Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002F0584

2002/584/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten - Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit

PB L 190 van 18/07/2002, p. 1–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 28/03/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2002/584/oj

32002F0584

2002/584/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten - Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit

Publicatieblad Nr. L 190 van 18/07/2002 blz. 0001 - 0020


Kaderbesluit van de Raad

van 13 juni 2002

betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten

(2002/584/JBZ)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 35, moet voor personen die na een definitieve veroordeling aan de rechtspleging proberen te ontkomen, de formele uitleveringsprocedure tussen de lidstaten worden afgeschaft en moeten voor personen die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben begaan, de uitleveringsprocedures worden versneld.

(2) Het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechterlijke beslissingen zoals vermeld in punt 37 van de conclusies van de Europese Raad van Tampere, dat door de Raad is aangenomen op 30 november 2000(3), bevat de wederzijdse tenuitvoerlegging van aanhoudingsbevelen.

(3) Alle of sommige lidstaten zijn partij bij verdragen inzake uitlevering, waaronder het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 en het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977. De noordse landen hebben identiek geformuleerde uitleveringswetten vastgesteld.

(4) Daarnaast hebben de lidstaten de drie akten goedgekeurd, welke geheel of gedeeltelijk op uitlevering betrek-king hebben en die deel uitmaken van het acquis van de Unie: de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappe-lijke grenzen (in betrekkingen tussen de lidstaten die partij bij die overeenkomst zijn)(4), de Overeenkomst van 10 maart 1995 aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie(5), en de Overeenkomst van 27 september 1996 betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie(6).

(5) De opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te worden, brengt mee dat uitlevering tussen de lidstaten moet worden afgeschaft en vervangen door een regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten. Met de invoering van een nieuwe en vereenvoudigde regeling van overlevering van veroordeelde of verdachte personen ter fine van tenuitvoerlegging van strafrechterlijke beslissingen en vervolging kan tevens een oplossing worden gevonden voor de complexiteit en het tijdverlies die inherent zijn aan de huidige uitleveringsprocedures. De klassieke samenwerking die tot dusverre in de betrekkingen tussen de lidstaten overheerste, moet worden vervangen door een vrij verkeer van beslissingen in strafzaken, zowel in de onderzoeks- als in de berechtingsfase, in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

(6) Het Europees aanhoudingsbevel waarin dit kaderbesluit voorziet, vormt de eerste tastbare toepassing op strafrechtelijk gebied van het beginsel van wederzijdse erkenning, welk beginsel de Europese Raad als hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking beschouwt.

(7) Daar de beoogde vervanging van het multilaterale uitleveringsstelsel, gebaseerd op het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 niet voldoende door de lidstaten op unilaterale wijze kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de dimensie en effecten ervan beter op het niveau van de Unie haar beslag kan krijgen, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 5 van het EGVerdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals in laatstgenoemd artikel neergelegd, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(8) Beslissingen over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel mogen pas worden genomen na een toereikende controle, hetgeen betekent dat een rechterlijke autoriteit van de lidstaat waar de gezochte persoon is aangehouden, dient te beslissen of deze al dan niet wordt overgeleverd.

(9) De rol van de centrale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet beperkt blijven tot het verlenen van praktische en administratieve bijstand.

(10) De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel berust op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. De toepassing ervan kan slechts worden opgeschort in geval van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, lid 1, en volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van dat Verdrag.

(11) De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel dient in de onderlinge betrekkingen van de lidstaten in de plaats te treden van alle eerdere rechtsinstrumenten inzake uitlevering, met inbegrip van de uitleveringsbepalingen van titel III van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

(12) Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die worden erkend bij artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(7), met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de overlevering kan worden geweigerd van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op vervolging of bestraffing van die persoon op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid of dat de positie van die persoon kan worden aangetast om een van deze redenen.

Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende het recht op een eerlijke rechtsgang, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media, onverlet.

(13) Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar dan wel uitgeleverd aan een staat waarin een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen.

(14) Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens geratificeerd. De bij de toepassing van dit kaderbesluit verwerkte persoonsgegevens dienen in overeenstemming met de beginselen van dit Verdrag te worden beschermd,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Verplichting tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel

1. Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel.

2. De lidstaten verbinden zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen.

3. Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast.

Artikel 2

Toepassingsgebied van het Europees aanhoudingsbevel

1. Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, met een maximum van ten minste twaalf maanden of, wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden.

2. Tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat:

- deelneming aan een criminele organisatie,

- terrorisme,

- mensenhandel,

- seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

- illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

- illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

- corruptie,

- fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,

- witwassen van opbrengsten van misdrijven,

- vervalsing met inbegrip van namaak van de euro,

- informaticacriminaliteit,

- milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten,

- hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,

- moord en doodslag, zware mishandeling,

- illegale handel in menselijke organen en weefsels,

- ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

- racisme en vreemdelingenhaat,

- georganiseerde of gewapende diefstal,

- illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

- oplichting,

- racketeering en afpersing,

- namaak van producten en productpiraterij,

- vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

- vervalsing van betaalmiddelen,

- illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

- illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,

- handel in gestolen voertuigen,

- verkrachting,

- opzettelijke brandstichting,

- misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,

- kaping van vliegtuigen/schepen,

- sabotage.

3. De Raad kan te allen tijde met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie besluiten andere categorieën van strafbare feiten aan de lijst van lid 2 van dit artikel toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het door de Commissie overeenkomstig artikel 34, lid 3, ingediende verslag of deze lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.

4. Ten aanzien van andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde strafbare feiten kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het Europees aanhoudingsbevel berust op een naar het recht van de uitvoerende lidstaat strafbaar feit, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.

Artikel 3

Gronden tot verplichte weigering van de tenuitvoerlegging

De rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, hierna "de uitvoerende rechterlijke autoriteit" genoemd, weigert de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel in de volgende gevallen:

1. het strafbaar feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, valt in de uitvoerende staat onder een amnestie en deze staat was krachtens zijn strafwetgeving bevoegd om dat strafbaar feit te vervolgen;

2. uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon onherroepelijk door een lidstaat is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, in geval van veroordeling, de sanctie is ondergaan of op dat tijdstip wordt ondergaan dan wel niet meer kan worden uitgevoerd volgens het recht van de veroordelende lidstaat;

3. de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, kan krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat op grond van zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor de feiten die aan dit bevel ten grondslag liggen.

Artikel 4

Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging

De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren in de volgende gevallen:

1. in een van de in artikel 2, lid 4, bedoelde gevallen is het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt naar het recht van de uitvoerende lidstaat niet strafbaar; terzake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet worden geweigerd op grond van het feit dat de uitvoerende lidstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende lidstaat;

2. de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt in de uitvoerende lidstaat vervolgd wegens het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt;

3. de uitvoerende rechterlijke autoriteiten van de lidstaat hebben besloten geen vervolging in te stellen wegens het strafbaar feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, of een ingestelde vervolging te staken, dan wel wanneer in een lidstaat tegen de gezochte persoon voor dezelfde feiten een onherroepelijke beslissing is genomen die verdere vervolging onmogelijk maakt;

4. de strafvervolging of de straf is volgens de wet van de uitvoerende lidstaat verjaard en de feiten vallen naar het strafrecht van deze lidstaat onder zijn rechtsmacht;

5. uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon door een derde land onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, ingeval van veroordeling, de sanctie is ondergaan of op dat tijdstip wordt ondergaan dan wel niet meer ten uitvoer kan worden gelegd volgens het recht van de staat van veroordeling;

6. het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen;

7. het Europees aanhoudingsbevel betreft een strafbaar feit dat

a) naar het recht van de uitvoerende lidstaat geacht wordt geheel of ten dele te zijn gepleegd op het grondgebied van die lidstaat of op een daarmee gelijk te stellen plaats;

b) buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en er naar het recht van de uitvoerende lidstaat geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien een zelfde feit buiten het grondgebied van de uitvoerende lidstaat zou zijn gepleegd.

Artikel 5

Garanties van de uitvaardigende lidstaat in bijzondere gevallen

De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan door het recht van de uitvoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van een van de volgende voorwaarden:

1. indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter uitvoering van een bij verstek opgelegde vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, dat wil zeggen dat de betrokkene niet aanwezig was omdat hij niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld is van datum en plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de gelegenheid zal worden gesteld in de uitvaardigende lidstaat om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting;

2. indien het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, strafbaar is gesteld met een levenslange vrijheidsstraf of een maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt, kan de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat in het rechtsstelsel van de uitvaardigende lidstaat de mogelijkheid van herziening van de opgelegde straf of maatregel - op verzoek of ten minste na 20 jaar - bestaat, dan wel van toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving of praktijk van die lidstaat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet-uitvoering van die straf of maatregel;

3. indien de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, onderdaan of ingezetene van de uitvoerende lidstaat is, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de garantie dat de persoon, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de uitvoerende lidstaat om daar de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 6

Bevoegde rechterlijke autoriteiten

1. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat die bevoegd is om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen krachtens het recht van de uitvaardigende lidstaat.

2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat die bevoegd is het Europees aanhoudingsbevel uit te voeren krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat.

3. Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke rechterlijke autoriteit volgens zijn interne recht bevoegd is.

Artikel 7

Inschakeling van de centrale autoriteit

1. Iedere lidstaat kan één of, indien zijn rechtsorde daarin voorziet, meer centrale autoriteiten aanwijzen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan.

