EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R1806

Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (codificatie)

PE/50/2018/REV/1

OJ L 303, 28.11.2018, p. 39–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 15/05/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1806/oj

28.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 303/39


VERORDENING (EU) 2018/1806 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 november 2018

tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Omwille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Deze verordening voorziet in volledige harmonisering met betrekking tot de derde landen waarvan de onderdanen voor het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten die in het bezit moeten zijn van een visum (hierna tevens „de visumplicht” genoemd) en die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

(3)

De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen of daarvan zijn vrijgesteld, moet geschieden op basis van een toetsing per geval aan een aantal criteria. Die toetsing dient periodiek plaats te vinden en kan leiden tot wetgevingsvoorstellen tot wijziging van bijlage I bij deze verordening, die de lijst vaststelt van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum, en van bijlage II, die de lijst vaststelt van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten van de visumplicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, niettegenstaande de mogelijkheid van landenspecifieke wijzigingen van die bijlagen onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als resultaat van een visumliberaliseringsproces of als het uiteindelijke gevolg van een tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht (hierna tevens „de visumvrijstelling” genoemd).

(4)

De lijsten van derde landen in de bijlagen I en II moeten consistent zijn en blijven met de in deze verordening vastgestelde criteria. Sommige derde landen, waarvan de situatie in verband met deze criteria is gewijzigd, moeten van de ene naar de andere bijlage worden overgebracht.

(5)

Ontwikkelingen in het internationaal recht die veranderingen meebrengen voor de status of de benaming van bepaalde staten of entiteiten moeten tot uiting komen in de bijlagen I en II.

(6)

Daar de onderdanen van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (4) van de visumplicht zijn vrijgesteld, dienen die landen niet te worden opgenomen in de lijst in bijlage II.

(7)

Aangezien de tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, gesloten Overeenkomst over het vrije verkeer van personen (5) voorziet in een vrij verkeer zonder visa voor onderdanen van Zwitserland en van de lidstaten, dient Zwitserland niet te worden opgenomen in de lijst in bijlage II.

(8)

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit door de lidstaten gesloten internationale overeenkomsten en met name de op 20 april 1959 te Straatsburg ondertekende Europese Overeenkomst van de Raad van Europa inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dient de vaststelling van de visumplicht of -vrijstelling voor erkende vluchtelingen en staatlozen te geschieden naargelang het derde land waar die personen verblijven en dat hun een reisdocumenten heeft verstrekt. Gelet op de verschillen in het op erkende vluchtelingen en op staatlozen toepasselijke nationale recht, moeten de lidstaten evenwel kunnen bepalen of die categorieën van personen dienen te worden vrijgesteld, indien het derde land waar die personen verblijven en dat hun reisdocumenten heeft verstrekt een van de derde landen is waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld.

(9)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) dient een vrijstelling van de visumplicht te worden vastgesteld voor houders van een vergunning voor klein grensverkeer.

(10)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om vrijstellingen van de visumplicht te verlenen voor houders van bepaalde paspoorten die geen gewone paspoorten zijn.

(11)

In bijzondere gevallen die aanleiding geven tot een specifieke visumregeling, moeten de lidstaten bepaalde categorieën van personen van de visumplicht kunnen vrijstellen of aan die plicht kunnen onderwerpen overeenkomstig het internationaal publiekrecht of het internationaal gewoonterecht.

(12)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om erkende vluchtelingen, alle staatlozen ongeacht of zij onder het Verdrag van de Verenigde Naties van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen vallen, alsmede aan een schoolreis deelnemende scholieren van de visumplicht vrij te stellen, wanneer de personen van deze categorieën in een derde land verblijven dat is opgenomen in de lijst in bijlage II bij deze verordening.

(13)

De regelingen voor vrijstellingen van de visumplicht moeten de huidige praktijken volledig weerspiegelen. Sommige lidstaten verlenen een visumvrijstelling aan onderdanen van derde landen die zijn opgenomen in de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en die zij zich als lid van de krijgsmacht verplaatsen in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) of het Partnerschap voor de Vrede. Ter wille van de rechtszekerheid moeten deze vrijstellingen, die zijn gebaseerd op internationale verplichtingen die buiten het bestek van het Unierecht vallen, worden genoemd in deze verordening.

(14)

Volledige wederkerigheid op visumgebied is een doel dat de Unie proactief dient na te streven in haar betrekkingen met derde landen om aldus bij te dragen aan verbetering van de geloofwaardigheid en samenhang van het buitenlands beleid van de Unie.

(15)

Er moet worden voorzien in een mechanisme van de Unie dat het mogelijk maakt om het wederkerigheidsbeginsel toe te passen wanneer één van de derde landen die zijn opgenomen in de lijst vin bijlage II een visumplicht toepast op onderdanen van ten minste één lidstaat. Dat mechanisme moet een reactie van de Unie vanuit solidariteitsoverwegingen mogelijk maken indien een dergelijk derde land de visumplicht toepast voor de onderdanen van ten minste één lidstaat.

(16)

Wanneer van een lidstaat een mededeling wordt ontvangen dat de visumplicht wordt toegepast op zijn onderdanen door een derde land dat is opgenomen in de lijst in bijlage II op, dienen alle lidstaten gezamenlijk te reageren en aldus te zorgen voor een reactie van de Unie op een situatie die de Unie als geheel aangaat en tot gevolg heeft dat haar burgers verschillend worden behandeld.

