Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R0429

Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 84 van 31/03/2016, p. 1–208 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 21/04/2021

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/429/oj

31.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/1


VERORDENING (EU) 2016/429 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 maart 2016

betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114 en artikel 168, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overdraagbare dierziekten en de maatregelen die nodig zijn om deze ziekten te bestrijden, kunnen een verwoestend effect hebben op individuele dieren, dierpopulaties, houders van dieren en de economie.

(2)

Zoals uit recente studies blijkt, kunnen overdraagbare dierziekten ook significante gevolgen hebben voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid.

(3)

Bovendien kan een negatieve wisselwerking worden vastgesteld met betrekking tot de biodiversiteit, de klimaatverandering en andere milieuaspecten. De klimaatverandering kan van invloed zijn op het ontstaan van nieuwe ziekten, de verspreiding van bestaande ziekten en de geografische spreiding van ziekteverwekkers en vectoren, met inbegrip van die welke in het wild levende dieren treffen.

(4)

Om strenge normen voor de diergezondheid en de volksgezondheid in de Unie en de rationele ontwikkeling van de landbouw- en de aquacultuursector te waarborgen, en om productiviteit te verhogen, dienen regels inzake diergezondheid op het niveau van de Unie te worden vastgesteld. Deze regels zijn onder meer noodzakelijk om bij te dragen tot de voltooiing van de interne markt en om de verspreiding van besmettelijke ziekten te voorkomen. Deze regels moeten er zoveel als mogelijk voor zorgen dat de bestaande diergezondheidsstatus in de Unie wordt gehandhaafd en voortdurend wordt verbeterd.

(5)

De huidige Uniewetgeving inzake diergezondheid bestaat uit een reeks onderling samenhangende basiswetgevingshandelingen die regels inzake diergezondheid vaststellen die van toepassing zijn op de handel binnen de Unie, de binnenkomst in de Unie van dieren en producten, de uitroeiing van ziekten, diergeneeskundige controles, de melding van ziekten en financiële steun met betrekking tot verschillende diersoorten, maar een overkoepelend rechtskader dat voorziet in geharmoniseerde beginselen voor de gehele sector ontbreekt.

(6)

In Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn financiële regels vastgesteld ter ondersteuning van diergezondheidsdoelstellingen; die maken geen deel uit van deze verordening. Daarnaast dient in dat verband gebruik te worden gemaakt van de regels betreffende de officiële controles op de naleving van de maatregelen inzake diergezondheid van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) en van de Richtlijnen nr. 89/662/EEG (5), nr. 90/425/EEG (6), nr. 91/496/EEG (7), en nr. 97/78/EG (8) van de Raad.

(7)

Onderhavige verordening bevat geen bepalingen ter regulering van het dierenwelzijn. Diergezondheid en dierenwelzijn houden evenwel verband met elkaar: een betere diergezondheid leidt tot een beter dierenwelzijn, en vice versa. Wanneer maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekte worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening, moet rekening worden gehouden met hun effect voor het dierenwelzijn, zoals begrepen tegen de achtergrond van artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), opdat de betrokken dieren vermijdbare pijn, stress of lijden wordt bespaard. Wetgeving inzake dierenwelzijn, zoals de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 (9) en (EG) nr. 1099/2009 (10) van de Raad, dient derhalve van toepassing te blijven en naar behoren te worden uitgevoerd. De in deze verordening vastgelegde regels mogen geen duplicaat zijn van de in die wetgeving vastgelegde regels, noch die regels overlappen.

(8)

De mededeling van de Commissie van 19 september 2007 inzake een nieuwe strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013) onder het motto „Voorkomen is beter dan genezen”, heeft tot doel diergezondheid te bevorderen door meer aandacht te besteden aan preventieve maatregelen, ziektebewaking, ziektebestrijding en onderzoek, teneinde de incidentie van dierziekten te verminderen en het effect van uitbraken die zich toch voordoen, tot een minimum te beperken. In de strategie wordt voorgesteld één vereenvoudigd wetgevingskader voor diergezondheid vast te stellen, daarbij convergentie met de internationale normen na te streven en terzelfder tijd vastbesloten voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen.

(9)

Met deze verordening wordt beoogd de in die strategie voor diergezondheid bedoelde verbintenissen en inzichten, met inbegrip van het „één gezondheid”-beginsel, uit te voeren en het rechtskader voor een gemeenschappelijk diergezondheidsbeleid van de Unie te consolideren door middel van één vereenvoudigd, flexibel wetgevingskader voor diergezondheid.

(10)

Dieren kunnen lijden aan een breed scala van besmettelijke of niet-besmettelijke ziekten. Veel ziekten kunnen worden behandeld, of hebben enkel gevolgen voor het betrokken dier, of verspreiden zich niet naar andere dieren of naar mensen. Anderzijds kunnen overdraagbare ziekten ruimere gevolgen voor de dier- of volksgezondheid op populatieniveau hebben. De regels inzake diergezondheid in deze verordening moet uitsluitend tot laatstgenoemde ziekten worden beperkt.

(11)

Bij de vaststelling van die regelgeving inzake diergezondheid is het van wezenlijk belang om rekening te houden met de verbanden tussen diergezondheid en volksgezondheid, milieu, voedsel- en diervoederveiligheid, dierenwelzijn, voedselzekerheid en economische, sociale en culturele aspecten.

(12)

De Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-overeenkomst), waarbij de Unie partij is, regelt het gebruik van maatregelen die noodzakelijk zijn om het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen, zodat deze maatregelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Voor zover internationale normen bestaan, moeten zij als basis voor maatregelen van de Unie worden gebruikt. De partijen bij de SPS-overeenkomst hebben echter het recht om eigen relevante normen te bepalen, mits deze op wetenschappelijke uitgangspunten zijn gebaseerd.

(13)

In de SPS-overeenkomst wordt met betrekking tot diergezondheidsvoorschriften voor het internationale handelsverkeer gerefereerd aan de normen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Om het risico op handelsverstoringen te beperken, moeten de Uniemaatregelen inzake diergezondheid een adequaat niveau van convergentie met de OIE-normen nastreven.

(14)

Artikel 5, lid 7, van de SPS-overeenkomst, dat voor de Unie is uitgelegd in de mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel, bepaalt dat leden van die overeenkomst in specifieke omstandigheden waarin er een significant risico voor de dier- of volksgezondheid bestaat, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, voorlopige maatregelen mogen vaststellen op grond van de beschikbare relevante gegevens. In die situatie moet het betrokken lid de bijkomende gegevens verzamelen die nodig zijn voor een objectievere risicobeoordeling en moet het de maatregel binnen een redelijke termijn dienovereenkomstig opnieuw bekijken.

(15)

De risicobeoordeling op basis waarvan de maatregelen op grond van deze verordening worden genomen, moet gebaseerd zijn op het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal en op onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze te worden uitgevoerd. Verder dient rekening te worden gehouden met de adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (European Food Safety Authority — EFSA), die is opgericht bij artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(16)

In Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) worden regels inzake volks- en diergezondheid vastgesteld voor bepaalde dierlijke bijproducten en afgeleide producten teneinde de voor mensen en dieren aan die producten verbonden gezondheidsrisico's te voorkomen en tot een minimum te beperken, en in het bijzonder om de veiligheid van de voedsel- en voederketen te beschermen. Ter vermijding van overlappingen in de Uniewetgeving dient deze verordening om die reden uitsluitend van toepassing te zijn op dierlijke bijproducten en afgeleide producten waarvoor geen specifieke regels zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en waarbij sprake is van een risico voor de diergezondheid. Verordening (EG) nr. 1069/2009 regelt bijvoorbeeld niet hoe dierlijke bijproducten en afgeleide producten in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden gehanteerd; daarom worden deze kwesties naar behoren in deze verordening behandeld.

(17)

Bovendien zijn met betrekking tot overdraagbare dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens kunnen worden overgedragen (zoönosen), reeds specifieke regels vastgelegd in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13), Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) en Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (15), en zijn specifieke regels met betrekking tot overdraagbare ziekten bij de mens vastgelegd in Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (16). Die handelingen dienen ook na de vaststelling van deze verordening van kracht te blijven. Derhalve dient onderhavige verordening, ter vermijding van overlappingen in de Uniewetgeving, uitsluitend op zoönosen van toepassing te zijn indien in die andere wetgevingshandelingen van de Unie geen specifieke regels zijn vastgelegd. Daarnaast laat deze verordening de regels van andere wetgevingshandelingen van de Unie, zoals die op het gebied van diergeneeskunde en dierenwelzijn, onverlet.

(18)

Ziekten bij door mensen gehouden dieren kunnen ernstige gevolgen hebben voor de landbouw en de aquacultuur, voor de volksgezondheid, voor het milieu en voor de biodiversiteit. Aangezien deze dieren door mensen worden gehouden, is het evenwel vaak eenvoudiger om bij gehouden dieren maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te nemen dan bij wilde dieren.

(19)

Toch kunnen ziekten bij populaties wilde dieren schadelijke gevolgen hebben voor landbouw en aquacultuur, voor de volksgezondheid, voor het milieu en voor de biodiversiteit. Derhalve dienen wilde dieren, die zowel slachtoffers als vectoren van deze ziekten kunnen zijn, in die gevallen binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de term „wilde dieren” verstaan, alle dieren die niet door mensen worden gehouden, waaronder zwerfdieren en verwilderde dieren, zelfs van soorten die normaliter gedomisticeerd zijn.

(20)

Dierziekten worden niet alleen door rechtstreeks contact van het ene dier op het andere of van dier op mens overgedragen. Zij worden ook overgedragen via water en lucht, vectoren zoals insecten, of via sperma, oöcyten en embryo's bij kunstmatige inseminatie, oöcytdonatie of embryotransplantatie. Ziekteverwekkers kunnen ook voorkomen in levensmiddelen en andere producten van dierlijke oorsprong zoals leer, bont, veren, hoorn en elk ander materiaal dat van het lichaam van een dier afkomstig is. Bovendien kan allerlei ander materiaal, zoals vervoermiddelen, uitrusting, veevoeder en hooi en stro, ziekteverwekkers verspreiden. Doeltreffende regels inzake diergezondheid moeten dan ook toepasselijk zijn op alle wijzen van besmetting en materiaal dat daarbij betrokken is.

(21)

Dierziekten kunnen schadelijke gevolgen hebben voor de verspreiding van diersoorten in het wild en kunnen zo de biodiversiteit beïnvloeden. Micro-organismen die dergelijke dierziekten veroorzaken, kunnen daarom beschouwd worden als invasieve uitheemse soorten in het kader van het VN-Verdrag inzake biodiversiteit. Bij de maatregelen van deze verordening wordt ook rekening gehouden met de biodiversiteit; deze verordening moet daarom van toepassing zijn op de diersoorten en ziekteverwekkers — met inbegrip van die welke als invasieve diersoorten worden gedefinieerd — die een rol spelen bij de overdracht van of worden getroffen door in deze verordening bedoelde ziekten.

(22)

De vóór deze verordening vastgestelde Uniewetgeving bevat afzonderlijke regels inzake diergezondheid voor land- en waterdieren. In Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (17) wordt specifieke regelgeving vastgelegd voor waterdieren. De belangrijkste beginselen voor behoorlijk bestuur op het gebied van diergezondheid en goede dierhouderij gelden in de meeste gevallen echter voor beide groepen diersoorten. Derhalve dient deze verordening van toepassing te zijn op zowel land- als waterdieren en dient zij waar mogelijk die regels inzake diergezondheid op elkaar af te stemmen. Toch weerspiegelt deze verordening op bepaalde vlakken, in het bijzonder de registratie en erkenning van inrichtingen en de traceerbaarheid en de verplaatsingen van dieren in de Unie, de in het verleden gevolgde aanpak, waarbij regels inzake diergezondheid — en bijgevolg ook de voorschriften ter bescherming van de gezondheid — vanwege het verschillende milieu afzonderlijk voor landdieren en waterdieren werden vastgelegd.

(23)

Verder bevat vóór deze verordening vastgestelde Uniewetgeving en in het bijzonder Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (18) basisregelgeving inzake diergezondheid voor andere diersoorten waarvoor geen regeling bestaat in andere wetgevingshandelingen van de Unie, zoals reptielen, amfibieën, zeezoogdieren en andere dieren die niet onder de definities van water- of landdieren van deze verordening vallen. Doorgaans houden dergelijke soorten geen significant gezondheidsrisico in voor mensen of voor andere dieren, zodat er geen of slechts weinig regels inzake diergezondheid toepassing vinden. Om onnodige administratieve lasten en kosten te vermijden, dient deze verordening de in het verleden gevolgde aanpak te weerspiegelen, namelijk voorzien in het rechtskader voor nadere regels inzake diergezondheid met betrekking tot verplaatsingen van dergelijke dieren en de producten ervan, die moeten worden vastgesteld indien de risico's dat vereisen.

(24)

Mensen houden vaak bepaalde dieren als gezelschapsdier in het huishouden. Het houden van dergelijke gezelschapsdieren, met inbegrip van waterdieren voor sierdoeleinden, voor louter privédoeleinden in huishoudens, binnens- en buitenshuis, houdt in het algemeen een lager gezondheidsrisico in dan andere wijzen waarop dieren op grotere schaal worden gehouden of verplaatst, zoals die welke gebruikelijk zijn in de landbouw, de aquacultuur, dierenasielen en het vervoer van dieren in het algemeen. De algemene voorschriften betreffende registratie, documentatie en verplaatsingen in de Unie hoeven dan ook niet van toepassing te zijn op dergelijke gezelschapsdieren, aangezien dit ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten zou veroorzaken. De voorschriften betreffende registratie en documentatie hoeven derhalve niet van toepassing te zijn op de houders van gezelschapsdieren. Bovendien dienen specifieke regels toepasselijk te zijn op niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren in de Unie.

(25)

Enkele specifieke groepen dieren waarvoor in deze verordening bijzondere regels inzake diergezondheid bestaan, moeten wegens het uiteenlopende karakter van de groep als diersoort worden opgenomen in een lijst in een bijlage. Dit is het geval voor de groep van zoogdieren met hoeven, die als hoefdieren (ungulata) wordt ingedeeld. Aanpassing van de lijst van dergelijke dieren kan in de toekomst noodzakelijk zijn vanwege een aangepaste taxonomie. Teneinde rekening te houden met dergelijke wijzigingen, dient aan de Commissie derhalve de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage III bij deze verordening opgenomen lijst van hoefdieren.

(26)

Niet alle overdraagbare dierziekten kunnen of moeten met behulp van wettelijke maatregelen worden voorkomen en bestreden, bijvoorbeeld als de ziekte zich te wijd heeft verbreid, als diagnosemiddelen niet beschikbaar zijn, of als de particuliere sector zelf maatregelen kan nemen om de ziekte te bestrijden. Wettelijke maatregelen om overdraagbare dierziekten te voorkomen en te bestrijden, kunnen voor de betrokken sectoren grote economische gevolgen hebben en kunnen het handelsverkeer verstoren. Daarom is het van wezenlijk belang dat dergelijke maatregelen enkel worden toegepast indien zij evenredig en noodzakelijk zijn, zoals wanneer een ziekte een significant risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid inhoudt of vermoedelijk inhoudt.

(27)

Bovendien moeten de maatregelen ter preventie en bestrijding van elke overdraagbare dierziekte op maat zijn gesneden, om in te spelen op het unieke epidemiologische profiel ervan, zijn gevolgen en zijn verspreiding binnen de Unie. Telkens moet dus ziektespecifieke regelgeving inzake preventie en bestrijding van toepassing zijn.

(28)

Een overdraagbare dierziekte gaat doorgaans gepaard met klinische of pathologische verschijnselen van de besmetting. Voor de toepassing van deze verordening, die beoogt de verspreiding van bepaalde overdraagbare dierziekten te bestrijden en deze ziekten uit te roeien, moet echter een ruimere definitie van ziekte gelden, die ook de andere dragers van de ziekteverwekker omvat.

(29)

Sommige overdraagbare dierziekten verspreiden zich niet gemakkelijk naar andere dieren of naar mensen en berokkenen de economie of de biodiversiteit dus geen grootschalige schade. Zij vormen dan ook geen ernstige bedreiging voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie en kunnen dus desgewenst door middel van nationale regelgeving worden aangepakt.

(30)

Bij overdraagbare dierziekten waarvoor op Unieniveau geen maatregelen gelden, maar die van een zeker economisch belang zijn voor de particuliere sector op lokaal niveau, moet deze sector, met de ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, maatregelen nemen om die ziekten te voorkomen of te bestrijden, bijvoorbeeld door maatregelen inzake zelfregulering of de ontwikkeling van gedragscodes.

(31)

Zeer overdraagbare dierziekten kunnen zich, in tegenstelling tot de in de overwegingen 29 en 30 bedoelde overdraagbare dierziekten, snel over de grenzen heen verspreiden en kunnen, indien het daarbij ook om zoönosen gaat, ook gevolgen hebben voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid. Deze verordening dient dan ook van toepassing te zijn op zeer overdraagbare dierziekten en zoönosen.

(32)

Er wordt een stijging waargenomen van de antimicrobiële resistentie, met andere woorden, van het vermogen van micro-organismen om te overleven of in aantal toe te nemen in aanwezigheid van een concentratie van een antimicrobiële stof, die doorgaans voldoende is om de groei van micro-organismen van dezelfde soort te remmen of die te doden. In Actie nr. 5 als aanbevolen in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie” wordt de preventieve rol die deze verordening dient te krijgen en de daaruit voortvloeiende verwachte vermindering van het gebruik van antibiotica bij dieren beklemtoond. Door deze resistentie van micro-organismen tegen antimicrobiële stoffen waarop zij voorheen wel reageerden, wordt de behandeling van infectieziekten bij mensen en dieren bemoeilijkt. Die situatie kan bijgevolg een bedreiging voor de gezondheid van mensen en dieren vormen. Micro-organismen die resistent zijn geworden tegen antimicrobiële stoffen dienen bijgevolg te worden behandeld alsof het om overdraagbare ziekten gaat, en deze verordening dient dus op deze organismen van toepassing te zijn. Hierdoor kunnen, indien wenselijk en noodzakelijk, maatregelen worden genomen tegen organismen die resistent zijn tegen antimicrobiële stoffen.

(33)

Er kunnen zich nieuwe, aan bepaalde ziekten of soorten verbonden, gevaren ontwikkelen, in het bijzonder door veranderingen in handelspatronen, het milieu, het klimaat, de dierhouderij en de agrarische productie, maar ook ten gevolge van maatschappelijke veranderingen. Ook wetenschappelijke vooruitgang kan leiden tot nieuwe kennis over en een betere bekendheid met bestaande ziekten. Bovendien kunnen ziekten en soorten die vandaag belangrijk zijn, in de toekomst randverschijnselen worden. Daarom dient het toepassingsgebied van deze verordening breed te zijn en dienen de regels gericht te zijn op ziekten met een hoge publieke relevantie. De OIE heeft met steun van de Europese Commissie een studie verricht met de titel „Listing and categorisation of priority animal diseases, including those transmissible to humans” (Opname in een lijst en indeling in categorieën van prioritaire dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens overdraagbaar zijn), en een instrument daarvoor, met als doel een systeem te ontwikkelen voor het stellen van prioriteiten en indelen in categorieën van ziekten. Dit instrument is een voorbeeld van een systematische aanpak voor het verzamelen en evalueren van informatie over dierziekten.

(34)

Er moet een geharmoniseerde lijst worden vastgesteld van overdraagbare dierziekten („in de lijst opgenomen ziekten”) die een risico inhouden voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie, ongeacht of het in de gehele Unie is of slechts in delen van de Unie. De vijf ziekten die in deze verordening al zijn aangemerkt, dienen te worden aangevuld met een in een bijlage vervatte lijst van ziekten. De Commissie dient deze bijlage overeenkomstig een reeks criteria te beoordelen en aan te passen. Aan de Commissie moet derhalve de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage.

(35)

In de toekomst kunnen nieuwe ziekten voorkomen die ernstige risico's voor de gezondheid van mensen of dieren kunnen inhouden en die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, de economie of het milieu. De uitvoeringsbevoegdheden om maatregelen inzake ziektepreventie en -bestrijding vast te stellen met betrekking tot dergelijke nieuwe ziekten dienen aan de Commissie te worden toegewezen met het oog op de vaststelling van passende maatregelen voor de bestrijding van mogelijk negatieve gevolgen van die ziekten, zelfs indien zij niet volledig werden beoordeeld met het oog op het eventueel op de lijst plaatsen. Dergelijke maatregelen laten de noodmaatregelen onverlet en zouden van toepassing kunnen blijven op nieuwe ziekten in afwachting dat over het op de lijst plaatsen van die nieuwe ziekten een besluit wordt vastgesteld.

(36)

De in de lijst opgenomen ziekten zullen beheersmatig verschillende benaderingen vergen. Enkele uiterst besmettelijke ziekten die momenteel niet in de Unie voorkomen, vereisen strenge maatregelen om deze ziekten onmiddellijk uit te roeien zodra zij zich voordoen. In de gevallen waarin deze ziekten niet snel uitgeroeid zijn en zij endemisch worden, zal een verplicht uitroeiingsprogramma voor de lange termijn nodig zijn. Andere ziekten die misschien al in delen van de Unie voorkomen, vereisen verplichte of optionele uitroeiing. In die gevallen is het aangewezen beperkingen op de verplaatsingen van dieren en producten in te stellen, zoals een verbod op verplaatsingen naar en uit getroffen gebieden, of eenvoudigweg het uitvoeren van tests op de betrokken dieren of producten vóór de verzending. In andere gevallen kan het aangewezen zijn om enkel een bewakingsprogramma inzake de verspreiding van de betreffende ziekte uit te voeren, zonder aanvullende maatregelen te nemen.

(37)

Criteria dienen te worden vastgesteld om te waarborgen dat alle ter zake dienende aspecten in acht worden genomen wanneer wordt bepaald welke overdraagbare dierziekten in de in deze verordening bedoelde lijst dienen te worden opgenomen.

(38)

De in deze verordening vastgelegde regels ter preventie en bestrijding van een specifieke overdraagbare dierziekte dienen van toepassing te zijn op de diersoorten die de betrokken ziekte kunnen overdragen doordat zij ziektegevoelig of ziektevector zijn. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moet een geharmoniseerde lijst worden vastgesteld van soorten waarvoor de maatregelen voor specifieke in de lijst opgenomen ziekten op het niveau van de Unie van toepassing dienen te zijn („in de lijst opgenomen soorten”); bijgevolg dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om een dergelijke lijst vast te stellen.

(39)

De indeling in categorieën dient gebaseerd te zijn op vooraf omschreven criteria zoals het profiel en de omvang van de gevolgen van de betreffende in de lijst opgenomen ziekte voor de diergezondheid, de volksgezondheid, het dierenwelzijn en de economie van de Unie, het risico op verspreiding ervan en de beschikbaarheid van maatregelen ter preventie en bestrijding van die in de lijst opgenomen ziekte. Aan de Commissie dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om vast te stellen op welke in de lijst opgenomen ziekten de regels moeten worden toegepast.

(40)

Die regels dienen van toepassing te zijn op in de lijst opgenomen ziekten die normaliter niet in de Unie voorkomen en waartegen, zodra zij zijn opgespoord, in ieder geval onmiddellijke uitroeiingsmaatregelen dienen te worden genomen, zoals klassieke varkenspest; op in de lijst opgenomen ziekten die in alle lidstaten dienen te worden bestreden met het oog op de uitroeiing ervan in de gehele Unie, onder meer ziekten zoals brucellose; op in de lijst opgenomen ziekten die voor sommige lidstaten relevant zijn en waartegen maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat zij zich verspreiden naar delen van de Unie die officieel vrij zijn van of uitroeiingsprogramma's hebben voor die in de lijst opgenomen ziekte, onder meer ziekten zoals infectieuze bovine rhinotracheïtis; op in de lijst opgenomen ziekten waartegen maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat zij zich verspreiden door binnenkomst in de Unie of verplaatsingen tussen lidstaten, onder meer ziekten zoals infectieuze anemie bij paardachtigen; en op in de lijst opgenomen ziekten waarvoor bewaking binnen de Unie nodig is, onder meer ziekten zoals anthrax.

(41)

Het ziekteprofiel van een bepaalde ziekte en het aan de ziekte en andere omstandigheden verbonden risico kunnen veranderen. Voor die gevallen dienen de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden ook de bevoegdheid te omvatten om de categorie waarin een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte is ingedeeld en bijgevolg ook de maatregelen die erop van toepassing zijn, te wijzigen.

(42)

Exploitanten die met dieren werken, zijn het meest geschikt om de gezondheid van de dieren te observeren en te waarborgen en om toezicht uit te oefenen op de producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Daarom moet bij hen de primaire verantwoordelijkheid liggen om maatregelen te nemen ter preventie en bestrijding van de verspreiding van ziekten bij dieren en om toezicht uit te oefenen op producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.

(43)

Biobeveiliging is een van de belangrijkste preventie-instrumenten waarover de exploitanten en anderen die met dieren werken, beschikken om te vermijden dat overdraagbare dierziekten worden binnengebracht, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, in of uit een dierenpopulatie. De rol van biobeveiliging wordt ook erkend in de effectbeoordeling voor de vaststelling van deze verordening, waarin specifiek wordt ingegaan op de mogelijke gevolgen. De vastgestelde biobeveiligingsmaatregelen moeten voldoende flexibel zijn, aangepast zijn aan het soort productie en de soorten of categorieën van betrokken dieren, en rekening houden met de lokale omstandigheden en technische ontwikkelingen. Aan de Commissie dienen de nodige uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om de minimumvoorschriften vast te stellen voor een eenvormige toepassing van biobeveiligingsmaatregelen in de lidstaten. De exploitanten, de lidstaten of de Commissie moeten evenwel bevoegd blijven om hun eigen gidsen voor goede praktijk op te stellen en aldus de preventie van overdraagbare ziekten door middel van hogere bioveiligheidsnormen te promoten. Biobeveiliging kan een aantal initiële investeringen vergen maar als dat tot minder dierziekten leidt, zou dat voor exploitanten een positieve prikkel moeten zijn.

(44)

Biociden, zoals ontsmettingsmiddelen voor diergeneeskundige hygiënedoeleinden of voor plaatsen waar levensmiddelen en diervoeders worden bewaard, insecticiden, insectenwerende middelen of rattenverdelgingsmiddelen, spelen een belangrijke rol bij strategieën voor de biobeveiliging, zowel op het niveau van de landbouwbedrijven als tijdens het vervoer van dieren. Daarom moeten zij als een component van biobeveiliging worden beschouwd.

(45)

Kennis inzake diergezondheid, onder meer over de symptomen en gevolgen van ziekten en mogelijke preventiemiddelen, met inbegrip van biobeveiliging, behandeling en bestrijding, is een essentiële voorwaarde voor efficiënt beheer op het gebied van de diergezondheid en voor vroegtijdige opsporing van dierziekten. Exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, moeten daarom deze kennis waar nodig verwerven. Dat kan op verschillende wijzen, bijvoorbeeld door formeel onderwijs, maar ook door middel van het in de landbouwsector bestaande bedrijfsadviseringssysteem of door niet-formele opleidingen, waaraan nationale en uniale landbouwersorganisaties en andere organisaties een waardevolle bijdrage kunnen leveren.

(46)

Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren spelen een belangrijke rol bij alle aspecten van het beheer op het gebied van de diergezondheid, en in deze verordening dienen algemene regels betreffende hun rol en verantwoordelijkheden te worden vastgesteld.

(47)

Dierenartsen beschikken over de opleiding en beroepskwalificaties waaruit blijkt dat zij de nodige kennis, vaardigheden en competenties hebben om onder meer ziekten te diagnosticeren en dieren te behandelen. Bovendien bestaat in sommige lidstaten om historische redenen of als gevolg van een tekort aan dierenartsen die zich met ziekten bij waterdieren bezighouden, een gespecialiseerd beroep „gezondheidswerker voor waterdieren”. Zij zijn gewoonlijk geen dierenarts, maar beoefenen wel de geneeskunde met betrekking tot waterdieren. Daarom dient deze verordening het besluit van de lidstaten die dat beroep erkennen, te respecteren. In die gevallen dienen gezondheidswerkers voor waterdieren binnen hun specifiek werkgebied dezelfde verantwoordelijkheden en verplichtingen als dierenartsen te hebben. Deze aanpak stemt overeen met de Gezondheidscode voor waterdieren van de OIE.