2. Een lidstaat kan, indien zijn interne rechterlijke organisatie zulks vereist, zijn centrale autoriteit(en) belasten met het toezenden en administratief in ontvangst nemen van de Europese aanhoudingsbevelen en van elke andere formele correspondentie dienaangaande.

De lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, stelt het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de gegevens met betrekking tot de centrale autoriteit(en). Die gegevens zijn bindend voor alle autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 8

Inhoud en vorm van het Europees aanhoudingsbevel

1. In het Europees aanhoudingsbevel worden overeenkomstig het als bijlage bij dit kaderbesluit gevoegde model de navolgende gegevens vermeld:

a) de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon;

b) de naam, het adres, het telefoon- en het faxnummer en het e-mailadres van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit;

c) de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2;

d) de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit, met name rekening houdend met artikel 2;

e) een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit;

f) de opgelegde straf, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of de in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafmaat;

g) indien mogelijk, andere gevolgen van het strafbaar feit.

2. Het Europees aanhoudingsbevel wordt vertaald in de officiële taal of in één van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat. Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of op een later tijdstip, in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neergelegde verklaring meedelen dat hij een vertaling in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Gemeenschappen aanvaardt.

HOOFDSTUK 2

OVERLEVERINGSPROCEDURE

Artikel 9

Toezending van een Europees aanhoudingsbevel

1. Wanneer de plaats waar de persoon zich bevindt bekend is, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit het Europees aanhoudingsbevel rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.

2. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan ook altijd besluiten om de gezochte persoon in het Schengeninformatiesysteem (SIS) te signaleren.

3. Deze signalering vindt plaats overeenkomstig artikel 95 van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Een signalering in het SIS vergezeld van de gegevens vermeld in artikel 8, lid 1, geldt als Europees aanhoudingsbevel.

Tot het tijdstip waarop het SIS in staat zal zijn gesteld alle in artikel 8 vermelde gegevens mee te delen, geldt de signalering bij wijze van overgangsmaatregel als Europees aanhoudingsbevel in afwachting dat het origineel in de voorgeschreven vorm door de uitvoerende rechterlijke autoriteit is ontvangen.

Artikel 10

Wijze van toezending van een Europees aanhoudingsbevel

1. Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit niet weet wie de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit is, verricht zij de nodige naspeuringen, met name via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk(8), om de informatie te verkrijgen van de uitvoerende lidstaat.

2. Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zulks wenst, kan de toezending plaatsvinden via het beveiligd telecommunicatiesysteem van het Europees justitieel netwerk.

3. Indien geen gebruik kan worden gemaakt van het SIS, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit voor de toezending van het Europees aanhoudingsbevel een beroep doen op de diensten van Interpol.

4. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan het Europees aanhoudingsbevel toezenden op elke wijze die veilig is en die een schriftelijke melding oplevert en ten aanzien waarvan de uitvoerende lidstaat zich van de echtheid kan vergewissen.

5. Wanneer moeilijkheden rijzen in verband met de toezending of de echtheid van een voor de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel noodzakelijk document, worden deze moeilijkheden opgelost door middel van rechtstreeks contact tussen de betrokken rechterlijke autoriteiten of in voorkomend geval door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de betrokken lidstaten.

6. Indien de autoriteit die een Europees aanhoudingsbevel ontvangt, niet bevoegd is om er gevolg aan te geven, zendt zij het Europees aanhoudingsbevel ambtshalve door aan de bevoegde autoriteit van haar lidstaat en stelt zij de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 11

Rechten van de gezochte persoon

1. Wanneer een gezochte persoon wordt aangehouden, stelt de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit hem, overeenkomstig haar nationaal recht, in kennis van het bestaan en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel en van de mogelijkheid om met overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in te stemmen.

2. Een gezochte persoon die ter fine van tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt aangehouden, heeft recht op bijstand van een raadsman en van een tolk, overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende lidstaat.

Artikel 12

Voortgezette hechtenis van de persoon

Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, beslist de uitvoerende rechterlijke autoriteit of betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat. Deze persoon kan op elk tijdstip overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende lidstaat in voorlopige vrijheid worden gesteld, onverminderd de maatregelen die de bevoegde autoriteit van die lidstaat noodzakelijk acht om de vlucht van de gezochte persoon te voorkomen.

Artikel 13

Instemming met overlevering

1. Indien de aangehouden persoon te kennen geeft dat hij instemt met zijn overlevering, wordt die instemming en, in voorkomend geval, de uitdrukkelijke afstand van de bescherming van het in artikel 27, lid 2, omschreven specialiteitsbeginsel gegeven ten overstaan van de uitvoerende rechterlijke autoriteit overeenkomstig het nationaal recht van de uitvoerende lidstaat.

2. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich te laten bijstaan door een raadsman.

3. De instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, worden opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het nationaal recht van de uitvoerende lidstaat.

4. De instemming kan in beginsel niet worden herroepen. Elke lidstaat kan bepalen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand overeenkomstig de toepasselijke regels van zijn nationaal recht kan worden herroepen. In dat geval wordt het tijdvak tussen de datum van instemming en de datum van afstand niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de in artikel 17 gestelde termijnen. Een lidstaat die gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid stelt het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie hiervan in kennis bij de aanneming van dit kaderbesluit en vermeldt de nadere regels volgens welke herroeping van de instemming mogelijk is, alsook iedere wijziging.

Artikel 14

Horen van de gezochte persoon

Indien de aangehouden persoon niet instemt met zijn overlevering als bedoeld in artikel 13, heeft hij het recht overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende staat door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord.

Artikel 15

Beslissing over de overlevering

1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist, binnen de termijnen en onder de voorwaarden die in dit kaderbesluit zijn gesteld, over de overlevering van de betrokkene.

2. Indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit van oordeel is dat de door de uitvaardigende lidstaat meegedeelde gegevens onvoldoende zijn om haar in staat te stellen een beslissing te nemen over de overlevering, verzoekt zij dringend om aanvullende gegevens, met name in verband met de artikelen 3 tot en met 5 en artikel 8 en kan zij een uiterste datum voor de ontvangst ervan vaststellen, rekening houdend met de noodzaak de in artikel 17 gestelde termijn in acht te nemen.

3. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan te allen tijde alle aanvullende dienstige inlichtingen aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit toezenden.

Artikel 16

Beslissing in geval van samenloop van verzoeken

1. Indien twee of meer lidstaten ten aanzien van eenzelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van haar beslissing over welk van deze aanhoudingsbevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten en de plaats waar ze zijn gepleegd, met de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen alsmede met het feit dat het bevel is uitgevaardigd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 advies van Eurojust inwinnen(9).

3. In geval van samenloop van een Europees aanhoudingsbevel en een uitleveringsverzoek van een derde land, houdt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bij het nemen van haar beslissing of aan het Europees aanhoudingsbevel dan wel aan het verzoek om uitlevering voorrang wordt gegeven, rekening met alle omstandigheden, met name die bedoeld in lid 1 alsmede die bedoeld in het toepasselijke verdrag.

4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten krachtens het Statuut van het Internationaal Strafgerechtshof.

Artikel 17

Termijnen en modaliteiten van de beslissing

1. Europese aanhoudingsbevelen worden met spoed behandeld en ten uitvoer gelegd.

2. Indien de gezochte persoon met zijn overlevering instemt, zou de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel binnen tien dagen na deze instemming moeten worden genomen.

3. In de andere gevallen zou de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel binnen 60 dagen na de aanhouding van de gezochte persoon moeten worden genomen.

4. Indien het Europees aanhoudingsbevel in specifieke gevallen niet binnen de in de leden 2 en 3 bepaalde termijnen ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de uitvoerende rechterlijke autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en met opgave van redenen. In dat geval kunnen de termijnen met 30 dagen worden verlengd.

5. Zolang de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende staat geen definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel heeft genomen, verzekert zij zich ervan dat de materiële voorwaarden voor daadwerkelijke overlevering gehandhaafd blijven.

6. Elke weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wordt met redenen omkleed.

7. Wanneer een lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden de in dit artikel gestelde termijnen niet kan naleven, stelt hij Eurojust daarvan in kennis, samen met de redenen voor de vertraging. Daarenboven stelt een lidstaat waarvan de Europese aanhoudingsbevelen bij herhaling door een andere lidstaat te laat ten uitvoer zijn gelegd, de Raad daarvan in kennis met het oog op een beoordeling van de uitvoering door de lidstaten van dit kaderbesluit.

Artikel 18

Situatie in afwachting van de beslissing

1. Wanneer een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit ermee in te stemmen dat:

a) de gezochte persoon wordt gehoord overeenkomstig artikel 19; of

b) de gezochte persoon tijdelijk wordt overgebracht.

2. De voorwaarden en de duur van de tijdelijke overbrenging worden in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit vastgesteld.

3. In geval van een tijdelijke overbrenging moet de persoon in het kader van de overleveringsprocedure naar de uitvoerende staat kunnen terugkeren om aanwezig te kunnen zijn bij de zittingen inzake zijn overlevering.

Artikel 19

Horen van de persoon in afwachting van de beslissing

1. De gezochte persoon wordt gehoord door een rechterlijke autoriteit, bijgestaan door een andere persoon, die overeenkomstig het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht wordt aangewezen.

2. De gezochte persoon wordt overeenkomstig het recht van de uitvoerende verzoekende lidstaat gehoord en onder de omstandigheden welke in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden vastgesteld.