(17)

Teneinde zorg te dragen voor gepaste betrokkenheid van het Europees Parlement en de Raad in de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme, en gezien de politiek zeer gevoelige aard van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van een derde land dat is opgenomen in de lijst in bijlage II en de horizontale implicaties ervan voor de lidstaten, de met Schengen geassocieerde landen en de Unie zelf, met name voor hun externe betrekkingen en voor het algemene functioneren van het Schengengebied, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van bepaalde onderdelen van het wederkerigheidsmechanisme. Bij de overdracht van die bevoegdheid aan de Commissie wordt de noodzaak van politieke bespreking van het Uniebeleid inzake visa in het Schengengebied in acht genomen. Ook wordt daarmee ingespeeld op de behoefte aan voldoende transparantie en rechtszekerheid bij de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme op alle onderdanen van het betrokken derde land, met name via de corresponderende tijdelijke wijziging van bijlage II bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(18)

Deze verordening dient te voorzien in een mechanisme dat een tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht mogelijk maakt voor een derde land dat is opgenomen in de lijst in bijlage II („het opschortingsmechanisme”) in geval van een noodsituatie die tot een snelle reactie noopt om de problemen op te lossen waarmee ten minste één lidstaat wordt geconfronteerd, rekening houdend met het algemene effect van de noodsituatie op de Unie als geheel.

(19)

Om te zorgen voor de efficiënte toepassing van het opschortingsmechanisme en van sommige bepalingen van het wederkerigheidsmechanisme, met name opdat alle relevante factoren en de mogelijke gevolgen van de toepassing van die mechanismen afdoende in aanmerking genomen kunnen worden, moeten de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het bepalen van de categorieën onderdanen van het betrokken derde land ten aanzien waarvan de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk moet worden opgeschort in het kader van het wederkerigheidsmechanisme, en voor het bepalen van de corresponderende duur van deze opschorting, alsmede met betrekking tot het opschortingsmechanisme. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8). De onderzoeksprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen.

(20)

Het is noodzakelijk dat wordt voorkomen en tegengegaan dat onderdanen van een derde land die een bedreiging vormen voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid van de betrokken lidstaat misbruik maken van de vrijstelling van de visumplicht voor verblijven van korte duur.

(21)

Het opschortingsmechanisme moet het voor de lidstaten mogelijk maken kennis te geven van omstandigheden die tot een mogelijke opschorting leiden, en voor de Commissie het opschortingsmechanisme op eigen initiatief te activeren.

(22)

Meer bepaald zou het gemakkelijker moeten worden om het opschortingsmechanisme te gebruiken met korte referentieperioden en termijnen, waardoor de procedure snel kan verlopen, en tot de mogelijke opschortingsgronden zouden ook een vermindering van de samenwerking inzake overname en een wezenlijke toename van de risico's voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten moeten behoren. Die vermindering van de samenwerking moet met name betrekking hebben op een wezenlijke toename van het percentage afgewezen overnameverzoeken, waaronder voor onderdanen van derde landen die door het betrokken derde land zijn gereisd, wanneer een overnameovereenkomst die tussen de Unie of een lidstaat en dat derde land is gesloten, in een dergelijke overnameverplichting voorziet. De Commissie moet het opschortingsmechanisme ook kunnen activeren indien het derde land geen medewerking verleent aan overname, met name wanneer een overnameovereenkomst is gesloten tussen het betrokken derde land en de Unie.

(23)

Voor de toepassing van het opschortingsmechanisme wordt met een wezenlijke toename een toename bedoeld die de drempel van 50 % overschrijdt. Daarmee kan ook een lagere toename bedoeld worden indien de Commissie dit in het specifieke geval dat door de betrokken lidstaat wordt gemeld, toepasselijk heeft geacht.

(24)

Voor de toepassing van het opschortingsmechanisme wordt met een laag percentage ingewilligde aanvragen bedoeld dat ongeveer 3 à 4 % van de asielaanvragen is ingewilligd. Daarmee kan ook een hoger percentage bedoeld worden indien de Commissie dit in het specifieke geval dat door de betrokken lidstaat wordt gemeld, toepasselijk heeft geacht.

(25)

Misbruik van de visumvrijstelling moet worden voorkomen en tegengegaan indien dat leidt tot een verhoging van de migratiedruk als gevolg van bijvoorbeeld een toename in ongegronde asielaanvragen, en ook wanneer dat leidt tot ongegronde aanvragen voor verblijfstitels.

(26)

Om te waarborgen dat na verloop van tijd nog steeds wordt voldaan aan de specifieke vereisten die zijn gehanteerd om de geschiktheid te beoordelen van een visumvrijstelling die is verleend na een succesvolle voltooiing van een visumliberaliseringsdialoog, dient de Commissie de situatie in de betrokken derde landen te volgen. De Commissie moet bijzondere aandacht besteden aan de mensenrechtensituatie in de betrokken derde landen.