(48)

De lidstaten en met name hun bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor diergezondheid, behoren tot de belangrijkste actoren bij de preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten. De voor diergezondheid bevoegde autoriteit speelt een belangrijke rol bij bewakings-, uitroeiings- en ziektebestrijdingsmaatregelen, noodplannen en het verhogen van de waakzaamheid voor ziekten, het vergemakkelijken van de verplaatsingen van dieren, en het internationale handelsverkeer door de afgifte van diergezondheidscertificaten. Om hun taken overeenkomstig deze verordening te kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten over adequate financiële en personele middelen en adequate infrastructuur beschikken op hun gehele grondgebied, met inbegrip van laboratoriumcapaciteit en wetenschappelijke en andere knowhow op dat gebied.

(49)

Wegens de beperkte middelen kan de bevoegde autoriteit niet altijd alle voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke activiteiten uitvoeren. Om die reden moet worden voorzien in een rechtsgrondslag om de uitvoering van bepaalde activiteiten te delegeren aan dierenartsen die geen officiële dierenarts zijn. Om dezelfde reden moeten de lidstaten ook bevoegd zijn om natuurlijke of rechtspersonen toe te staan onder bepaalde voorwaarden bepaalde activiteiten uit te voeren.

(50)

Teneinde te waarborgen dat de noodzakelijke voorwaarden voor de algemene toepassing van maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten in de hele Unie worden vastgesteld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de delegatie van de uitvoering van andere activiteiten die de bevoegde autoriteit kandelegeren aan dierenartsen die geen officiële dierenarts zijn.

(51)

Het beste beheer van de diergezondheid kan slechts tot stand worden gebracht in samenwerking met de houders van dieren, exploitanten, dierenartsen, beroepsbeoefenaars in de diergeneeskunde, andere belanghebbenden en handelspartners. Om hun steun te verkrijgen moeten de besluitvormingsprocedures en toepassing van de maatregelen van deze verordening op heldere, transparante en inclusieve wijze verlopen.

(52)

De bevoegde autoriteit dient eveneens het nodige doen om het publiek te informeren, in het bijzonder wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat dieren of producten een risico inhouden voor de diergezondheid of de volksgezondheid of wanneer het een zaak van openbaar belang betreft. In die gevallen kunnen de betrokken dieren of producten afkomstig zijn van binnen de Unie of de Unie van buitenaf binnenkomen. Laatstgenoemden kunnen eveneens in de Unie worden binnengebracht door personen die van buiten de Unie met hun persoonlijke bagage naar de Unie reizen. Bijgevolg dient de informatie aan de burgers ook te handelen over de gevaren van dergelijke situaties.

(53)

Om te vermijden dat ziekteverwekkers vrijkomen uit laboratoria, instituten en andere voorzieningen die met ziekteverwekkers werken, is het van groot belang dat zij passende maatregelen nemen inzake biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking. Daarom dient deze verordening te voorzien in veiligheidsmaatregelen die moeten worden nageleefd bij het werken met en het vervoeren van die ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten. De in dat verband opgelegde verplichting dient ook te gelden voor elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die bij een dergelijke activiteit betrokken is. Teneinde te waarborgen dat bij het werken met uiterst besmettelijke biologische agentia, vaccins en andere biologische producten de veiligheidsnormen worden nageleefd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de veiligheidsmaatregelen in die laboratoria, instituten en voorzieningen en voor de verplaatsingen van ziekteverwekkers.

(54)

Vroegtijdige opsporing en een duidelijke structuur bij de melding en rapportage van ziekten zijn voor doeltreffende ziektebestrijding van cruciaal belang. Om efficiënt en snel te kunnen reageren, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat elk vermoeden of elke bevestiging van een uitbraak van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld.

(55)

Dierenartsen zijn belangrijke actoren bij het onderzoek naar ziekten en een belangrijke schakel tussen de exploitanten en de bevoegde autoriteit. Daarom dienen zij door de betrokken exploitant op de hoogte te worden gesteld van abnormale sterftegevallen, andere ernstige ziekteproblemen of een sterk verlaagde productie met onbekende oorzaak.

(56)

Teneinde te zorgen voor de doeltreffende en efficiënte melding van abnormale sterftegevallen en andere symptomen van ernstige ziekten, en om uiteenlopende omstandigheden in verband daarmee te verduidelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria om uit te maken in welke omstandigheden de melding noodzakelijk is, en in voorkomend geval regels voor verder onderzoek vast te leggen.

(57)

Bij bepaalde in de lijst opgenomen ziekten is het van groot belang dat een lidstaat de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk van een uitbreken daarvan op zijn grondgebied op de hoogte brengt. Een dergelijke melding zal aangrenzende of andere getroffen lidstaten in staat stellen om in voorkomend geval voorzorgsmaatregelen te nemen.

(58)

Anderzijds vereisen sommige ziekten niet onmiddellijk melding noch maatregelen. In die gevallen is het van wezenlijk belang informatie met betrekking tot het vóórkomen van die ziekten te verzamelen en te rapporteren teneinde de ziektesituatie onder controle te krijgen en waar nodig maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten te nemen. Dat rapportagevoorschrift kan ook gelden voor ziekten waarvoor een melding op Unieniveau verplicht is, maar waarvoor aanvullende informatie nodig is om doeltreffende maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten te kunnen uitvoeren. Teneinde te waarborgen dat de juiste informatie en gegevens die noodzakelijk zijn om de verspreiding van de betrokken ziekte te voorkomen of om haar te bestrijden, tijdig worden verzameld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van hetgeen moet worden gerapporteerd.

(59)

Een belangrijk doel van de melding en rapportage van ziekten is het verkrijgen van betrouwbare, transparante en toegankelijke epidemiologische gegevens. Op het niveau van de Unie dient voor in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, voor nieuwe ziekten of antimicrobieel resistente ziekteverwekkers een geautomatiseerd interactief informatiesysteem te worden gecreëerd om bewakingsgegevens doeltreffend te verzamelen en te beheren. Dat systeem dient de beschikbaarheid van gegevens te optimaliseren, de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken en de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te beperken door de melding en rapportage van ziekten binnen de Unie en op internationaal niveau samen te voegen tot een enkel proces dat wordt uitgevoerd door middel van de databank van de OIE. Eveneens dienen maatregelen te worden genomen om de samenhang in de uitwisseling van informatie overeenkomstig Richtlijn 2003/99/EG te waarborgen.

(60)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving inzake melding en rapportage van ziekten op het niveau van de Unie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van een lijst van ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde regels inzake melding en rapportage op het niveau van de Unie gelden, en tot vaststelling van de noodzakelijke procedures, formaten, gegevens en informatie-uitwisseling met betrekking tot de melding en rapportage van ziekten.

(61)

Bewaking is een belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Bewaking dient te zorgen voor vroegtijdige opsporing en efficiënte melding van overdraagbare dierziekten, zodat de betrokken sector en de bevoegde autoriteit, waar mogelijk, tijdig maatregelen ter preventie en bestrijding van een ziekte kunnen nemen en zodat de betrokken ziekte kan worden uitgeroeid. Bovendien dient bewaking in te houden dat informatie wordt verstrekt over de diergezondheidsstatus van elke lidstaat en van de Unie, en dat de daarbij de certificering van de ziektevrije status wordt bevestigd en het handelsverkeer met derde landen wordt vergemakkelijkt.

(62)

Exploitanten observeren hun dieren regelmatig en zijn het meest geschikt om abnormale sterftegevallen of andere ernstige symptomen op te sporen. Exploitanten vormen dan ook de hoeksteen van elke bewaking en zijn van wezenlijk belang voor de bewaking door de bevoegde autoriteit.

(63)

Om nauwe samenwerking en uitwisseling van informatie tussen exploitanten en dierenartsen of gezondheidswerkers voor waterdieren te waarborgen en om de bewaking door de exploitanten aan te vullen, dienen, naargelang het betrokken soort productie en andere factoren ter zake, in de inrichtingen diergezondheidsinspecties te worden uitgevoerd. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van diergezondheidsinspecties te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden tot vaststelling van minimumvoorschriften worden toegekend.

(64)

Het is van wezenlijk belang dat de bevoegde autoriteit beschikt over een systeem voor bewaking van de in de lijst opgenomen ziekten die aan bewaking zijn onderworpen. Dit moet ook gelden voor nieuwe ziekten, waarbij de mogelijke gezondheidsrisico's van de betrokken ziekte dienen te worden beoordeeld en epidemiologische gegevens voor die beoordeling dienen te worden verzameld. Om optimaal gebruik van de middelen te waarborgen dient de informatie zo doeltreffend en efficiënt mogelijk te worden verzameld, uitgewisseld en gebruikt.

(65)

De bewakingsmethoden, -frequentie en -intensiteit dienen te worden afgestemd op elke specifieke ziekte, en dienen rekening te houden met het specifieke doel van de bewaking, de diergezondheidsstatus in de betrokken zone en eventuele aanvullende bewaking door de exploitanten. De passende maatregelen voor epidemiologische bewaking kunnen variëren van de eenvoudige melding van of rapportage over het feit dat een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte, dan wel andere onregelmatigheden zoals abnormale sterftegevallen en andere ziektesymptomen, zich voordoen of dat daarvan het vermoeden bestaat, tot een specifiek en alomvattend bewakingsprogramma, dat normaliter aanvullende regelingen voor bemonstering en tests omvat.

(66)

Afhankelijk van het epidemiologische profiel van een ziekte en de relevante risicofactoren, kan het nodig zijn een specifiek bewakingsprogramma met omschreven en gestructureerde maatregelen op te zetten. In die gevallen moeten de lidstaten gerichte bewakingsprogramma's opzetten. Indien deze programma's op de gehele Unie van toepassing zijn, dient te worden voorzien in regels om die programma's op geharmoniseerde wijze toe te passen.

(67)

Die programma's dienen te sporen met de doelstellingen van de Unie en derhalve op Unieniveau te worden gecoördineerd. Daartoe dienen zij te worden voorgelegd aan de Commissie. Verder dienen de lidstaten die deze specifieke bewakingsprogramma's uitvoeren, ook regelmatig aan de Commissie verslag uit te brengen over de resultaten van die bewakingsprogramma's. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bewakingsprogramma's te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van een lijst van aan bewakingsprogramma's onderworpen ziekten en tot vaststelling van geharmoniseerde procedures, formaten en uitwisseling van gegevens en informatie, en evaluatiecriteria voor de bewakingsprogramma's.

(68)

Vaak zal het nodig zijn om gedetailleerde informatie te verstrekken over het geschikte formaat van de bewaking met betrekking tot verschillende ziekten, variërend van ziekten waarvoor bewaking kan worden beperkt tot rapportage en melding, tot ziekten waarvoor een grondig specifiek bewakingsprogramma voor de gehele Unie moet worden opgesteld. Derhalve moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de opzet van de bewaking, de criteria ter bepaling of het voor de Unie relevant is een ziekte aan een bewakingsprogramma te onderwerpen, de criteria voor de officiële bevestiging van uitbraken, de casusdefinities van de betrokken ziekten en voorschriften met betrekking tot de inhoud, de te verstrekken informatie en de duur van bewakingsdergelijke programma's.

(69)

Voor lidstaten die niet vrij zijn van in de lijst opgenomen ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde uitroeiingsmaatregelen gelden, of voor lidstaten waarvan niet bekend is dat zij vrij zijn van die ziekten, dient te worden verlangd dat zij verplichte uitroeiingsprogramma's vaststellen om die ziekten uit te roeien indien de uitroeiing in de Unie verplicht is.

(70)

Anderzijds zijn er sommige ziekten die voor de Unie zorgwekkend zijn maar waarvoor niet van de lidstaten behoeft te worden verlangd dat zij die uitroeien. Het moet de lidstaten vrijstaan voor die ziekten optionele uitroeiingsprogramma's op te zetten, indien zij beslissen dat uitroeiing voor hen van belang is. Optionele uitroeiingsprogramma's zouden op Unieniveau worden erkend en zouden impliceren dat bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen in dat verband worden toegepast. Indien de Commissie daarmee instemt, kunnen zij de lidstaten de mogelijkheid bieden om, wanneer zij dieren uit andere lidstaten of uit derde landen ontvangen, bepaalde waarborgen te vereisen.

(71)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de uitroeiingsprogramma's voor ziekten, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van procedures voor de indiening van die programma's, prestatie-indicatoren en rapportage.

(72)

Verder dient een lidstaat zijn gehele grondgebied, zones of compartimenten daarvan vrij te kunnen verklaren van één of meer in de lijst opgenomen ziekten die onder de regelgeving inzake verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's vallen, om tegen de insleep van deze in de lijst opgenomen ziekten uit andere delen van de Unie of uit derde landen of gebieden te worden beschermd. Hiertoe dient een duidelijke geharmoniseerde procedure te worden vastgesteld, met inbegrip van de criteria die nodig zijn om de ziektevrije status te verkrijgen. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de erkenning van de ziektevrije status in de Unie, is het noodzakelijk dat de ziektevrije status officieel wordt erkend en bijgevolg dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden voor de erkenning van deze status te worden toegekend.

(73)

De OIE heeft in het kader van de Terrestrial Animal Health Code (gezondheidscode voor landdieren) en de Aquatic Animal Health Code (gezondheidscode voor waterdieren) het begrip „compartimentering” ingevoerd. In vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie wordt dat begrip enkel erkend voor bepaalde, in specifieke wetgeving van de Unie bedoelde diersoorten en -ziekten, namelijk aviaire influenza en ziekten bij waterdieren. Deze verordening dient de mogelijkheid te scheppen het systeem van compartimenten te gebruiken voor andere diersoorten en -ziekten. Teneinde de nadere voorwaarden en regels voor de erkenning en de goedkeuring van compartimenten, en de daarmee verband houdende voorschriften, vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen.

(74)

Teneinde hun handelspartners te informeren en het handelsverkeer te stimuleren, dienen de lidstaten bekend te maken of hun grondgebied dan wel zones en compartimenten daarvan ziektevrij zijn.

(75)

Teneinde de nadere voorwaarden voor de erkenning van de ziektevrije status vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria en de voorwaarden om die status te verkrijgen, het bewijsmateriaal ter staving van de certificering van het ziektevrij zijn, bijzondere maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, waaronder, in voorkomend geval, de non-vaccinatiestatus, beperkende maatregelen, de informatie die moet worden verstrekt, afwijkingen, en voorwaarden voor de handhaving, schorsing, intrekking of herinvoering van de ziektevrije status.

(76)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de procedures voor het verkrijgen van de ziektevrije status, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen welke in de lijst opgenomen ziekten het voorwerp van compartimentering kunnen zijn, en om nadere bepalingen vast te stellen met betrekking tot het formaat voor de indiening van aanvragen en de uitwisseling van informatie.

(77)

De aanwezigheid van een geheel niet-immune populatie van dieren die voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten gevoelig zijn, vereist constante waakzaamheid en paraatheid voor ziekten. In het verleden is gebleken dat noodplannen een cruciaal instrument zijn om ziektenoodsituaties met succes het hoofd te bieden. Teneinde de beschikbaarheid van dit instrument, dat doeltreffend en efficiënt is om ziektenoodsituaties te bestrijden te waarborgen en teneinde te waarborgen dat het in toereikende mate soepel aan noodsituaties kan worden aangepast, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om de regels voor de uitvoering van noodplannen vast te stellen.

(78)

Uit eerdere diergezondheidscrises zijn de voordelen van specifieke, gedetailleerde en snelle procedures voor het beheersen van ziektenoodsituaties gebleken. Deze organisatorische procedures dienen een snelle en doeltreffende reactie te waarborgen en dienen de coördinatie van de inspanningen van alle betrokken partijen te verbeteren, met inbegrip met name van de bevoegde autoriteiten en de belanghebbenden. Indien dat haalbaar en relevant is, dienen zij eveneens samenwerking met de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten, derde landen en gebieden te omvatten.

(79)

Om te waarborgen dat noodplannen toepasbaar zijn in echte noodsituaties is het van wezenlijk belang om de toepassing van de systemen te oefenen en om te testen of zij functioneren. Daartoe dienen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten simulatieoefeningen uit te voeren, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de aangrenzende lidstaten en, indien dat relevant en haalbaar is, van derde landen en gebieden.

(80)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van noodplannen en simulatieoefeningen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om regels voor de praktische uitvoering van die plannen en oefeningen vast te stellen.

(81)

Diergeneesmiddelen zoals vaccins, hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen spelen een belangrijke rol bij de preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten. In de effectbeoordeling voor de vaststelling van deze verordening wordt met name het belang van vaccins als instrument bij de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten beklemtoond.

(82)

De bestrijdingsstrategieën voor sommige overdraagbare dierziekten vereisen echter dat het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen wordt verboden of beperkt, aangezien het gebruik ervan de doeltreffendheid van die strategieën zou belemmeren. Bepaalde diergeneesmiddelen bijvoorbeeld kunnen de verschijnselen van ziekten maskeren, de opsporing van een ziekteverwekker onmogelijk maken of een snelle en differentiële diagnose bemoeilijken en zo de correcte opsporing van ziekten in gevaar brengen.

(83)

Deze bestrijdingsstrategieën kunnen echter aanzienlijk variëren naargelang de in de lijst opgenomen ziekten. Deze verordening dient daarom te voorzien in regels voor het gebruik van diergeneesmiddelen ter preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten, en in geharmoniseerde criteria die in overweging moeten worden genomen bij het bepalen of vaccins, hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen al dan niet mogen worden gebruikt, en hoe zij worden gebruikt. Teneinde een flexibele aanpak te waarborgen en rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende in de lijst opgenomen ziekten en met de beschikbaarheid van doeltreffende behandelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de beperkingen op, verboden van of verplichtingen betreffende het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen in het kader van de bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten. In dringende gevallen en om nieuwe risico's met mogelijk verwoestende gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie, de samenleving of het milieu te ondervangen, dient het mogelijk te zijn om de desbetreffende maatregelen overeenkomstig de spoedprocedure vast te stellen.

(84)

Op grond van de conclusies van het deskundigenadvies over vaccin- en diagnosereagensbanken voor belangrijke dierziekten dienen maatregelen te worden genomen om het voor de Unie en de lidstaten mogelijk te maken om voorraden van antigenen, vaccins en diagnosereagentia aan te leggen voor in de lijst opgenomen ziekten die een ernstige bedreiging vormen voor de diergezondheid of de volksgezondheid. De oprichting van een antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank van de Unie zou het bereiken van de doelstellingen van de Unie inzake diergezondheid bevorderen door een snelle en doeltreffende reactie mogelijk te maken wanneer de middelen van de bank nodig zijn, en zou een efficiënt gebruik van de beperkte middelen vormen.

(85)

Teneinde een snelle en doeltreffende reactie te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de oprichting en het beheer van dergelijke banken, en de veiligheidsnormen en de voorschriften voor de werking daarvan. Deze verordening dient echter niet te voorzien in de vaststelling van regels inzake de financiering van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, waaronder vaccinaties.

(86)

Er dienen criteria voor prioritaire toegang tot de middelen van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie te worden vastgesteld om in noodgevallen de doeltreffende verdeling ervan te waarborgen.

(87)

Om veiligheidsredenen in verband met bioterrorisme en agroterrorisme dient bepaalde gedetailleerde informatie over de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie als gerubriceerde informatie te worden behandeld en mag deze niet worden bekendgemaakt. Voor soortgelijke informatie over nationale vaccinbanken dienen de grondwettelijke voorschriften van de onderscheiden lidstaten ten aanzien van de vrijheid van informatie in acht te worden genomen waarbij wordt gewaarborgd dat de betreffende informatie als gerubriceerde informatie wordt behandeld.

(88)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor het beheer van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van nadere bepalingen met betrekking tot welke biologische producten in die banken moeten worden opgenomen en voor welke ziekten, en nadere regels betreffende de bevoorrading, hoeveelheden, opslag, levering, procedurele en technische voorschriften voor antigenen, vaccins en diagnosereagentia en de frequentie en inhoud van de informatieverstrekking aan de Commissie.

(89)

Bij het uitbreken van een in de lijst opgenomen ziekte die wordt geacht een hoog risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie te vormen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat onmiddellijk ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen om de betrokken ziekte uit te roeien teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen.

(90)

De bevoegde autoriteit moet verantwoordelijk zijn voor het instellen van de eerste onderzoeken teneinde een uitbraak van een uiterst besmettelijke en in de lijst opgenomen ziekte die wordt geacht een hoog risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie te vormen, al dan niet te bevestigen.

(91)

De bevoegde autoriteit dient voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat de in de lijst opgenomen ziekte zich kan verspreiden, en dient een epidemiologisch onderzoek uit te voeren.

(92)

Zodra de aanwezigheid van een in de lijst opgenomen ziekte is bevestigd, dient de bevoegde autoriteit de nodige ziektebestrijdingsmaatregelen te nemen, waaronder indien nodig de instelling van beperkingszones, om de ziekte uit te roeien en de verdere verspreiding ervan te voorkomen.

(93)

Indien een in de lijst opgenomen ziekte bij wilde dieren voorkomt, kan dit een risico vormen voor de volksgezondheid of de gezondheid van gehouden dieren. Wanneer dit nodig is dienen daarom bijzondere regels te worden vastgesteld betreffende maatregelen om ziekten bij wilde dieren te bestrijden en uit te roeien.

(94)

Wanneer een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt, kunnen de desbetreffende standaardziektebestrijdingsmaatregelen een bedreiging vormen voor kleine populaties van bepaalde dieren, zoals zeldzame rassen en diersoorten. Om deze rassen en diersoorten te beschermen, kan het nodig zijn dat de bevoegde autoriteit haar maatregelen wijzigt. Dergelijke wijzigingen mogen de algemene bestrijding van die ziekte evenwel niet belemmeren.

(95)

Voor in de lijst opgenomen ziekten die niet uiterst besmettelijk zijn en waarvoor dwingende regels gelden die de uitroeiing ervan voorschrijven, moeten ziektebestrijdingsmaatregelen zo worden uitgevoerd dat zij verspreiding van de betrokken ziekten, met name naar niet-besmette gebieden, voorkomen. Deze maatregelen kunnen eventueel echter beperkter zijn dan of verschillen van die welke van toepassing zijn met betrekking tot de gevaarlijkste in de lijst opgenomen ziekten. Daarom moet deze verordening voor die minder gevaarlijke ziekten voorzien in bijzondere regels. Ook de lidstaten die een optioneel uitroeiingsprogramma hebben vastgesteld, dienen dergelijke ziektebestrijdingsmaatregelen uit te voeren. Afhankelijk van het ziekteprofiel en de epidemiologische situatie kan de uitroeiing in sommige gevallen een langetermijndoelstelling zijn, terwijl op korte termijn naar bestrijding wordt gestreefd. Het niveau en de intensiteit van de ziektebestrijdingsmaatregelen moeten echter evenredig zijn en in overeenstemming met de kenmerken van de in de lijst opgenomen ziekte in kwestie, de verspreiding en het belang ervan voor de betrokken lidstaat en voor de Unie als geheel.

(96)

Teneinde de doeltreffende toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening door de exploitanten, houders van gezelschapsdieren en bevoegde autoriteiten te waarborgen, en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de ziektebestrijdingsmaatregelen voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en de betrokken risicofactoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere ziektebestrijdingsmaatregelen die ten uitvoer moeten worden gelegd ingeval van een vermoeden of de bevestiging van het voorkomen van een in de lijst opgenomen ziekte in inrichtingen, andere locaties en beperkingszones.

(97)

Teneinde de Commissie de mogelijkheid te bieden om tijdelijk bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen ingeval de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening ontoereikend of niet geschikt zijn om het risico in kwestie aan te pakken, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om voor een beperkte periode bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen.

(98)

De registratie van bepaalde inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar met levende producten wordt gewerkt, en van bepaalde vervoerders die deze dieren of producten vervoeren, is noodzakelijk om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de bewaking adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te voorkomen, te bestrijden en uit te roeien.

(99)

Om ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten te vermijden, dient voor de lidstaten te worden voorzien in een beperkte mogelijkheid tot vrijstelling van de registratieverplichting voor bepaalde typen inrichtingen met een laag risico. Om een geharmoniseerde aanpak voor het verlenen van die vrijstellingen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die geharmoniseerde aanpak is met name noodzakelijk om te voorkomen dat bepaalde typen inrichtingen van de registratieverplichting worden uitgesloten. Dit is vooral relevant niet alleen voor inrichtingen die een meer dan insignificant risico vormen voor de diergezondheid, maar ook voor inrichtingen die een meer dan insignificant risico vormen voor de volksgezondheid. Als voorbeeld van een dergelijk risico wordt gedacht aan het houden van dieren die in nauw contact met of in de dichte nabijheid van mensen leven, zoals het kweken van honden op een niveau dat een bepaalde continuïteit van de activiteiten alsmede een bepaald organisatieniveau inhoudt, met als hoofddoel de verkoop ervan als gezelschapsdieren in huishoudens.

(100)

Wanneer bepaalde soorten inrichtingen waar landdieren worden gehouden, waar met levende producten wordt gewerkt of waar levende producten worden opgeslagen, een bijzonder risico voor de diergezondheid inhouden, dienen die in het bezit te zijn van een erkenning door de bevoegde autoriteit.

(101)

Om ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten te vermijden, in het bijzonder voor ondernemingen die een gering risico inhouden, dienen de relevante maatregelen waar mogelijk soepel te worden gehouden, wat de mogelijkheid biedt om het systeem voor registratie en erkenning aan de lokale en regionale omstandigheden en productiepatronen aan te passen.

(102)

In sommige gevallen is het echter wenselijk of noodzakelijk bepaalde voorwaarden voor registratie of erkenning in de gehele Unie te harmoniseren. Inrichtingen voor levende producten en verzamelactiviteiten bijvoorbeeld moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen en moeten worden erkend om de internationale normen te kunnen naleven, zodat de Unie diergezondheidsgaranties kan bieden bij de handel met derde landen. Deze voorwaarden zouden ook betrekking moeten hebben op voorschriften voor specifieke opleiding of beroepskwalificaties voor bepaalde zeer specifieke inrichtingen of activiteiten (bv. voor embryoteams), of zelfs de verplichting van specifiek toezicht door de bevoegde autoriteit. Derhalve moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot deze nadere voorschriften met als doel dergelijke specifieke voorwaarden te bepalen.

(103)

Ter wille van de beperking van de administratieve lasten dienen registratie en erkenning waar mogelijk te worden geïntegreerd in een systeem voor registratie of erkenning dat de betrokken lidstaat reeds voor andere doeleinden heeft ingesteld.

(104)

De exploitanten beschikken over kennis uit de eerste hand van hun dieren. Daarom moeten zij zorgen voor bijgewerkte documentatie die relevant is voor de beoordeling van de diergezondheidsstatus, voor de traceerbaarheid en voor een epidemiologisch onderzoek wanneer een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt. Deze documentatie dient voor de bevoegde autoriteit gemakkelijk toegankelijk te zijn.

(105)

Teneinde de toegankelijkheid van actuele informatie over geregistreerde inrichtingen en exploitanten en erkende inrichtingen te waarborgen, dient de bevoegde autoriteit een register van dergelijke inrichtingen en exploitanten aan te leggen en bij te houden. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de gedetailleerde informatie die moet worden opgenomen in het register van inrichtingen en exploitanten.

(106)

Om door de bevoegde autoriteit te worden erkend, dient een inrichting aan bepaalde voorschriften te voldoen. De bevoegde autoriteit moet voor het verlenen van de erkenning door middel van een bezoek ter plaatse nagaan of aan alle voorschriften is voldaan. In sommige gevallen is het niet mogelijk onmiddellijk aan alle voorschriften te voldoen, maar vormen de resterende tekorten geen significant risico voor de dier- of de volksgezondheid. In die gevallen moet de bevoegde autoriteit een voorwaardelijke erkenning kunnen verlenen, waarna door middel van een nieuw bezoek ter plaatse wordt nagegaan of er vooruitgang is geboekt. In dergelijke gevallen dient de bevoegde autoriteit de exploitanten van de betrokken inrichtingen de nodige daadwerkelijke sturing te geven opdat de exploitant van de inrichting begrijpt wat het tekort is en kan werken in de richting van een geslaagde oplossing.

(107)

Efficiënte traceerbaarheid is een belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Er moet worden voorzien in identificatie- en registratievoorschriften die specifiek zijn voor de verschillende soorten gehouden landdieren en levende producten, om de doeltreffende toepassing van de in deze verordening bedoelde regels ter preventie en bestrijding van ziekten te vergemakkelijken. Bovendien is het belangrijk om te voorzien in de mogelijkheid om een identificatie- en registratiesysteem in te stellen voor soorten waarvoor dergelijke regelingen momenteel niet bestaan, of wanneer gewijzigde omstandigheden en het risico dit vereisen.