3. De bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit kan een andere rechterlijke autoriteit van de lidstaat waartoe zij behoort opdragen medewerking te verlenen aan het horen van de gezochte persoon met het oog op de juiste toepassing van dit artikel en de vastgestelde voorwaarden.

Artikel 20

Voorrechten en immuniteiten

1. Indien de gezochte persoon in de uitvoerende staat een voorrecht of immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtsmacht geniet, beginnen de in artikel 17 bedoelde termijnen slechts te lopen indien en vanaf de datum waarop de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan in kennis is gesteld dat dit voorrecht of deze immuniteit is opgeheven.

Indien de persoon geen immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtspraak geniet, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden die voor een daadwerkelijke overlevering nodig zijn, vervuld blijven.

2. Indien een autoriteit van de uitvoerende lidstaat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit onverwijld hierom. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is tot opheffing van het voorrecht of van de immuniteit, verzoekt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarom.

Artikel 21

Samenloop van internationale verplichtingen

Dit kaderbesluit laat de verplichtingen van de uitvoerende lidstaat onverlet, indien de gezochte persoon aan die lidstaat is uitgeleverd door een derde staat die geen lid is van de Europese Unie en de gezochte persoon de bescherming geniet van de specialiteitsbepalingen van het instrument op grond waarvan hij is uitgeleverd. De uitvoerende lidstaat neemt alle nodige maatregelen om onverwijld om de toestemming te verzoeken van de staat die de gezochte persoon heeft uitgeleverd, met het oog op diens overlevering aan de uitvaardigende lidstaat. De in artikel 17 gestelde termijnen beginnen pas te lopen vanaf de datum waarop bescherming van het specialiteitsbeginsel niet langer geldt. In afwachting van de beslissing van de staat die de gezochte persoon heeft uitgeleverd, vergewist de uitvoerende lidstaat zich ervan dat de materiële voorwaarden die voor een daadwerkelijke overlevering nodig zijn, gehandhaafd blijven.

Artikel 22

Kennisgeving van de beslissing

De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in kennis van de beslissing inzake het aan het Europees aanhoudingsbevel gegeven gevolg.

Artikel 23

Termijn voor overlevering van de persoon

1. De gezochte persoon wordt zo spoedig mogelijk overgeleverd, op een datum die de betrokken autoriteiten in onderlinge overeenstemming vaststellen.

2. De gezochte persoon wordt overgeleverd niet later dan tien dagen na de definitieve beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel.

3. Indien de uitvoerende lidstaat de gezochte persoon door omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn kan overleveren, nemen de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onmiddellijk contact met elkaar op en wordt in onderlinge overeenstemming een nieuwe datum voor de overlevering vastgesteld. In dat geval vindt overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.

4. De overlevering kan bij wijze van uitzondering tijdelijk worden opgeschort om ernstige humanitaire redenen, bijvoorbeeld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die overlevering het leven of de gezondheid van de gezochte persoon ernstig in gevaar zou brengen. De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel vindt plaats zodra deze gronden niet langer bestaan. De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en in onderlinge overeenstemming wordt een nieuwe datum voor overlevering vastgesteld. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.

5. Indien de persoon na het verstrijken van de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde termijnen nog steeds in hechtenis verkeert, wordt hij in vrijheid gesteld.

Artikel 24

Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering

1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan, nadat zij tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel heeft besloten, de overlevering van de gezochte persoon uitstellen opdat betrokkene in de uitvoerende staat kan worden vervolgd of, indien hij reeds is veroordeeld, aldaar een straf kan ondergaan wegens een ander feit dan het in het Europees aanhoudingsbevel bedoelde feit.

2. In plaats van de overlevering uit te stellen kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de gezochte persoon tijdelijk aan de uitvaardigende staat overleveren onder de door de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onderling overeengekomen voorwaarden. De overeenstemming wordt schriftelijk vastgelegd en de voorwaarden zijn bindend voor alle autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 25

Doortocht

1. Iedere lidstaat staat, tenzij hij gebruikmaakt van de mogelijkheid tot weigering wanneer om de doortocht van een onderdaan of een ingezetene met het oog op de uitvoering van een straf wordt verzocht, de doortocht over zijn grondgebied toe van een gezochte persoon die wordt overgeleverd, mits aan deze lidstaat informatie is verstrekt over:

a) de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,

b) het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel,

c) de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbaar feit,

d) de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd, met inbegrip van tijd en plaats.

Wanneer de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, een onderdaan of een ingezetene van de lidstaat van doortocht is, kan de doortocht afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de persoon, na gehoord te zijn, wordt teruggezonden naar de lidstaat van doortocht om daar de straf of veiligheidsmaatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.

