: a) bijzondere bepalingen in
overeenkomsten tussen de Ö Unie Õ en derde landen; b) verordeningen van de Ö Unie Õ in de landbouwsector
en van Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad[11], Verordening (EEG) nr.
614/2009 van de Raad[12]
en Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad[13].
De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en
houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die de toepassing van
compenserende rechten in de weg staan; c) bijzondere maatregelen, mits deze
niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT Ö 1994 Õ. ê 37/2014 art. 1
en bijlage, punt 18, onder 17) Artikel 34 Verslag De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag
aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en uitvoering van
handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in [artikel 22 bis, van Verordening
(EG) nr. 1225/2009], informatie op over de uitvoering van deze
verordening. ê 597/2009
(aangepast) Artikel 35 Intrekking Verordening (EG) nr. Ö 597/2009 Õ wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening
gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen
volgens de concordantietabel in bijlage VI. Artikel 36 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Deze
verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] COM(87) 868 PV. [2] Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies. [3] Opgenomen in het wetgevingsprogramma voor 2014. [4] Zie bijlage V bij dit voorstel. [5] PB C […] van […], blz. […]. [6] Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni
2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen
lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93. [7] Zie bijlage V. [8] Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en
algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L
55 van 28.2.2011, blz. 13). [9] Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober
1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van
19.10.1992, blz. 1). [10] Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30
november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit
landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van
22.12.2009, blz. 51). [11] Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november
2006 betreffende glucose en lactose (PB L 312 van 11.11.2006,
blz. 1). [12] Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009
betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor
ovoalbumine en lactoalbumine (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8). [13] Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november
2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van
landbouwproducten verkregen goederen (PB L 328 van 15.12.2009,
blz. 10). ê 597/2009 BIJLAGE I LIJST MET VOORBEELDEN VAN
UITVOERSUBSIDIES a) Verlening door overheidsinstanties
van rechtstreekse, van uitvoerprestaties afhankelijke subsidies aan
ondernemingen of aan bedrijfstakken. b) Regelingen krachtens welke deviezen
niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een
uitvoerpremie inhouden. c) Interne vervoer- en vrachttarieven
voor uitvoerzendingen die door overheden zijn vastgesteld of door deze zijn
opgelegd en die voordeliger zijn dan die voor binnenlandse zendingen. d) Levering door overheidsinstanties of
door overheidsorganen, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks in het kader van
overheidsregelingen, van ingevoerde of van binnenlandse producten of diensten
voor gebruik bij de productie van exportgoederen, op gunstigere voorwaarden dan
bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten of
diensten voor gebruik bij de productie van goederen voor binnenlands gebruik
indien (in geval van producten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke
op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar[1] zijn. e) Gehele of gedeeltelijke
vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling, speciaal in verband met
de uitvoer, van directe belastingen[2]
of van socialezekerheidsbijdragen die door industriële of door commerciële
ondernemingen zijn of moeten worden betaald[3]. f) Bijzondere aftrekmogelijkheden,
die, rechtstreeks verband houdend met de uitvoer of met uitvoerprestaties, bij
de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan
boven die welke voor de productie voor binnenlands verbruik worden toegestaan. g) Vrijstelling of kwijtschelding, uit
hoofde van de productie en distributie van exportproducten, van een bedrag aan
indirecte belastingen[4]
dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de productie en distributie van
soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde producten wordt geheven. h) Vrijstelling, kwijtschelding of
uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte
belastingen[5]
op goederen en diensten die bij de productie van exportproducten worden
gebruikt, voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijtschelding of
uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte
belastingen op goederen of diensten die bij de productie van soortgelijke, voor
binnenlands verbruik bestemde goederen worden gebruikt. Vrijstelling,
kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven
cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportproducten worden toegestaan,
zelfs indien dit niet geschiedt voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik
bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve
indirecte belastingen worden geheven op „inputs” die bij de productie van het
exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen)[6]. Dit punt wordt
geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtsnoeren inzake
het verbruik van „inputs” in het productieproces. i) De kwijtschelding of terugbetaling