(108)

Voor bepaalde diersoorten waarvoor het belangrijk is dat individuele dieren of groepen kunnen worden getraceerd, moet een fysiek identificatiemiddel worden verlangd. Dit houdt in dat het betrokken dier fysiek wordt gemarkeerd, van een merkteken, een microchip of een ander identificatiemiddel wordt voorzien dat zichtbaar is of kan worden opgespoord op of in het lichaam, en niet gemakkelijk kan worden verwijderd.

(109)

Teneinde de goede werking van het identificatie- en registratiesysteem en de traceerbaarheid te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de verplichtingen inzake databanken, de aanwijzing van de bevoegde autoriteit, en nadere identificatie- en registratievoorschriften voor verschillende diersoorten, ook wat vrijstellingen en de voorwaarden daarvoor betreft, en inzake documenten.

(110)

Het is aangewezen de administratieve lasten en kosten te beperken en het systeem voldoende soepel toe te passen wanneer aan de traceerbaarheidsvoorschriften kan worden voldaan op een andere wijze dan die welke in deze verordening wordt aangegeven. Derhalve moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van de identificatie- en registratievoorschriften.

(111)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het identificatie- en registratiesysteem en de traceerbaarheid, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van regels met betrekking tot de technische specificaties voor databanken, identificatiemiddelen, documenten en formaten en termijnen.

(112)

Een belangrijk instrument om de insleep en verspreiding van een overdraagbare dierziekte te voorkomen, is het instellen van beperkingen op verplaatsingen van dieren en producten die die ziekte kunnen overdragen. Het beperken van verplaatsingen van dieren en producten kan echter ernstige economische gevolgen hebben en kan de werking van de interne markt verstoren. Dergelijke beperkingen mogen derhalve alleen worden toegepast indien zij noodzakelijk zijn en evenredig met de betrokken risico's. Deze aanpak is in overeenstemming met de beginselen van de SPS-overeenkomst en met de internationale OIE-normen.

(113)

Voor alle verplaatsingen van dieren moeten de algemene voorschriften van deze verordening gelden, zoals het verbod op verplaatsingen van dieren uit een inrichting waar abnormale sterftegevallen of andere symptomen met onbekende oorzaak voorkomen, of de voorschriften inzake ziektepreventie tijdens het vervoer.

(114)

Het huidige in de diergezondheidswetgeving van de Unie vervatte rechtskader met betrekking tot de verplaatsingen van landdieren en producten voorziet in de eerste plaats in geharmoniseerde regels inzake dergelijke verplaatsingen tussen de lidstaten, terwijl de lidstaten vrij zijn de noodzakelijke voorschriften voor verplaatsingen binnen hun grondgebied vast te stellen. In de effectbeoordeling voor de vaststelling van deze verordening werd een uitvoerige vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie en een alternatief waarin ook de regels inzake verplaatsingen binnen de lidstaten op Unieniveau zouden worden geharmoniseerd. Daaruit werd de conclusie getrokken dat de huidige aanpak gehandhaafd moet blijven, aangezien een volledige harmonisatie van alle verplaatsingen heel complex zou zijn en de voordelen als gevolg van gemakkelijkere verplaatsingen tussen de lidstaten niet opwegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor het vermogen om ziekten te bestrijden.

(115)

Op de verplaatsingen van dieren tussen de lidstaten moet een reeks basisvoorschriften inzake diergezondheid van toepassing zijn. Met name mogen dieren niet worden verplaatst uit inrichtingen met abnormale sterftegevallen of symptomen met onbekende oorzaak. Zelfs abnormale sterftegevallen mogen echter, indien zij verband houden met krachtens Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad (19) erkende wetenschappelijke procedures en indien zij niet het gevolg zijn van in de lijst opgenomen infectieziekten, geen reden zijn om verplaatsingen van voor wetenschappelijke doeleinden bestemde dieren te verhinderen.

(116)

Deze verordening dient echter te voorzien in flexibiliteit om de verplaatsingen van soorten en categorieën landdieren die een laag risico voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten tussen de lidstaten opleveren, te vergemakkelijken. Bovendien dient te worden voorzien in verdere mogelijkheden tot afwijking ingeval de lidstaten of exploitanten met succes alternatieve risicobeperkingsmaatregelen instellen, zoals een hoog niveau van biobeveiliging en doeltreffende systemen voor bewaking.

(117)

Hoefdieren en pluimvee zijn groepen diersoorten met een groot economisch belang, waarop specifieke voorschriften voor verplaatsingen van toepassing zijn, die voortvloeien uit vóór deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie, namelijk de Richtlijnen 64/432/EEG (20), 91/68/EEG (21), 2009/156/EG (22) en 2009/158/EG (23) van de Raad en gedeeltelijk Richtlijn 92/65/EEG gelden. De belangrijkste regels inzake verplaatsingen van die soorten dieren dienen in deze verordening te worden vastgesteld. De nadere voorschriften die grotendeels afhankelijk zijn van de ziekten die door de verschillende soorten of categorieën dieren kunnen worden overgedragen, moeten in latere handelingen van de Commissie worden geregeld, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken ziekten, soorten en categorieën dieren.

(118)

Aangezien het verzamelen van hoefdieren en pluimvee een bijzonder hoog ziekterisico oplevert, is het aangewezen om het aantal dieren dat tussen de lidstaten in één keer kan worden verplaatst, te beperken en om in deze verordening specifieke regels vast te stellen om de gezondheid van de betrokken dieren te beschermen en de verspreiding van overdraagbare dierziekten te voorkomen. Het verzamelen neemt normaliter plaats in een daarvoor goedgekeurde inrichting of, na goedkeuring door een lidstaat van herkomst, tijdens de eerste verzamelactiviteit, in één vervoersmiddel zoals een vrachtwagen, dat dieren van op verschillende locaties in die lidstaat ophaalt.

(119)

Afhankelijk van de betrokken in de lijst opgenomen ziekten en in de lijst opgenomen soorten is het noodzakelijk te voorzien in specifieke diergezondheidsvoorschriften voor bepaalde andere diersoorten dan gehouden hoefdieren en pluimvee. Ook voor deze soorten bestonden reeds vóór deze verordening regels, met name in Richtlijn 92/65/EEG. Die richtlijn voorziet in specifieke regels inzake verplaatsingen van diersoorten zoals bijen, hommels, apen, honden en katten, en deze verordening dient derhalve te voorzien in een rechtsgrondslag voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen tot vaststelling van specifieke regels inzake verplaatsingen van die diersoorten.

(120)

Geconsigneerde inrichtingen, die doorgaans worden gebruikt voor het houden van proefdieren of dieren in een dierentuin, brengen gewoonlijk een hoog niveau van biobeveiliging en een gunstige en goed gecontroleerde gezondheidsstatus met zich mee, en maken minder gebruik van verplaatsingen, of enkel van verplaatsingen binnen de gesloten keten van die inrichtingen. De status van geconsigneerde inrichting, waarvan exploitanten op vrijwillige basis de erkenning kunnen aanvragen, werd ingevoerd bij Richtlijn 92/65/EEG, waarin regels en voorschriften inzake erkenning en verplaatsingsvoorschriften voor erkende instellingen, instituten en centra zijn vastgesteld. Het daarbij ingestelde systeem maakt het voor die inrichtingen mogelijk met minder verplaatsingsvoorschriften onderling dieren uit te wisselen, waarbij terzelfder tijd gezondheidsgaranties geboden worden binnen de keten van geconsigneerde inrichtingen. Bijgevolg hebben de exploitanten het in brede kring aanvaard en er op vrijwillige basis gebruik van gemaakt. Het is dan ook aangewezen in deze verordening het concept geconsigneerde inrichting te behouden en eveneens regels inzake verplaatsingen tussen dergelijke inrichtingen vast te stellen.

(121)

Voor wetenschappelijke doeleinden, zoals onderzoeks- of diagnosedoeleinden, en met name voor de doeleinden die zijn erkend overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU, kan het nodig zijn dieren te verplaatsen die niet voldoen aan de algemene diergezondheidsvoorschriften van deze verordening en die een groter risico voor de diergezondheid opleveren. Die soorten verplaatsingen mogen door deze verordening niet worden verboden of onnodig beperkt, aangezien dit anders erkende onderzoeksactiviteiten kan verhinderen en de wetenschappelijke vooruitgang kan vertragen. Niettemin is het van wezenlijk belang dat in deze verordening regels worden vastgesteld om te waarborgen dat de verplaatsingen van die dieren op veilige wijze plaatsvinden.

(122)

Het patroon van de verplaatsingen van circusdieren, dieren die in dierentuinen worden gehouden, dieren die bestemd zijn voor tentoonstellingen en bepaalde andere dieren wijkt vaak af van het patroon van de verplaatsingen van andere gehouden diersoorten. Bij het aanpassen van Unieregels inzake verplaatsingen van die dieren dient specifiek rekening te worden gehouden met specifieke risico's en alternatieve risicobeperkingsmaatregelen.

(123)

Teneinde te waarborgen dat de doelstellingen als bedoeld in de overwegingen 112 tot en met 122 van deze verordening worden verwezenlijkt, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van preventieve maatregelen tegen ziekten bij het vervoer, specifieke regels inzake verplaatsingen van bepaalde diersoorten en inzake bijzondere omstandigheden, zoals het verzamelen of bij geweigerde zendingen, en specifieke voorschriften of afwijkingen voor andere soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor wetenschappelijke doeleinden.

(124)

Om te waarborgen dat bijzondere regels inzake verplaatsingen kunnen worden toegepast indien de gebruikelijke regels inzake verplaatsingen ontoereikend of niet geschikt zijn om de verspreiding van een bepaalde ziekte tegen te gaan, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend teneinde voor een beperkte periode bijzondere regels inzake verplaatsingen vast te stellen.

(125)

Wanneer gehouden landdieren tussen de lidstaten worden verplaatst, dient te worden voldaan aan de voorschriften die voor dergelijke verplaatsingen gelden. In het geval van diersoorten die een risico voor de gezondheid opleveren of die van groter economisch belang zijn, dienen de dieren vergezeld te gaan van een door de bevoegde autoriteit uitgereikt diergezondheidscertificaat.

(126)

Voor zover dat technisch, praktisch en financieel haalbaar is, dienen technologische ontwikkelingen te worden benut om voor de exploitanten en de bevoegde autoriteiten de administratieve lasten met betrekking tot certificering en kennisgeving te beperken, door informatietechnologie te gebruiken om papieren dossiers te vervangen en om de kennisgevingsprocedures te vereenvoudigen, en door dergelijke technologie zo veel mogelijk voor verschillende doeleinden te gebruiken.

(127)

Ingeval een door de bevoegde autoriteit uitgereikt diergezondheidscertificaat niet is vereist, dient een exploitant die dieren naar een andere lidstaat verplaatst een document met eigen verklaring op te stellen waarin wordt bevestigd dat de dieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van deze verordening.

(128)

Teneinde te waarborgen dat de doelstellingen van de overwegingen 125, 126 en 127 van deze verordening worden verwezenlijkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van regels inzake inhoud van diergezondheidscertificaten, informatieverplichtingen, afwijkingen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering, specifieke regels inzake certificering, en de verplichting voor officiële dierenartsen om vóór ondertekening van het diergezondheidscertificaat passende controles uit te voeren.

(129)

Kennisgeving van verplaatsingen van dieren en levende producten tussen de lidstaten en in sommige gevallen binnen het nationaal grondgebied van de lidstaten is van wezenlijk belang om de traceerbaarheid van de betrokken dieren en levende producten te waarborgen, wanneer met deze verplaatsingen een risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten is verbonden. Daarom dient kennisgeving en registratie van die verplaatsingen te gebeuren door middel van een geïntegreerd veterinair computersysteem („TRACES”). In het kader van dit TRACES-systeem worden de computersystemen als bepaald, respectievelijk, in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG en in Besluit 92/438/EEG van de Raad (24), geïntegreerd in één enkele architectuur, op basis van de Beschikkingen 2003/24/EG (25) en 2004/292/EG (26) van de Commissie.

(130)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regels van deze verordening inzake diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van regels met betrekking tot de modellen van de diergezondheidscertificaten, de documenten met eigen verklaring, het formaat en de termijnen voor de kennisgeving van verplaatsingen van land- en waterdieren, levende producten en, in voorkomend geval, ook producten van dierlijke oorsprong.

(131)

De specifieke aard van de verplaatsingen van gezelschapsdieren levert een risico voor de diergezondheid op dat significant afwijkt van dat van andere gehouden dieren. Daarom dienen in deze verordening specifieke, minder strenge, regels voor die verplaatsingen te worden vastgesteld. Die minder strenge regels zijn evenwel slechts gerechtvaardigd indien het gezelschapsdier zijn eigenaar echt gezelschap houdt tijdens de verplaatsing van de eigenaar, of tijdens een beperkte periode daarna, en indien niet meer dan vijf gezelschapsdieren als bedoeld in deel A van bijlage I samen met hun eigenaar in één keer worden verplaatst. Teneinde te waarborgen dat gezelschapsdieren geen significant risico op verspreiding van overdraagbare dierziekten vormen en ter verduidelijking van de uitzonderlijke situaties waarin meer dan vijf gezelschapsdieren de eigenaar kunnen vergezellen, of wanneer het gezelschapsdier moet worden verplaatst tijdens een langere tijdsspanne voor of na de verplaatsingen van de eigenaar, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere bepalingen inzake verplaatsingen van gezelschapsdieren. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften van deze verordening inzake verplaatsingen van gezelschapsdieren, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten die bij die verplaatsingen moeten worden genomen.

(132)

Om diverse redenen kunnen wilde dieren een risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid opleveren, bijvoorbeeld indien zij worden verplaatst naar een inrichting of een ander milieu. Eventueel moeten passende preventieve maatregelen voor de verplaatsingen van die dieren worden genomen om de verspreiding van overdraagbare dierziekten te voorkomen. Teneinde te waarborgen dat wilde dieren geen significant risico op verspreiding van overdraagbare dierziekten vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvullende voorschriften inzake verplaatsingen van wilde landdieren.

(133)

Levende producten kunnen een vergelijkbaar risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten naar levende dieren opleveren. Daarnaast kent hun productie specifieke kenmerken, die verband houden met hoge gezondheidseisen voor het fokken van dieren en die strengere of bijzondere diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot de donordieren vereisen. Teneinde veilige verplaatsingen van levende producten te waarborgen, de daarvoor verwachte strenge gezondheidsnormen te handhaven en teneinde rekening te houden met bepaalde specifieke vormen van gebruik van dergelijke producten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere voorschriften voor het verplaatsen van levende producten van bepaalde diersoorten, ten aanzien van bijzondere voorschriften die gelden, bijvoorbeeld, voor het verplaatsen ervan voor wetenschappelijke doeleinden, en ten aanzien van afwijkingen van de verplichting tot diergezondheidscertificering.

(134)

Producten van dierlijke oorsprong kunnen een risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten opleveren. De voedselveiligheidsvoorschriften met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong in de wetgeving van de Unie waarborgen goede hygiënepraktijken en beperken de risico's van die producten voor de diergezondheid. Voor bepaalde typen producten dienen echter specifieke maatregelen inzake diergezondheid, zoals ziektebestrijdings- en noodmaatregelen, in deze verordening te worden vastgesteld om te waarborgen dat producten van dierlijke oorsprong geen dierziekten verspreiden. Teneinde in dergelijke gevallen veilige verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de vastlegging van nadere bepalingen inzake verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong in verband met de ziektebestrijdingsmaatregelen, de verplichtingen ten aanzien van diergezondheidscertificering en afwijkingen van die bepalingen, wanneer het met die verplaatsingen verbonden risico en de genomen risicobeperkingsmaatregelen dat mogelijk maken.

(135)

Wanneer de lidstaten nationale maatregelen treffen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en levende producten, of besluiten nationale maatregelen te treffen om op hun grondgebied de gevolgen van andere dan in de lijst opgenomen overdraagbare dierziekten te beperken, mogen deze nationale maatregelen de regels betreffende de interne markt in de wetgeving van de Unie niet doorkruisen. Derhalve moet het kader voor dergelijke nationale maatregelen worden vastgesteld en moet worden gewaarborgd dat zij binnen de volgens het recht van de Unie toegestane grenzen blijven.

(136)

De registratie en erkenning van aquacultuurinrichtingen is noodzakelijk om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de bewaking adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te voorkomen, te bestrijden en uit te roeien. Richtlijn 2006/88/EG bepaalt dat alle inrichtingen waar waterdieren worden verplaatst, een vergunning nodig hebben. Dat stelsel van vergunningverlening dient in deze verordening te worden gehandhaafd, hoewel in sommige officiële talen van de Unie voor het stelsel van vergunningverlening in deze verordening andere termen worden gebruikt dan in Richtlijn 2006/88/EG.

(137)

Bij het slachten en verwerken van aquacultuurdieren waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, kunnen zich overdraagbare dierziekten verspreiden, bijvoorbeeld wanneer verwerkingsinrichtingen effluenten lozen die ziekteverwekkers bevatten. Verwerkingsinrichtingen die aan de risicobeperkingsmaatregelen voor het slachten en verwerken voldoen, moeten derhalve een erkenning krijgen. Daarom dient deze verordening te voorzien in de erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen.

(138)

Teneinde de publieke toegankelijkheid van actuele informatie over geregistreerde en erkende inrichtingen te waarborgen, dient de bevoegde autoriteit een register van deze inrichtingen aan te leggen en bij te houden. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de informatie die moet worden opgenomen in registers van aquacultuurinrichtingen en ten aanzien van de documentatievoorschriften voor aquacultuurinrichtingen en vervoerders.

(139)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de regels van deze verordening inzake de registratie en erkenning van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen en inzake de documentatie en de registers van inrichtingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regels met betrekking tot de informatieverplichtingen, afwijkingen en andere uitvoeringsbepalingen in dat verband.

(140)

Aangezien het in de meeste gevallen niet haalbaar is om waterdieren individueel te identificeren, vormt de documentatie door aquacultuurinrichtingen, ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen en vervoerders een essentieel hulpmiddel om de traceerbaarheid van waterdieren te waarborgen. Documentatie is ook nuttig voor de bewaking van de gezondheidssituatie van inrichtingen.

(141)

Net als bij landdieren moeten geharmoniseerde regels inzake verplaatsingen van waterdieren worden vastgesteld, met inbegrip van regels inzake diergezondheidscertificering en de kennisgeving van verplaatsingen.

(142)

In Richtlijn 2006/88/EG zijn regels inzake verplaatsingen van waterdieren vastgesteld, die gelijkelijk van toepassing zijn op zowel verplaatsingen binnen lidstaten als verplaatsingen tussen de lidstaten. De belangrijkste bepalende factor met betrekking tot de regels inzake verplaatsingen van waterdieren is de gezondheidsstatus met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten van de lidstaat, zones en compartimenten van bestemming.

(143)

In Richtlijn 2006/88/EG is evenwel bepaald dat verzamelde of gevangen in het wild levende waterdieren die rechtstreeks voor de voedselketen bestemd zijn, buiten de werkingssfeer vallen. Daarentegen vallen zij in deze verordening binnen de werkingssfeer, maar worden zij uitgesloten van de definitie van aquacultuurdieren. In deze verordening dient derhalve te worden voorzien in mogelijke maatregelen met betrekking tot de genoemde waterdieren, wanneer dat, rekening houdend met de proportionaliteit van die maatregelen, wegens de betrokken risico's gerechtvaardigd is.

(144)

Bijgevolg dient het in overweging 142 toegelichte beginsel eveneens van toepassing te zijn op verplaatsingen van waterdieren die niet als aquacultuurdieren zijn gedefinieerd maar die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen. Dat geldt met name voor waterdieren met een onbekende gezondheidsstatus of een gezondheidsstatus die bevestigt dat zij besmet zijn met een ziekte, ongeacht hun eindgebruik. Aangezien ook verplaatsingen van levende, voor menselijke consumptie bestemde, in het wild voorkomende waterdieren waarvan inzake gezondheidsstatus onbekend of bevestigd is dat zij besmet zijn met een ziekte, het risico op verspreiding van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten kunnen inhouden, dient hierop dezelfde regeling van toepassing te zijn. Daartoe behoren de in het wild levende waterdieren die voor menselijke consumptie worden verzameld of gevangen, die worden verplaatst en in afwachting van slacht tijdelijk worden gehouden.

(145)

Niet in verhouding zijnde beperkingen op verplaatsingen en onnodige administratieve lasten voor inrichtingen en exploitanten binnen de commerciële visserijsector dienen evenwel te worden vermeden. In de gevallen waarin die levende in het wild voorkomende waterdieren bestemd zijn voor menselijke consumptie, dienen de regels in kwestie bijgevolg slechts van toepassing te zijn op verplaatsingen van levende in het wild voorkomende waterdieren die een significant risico inhouden op het verspreiden van in de lijst opgenomen of van nieuwe ziekten in de lidstaten, zones of compartimenten die vrij van sommige in de lijst opgenomen ziekten zijn verklaard of waarop uitroeiingsprogramma's met betrekking tot die ziekten worden toegepast.

(146)

Om de lidstaten aan te moedigen de gezondheidsstatus van hun populaties waterdieren te verbeteren, dienen in deze verordening bepaalde aanpassingen en extra flexibiliteit te worden opgenomen.

(147)

Teneinde de controle van verplaatsingen van waterdieren te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van bij het vervoer geldende preventieve maatregelen tegen ziekten, specifieke regels die gelden voor verplaatsingen van bepaalde categorieën waterdieren voor uiteenlopende doeleinden, specifieke voorschriften of afwijkingen met betrekking tot bepaalde soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor wetenschappelijke doeleinden, en aanvullende voorschriften voor verplaatsingen van wilde waterdieren.

(148)

Om te waarborgen dat tijdelijke afwijkingen en specifieke voorschriften inzake verplaatsingen van waterdieren kunnen worden vastgesteld indien de regels inzake verplaatsingen van deze verordening ontoereikend of niet geschikt zijn om de verspreiding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van bijzondere regels inzake verplaatsingen of afwijkingen voor een beperkte periode.

(149)

De aquacultuurproductie in de Unie is uiterst gediversifieerd qua soorten en productiesystemen, en deze diversificatie neemt in hoog tempo toe. Dit kan vereisen dat op het niveau van de lidstaten nationale maatregelen worden vastgesteld met betrekking tot andere ziekten dan die welke overeenkomstig deze verordening als in de lijst opgenomen ziekten worden beschouwd. Die nationale maatregelen moeten echter gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn en in de juiste verhouding staan tot de doeleinden. Tevens mogen zij de verplaatsingen tussen de lidstaten niet negatief beïnvloeden, behalve indien zij noodzakelijk zijn om de insleep te voorkomen of de verspreiding van een ziekte tegen te gaan. Nationale maatregelen die de handel tussen de lidstaten negatief beïnvloeden, dienen te worden goedgekeurd en geregeld worden geëvalueerd op het niveau van de Unie.

(150)

Momenteel hebben de in de lijst opgenomen ziekten slechts in zeer beperkte mate betrekking op andere diersoorten dan die welke in deze verordening als land- of waterdier worden gedefinieerd, zoals reptielen, amfibieën, insecten en andere. Derhalve hoeft niet te worden geëist dat alle bepalingen van deze verordening op die diersoorten van toepassing moeten zijn. Indien een ziekte met betrekking tot andere soorten dan die welke als land- of waterdiersoorten worden gedefinieerd echter in de lijst dient te worden opgenomen, dienen de toepasselijke diergezondheidsvoorschriften van deze verordening voor die soorten te gelden om te waarborgen dat passende en evenredige maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten kunnen worden genomen.

(151)

Teneinde te waarborgen dat wanneer het risico dit vereist, regels kunnen worden vastgesteld inzake verplaatsingen van dieren die in deze verordening niet als land- of waterdier worden gedefinieerd, en van de van dergelijke dieren afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de registratie en erkenning van inrichtingen, de documentatie en de registers, de identificatie-, registratie- en traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen, de verplichtingen inzake diergezondheidscertificering en eigen verklaring en de kennisgeving van verplaatsingen met betrekking tot dieren en van die soorten afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong.

(152)

Indien noodzakelijk om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften voor die andere diersoorten en daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van nadere bepalingen inzake die voorschriften.

(153)

Om de insleep van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten in de Unie te voorkomen, is het noodzakelijk te beschikken over efficiënte regels inzake binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die zulke ziekten kunnen overdragen.

(154)

Ter vrijwaring van de gezondheidsstatus van de Unie worden in deze verordening bepalingen opgenomen betreffende verplaatsingen van dieren en producten binnen de Unie. Teneinde die gezondheidsstatus niet in gevaar te brengen is het derhalve passend voor de binnenkomst van dieren en producten in de Unie voorwaarden op te leggen die niet minder streng zijn dan de voorwaarden voor verplaatsingen binnen de Unie.

(155)

Om ervoor te zorgen dat dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of gebieden voldoen aan diergezondheidsvoorschriften welke garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan die van de wetgeving van de Unie, is het van wezenlijk belang dat zij worden onderworpen aan passende controles door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van waaruit zij naar de Unie worden uitgevoerd. In voorkomend geval dient de gezondheidsstatus van een derde land of gebied van herkomst te worden gecontroleerd vooraleer de binnenkomst in de Unie van die dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong te aanvaarden. Bijgevolg mogen alleen derde landen en gebieden die kunnen aantonen dat zij aan de diergezondheidsnormen voor de binnenkomst in de Unie van dieren en producten voldoen, deze naar de Unie uitvoeren en hiertoe in een lijst worden ingeschreven.

(156)

Voor sommige soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bevatten de vóór deze verordening vastgestelde wetgevingshandelingen van de Unie nog geen lijsten van derde landen en gebieden van waaruit de binnenkomst in de Unie is toegestaan. In afwachting van de vaststelling van regels uit hoofde van deze verordening, dient het de lidstaten in die gevallen te worden toegestaan te bepalen uit welke landen en gebieden die dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong hun grondgebied mogen binnenkomen. Daarbij dienen de lidstaten rekening te houden met de in deze verordening vermelde criteria voor de Unielijsten van derde landen en gebieden.

(157)

Om te waarborgen dat de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie waarin deze verordening voorziet, worden nageleefd en dat zij overeenstemmen met de beginselen van de gezondheidscodes voor dieren van de OIE, dienen alle dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, vergezeld te gaan van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde autoriteit van het derde land of gebied van herkomst en waarin wordt bevestigd dat alle diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zijn nageleefd. Afwijking van deze regel kan echter worden toegestaan voor goederen die een laag diergezondheidsrisico vormen.

(158)

Diergezondheidscertificaten kunnen op zichzelf staan, maar certificering is in de wetgeving van de Unie vaak voor andere doeleinden vereist, bijvoorbeeld om te bevestigen dat met betrekking tot dieren of producten is voldaan aan de voorschriften inzake volksgezondheid of dierenwelzijn. Dit mag niet uit het oog worden verloren. Om de administratieve lasten en kosten tot een minimum te beperken, dient ook te worden toegestaan dat die diergezondheidscertificaten informatie bevatten die in het kader van andere wetgeving van de Unie met betrekking tot de voedsel- en diervoederveiligheid en het dierenwelzijn is vereist.

(159)

Ziekten kunnen op andere wijzen worden verspreid dan door dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Zo kunnen ook voertuigen, containers, hooi, stro, plantaardige producten, materiaal dat in contact kan zijn geweest met besmette dieren, en uitrusting ziekten verspreiden. Indien nodig moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat ziekten aldus worden overgedragen.

(160)

Teneinde te waarborgen dat de voorschriften inzake binnenkomst in de Unie voldoende gedetailleerd zijn, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van aanvullende regels inzake erkenning van inrichtingen in derde landen en gebieden en afwijkingen, diergezondheidsvoorschriften inzake binnenkomst in de Unie van zendingen uit derde landen en gebieden, en diergezondheidsvoorschriften voor ziekteverwekkers, ander materiaal, vervoermiddelen en uitrusting die dierziekten kunnen overdragen.

(161)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van diergezondheidsvoorschriften inzake binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van regels met betrekking tot onder meer de lijst van derde landen en gebieden van waaruit de binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan en met betrekking tot de inhoud en de vorm van de modellen van de diergezondheidscertificaten.

(162)

In het verleden is gebleken dat wanneer een uitbraak van een ernstige ziekte zich voordoet in de lidstaten of in derde landen of gebieden van waaruit dieren of producten de Unie binnenkomen, de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten onmiddellijk moeten worden genomen om de insleep van de ziekte te voorkomen en de verspreiding ervan te beperken. Een dergelijke noodsituatie kan betrekking hebben op in de lijst opgenomen ziekten, nieuwe ziekten of andere gevaren voor de diergezondheid. In dat kader dient te worden verduidelijkt welke reeks maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet, kan worden genomen wanneer een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte of gevaar voorkomt. In al deze gevallen is het van wezenlijk belang dat onverwijld en op zeer korte termijn maatregelen kunnen worden genomen. Aangezien dergelijke maatregelen verplaatsingen in of naar de Unie zouden beperken, dienen zij indien mogelijk op het niveau van de Unie te worden uitgevoerd.

