This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0592
COMMISSION WORKING DOCUMENT Guidance document. The concept of ‘lawfully marketed’ in the Mutual Recognition Regulation (EC) No 764/2008
WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning
WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning
/* COM/2013/0592 final */
WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning /* COM/2013/0592 final */
INHOUDSOPGAVE WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake
het begrip "rechtmatig in de handel gebracht" in Verordening (EG)
nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning....................................................... 3 1........... Inleiding.......................................................................................................................... 3 2........... Het beginsel van wederzijdse
erkenning........................................................................... 3 3........... Verordening (EG) nr. 764/2008
inzake wederzijdse erkenning......................................... 4 4........... Het begrip "rechtmatig in de
handel gebracht".................................................................. 5 5........... Verplichtingen uit hoofde van de
verordening inzake wederzijdse erkenning...................... 6 6........... Bewijsmiddelen.............................................................................................................. 7 6.1........ Rechten en verplichtingen................................................................................................ 7 6.2........ Verzuim om de marktdeelnemer in
kennis te stellen.......................................................... 8 7........... Rol van de productcontactpunten.................................................................................... 9 8........... Conclusies.................................................................................................................... 10 WERKDOCUMENT VAN DE COMMISSIE Leidraad inzake het begrip "rechtmatig
in de handel gebracht" in Verordening (EG) nr. 764/2008 inzake
wederzijdse erkenning[1] (Voor de EER relevante
tekst) 1. Inleiding Op 15 juni 2012 heeft de Commissie haar eerste
verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 764/2008 ("de
verordening inzake wederzijdse erkenning")[2]
goedgekeurd en voorgesteld dat het Raadgevend Comité voor wederzijdse erkenning
onder meer de moeilijkheden die de marktdeelnemers ondervinden wanneer zij
trachten aan te tonen dat een product in een andere lidstaat rechtmatig in
de handel is gebracht, op de voet volgt. In dit verband beoogt de leidraad
gebruikersvriendelijke richtsnoeren te verschaffen over het begrip
"rechtmatig in de handel gebracht" in de verordening inzake
wederzijdse erkenning. De leidraad zal worden bijgewerkt teneinde rekening te
houden met de ervaringen en informatie van de lidstaten, de overheidsinstanties
en het bedrijfsleven. 2. Het
beginsel van wederzijdse erkenning Het vrije verkeer van goederen is een van de
succesverhalen van het Europese project. Het heeft bijgedragen tot de
totstandkoming van de interne markt, die burgers en bedrijven in Europa nu
voordelen biedt en die cruciaal is voor het EU-beleid. Wanneer de wetgeving niet geharmoniseerd is,
kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onrechtmatig belemmeringen
voor het vrije goederenverkeer tussen lidstaten opwerpen door op in andere
lidstaten rechtmatig in de handel gebrachte producten technische voorschriften
toe te passen waarbij aan die producten eisen worden gesteld. De toepassing van
dergelijke voorschriften op producten die in een andere lidstaat rechtmatig in
de handel zijn gebracht, kan in strijd zijn met de artikelen 34 en 36 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zelfs indien
zij zonder onderscheid van toepassing zijn op alle producten. Het beginsel van wederzijdse erkenning, dat
voortvloeit uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie[3], speelt een belangrijke rol bij
de werking van de interne markt en maakt het vrije verkeer van goederen
mogelijk wanneer harmonisatiewetgeving van de EU ontbreekt. In deze leidraad wordt uitgelegd dat volgens
de verordening inzake wederzijds erkenning de lidstaat van bestemming een
product[4]
dat rechtmatig in de handel is gebracht in een andere lidstaat of in een
EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte ("de EER-Overeenkomst"), op zijn markt moet toelaten[5], tenzij wordt voldaan aan de in