(27)

De Commissie moet gedurende een periode van zeven jaar na de inwerkingtreding van de visumliberalisering voor een bepaald derde land op gezette tijden, ten minste jaarlijks, verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad, en daarna indien de Commissie dit nodig acht of het Europees Parlement of de Raad daarom verzoekt.

(28)

Voordat de Commissie een besluit neemt om de visumvrijstelling voor onderdanen van een derde land tijdelijk op te schorten, dient zij de mensenrechtensituatie in dat derde land in acht te nemen en rekening te houden met de mogelijke gevolgen van een opschorting van de visumvrijstelling voor die situatie.

(29)

De opschorting van de vrijstelling van de visumplicht door vaststelling van een uitvoeringshandeling moet betrekking hebben op bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land middels een verwijzing naar de betreffende soorten reisdocumenten en, in voorkomend geval, naar bijkomende criteria, zoals personen die voor het eerst naar het grondgebied van de lidstaten reizen. De uitvoeringshandeling dient te bepalen voor welke categorieën onderdanen de opschorting moet gelden, rekening houdend met de specifieke omstandigheden waarvan een of meer lidstaten of de Commissie melding maakt, en met het evenredigheidsbeginsel.

(30)

Teneinde te zorgen voor gepaste betrokkenheid van het Europees Parlement en de Raad bij de uitvoering van het opschortingsmechanisme, en gezien de politiek gevoelige aard van een opschorting van een vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van een derde land dat is opgenomen in de lijst in bijlage II bij deze verordening en de horizontale implicaties ervan voor de lidstaten en de Unie zelf, met name voor hun externe betrekkingen en voor het algemene functioneren van het Schengengebied, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van de betrokken derde landen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(31)

Teneinde voor de transparantie van de visumregeling en de voorlichting van de betrokkenen zorg te dragen, dienen de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om dezelfde redenen dient die informatie tevens in het Publicatieblad van de Europese Unie te worden bekendgemaakt.

(32)

De voorwaarden voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten of voor visumafgifte mogen geen afbreuk doen aan de regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten.

(33)

Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel is het met het oog op de goede werking van het gemeenschappelijk visumbeleid nodig en passend de weg van een verordening te kiezen om de lijst van de derde landen waarvan de onderdanen voor overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van de derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, vast te stellen.

(34)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de toepassing van door de Europese Gemeenschap vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 539/2001 gesloten internationale overeenkomsten die met zich brengen dat moet worden afgeweken van het gemeenschappelijk visumbeleid, en moet rekening houden met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(35)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (10).

(36)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (12).

(37)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (14).

(38)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (15). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(39)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (16). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening stelt de derde landen vastwaarvan de onderdanen onderworpen zijn aan of vrijgesteld zijn van de visumplicht op basis van een toetsing per geval aan een aantal criteria die onder meer verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, in het bijzonder op het gebied van toerisme en buitenlandse handel, en de externe betrekkingen van de Unie met de betrokken derde landen, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar mensenrechten en fundamentele vrijheden alsmede naar de implicaties voor de regionale samenhang en de wederkerigheid.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder „visum”: een visum als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (17).

Artikel 3

1.   De onderdanen van de in de lijst van bijlage I opgenomen derde landen dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum.

2.   Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de op 20 april 1959 te Straatsburg ondertekende Europese Overeenkomst van de Raad van Europa inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen, dienen erkende vluchtelingen en staatlozen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum indien het derde land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, voorkomt op de lijst van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 4

1.   De onderdanen van de in de lijst van bijlage II opgenomen derde landen zijn van de in artikel 3, lid 1, bedoelde visumplicht vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

2.   Ook de volgende personen zijn vrijgesteld van de visumplicht:

a)

de onderdanen van een in bijlage I bij deze verordening opgenomen derde land die in het bezit zijn van een vergunning voor klein grensverkeer die is afgegeven door de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1931/2006 wanneer die houders hun recht uitoefenen in het kader van de regeling klein grensverkeer;

b)

scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I bij deze verordening opgenomen derde land, verblijven in een lidstaat die Besluit 94/795/JBZ van de Raad (18) toepast, en die deelnemen aan een schoolreis als leden van een door een leerkracht van de betrokken school begeleide groep scholieren;

c)

erkende vluchtelingen, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit van enig land die in een lidstaat verblijven en die in het bezit zijn van een door die lidstaat afgegeven reisdocument.

Artikel 5

De onderdanen van nieuwe derde landen die vroeger deel uitmaakten van derde landen die zijn opgenomen in de lijsten van de bijlagen I en II, zijn respectievelijk onderworpen aan de artikelen 3 en 4 tenzij en totdat de Raad volgens de procedure van de toepasselijke bepaling van het VWEU anders besluit.

Artikel 6

1.   Een lidstaat kan voorzien in uitzonderingen op de in artikel 3 bedoelde visumplicht of op de in artikel 4 bedoelde vrijstelling van de visumplicht ten aanzien van:

a)

houders van diplomatieke paspoorten, dienst- of officiële paspoorten of speciale paspoorten;

b)

civiele vliegtuig- en scheepsbemanningsleden in de uitoefening van hun functies;

c)

civiele scheepsbemanningsleden, wanneer zij aan wal gaan, die houder zijn van een identiteitsbewijs voor zeevarenden dat is afgegeven overeenkomstig de Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 108 van 13 mei 1958 of nr. 185 van 19 juni 2003 of het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie van 9 april 1965 inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee;

d)

bemanningsleden en andere leden van hulp- of reddingsmissies in geval van een ramp of een ongeval;

e)

civiele bemanningen van schepen die internationale binnenwateren bevaren;

f)

houders van reisdocumenten die door intergouvernementele internationale organisaties waarvan ten minste één lidstaat lid is of door andere entiteiten die door de betrokken lidstaat als internationale rechtssubjecten zijn erkend, zijn afgegeven aan ambtenaren van deze organisaties of entiteiten.