(163)

Om een doeltreffende en snelle reactie op nieuwe risico's te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend tot vaststelling van noodmaatregelen.

(164)

In naar behoren gemotiveerde gevallen dient de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot onder meer maatregelen inzake nieuwe ziekten, de bevoorrading, voorraad, opslag en het leveren en andere procedures van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, het vaststellen van bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen en afwijkingen voor een beperkte periode, bijzondere regels inzake verplaatsingen van land- en waterdieren die gelden voor een beperkte periode, noodmaatregelen, en het op de lijst plaatsen van derde landen en gebieden van waaruit binnenkomst in de Unie is toegestaan.

(165)

Deze verordening stelt algemene en specifieke regels vast inzake preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten en waarborgt een geharmoniseerde aanpak van de diergezondheid in de hele Unie. Op sommige gebieden, zoals de algemene verantwoordelijkheden met betrekking tot de diergezondheid, melding, bewaking, registratie en erkenning of traceerbaarheid, dienen de lidstaten te worden gemachtigd of aangemoedigd om aanvullende of strengere nationale maatregelen toe te passen. Dergelijke nationale maatregelen mogen echter uitsluitend worden toegestaan indien zij de doelstellingen inzake diergezondheid als vervat in deze verordening niet in het gedrang brengen, indien zij niet in strijd zijn met de regels van deze verordening en mits zij geen belemmering vormen voor verplaatsingen van dieren en producten tussen de lidstaten, tenzij dat noodzakelijk is om de insleep van ziekten te voorkomen of de verspreiding van ziekten te bestrijden.

(166)

Om de administratieve lasten te beperken, dient voor de in overweging 165 bedoelde nationale maatregelen een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure te gelden. De ervaring heeft geleerd dat de algemene kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (27) een belangrijk instrument is om op niet-geharmoniseerde of gedeeltelijk geharmoniseerde gebieden richting te geven aan nationale technische regels en de kwaliteit ervan te verbeteren wat een grotere transparantie, leesbaarheid en doeltreffendheid betreft. Derhalve is het dienstig deze algemene kennisgevingsprocedure toe te passen.

(167)

Momenteel zijn de regels van de Unie inzake diergezondheid te vinden in de volgende wetgevingshandelingen van het Europees Parlement en de Raad en in latere handelingen van de Commissie die op grond daarvan zijn vastgesteld:

 

Richtlijn 64/432/EEG, en Richtlijn 77/391/EEG (28), Richtlijn 78/52/EEG (29), Richtlijn 80/1095/EEG (30), Richtlijn 82/894/EEG (31), Richtlijn 88/407/EEG (32), Richtlijn 89/556/EEG (33), en Richtlijn 90/429/EEG (34) van de Raad,

 

Richtlijn 91/68/EEG, Beschikking 91/666/EEG van de Raad (35), Richtlijn 92/35/EEG van de Raad (36), Richtlijn 92/65/EEG, en Richtlijn 92/66/EEG (37), Richtlijn 92/118/EEG (38), en Richtlijn 92/119/EEG (39) van de Raad, Beschikking 95/410/EG van de Raad (40), Richtlijn 2000/75/EG van de Raad (41), Beschikking 2000/258/EG van de Raad (42), en Richtlijn 2001/89/EG (43),

 

Richtlijn 2002/60/EG (44), Richtlijn 2002/99/EG (45), en Richtlijn 2003/85/EG (46) van de Raad, Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (47), Richtlijn 2004/68/EG van de Raad (48), Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (49), Richtlijn 2006/88/EG, Richtlijn 2008/71/EG van de Raad (50), Richtlijn 2009/156/EG, Richtlijn 2009/158/EG, Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (51).

(168)

In de verordening worden de regels voor het identificeren en het registreren van runderen bepaald, terwijl de regels voor rundvleesetikettering buiten de werkingssfeer ervan blijven. In Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (52) zijn de regels voor het identificeren en het registreren van runderen en voor de etikettering van rundvlees vastgesteld. Die verordening dient bijgevolg te worden gewijzigd, waarbij de bepalingen die betrekking hebben op de identificatie en de registratie van runderen worden ingetrokken, maar die inzake de etikettering van rundsvlees van kracht blijven.

(169)

Teneinde de betrouwbaarheid te waarborgen van de regelingen in bestaande verordeningen tot vaststelling van identificatie- en registratieregelingen voor runderen, schapen en geiten, is in die wetgeving voorgeschreven dat de lidstaten adequate en doeltreffende controlemaatregelen treffen. De adequate en doeltreffende controlemaatregelen dienen ook in de toekomst te worden gevrijwaard. In deze verordening, die deel uitmaakt van het voorstellenpakket „Slimmere regels voor veiliger voedsel”, wordt niet voorzien in bepalingen over officiële controles aangezien daarin dient te worden voorzien in het kader van de voorgestelde horizontale wetgeving over officiële controles. Zelfs indien die voorgestelde nieuwe horizontale regels over officiële controles niet op hetzelfde ogenblik als deze verordening in werking zouden treden, kan de Commissie krachtens de bestaande horizontale regels over officiële controles evenwel een gelijkwaardig controleniveau aanhouden.

(170)

De bepalingen van de in overweging 167 bedoelde wetgevingshandelingen moeten worden vervangen door deze verordening en door handelingen die de Commissie krachtens deze verordening later zal vaststellen. Derhalve dienen die wetgevingshandelingen te worden ingetrokken. Om echter juridische duidelijkheid te waarborgen en te voorkomen dat er een juridisch vacuüm ontstaat, mag de intrekking in eerste instantie slechts van kracht worden wanneer de respectieve gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond van deze verordening zijn vastgesteld. Daarom moet de Commissie bevoegd zijn te bepalen op welke data de intrekking van deze wetgevingshandelingen van kracht wordt, waarbij de uiterste datum door de wetgever wordt bepaald.

(171)

De volgende handelingen van de Raad op het gebied van diergezondheid zijn achterhaald en dienen ter wille van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie uitdrukkelijk te worden ingetrokken: Beschikking 78/642/EEG van de Raad (53), Richtlijn 79/110/EEG van de Raad (54), Richtlijn 81/6/EEG van de Raad (55), Beschikking 89/455/EEG van de Raad (56), Richtlijn 90/423/EEG van de Raad (57), Beschikking 90/678/EEG van de Raad (58), Richtlijn 92/36/EEG van de Raad (59), Richtlijn 98/99/EG van de Raad (60).

(172)

De voorschriften van deze verordening mogen pas van toepassing worden zodra de Commissie alle belangrijke gedelegeerde en uitvoeringshandelingen krachtens deze verordening heeft vastgesteld, waarbij de lidstaten en de exploitanten tussen de datum van vaststelling van de belangrijke handelingen en de datum van toepassing ervan beschikken over een periode van 24 maanden om zich naar behoren aan de nieuwe regels aan te passen. Daarnaast moet de Commissie beschikken over een termijn van ten minste 36 maanden om de nieuwe regels op te stellen.

(173)

Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen met betrekking tot de toepassing van regels inzake de identificatie en registratie van dieren en ziektebestrijdingsmaatregelen voor bepaalde dierziekten en zoönosen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de datum waarop Verordening (EG) nr. 21/2004 en de Richtlijnen 92/66/EEG, 2000/75/EG, 2001/89/EG, 2002/60/EG, 2003/85/EG, 2005/94/EG en 2008/71/EG niet langer van kracht zijn, waarbij in deze verordening de uiterste datum moet worden opgenomen.

(174)

Overeenkomstig de preventieve aanpak op diergezondheidsgebied die met deze verordening wordt gevolgd, dienen de bijzondere maatregelen betreffende salmonella die vóór 20 april 2016 van toepassing waren op naar Finland en Zweden verzonden levende dieren, van toepassing te blijven, en dient Verordening (EG) nr. 2160/2003 dienovereenkomstig te worden aangepast.

(175)

Gelet op de recente vaststelling van Verordening (EU) nr. 576/2013, is het wenselijk om te voorzien in een lange overgangsperiode voordat de overeenkomstige regels als vervat in deze verordening van toepassing worden.

(176)

De uitvoeringsbevoegdheden waarin deze verordening voorziet, moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (61).

(177)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(178)

Deze verordening mag niet leiden tot onevenredige administratieve lasten of economische gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen. Uitgaande van overleg met de belanghebbenden wordt in deze verordening rekening gehouden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Een eventuele algehele afwijking van de voorschriften van deze verordening voor die ondernemingen is niet in overweging genomen, gezien de doelstellingen van algemeen belang om de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen. Met betrekking tot de afzonderlijke voorschriften van deze verordening moet echter worden voorzien in een aantal afwijkingen voor dergelijke ondernemingen, rekening houdend met de betrokken risico's.

(179)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name de vaststelling van regels inzake diergezondheid voor dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, voor zover zij niet vallen onder specifieke regels in andere Uniewetgeving, en voor ander materiaal dat bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten kan zijn betrokken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt door middel van een gemeenschappelijk en gecoördineerd rechtskader voor diergezondheid, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

ALGEMENE REGELS

HOOFDSTUK 1

Onderwerp, doel, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp en doel

1.   Bij deze verordening worden regels vastgesteld met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen.

Die regels voorzien in:

a)

het stellen van prioriteiten voor en de indeling in categorieën van ziekten die voor de Unie van belang zijn en de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de diergezondheid (deel I: artikelen 1 tot en met 17);

b)

de vroegtijdige opsporing, melding en rapportage van ziekten, bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status (deel II: artikelen 18 tot en met 42);

c)

waakzaamheid en paraatheid voor en bestrijding van ziekten (deel III: artikelen 43 tot en met 83);

d)

de registratie en goedkeuring van inrichtingen en vervoerders en de verplaatsingen en de traceerbaarheid van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong binnen de Unie (deel IV: artikelen 84 tot en met 228 en deel VI: artikelen 244 tot en met 248, en artikelen 252 tot en met 256);

e)

de binnenkomst van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de Unie en de uitvoer van die zendingen uit de Unie (deel V: artikelen 229 tot en met 243 en deel VI: artikelen 244 tot en met 246, en artikelen 252 tot en met 256);

f)

het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren naar een lidstaat uit een andere lidstaat of uit een derde land of gebied (deel VI: artikelen 244 tot en met 256);

g)

de noodmaatregelen die in een noodsituatie bij ziekten moeten worden genomen (deel VII: artikelen 257 tot en met 262).

2.   De in lid 1 bedoelde regels:

a)

moeten zorgen voor:

i)

een betere diergezondheid ter ondersteuning van een duurzame landbouw- en aquacultuurproductie in de Unie;

ii)

een doeltreffend functionerende interne markt;

iii)

een vermindering van de schadelijke effecten op de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu van:

bepaalde ziekten;

de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;

b)

houden rekening met:

i)

het verband tussen diergezondheid en

volksgezondheid;

het milieu, waaronder biodiversiteit en waardevolle genetische hulpbronnen, alsmede de gevolgen van klimaatverandering;

voedsel- en diervoederveiligheid;

dierenwelzijn, waaronder het besparen van vermijdbare pijn, spanning of lijden;

antimicrobiële resistentie;

voedselzekerheid;

ii)

de economische, sociale, culturele en milieueffecten van de toepassing van maatregelen ter bestrijding en preventie van ziekten;

iii)

de toepasselijke internationale normen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

gehouden dieren en wilde dieren;

b)

levende producten;

c)

producten van dierlijke oorsprong;

d)

dierlijke bijproducten en afgeleide producten, onverminderd de regels van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

e)

voorzieningen, vervoermiddelen, uitrusting en alle andere bronnen van besmetting en materialen die bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten betrokken zijn of kunnen zijn.

2.   Deze verordening is van toepassing op overdraagbare ziekten, inclusief zoönosen, onverminderd de regels van:

a)

Besluit nr. 1082/2013/EU;

b)

Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

Richtlijn 2003/99/EG;

d)

Verordening (EG) nr. 2160/2003.

Artikel 3

Toepassingsgebied van delen IV, V en VI

1.   Deel IV, titel I (artikelen 84 tot en met 171), is van toepassing op:

a)

landdieren en dieren die geen landdieren zijn maar die ziekten van landdieren kunnen overdragen;

b)

van landdieren afkomstige levende producten;

c)

van landdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

2.   Deel IV, titel II (artikelen 172 tot en met 226), is van toepassing op:

a)

waterdieren en dieren die geen waterdieren zijn maar die ziekten van waterdieren kunnen overdragen;

b)

van waterdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong.

3.   Deel IV, titel III (artikelen 227 en 228), is van toepassing op:

a)

andere dieren;

b)

levende producten en producten van dierlijke oorsprong, afkomstig van de andere onder a) bedoelde dieren.

4.   Delen IV en V zijn niet van toepassing op het in lid 6 van dit artikel bedoelde niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren of het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren binnen een lidstaat.

5.   Het verkeer van gezelschapsdieren, met uitzondering van het niet-commerciële verkeer, is onderworpen aan de diergezondheidsvoorschriften van delen IV en V.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de wijzigingen die nodig zijn om te waarborgen dat de delen IV en V correct op gezelschapsdieren worden toegepast, met name om rekening te houden met het feit dat de dieren door houders van gezelschapsdieren in huishoudens worden gehouden.

6.   Deel VI is uitsluitend van toepassing op het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren dat voldoet aan de voorschriften van artikelen 245 en 246, wat betreft het maximumaantal dieren dat de eigenaar mag vergezellen en het maximumaantal dagen dat verloopt tussen de verplaatsing van de eigenaar en die van het gezelschapsdier.

Artikel 4

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   „dieren”: gewervelde en ongewervelde dieren;

2)   „landdieren”: vogels, landzoogdieren, bijen en hommels;

3)   „waterdieren”: dieren van de volgende soorten, in alle levensfasen, inclusief eieren, zaadcellen en gameten:

a)

vissen die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes, Sarcopterygii en Actinopterygii;

b)

waterweekdieren van het phylum Mollusca;

c)

waterschaaldieren van het subphylum Crustacea;

4)   „andere dieren”: dieren van andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van landdieren of van waterdieren;

5)   „gehouden dieren”: dieren die door de mens worden gehouden, met inbegrip van, in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren;

6)   „aquacultuur”: het houden van waterdieren, waarbij de dieren in alle fasen van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van één of meer natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van het verzamelen of de vangst voor menselijke consumptie van wilde waterdieren die vervolgens in afwachting van de slacht tijdelijk worden gehouden zonder te worden gevoederd;

7)   „aquacultuurdieren”: alle waterdieren die het voorwerp zijn van aquacultuur;

8)   „wilde dieren”: dieren die geen gehouden dieren zijn;

9)   „pluimvee”: vogels die worden gekweekt of in gevangenschap worden gehouden voor:

a)

de productie van

i)

vlees;

ii)

eieren voor consumptie;

iii)

andere producten;

b)

het uitzetten in het wild;

c)

het kweken van vogels die worden gebruikt voor de onder a) en b) genoemde soorten productie;

10)   „in gevangenschap levende vogels”: andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 9 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor voorstellingen, races, tentoonstellingen, wedstrijden, de kweek of de verkoop worden gehouden;

11)   „gezelschapsdier”: een gehouden dier van de in bijlage I vermelde soorten dat gehouden wordt voor niet-commerciële privédoeleinden;

12)   „houder van een gezelschapsdier”: een natuurlijk persoon, eventueel met inbegrip van een eigenaar van een gezelschapsdier die een gezelschapsdier houdt;

13)   „eigenaar van een gezelschapsdier”: een natuurlijk persoon die in de identificatiedocumenten als bedoeld in artikel 247, onder c), artikel 248, lid 2, onder c), artikel 249, lid 1, onder c), en artikel 250, lid 2, onder c), als eigenaar is vermeld;

14)   „niet-commercieel verkeer”: elke verplaatsing van een gezelschapsdier dat zijn eigenaar vergezelt, die:

a)

niet tot doel heeft om het betrokken gezelschapsdier te verkopen of om de eigendom ervan op een andere wijze over te dragen; en

b)

onderdeel is van de verplaatsing van de eigenaar van het gezelschapsdier

i)

onder zijn directe verantwoordelijkheid, of

ii)

onder de verantwoordelijkheid van een gemachtigd persoon in gevallen waarin het gezelschapsdier en de eigenaar van het gezelschapsdier fysiek van elkaar gescheiden zijn;

15)   „gemachtigde persoon”: een natuurlijke persoon die schriftelijk door de eigenaar van het gezelschapsdier gemachtigd is namens hem het niet-commerciële verkeer van het gezelschapsdier te verrichten;

16)   „ziekte”: het zich voordoen van besmettingen en plagen bij dieren, die worden veroorzaakt door één of meer ziekteverwekkers, al dan niet gepaard gaand met klinische of pathologische verschijnselen;

17)   „ziekteverwekker”: een op dieren of mensen overdraagbare pathogeen die een ziekte kan veroorzaken bij dieren;

18)   „in de lijst opgenomen ziekten”: ziekten die in de lijst zijn opgenomen overeenkomstig artikel 5, lid 1;

19)   „ziekteprofiel”: de in artikel 7, onder a), bedoelde ziektecriteria;

20)   „in de lijst opgenomen soort”: een diersoort of groep diersoorten die is opgenomen in de in artikel 8, lid 2, bedoelde lijst of, in het geval van nieuwe ziekten, een diersoort of groep van diersoorten die voldoet aan de in artikel 8, lid 2, bedoelde criteria voor in de lijst opgenomen soorten;

21)   „gevaar”: een ziekteverwekker in of een toestand van een dier of product die een schadelijk effect kan hebben voor de gezondheid van mensen of dieren;

22)   „risico”: de waarschijnlijkheid dat een schadelijk effect biologische en economische gevolgen voor de diergezondheid of volksgezondheid kan hebben, en de vermoedelijke omvang daarvan;

23)   „biobeveiliging”: de som van de beheers- en fysieke maatregelen die zijn bedoeld om het risico te verminderen dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar, in of uit:

a)

een dierenpopulatie, of

b)

een inrichting, zone, compartiment, vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie;

24)   „exploitant”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten, ook als dat voor beperkte duur is, met uitzondering van houders van een gezelschapsdier en dierenartsen;

25)   „vervoerder”: een exploitant die voor eigen rekening of voor rekening van een derde dieren vervoert;

26)   „persoon die zich beroepsmatig met dieren bezighoudt”: een natuurlijke of rechtspersoon die beroepshalve met dieren of producten bezig is, anders dan een exploitant of dierenarts;

27)   „inrichting”: een ruimte, structuur of, in geval van een veehouderij waar dieren buiten worden gehouden, een milieu of plaats waar dieren of levende producten worden gehouden, op tijdelijke of permanente basis, met uitzondering van:

a)

huishoudens waar gezelschapsdieren worden gehouden;

b)

dierenartspraktijken en veterinaire klinieken;

28)   „levende producten”:

a)

sperma, oöcyten en embryo's, bestemd voor kunstmatige voortplanting;

b)

broedeieren;

29)   „producten van dierlijke oorsprong”:

a)

levensmiddelen van dierlijke oorsprong, inclusief honing en bloed;

b)

levende tweekleppige weekdieren, levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen, bestemd voor menselijke consumptie;

c)

andere dan de onder b) genoemde dieren die bestemd zijn om behandeld te worden teneinde levend aan de eindverbruiker te worden geleverd;

30)   „dierlijke bijproducten”: hele kadavers of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere van dieren afkomstige producten, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van levende producten;

31)   „afgeleide producten”: producten die zijn verkregen door één of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten;

32)   „producten”:

a)

levende producten;

b)

producten van dierlijke oorsprong;

c)

dierlijke bijproducten en afgeleide producten;

33)   „officiële controle”: elke vorm van controle die een bevoegde autoriteit verrichtt om de naleving van deze verordening te verifiëren;

34)   „gezondheidsstatus”: de ziektestatus voor de in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor een in de lijst opgenomen soort wat betreft:

a)

een dier;

b)

dieren in:

i)

een epidemiologische eenheid;

ii)

een inrichting;

iii)

een zone;

iv)

een compartiment;

v)

een lidstaat;

vi)

een derde land of gebied;

35)   „zone”:

a)

voor landdieren, een geografisch nauwkeurig afgebakend gebied van een lidstaat, derde land of gebied met een subpopulatie dieren met een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten waarop passende bewakings-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

b)

voor waterdieren, een aaneengesloten hydrologisch systeem met een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten dat een van de volgende gebieden vormt:

i)

een volledig stroomgebied, van de bron van een waterloop tot de monding of een meer;

ii)

meer dan één stroomgebied;

iii)

een deel van een stroomgebied, van de bron van een waterloop tot een barrière die de introductie van één of meer specifieke ziekten belet;

iv)

een geografisch nauwkeurig afgebakend deel van een kustgebied;

v)

een geografisch nauwkeurig afgebakende riviermonding;

36)   „stroomgebied”: een door natuurlijke elementen, zoals heuvels of bergen, omsloten gebied of bekken waar alle water in afvloeit;

37)   „compartiment”: een subpopulatie dieren in één of meer inrichtingen en, in het geval van waterdieren, één of meer aquacultuurinrichtingen, met een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem en een afwijkende gezondheidsstatus voor één of meer specifieke ziekten, waarop passende bewakings-, ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn;

38)   „quarantaine”: het geïsoleerd houden van dieren ter voorkoming van direct of indirect contact met dieren buiten de epidemiologische eenheid, teneinde de verspreiding van één of meer specifieke ziekten te voorkomen terwijl de geïsoleerde dieren voor een bepaalde tijdsduur worden geobserveerd en in voorkomend geval worden getest en behandeld;

39)   „epidemiologische eenheid”: een groep dieren die dezelfde kans op blootstelling aan een ziekteverwekker lopen;

40)   „uitbraak”: de officiële bevestiging dat een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte voorkomt bij één of meer dieren in een inrichting of op een andere plaats waar dieren worden gehouden of zich bevinden;

41)   „beperkingszone”: zone waarin beperkende maatregelen voor verplaatsingen van bepaalde dieren of producten en andere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, teneinde te voorkomen dat een bepaalde ziekte wordt verspreid naar gebieden waar geen beperkende maatregelen gelden; een beperkingszone kan in voorkomend geval beschermings- en bewakingszones omvatten;

42)   „beschermingszone”: zone rond en met inbegrip van de plaats van een uitbraak waarin ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit die zone te voorkomen;

43)   „bewakingszone”: rond de beschermingszone ingestelde zone waarin ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de verspreiding van de ziekte vanuit de beschermingszone te voorkomen;

44)   „broedeieren”: eieren van pluimvee of in gevangenschap levende vogels, bestemd om te worden uitgebroed;

45)   „hoefdieren”: de in bijlage II genoemde dieren;

46)   „inrichting voor levende producten”:

a)

wat betreft sperma, een inrichting waar sperma wordt gewonnen, geproduceerd, verwerkt of opgeslagen;

b)

wat betreft oöcyten en embryo's, een groep beroepsbeoefenaars of een structuur onder leiding van een teamdierenarts die bevoegd is oöcyten en embryo's te winnen, te produceren, te verwerken of op te slaan;

c)

wat betreft broedeieren, een broederij;

47)   „broederij”: een inrichting waar eieren worden verzameld, opgeslagen en uitgebroed met het oog op de levering van:

a)

broedeieren;

b)

eendagskuikens of pas uitgekomen vogels van andere soorten;

48)   „geconsigneerde inrichting”: elke permanente, geografisch beperkte inrichting die op vrijwillige basis tot stand is gekomen en die is erkend met het oog op verplaatsingen, waar dieren:

a)

worden gehouden of gefokt met het oog op tentoonstellingen, onderwijs, de instandhouding van soorten of onderzoek;

b)

zijn ingesloten en afgezonderd van het omringende milieu; en

c)

zijn onderworpen aan diergezondheidsbewaking en biobeveiligingsmaatregelen;

49)   „verzameling”: het verzamelen van gehouden landdieren uit meer dan één inrichting gedurende kortere tijd dan de voor de betrokken diersoort vereiste verblijfsduur;

50)   „verblijfsduur”: de minimumtijd die nodig is om ervoor te zorgen dat een in een inrichting binnengebracht dier geen lagere gezondheidsstatus heeft dan de status van de dieren in die inrichting;

51)   „TRACES”: het in één enkele opmaak geïntegreerd veterinair computersysteem waarin is voorzien in Beschikkingen 2003/24/EG en 2004/292/EG;

52)   „ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen”: een levensmiddelenbedrijf dat is erkend overeenkomstig artikel 179;

53)   „officiële dierenarts”: een door de bevoegde autoriteit gemachtigde dierenarts die over de passende kwalificaties beschikt om officiële activiteiten te verrichten overeenkomstig deze verordening;

54)   „officiële dierenarts in een derde land of gebied”: een dierenarts in een derde land of gebied wiens functie overeenstemt met die van een in punt 53) bedoelde officiële dierenarts;

55)   „bevoegde autoriteit”: de centrale veterinaire autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is voor de organisatie van de officiële controles en andere officiële activiteiten overeenkomstig deze verordening, of elke andere autoriteit waaraan die verantwoordelijkheid is gedelegeerd;

56)   „bevoegde autoriteit van een derde land of gebied”: de autoriteit in een derde land of gebied die overeenstemt met de in punt 55) bedoelde bevoegde autoriteit.

HOOFDSTUK 2

In de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten, en in de lijst opgenomen soorten

Artikel 5

Opnemen van ziekten in een lijst

1.   De ziektespecifieke voorschriften voor de preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet, zijn van toepassing op:

a)

de volgende in de lijst opgenomen ziekten:

i)

mond-en-klauwzeer;

ii)

klassieke varkenspest;

iii)

Afrikaanse varkenspest;

iv)

hoogpathogene aviaire influenza;

v)

Afrikaanse paardenpest; en

b)

de in de lijst opgenomen ziekten als vermeld in de lijst in bijlage II.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde lijst.

3.   Een ziekte wordt in de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde lijst opgenomen wanneer die overeenkomstig artikel 7 is beoordeeld en voldoet aan:

a)

alle van de volgende voorwaarden:

i)

er is wetenschappelijk bewijs dat er op wijst dat de ziekte overdraagbaar is;

ii)

diersoorten zijn gevoelig voor de ziekte, of er zijn vectoren of reservoirs daarvan in de Unie aanwezig;

iii)

de ziekte heeft negatieve gevolgen voor de diergezondheid of vormt wegen haar zoönotische aard een risico voor de volksgezondheid;

iv)

er bestaan diagnostische middelen voor de ziekte, en

v)

de risicobeperkingsmaatregelen en, waar passend, bewaking van de ziekte zijn doeltreffend en staan in verhouding tot het risico dat de ziekte in de Unie vormt; en

b)

ten minste een van de volgende criteria:

i)

de ziekte heeft in de Unie aanzienlijke negatieve gevolgen voor de diergezondheid of kan die hebben, of vormt wegens haar zoönotische aard een significant risico voor de volksgezondheid, of kan dat vormen;

ii)

de ziekteverwekker heeft tegen de behandeling een resistentie opgebouwd en vormt een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid en/of diergezondheid in de Unie;

iii)

die ziekte heeft aanzienlijke negatieve gevolgen op economisch gebied voor de landbouw- of aquacultuurproductie in de Unie, of kan dat hebben;

iv)

de ziekte heeft het potentieel om een crisis te veroorzaken of de ziekteverwekker kan bij bioterrorisme worden gebruikt, of

v)

de ziekte heeft aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu van de Unie, waaronder de biodiversiteit, of kan die hebben.

4.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de schrapping van een ziekte van de in lid 1, onder b), van dit artikel genoemde lijst wanneer die ziekte niet langer aan de voorwaarden van lid 3 van dit artikel voldoet.

5.   De Commissie evalueert de opneming in de lijst van elke ziekte in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

Artikel 6

Nieuwe ziekten

1.   De regels inzake preventie en bestrijding van ziekten zijn van toepassing op nieuwe ziekten zoals bepaald in deze verordening.

2.   Een andere dan de in de lijst opgenomen ziekte wordt beschouwd als een nieuwe ziekte („nieuwe ziekte”) op voorwaarde dat deze ziekte kan voldoen aan de in artikel 5, lid 3, bedoelde criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst en

a)

het gevolg is van de ontwikkeling of verandering van een bestaande ziekteverwekker;

b)

een bekende ziekte is die zich naar een nieuw geografisch gebied, nieuwe soorten of een nieuwe populatie verspreidt;

c)

voor het eerst in de Unie wordt gediagnosticeerd; of

d)

wordt veroorzaakt door een onbekende of voorheen onbekende ziekteverwekker.