de verordening vastgestelde procedurele eisen voor het weigeren van wederzijdse
erkenning. Een uitvoerige bespreking van de
uitzonderingen waar de lidstaten zich op kunnen beroepen ter rechtvaardiging
van nationale maatregelen die grensoverschrijdende handel belemmeren (de
uitzonderingen van artikel 36 VWEU) is te vinden in de Gids van de
Commissie voor de toepassing van de Verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer
van goederen.[6] 3. Verordening
(EG) nr. 764/2008 inzake wederzijdse erkenning De verordening inzake wederzijdse erkenning,
die van kracht is sinds mei 2009, is bedoeld om uitvoering te geven aan het
beginsel van wederzijdse erkenning. De verordening geldt uitsluitend voor
producten of bijzondere kenmerken van producten die niet onder
EU-harmonisatiemaatregelen vallen en legt de rechten en verplichtingen vast van
de bevoegde nationale autoriteiten en van de ondernemingen die in een lidstaat
rechtmatig in de handel gebrachte producten in een andere lidstaat willen
verkopen, wanneer de autoriteiten voornemens zijn overeenkomstig nationale
technische voorschriften beperkende maatregelen met betrekking tot het product
te treffen. In de verordening inzake wederzijdse erkenning ligt de nadruk op de
bewijslast doordat daarin procedurele eisen voor het weigeren van wederzijdse
erkenning worden vastgesteld. De verordening inzake wederzijdse erkenning is
van toepassing in alle lidstaten en in de EVA-landen die partij zijn bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Hoewel het
beginsel van wederzijdse erkenning eveneens voor de betrekkingen tussen de EU
en Turkije geldt[7],
is dit niet het geval voor de verordening betreffende wederzijdse erkenning als
zodanig.[8] De verordening inzake wederzijdse erkenning
stelt de regels en procedures vast die de bevoegde autoriteiten van een
lidstaat in acht moeten nemen wanneer zij overeenkomstig nationale technische
voorschriften een besluit nemen of voornemens zijn te nemen dat een belemmering
vormt voor het vrije verkeer van een in een andere lidstaat rechtmatig in de
handel gebracht en onder artikel 34 VWEU vallend product. 4. Het
begrip "rechtmatig in de handel gebracht" De verordening inzake
wederzijdse erkenning zelf geeft geen definitie van het begrip "rechtmatig
in de handel gebracht" voor producten die binnen het toepassingsgebied
ervan vallen, d.w.z. die niet geharmoniseerd zijn. Ook bestaat er geen
jurisprudentie van het Hof van Justitie over dit begrip. Evenwel
worden de begrippen "op de markt aanbieden" en "in de handel
brengen" gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008.[9] Onder "op de markt aanbieden" wordt derhalve verstaan het in het
kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van
een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de EU-markt[10] en onder "in de handel
brengen" het voor het eerst in de EU op de markt aanbieden van een
product.[11] Met betrekking tot onder
de verordening inzake wederzijdse erkenning vallende producten stelt de
Commissie zich dan ook op het standpunt dat onder "in de handel
brengen" in de zin van die verordening wordt verstaan het in het kader van
een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product
met het oog op distributie, consumptie of gebruik in een andere lidstaat of in
een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst. Dienovereenkomstig is de
Commissie van mening dat het begrip "rechtmatig in de handel brengen"
betekent dat het hierboven bedoelde verstrekken van een product moet
plaatsvinden in: –
een andere lidstaat, in overeenstemming met de
toepasselijke nationale wetgeving, of –
een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst,
in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving. –
Daarnaast moeten producten die voor consumenten
zijn bestemd (of door hen kunnen worden gebruikt), wanneer zij op de EU-markt
worden gebracht, voldoen aan de veiligheidsvoorschriften en -criteria van de
richtlijn inzake algemene productveiligheid.[12] –
Uit derde landen ingevoerde producten kunnen alleen voor wederzijdse erkenning in aanmerking komen
wanneer zij in een lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de
EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel worden gebracht. Een marktdeelnemer importeert producten uit een derde land in
een lidstaat van de EU of een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst.