2.   Een lidstaat kan vrijstelling van de onder artikel 3 bedoelde visumplicht verlenen aan:

a)

scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage I opgenomen derde land, die in een in bijlage II opgenomen derde land of in Zwitserland of Liechtenstein verblijven, en die deelnemen aan een schoolreis als leden van een door een leerkracht van de betrokken school begeleide groep scholieren;

b)

erkende vluchtelingen en staatlozen, indien het land waar zij verblijven en dat hun reisdocumenten heeft afgegeven, is opgenomen in bijlage II;

c)

leden van de krijgsmacht die zich verplaatsen in het kader van de NAVO of het Partnerschap voor de Vrede en die in het bezit zijn van de identiteits- en reisbewijzen die zijn bedoeld in het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten van 19 juni 1951;

d)

onverminderd de vereisten die voortvloeien uit de op 20 april 1959 te Straatsburg ondertekende Europese Overeenkomst van de Raad van Europa inzake de afschaffing van visa voor erkende vluchtelingen, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit die in het Verenigde Koninkrijk of Ierland verblijven en die houders zijn van een reisdocument dat is afgegeven door het Verenigd Koninkrijk of Ierland en dat is erkend door de betrokken lidstaat.

3.   Een lidstaat kan voorzien in uitzonderingen op de in artikel 4 bepaalde vrijstelling van de visumplicht voor personen die tijdens hun verblijf een bezoldigde activiteit verrichten.

Artikel 7

Indien een bijlage II vermeld derde land een visumplicht oplegt aan onderdanen van ten minste één lidstaat, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

binnen 30 dagen na de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd door het derde land stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.

Deze kennisgeving bevat:

i)

de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa;

ii)

een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat reeds heeft genomen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, en alle relevante informatie.

Informatie over deze kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en bevat informatie over de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en de betrokken soorten reisdocumenten en visa.

Indien het derde land besluit de visumplicht op te heffen voordat de in de eerste alinea van dit punt bedoelde termijn is verstreken, gebeurt de kennisgeving niet of wordt zij ingetrokken en wordt de informatie niet bekendgemaakt;

b)

de Commissie onderneemt, onmiddellijk na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land, met name op politiek, economisch en handelsgebied, met het oog op de herinvoering of invoering van het visumvrij reizen, en brengt het Europees Parlement en de Raad onverwijld van die stappen op de hoogte;

c)

indien het derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 90 dagen na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking niettegenstaande alle stappen die overeenkomstig punt b) zijn ondernomen, kan de betrokken lidstaat de Commissie verzoeken de vrijstelling van de visumplicht voor bepaalde categorieën onderdanen van dat betrokken derde land op te schorten. Indien een lidstaat daarom verzoekt, stelt hij het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis;

d)

de Commissie houdt, bij de afweging van verdere stappen overeenkomstig punt e), f) of h), rekening met het resultaat van de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, met de stappen die overeenkomstig punt b) zijn ondernomen alsook met de gevolgen van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land;

e)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven, doet de Commissie, uiterlijk zes maanden na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking en vervolgens met tussenpozen van ten hoogste zes maanden binnen een totale periode die de datum niet mag overschrijden waarop de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling in werking treedt of waarop daartegen bezwaar is gemaakt, het volgende:

i)

zij stelt op verzoek van de betrokken lidstaat dan wel op eigen initiatief een uitvoeringshandeling vast waarbij voor bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van hoogstens zes maanden. In die uitvoeringshandeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten. Bij de vaststelling van volgende uitvoeringshandelingen kan de Commissie de periode van opschorting verlengen met termijnen van hoogstens zes maanden en kan zij de categorieën onderdanen van het betrokken derde land waarvoor de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort, wijzigen.

Die uitvoeringshandelingen worden in overeenstemming met de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Onverminderd artikel 6 moeten alle in de uitvoeringshandelingen bedoelde categorieën onderdanen van het derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten, of

ii)

zij dient een verslag in bij het in artikel 11, lid 1, bedoelde comité met een beoordeling van de situatie en een motivering van haar besluit om de vrijstelling van de visumplicht niet op te schorten en zij stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

In dat verslag wordt rekening gehouden met alle relevante gegevens, zoals de onder d) bedoelde gegevens. Het Europees Parlement en de Raad kunnen op basis van dat verslag een politiek debat voeren;

f)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 24 maanden na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling vast, waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor een periode van twaalf maanden tijdelijk wordt opgeschort voor de onderdanen van dat derde land. In de gedelegeerde handeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten en wordt bijlage II dienovereenkomstig gewijzigd. Deze wijziging zal geschieden door naast de naam van het betrokken derde land een voetnoot in te voegen waarin aangegeven wordt dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld.