3.   De Commissie neemt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige maatregelen met betrekking tot een nieuwe ziekte die aan de in lid 2 van dit artikel vastgestelde criteria voldoet. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

5.   Elke verplichting in verband met nieuwe ziekten die bij deze verordening aan exploitanten wordt opgelegd, is uitsluitend van toepassing indien de Commissie voor die ziekte overeenkomstig lid 3 van dit artikel een uitvoeringshandeling heeft vastgesteld, of indien de ziekte overeenkomstig artikel 43 in een noodplan is opgenomen.

Artikel 7

Beoordelingsparameters voor het opnemen van ziekten in de lijst

De Commissie gebruikt de volgende beoordelingsparameters om te bepalen of een ziekte voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig artikel 5, lid 2, te worden opgenomen in de lijst:

a)

het ziekteprofiel, dat het volgende omvat:

i)

de diersoorten die door de ziekte worden getroffen;

ii)

het ziekte- en het sterftecijfer van de ziekte in dierpopulaties;

iii)

de zoönotische aard van de ziekte;

iv)

behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie;

v)

de persistentie van de ziekte in een dierpopulatie of het milieu;

vi)

de routes waarlangs en de snelheid waarmee de ziekte van het ene op het andere dier en, in voorkomend geval, van dieren op mensen overgaat;

vii)

de afwezigheid of de aanwezigheid en verspreiding van de ziekte in de Unie en, als de ziekte niet voorkomt in de Unie, het risico van de insleep ervan in de Unie;

viii)

het bestaan van middelen voor diagnose en ziektebestrijding;

b)

de gevolgen van de ziekte voor:

i)

de landbouw- of aquacultuurproductie en andere delen van de economie, wat betreft:

de mate waarin de ziekte in de Unie voorkomt;

het productieverlies ten gevolge van de ziekte;

andere verliezen;

ii)

de gezondheid van de mens, wat betreft:

de overdraagbaarheid van dieren op de mens;

de overdraagbaarheid van de ene op de andere mens;

de ernst van de vormen van de ziekte bij de mens;

de beschikbaarheid van een doeltreffende preventie of medische behandeling bij de mens;

iii)

het dierenwelzijn;

iv)

de biodiversiteit en het milieu;

c)

de mogelijkheid om een crisissituatie te veroorzaken en het mogelijke gebruik bij bioterrorisme;

d)

de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van de volgende maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte:

i)

diagnosemiddelen en -capaciteit;

ii)

vaccinatie;

iii)

medische behandelingen;

iv)

biobeveiligingsmaatregelen;

v)

beperkingen van de verplaatsing van dieren en producten;

vi)

het doden van dieren;

vii)

het verwijderen van kadavers en andere dierlijke bijproducten in dat verband;

e)

de gevolgen van maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte, wat betreft:

i)

de directe en indirecte kosten voor de getroffen sectoren en de economie als geheel;

ii)

de maatschappelijke aanvaarding ervan;

iii)

het welzijn van de getroffen subpopulaties van gehouden en wilde dieren;

iv)

het milieu en de biodiversiteit.

Artikel 8

Opnemen van soorten in een lijst

1.   De ziektespecifieke voorschriften voor in de lijst opgenomen ziekten waarin deze verordening voorziet en de krachtens deze verordening vastgestelde regels zijn van toepassing op in de lijst opgenomen soorten.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een in lid 1 van dit artikel bedoelde lijst op van soorten die voldoen aan de in lid 3 van dit artikel genoemde criteria. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Die lijst bevat de diersoorten of groepen van diersoorten die een groot risico op verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten vormen, uitgaande van de volgende criteria:

a)

de gevoeligheid van de risicolopende dierpopulatie;

b)

de duur van de incubatietijd en de besmettingstijd voor de desbetreffende dieren;

c)

het vermogen van die dieren om drager te zijn van die specifieke ziekten.

3.   Diersoorten of groepen van diersoorten worden aan de lijst toegevoegd indien zij door een specifieke in de lijst opgenomen ziekten getroffen zijn, of een risico op verspreiding ervan vormen omdat:

a)

zij gevoelig zijn voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte of wetenschappelijk bewijs erop wijst dat deze gevoeligheid waarschijnlijk is; of

b)

zij vectorsoorten of reservoirs voor deze ziekte zijn, of wetenschappelijk bewijs erop wijst dat deze rol waarschijnlijk is.

4.   De Commissie schrapt diersoorten of groepen diersoorten van de lijst door middel van uitvoeringshandelingen indien:

a)

de betrokken in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de betrokken diersoort of groep van diersoorten in de lijst is opgenomen, van de lijst van ziekten, is geschrapt; of

b)

wetenschappelijk bewijst erop wijst dat de betrokken diersoort of groep van diersoorten niet langer aan de criteria van lid 3 voldoet.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 9

Regels inzake preventie en bestrijding van ziekten die moeten worden toegepast op verschillende categorieën van in de lijst opgenomen ziekten

1.   De regels inzake preventie en bestrijding van ziekten zijn als volgt van toepassing op in de lijst opgenomen ziekten.

a)

Wat betreft in de lijst opgenomen ziekten die gewoonlijk niet in de Unie voorkomen en waarvoor onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen zodra zij zijn ontdekt, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

i)

de regels voor waakzaamheid en paraatheid voor de ziekte als bedoeld in deel III, titel I (artikelen 43 tot en met 52);

ii)

de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in deel III, titel II, hoofdstuk 1 (artikelen 53 tot en met 71); en

iii)

de regels voor de in artikel 37, lid 1, bedoelde compartimentering.

Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder b) bedoelde maatregelen, voorzover toepasselijk, en de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

b)

Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten die moeten worden bestreden in alle lidstaten met als doel ze in de gehele Unie uit te roeien, zijn, naargelang het geval, de volgende regels van toepassing:

i)

de regels voor de in artikel 31, lid 1, bedoelde verplichte uitroeiingsprogramma's;

ii)

de regels voor de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

iii)

de regels voor de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering; en

iv)

de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikelen 72 tot en met 75, artikelen 77 tot en met 79, en artikelen 81 en 83.

Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

c)

Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten die relevant zijn voor sommige lidstaten en waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden naar andere delen van de Unie die officieel ziektevrij zijn of waarin een uitroeiingsprogramma voor de betrokken in de lijst opgenomen ziekte loopt, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

i)

de regels voor de in artikel 31, lid 2, bedoelde optionele uitroeiing;

ii)

de regels voor de in artikel 36 bedoelde ziektevrije lidstaten en zones;

iii)

de regels voor de in artikel 37, lid 2, bedoelde compartimentering; en

iv)

regels voor ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikelen 76, 77, 78, 80, 82 en 83.

Voor deze in de lijst opgenomen ziekten gelden ook, naargelang het geval, de onder d) en e) bedoelde maatregelen.

d)

Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden wegens binnenkomst in de Unie of verplaatsingen tussen de lidstaten, zijn naargelang het geval de volgende regels van toepassing:

i)

de regels voor verplaatsing binnen de Unie als bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstuk 3 tot en met 6 (artikelen 124 tot en met 169), titel II, hoofdstuk 2 en 3 (artikelen 191 tot en met 225) en deel VI, hoofdstuk 2 en 3 (artikelen 247 tot en met 251); en

ii)

de regels voor binnenkomst in de Unie en uitvoer uit de Unie als bedoeld in deel V (artikelen 229 tot en met 243).

De in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder a), b) en c) worden eveneens aangemerkt als in de lijst opgenomen ziekten uit hoofde van dit punt en ook als die in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder e), indien het door de desbetreffende ziekte gestelde risico doeltreffend en proportioneel kan worden beperkt door maatregelen met betrekking tot de verplaatsingen van dieren en producten.

e)

Wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten waarvoor bewaking nodig is binnen de Unie zijn, naargelang het geval, de volgende regels van toepassing:

i)

de regels voor de in deel II, hoofdstuk 1 (artikelen 18 tot en met 23) bedoelde melding en rapportage; en

ii)

de regels voor de in deel II, hoofdstuk 2 (artikelen 24 tot en met 30) bedoelde bewaking.

De in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld onder a), b) en c) worden ook aangemerkt als in de lijst opgenomen ziekten uit hoofde van dit punt.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij zij bepaalt op welke wijze de in lid 1 bedoelde regels inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op de respectieve in de lijst opgenomen ziekten; zij doet zulks op basis van de criteria van bijlage IV en in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot wijziging van de wijze waarop de in lid 2 bedoelde regels inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op de respectieve in de lijst opgenomen ziekten, wanneer de desbetreffende ziekten niet langer voldoen aan de criteria van de desbetreffende afdeling van bijlage IV; zij doet zulks mede in het licht van nieuwe beschikbare significante wetenschappelijke gegevens.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen inhoudt, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

HOOFDSTUK 3

Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid

Afdeling 1

Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren

Artikel 10

Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid en voor biobeveiligingsmaatregelen

1.   Exploitanten:

a)

zijn, wat betreft gehouden dieren en producten die onder hun verantwoordelijkheid vallen, verantwoordelijk voor:

i)

de gezondheid van de gehouden dieren;

ii)

het zorgvuldig en verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen, onverminderd de rol en verantwoordelijkheid van dierenartsen;

iii)

het zoveel mogelijk beperken van het risico op verspreiding van de ziekten;

iv)

goede dierhouderij;

b)

nemen, waar passend, ten aanzien van gehouden dieren en producten die onder hun verantwoordelijkheid vallen biobeveiligingsmaatregelen, afhankelijk van:

i)

de soorten en categorieën gehouden dieren en producten;

ii)

het soort productie; en

iii)

het betrokken risico, met inachtneming van:

de geografische ligging en de klimatologische omstandigheden; en

de lokale omstandigheden en praktijken;

c)

nemen, naargelang het geval, maatregelen betreffende wilde dieren.

2.   Personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, nemen maatregelen om het risico op de verspreiding van ziekten in het kader van hun beroepsmatige bezigheden met dieren en producten tot een minimum te beperken.

3.   Lid 1, onder a), is ook van toepassing op houders van gezelschapsdieren.

4.   De in lid 1, onder b), bedoelde biobeveiligingsmaatregelen worden, naargelang het geval, uitgevoerd door middel van:

a)

fysieke beschermingsmaatregelen, waaronder:

i)

insluiten, omheinen, overdekken, van netten voorzien, naargelang het geval;

ii)

schoonmaak, desinfectie en bestrijding van insecten en knaagdieren;

iii)

in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren, naargelang het geval:

maatregelen betreffende de watervoorziening en afvoer;

natuurlijke of kunstmatige barrières tegen omliggende waterlopen die verhinderen dat waterdieren de betrokken inrichting binnenkomen of verlaten, met inbegrip van maatregelen tegen overstroming of infiltratie van water uit omliggende waterlopen;

b)

beheersmaatregelen, waaronder eventueel:

i)

procedures voor het betreden en verlaten van inrichtingen voor dieren, producten, voertuigen en personen;

ii)

procedures voor het gebruik van uitrusting;

iii)

voorwaarden voor verplaatsing, op basis van de betrokken risico's;

iv)

voorwaarden voor het binnenbrengen van dieren of producten in de inrichting;

v)

quarantaine, het isoleren of scheiden van nieuwe of zieke dieren;

vi)

een systeem voor veilige verwijdering van dode dieren en andere dierlijke bijproducten.

5.   Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren werken samen met de bevoegde autoriteit en de dierenartsen bij de toepassing van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet.

6.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen minimumvoorschriften vaststellen die nodig zijn voor de uniforme toepassing van dit artikel.

Dergelijke uitvoeringshandelingen corresponderen met de in lid 1, onder b), bedoelde elementen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 11

Kennis van diergezondheid

1.   Exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden beschikken over voldoende kennis van:

a)

dierziekten, met inbegrip van die welke op de mens kunnen worden overgedragen;

b)

beginselen van biobeveiliging;

c)

de interactie tussen diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van de mens;

d)

goede dierhouderijpraktijk voor de dieren onder hun hoede;

e)

behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie, en de gevolgen daarvan.

2.   De overeenkomstig lid 1 vereiste kennis en de omvang daarvan zijn afhankelijk van:

a)

de soorten en categorieën gehouden dieren of producten waarvoor de exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden verantwoordelijkheid dragen en de aard van hun beroepsmatige bezigheden in verband met die dieren of producten;

b)

het soort productie;

c)

de taken die worden verricht.

3.   De in lid 1 bedoelde kennis wordt verworven op een van de volgende manieren:

a)

door beroepservaring of -opleiding;

b)

door bestaande programma's in de landbouw- of de aquacultuursector die relevant zijn voor de diergezondheid;

c)

door formeel onderwijs;

d)

door ervaring of opleiding die hetzelfde kennisniveau als bedoeld onder a), b) of c) oplevert.

4.   Exploitanten die toekomstige gezelschapsdieren verkopen of op een andere wijze de eigendom ervan overdragen, verstrekken de toekomstige houder van het gezelschapsdier de basisinformatie over de in lid 1 genoemde aangelegenheden, voor zover die voor het betrokken gezelschapsdier relevant zijn.

Afdeling 2

Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

Artikel 12

Verantwoordelijkheid van dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren

1.   Tijdens hun activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, verrichten dierenartsen de volgende handelingen:

a)

zij nemen alle dienstige maatregelen om de insleep, de ontwikkeling en de verspreiding van ziekten te beletten;

b)

zij nemen maatregelen om te zorgen voor de vroegtijdige opsporing van ziekten door het stellen van precieze en differentiële diagnosen teneinde de aanwezigheid van een ziekte uit te sluiten of te bevestigen;

c)

zij spelen een actieve rol bij:

i)

het vergroten van de waakzaamheid inzake diergezondheid en inzake de interactie tussen diergezondheid, dierenwelzijn en gezondheid van de mens;

ii)

ziektepreventie;

iii)

de vroegtijdige opsporing van en een snelle reactie op ziekten;

iv)

het vergroten van de waakzaamheid inzake behandelingsresistentie, waaronder antimicrobiële resistentie, en de gevolgen daarvan;

d)

zij werken samen met de bevoegde autoriteit, exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren, bij de uitvoering van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten.

2.   Gezondheidswerkers voor waterdieren kunnen ten aanzien van waterdieren activiteiten verrichten die bij deze verordening aan dierenartsen worden toegewezen indien zij daartoe naar nationaal recht gemachtigd zijn door de betrokken lidstaat. In dat geval is lid 1 op hen van toepassing.

3.   Dierenartsen en personen die zich beroepsmatig met de gezondheid van waterdieren bezighouden houden hun beroepsvaardigheden met betrekking tot activiteiten die onder deze verordening vallen op peil en ontwikkelen die verder.

Afdeling 3

Lidstaten

Artikel 13

Verantwoordelijkheid van de lidstaten

1.   Om te garanderen dat de voor diergezondheid bevoegde autoriteit de noodzakelijke en dienstige maatregelen kan nemen en de activiteiten kan uitvoeren die op grond van deze verordening zijn vereist, zorgt elke lidstaat op het passende administratieve niveau ervoor dat de bevoegde autoriteit:

a)

beschikt over gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting, financiële middelen en een doeltreffende organisatie die het hele grondgebied van de lidstaat bestrijkt;

b)

toegang heeft tot laboratoria met gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting en financiële middelen die een snelle en juiste diagnose en differentiële diagnose van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten garanderen;

c)

beschikt over voldoende geschoolde dierenartsen voor de in artikel 12 bedoelde activiteiten.

2.   De lidstaten zetten de exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden ertoe aan voldoende kennis van diergezondheid als bedoeld in artikel 11 te verwerven, te onderhouden en te ontwikkelen via ter zake dienende programma's in de landbouw- of aquacultuursector of via formeel onderwijs.

Artikel 14

Delegatie van officiële activiteiten door de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit kan aan andere dan officiële dierenartsen één of meer van de volgende activiteiten delegeren:

a)

de praktische toepassing van de maatregelen in het kader van de uitroeiingsprogramma's, bedoeld in artikel 32;

b)

ondersteuning van de bevoegde autoriteit bij het uitvoeren van de in artikel 26 bedoelde bewaking of in het kader van de in artikel 28 bedoelde bewakingsprogramma's;

c)

activiteiten met betrekking tot:

i)

de in deel III bedoelde waakzaamheid, paraatheid en bestrijding, inzake:

bemonsteringsactiviteiten en de uitvoering van onderzoeken en epidemiologische onderzoeken in het kader van artikel 54, artikel 55, lid 1, onder b) tot en met g), en de artikelen 57, 73, 74, 79 en 80 in geval van de vermoedelijke aanwezigheid van een ziekte, en krachtens deze artikelen vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen;

de uitvoering van activiteiten met betrekking tot ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een uitbraak van een ziekte, wat betreft de activiteiten die worden genoemd in artikel 61, artikel 65, lid 1, onder a), b), e) en f) en onder i), artikel 70, lid 1, de artikelen 79 en 80, en artikel 81, leden 1 en 2, en krachtens deze artikelen vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen;

de uitvoering van noodvaccinatie overeenkomstig artikel 69;

ii)

de in deel IV bedoelde registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen;

iii)

de afgifte en invulling van de identificatiedocumenten voor gezelschapsdieren zoals bedoeld in artikel 247, onder c), artikel 248, lid 2, onder c), artikel 249, lid 1, onder c), en artikel 250, lid 2, onder c);

iv)

de toepassing en het gebruik van identificatiemiddelen bedoeld in artikel 252, lid 1, onder a), ii).

2.   De lidstaten kunnen natuurlijke of rechtspersonen machtigen activiteiten als bedoeld in lid 1, onder a) en b), en lid 1, onder c), i), ii) en iv), uit te voeren voor nader bepaalde taken waarvoor die personen over voldoende specifieke kennis beschikken. In dat geval zijn het bepaalde in lid 1 van dit artikel en de in artikel 12 vastgestelde verantwoordelijkheden op die personen van toepassing.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde activiteiten die aan dierenartsen kunnen worden gedelegeerd, en, in voorkomend geval, met betrekking tot de noodzakelijke omstandigheden en voorwaarden voor een dergelijke delegatie.

Bij de vaststelling van die gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de aard van die activiteiten en met de desbetreffende internationale normen.

Artikel 15

Informatie voor het publiek

Wanneer op redelijke gronden kan worden vermoed dat dieren of producten die afkomstig zijn vanuit de Unie of de Unie zijn binnengekomen een risico inhouden, neemt de bevoegde autoriteit de nodige stappen om het publiek te informeren over de aard van het risico en de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om dat risico te voorkomen of te beheersen, gelet op de aard, de ernst en de omvang van dat risico en het belang van het publiek om te worden geïnformeerd.

Afdeling 4

Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke en rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

Artikel 16

Verplichtingen van laboratoria, voorzieningen en anderen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten

1.   Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die met het oog op onderzoek, onderwijs, diagnosticering of de productie van vaccins en andere biologische producten werken met ziekteverwekkers gaan, rekening houdend met alle toepasselijke internationale normen, als volgt te werk:

a)

zij nemen passende biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen om te voorkomen dat de ziekteverwekkers ontsnappen en vervolgens in contact komen met dieren buiten het laboratorium of de andere voorziening waar voor deze doeleinden wordt gewerkt met ziekteverwekkers;

b)

zij zorgen ervoor dat de verplaatsing van ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten tussen laboratoria of andere voorzieningen geen risico inhoudt op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen voor de preventie en bestrijding van in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten met betrekking tot laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke of rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten wat betreft:

a)

biobeveiligings-, bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen;

b)

verplaatsingsvoorschriften voor ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten.

Artikel 17

Laboratoria voor diergezondheid

1.   Officiële laboratoria voor diergezondheid, zijnde onder meer referentielaboratoria van de Unie, nationale referentielaboratoria en officiële laboratoria voor diergezondheid, moeten bij het vervullen van hun taken en verantwoordelijkheden samenwerken binnen een netwerk van Unielaboratoria voor diergezondheid.

2.   De in lid 1 bedoelde laboratoria werken samen onder coördinatie van de referentielaboratoria van de Unie, om ervoor te zorgen dat de bewaking, melding en rapportage van ziekten, uitroeiingsprogramma's en de omschrijving van een ziektevrije status, de verplaatsingen van dieren en producten binnen de Unie, hun binnenkomst in de Unie en de uitvoer naar derde landen of gebieden, als bedoeld in deze verordening, gebaseerd zijn op de meest geavanceerde, solide en betrouwbare laboratoriumanalysen, -tests en -diagnosen.

3.   Op de resultaten en verslagen van de officiële laboratoria zijn de beginselen vertrouwelijkheid en beroepsgeheim van toepassing en geldt de verplichting tot kennisgeving aan de bevoegde instantie die hen heeft aangewezen, onafhankelijk van de natuurlijke of rechtspersoon die om de laboratoriumanalysen, -tests of -diagnosen heeft verzocht.

4.   In het geval dat een officieel laboratorium in een lidstaat diagnostische analysen verricht op monsters van dieren uit een andere lidstaat, stelt dat officiële laboratorium de bevoegde autoriteit van de lidstaat waaruit het monster afkomstig is daarvan als volgt in kennis:

a)

onmiddellijk indien uit de resultaten blijkt dat een in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), vermoedelijk aanwezig is of wordt geconstateerd;

b)

onverwijld indien uit de resultaten blijkt dat een andere dan de in artikel 9, lid 1, onder a), in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), vermoedelijk aanwezig is of wordt geconstateerd.

DEEL II

MELDING VAN ZIEKTEN EN RAPPORTAGE, BEWAKING, UITROEIINGSPROGRAMMA'S, ZIEKTEVRIJE STATUS

HOOFDSTUK 1

Melding van ziekten en rapportage

Artikel 18

Melding binnen de lidstaten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke of rechtspersonen:

a)

onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit melding doen indien er redenen bestaan om te vermoeden dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij dieren aanwezig is, of een dergelijke ziekte bij dieren wordt geconstateerd;

b)

zo snel als praktisch mogelijk bij de bevoegde autoriteit melding doen indien er redenen bestaan om te vermoeden dat een in een lijst opgenomen ziekte als bedoeld onder artikel 9, lid 1, onder e), anders dan de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij dieren aanwezig is, of indien een dergelijke ziekte bij dieren wordt geconstateerd;

c)

bij een dierenarts melding doen van abnormale sterftegevallen en andere symptomen van ernstige ziekte of van een sterk verlaagde productie bij dieren met onbekende oorzaak, zodat verder onderzoek kan worden verricht, waaronder bemonstering voor laboratoriumonderzoek indien de situatie dat vereist.

2.   De lidstaten kunnen beslissen dat de in lid 1, onder c), bedoelde meldingen tot de bevoegde autoriteit kunnen worden gericht.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de criteria om uit te maken of sprake is van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde omstandigheden die melding vereisen;

b)

nadere regels voor het in lid 1, onder c) bedoelde verdere onderzoek.

Artikel 19

Melding in de Unie

1.   De lidstaten melden de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk elke uitbraak van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), waarvoor een onmiddellijke melding is vereist om, rekening houdend met het ziekteprofiel, tijdig de nodige risicobeheersmaatregelen te kunnen nemen.

2.   De in lid 1 bedoelde melding bevat de volgende informatie over de uitbraak:

a)

de ziekteverwekker en in voorkomend geval het subtype;

b)

de relevante datums, in het bijzonder de datums waarop de uitbraak werd vermoed en bevestigd;

c)

het soort uitbraak en de plaats van de uitbraak;

d)

eventuele daarmee samenhangende uitbraken;

e)

de bij de uitbraak betrokken dieren;

f)

eventuele ziektebestrijdingsmaatregelen die in verband met de uitbraak zijn getroffen;

g)

de mogelijke of bekende oorsprong van de in de lijst opgenomen ziekte;

h)

de gehanteerde diagnosemethoden.

Artikel 20

Rapportage in de Unie

1.   De lidstaten rapporteren bij de Commissie en de andere lidstaten informatie over in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), waarvoor:

a)

geen onmiddellijke uitbraakmelding in de zin van artikel 19, lid 1, is vereist;

b)

een onmiddellijke uitbraakmelding in de zin van artikel 19, lid 1, is vereist, maar waarvoor aan de Commissie en de andere lidstaten aanvullende informatie moet worden meegedeeld betreffende:

i)

bewaking overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 30 vastgestelde uitvoeringshandeling;

ii)

een uitroeiingsprogramma overeenkomstig de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling.

2.   De in lid 1 bedoelde rapporten bevatten informatie over:

a)

de opsporing van de in lid 1 bedoelde in de lijst opgenomen ziekten;

b)

de bewakingsresultaten indien dat overeenkomstig de krachtens artikel 29, onder d), ii), of artikel 30, lid 1, onder b), ii), vastgestelde bepalingen is vereist;

c)

de resultaten van bewakingsprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 28, lid 3, en krachtens artikel 29, onder d), ii), of artikel 30, lid 1, onder b), ii), vastgestelde bepalingen is vereist;

d)

uitroeiingsprogramma's indien dat overeenkomstig artikel 34 en de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling is vereist.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bepalingen ter aanvulling van de voorschriften in lid 2 en betreffende de rapportage over andere aangelegenheden betreffende bewakings- en uitroeiingsprogramma's wanneer dat noodzakelijk is voor een doeltreffende toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten.

Artikel 21

Meldings- en rapportageregio's

Met het oog op de in artikel 19 en 20 bedoelde melding en rapportage voorzien de lidstaten in meldings- en rapportageregio's.

Artikel 22

Geautomatiseerd informatiesysteem voor ziektemelding en -rapportage in de Unie

De Commissie creëert en beheert een geautomatiseerd informatiesysteem voor de werking van de mechanismen en instrumenten voor het in de artikelen 19, 20 en 21 bedoelde meldings- en rapportagevereiste.

Artikel 23

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de melding en rapportage in de Unie en het geautomatiseerd informatiesysteem

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast voor de meldings- en rapportagevereisten en het geautomatiseerd informatiesysteem, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 22, inzake:

a)

de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), welke onmiddellijk door de lidstaten moeten worden gemeld en waarvoor de nodige maatregelen met betrekking tot de melding moeten worden genomen, in overeenstemming met artikel 19;

b)

de informatie die de lidstaten moeten verstrekken bij de in artikel 20 bedoelde rapportage;

c)

de procedures voor het creëren en het gebruik van het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem, en overgangsmaatregelen voor de migratie van de gegevens en de informatie van de bestaande systemen naar het nieuwe, en voor de volledige werking ervan;

d)

de opmaak en de structuur van de gegevens die moeten worden ingevoerd in het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem;

e)

de termijnen voor en de frequentie van de in artikel 19 en artikel 20 bedoelde melding en rapportage, welke plaatsvinden op tijdstippen en met frequenties die transparantie en tijdige toepassing van de nodige risicomanagementmaatregelen garanderen, op basis van het ziekteprofiel en het soort uitbraak;

f)

het opstellen van een lijst van de in artikel 21 bedoelde meldings- en rapportageregio's.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK 2

Bewaking

Artikel 24

Bewakingsplicht van de exploitanten

Teneinde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten op te sporen,

a)

observeren de exploitanten de gezondheid en het gedrag van de dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

b)

gaan zij na of zich in de normale productieparameters van de inrichtingen, dieren of levende producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, veranderingen voordoen die het vermoeden kunnen wekken dat zij worden veroorzaakt door een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte;

c)

houden zij in het oog of zich bij dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, abnormale sterftegevallen of andere symptomen van ernstige ziekte voordoen.

Artikel 25

Diergezondheidsinspecties

1.   Exploitanten zorgen ervoor dat in de inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn een dierenarts diergezondheidsinspecties uitvoert wanneer dat wegens de aan de desbetreffende inrichting verbonden risico's verantwoord is, rekening houdend met:

a)

het soort inrichting;

b)

de soorten en categorieën gehouden dieren in de inrichting;

c)

de epidemiologische situatie in de zone of regio met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten waarvoor de dieren in de inrichting gevoelig zijn;

d)

elke andere relevante bewaking of officiële controles waaraan de gehouden dieren en het soort inrichting onderworpen zijn.

Dergelijke diergezondheidsinspecties worden verricht met een frequentie die in verhouding staat tot de aan de desbetreffende inrichting verbonden risico's.

Zij kunnen worden gecombineerd met andere inspecties.

2.   De in lid 1 bedoelde diergezondheidsinspecties worden verricht met het oogmerk ziekten te voorkomen, in het bijzonder door:

a)

het verstrekken aan de betrokken exploitant van advies over biobeveiliging en andere diergezondheidskwesties, voor zover dat relevant is voor het soort inrichting en de soorten en categorieën gehouden dieren in de inrichting;

b)

het opsporen van en verstrekken van informatie over mogelijke aanwijzingen voor in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten.

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen minimumvoorschriften vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uniforme toepassing van dit artikel.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 26

Bewakingsplicht van de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit verricht bewaking ter opsporing van de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), en van relevante nieuwe ziekten.