Zodra deze producten in het vrije verkeer[13]
zijn gebracht, worden zij als communautaire goederen aangemerkt. Vanaf dat
moment kunnen deze producten in een andere lidstaat van de EU of in een EVA-land
dat partij is bij de EER-Overeenkomst in de handel worden gebracht
overeenkomstig de verordening inzake wederzijdse erkenning. 5. Verplichtingen
uit hoofde van de verordening inzake wederzijdse erkenning Het is een wezenlijk beginsel van EU-recht dat
voor een product dat onder de verordening inzake wederzijdse erkenning valt het
door het VWEU gegarandeerde fundamentele recht op vrij verkeer van goederen
geldt, zolang de lidstaat van bestemming niet op basis van evenredige
technische voorschriften een andersluidende, met redenen omklede beslissing
heeft genomen.[14] Het fundamentele recht op vrij verkeer van
goederen is geen absoluut recht: de wederzijdse erkenning is afhankelijk van
het recht van de lidstaat van bestemming om de noodzaak van toepassing van een
technisch voorschrift te beoordelen, zoals in de verordening inzake wederzijdse
erkenning is bepaald. Bijgevolg biedt de verordening inzake
wederzijdse erkenning de marktdeelnemers de mogelijkheid om de bevoegde
autoriteiten van de lidstaat van ontvangst informatie te verstrekken met
betrekking tot het rechtmatig in de handel brengen van het product in een
andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst. Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming verlangt dat wordt beoordeeld of een product dat in een andere
lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in
de handel is gebracht, aan de eigen technische voorschriften voldoet, moet dit
geschieden overeenkomstig de bepalingen van de verordening inzake wederzijdse
erkenning. Artikel 4 van de verordening handelt over het verzamelen van
informatie over het product. Op grond van dit artikel kan de autoriteit, met
inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, de marktdeelnemer verzoeken om
relevante informatie over de kenmerken van het product en/of relevante en
onmiddellijk beschikbare informatie over het rechtmatig in de handel brengen
van het product in een andere lidstaat. 6. Bewijsmiddelen De verordening inzake wederzijdse erkenning
specificeert niet welke bewijsmiddelen de marktdeelnemers mogen gebruiken om
aan te tonen dat een product in een andere lidstaat of in een EVA-land dat
partij is bij de EER-Overeenkomst rechtmatig in de handel is gebracht. Hierdoor
worden bijkomende administratieve lasten voorkomen zonder dat beperkingen
worden gesteld aan de bewijsmiddelen die een marktdeelnemer in het kader van de
in artikel 4, onder b), bedoelde informatie aan de autoriteiten van
de lidstaat van bestemming kan overleggen. Bovendien moet worden opgemerkt dat de
lidstaten zeer uiteenlopende regelingen hanteren voor het in de handel brengen
van producten en voor het toezicht op deze activiteit door middel van ex-antemechanismen
(procedures van voorafgaande machtiging) en ex-postmechanismen
(markttoezicht); in de meeste gevallen kan een product rechtmatig in de handel
worden gebracht zonder eerst te moeten worden goedgekeurd. Derhalve moet elk bewijsstuk, zoals een factuur, etiket,
catalogus met vermelding van datum, verkoop- of belastingdocumenten,
registraties, licenties, kennisgevingen aan/van de autoriteiten,
certificeringen, uittreksels uit openbare registers enz., geschikt worden
geacht om aan te tonen dat het product in een andere lidstaat of in een
EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst daadwerkelijk in de handel is
gebracht. 6.1. Rechten
en verplichtingen Op grond van artikel 4, onder b), van de
verordening inzake wederzijdse erkenning kan de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van bestemming de betrokken marktdeelnemer verzoeken om relevante
informatie met betrekking tot de vraag of het product reeds tevoren in een
andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst
rechtmatig in de handel is gebracht. Meer bepaald: –
wanneer de marktdeelnemer over het bewijs beschikt
dat het product in overeenstemming is met de nationale wettelijke voorschriften
van de andere lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst
waar het product daadwerkelijk in de handel wordt gebracht (zoals een
schriftelijke verklaring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
herkomst[15]),
is het volgens de Commissie zinvol dit bewijs aan de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van bestemming te overleggen; –