2. Iedere lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken tot doortocht, van de nodige stukken en van alle andere ambtelijke briefwisseling in verband met die verzoeken. De lidstaten delen de naam van die autoriteit mee aan het secretariaat-generaal van de Raad.

3. Het verzoek om doortocht, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens, kunnen aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen autoriteit worden toegezonden op elke wijze die een schriftelijke melding oplevert. De lidstaat van doortocht geeft op dezelfde wijze kennis van zijn beslissing.

4. Dit kaderbesluit is niet van toepassing wanneer het vervoer door de lucht plaatsvindt en er geen tussenlanding is voorzien. In geval van een onvoorziene tussenlanding verstrekt de verzoekende lidstaat evenwel aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen autoriteit de in lid 1 bedoelde gegevens.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de doortocht van een persoon die door een derde land aan een lidstaat wordt uitgeleverd. Met name moet de term "Europees aanhoudingsbevel" worden vervangen door de term "uitleveringsverzoek".

HOOFDSTUK 3

GEVOLGEN VAN DE OVERLEVERING

Artikel 26

Verrekening van de periode van vrijheidsbeneming in de uitvoerende staat

1. De uitvaardigende lidstaat brengt elke periode van vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de uitvaardigende lidstaat moet worden ondergaan in geval van veroordeling tot een tot vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

2. Daartoe verstrekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit of de krachtens artikel 7 aangewezen centrale autoriteit de gegevens over de duur van de vrijheidsbeneming van de gezochte persoon op grond van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel aan de uitvaardigende autoriteit op het tijdstip van de overlevering.

Artikel 27

Eventuele vervolging wegens andere strafbare feiten

1. Elke lidstaat kan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie ervan in kennis stellen dat, in zijn betrekking met andere lidstaten die dezelfde kennisgeving hebben verricht, de toestemming geacht kan worden te zijn gegeven voor de vervolging, berechting of detentie met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, van de persoon wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in een specifiek geval in haar beslissing tot overlevering anders heeft beschikt.

2. Behoudens in de in lid 1 en lid 3 bedoelde gevallen wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest.

3. Lid 2 is niet van toepassing in gevallen waarin:

a) de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;

b) de feiten niet strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;

c) de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die zijn persoonlijke vrijheid beperkt;

d) de gezochte persoon zal worden onderworpen aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel die geen vrijheidsbeneming meebrengt, met inbegrip van een geldboete, of een daarvoor in de plaats komende maatregel, zelfs indien deze kan leiden tot beperking van zijn persoonlijke vrijheid;

e) de gezochte persoon heeft ingestemd met zijn overlevering, in voorkomend geval op hetzelfde tijdstip waarop hij afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel, overeenkomstig artikel 13;

f) de gezochte persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel voor bepaalde, vóór zijn overlevering gepleegde feiten. De afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationaal recht van die staat. De afstand wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan;

g) de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de gezochte persoon overgeleverd heeft, overeenkomstig lid 4 daartoe toestemming geeft.

4. Een verzoek tot toestemming wordt bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit ingediend, bevat de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, en gaat vergezeld van een vertaling als bedoeld in artikel 8, lid 2. De toestemming wordt verleend indien het strafbaar feit waarvoor zij wordt verzocht op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit meebrengt. Toestemming wordt geweigerd op de in artikel 3 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 4 genoemde gronden worden geweigerd. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen.

Voor de in artikel 5 bedoelde situaties dient de uitvaardigende lidstaat de daarin bedoelde garanties te geven.

Artikel 28

Verdere overlevering of uitlevering

1. Elke lidstaat kan het secretariaat-generaal van de Raad ervan in kennis stellen dat in zijn betrekkingen met andere lidstaten die dezelfde kennisgeving hebben verricht de toestemming voor de overlevering aan een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens enig vóór de overlevering begaan feit geacht wordt te zijn gegeven, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in een specifiek geval in haar beslissing tot overlevering anders beschikt.

2. Een persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel aan de uitvaardigende lidstaat is overgeleverd kan hoe dan ook, zonder toestemming van de uitvoerende lidstaat, in de volgende gevallen aan een andere lidstaat dan de uitvoerende staat worden overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens enig vóór de overlevering gepleegd feit:

a) indien de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;

b) indien de gezochte persoon instemt met overlevering aan een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat krachtens een Europees aanhoudingsbevel. De toestemming wordt door betrokkene gegeven ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het nationale recht van die staat. De toestemming wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan;

c) indien de gezochte persoon, overeenkomstig artikel 27, lid 3, onder a), e), f) en g), niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet.