Vanaf de datum waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land van kracht wordt of waarop overeenkomstig artikel 10, lid 7, bezwaar tegen de gedelegeerde handeling is gemaakt, vervalt een krachtens punt e) van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling met betrekking tot dat derde land. Wanneer de Commissie een wetgevingsvoorstel als bedoeld onder h) indient, wordt de in de eerste alinea van dit punt bedoelde periode van opschorting van de vrijstelling van de visumplicht met zes maanden verlengd. De in die alinea bedoelde voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

Onverminderd de toepassing van artikel 6 moeten de onderdanen van het derde land waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is tijdens de periodes van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten;

g)

een volgende kennisgeving door een andere lidstaat krachtens punt a) betreffende hetzelfde derde land tijdens de toepassingstermijn van de krachtens punt e) of f) aangenomen maatregelen ten aanzien van dat derde land, wordt opgenomen in de lopende procedures zonder dat de in die punten bedoelde uiterste data of periodes worden verlengd;

h)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening indienen om de verwijzing naar het derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;

i)

de onder e), f) en h) bedoelde procedures doen geen afbreuk aan het recht van de Commissie om te allen tijde een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in te dienen teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;

j)

indien het betrokken derde land de visumplicht opheft, stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. De kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Een overeenkomstig punt e) of f) vastgestelde uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land vervalt zeven dagen na de bekendmaking bedoeld in de eerste alinea van dit punt. Indien het betrokken derde land een visumplicht voor onderdanen van twee of meer lidstaten heeft ingevoerd, vervalt de uitvoerings- of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land zeven dagen na de bekendmaking van de kennisgeving ten aanzien van de laatste betrokken lidstaat waarvan de onderdanen waren onderworpen aan de visumplicht vanuit dat derde land. De onder f), eerste alinea, bedoelde voetnoot wordt geschrapt bij het vervallen van de betrokken gedelegeerde handeling. De informatie betreffende het vervallen wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Indien het betrokken derde land de visumplicht opheft zonder dat de betrokken lidstaat daarvan kennisgeving doet overeenkomstig de eerste alinea van dit punt, gaat de Commissie op eigen initiatief onverwijld over tot de in die alinea bedoelde bekendmaking en wordt de tweede alinea van dit punt van toepassing.

Artikel 8

1.   In afwijking van artikel 4, wordt de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land overeenkomstig dit artikel tijdelijk geschorst op basis van relevante en objectieve gegevens.

2.   Een lidstaat die over een periode van twee maanden, in vergelijking met dezelfde periode van het voorgaande jaar of met de laatste twee maanden vóór het ingaan van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land, wordt geconfronteerd met een of meer van de volgende omstandigheden, kan de Commissie hiervan in kennis stellen:

a)

een wezenlijke toename van het aantal onderdanen van dat derde land aan wie de toegang wordt geweigerd of van wie wordt vastgesteld dat zij op het grondgebied van de lidstaat verblijven zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn;

b)

een wezenlijke toename van het aantal asielaanvragen door onderdanen van dat derde land waarvoor het aantal ingewilligde aanvragen laag is;

c)

een met adequate gegevens onderbouwde vermindering van de samenwerking inzake overname met dat derde land, in het bijzonder een wezenlijke toename van het percentage afgewezen overnameverzoeken die de lidstaat bij dat derde land had ingediend voor zijn eigen onderdanen of voor onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd, wanneer een tussen de Unie of die lidstaat en dat derde land gesloten overnameovereenkomst daarin voorziet;

d)

een toegenomen risico voor of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, met name een wezenlijke toename van ernstige strafbare feiten, verband houdend met onderdanen van dat derde land en gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde kennisgeving is met redenen omkleed en bevat alle relevante gegevens en statistieken, alsmede een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat heeft getroffen om de situatie te verhelpen. De betrokken lidstaat kan in zijn kennisgeving nader bepalen op welke categorieën onderdanen van het betrokken derde land een uitvoeringshandeling uit hoofde van lid 6, onder a), van toepassing dient te zijn, met opgave van de gedetailleerde redenen daarvoor. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk op de hoogte van dergelijke kennisgeving.

3.   Wanneer de Commissie, rekening houdend met relevante gegevens, verslagen en statistieken, beschikt over concrete en betrouwbare informatie dat de in lid 2, onder a), b), c) of d), bedoelde omstandigheden zich in een of meer lidstaten voordoen of over het feit dat het derde land geen medewerking verleent aan overname, met name wanneer een overnameovereenkomst is gesloten tussen dat derde land en de Unie, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad onverwijld van deze analyse in kennis, en zijn de bepalingen van lid 6 van toepassing.

Voor de toepassing van de eerste alinea kan het niet-verlenen van medewerking aan overname bijvoorbeeld bestaan in:

het weigeren of nalaten overnameverzoeken tijdig te verwerken;

het niet tijdig binnen de in de overnameovereenkomst gestelde termijnen afgeven van reisdocumenten met het oog op terugkeer, of het niet aanvaarden van Europese reisdocumenten die na het verstrijken van de in de overnameovereenkomst gespecificeerde termijnen zijn afgegeven, of

het beëindigen of opschorten van de overnameovereenkomst.