het is voor de marktdeelnemer eveneens zinvol een
verwijzing naar de geldende voorschriften in een andere lidstaat of het
EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst voor te leggen. Indien dit
evenwel niet mogelijk is, dient de bevoegde autoriteit in de lidstaat van
bestemming te overwegen die informatie via het productcontactpunt rechtstreeks
van de autoriteiten van deze staten te betrekken (zie punt 7 hieronder). De bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming kan zo nodig om een vertaling van de door de marktdeelnemer
overgelegde documenten verzoeken. Het zou evenwel excessief zijn om een door
een consulaat of bestuurlijke instantie gewaarmerkte of gelegaliseerde
vertaling te eisen[16]
of om de vertaling, behalve in bijzondere omstandigheden, op uiterst korte
termijn te verlangen. De Commissie is eveneens van oordeel dat de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van bestemming moet aangeven voor welke delen van de
documenten een vertaling verlangd wordt. Tevens moet de autoriteit vermijden
dat een vertaling wordt gevraagd wanneer de betrokken documenten al in een
andere, voor haar begrijpelijke, taal beschikbaar zijn. 6.2. Verzuim
om de marktdeelnemer in kennis te stellen De Commissie is van mening dat het verzoek om
informatie van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming (en/of de
beoordeling van het product door die autoriteit) het in de handel brengen van
een product in die lidstaat van bestemming niet voor onbepaalde of lange tijd
mag (mogen) opschorten in afwachting van een door de bevoegde autoriteit
genomen met redenen omklede beslissing[17],
behalve wanneer naar aanleiding van een waarschuwing zoals bedoeld in
Richtlijn 2001/95/EG[18]
of Verordening (EG) nr. 178/2002 een dringende maatregel is getroffen.[19] Daarom bepaalt artikel 6,
lid 4, van de verordening inzake wederzijdse erkenning: "Wanneer de bevoegde autoriteit de
marktdeelnemer binnen de in lid 2 van dit artikel bepaalde termijn niet in
kennis stelt van een besluit als bedoeld in artikel 2, lid 1, wordt
het product, voor zover het de toepassing van het in lid 1 van dit artikel
bedoelde technische voorschrift betreft, geacht in de betrokken lidstaat
rechtmatig in de handel te zijn gebracht." 7. Rol
van de productcontactpunten De belangrijkste taak van de
productcontactpunten is de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten in een
andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst
informatie over technische voorschriften voor producten te verstrekken en de
contactgegevens van deze autoriteiten beschikbaar te stellen. De verordening
inzake wederzijdse erkenning pakt dus de moeilijkheden aan die een nadelige
invloed hebben op de dialoog tussen de nationale overheden op
niet-geharmoniseerde gebieden. Met de oprichting van de productcontactpunten
zijn de contacten tussen de nationale autoriteiten met betrekking tot het
niet-geharmoniseerde gebied van producten binnen de EU aanzienlijk eenvoudiger
geworden. Contacten tussen nationale overheden zijn vaak
ook nodig om meer informatie te verkrijgen over het product en de technische
voorschriften in een andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de
EER-Overeenkomst, waaronder ook informatie over de vraag of het product er
rechtmatig in de handel wordt gebracht. De lasten voor zowel de individuele
marktdeelnemers als de nationale autoriteiten worden dus verlicht door de
voorlichtingsactiviteiten van de productcontactpunten. In de verordening inzake wederzijdse erkenning
worden diverse taken van de productcontactpunten vastgelegd in verband met de
informatie die op verzoek van de marktdeelnemers of de bevoegde autoriteiten
van een andere lidstaat of een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst
moet worden verstrekt. Met name wordt in artikel 10, lid 3, van de
verordening bepaald: "Een productcontactpunt in de lidstaat waar
de betrokken marktdeelnemer het product in kwestie rechtmatig in de handel
heeft gebracht, kan aan de marktdeelnemer of de bevoegde autoriteit bedoeld in
artikel 6 enige relevante informatie of opmerkingen verstrekken." Ook al behelst de verordening inzake
wederzijdse erkenning geen enkele verplichting voor de productcontactpunten,
zij biedt hun wel de mogelijkheid de marktdeelnemers of de autoriteiten in een
andere lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst te