3. De uitvoerende rechterlijke autoriteit stemt overeenkomstig de volgende regels toe in de overlevering aan een andere lidstaat:

a) het verzoek tot toestemming wordt ingediend overeenkomstig artikel 9, vergezeld van de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, en van een vertaling als bedoeld in artikel 8, lid 2;

b) de toestemming wordt gegeven indien het strafbaar feit waarvoor zij verzocht wordt op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit meebrengt;

c) de beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen;

d) de toestemming wordt geweigerd op de in artikel 3 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 4 genoemde gronden worden geweigerd.

Voor de in artikel 5 bedoelde situaties moet de uitvaardigende lidstaat de daarin bedoelde garanties geven.

4. Onverminderd lid 1 wordt een persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel is overgeleverd, niet aan een derde staat uitgeleverd zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de gezochte persoon heeft overgeleverd. De toestemming wordt gegeven overeenkomstig de verdragen waardoor de lidstaat die de gezochte persoon heeft overgeleverd gebonden is, en overeenkomstig zijn interne wetgeving.

Artikel 29

Overdracht van voorwerpen

1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit neemt, overeenkomstig haar nationaal recht, op verzoek van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit of op eigen initiatief de voorwerpen in beslag die:

a) als bewijsstuk kunnen dienen; of

b) van het strafbaar feit afkomstig zijn en zich in het bezit van de gezochte persoon bevinden

en draagt deze over.

2. Overdracht van de in lid 1 bedoelde voorwerpen vindt ook plaats wanneer het Europees aanhoudingsbevel wegens overlijden of ontsnapping van de gezochte persoon niet ten uitvoer kan worden gelegd.

3. Indien de in lid 1 bedoelde voorwerpen op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat vatbaar zijn voor inbeslagneming of confiscatie, kan deze lidstaat, als het in verband met een lopende strafvervolging noodzakelijk is over die voorwerpen te beschikken, deze tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave aan de uitvaardigende lidstaat overdragen.

4. Eventueel door de uitvoerende lidstaat of door derden op de in lid 1 bedoelde voorwerpen verkregen rechten blijven onverlet. Indien dergelijke rechten bestaan, geeft de uitvaardigende lidstaat de voorwerpen zo spoedig mogelijk na beëindiging van het strafrechtsgeding kosteloos aan de uitvoerende lidstaat terug.

Artikel 30

Kosten

1. De op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat voor de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel gemaakte kosten worden door deze lidstaat gedragen.

2. Alle overige kosten worden door de uitvaardigende lidstaat gedragen.

HOOFDSTUK 4

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Verhouding tot andere rechtsinstrumenten

1. Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de lidstaten en derde staten, komen de bepalingen van dit kaderbesluit per 1 januari 2004 in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de terzake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten:

a) het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 17 maart 1978 en, voorzover het op uitlevering betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977;

b) de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken van 26 mei 1989;

c) de Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 10 maart 1995;

d) de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 27 september 1996;

e) titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

2. De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van de aanneming van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen voorzover deze verder reiken dan de doelstellingen van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

De lidstaten kunnen vóór de inwerkingtreding van dit kaderbesluit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten voorzover deze verder reiken dan de voorschriften van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken, met name door de vaststelling van kortere dan de in artikel 17 gestelde termijnen, door uitbreiding van de in artikel 2, lid 2, vastgelegde lijst van strafbare feiten, door verdere beperking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde weigeringsgronden, of door verlaging van de in artikel 2, lid 1 of lid 2, bepaalde drempel.

De in de tweede alinea bedoelde overeenkomsten laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet.

De lidstaten geven de Raad en de Commissie kennis van iedere in de tweede alinea bedoelde bestaande overeenkomst of regeling die zij willen blijven toepassen, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe in de tweede alinea bedoelde overeenkomst of regeling, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

3. Voorzover de in lid 1 vermelde verdragen of overeenkomsten van toepassing zijn op grondgebieden van lidstaten of op grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd, waarop dit kaderbesluit niet van toepassing is, blijven zij de betrekkingen tussen deze grondgebieden en de overige lidstaten beheersen.

Artikel 32

Overgangsbepaling

Vóór 1 januari 2004 ontvangen uitleveringsverzoeken worden verder beheerst door de bestaande instrumenten betreffende uitlevering. Na 1 januari 2004 ontvangen verzoeken vallen onder de bepalingen die de lidstaten in overeenstemming met dit kaderbesluit aannemen. Elke lidstaat kan evenwel op het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit door de Raad verklaren dat hij als uitvoerende staat verzoeken betreffende feiten die zijn gepleegd voor een door hem bepaalde datum zal behandelen overeenkomstig de vóór 1 januari 2004 geldende uitleveringsregeling. De bedoelde datum mag niet later vallen dan 7 augustus 2002. De verklaring wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 33

Bepaling betreffende Oostenrijk en Gibraltar

1. Totdat Oostenrijk artikel 12, lid 1, van het "Auslieferungs- und Rechtshilfegesetz" heeft gewijzigd en uiterlijk tot 31 december 2008, kan het zijn rechterlijke autoriteiten toestaan de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel te weigeren, indien de gezochte persoon een Oostenrijks onderdaan is en het feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd niet strafbaar is naar Oostenrijks recht.

2. Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 34

Uitvoering

1. De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk op 31 december 2003 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2. De lidstaten delen aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie de tekst mede van alle bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. Bij deze mededeling kan iedere lidstaat laten weten dat hij dit kaderbesluit onmiddellijk zal toepassen in zijn betrekkingen met de lidstaten die daarvan op dezelfde wijze kennis hebben gegeven.

Het secretariaat-generaal van de Raad deelt de lidstaten en de Commissie de gegevens mee die het overeenkomstig artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 13, lid 4, en artikel 25, lid 2, ontvangt. Het maakt deze ook bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

3. Op grond van de door het secretariaat-generaal van de Raad verstrekte gegevens, dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2004 een verslag over de werking van dit kaderbesluit bij het Europees Parlement en de Raad in, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

4. De Raad evalueert in de tweede helft van 2003 met name de praktische toepassing van de bepalingen van dit kaderbesluit door de lidstaten alsmede de werking van het SIS.

Artikel 35

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Luxemburg, 13 juni 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

M. Rajoy Brey

(1) PB C 332 E van 27.11.2001, blz. 305.

(2) Advies uitgebracht op 9 januari 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C E 12 van 15.1.2001, blz. 10.

(4) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(5) PB C 78 van 30.3.1995, blz. 2.

(6) PB C 313 van 13.10.1996, blz. 12.

(7) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(8) Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ van 29 juni 1998 tot oprichting van een Europees justitieel netwerk (PB L 191 van 7.7.1998, blz. 4).

(9) Besluit 2002/187/JBZ van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).

BIJLAGE

EUROPEES ARRESTATIEBEVEL(1)

Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

>PIC FILE= "L_2002190NL.001401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002190NL.001501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002190NL.001601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002190NL.001701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002190NL.001801.TIF">

(1) Dit bevel moet gesteld of vertaald zijn in één van de officiële talen van de uitvoerende staat, indien die staat bekend is, of in een andere taal die door die staat is aanvaard.

Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit

Verklaringen ad artikel 32

Verklaring van Frankrijk:

Overeenkomstig artikel 32 van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, verklaart Frankrijk dat het, als uitvoerende staat, uitleveringsverzoeken betreffende feiten die zijn gepleegd vóór 1 november 1993 - de datum van inwerkingtreding van het op 7 februari 1992 in Maastricht ondertekende Verdrag betreffende de Europese Unie - zal blijven behandelen volgens de vóór 1 januari 2004 geldende uitleveringsregeling.

Verklaring van Italië:

Italië zal alle verzoeken in verband met feiten die vóór de datum van inwerkingtreding van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel zijn gepleegd, overeenkomstig artikel 32 van het kaderbesluit blijven behandelen volgens de huidige bepalingen inzake uitlevering.

Verklaring van Oostenrijk:

Overeenkomstig artikel 32 van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, verklaart Oostenrijk dat het, als uitvoerende staat, uitleveringsverzoeken betreffende strafbare feiten die vóór de inwerkingtreding van het kaderbesluit zijn gepleegd, zal blijven behandelen volgens de vóór de inwerkingtreding van het besluit geldende uitleveringsregeling.

Verklaringen ad artikel 13, lid 4

Verklaring van België:

De instemming van de betrokken persoon met zijn overlevering kan te allen tijde, tot op het ogenblik van de overlevering, worden herroepen.

Verklaring van Denemarken:

De instemming met overlevering en de uitdrukkelijke afstand van het recht op het specialiteitsbeginsel kunnen in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van het Deense recht op elk moment worden herroepen.

Verklaring van Ierland:

In Ierland kan de instemming met overlevering en, in voorkomend geval, de uitdrukkelijke afstand van het recht op het in artikel 27, lid 2, bedoelde "specialiteitsbeginsel" worden herroepen. Totdat de overlevering is uitgevoerd, kan de instemming overeenkomstig het nationaal recht worden herroepen.

Verklaring van Finland:

In Finland kan de instemming met overlevering en, in voorkomend geval, de uitdrukkelijke afstand van het recht op het in artikel 27, lid 2, bedoelde "specialiteitsbeginsel" worden herroepen. Totdat de overlevering is uitgevoerd, kan de instemming overeenkomstig het nationaal recht worden herroepen.

Verklaring van Zweden:

De instemming of de afstand zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, kan worden herroepen door de persoon om wiens overlevering is verzocht. De herroeping moet plaatsvinden voordat de beslissing omtrent de overlevering ten uitvoer wordt gelegd.

Top