4.   De Commissie ziet toe op de voortdurende naleving van de op artikel 1 gebaseerde specifieke vereisten die zijn gebruikt om de geschiktheid van visumliberalisering na te gaan door de derde landen waarvan de onderdanen als gevolg van de succesvolle afsluiting van een visumliberaliseringsdialoog tussen de Unie en dat derde land zijn vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij naar het grondgebied van de lidstaten reizen.

Voorts brengt de Commissie gedurende een periode van zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van de visumliberalisering voor dat derde land op gezette tijden en ten minste jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, en daarna indien de Commissie dit nodig acht, of het Europees Parlement of de Raad daarom verzoekt. Het verslag is toegespitst op de derde landen die volgens de Commissie op basis van concrete en betrouwbare informatie niet langer aan bepaalde vereisten voldoen.

Indien uit een verslag van de Commissie blijkt dat in verband met een bepaald derde land aan een of meer van de specifieke vereisten niet langer is voldaan, is lid 6 van toepassing.

5.   De Commissie onderzoekt een kennisgeving die krachtens lid 2 is verricht en houdt daarbij rekening met:

a)

het al dan niet aanwezig zijn van een van de in de lid 2 bedoelde omstandigheden;

b)

het aantal lidstaten dat wordt getroffen door een van de in lid 2 bedoelde omstandigheden;

c)

het algemene effect van de in lid 2 bedoelde omstandigheden op de migratiesituatie in de Unie, zoals dat blijkt uit de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt of waarover de Commissie beschikt;

d)

de verslagen van de Europese grens- en kustwacht, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken of het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), of van een andere instelling of instantie of een ander orgaan van de Unie of een internationale organisatie die bevoegd is voor onder deze verordening vallende aangelegenheden, indien de omstandigheden van het specifieke geval dit vereisen;

e)

de eventuele informatie die de betrokken lidstaat heeft gegeven in zijn kennisgeving in verband met eventuele maatregelen uit hoofde van lid 6, onder a);

f)

algemene overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid, in overleg met de betrokken lidstaat.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van dit onderzoek.

6.   Indien de Commissie, op basis van de in lid 3 bedoelde analyse, van het in lid 4 bedoelde verslag of van het in lid 5 bedoelde onderzoek, en rekening houdend met de gevolgen van een opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten met het betrokken derde land, terwijl zij nauw samenwerkt met dat derde land aan andere oplossingen voor de langere termijn, besluit dat moet worden opgetreden, of indien een gewone meerderheid van de lidstaten de Commissie in kennis heeft gesteld van het bestaan van de in lid 2, onder a), b), c), of d), bedoelde omstandigheden, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a)

de Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van negen maanden. De opschorting is van toepassing op bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land, middels een verwijzing naar de betreffende soorten reisdocumenten en, in voorkomend geval, naar aanvullende criteria. Bij het bepalen van de categorieën waarop de opschorting van toepassing is, neemt de Commissie, op basis van de beschikbare informatie, categorieën op die voldoende ruim zijn om in elk specifiek geval efficiënt bij te dragen tot het verhelpen van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde omstandigheden, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De Commissie stelt de uitvoeringshandeling vast binnen een maand nadat zij:

i)

de in lid 2 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen;

ii)

kennis heeft gekregen van de in lid 3 bedoelde informatie;

iii)

het in lid 4 bedoelde verslag heeft ingediend, of

iv)

van een gewone meerderheid van de lidstaten de kennisgeving van het bestaan van de in lid 2, onder a), b), c) of d), bedoelde omstandigheden heeft ontvangen.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. In de uitvoeringshandeling wordt bepaald op welke datum de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht van kracht wordt.

Tijdens de periode van opschorting onderhoudt de Commissie een intensievere dialoog met het betrokken derde land met het oog op het verhelpen van de betrokken omstandigheden;

b)

indien de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde omstandigheden voortduren, stelt de Commissie uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de in dit lid, onder a), bedoelde periode van negen maanden, overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling vast waarbij de toepassing van bijlage II gedurende een periode van 18 maanden tijdelijk wordt opgeschort voor alle onderdanen van het betrokken derde land. De gedelegeerde handeling wordt van kracht op de datum waarop de in dit lid, onder a), bedoelde uitvoeringshandeling verstrijkt en wijzigt bijlage II dienovereenkomstig. Deze wijziging geschiedt door een voetnoot in te voegen naast de naam van het betrokken derde land, waarin staat dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld.

Indien de Commissie krachtens lid 7 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend, wordt de periode van opschorting van de vrijstellling van de visumplicht waarin de gedelegeerde handeling voorziet, met zes maanden verlengd. De voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

Onverminderd artikel 6 moeten de onderdanen van het betrokken derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten.

Een lidstaat die overeenkomstig artikel 6 voorziet in nieuwe vrijstellingen van de visumplicht voor een categorie onderdanen van het derde land waarop de handeling houdende opschorting van de visumplicht van toepassing is, deelt die maatregelen overeenkomstig artikel 12 mee.

7.   Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 6, onder b), vastgestelde gedelegeerde handeling dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad. Het verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen.