helpen door hen van relevante informatie, voor zover beschikbaar, over het
rechtmatig in de handel brengen van een product te voorzien. Geval 1: Administratieve
samenwerking Een marktdeelnemer heeft een product in de handel gebracht in een
lidstaat of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst; in beide
landen bestaan geen specifieke verplichtingen ten aanzien van het in de handel
brengen ervan en de marktdeelnemer tracht het product ook in een andere
lidstaat in de handel te brengen. De autoriteiten van het land van bestemming
wensen na te gaan of in het land waar het product daadwerkelijk in de handel is
gebracht, gerechtelijke procedures zijn ingeleid dan wel
markttoezichtmaatregelen zijn getroffen wegens het vermeende gebrek aan
veiligheid. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het EVA-land dat partij is
bij de EER-Overeenkomst waar de marktdeelnemer zijn product in de handel
probeert te brengen, moeten vervolgens contact opnemen met het
productcontactpunt van het land van herkomst, en wel rechtstreeks of via hun
eigen productcontactpunt. Op zijn beurt zal dit productcontactpunt hun de
contactgegevens van de bevoegde autoriteiten verschaffen en/of het
desbetreffende verzoek naar deze autoriteiten doorsturen. Door middel van administratieve samenwerking kunnen de
overheidsinstanties nagaan wie hun gesprekspartners in andere lidstaten zijn,
zodat zij gemakkelijk inlichtingen kunnen verzamelen bij en een dialoog kunnen
aangaan met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten. Geval 2: Onevenredige eisen De autoriteiten van lidstaat A erkennen uitsluitend tegen
overlegging van door een overheidsdienst van de lidstaat van herkomst afgegeven
officiële certificaten dat bepaalde productensoorten in andere lidstaten
"rechtmatig in de handel gebracht" zijn. Zij nemen generlei andere
documenten in aanmerking, die volgens hen gemakkelijk kunnen worden vervalst. Voor producten die in de handel worden gebracht in lidstaten waar
dergelijke certificaten bestaan, is deze eis geen probleem, omdat uit deze
certificaten onmiddellijk volgt dat de producten er "rechtmatig in de
handel gebracht" zijn. Daarentegen zou deze voorwaarde voor producten die
in de handel worden gebracht in lidstaten waar dergelijke certificaten niet
worden afgegeven (bijvoorbeeld omdat zij zich uitsluitend op
markttoezichtmechanismen verlaten), neerkomen op een onoverkomelijk obstakel. Derhalve is een dergelijke voorwaarde onevenredig en komt zij
neer op een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve
invoerbeperking, en is zij dus in strijd met artikel 34 VWEU. Geval 3: Procedures van
voorafgaande machtiging Sommige marktdeelnemers menen dat, zodra een product reeds in een
lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht, hiervoor geen machtiging in de
lidstaat van bestemming nodig is. Dat is niet noodzakelijkerwijs het geval. Dergelijke nationale procedures kunnen namelijk
alsnog van toepassing zijn in de lidstaat van bestemming en zouden,
zelfs als zij als een beperking van het vrije verkeer van goederen werden
beschouwd, gerechtvaardigd kunnen zijn wanneer daarmee een in de EU-wetgeving
erkende doelstelling van algemeen belang wordt nagestreefd en zij in
overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. 8. Conclusies Met de verordening inzake wederzijdse
erkenning wordt beoogd te waarborgen dat het beginsel van wederzijdse erkenning
op de interne markt en in de EVA-landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst
in acht wordt genomen, met name door een proces van dialoog te openen wanneer
de toegang tot de markt wordt belemmerd. Bij de bespreking van het begrip
"rechtmatig in de handel gebracht" vloeien de meeste problemen voort
uit hetzij de moeilijkheden waarmee de marktdeelnemers aan het begin van deze
dialoog te kampen hebben, wanneer zij passende bewijsmiddelen trachten te
vergaren, hetzij, wanneer de dialoog al van start is gegaan, uit de aanvullende
eisen die de autoriteiten stellen nadat sommige documenten reeds zijn
overgelegd. Of de bewijsmiddelen passend zijn, is vooral een kwestie van
informatie, aangezien de marktdeelnemers zich er niet altijd bewust van zijn
dat zij zich kunnen baseren op nagenoeg elk document dat in het kader van hun
gebruikelijke handelsactiviteiten in een andere lidstaat of in een EVA-land dat
partij is bij de EER-overeenkomst wordt afgegeven om aan te tonen dat hun