2.   De bewaking wordt aldus opgezet dat de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), en van nieuwe ziekten tijdig wordt opgespoord door het inwinnen, vergelijken en analyseren van relevante informatie betreffende de ziektesituatie.

3   De bevoegde autoriteit maakt, indien mogelijk en passend, gebruik van de resultaten van de bewaking door de exploitanten en van de informatie die via diergezondheidsinspecties is verkregen, overeenkomstig artikel 24 respectievelijk 25.

4   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de bewaking voldoet aan de voorschriften van artikel 27 en in alle krachtens artikel 29, onder a), vastgestelde regels.

5.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de via in lid 1 bedoelde bewaking verkregen gegevens doeltreffend en efficiënt worden ingewonnen en verwerkt.

Artikel 27

Methodiek, frequentie en intensiteit van de bewaking

De opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 26, bedoelde bewaking zijn dienstig voor en evenredig met de doelstellingen van de bewaking, rekening houdend met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de betrokken risicofactoren;

c)

de gezondheidsstatus in:

i)

de lidstaat, de zone of het compartiment daarvan dat aan bewaking onderworpen is;

ii)

de lidstaten en derde landen of gebieden die grenzen aan die lidstaat, die zone of dat compartiment of waaruit dieren en producten er binnenkomen;

d)

de door exploitanten overeenkomstig artikel 24 verrichte bewaking, met inbegrip van diergezondheidsinspecties als bedoeld in artikel 25, of door andere overheidsinstellingen.

Artikel 28

Bewakingsprogramma's van de Unie

1.   De bevoegde autoriteit verricht de in artikel 26, lid 1, bedoelde bewaking in het kader van een bewakingsprogramma, indien de ziekte voor de Unie relevant is overeenkomstig artikel 29, onder c).

2.   Lidstaten die een bewakingsprogramma in de zin van lid 1 opstellen, leggen dat voor aan de Commissie.

3.   Lidstaten die uitvoering geven aan een bewakingsprogramma in de zin van lid 1, leggen aan de Commissie regelmatig verslagen voor over de resultaten van de uitvoering van dat bewakingsprogramma.

Artikel 29

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de in artikel 27 bedoelde bewaking;

b)

de criteria voor de officiële bevestiging en casusdefinities van in artikel 9, lid 1, onder e), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, van nieuwe ziekten;

c)

de criteria die worden gebruikt om de relevantie te bepalen van een ziekte die voor de toepassing van artikel 30, lid 1, onder a), aan een desbetreffend bewakingsprogramma voor de Unie moet worden onderworpen, rekening houdend met het ziekteprofiel en de betrokken risicofactoren;

d)

de voorschriften voor de in artikel 28, lid 1, bedoelde bewakingsprogramma's inzake:

i)

de inhoud van de bewakingsprogramma's;

ii)

de informatie die moet worden verstrekt bij de indiening van bewakingsprogramma's overeenkomstig artikel 28, lid 2, en van de overeenkomstig artikel 28, lid 3, regelmatig in te dienen verslagen;

iii)

de tijd gedurende welke bewakingsprogramma's worden toegepast.

Artikel 30

Uitvoeringsbevoegdheden

1.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vast met betrekking tot bewaking en bewakingsprogramma's, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 en in de krachtens artikel 29 vastgestelde regels, wat betreft:

a)

de vaststelling voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder e), bewakingsprogramma's overeenkomstig artikel 28 moeten gelden, met inbegrip van het geografisch toepassingsgebied van dergelijke programma's;

b)

de vorm en de procedure om:

i)

die bewakingsprogramma's ter informatie in te dienen bij de Commissie en andere lidstaten;

ii)

aan de Commissie rapport uit te brengen over de resultaten van de bewaking.

2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de criteria vaststellen voor de evaluatie van de in artikel 28 bedoelde bewakingsprogramma's.

3.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK 3

Uitroeiingsprogramma's

Artikel 31

Verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

1.   Lidstaten die voor hun gehele grondgebied of zones of compartimenten daarvan niet vrij zijn, of waarvan niet bekend is of zij vrij zijn, van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b):

a)

stellen een programma op om die in de lijst opgenomen ziekte uit te roeien of om aan te tonen dat zij vrij zijn van die ziekte, dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of de relevante zones of compartimenten daarvan bestrijkt („verplicht uitroeiingsprogramma”); dit programma is van toepassing totdat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status aan het betrokken grondgebied van de lidstaat of aan een betrokken zone, als bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in artikel 37, lid 2;

b)

leggen het ontwerp van het verplichte uitroeiingsprogramma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

2.   Lidstaten die niet vrij zijn, of waarvan niet bekend of zij vrij zijn, van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), en die besluiten om een programma voor de uitroeiing van die in de lijst opgenomen ziekte op te stellen dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met de betrokken ziekte te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt („optionele uitroeiingsprogramma”) en waarvoor de betrokken lidstaat vraagt om erkenning binnen de Unie van diergezondheidswaarborgen voor die ziekte met betrekking tot verplaatsingen van dieren of producten, leggen een ontwerp van dat programma ter goedkeuring voor aan de Commissie.

Een dergelijk optioneel uitroeiingsprogramma is van toepassing totdat:

a)

de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status van het betrokken grondgebied van de lidstaat of van de betrokken zone als bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in artikel 37, lid 2, zijn vervuld; of

b)

wordt vastgesteld dat de voorwaarden voor het verlenen van de ziektevrije status niet kunnen worden vervuld en het programma niet langer aan zijn doel beantwoordt; of

c)

de betrokken lidstaat het programma intrekt.

3.   De Commissie verleent door middel van uitvoeringshandelingen goedkeuring voor:

a)

ontwerpen van verplichte uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 1 ter goedkeuring zijn voorgelegd;

b)

ontwerpen van optionele uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 2 ter goedkeuring zijn voorgelegd,

indien aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden is voldaan.

Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen als bedoeld in lid 3, onder a), van dit artikel vast.

De Commissie kan om naar behoren gemotiveerde redenen door middel van uitvoeringshandelingen een door de betrokken lidstaat voorgestelde wijziging goedkeuren, of de goedkeuring van overeenkomstig lid 3, onder a) en b), van dit artikel goedgekeurde uitroeiingsprogramma's intrekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

a)

de ziektebestrijdingsstrategieën, de tussentijdse en einddoelstellingen voor specifieke ziekten en de uitvoeringstermijn van uitroeiingsprogramma's;

b)

afwijkingen van de in lid 1, onder b), van dit artikel en lid 2 daarvan bedoelde verplichting om uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring in te dienen, wanneer die goedkeuring niet nodig is omdat met betrekking tot die programma's bepalingen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 32, lid 2, en artikel 35;

c)

de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken over de in dit lid, onder b), bedoelde afwijkingen van het vereiste van goedkeuring van uitroeiingsprogramma's.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de krachtens dit lid, onder b), vastgestelde bepalingen te wijzigen of in te trekken.

Artikel 32

Maatregelen in het kader van de verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

1.   Uitroeiingsprogramma's omvatten ten minste de volgende maatregelen:

a)

ziektebestrijdingsmaatregelen om de ziekteverwekker uit te roeien in inrichtingen, compartimenten en zones waar een ziekte voorkomt en om herinfectie te voorkomen;

b)

bewaking die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 26 tot en met 30, ten bewijze van:

i)

de doeltreffendheid van de onder a) bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

ii)

het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte;

c)

ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen indien de bewakingsresultaten bewakingpositief zijn.

2.   De Commissie stelt, met het oog op de doeltreffendheid van de uitroeiingsprogramma's, overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de volgende elementen:

a)

de in lid 1, onder a), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)

ziektebestrijdingsmaatregelen om te voorkomen dat de betrokken dierpopulatie opnieuw met de betrokken ziekte wordt besmet in inrichtingen, zones en compartimenten;

c)

de opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de bewaking;

d)

de in lid 1, onder c), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van positieve bewakingsresultaten voor de in de lijst opgenomen ziekte;

e)

criteria voor vaccinatie, indien dit voor de betreffende ziekte of soort relevant en dienstig is.

Artikel 33

Inhoud van de voor goedkeuring bij de Commissie in te dienen verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 31, leden 1 en 2, verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring aan de Commissie voorleggen, nemen zij daarin de volgende informatie op:

a)

een beschrijving van de epidemiologische situatie van de in de lijst opgenomen ziekte waarop het betrokken verplichte of optionele uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

b)

een beschrijving en afbakening van het geografische en bestuurlijke gebied of het compartiment waarop het uitroeiingsprogramma betrekking heeft;

c)

een beschrijving van de ziektebestrijdingsmaatregelen in het uitroeiingsprogramma, bedoeld in artikel 32, lid 1, en in de krachtens artikel 32, lid 2, vastgestelde regels;

d)

een beschrijving van de organisatie van, het toezicht op en de rol van de betrokken partijen in het uitroeiingsprogramma;

e)

de geschatte looptijd van het uitroeiingsprogramma;

f)

de tussentijdse doelstellingen en de ziektebestrijdingsstrategieën ter uitvoering van het uitroeiingsprogramma.

Artikel 34

Rapportage

De lidstaten die een uitroeiingsprogramma uitvoeren, verstrekken de Commissie:

a)

verslagen die de Commissie in staat stellen het bereiken van de in artikel 33, onder f), bedoelde tussentijdse doelstellingen van de lopende uitroeiingsprogramma's te monitoren;

b)

een eindverslag na afloop van het betreffende uitroeiingsprogramma.

Artikel 35

Uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast met betrekking tot de voorschriften voor de informatie, vorm en procedure als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 34 wat betreft:

a)

het ter goedkeuring indienen van ontwerpen van verplichte en optionele uitroeiingsprogramma's;

b)

prestatie-indicatoren;

c)

de rapportage aan de Commissie en aan andere lidstaten over de resultaten van de uitvoering van verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK 4

Ziektevrije status

Artikel 36

Ziektevrije lidstaten en zones

1.   Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om zijn gehele grondgebied of één of meer zones daarvan voor één of meer van de betrokken diersoorten vrij te verklaren van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), mits aan één of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, komt geen enkele diersoort voor die is opgenomen in de lijst voor de ziekte waarop het verzoek voor het verkrijgen van de ziektevrije status betrekking heeft;

b)

van de ziekteverwekker is bekend dat hij op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, niet kan overleven, overeenkomstig de in artikel 39, onder a), ii), bedoelde criteria;

c)

in het geval van in de lijst opgenomen ziekten die enkel door vectoren worden overgedragen, komt op het gehele grondgebied van de lidstaat of in de desbetreffende zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft geen van de vectoren voor of is bekend dat die daar niet kunnen overleven, overeenkomstig de in artikel 39, onder a), ii), bedoelde criteria;

d)

het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte is aangetoond door middel van:

i)

een uitroeiingsprogramma dat voldoet aan de regels van artikel 32, lid 1, en van krachtens lid 2 van dat artikel vastgestelde regels; of

ii)

historische gegevens en bewakingsgegevens.

2.   Verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije status bevatten bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status is voldaan.

3.   Een lidstaat kan in bepaalde specifieke gevallen de Commissie verzoeken om voor één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), zijn gehele grondgebied of één of meer zones daarvan ziektevrije te verklaren, of in het bijzonder daarvoor de non-vaccinatiestatus goed te keuren, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het vrij zijn van de in de lijst opgenomen ziekte is aangetoond door middel van:

i)

een uitroeiingsprogramma dat voldoet aan de regels van artikel 32, lid 1, en van krachtens lid 2 van dat artikel vastgestelde regels; of

ii)

historische gegevens en bewakingsgegevens;

b)

er is aangetoond dat vaccinatie tegen de ziekte tot meer kosten zou leiden dan het handhaven van de ziektevrije status zonder vaccinatie.

4.   Wanneer aan de in de leden 1 en 2, en in voorkomend geval lid 3, bedoelde voorwaarden is voldaan, willigt de Commissie, na zo nodig wijzigingen te hebben aangebracht, door middel van uitvoeringshandelingen de verzoeken van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije of non-vaccinatiestatus in.

Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 37

Compartimenten

1.   Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, en de ziektevrije status van een dergelijk compartiment te beschermen in geval van uitbraken van één of meer van die in de lijst opgenomen ziekten op zijn grondgebied, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

b)

het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is onderworpen aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem dat is ontworpen om de ziektevrije status van alle daarvan deel uitmakende inrichtingen te garanderen; en

c)

het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

i)

de artikelen 99 en 100 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

ii)

de artikelen 183 en 184 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

2.   Een lidstaat kan de Commissie verzoeken om voor één of meer in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status van compartimenten te erkennen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de insleep van de in de lijst opgenomen ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden voorkomen;

b)

er is voldaan aan één of meer van de volgende voorwaarden:

i)

de in artikel 36, lid 1, neergelegde voorwaarden zijn vervuld;

ii)

de inrichtingen van het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, hebben hun activiteiten aangevat of hervat en hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem opgezet dat is ontworpen om te garanderen dat dat compartiment ziektevrij is;

c)

het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is onderworpen aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem dat is ontworpen ter waarborging van de ziektevrije status van alle daarvan deel uitmakende inrichtingen; en

d)

het compartiment waarop het verzoek betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en producten daarvan overeenkomstig:

i)

de artikelen 99 en 100 voor compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden;

ii)

de artikelen 183 en 184 voor compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden.

3.   Verzoeken van lidstaten voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten overeenkomstig de leden 1 en 2 bevatten bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de in die leden gestelde voorwaarden is voldaan.

4.   De Commissie:

a)

erkent, door middel van uitvoeringshandelingen, indien aan de in lid 1 of lid 2 en in lid 3 gestelde voorwaarden is voldaan en na, zo nodig, wijzigingen te hebben aangebracht, de ziektevrije status van compartimenten;

b)

bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), b) en c), ziektevrije compartimenten mogen worden ingesteld.

Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen ter aanvulling van de bepalingen van dit artikel betreffende:

a)

de voorschriften voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, op basis van het profiel van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), b) en c), betreffende ten minste:

i)

bewakingsresultaten en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

ii)

biobeveiligingsmaatregelen;

b)

de nadere regels voor de erkenning van de ziektevrije status van compartimenten door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in de leden 1 en 2; en

c)

regels betreffende compartimenten die zich op het grondgebied van meer dan één lidstaat bevinden.

Artikel 38

Lijst van ziektevrije lidstaten, zones of compartimenten

Elke lidstaat maakt en handhaaft een actuele lijst van zijn grondgebied of zones met ziektevrije status als bedoeld in artikel 36, leden 1 en 3, en zijn compartimenten met ziektevrije status als bedoeld in artikel 37, leden 1 en 2, naargelang het geval.

De lidstaten maken die lijsten openbaar. De Commissie helpt de lidstaten bij het ter beschikking van het publiek stellen van de in deze lijsten vervatte informatie, door op haar internetpagina de links naar de internetinformatiepagina's van de lidstaten op te nemen.

Artikel 39

Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

a)

nadere regels inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones daarvan, op basis van de verschillende ziekteprofielen, met betrekking tot:

i)

de criteria die moeten worden gehanteerd ter staving van beweringen van lidstaten dat geen in de lijst opgenomen soorten voorkomen of kunnen overleven op hun grondgebied, en het bewijsmateriaal dat ter staving van dergelijke beweringen is vereist, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a);

ii)

de criteria die moeten worden gehanteerd en het bewijsmateriaal dat is vereist ter staving van dat een ziekteverwekker of ziektevector niet kan overleven, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder b) en c);

iii)

de criteria die moeten worden gehanteerd en de voorwaarden die moeten worden toegepast om het vrij zijn van de desbetreffende ziekte te bepalen, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder d);

iv)

bewakingsresultaten en ander bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn;

v)

biobeveiligingsmaatregelen;

vi)

beperkingen van en voorwaarden voor vaccinatie in ziektevrije lidstaten en zones daarvan;

vii)

de instelling van zones tussen de ziektevrije zones of zones waar een uitroeiingsprogramma van toepassing is, en de beperkingszones („bufferzones”);

viii)

zones die zich bevinden in het grondgebied van meer dan één lidstaat;

b)

afwijkingen van het in artikel 36, lid 1, vastgelegde vereiste dat de Commissie voor één of meer in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status erkent wanneer die erkenning niet nodig is omdat voor het ziektevrij zijn nadere bepalingen zijn vastgesteld in krachtens punt a) van dit artikel vastgestelde regels;

c)

de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van verklaringen betreffende de ziektevrije status, zonder dat overeenkomstig artikel 36, lid 4, een uitvoeringshandeling is vastgesteld, zoals bepaald in punt b) van dit artikel.

Artikel 40

Uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere voorschriften vast inzake de informatie die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van verklaringen betreffende de ziektevrije status van grondgebieden, zones en compartimenten in overeenstemming met de artikelen 36 tot en met 39, en de vorm van en de procedures voor:

a)

verzoeken om erkenning van de ziektevrije status voor het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat of voor zones of compartimenten daarvan;

b)

de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over ziektevrije lidstaten of zones en compartimenten daarvan.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 41

Handhaving van de ziektevrije status

1.   De lidstaten handhaven de ziektevrije status van hun grondgebied of van zones of compartimenten daarvan slechts zolang is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

aan de in artikel 36, lid 1, artikel 37, leden 1 en 2, gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de ziektevrije status en aan de krachtens lid 3 van dit artikel en artikel 39 vastgestelde regels is blijvend voldaan;

b)

er wordt met inachtneming van de voorschriften van artikel 27, bewaking verricht om te controleren dat het betrokken grondgebied, de betrokken zone of het betrokken compartiment vrij blijft van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

c)

overeenkomstig de regels in de delen IV en V gelden beperkingen op verplaatsingen naar het betrokken grondgebied, de betrokken zone of het betrokken compartiment van dieren, en in voorkomend geval van daarvan afgeleide producten, van soorten die in de lijst zijn opgenomen voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend;

d)

er worden andere biobeveiligingsmaatregelen toegepast om de insleep te voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend.

2.   Wanneer niet langer is voldaan aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voor het handhaven van de ziektevrije status, stelt een lidstaat de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de volgende voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status:

a)

bewaking als bedoeld in lid 1, onder b);

b)

biobeveiligingsmaatregelen als bedoeld in lid 1, onder d).

Artikel 42

Opschorting, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status

1.   Een lidstaat die tot de bevinding komt of redenen heeft om aan te nemen dat een van de voorwaarden voor de handhaving van zijn status als ziektevrije lidstaat, ziektevrije zone of compartiment daarvan is geschonden, neemt onmiddellijk de volgende maatregelen:

a)

hij schorst of beperkt, indien dat, afhankelijk van het risico, dienstig is, de verplaatsingen van de in de lijst opgenomen soort voor de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, naar andere lidstaten, zones of compartimenten met een voor die in de lijst opgenomen ziekte hogere gezondheidsstatus;

b)

hij neemt, indien dat dienstig is ter voorkoming van de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, de in deel III, titel II, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden opgeheven wanneer nader onderzoek het volgende bevestigt:

a)

de vermoede schending heeft niet plaatsgevonden; of

b)

de vermoede schending heeft geen significant effect gehad en de betrokken lidstaat kan garanderen dat opnieuw is voldaan aan de voorwaarden voor handhaving van zijn ziektevrije status.

3.   Wanneer nader onderzoek door de betrokken lidstaat bevestigt dat zich een uitbraak heeft voorgedaan van de in de lijst opgenomen ziekte waarvoor hij de ziektevrije status had verkregen, of dat andere ernstige schendingen van de voorwaarden voor de handhaving van de in artikel 41, lid 1, bedoelde ziektevrije status hebben plaatsgevonden, of wanneer het zeer aannemelijk is dat dit is gebeurd, deelt de lidstaat dat onmiddellijk mee aan de Commissie.

4.   Wanneer de Commissie van de betrokken lidstaat de mededeling heeft ontvangen dat de voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status niet langer zijn vervuld, gaat zij onverwijld bij uitvoeringshandelingen over tot intrekking van de krachtens artikel 36, lid 4, verleende goedkeuring van de ziektevrije status van een lidstaat of zone of van de krachtens artikel 37, lid 4, verleende erkenning van de ziektevrije status van een compartiment.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van uiterste urgentie, stelt de Commissie, wanneer in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in lid 3 van dit artikel zich snel verspreidt, wat het risico met zich brengt van zeer ernstige gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie of de samenleving, volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen tot aanvulling van de regels inzake de in de leden 1 en 2 van dit artikel, bedoelde schorsing, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status.

DEEL III

WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN EN ZIEKTEBESTRIJDING

TITEL I

WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN

HOOFDSTUK 1

Noodplannen en simulatieoefeningen

Artikel 43

Noodplannen

1.   De lidstaten redigeren en actualiseren, na passend overleg met deskundigen en betrokken belanghebbenden, noodplannen en, waar nodig, gedetailleerde handleidingen met de maatregelen die in de betrokken lidstaat moeten worden genomen wanneer zich een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), of, naargelang het geval, nieuwe ziekten voordoen, zodat grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en het vermogen tot een snelle respons worden gewaarborgd.

2.   Deze noodplannen en, in voorkomend geval, de gedetailleerde handleidingen voorzien ten minste in:

a)

de instelling van een besluitvormingsketen binnen de bevoegde autoriteit en met andere overheidsinstellingen om te zorgen voor een snelle en doeltreffende besluitvorming op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

b)

het kader voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteit en de andere betrokken overheidsinstanties en relevante betrokken belanghebbenden, om ervoor te zorgen dat maatregelen op een samenhangende en gecoördineerde wijze worden genomen;

c)

toegang tot

i)

voorzieningen;

ii)

laboratoria;

iii)

uitrusting;

iv)

personeel;

v)

noodfondsen;

vi)

alle andere dienstige materialen en middelen die nodig zijn voor de snelle en efficiënte uitroeiing van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), of nieuwe ziekten;

d)

de beschikbaarheid van de volgende centra en groepen met de nodige deskundigheid om de bevoegde autoriteit te helpen:

i)

een functioneel centraal ziektebestrijdingscentrum;

ii)

regionale en lokale ziektebestrijdingscentra, naargelang de administratieve en geografische situatie in de betrokken lidstaat;

iii)

operationele groepen van deskundigen;

e)

de uitvoering van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de zin van titel II, hoofdstuk 1, voor de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), en voor nieuwe ziekten;

f)

waar passend, bepalingen inzake noodvaccinatie;

g)

beginselen voor de geografische afbakening van door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 64, lid 1, ingestelde beperkingszones;

h)

waar passend, coördinatie met naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en gebieden.

Artikel 44

Uitvoeringsbevoegdheden inzake noodplannen

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nodige maatregelen vast met betrekking tot de uitvoering in de lidstaten van de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 45

Simulatieoefeningen

1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat regelmatig of met passende tussenpozen simulatieoefeningen voor de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen worden gehouden:

a)

teneinde in de betrokken lidstaat te zorgen voor een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en het vermogen tot een snelle respons;

b)

teneinde de doelmatigheid van die noodplannen te verifiëren.

2.   Voor zover dat haalbaar en dienstig is, worden simulatieoefeningen gehouden in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en gebieden.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten op hun verzoek een verslag over de voornaamste resultaten van de verrichte simulatieoefeningen.

4.   Indien zulks dienstig en noodzakelijk is, stelt de Commissie voor de praktische uitvoering van simulatieoefeningen in de lidstaten door middel van uitvoeringshandelingen regels vast met betrekking tot:

a)

de frequentie van simulatieoefeningen;

b)

simulatieoefeningen betreffende meer dan één in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a).

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK 2

Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

Artikel 46

Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten

1.   De lidstaten kunnen maatregelen nemen betreffende het gebruik van diergeneesmiddelen voor in de lijst opgenomen ziekten, om te zorgen voor een zo efficiënt mogelijke preventie of bestrijding van die ziekten, mits die maatregelen passend en noodzakelijk zijn.

Die maatregelen kunnen het volgende omvatten:

a)

het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

b)

het verplichte gebruik van diergeneesmiddelen.

2.   Wanneer de lidstaten beoordelen of ter preventie en bestrijding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte al dan niet diergeneesmiddelen mogen worden gebruikt, en zo ja, hoe, houden zij rekening met de volgende criteria:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in:

i)

de betrokken lidstaat;

ii)

de Unie;

iii)

in voorkomend geval, aangrenzende derde landen en gebieden;

iv)

derde landen en gebieden van waaruit dieren en producten de Unie worden binnengebracht;

c)

de beschikbaarheid en de doeltreffendheid van de betrokken diergeneesmiddelen en de daaraan verbonden risico's;

d)

de beschikbaarheid van diagnostische tests voor het opsporen van besmettingen bij dieren die met de betrokken diergeneesmiddelen worden behandeld;

e)

de economische, sociale en milieueffecten en de gevolgen voor het dierenwelzijn van het gebruik van de betrokken diergeneesmiddelen in vergelijking met andere beschikbare strategieën voor de preventie en bestrijding van ziekten.

3.   De lidstaten treffen passende preventiemaatregelen voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek, of voor het onder gecontroleerde omstandigheden ontwikkelen en testen daarvan, teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen.

Artikel 47

Bevoegdheidsdelegatie inzake het gebruik van diergeneesmiddelen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wat kan worden verstaan onder passende en noodzakelijke maatregelen als bedoeld in artikel 46 met betrekking tot:

a)

het verbod en de beperking van het gebruik van diergeneesmiddelen;

b)

specifieke voorwaarden voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte;

c)

risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten door dieren die zijn behandeld met de diergeneesmiddelen of door producten van die dieren;

d)

bewaking voor specifieke ziekten na het gebruik van vaccins en andere diergeneesmiddelen.

2.   Bij de vaststelling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde regels, houdt de Commissie rekening met de criteria van artikel 46, lid 2.

3.   Indien dit bij nieuwe risico's om dwingende redenen van urgentie is vereist, is de procedure van artikel 265 van toepassing op krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde regels.

HOOFDSTUK 3

Antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

Artikel 48

Oprichting van antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

1.   Voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor vaccinatie niet verboden is bij een krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie oprichten en daarvoor beheersverantwoordelijkheid dragen, teneinde voorraden van één of meer van de volgende biologische producten op te slaan en te vervangen:

a)

antigenen;

b)

vaccins;

c)

bronmateriaal voor vaccins;

d)

diagnosereagentia.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie:

a)

voldoende grote voorraden van de juiste soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia voor de betrokken specifieke in de lijst opgenomen ziekte aanhouden, rekening houdend met de in het kader van de in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplannen geraamde behoeften van de lidstaten;

b)

regelmatig voorraden antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia ontvangen en die tijdig vervangen;

c)

worden beheerd en verplaatst overeenkomstig de passende vereisten voor biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking, als vastgelegd in artikel 16, lid 1, en in overeenstemming met krachtens artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

het beheer, de opslag en de vervanging van voorraden van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel;

b)

de voorschriften op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking voor de werking van die banken, met inachtneming van de voorschriften in artikel 16, lid 1, en rekening houdend met de krachtens artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 49

Toegang tot de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

1.   Voor zover voorraden beschikbaar zijn, levert de Commissie op verzoek de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan:

a)

op de eerste plaats, de lidstaten; en

b)

derde landen of gebieden, mits dergelijke levering primair gericht is op het voorkomen van de verspreiding van een ziekte naar de Unie.

2.   Indien slechts beperkte voorraden beschikbaar zijn, stelt de Commissie prioriteiten vast voor de toegang tot de krachtens lid 1 te leveren voorraden, op basis van:

a)

de ziekteomstandigheden waarin het verzoek wordt ingediend;

b)

het bestaan van een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank in de verzoekende lidstaat of het verzoekende derde land of gebied;

c)

het bestaan van Uniemaatregelen voor verplichte vaccinatie, voorgeschreven in krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 50

Uitvoeringsbevoegdheden inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

1.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, waarin voor de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten wordt bepaald:

a)

welke van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie moeten worden opgenomen, en voor welke van de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a);

b)

welke soorten van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie moeten worden opgenomen, en in welke hoeveelheden voor elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de betrokken bank bestaat;

c)

welke voorschriften gelden met betrekking tot de levering, de opslag en de vervanging van die biologische producten;

d)

op welke wijze de levering van die biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie aan de lidstaten en aan derde landen en gebieden geschiedt;

e)

welke procedurele en technische voorschriften gelden voor het opnemen van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, en voor het aanvragen van toegang ertoe.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), die een risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

Artikel 51

Vertrouwelijkheid van informatie inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie

De informatie over de hoeveelheden en subtypes van de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten die zijn opgeslagen in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie wordt door de Commissie als gerubriceerde informatie beschouwd en wordt niet bekendgemaakt.