8.   Indien de Commissie krachtens lid 7 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend, kan zij de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 6, onder a), van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling met ten hoogste twaalf maanden verlengen. Het besluit om de geldigheidsduur van de uitvoeringshandeling te verlengen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

1.   Uiterlijk op 10 januari 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de efficiëntie van het in artikel 7 bedoelde wederkerigheidsmechanisme en dient zij, indien nodig, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in. Het Europees Parlement en de Raad handelen naar aanleiding van een dergelijk voorstel volgens de gewone wetgevingsprocedure.

2.   Uiterlijk op 29 maart 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de efficiëntie van het in artikel 8 bedoelde opschortingsmechanisme en dient zij, indien nodig, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in. Het Europees Parlement en de Raad handelen naar aanleiding van een dergelijk voorstel volgens de gewone wetgevingsprocedure.

Artikel 10

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, onder f), bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 9 januari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   De in artikel 8, lid 6, onder b), bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 28 maart 2017. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

4.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, onder f), en artikel 8, lid 6, onder b), bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

6.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

7.   Een overeenkomstig artikel 7, onder f), vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

8.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 6, onder b), vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.

Artikel 11

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

1.   De lidstaten delen de overige lidstaten en de Commissie de maatregelen die zij krachtens artikel 6 treffen mede binnen vijf werkdagen na de vaststelling van die maatregelen.

2.   De in lid 1 bedoelde mededelingen worden door de Commissie ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 13

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten tot het erkennen van staten en territoriale eenheden, alsmede paspoorten, identiteitsbewijzen en reisdocumenten die door de autoriteiten daarvan zijn afgegeven.

Artikel 14

Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 14 november 2018.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

K. EDTSTADLER


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 oktober 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 november 2018.

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(3)  Zie bijlage III.

(4)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(5)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.

(6)  Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(10)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(12)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(13)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(14)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(15)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(16)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(17)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een communautaire visumcode (visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(18)  Besluit 94/795/JBZ van de Raad van 30 november 1994 inzake een gemeenschappelijk optreden, door de Raad aangenomen op basis van artikel K.3, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter vereenvoudiging van het reizen voor scholieren uit derde landen die in een lidstaat verblijven (PB L 327 van 19.12.1994, blz. 1).


BIJLAGE I

LIJST VAN DERDE LANDEN WAARVAN DE ONDERDANEN BIJ OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE LIDSTATEN IN HET BEZIT MOETEN ZIJN VAN EEN VISUM

1.   STATEN

Afghanistan

Armenië

Angola

Azerbeidzjan

Bangladesh

Burkina Faso

Bahrein

Burundi

Benin

Bolivia

Bhutan

Botswana

Belarus

Belize

Democratische Republiek Congo

Centraal-Afrikaanse Republiek

Congo

Ivoorkust

Kameroen

China

Cuba

Kaapverdië

Djibouti

Dominicaanse Republiek

Algerije

Ecuador

Egypte

Eritrea

Eswatini

Ethiopië

Fiji

Gabon

Ghana

Gambia

Guinee

Equatoriaal-Guinea

Guinee-Bissau

Guyana

Haïti

Indonesië

India

Irak

Iran

Jamaica

Jordanië

Kenia

Kirgizië

Cambodja

Comoren

Noord-Korea

Koeweit

Kazachstan

Laos

Libanon

Sri Lanka

Liberia

Lesotho

Libië

Marokko

Madagaskar

Mali

Myanmar/Birma

Mongolië

Mauritanië

Maldiven

Malawi

Mozambique

Namibië

Niger

Nigeria

Nepal

Oman

Papoea-Nieuw-Guinea

Filipijnen

Pakistan

Qatar

Rusland

Rwanda

Saudi-Arabië

Sudan

Sierra Leone

Senegal

Somalië

Suriname

Zuid-Sudan

Sao Tomé en Principe

Syrië

Tsjaad

Togo

Thailand

Tadzjikistan

Turkmenistan

Tunesië

Turkije

Tanzania

Uganda

Oezbekistan

Vietnam

Jemen

Zuid-Afrika

Zambia

Zimbabwe

2.   ENTITEITEN EN TERRITORIALE AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND

Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999

De Palestijnse Autoriteit


BIJLAGE II

LIJST VAN DERDE LANDEN WAARVAN DE ONDERDANEN BIJ OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE VISUMPLICHT ZIJN VRIJGESTELD VOOR EEN VERBLIJF VAN MAXIMAAL 90 DAGEN BINNEN EEN PERIODE VAN 180 DAGEN

1.   STATEN

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (1)

Andorra

Verenigde Arabische Emiraten (2)

Antigua en Barbuda

Albanië (1)

Argentinië

Australië

Bosnië en Herzegovina (1)

Barbados

Brunei

Brazilië

Bahama's

Canada

Chili

Colombia

Costa Rica

Dominica (2)

Micronesia (2)

Grenada (2)

Georgië (3)

Guatemala

Honduras

Israël

Japan

Kiribati (2)

Saint Kitts en Nevis

Zuid-Korea

Saint Lucia (2)

Monaco

Moldavië (4)

Montenegro (5)

Marshalleilanden (6)

Mauritius

Mexico

Maleisië

Nicaragua

Nauru (6)

Nieuw-Zeeland

Panama

Peru (6)

Palau (6)