producten aldaar rechtmatig in de handel zijn gebracht. Wat de aanvullende eisen betreft, moeten de
autoriteiten bij het onderzoek en de beoordeling van een product, met name van
de vraag of dit in een andere lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht,
beseffen dat de lidstaat of het EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst,
op grond van artikel 5 van de verordening en de vaste rechtspraak van het
Hof van Justitie van de EU, moet aantonen dat de maatregel (of de eis)
noodzakelijk is en, in voorkomend geval, dat het in de handel brengen van de
betrokken producten een gevaar vormt en dat de maatregel (of de eis) in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is. Geconcludeerd moet worden
dat op het betrokken land de bewijslast rust dat het met de maatregel of de eis
nagestreefde doel niet kan worden bereikt met andere middelen die een minder
beperkende werking hebben op de handel. [1] Dit document is niet wettelijk bindend. Noch de Europese
Commissie, noch personen die namens haar optreden, zijn verantwoordelijk voor
het gebruik dat eventueel van de informatie in deze publicatie wordt gemaakt,
noch voor fouten die kunnen voorkomen ondanks een zorgvuldige voorbereiding en
controle. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de interpretatie van de
EU-wetgeving ligt bij het Hof van Justitie van de EU. [2] Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing
van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere
lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van
Beschikking nr. 3052/95/EG (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 21). [3] Dit beginsel heeft zijn oorsprong in het arrest
"Cassis de Dijon" van 20 februari 1979 (Rewe-Zentral
AG/Bundesmonopolverwaltung für Branntwein), zaak 120/78, Jurispr. 1979,
blz. 649. Sinds 1980 heeft de Commissie naar aanleiding van de rechtspraak van
het Hof een aantal richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning vastgesteld; in dit verband zij met name
gewezen op de mededeling van de Commissie over de gevolgen die uit het arrest
van het Hof van Justitie van 20 februari 1979 in de zaak 120/78 zijn te trekken
("Cassis de Dijon") (PB C 256 van 3.10.1980). [4] Voor de toepassing van deze leidraad wordt onder een
product verstaan een roerend goed dat als zodanig het voorwerp kan zijn van een
handelstransactie (arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 1999 in
zaak C-97/98, Peter Jägerskiöld/Torolf Gustafsson, Jurispr. 1999, blz.
I-7319). Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vallen voorwerpen die
in het kader van handelstransacties over een grens worden vervoerd binnen de
werkingssfeer van artikel 34 VWEU, ongeacht de aard van die transacties
(zie met name het arrest van het Hof van Justitie van 28 maart 1995 in
zaak C-324/93, The Queen/Secretary of State for Home Department, ex parte
Evans Medical Ltd en Macfarlan Smith Ltd, Jurispr. 1995, blz. I-563, punt
20). [5] Ten tijde van het opstellen van deze leidraad zijn de
volgende EVA-landen partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte: IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. De Europese Economische Ruimte
(EER) omvat dus de lidstaten van de EU, plus deze drie landen. De verordening
inzake wederzijdse erkenning is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER
nr. 126/2012 van 13 juli 2012 tot wijziging van bijlage II
(Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de
EER-overeenkomst (PB L 309 van 8.11.2012, blz. 4) in de
EER-Overeenkomst opgenomen. Er gelden enkele bijzondere aanpassingen: de verordening
is uitsluitend van toepassing op producten die vallen onder artikel 8,
lid 3, van de overeenkomst en geldt niet voor Liechtenstein waar het gaat
om producten die vallen onder bijlage I, hoofdstukken XII en XXVII
van bijlage II en Protocol 47 bij de overeenkomst, zolang de
Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake
de handel in landbouwproducten op Liechtenstein van toepassing is. Dit besluit
is evenwel pas op 1 april 2013 in werking getreden als gevolg van
vertragingen bij de kennisgeving van "voldoening aan de grondwettelijke
vereisten" door Noorwegen en IJsland. Daarom moet elke verwijzing in deze
leidraad naar "lidstaten" aldus worden begrepen dat deze drie landen
ook hieronder vallen. [6] Het
document is online beschikbaar op: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/single-market-goods/files/goods/docs/art34-36/new_guide_nl.pdf.