van invoerheffingen[7]
voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde „inputs”
die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend
met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel mag een onderneming als
vervangingsproductiemiddelen eenzelfde hoeveelheid binnenlandse „inputs” van
dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als de ingevoerde „inputs”
gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de invoer-
als de overeenkomstige uitvoertransacties binnen een redelijke termijn die niet
meer dan twee jaar mag bedragen, geschieden. Dit punt wordt geïnterpreteerd
overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage II inzake het verbruik van „inputs”
in het productieproces en de richtsnoeren in bijlage III om vast te stellen of
terugbetalingsregelingen voor vervangende productiemiddelen uitvoersubsidies
zijn. j) Het instellen door de overheid (of
door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van
regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om
kostenstijgingen bij de uitvoer van producten of om wisselkoersrisico's te
dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en
verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken. k) Verlening door overheidsinstanties
(of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelend onder
het gezag van overheidsinstanties) van exportkredieten tegen een lagere rente
dan die welke zijzelf moeten betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te
trekken (of die zij zouden moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde
valuta en met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale
kapitaalmarkt zouden lenen) of de overname door de overheidsinstanties van alle
of van een gedeelte van de kosten van exporteurs of financiële instellingen om
kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst een aanmerkelijk voordeel
op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt. Indien een WTO-lid evenwel partij is bij een
internationale verbintenis inzake officiële exportkredieten waarbij ten minste
twaalf oorspronkelijke leden vanaf 1 januari 1979 partij zijn (of bij een
daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke leden hebben aangegaan) of
indien een WTO-lid in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze
verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in
overeenstemming is, niet als een uitvoersubsidie beschouwd. l) Alle andere uitgaven ten laste van
de schatkist die in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 een uitvoersubsidie
zijn. _____________ BIJLAGE II RICHTSNOEREN INZAKE HET VERBRUIK
VAN „INPUTS” IN HET PRODUCTIEPROCES[8] 1. Regelingen voor de aftrek van
indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of
uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte
belastingen op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden
verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen
zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op „inputs”
die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (rekening
houdend met normale verliezen). 2. De punten h) en i) van de lijst met
voorbeelden van uitvoersubsidies in bijlage I vermelden het begrip „inputs” die
bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt. Volgens punt h)
kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen uitvoersubsidies
zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling
van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag
dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat op „inputs” die bij de
vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven.
Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen uitvoersubsidies indien zij
leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger
bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat op de „inputs” die bij de
vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven.
Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de
„inputs” bij de productie van het exportproduct met normale verliezen rekening
worden gehouden. In punt i) wordt, waar dienstig, ook rekening gehouden met
vervanging. 3. Bij het subsidieonderzoek op grond
van deze verordening gaat de Commissie normalerwijze als volgt te werk om na te
gaan of „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt: 4. Wanneer wordt beweerd dat een
regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of voor de terugbetaling van
invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte
belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op „inputs” die bij de
productie van het exportproduct worden verbruikt, te hoog is, stelt de
Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een
regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan
welke „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt en in
welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure
wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze
redelijk is, aan het gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land
van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. De Commissie kan het nodig
achten om, overeenkomstig artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit
te voeren om de informatie na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de
regeling of procedure daadwerkelijk wordt toegepast. 5. Indien een dergelijke regeling of
procedure niet bestaat, deze niet redelijk is of wanneer een dergelijke
regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar blijkt niet
of niet daadwerkelijk te worden toegepast, dient het land van uitvoer normalerwijze
een verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte „inputs” in te stellen
teneinde vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig
acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 4. 6. De Commissie zal „inputs”
normalerwijze als fysiek in het exportproduct opgenomen beschouwen indien deze
in het productieproces worden gebruikt en fysiek in het exportproduct aanwezig
zijn. Een „input” behoeft niet in dezelfde vorm in het exportproduct aanwezig
te zijn als die welke de „input” bij de aanvang van het productieproces had. 7. Bij de vaststelling van de
hoeveelheid van een bepaalde „input” die bij de productie van het exportproduct
wordt verbruikt, dient rekening te worden gehouden met „normale verliezen” die
normalerwijze dienen te worden beschouwd als bij de productie van het
exportproduct te zijn verbruikt. Onder „verliezen” wordt dat deel van een
bepaalde „input” verstaan die in het productieproces geen onafhankelijke
functie vervult, niet bij de productie van het exportproduct wordt verbruikt
(om redenen zoals bijvoorbeeld inefficiënte opname) en door dezelfde producent
niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht. 8. Om vast te stellen of de correctie
voor verliezen „normaal” is, houdt de Commissie normalerwijze rekening met het
productieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het land van uitvoer
en, indien van toepassing, met andere technische factoren. De Commissie houdt
er rekening mee dat het van belang is vast te stellen of de autoriteiten in het
land van uitvoer de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend
wanneer deze hoeveelheid bestemd is om bij de berekening van de aftrek van
belastingen of van rechten of van de kwijtschelding ervan in aanmerking te
worden genomen. _____________ BIJLAGE III RICHTSNOEREN OM VAST TE STELLEN OF
TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE „INPUTS” UITVOERSUBSIDIES ZIJN I Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de
terugbetaling van invoerheffingen op „inputs” die bij de productie van een
exportproduct worden verbruikt, wanneer dit product binnenlandse „inputs” bevat
met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde „inputs” die zij
vervangen. Overeenkomstig punt i) van bijlage I kunnen terugbetalingen voor
vervangende „inputs” met een uitvoersubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer
wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de ingevoerde „inputs”
waarvoor terugbetaling wordt gevraagd. II In antisubsidieprocedures gaat de Commissie
bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangende „inputs” normalerwijze
als volgt te werk. 1. Volgens punt i) van bijlage I kunnen
binnenlandse „inputs” in plaats van ingevoerde „inputs” bij de productie van
een exportproduct worden gebruikt, mits die „inputs” in dezelfde hoeveelheid
worden gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken hebben als de ingevoerde
„inputs” die daarmee worden vervangen. Het bestaan van een verificatieregeling
of -procedure is van belang omdat het de overheid van het land van uitvoer in
staat stelt er zorg voor te dragen en aan te tonen dat de hoeveelheid „inputs”
waarvoor terugbetaling wordt gevraagd, niet groter is dan de hoeveelheid
soortgelijke uitgevoerde producten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger
bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de
betrokken ingevoerde „inputs” is geheven. 2. Wanneer wordt beweerd dat
terugbetalingen voor vervangende „inputs” als subsidies zijn te beschouwen,
stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van
uitvoer een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt
vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan
onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze redelijk is, aan het
gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen
aanvaarde handelspraktijken. In zoverre wordt vastgesteld dat dit inderdaad het
geval is en dat de procedures daadwerkelijk worden toegepast, wordt niet
vermoed dat er een subsidie is. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig
artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de informatie
na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures
daadwerkelijk worden toegepast. 3. Indien er geen verificatieprocedures
bestaan, deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld
en redelijk bevonden doch blijken niet of niet daadwerkelijk te worden
toegepast, kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen dient het
land van uitvoer een verder onderzoek naar de betrokken transacties uit te
voeren om vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks
nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 2. 4. Bevat de regeling voor de
terugbetaling van invoerheffingen op vervangende „inputs” de bepaling dat
exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om
terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie. 5. Aangenomen wordt dat de
terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) van bijlage I te hoog
is, indien overheden rente hebben betaald op de sommen die zij in het kader van
hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het te veel betaalde
het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is. _____________ BIJLAGE IV (In deze bijlage is bijlage 2 bij de
Landbouwovereenkomst overgenomen. Termen of bewoordingen die hierin niet worden
verklaard of die onvoldoende eenduidig zijn, dienen in de context van die
overeenkomst te worden begrepen.) INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING
VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN 1. Interne
steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de
verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fundamentele eis
dat zij de handel of de productie niet of hoogstens minimaal verstoren. Daarom
moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, voldoen aan de
volgende basiscriteria: a) de betrokken steun moet worden verleend
in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten)
gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en b) de betrokken steunmaatregel mag geen
prijsondersteuning voor de producenten inhouden, alsmede aan de hierna vermelde soortspecifieke
criteria en voorwaarden. Overheidsregelingen 2. Algemene dienstverlening Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of
gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden
verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of
de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe
betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Dergelijke regelingen moeten
voldoen aan de in bovenstaand punt 1 vermelde basiscriteria en eventuele hierna
vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde
maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten: a) onderzoek, waaronder algemeen
onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma’s en onderzoekprogramma’s
in verband met specifieke producten; b) bestrijding van plagen en ziekten,
waaronder algemene maatregelen en maatregelen per product, zoals
alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing; c) opleidingsdiensten, waaronder zowel
faciliteiten voor algemene als specialistische scholing; d) voorlichtings- en adviesdiensten,
waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te
kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek; e) inspectiediensten, waaronder
algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde producten met het oog
op volksgezondheid, veiligheid, indeling of standaardisatie; f) diensten voor afzet en
verkoopbevordering, waaronder marktinformatie, advies en verkoopbevordering
voor bepaalde producten, maar geen uitgaven voor niet-gespecificeerde
doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt
om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te
verschaffen; en g) infrastructuurvoorzieningen,
waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en
haveninstallaties, watervoorziening, dammen en waterafvoer, en de
infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma’s. In al deze gevallen mogen de
uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de
infrastructuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op
het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare
nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op productiebenodigdheden
of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurtarieven omvatten. 3. Overheidsvoorraden met oog op
de continuïteit van de voedselvoorziening[9] Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het
aanleggen en aanhouden van voorraden producten die een integrerend deel zijn
van een programma om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen
dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook
overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van producten in het kader van
een dergelijk programma. De omvang en de aanleg van dergelijke
voorraden dienen te corresponderen met vooraf bepaalde doelstellingen die
uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De
aanleg, zowel als de afzet van de voorraden dienen financieel verifieerbaar te
zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de
gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen
prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor
het betrokken product en de betrokken kwaliteit. 4. Interne voedselhulp[10] Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband
met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood. Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te
worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het
gebied van voeding. Een dergelijke steun dient te worden verleend in de vorm
van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen
die aan de voorwaarden voldoen de middelen te verstrekken om voedsel te kopen
tegen marktprijzen of gesubsidieerde prijzen. Het voedsel dient door de
overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en
administratie van de steun dient verifieerbaar te zijn. 5. Directe betalingen aan
producenten Steun aan producenten via directe betalingen
(of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor
aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient
te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de
punten 6 tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke
categorieën directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van
de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan
vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun behalve met de in
punt 1 vermelde basiscriteria ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6,
onder b) tot en met e), vermelde criteria. 6. Niet-productiegebonden
inkomenssteun a) Het recht op dergelijke betalingen moet
worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status
van producent of grondeigenaar, het gebruik van productiefactoren of de
productieomvang in een bepaalde basisperiode. b) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang
van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar
na de basisperiode. c) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de
interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode. d) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de productiefactoren die
zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode. e) Productie zal geen voorwaarde zijn om in
aanmerking te komen voor dergelijke betalingen. 7. Overheidsbijdrage voor
inkomensverzekeringsregelingen a) Het recht op dergelijke betalingen dient
afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening
wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30 % van het
gemiddelde bruto‑inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen
(betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de
voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf
voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet
meegerekend. Iedere producent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te
hebben op de betaling. b) Deze betalingen mogen niet meer
compenseren dan 70 % van het inkomensverlies van de producent in het jaar
waarin hij recht krijgt op deze steun. c) Deze betalingen mogen uitsluitend
gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type
of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de
producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de
betrokken producten, noch aan de gebruikte productiefactoren. d) Als een producent in hetzelfde jaar
betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun
in verband met natuurrampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te
zijn dan 100 % van zijn totale verlies. 8. Betalingen (hetzij
rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage) voor oogstverzekeringen in
verband met natuurrampen a) Het recht op dergelijke betalingen dient
afhankelijk te zijn van formele erkenning door de overheid dat er sprake is of
is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemieën,
plagen, kernongelukken en oorlog op het grondgebied van het betrokken lid) en
een productiedaling van meer dan 30 % van de gemiddelde productie in de
laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie jaren van de laatste vijf
jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend. b) Betalingen naar aanleiding van een ramp
mogen slechts betrekking hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook
betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere
productiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp. c) De betalingen mogen hoogstens de
verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft
het type of de omvang van de productie in de toekomst. d) Betalingen tijdens een ramp mogen niet
groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b) te
voorkomen of te beperken. e) Als een producent in hetzelfde jaar
betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7
(inkomensverzekeringsregelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner
te zijn dan 100 % van het totale verlies van de producent. 9. Steun voor
structuuraanpassing via beëindigingsregelingen a) Het recht op dergelijke betalingen dient
afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma’s om
bedrijfsbeëindiging door personen die commercieel agrarische producten
produceren of hun omschakeling op niet-agrarische activiteiten te
vergemakkelijken. b) De betalingen moeten afhankelijk worden
gesteld van volledige en permanente beëindiging van commerciële agrarische
productie. 10. Steun voor
structuuraanpassing via braakleggingsprogramma’s a) Het recht op dergelijke betalingen dient
afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma’s om land of andere
productiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commerciële
agrarische productie. b) De betalingen moeten afhankelijk worden
gesteld van het uit productie nemen van land voor commerciële agrarische
productie voor minstens drie jaar en, wat vee betreft, van het slachten of
definitieve permanente verwijdering van het bedrijf. c) De betalingen mogen geen voorwaarden of
bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere
productiemiddelen voor de commerciële productie van landbouwproducten. d) De betalingen mogen niet worden gekoppeld
aan het type of de omvang van de productie en evenmin aan de prijzen, op de
interne markt of de wereldmarkt, voor de producten die worden verkregen met
gebruikmaking van het land of de overige productiemiddelen die voor productie
resteren. 11. Steun voor
structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun a) Het recht op dergelijke betalingen dient
afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma’s ter
ondersteuning van de financiële of materiële herstructurering van de
bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde
structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma’s
kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering
van landbouwgrond. b) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang
van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van
bepalingen als bedoeld onder e), in een jaar na de basisperiode. c) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de
interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de
basisperiode. d) De betalingen worden slechts gedaan voor
de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor zij
worden gegeven. e) De betalingen mogen voor de ontvangers
geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat de te
produceren landbouwproducten betreft, behalve de eis om een bepaald product
niet te produceren. f) De betalingen mogen niet hoger zijn dan
nodig is om de structuurhandicap te compenseren. 12. Betalingen in het kader van
milieubeschermingsprogramma’s a) Het recht op dergelijke betalingen dient
een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor
milieubescherming of natuurbehoud en afhankelijk te worden gesteld van de
naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma,
waaronder voorwaarden wat de productiemethoden of de productiebenodigdheden
betreft. b) De betaling mag niet hoger zijn dan de
extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma. 13. Betalingen in het kader van
programma’s voor regionale bijstand a) Het recht op dergelijke betalingen dient
beperkt te blijven tot producenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden
dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met
een definieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als
probleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve
criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waaruit blijkt
dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan
tijdelijke omstandigheden. b) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang
van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar
na de basisperiode, behalve aan/op de eis om de productie te verlagen. c) De hoogte van dergelijke betalingen in
een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de
interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de
basisperiode. d) Het recht op de betalingen geldt alleen
voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar dan wel voor alle
producenten. e) Als de betalingen worden gekoppeld aan de
productiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor
de betrokken productiefactor. f) De betalingen mogen niet groter zijn dan
de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het
betrokken gebied. _____________ é BIJLAGE V Ingetrokken
verordening met de wijziging ervan Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93) || || Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 18, 21.1.2014, p. 1) || Uitsluitend punt 18 van de bijlage _____________ BIJLAGE VI Concordantietabel Verordening (EG) nr. 597/2009 || De onderhavige verordening Artikelen 1 tot en met 11 || Artikelen 1 tot en met 11 Artikel 12, leden 1 tot en met 4 || Artikel 12, leden 1 tot en met 4 Artikel 12, lid 6 || Artikel 12, lid 5 Artikelen 13 en 14 || Artikelen 13 en 14 Artikel 15, lid 1 || Artikel 15, lid 1 Artikel 15, lid 2, eerste zin || Artikel 15, lid 2, eerste alinea Artikel 15, lid 2, tweede zin || Artikel 15, lid 2, tweede alinea Artikel 15, lid 3 || Artikel 15, lid 3 Artikelen 16 tot en met 27 || Artikelen 16 tot en met 27 Artikel 28, leden 1 tot en met 4 || Artikel 28, lid 1 tot en met 4 Artikel 28, lid 5, eerste zin || Artikel 28, lid 5, eerste alinea Artikel 28, lid 5, tweede zin || Artikel 28, lid 5, tweede alinea Artikel 28, lid 6 || Artikel 28, lid 6 Artikelen 29 tot en met 33 || Artikelen 29 tot en met 33 Artikel 33 bis || Artikel 34 Artikel 34 || Artikel 35 Artikel 35 || Artikel 36 Bijlagen I tot en met IV || Bijlagen I tot en met IV Bijlage V || - Bijlage VI || - - || Bijlage V - || Bijlage VI _____________ [1] Onder „commercieel verkrijgbaar” wordt verstaan dat vrij
tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen en dat deze keuze
uitsluitend van commerciële overwegingen afhangt. [2] Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan
onder:
– „directe belastingen”: belastingen op lonen, winsten, rente,
huursommen, royalty's en alle andere vormen van inkomen alsmede
belastingen op het bezit van onroerende goederen;
– „invoerheffingen”: douanerechten, andere rechten en overige, niet
elders in deze noot genoemde belastingen die bij invoer worden
geheven;
– „indirecte belastingen” : belastingen op de verkoop, accijnzen,
omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op
concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op
voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle
overige belastingen niet zijnde directe belastingen en invoerheffingen;
– „in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen”: belastingen
geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de
vervaardiging van het product zijn gebruikt;
– „cumulatieve indirecte belastingen”: over verscheidene stadia gespreide
belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat
wanneer de in een bepaald productiestadium aan belasting onderworpen
goederen of diensten in een later productiestadium worden gebruikt;
– „kwijtschelding van belastingen”: omvat ook de terugbetaling van
belastingen of belastingaftrek;
– „kwijtschelding of terugbetaling van rechten”: omvat ook de volledige
of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van
invoerrechten. [3] Uitstel van betaling houdt niet noodzakelijk een
uitvoersubsidie in, bijvoorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt
gebracht. [4] Zie voetnoot 2. [5] Zie voetnoot 2. [6] Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting
over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende
belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering
van de belasting over de toegevoegde waarde wordt enkel in punt g) behandeld. [7] Zie voetnoot 2. [8] Tijdens het productieproces verbruikte „inputs” zijn
„inputs” die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij
het productieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de toepassing
ervan ter verkrijging van het exportproduct worden verbruikt. [9] Voor de toepassing van punt 3 van deze bijlage worden
overheidsprogramma’s inzake voorraden voor voedselvoorziening die in
ontwikkelingslanden verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte
objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming
te zijn met de bepalingen van dit punt, ook wanneer het programma’s betreft in
het kader waarvan voorraden voedselproducten met het oog op de continuïteit van
de voedselvoorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officiële
prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de
externe referentieprijs wordt meegerekend in de geaggregeerde steun („Aggregate
Measurement of Support” — AMS). [10] Voor de toepassing van de punten 3 en 4 van deze bijlage
wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen met de bedoeling om
regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen
in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in
overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.