Artikel 52

Nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken

1.   Lidstaten die een nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank hebben opgericht voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie bestaan, zorgen ervoor dat hun nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken voldoen aan de voorschriften op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking zoals neergelegd in artikel 16, lid 1, onder a), en in overeenkomstig artikel 16, lid 2, en artikel 48, lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie bijgewerkte informatie over:

a)

het bestaan of de oprichting van de in lid 1 bedoelde nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken;

b)

de soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia en de hoeveelheden daarvan in die banken;

c)

eventuele wijzigingen in de werking van dergelijke banken.

Deze informatie wordt door de Commissie als gerubriceerde informatie behandeld en wordt niet bekendgemaakt.

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen met betrekking tot de inhoud, de frequentie en de vorm van de in lid 2 bedoelde informatieverstrekking.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

TITEL II

ZIEKTEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

HOOFDSTUK 1

Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a)

Afdeling 1

Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden dieren

Artikel 53

Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen

1.   Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren en ingeval is voldaan aan de meldingsverplichting zoals neergelegd in artikel 18, lid 1, nemen de lidstaten, in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 54, lid 1, en artikel 55, lid 1, maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de passende ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder c), d) en e), nemen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 54

Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte

1.   Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

2.   Met het oog op het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat:

a)

officiële dierenartsen een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

b)

officiële dierenartsen passende steekproeven van die gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor onderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

c)

dergelijke aangewezen laboratoria verrichten laboratoriumonderzoeken om de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot nadere regels ter aanvulling van de bepalingen inzake de in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoeken door de bevoegde autoriteiten.

Artikel 55

Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteiten

1.   Indien de bevoegde autoriteit vermoedt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden dieren, neemt zij de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in afwachting van de resultaten van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen als bepaald in artikel 61, lid 1:

a)

het instellen van officiële bewaking op de betrokken inrichting, het betrokken levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de betrokken inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats waar de ziekte vermoed wordt voor te komen, met inbegrip van de plaatsen waar de ziekte vermoedelijk is ontstaan;

b)

het opstellen van een inventaris van:

i)

de in de betrokken inrichting, het betrokken levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de betrokken inrichting voor dierlijke bijproducten, of op iedere andere plaats gehouden dieren;

ii)

de producten in die inrichting, dat levensmiddelen- of diervoederbedrijf of die inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats, indien dat relevant is voor de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte;

c)

ervoor zorgen dat passende biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast ter voorkoming van de verspreiding van die verwekker van de in de lijst opgenomen ziekte naar andere dieren of de mens;

d)

wanneer dit zinvol is om verdere verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen, ervoor zorgen dat de gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten geïsoleerd worden, en dat wordt verhinderd dat zij in contact komen met wilde dieren;

e)

beperking van de verplaatsingen van gehouden dieren, producten en, in voorkomend geval, personen, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid naar of uit de inrichting, levensmiddelen- en diervoederbedrijf, of inrichting voor dierlijke bijproducten of uit enige andere plaats waar die in de lijst opgenomen ziekte wordt vermoed voor te komen, voor zover dit nodig is om de verspreiding daarvan te voorkomen;

f)

alle andere nodige ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de in afdeling 4 van dit hoofdstuk bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, met betrekking tot:

i)

het verrichten van het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit en de toepassing van de in dit lid, onder a) tot en met d), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen op andere inrichtingen, levensmiddelen- en diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of op enige andere locatie;

ii)

het instellen van tijdelijke beperkingszones die zijn afgestemd op het ziekteprofiel;

g)

het inleiden van het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, met betrekking tot de specifieke en gedetailleerde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen naargelang van de in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), op basis van de risico's die dit inhoudt voor:

a)

de betrokken soort of categorie dieren;

b)

het betrokken soort productie.

Artikel 56

Evaluatie en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen

De in artikel 55, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)

worden in voorkomend geval door de bevoegde autoriteit geëvalueerd naar aanleiding van de bevindingen van:

i)

het in artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek;

ii)

het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek;

b)

worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder a).

Afdeling 2

Epidemiologisch onderzoek

Artikel 57

Epidemiologisch onderzoek

1.   De bevoegde autoriteit voert een epidemiologisch onderzoek uit wanneer wordt bevestigd dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), voorkomt bij dieren.

2.   Het in lid 1 bedoelde epidemiologisch onderzoek heeft tot doel:

a)

de vermoedelijke oorsprong van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte en de wijze van verspreiding ervan op te sporen;

b)

de vermoedelijke duur van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte te berekenen;

c)

te bepalen in welke inrichtingen en epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of op welke andere plaatsen dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de verdachte in de lijst opgenomen ziekte geïnfecteerd, geïnfesteerd of besmet kunnen zijn;

d)

informatie te verkrijgen over de verplaatsingen van gehouden dieren, personen, producten, voertuigen en elk ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid gedurende de periode voorafgaande aan de melding van het vermoeden of de bevestiging van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte;

e)

informatie te verkrijgen over de waarschijnlijke verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in het omliggende milieu, inclusief de aanwezigheid en de verspreiding van de vectoren van de ziekte.

Afdeling 3

Bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 58

Officiële bevestiging door de bevoegde autoriteit van een in de lijst opgenomen ziekte, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a)

1.   De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), op de volgende informatie:

a)

de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 54, lid 2;

b)

de voorlopig of eindresultaaten van het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek;

c)

andere beschikbare epidemiologische gegevens.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de voorschriften waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde officiële bevestiging te geven.

Artikel 59

Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten

De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 55, lid 1, en artikel 56 bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat op grond van de informatie, bedoeld in artikel 58, lid 1, of krachtens artikel 58, lid 2, vastgestelde regels, de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), is uitgesloten.

Afdeling 4

Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 60

Door de bevoegde autoriteit te nemen onmiddellijke ziektebestrijdingsmaatregelen

Indien een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren overeenkomstig artikel 58, lid 1, officieel wordt bevestigd wordt:

a)

verklaart de bevoegde autoriteit de inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of iedere andere plaats die getroffen is, onmiddellijk officieel besmet met die in de lijst opgenomen ziekte;

b)

stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een voor die in de lijst opgenomen ziekte passende beperkingszone in;

c)

past de bevoegde autoriteit onmiddellijk het in artikel 43, lid 1, bedoelde noodplan toe teneinde de ziektebestrijdingsmaatregelen ten volle te coördineren.

Artikel 61

Getroffen inrichtingen en andere locaties

1.   In geval van een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren, neemt de bevoegde autoriteit onmiddellijk één of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in een inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten, of op iedere andere plaats bedoeld in artikel 60, onder a), teneinde de verdere verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen:

a)

het opleggen van verplaatsingsbeperkingen voor personen, dieren, producten, voertuigen of alle andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

b)

het doden en de opruiming of het slachten van dieren die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

c)

vernietiging, verwerking, bewerking of behandeling van producten, diervoeder of alle andere stoffen, of de behandeling van uitrusting, vervoermiddelen, planten of plantaardige producten, of water die besmet kunnen zijn, zoals vereist is om te verzekeren dat een ziekteverwekker of vector van de ziekteverwekker is vernietigd;

d)

vaccinatie of behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en artikel 69, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

e)

isolering, quarantaine of behandeling van dieren en producten die waarschijnlijk besmet zijn en bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte;

f)

reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen op de inrichting, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de inrichting voor dierlijke bijproducten of andere locaties die getroffen zijn, om het risico van verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te beperken;

g)

het nemen van een voldoende aantal geschikte monsters om het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek te voltooien;

h)

laboratoriumonderzoek van monsters;

i)

andere passende maatregelen.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen aangewezen zijn, houdt zij rekening met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

het soort productie, en epidemiologische eenheden in de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties;

3.   De bevoegde autoriteit verleent slechts toestemming voor de herbevolking van de betrokken inrichting, of van andere locaties wanneer:

a)

alle dienstige ziektebestrijdingsmaatregelen en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in lid 1, met succes zijn beëindigd;

b)

voldoende tijd is verstreken om te beletten dat de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties, opnieuw worden besmet met de in de lijst opgenomen ziekte die de in lid 1 bedoelde uitbraak heeft veroorzaakt.

Artikel 62

Epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties

1.   De bevoegde autoriteit breidt de in artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen uit tot andere inrichtingen, epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten, of andere plaatsen of vervoermiddelen waar het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek of de uitslagen van klinische of laboratoriumonderzoeken of andere epidemiologische gegevens het vermoeden wekken dat de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waartegen die maatregelen zijn getroffen, daarnaar, daarvan of daardoor wordt verspreid.

2.   Indien uit het in artikel 57, lid 1, bedoelde epidemiologisch onderzoek blijkt dat de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarschijnlijk afkomstig is uit een andere lidstaat of indien het waarschijnlijk is dat die in de lijst opgenomen ziekte zich naar een andere lidstaat heeft verspreid, deelt de bevoegde autoriteit dat onverwijld mee aan die lidstaat en de Commissie.

3.   Ingeval de in lid 2 bedoelde gevallen zich voordoen, werken de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten samen bij een verder epidemiologisch onderzoek en bij de toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 63

Bevoegdheidsdelegatie inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen en andere locaties

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels over de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 61 en 62 in de getroffen en epidemiologisch verbonden inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten en andere locaties moet nemen inzake elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), met inbegrip van bepalingen betreffende de vraag welke van de in artikel 61, lid 1, bedoelde maatregelen ten aanzien van elke in de lijst opgenomen ziekte moeten worden toegepast.

Die nadere regels betreffen:

a)

de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 61, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)

de procedures voor de in artikel 61, lid 1, onder f), bedoelde reiniging, ontsmetting en bestrijding van insecten en knaagdieren of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

c)

de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 61, lid 1, onder g) en h), bedoelde bemonstering en laboratoriumonderzoeken;

d)

de gedetailleerde voorwaarden en voorschriften voor de herbevolking als bedoeld in artikel 61, lid 3;

e)

de in artikel 62 bedoelde noodzakelijke ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in epidemiologisch verbonden inrichtingen, andere locaties en vervoermiddelen.

Artikel 64

Het instellen van beperkingszones door de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit stelt rond de getroffen inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties waar de uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij gehouden dieren is opgetreden, een beperkingszone als bedoeld in artikel 60, onder b), en, in voorkomend geval rekening houdend met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de geografische ligging van de beperkingszone;

c)

de ecologische en hydrologische kenmerken van de beperkingszone;

d)

de meteorologische omstandigheden;

e)

de aanwezigheid, de verspreiding en het type van de vectoren in de beperkingszone;

f)

de resultaten van het epidemiologisch onderzoek, bedoeld in artikel 57, lid 1, en andere studies en epidemiologische gegevens;

g)

de resultaten van laboratoriumonderzoeken;

h)

de toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen;

i)

andere epidemiologische factoren.

De beperkingszone omvat in voorkomend geval een beschermings- en bewakingszone van een bepaalde omvang en configuratie.

2.   De bevoegde autoriteit beoordeelt en onderzoekt de situatie voortdurend en, wanneer dat nodig is ter voorkoming van de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a):

a)

past zij de grenzen van de beperkingszone aan;

b)

stelt zij extra beperkingszones in.

3.   Indien de in lid 1 voorgeschreven beperkingszones op het grondgebied van verschillende lidstaten zijn gelegen, werken de bevoegde autoriteiten van die lidstaten samen om deze in te stellen.

4.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels voor de vaststelling en de aanpassing van beperkingszones, met inbegrip van beschermings- en bewakingszones.

Artikel 65

Ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones

1.   Ter voorkoming van de verdere verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), zorgt debevoegde autoriteit ervoor dat, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in de betrokken beperkingszone één of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen:

a)

identificatie van inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden;

b)

inspecties bij inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden, en zo nodig onderzoeken, bemonsteringen en laboratoriumonderzoeken van de genomen monsters;

c)

oplegging van voorwaarden voor de verplaatsing van personen, dieren, producten, diervoeder, voertuigen of andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen tot de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte in en vanuit de beperkingszones, en voor het vervoer door de beperkingszones;

d)

biobeveiligingsvoorschriften voor:

i)

de productie, verwerking en distributie van producten van dierlijke oorsprong;

ii)

de inzameling en verwijdering van dierlijke bijproducten;

iii)

de winning, opslag en behandeling van levende producten;

e)

vaccinatie en behandeling met andere diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

f)

reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen;

g)

de aanwijzing of, in voorkomend geval, de goedkeuring van een levensmiddelenbedrijf voor het slachten van dieren of het behandelen van producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit de beperkingszone;

h)

de identificatie en traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen van dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong;

i)

andere noodzakelijke biobeveiligings- en risicobeperkingsmaatregelen om het risico van verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te beperken.

2.   De bevoegde autoriteit:

a)

neemt alle nodige maatregelen om personen in de beperkingszone volledig op de hoogte te stellen van de geldende beperkingen en van de aard van de ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)

legt de nodige verplichtingen op aan exploitanten ter voorkoming van de verdere verspreiding van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte.

3.   Wanneer de bevoegde autoriteit bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen, houdt zij rekening met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de soorten productie;

c)

de haalbaarheid, beschikbaarheid en doeltreffendheid van die ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 66

Verplichtingen van exploitanten met betrekking tot verplaatsingen in beperkingszones

1.   In de in artikel 64, lid 1, bedoelde beperkingszones verplaatsen exploitanten gehouden dieren en producten uitsluitend na toestemming en overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit.

2.   Exploitanten die dieren en producten houden in een in artikel 64, lid 1, bedoelde beperkingszone, stellen de bevoegde autoriteit ervan in kennis wanneer zij voornemens zijn gehouden dieren of producten binnen of buiten de betrokken beperkingszone te verplaatsen. Voor zover de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 65, lid 2, onder b), kennisgevingsverplichtingen heeft opgelegd, geven de betrokken exploitanten kennis overeenkomstig deze verplichtingen.

Artikel 67

Bevoegdheidsdelegatie inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast houdende nadere regels over de in artikel 65, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die in beperkingszones moeten worden genomen voor elke in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), met inbegrip van bepalingen betreffende de vraag welke van de in artikel 65, lid 1, bedoelde maatregelen ten aanzien van elke in de lijst opgenomen ziekte moeten worden toegepast.

Die nadere regels betreffen:

a)

de voorwaarden en voorschriften voor de in artikel 65, lid 1, onder a), c), d), e), g), h) en i), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)

de procedures voor de in artikel 65, lid 1, onder f), bedoelde reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

c)

de bewaking die noodzakelijk is na de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen en de in artikel 65, lid 1, onder b), bedoelde laboratoriumonderzoeken;

d)

andere specifieke ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van specifieke in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), te beperken.

Artikel 68

Handhaving van ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones en gedelegeerde handelingen

1.   De bevoegde autoriteit past de in deze afdeling bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen toe totdat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de ziektebestrijdingsmaatregelen die passend zijn voor de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), ten gevolge waarvan de beperkingen zijn ingesteld, zijn uitgevoerd;

b)

de definitieve reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen zijn op passende wijze uitgevoerd voor:

i)

de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast;

ii)

de getroffen soorten gehouden dieren;

iii)

het soort vervoer;

c)

afhankelijk van de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor de ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast en van het betrokken soort inrichting of de betrokken locatie, is in de beperkingszone passende bewaking verricht waaruit blijkt dat die in de lijst opgenomen ziekte is uitgeroeid.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot nadere regels inzake de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit moet nemen met betrekking tot:

a)

de definitieve procedures voor reiniging, ontsmetting, bestrijding van insecten en knaagdieren, of andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen, in voorkomend geval met vermelding van de daartoe gebruikte biociden;

b)

de opzet, de middelen, de methoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de bemonsteringspatronen van de bewaking met het oog op het opnieuw verwerven van de ziektevrije status na de uitbraak;

c)

de herbevolking van de betrokken beperkingszone na voltooiing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de herbevolkingsvoorwaarden van artikel 61, lid 3.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels inzake de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit moet nemen met betrekking tot andere ziektebestrijdingsmaatregelen die noodzakelijk zijn om opnieuw de ziektevrije status te verwerven.

Artikel 69

Noodvaccinatie

1.   Indien dat nodig is voor een doeltreffende bestrijding van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn, kan de bevoegde autoriteit:

a)

een vaccinatieprogramma opstellen;

b)

vaccinatiezones instellen.

2.   Bij haar beslissing over het vaccinatieprogramma en het instellen van vaccinatiezones, als bedoeld in lid 1, houdt de bevoegde autoriteit rekening met:

a)

de voorschriften voor noodvaccinatie in de noodplannen, bedoeld in artikel 43;

b)

de voorschriften voor het gebruik van vaccins in artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47, vastgestelde gedelegeerde handelingen.

3.   De in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde vaccinatiezones voldoen aan de voorschriften inzake risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten en inzake bewaking, neergelegd in krachtens artikel 47, lid 1, onder c) en d), vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Afdeling 5

Wilde dieren

Artikel 70

Wilde dieren

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit van een getroffen lidstaat de aanwezigheid van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), bij wilde dieren vermoedt of officieel bevestigt:

a)

verricht zij, voor zover dat voor die in de lijst opgenomen ziekte relevant is, bewaking van de populatie wilde dieren;

b)

neemt zij de noodzakelijke maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte.

2.   De in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekte kunnen één of meer van de maatregelen van artikel 53 tot en met 69 omvatten en houden rekening met het ziekteprofiel, met welke wilde dieren getroffen zijn en met het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

criteria en procedures voor de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde bewaking in het geval een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), in overeenstemming met artikel 27 is bevestigd;

b)

nadere regels ter aanvulling van de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde maatregelen die moeten worden genomen ter preventie en bestrijding van de ziekte, in het geval een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), officieel is bevestigd.

Wanneer de Commissie die gedelegeerde handelingen vaststelt, houdt zij rekening met het ziekteprofiel en de in de lijst opgenomen soorten voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Afdeling 6

Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie door de commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

Artikel 71

Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen, coördinatie van maatregelen en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 5 (artikelen 53 tot en met 70)

1.   De lidstaten kunnen ziektebestrijdingsmaatregelen nemen ter aanvulling van die van artikel 55, artikel 61, lid 1, artikel 62, artikel 65, leden 1 en 2, en artikel 68, lid 1, en in krachtens artikelen 63 en 67 en artikel 68, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, mits dergelijke maatregelen de bepalingen van deze verordening in acht nemen en noodzakelijk en evenredig zijn om de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), tegen te gaan, rekening houdend met:

a)

de specifieke epidemiologische omstandigheden;

b)

het betrokken soort inrichting, andere betrokken locaties en productie;

c)

de getroffen soorten en categorieën dieren;

d)

economische of sociale omstandigheden.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van:

a)

de door hun bevoegde autoriteit genomen ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 58, 59, 61, 62, 64 en 65, artikel 68, lid 1, artikel 69, artikel 70, leden 1 en 2, en krachtens artikel 63, artikel 67, artikel 68, lid 2, en artikel 70, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handelingen;

b)

eventuele door hen genomen aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1.

3.   De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit en aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de betrokken lidstaat, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epidemiologische situatie, bij uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen voorschrijven in de volgende gevallen:

a)

die ziektebestrijdingsmaatregelen blijken niet geschikt voor de epidemiologische situatie;

b)

de in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), lijkt zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

HOOFDSTUK 2

Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) en c)

Afdeling 1

Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte bij gehouden dieren

Artikel 72

Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

1.   Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren en ingeval is voldaan aan de meldingsverplichting zoals neergelegd in artikel 18, lid 1, nemen de lidstaten, in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 74, lid 1, maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 74, lid 1, onder a), nemen en de overeenkomstig artikel 74, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handelingen uitvoeren om verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en andere locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen.

Artikel 73

Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

1.   Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

2.   Ter uitvoering van het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

a)

officiële dierenartsen een klinisch onderzoek verrichten op een representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte;

b)

officiële dierenartsen passende steekproeven van die gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor onderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen laboratoria;

c)

dergelijke aangewezen laboratoria voeren onderzoeken uit om de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere regels ter aanvulling van de regels betreffende het in lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek.

Artikel 74

Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen door bevoegde autoriteit met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

1.   Indien de bevoegde autoriteit vermoedt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), voorkomt bij gehouden dieren, neemt zij de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, met inachtneming van de nationale voorschriften voor de toegang tot particuliere woningen, in afwachting van de resultaten van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen als bepaald in artikel 79:

a)

toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte vanuit de getroffen gebieden, inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen te beperken;

b)

zo nodig instelling van een epidemiologisch onderzoek, rekening houdend met de regels voor dat in artikel 57, lid 1, vastgelegde onderzoek.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde maatregelen, kan de bevoegde autoriteit in de gevallen bedoeld in dat lid, aanvullende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen nemen, op voorwaarde dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening en met het recht van de Unie.

3.   De voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in leden 1 en 2, zijn passend en evenredig aan het risico dat verbonden is aan de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte, rekening houdend met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de getroffen gehouden dieren;

c)

de gezondheidsstatus van de lidstaat, de zone, het compartiment of de inrichting waar wordt vermoed dat die in de lijst opgenomen ziekte voorkomt;

d)

de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 55, lid 1, en artikel 56 en elke krachtens artikel 55, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling.

4.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot regels voor de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, rekening houdend met het bepaalde in lid 3, ten aanzien van:

a)

de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1, onder a), te voorkomen;

b)

de toepassing van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, onder a), op andere inrichtingen, epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen;

c)

de instelling van tijdelijke beperkingszones die gelet op het ziekteprofiel passend zijn.

Artikel 75

Evaluatie en verlenging van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

De in artikel 74, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen:

a)

worden zo nodig door de bevoegde autoriteit geëvalueerd naar aanleiding van de bevindingen van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en, in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epidemiologisch onderzoek;

b)

worden zo nodig uitgebreid tot andere locaties als bedoeld in artikel 74, lid 4, onder b).

Artikel 76

Verplichtingen van exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen en door de bevoegde autoriteit te nemen maatregelen bij vermoeden van in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c)

1.   Wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), voorkomt in een lidstaat die heeft gekozen voor het uitroeiingsprogramma dat de desbetreffende delen van zijn grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt, bedoeld in artikel 31, lid 2, neemt die lidstaat maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten en andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen de in artikel 72, lid 1, bedoelde passende maatregelen nemen in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

2.   Ingeval de bevoegde autoriteit van een lidstaat de desbetreffende ziekte bij gehouden dieren vermoedt, neemt de bevoegde autoriteit van een lidstaat die heeft gekozen voor de uitroeiing van een in lid 1 bedoelde in de lijst opgenomen ziekte, de volgende maatregelen:

a)

zij verricht onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen ziekte overeenkomstig artikel 73, leden 1 en 2, te bevestigen of uit te sluiten;

b)

zij neemt, in afwachting van de resultaten van het onder a) bedoelde onderzoek en van de toepassing van de in artikel 80, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 74, leden 1 en 2.

3.   De bevoegde autoriteit evalueert de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in lid 2, onder b), en breidt deze uit overeenkomstig artikel 75.

4.   De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn ook van toepassing op lidstaten of zones die een ziektevrije status hebben verkregen, teneinde die status te houden, overeenkomstig artikel 36, of op compartimenten overeenkomstig artikel 37, lid 2.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels ter aanvulling van de regels betreffende:

a)

de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen;

b)

het in lid 2, onder a), bedoelde onderzoek;

c)

de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen, bedoeld in lid 2, onder b).

Afdeling 2

Bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 77

Officiële bevestiging van ziekte door de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit baseert de officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) of c), op de volgende informatie:

a)

de resultaten van de klinische en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 73, lid 2;

b)

in voorkomend geval, het in artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epidemiologisch onderzoek;

c)

andere beschikbare epidemiologische gegevens.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast betreffende de voorschriften waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 bedoelde officiële bevestiging te geven.

Artikel 78

Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer is uitgesloten dat een ziekte voorkomt

De bevoegde autoriteit blijft de in artikel 74, lid 1, artikel 75 en artikel 76, lid 2, onder b), bedoelde voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat de aanwezigheid van de betreffende in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten overeenkomstig artikel 77, lid 1, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde regels.

Afdeling 3

Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren

Artikel 79

Ziektebestrijdingsmaatregelen door de bevoegde autoriteit met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b)

Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij gehouden dieren officieel overeenkomstig artikel 77, lid 1, is bevestigd, neemt de bevoegde autoriteit de volgende maatregelen in een lidstaat, zone of compartiment, voor zover dit voor de uitbraak relevant is:

a)

zij past de ziektebestrijdingsmaatregelen toe zoals die voor die in de lijst opgenomen ziekte zijn neergelegd in het verplichte uitroeiingsprogramma als bedoeld in artikel 31, lid 1; of

b)

indien de lidstaat of zone overeenkomstig artikel 36 of het compartiment overeenkomstig artikel 37 een ziektevrije status heeft verkregen:

i)

zij neemt één of meer van de in de artikelen 53 tot en met 69 bedoelde maatregelen, die in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte, en

ii)

zij vangt, waar nodig, aan met het verplichte uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte.

Artikel 80

Ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c)

1.   Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 77, lid 1, in een lidstaat die heeft gekozen voor een uitroeiingsprogramma dat de desbetreffende delen van zijn grondgebied of zones of compartimenten daarvan bestrijkt, als bedoeld in artikel 31, lid 2, voor zover dit voor die in de lijst opgenomen ziekte relevant is, neemt de bevoegde autoriteit de in het optionele uitroeiingsprogramma vastgelegde ziektebestrijdingsmaatregelen.

2.   De bevoegde autoriteit kan ziektebestrijdingsmaatregelen nemen die een aanvulling vormen op de in lid 1 bedoelde maatregelen, en die één of meer van de maatregelen van de artikelen 53 tot en met 69 omvatten en in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en de volgende aspecten in aanmerking nemen:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de getroffen gehouden dieren;

c)

economische en sociale gevolgen.

3.   Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig artikel 77, lid 1, in een lidstaat die een ziektevrije status heeft verkregen overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, neemt de bevoegde autoriteit teneinde die status te behouden één of meer van de maatregelen bedoeld in de artikelen 53 tot en met 69. Die maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is aan de in de lijst opgenomen ziekte en houden rekening met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de getroffen gehouden dieren;

c)

economische en sociale gevolgen.

Afdeling 4

Wilde dieren

Artikel 81

Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij wilde dieren

Wanneer de bevoegde autoriteit van een getroffen lidstaat het uitbreken van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), bij wilde dieren vermoedt of officieel bevestigt, neemt zij op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in het betrokken gebied of de betrokken zone, voor zover dit voor de uitbraak relevant is, de volgende maatregelen:

a)

zij past de ziektebestrijdingsmaatregelen toe zoals die voor die in de lijst opgenomen ziekte zijn neergelegd in het verplichte uitroeiingsprogramma als bedoeld in artikel 30, lid 1; of

b)

zij vangt aan met een verplicht uitroeiingsprogramma, wanneer het in artikel 31, lid 1, bedoelde uitroeiingsprogramma dat voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, nog niet is toegepast omdat die ziekte eerder niet voorkwam of was uitgeroeid en indien maatregelen voor wilde dieren noodzakelijk zijn om de ziekte te bestrijden en de verspreiding ervan te voorkomen.

Artikel 82

Ziektebestrijdingsmaatregelen voor in de lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij wilde dieren

1.   Ingeval de bevoegde autoriteit vermoedt of officieel bevestigt dat een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), voorkomt bij wilde dieren en de getroffen lidstaat heeft gekozen voor de uitroeiing van de betreffende ziekte, en op voorwaarde dat maatregelen voor wilde dieren zijn gepland in het in artikel 31, lid 2, bedoelde optionele uitroeiingsprogramma dat voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, past de bevoegde autoriteit de voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen in dat optionele uitroeiingsprogramma toe op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat, het betrokken gebied of de betrokken zone, naargelang de relevantie van dat vermoeden of die officiële bevestiging.

2.   De bevoegde autoriteit kan ziektebestrijdingsmaatregelen nemen die een aanvulling vormen op die welke bedoeld zijn in lid 1, en die één of meer van de maatregelen van de artikelen 53 tot en met 69 omvatten en in verhouding staan tot het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en de volgende aspecten in aanmerking nemen:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de getroffen wilde dieren en het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen; en

c)

economische, sociale en milieugevolgen.

3.   Wanneer een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), bij wilde dieren officieel bevestigd is in een lidstaat die een ziektevrije status heeft verkregen overeenkomstig artikel 36 of artikel 37, en teneinde die status te behouden, neemt de bevoegde autoriteit één of meer van de maatregelen bedoeld in de artikelen 53 tot en met 69. Die maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is aan de betreffende in de lijst opgenomen ziekte en houden rekening met:

a)

het ziekteprofiel;

b)

de getroffen wilde dieren en het risico van overdracht van ziekten naar dieren en mensen; en

c)

de relevantie van de aanwezigheid van de ziekte bij wilde dieren voor de gezondheidsstatus van gehouden dieren; en

d)

economische, sociale en milieugevolgen.