Artikel 36 VWEU wordt besproken op blz. 27 e.v. [7] De verplichting om het beginsel van wederzijdse
erkenning toe te passen op producten die in Turkije rechtmatig zijn vervaardigd
en/of in de handel gebracht, is gebaseerd op de artikelen 5 tot en met 7
van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december
1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (PB
L 35 van 13.2.1996), die voorzien in de afschaffing van maatregelen van
gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen tussen de EU en Turkije. Op
grond van artikel 66 van Besluit nr. 1/95 moeten de artikelen 5
tot en met 7 met het oog op de tenuitvoerlegging en de toepassing daarvan op de
onder de douane-unie vallende producten worden uitgelegd overeenkomstig de ter
zake dienende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Derhalve gelden de beginselen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het
Hof van Justitie betreffende kwesties die verband houden met de
artikelen 34 en 36 VWEU, met name uit de zaak "Cassis de Dijon",
eveneens voor Turkije. [8] Zie hierboven. Desalniettemin heeft Turkije een
nationale verordening betreffende wederzijdse erkenning op niet-geharmoniseerde
gebieden aangenomen, die sinds 1 januari 2013 van kracht is. [9] Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake
accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot
intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008,
blz. 30). [10] Artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008. [11] Artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 765/2008. [12] Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van
15.1.2002, blz. 4). [13] Artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van
de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek bepaalt:
"Niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht,
verkrijgen daardoor de douanestatus van communautaire goederen. Het in het
vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen
en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen
alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten." [14] De richtlijn inzake algemene productveiligheid staat de
lidstaten toe onmiddellijk beperkende maatregelen te treffen ten aanzien van
gevaarlijke producten of potentieel gevaarlijke producten (zie de
artikelen 8, 11 of 12 en 18 van de richtlijn). [15] Dit bewijs door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar
het EER-product rechtmatig in de handel wordt gebracht, is slechts een van vele
mogelijkheden: het kan niet worden verlangd door de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van bestemming. Zie punt 63 van het arrest van het Hof van
Justitie van 8 mei 2003 in zaak C-14/02, ATRAL/Belgische Staat,
waarin het Hof heeft gepreciseerd dat de voorwaarde dat moet worden aangetoond
dat EER-producten in overeenstemming zijn met technische normen en
regelgevingen die eenzelfde graad van bescherming waarborgen als die welke in
de lidstaat van bestemming is vereist, in strijd is met artikel 34 VWEU. [16] Zie in dit verband het arrest van het Hof van Justitie van
17 juni 1987 in zaak 154/85, Commissie van de Europese
Gemeenschappen/Italiaanse Republiek, Jurispr. 1987, blz. 2717. [17] In het uitzonderlijke geval van een procedure van
voorafgaande machtiging kunnen de producten pas in de handel worden gebracht
nadat machtiging hiervoor is verkregen. Er moet op gewezen worden dat in
overweging 12 van de verordening inzake wederzijdse erkenning valt te
lezen: "Een vereiste om het in de handel brengen van een product aan een
voorafgaande machtiging te onderwerpen mag als zodanig geen technisch
voorschrift [...] vormen, zodat een besluit om een product van de markt uit te
sluiten of te verwijderen, omdat er geen geldige voorafgaande machtiging is
verleend, niet mag worden beschouwd als een besluit waarop deze verordening van
toepassing is." [18] Zie voetnoot 13. [19] Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement
en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en
voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese
Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor
voedselveiligheidsaangelegenheden.