Paraguay

Servië (uitgezonderd de houders van een Servisch paspoort dat is afgegeven door het Servisch coördinatiedirectoraat (in het Servisch: Koordinaciona uprava)) (5)

Salomonseilanden

Seychellen

Singapore

San Marino

El Salvador

Oost-Timor (6)

Tonga (6)

Trinidad en Tobago

Tuvalu (6)

Oekraïne (7)

Verenigde Staten

Uruguay

Heilige Stoel

Saint Vincent en de Grenadines (6)

Venezuela

Vanuatu (6)

Samoa

2.   SPECIALE ADMINISTRATIEVE REGIO'S VAN DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

Speciale Administratieve Regio Hong Kong (8)

Speciale Administratieve Regio Macau (9)

3.   BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND ZIJN VOOR DE TOEPASSING VAN UNIERECHT

British nationals (Overseas)

British overseas territories citizens (BOTC)

British overseas citizen (BOC)

British protected persons (BPP)

British subjects (BS)

4.   ENTITEITEN EN TERRITORIALE AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND

Taiwan (10)


(1)  De vrijstelling van de visumplicht geldt alleen voor houders van een biometrisch paspoort.

(2)  De vrijstelling van de visumplichtgeldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

(3)  De vrijstelling van de visumplicht wordt beperkt tot houders van een biometrisch paspoort dat is afgegeven door Georgië overeenkomstig de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

(4)  De vrijstelling van de visumplicht wordt beperkt tot houders van een biometrisch paspoort dat is afgegeven door Moldavië overeenkomstig de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

(5)  De vrijstelling van de visumplicht geldt alleen voor houders van een biometrisch paspoort.

(6)  De vrijstelling van de visumplicht geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.

(7)  De vrijstelling van de visumplicht wordt beperkt tot houders van een biometrisch paspoort dat is afgegeven door Oekraïne overeenkomstig de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

(8)  De vrijstelling van de visumplicht geldt alleen voor houders van een paspoort van de „Hong Kong Special Administrative Region”.

(9)  De vrijstelling van de visumplicht geldt alleen voor houders van een paspoort van de „Região Administrativa Especial de Macau”.

(10)  De vrijstelling van de visumplicht geldt alleen voor houders van door Taiwan afgegeven paspoorten waarop een identiteitskaartnummer staat vermeld.


BIJLAGE III

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad

(PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 2414/2001 van de Raad

(PB L 327 van 12.12.2001, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 453/2003 van de Raad

(PB L 69 van 13.3.2003, blz. 10)

 

Toetredingsakte van 2003, bijlage II, punt 18, onder B

 

Verordening (EG) nr. 851/2005 van de Raad

(PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1)

Uitsluitend artikel 1, lid 1, elfde streepje, wat betreft Verordening (EG) nr. 539/2001, en punt 11.B.3 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 1932/2006 van de Raad

(PB L 405 van 30.12.2006, blz. 23)

 

Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad

(PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 1091/2010 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 329 van 14.12.2010, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 1211/2010 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 339 van 22.12.2010, blz. 6)

 

Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1)

Uitsluitend artikel 1, lid l, onder k), vierde streepje, en punt 13.B.2 van de bijlage

Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 182 van 29.6.2013, blz. 1)

Uitsluitend artikel 4

Verordening (EU) nr. 1289/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 347 van 20.12.2013, blz. 74)

 

Verordening (EU) nr. 259/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 105 van 8.4.2014, blz. 9)

 

Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 149 van 20.5.2014, blz. 67)

 

Verordening (EU) 2017/371 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 61 van 8.3.2017, blz. 1)

 

Verordening (EU) 2017/372 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 61 van 8.3.2017, blz. 7)

 

Verordening (EU) 2017/850 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 133 van 22.5.2017, blz. 1)

 


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 539/2001

Onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 1, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 1

Artikel 1, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 1, lid 2, eerste alinea

Artikel 4, lid 1

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 4, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 4, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 2, tweede alinea, derde streepje

Artikel 4, lid 2, onder c)

Artikel 1, lid 3

Artikel 5

Artikel 1, lid 4

Artikel 7

Artikel 1 bis, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 1 bis, lid 2 bis

Artikel 8, lid 3

Artikel 1 bis, lid 2 ter

Artikel 8, lid 4

Artikel 1 bis, lid 3

Artikel 8, lid 5

Artikel 1 bis, lid 4

Artikel 8, lid 6

Artikel 1 bis, lid 5

Artikel 8, lid 7

Artikel 1 bis, lid 6

Artikel 8, lid 8

Artikel 1 ter

Artikel 9, lid 1

Artikel 1 quater

Artikel 9, lid 2

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 4 bis

Artikel 11

Artikel 4 ter, leden 1 en 2

Artikel 10, leden 1 en 2

Artikel 4 ter, lid 2 bis

Artikel 10, lid 3

Artikel 4 ter, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 4 ter, lid 3 bis

Artikel 10, lid 5

Artikel 4 ter, lid 4

Artikel 10, lid 6

Artikel 4 ter, lid 5

Artikel 10, lid 7

Artikel 4 ter, lid 6

Artikel 10, lid 8

Artikel 5

Artikel 12

Artikel 6

Artikel 13

Artikel 7

Artikel 14

Artikel 8

Artikel 15

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


Top