Afdeling 5

Coördinatie door de commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften

Artikel 83

Coördinatie van maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere voorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 4

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van:

a)

de ziektebestrijdingsmaatregelen van hun bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 77, lid 1, en de artikelen 78, 79 en 81, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b);

b)

de ziektebestrijdingsmaatregelen van hun bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 77, lid 1, artikel 78, artikel 80, lid 1, en artikel 82, en de krachtens artikel 77, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen betreffende een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c);

2.   De Commissie evalueert de ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit, en kan onder voorwaarden die passend zijn voor de epidemiologische situatie, door middel van uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn voor een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b) of c), bijzondere voorschriften inzake ziektebestrijdingsmaatregelen vaststellen, wanneer:

a)

die ziektebestrijdingsmaatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit niet geschikt worden bevonden voor de epidemiologische situatie;

b)

in voorkomend geval, die in de lijst opgenomen ziekte zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen lijkt te verspreiden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in van artikel 9, lid 1, onder b) of c), die een nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 266, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.

DEEL IV

REGISTRATIE, ERKENNING, TRACEERBAARHEID EN VERPLAATSINGEN

TITEL I

LANDDIEREN, LEVENDE PRODUCTEN EN VAN LANDDIEREN AFKOMSTIGE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

HOOFDSTUK 1

Registratie, erkenning, documentatie en registers

Afdeling 1

Registratie van inrichtingen en bepaalde soorten exploitanten

Artikel 84

Verplichting voor de exploitanten om inrichtingen te registreren

1.   Exploitanten van inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar levende producten worden gewonnen, geproduceerd, behandeld of opgeslagen, moeten met het oog op de registratie van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 93, alvorens zij die activiteiten aanvatten:

a)

de bevoegde autoriteit in kennis stellen van alle soortgelijke inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

b)

de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken over:

i)

de naam en het adres van de betrokken exploitant;

ii)

de locatie van de inrichting en een beschrijving van de voorzieningen ervan;

iii)

de categorieën, soorten en aantallen of hoeveelheden van de gehouden landdieren of levende producten die zij voornemens zijn te houden in de inrichting en de capaciteit van de inrichting;

iv)

het soort inrichting; en

v)

andere aspecten van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is.

2.   De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)

wijzigingen in de desbetreffende inrichting wat de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten betreft;

b)

de stopzetting van de activiteiten door de betrokken exploitant of van de betrokken inrichting.

3.   Inrichtingen die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 94, lid 1, hoeven de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet te verstrekken.

Artikel 85

Afwijkingen van de verplichting voor exploitanten om inrichtingen te registreren

In afwijking van artikel 84, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën inrichtingen die geen significant risico inhouden van de registratieverplichting vrijstellen, als bedoeld in een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 86, lid 2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

Artikel 86

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de verplichting voor exploitanten om inrichtingen te registreren

1.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie van inrichtingen, als bedoeld in artikel 84, lid 1, met inbegrip van de termijnen waarbinnen dergelijke informatie moet worden verstrekt.

2.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten inrichtingen die overeenkomstig artikel 85 door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie op basis van:

a)

de soorten, categorieën en aantallen gehouden landdieren en levende producten die in de desbetreffende inrichting aanwezig zijn en de capaciteit van die inrichting;

b)

het soort inrichting; en

c)

de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit de inrichting.

3.   De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 87

Registratieverplichtingen van vervoerders van gehouden hoefdieren, en gedelegeerde handelingen

1.   Vervoerders van gehouden hoefdieren die zich bezighouden met het vervoer van deze dieren tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land, verrichten de volgende handelingen met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 93 alvorens zij die activiteiten aanvatten:

a)

de bevoegde autoriteit in kennis stellen van hun activiteiten;

b)

die bevoegde autoriteit informatie verstrekken over:

i)

de naam en het adres van de betrokken vervoerder;

ii)

de categorieën, soorten en aantallen van de geplande te vervoeren gehouden hoefdieren;

iii)

het soort vervoer;

iv)

het vervoermiddel.

2.   De in lid 1 bedoelde vervoerders stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)

wijzigingen met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten;

b)

stopzetting van de vervoersactiviteiten.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvulling van de regels van lid 1 van dit artikel waarbij andere soorten vervoerders waarvan de vervoersactiviteit specifieke en significante risico's voor bepaalde soorten of categorieën dieren inhoudt, verplicht worden om de voor de registratie van hun activiteiten vereiste informatie te verstrekken.

Artikel 88

Afwijkingen van de registratieverplichting voor vervoerders van gehouden hoefdieren

In afwijking van artikel 87, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën vervoerders waarvan de vervoersactiviteit geen significant risico inhoudt van de registratieverplichting vrijstellen, als bedoeld in een overeenkomstig artikel 89, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

Artikel 89

Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de registratieverplichting voor vervoerders

1.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die vervoerders moeten verstrekken voor de registratie van hun activiteit, bedoeld in artikel 87, leden 1 en 3, met inbegrip van de termijnen waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.

2.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten vervoerders die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de registratieverplichting overeenkomstig artikel 86, op basis van:

a)

de afstanden waarover zij de desbetreffende gehouden hoefdieren vervoeren; en

b)

de categorieën, soorten en aantallen gehouden hoefdieren die zij vervoeren.

3.   De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 90

Registratieverplichting voor onafhankelijk van een inrichting werkende exploitanten van verzamelingen

1.   Exploitanten van onafhankelijk van een inrichting werkende verzamelingen van gehouden hoefdieren en pluimvee, met inbegrip van de personen die dieren kopen en verkopen, verstrekken met het oog op hun registratie overeenkomstig artikel 93, alvorens zij met hun activiteiten aanvangen, aan de bevoegde autoriteit informatie over:

a)

de naam en het adres van de betrokken exploitant;

b)

de soorten en categorieën gehouden hoefdieren en pluimvee waarop hun activiteit betrekking heeft;

2.   De in lid 1 bedoelde exploitanten stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)

wijzigingen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde aspecten;

b)

stopzetting van de activiteit door de betrokken exploitant.

Artikel 91

Afwijkingen van de registratieverplichting voor exploitanten van verzamelingen

In afwijking van artikel 90, lid 1, kunnen de lidstaten bepaalde categorieën exploitanten van verzamelingen die geen significant risico inhouden, vrijstellen van de registratieverplichting als bedoeld in een overeenkomstig artikel 92, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke vrijstellingen.

Artikel 92

Uitvoeringsbevoegdheden betreffende de registratieverplichting voor exploitanten van verzamelingen

1.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vaststellen met betrekking tot de gegevens die exploitanten moeten verstrekken voor de registratie, als bedoeld in artikel 90, lid 1, met inbegrip van de termijnen waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.

2.   De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, regels vast met betrekking tot de soorten exploitanten die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de registratieverplichting overeenkomstig artikel 91, mits de activiteit van dergelijke exploitanten geen significant risico inhoudt en op basis van de soorten, categorieën en aantallen gehouden landdieren waarop hun activiteit betrekking heeft.

3.   De in dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 93

Verplichting voor de bevoegde autoriteit met betrekking tot registratie

Een bevoegde autoriteit registreert:

a)

inrichtingen in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken exploitant de overeenkomstig artikel 84, lid 1, vereiste informatie heeft verstrekt;

b)

vervoerders in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken vervoerder de overeenkomstig artikel 87, leden 1 en 3, vereiste informatie heeft verstrekt;

c)

onafhankelijk van een inrichting werkende exploitanten van verzamelingen in het register, bedoeld in artikel 101, lid 1, indien de betrokken exploitant de overeenkomstig artikel 90, lid 1, vereiste informatie heeft verstrekt.

De bevoegde autoriteit kent aan elke in de punten a), b) of c) van de eerste alinea bedoelde inrichting, vervoerder en exploitant een uniek registratienummer toe.

Afdeling 2

Erkenning van bepaalde soorten inrichtingen

Artikel 94

Erkenning van bepaalde inrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.   De exploitanten van de volgende soorten inrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning in overeenkomstig artikel 96, lid 1, en beginnen hun activiteiten pas wanneer hun inrichting overeenkomstig artikel 97, lid 1, is erkend;

a)

inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren en pluimvee van waaruit die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat of die dieren ontvangen uit een andere lidstaat;

b)

inrichtingen voor levende producten voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen, van waaruit levende producten van die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat;

c)

broederijen van waaruit broedeieren of pluimvee worden verplaatst naar een andere lidstaat;

d)

inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden van waaruit pluimvee dat bestemd is voor andere doeleinden dan de slacht of het uitbroeden van eieren wordt vervoerd naar een andere lidstaat;

e)

elke andere soort inrichting voor gehouden landdieren die een significant risico inhoudt en erkenning behoeft op grond van regelgeving in een krachtens lid 3, onder b), vastgestelde gedelegeerde handeling.

2.   De exploitanten beëindigen de activiteiten in een inrichting, als bedoeld in lid 1, wanneer:

a)

de erkenning overeenkomstig artikel 100, lid 2, door de bevoegde autoriteit wordt ingetrokken of geschorst; of

b)

in geval van een voorwaardelijke erkenning overeenkomstig artikel 99, lid 3, de desbetreffende inrichting niet voldoet aan de overblijvende voorwaarden van artikel 99, lid 3, en geen definitieve erkenning krijgt krachtens artikel 97, lid 1.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

afwijkingen van de verplichting voor exploitanten van de soorten inrichtingen, bedoeld in lid 1, onder a) tot en met d), om bij de bevoegde autoriteit erkenning aan te vragen, wanneer die inrichtingen geen significant risico inhouden;

b)

de soorten inrichtingen die overeenkomstig lid 1, onder e), moeten worden erkend;

c)

bijzondere regels voor de beëindiging van de activiteiten van inrichtingen voor levende producten, bedoeld in lid 1, onder b).

4.   Bij de vaststelling van in lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen, hanteert de Commissie de volgende criteria:

a)

de soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

b)

het aantal soorten en het aantal gehouden landdieren of levende producten in een inrichting;

c)

het soort inrichting en het soort productie; en

d)

de verplaatsingen van gehouden landdieren of levende producten naar en uit die soorten inrichtingen.

Artikel 95

Erkenning van de status van geconsigneerde inrichtingen

De exploitanten van inrichtingen die de status van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen:

a)

dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 96, lid 1;

b)

verplaatsen gehouden dieren pas naar of uit hun inrichting als bedoeld in de voorschriften van artikel 137, lid 1, en in de krachtens artikel 137, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, nadat hun inrichting van de bevoegde autoriteit de erkenning van die status heeft verkregen overeenkomstig de artikelen 97 en 99.

Artikel 96

Plicht van exploitanten tot het verstrekken van informatie voor het verkrijgen van een erkenning en uitvoeringshandelingen

1.   Bij hun aanvraag tot erkenning van hun inrichting overeenkomstig artikel 94, lid 1, en artikel 95, onder a), verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit informatie betreffende:

a)

de naam en het adres van de betrokken exploitant;

b)

de locatie van de betrokken inrichting en een beschrijving van de voorzieningen ervan;

c)

de categorieën, de soorten en het aantal gehouden landdieren of levende producten die relevant zijn voor de erkenning die worden gehouden in de inrichting;

d)

het soort inrichting;

e)

andere aspecten in verband met de specifieke kenmerken van de inrichting die relevant zijn voor de beoordeling van enig daarmee verbonden risico.

2.   De in lid 1 bedoelde exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van:

a)

wijzigingen in de inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) of c), bedoelde aspecten;

b)

de stopzetting van de activiteiten door de betrokken exploitant of inrichting.

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen met betrekking tot de informatie die de exploitanten overeenkomstig lid 1 moeten verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun inrichtingen, en de termijnen waarbinnen de in lid 1 en lid 2, onder b), bedoelde informatie moet worden verstrekt.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 97

Verlening van en voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen en gedelegeerde handelingen

1.   De bevoegde autoriteiten verlenen inrichtingen slechts de in artikel 94, lid 1, en artikel 95, onder a), bedoelde erkenning wanneer deze inrichtingen:

a)

voor zover van toepassing, voldoen aan de volgende voorschriften betreffende:

i)

quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen, rekening houdend met de voorschriften, bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), en de regels vastgesteld krachtens artikel 10, lid 2;

ii)

bewakingsvoorschriften als bedoeld in artikel 24 en, indien van toepassing, voor het betrokken soort inrichting en het daarmee verbonden risico, bedoeld in artikel 25;

iii)

documentatie als bedoeld in de artikelen 102 en 103 en in de krachtens de artikelen 106 en 107 vastgestelde regels;

b)

beschikken over voorzieningen en uitrusting die:

i)

geschikt zijn om het risico op het binnenbrengen en het verspreiden van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen, rekening houdend met het betrokken soort inrichting;

ii)

voldoende capaciteit hebben voor het betrokken aantal gehouden landdieren of volume levende producten;

c)

geen onaanvaardbaar risico voor verspreiding van ziekten inhouden, rekening houdend met de geldende risicobeperkingsmaatregelen;

d)

beschikken over goed opgeleid personeel voor de activiteit van de betrokken inrichting;

e)

voorzien zijn van een systeem waarmee de betrokken exploitant aan de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de punten a) tot en met d) worden nageleefd.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot:

a)

quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen als bedoeld in lid 1, onder a), i);

b)

bewaking als bedoeld in lid 1, onder a), ii);

c)

voorzieningen en uitrusting als bedoeld in lid 1, onder b);

d)

de verantwoordelijkheid, vakkundigheid en gespecialiseerde opleiding van het personeel en de dierenartsen, bedoeld in lid 1, onder d), voor de activiteit van inrichtingen voor levende producten en inrichtingen voor verzamelingen van hoefdieren en pluimvee;

e)

het nodige toezicht door de bevoegde autoriteit op inrichtingen van levende producten en inrichtingen voor verzamelingen van hoefdieren en pluimvee.

3.   Bij de vaststelling van de uitvoeringsregels voor de overeenkomstig lid 2 vast te stellen gedelegeerde handelingen, baseert de Commissie zich op de volgende aspecten:

a)

de risico's die met elk soort inrichting verbonden zijn;

b)

de soorten en categorieën gehouden landdieren in de inrichting die relevant zijn voor de erkenning;

c)

het betrokken soort productie;

d)

typische verplaatsingspatronen voor het soort inrichting en voor de soorten en de categorieën dieren die in deze inrichtingen worden gehouden.

Artikel 98

Toepassingsgebied van de erkenning van inrichtingen

Bij de overeenkomstig artikel 97, lid 1, verleende erkenning van een inrichting op grond van een overeenkomstig artikel 94, lid 1, of artikel 95, onder a), ingediende aanvraag bepaalt de bevoegde autoriteit uitdrukkelijk:

a)

voor welke van de soorten inrichtingen, bedoeld in artikel 94, lid 1, en artikel 95, en de krachtens artikel 94, lid 3, onder b), vastgestelde regels, de erkenning geldig is;

b)

voor welke soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten van die soorten de erkenning geldig is.

Artikel 99

Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit stelt procedures op die exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen voor de erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 94, lid 1, artikel 95 of artikel 96, lid 1.

2.   Na ontvangst van een aanvraag tot erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 94, lid 1, of artikel 95, onder a), verricht de bevoegde autoriteit een inspectiebezoek ter plaatse.

3.   Indien aan de in artikel 97 en de in leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde voorschriften is voldaan, verleent de bevoegde autoriteit de erkenning.

4.   In het geval waarin een instelling niet voldoet aan alle in artikel 97 genoemde voorwaarden voor de erkenning, kan de bevoegde autoriteit een voorwaardelijke erkenning geven, als op basis van de aanvraag van de betrokken exploitant en het daaropvolgende inspectiebezoek ter plaatse als bedoeld in lid 2 van dit artikel blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voornaamste voorschriften die voldoende garanties bieden dat de inrichting geen significant risico vormt.

5.   Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 4 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft verleend, verleent zij de definitieve erkenning pas na een volgende inspectie ter plaatse, die wordt uitgevoerd binnen drie maanden na de voorwaardelijke erkenning, of na de ontvangst binnen drie maanden na die datum van documentatie van de exploitant, waaruit blijkt dat de inrichting voldoet aan alle voorwaarden voor de erkenning als bedoeld in artikel 97, lid 1, en in de krachtens artikel 97, lid 2, vastgestelde regels.

Indien uit de inspectie ter plaatse of uit de in de eerste alinea bedoelde documentatie blijkt dat de inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan alle voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke erkenning verlengen. De voorwaardelijke erkenning mag echter in totaal niet meer dan zes maanden geldig zijn.

Artikel 100

Herziening, schorsing en intrekking van erkenningen door de bevoegde autoriteit

1.   De bevoegde autoriteit evalueert de erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de artikelen 97 en 99 met passende tussenpozen op basis van het risico.

2.   Indien een bevoegde autoriteit bij een inrichting ernstige tekortkomingen vaststelt inzake de naleving van de vereisten van artikel 97, lid 1, en van de krachtens artikel 97, lid 2, vastgestelde regels en indien de exploitant van die inrichting geen afdoende garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden verholpen, leidt de bevoegde autoriteit de procedure tot intrekking van de erkenning van de inrichting in.

De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting slechts opschorten in plaats van intrekken, indien de exploitant kan garanderen die tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.

3.   Een overeenkomstig lid 2 opgeschorte of ingetrokken erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting van toepassing zijn.

Afdeling 3

Door de bevoegde autoriteit gehouden registers

Artikel 101

Door de bevoegde autoriteit te houden registers

1.   Elke bevoegde autoriteit legt registers aan en houdt daarin actuele gegevens bij over:

a)

alle inrichtingen en exploitanten die overeenkomstig artikel 93 bij haar zijn geregistreerd;

b)

alle inrichtingen die overeenkomstig de artikelen 97 en 99 door haar zijn erkend.

Zij maakt de in de punten a) en b) van de eerste alinea bedoelde registers toegankelijk voor de Commissie en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten voor zover de daarin vervatte informatie relevant is voor de verplaatsingen van gehouden landdieren en levende producten daarvan tussen de lidstaten.

Zij maakt het in punt b) van de eerste alinea bedoelde register van erkende inrichtingen toegankelijk voor het publiek voor zover de daarin vervatte informatie relevant is voor de verplaatsingen van gehouden landdieren en levende producten daarvan tussen de lidstaten.

2.   Wanneer dit passend en relevant is, kan een bevoegde autoriteit de in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde registratie en de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde erkenningen combineren met een registratie voor andere doeleinden.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de in de registers te vermelden nadere gegevens als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), en de toegankelijkheid van het register voor het publiek, bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder b).

Afdeling 4

Documentatie

Artikel 102

Documentatieverplichtingen voor exploitanten van andere inrichtingen dan inrichtingen voor levende producten

1.   De exploitanten van inrichtingen die moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 93, of die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 97, lid 1, zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

de soorten, de categorieën, het aantal en, in voorkomend geval, de identificatie van in hun inrichting gehouden landdieren;

b)

de verplaatsingen van gehouden landdieren van en naar hun inrichting, naargelang het geval onder vermelding van:

i)

de plaats van herkomst en de plaats van bestemming;

ii)

de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

c)

de documenten die gehouden landdieren die in hun inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), artikel 117, onder b), artikel 143, leden 1 en 2, artikel 164, lid 2, en de krachtens artikelen 118 en 120 en artikel 144, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regels;

d)

het sterftecijfer van in hun inrichting gehouden landdieren;

e)

biobeveiligingsmaatregelen, bewaking, behandelingen, testresultaten en ander relevante gegevens indien van toepassing voor:

i)

de soorten en categorieën in de inrichting gehouden landdieren;

ii)

het soort productie;

iii)

het soort en de grootte van de inrichting;

f)

de resultaten van de diergezondheidsinspecties die op grond van artikel 25, lid 1, zijn vereist.

De documentatie wordt bewaard en bijgehouden op papier of in elektronische vorm.

2.   Inrichtingen die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.

3.   De exploitanten van inrichtingen bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie in hun betrokken inrichting en:

a)

stellen die op verzoek onmiddellijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)

bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

4.   In afwijking van lid 3 kunnen exploitanten worden vrijgesteld van de verplichting documentatie betreffende enkele of alle in lid 1 bedoelde gegevens bij te houden, wanneer de betrokken exploitant:

a)

voor de desbetreffende soort toegang heeft tot het in artikel 109 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestand en het gegevensbestand reeds de in de documentatie op te nemen informatie bevat; en

b)

de bijgewerkte informatie rechtstreeks in het geautomatiseerde gegevensbestand laat opnemen.

Artikel 103

Documentatieverplichtingen voor inrichtingen voor levende producten

1.   De exploitanten van inrichtingen voor levende producten zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

het ras, de leeftijd, de identificatie en de gezondheidsstatus van de voor de productie van levende producten gebruikte donordieren;

b)

het tijdstip en de plaats van winning, en de verwerking en opslag van de gewonnen, geproduceerde of verwerkte levende producten;

c)

de identificatie van de levende producten en nadere gegevens over hun bestemming, indien die beschikbaar zijn;

d)

de documenten die levende producten die in de desbetreffende inrichting aankomen of die verlaten, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 162, artikel 164, lid 2, en krachtens artikel 162, leden 3 en 4, vastgestelde regels;

e)

indien relevant, de resultaten van klinische en laboratoriumonderzoeken;

f)

de gebruikte laboratoriumtechnieken.

2.   Inrichtingen die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.

3.   De exploitanten van inrichtingen voor levende producten bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie in hun inrichting en:

a)

stellen die op verzoek onmiddellijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)

bewaren die gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 104

Documentatieverplichtingen voor vervoerders

1.   Vervoerders zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

de door hen aangedane inrichtingen;

b)

de categorieën, soorten en het aantal vervoerde gehouden landdieren;

c)

de reiniging, ontsmetting en desinfestatie van de gebruikte vervoermiddelen;

d)

nadere gegevens over de documenten die de betrokken dieren begeleiden, met inbegrip van de documentnummers.

De documentatie wordt bijgehouden en bewaard in papieren of elektronische vorm.

2.   Vervoerders die een gering risico voor verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden van alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1.

3.   De vervoerders bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde documentatie:

a)

op een dusdanige wijze dat de bevoegde autoriteit er op haar verzoek onmiddellijk toegang toe kan krijgen;

b)

gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 105

Documentatieverplichtingen voor de exploitanten van verzamelingen

1.   Exploitanten van verzamelingen, die onderworpen zijn aan de registratieverplichting neergelegd in artikel 93, zorgen voor het bewaren en bijhouden van documentatie, die ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

de soorten, de categorieën, de aantallen en de identificatie van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen;

b)

de verplaatsingen van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naargelang het geval onder vermelding van:

i)

de plaats van oorsprong en de plaats van bestemming;

ii)

de data waarop deze verplaatsingen plaatsvinden;

c)

de documenten die gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen te vergezellen overeenkomstig artikel 112, onder b), artikel 113, lid 1, onder b), artikel 114, lid 1, onder c), artikel 115, onder b), artikel 117, onder b), artikel 143, leden 1 en 2, artikel 164, lid 2, en krachtens de artikelen 118 en 120 en artikel 144, lid 1, onder b) en c), vastgestelde regels;

d)

het sterftecijfer van gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen;

e)

biobeveiligingsmaatregelen, bewaking, behandelingen, testresultaten en andere relevante gegevens indien van toepassing voor de soorten en categorieën gehouden landdieren die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

De documentatie wordt bewaard en bijgehouden op papier of in elektronische vorm.

2.   Exploitanten die een gering risico op verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten inhouden, kunnen door de betrokken lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om documentatie bij te houden over alle of een deel van de informatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

3.   De exploitanten:

a)

stellen de in lid 1 bedoelde documentatie op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit;

b)

bewaren deze documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit voor te schrijven minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen.

Artikel 106

Bevoegdheidsdelegatie inzake documentatie

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 264 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot regels ter aanvulling van de documentatievoorschriften van de artikelen 102, 103, 104 en 105 inzake:

a)

gegevens die moeten worden bijgehouden ter aanvulling van de gegevens, bedoeld in artikel 102, lid 1, artikel 103, lid 1, artikel 104, lid 1 en artikel 105, lid 1;

b)

aanvullende documentatievoorschriften met betrekking tot levende producten die zijn gewonnen, geproduceerd of verwerkt in een inrichting voor levende producten, nadat deze inrichting haar activiteiten heeft beëindigd.

2.   Bij de vaststelling van de regels voor de gedelegeerde handelingen, als bedoeld in lid 1, baseert de Commissie zich op de volgende aspecten:

a)

de risico's die met elk soort inrichting of activiteit verbonden zijn;

b)

de soorten en categorieën gehouden landdieren of levende producten die zich in de betrokken inrichting bevinden of worden vervoerd naar of uit die inrichting;

c)

het soort productie in de inrichting of het soort activiteit;

d)

de typische verplaatsingspatronen en de betrokken categorieën dieren;

e)

het aantal gehouden landdieren of het volume levende producten waarvoor de betrokken exploitant verantwoordelijk is.

Artikel 107

Uitvoeringsbevoegdheid met betrekking tot vrijstellingen van de documentatievoorschriften

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen regels vaststellen betreffende de soorten inrichtingen en exploitanten die door de lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de bij de artikelen 102, 103, 104 en 105 vastgestelde documentatievoorschriften wat betreft:

a)

inrichtingen of exploitanten die een klein aantal gehouden landdieren of een kleine hoeveelheid levende producten houden, daarmee werken of deze vervoeren;

b)

de soorten of categorieën gehouden landdieren of levende producten.

Bij de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen baseert de Commissie zich op de in artikel 106, lid 2, neergelegde criteria.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 266, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK 2

Traceerbaarheidsvoorschriften voorgehouden landdieren en levende producten

Afdeling 1

Gehouden landdieren

Artikel 108

Verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de vaststelling van een identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren

1.   De lidstaten beschikken over een identificatie- en registratiesysteem voor de soorten gehouden landdieren waarvoor een dergelijk systeem krachtens deze verordening en op grond daarvan vastgestelde regels is vereist. Een dergelijk systeem voorziet, in voorkomend geval, in de registratie van de verplaatsingen van die dieren.

2.   Bij het opzetten van het in lid 1 bedoelde systeem houden de lidstaten rekening met:

a)

de betrokken soorten of categorieën gehouden landdieren;

b)

het aan die soort of categorie verbonden risico.

3.   Het in lid 1 bedoelde systeem bevat de volgende elementen:

a)

de middelen om gehouden landdieren individueel of groepsgewijs te identificeren;

b)

de in artikel 110 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor het identificeren en traceren van gehouden landdieren;

c)

actuele documentatie in inrichtingen als bedoeld in artikel 102, lid 1, onder a) en b);

d)

een in artikel 109, lid 1, bedoeld geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren.

4.   Het in lid 1 bedoelde systeem wordt zo ontworpen dat:

a)

de efficiënte toepassing van de in deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten is gewaarborgd;

b)

de traceerbaarheid van gehouden landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in de Unie wordt vergemakkelijkt;

c)

de efficiënte interoperabiliteit, de integratie en de compatibiliteit van de elementen van dat systeem zijn gewaarborgd;

d)

wordt gewaarborgd dat het systeem, voor zover nodig, is aangepast aan:

i)

het in artikel 22 bedoelde geautomatiseerd informatiesysteem voor melding en rapportage in de Unie;

ii)

het TRACES-systeem;

e)

er met betrekking tot de verschillende onder het systeem vallende diersoorten een samenhangende aanpak wordt gewaarborgd.

5.   De lidstaten kunnen, wanneer dat passend is:

a)

het gehele of een deel van het in lid 1 bedoelde systeem gebruiken voor andere doeleinden dan die van lid 4, onder a) en b);

b)

de in artikel 110 bedoelde identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten samenvoegen met de diergezondheidscertificaten of documenten met de eigen verklaring, bedoeld in artikel 143, leden 1 en 2, en in artikel 151, lid 1, en met krachtens artikel 144, lid 1, onder b) en c), en artikel 151, leden 3 en 4, vastgestelde regels;

c)

een andere autoriteit aanwijzen of een andere instantie of een natuurlijke persoon machtiging verlenen om de praktische toepassing van het in lid 1 van dit artikel bedoelde identificatie- en registratiesysteem te waarborgen, waaronder het afgeven van identificatiedocumenten en het opstellen van modellen, bedoeld in artikel 110, lid 1, onder a), b) en c).

Artikel 109

Verplichting voor de lidstaten om een geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren op te zetten en bij te houden

1.   De lidstaten zetten een geautomatiseerd gegevensbestand op, en houden het bij, voor het opslaan van ten minste:

a)

de volgende gegevens in verband met gehouden dieren die tot een rundersoort behoren:

i)

hun individuele identificatie, bedoeld in artikel 112, onder a);