EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.10.2023
COM(2023) 661 final
2023/0378(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten, het gebruik van plantenpaspoorten en wat betreft bepaalde rapportageverplichtingen voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Sinds de jaren 1970 bestaat er wetgeving inzake beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten of plantaardige producten op het niveau van de Unie. Deze wetgeving is van groot belang geweest voor de bescherming van de landbouw, het landschap en het milieu in de Unie. De eerste evaluatie en herziening van het fytosanitaire beleid van de Unie vond plaats tussen 2008 en 2016 en resulteerde in de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (“de verordening”), waarbij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad werd ingetrokken en vervangen. De verordening is momenteel het juridische basiskader voor het fytosanitaire beleid van de Unie.
In artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening is bepaald dat de Commissie uiterlijk eind 2021 bij het Europees Parlement en de Raad verslagen indient over de handhaving en doeltreffendheid van de invoermaatregelen en over de ervaring die de marktdeelnemers hebben opgedaan bij de uitbreiding van het plantenpaspoort naar alle voor opplant bestemde planten (hierna: “de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, ingediende verslagen” genoemd).
De Commissie heeft deze verslagen op 10 december 2021 ingediend.
In het verslag over invoermaatregelen werd geconcludeerd dat ervan kon worden uitgegaan dat die invoermaatregelen, alsook de opname van fytosanitaire controles in het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad, hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen om de fytosanitaire bescherming van de Unie te verbeteren en de proactieve maatregelen tegen plaagorganismen op te voeren in overeenstemming met de regels van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC) door middel van risicogebaseerde en transparante benaderingen.
In het verslag over de uitbreiding van het plantenpaspoortstelsel naar alle voor opplant bestemde planten werd geconcludeerd dat die uitbreiding heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening. Meer in het bijzonder heeft de uitbreiding bijgedragen tot een grotere doeltreffendheid van de bescherming tegen quarantaineorganismen, een betere paraatheid voor de identificatie van nieuwe plaagorganismen bij planten die voor de Unie van belang zijn, een beter inzicht en een beter bewustzijn bij de betrokken belanghebbenden met betrekking tot het fytosanitaire belang, en de toegenomen mogelijkheden om plaagorganismen te identificeren.
In de verslagen werden gebieden vastgesteld die nader moeten worden besproken om de doeltreffendheid en de praktische uitvoering te verbeteren van de regels voor plantgezondheid en voor officiële controles. Die besprekingen vonden in 2022 plaats met de hoofden van de fytosanitaire diensten van de lidstaten en met verenigingen voor de gezondheid van planten in de Unie. Zij leidden tot de conclusie dat het systeem op bepaalde punten moest worden verbeterd, hetgeen alleen kon worden bereikt door de verordening te wijzigen. Deze verbeteringen hebben betrekking op de noodzaak van i) verklaringen over het fytosanitaire certificaat voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen; ii) het melden van gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen in het elektronische kennisgevingssysteem (informatiemanagementsysteem voor officiële controles — Imsoc); iii) procedurevoorschriften voor het indienen en behandelen van verzoeken van niet-EU-landen om tijdelijke afwijkingen van invoerverboden; iv) procedures voor het identificeren en in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, en v) het rationaliseren van de verplichting om op bepaalde planten een plantenpaspoort aan te brengen.
Op basis van de ervaring die de Commissie tijdens de eerste vijf jaar van de toepassing van de verordening heeft opgedaan, zijn er verdere verbeteringen vastgesteld met betrekking tot i) maatregelen tegen plaagorganismen die als quarantaineorganismen worden aangemerkt maar nog niet volledig zijn beoordeeld; ii) de noodzaak van autonome handelingen voor de vaststelling van tijdelijke afwijkingen van invoerverboden, en bijzondere invoervoorschriften; iii) de noodzaak om tijdelijke invoervoorschriften vast te stellen voor het binnenbrengen in de Unie van planten, plantaardige producten of andere materialen die van de lijst van planten met een hoog risico zijn geschrapt maar waarvoor het fytosanitaire risico niet volledig is onderzocht; iv) de vaststelling van voorschriften voor de gelijkwaardigheid van derde landen, en v) de alternatieve officiële verklaringen.
Tot slot werd vastgesteld dat bepaalde elementen van de rapportage onder de verbintenis van de Commissie vallen om de rapportageverplichtingen van de lidstaten en professionele marktdeelnemers op basis van haar mededeling “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” te rationaliseren.
Rationalisering van de rapportageverplichtingen
Met betrekking tot de rationalisering van de rapportageverplichtingen heeft de Commissie een horizontaal initiatief genomen. In haar mededeling “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” benadrukte zij het belang van een regelgevingskader dat ervoor zorgt dat de doelstellingen tegen minimale kosten worden verwezenlijkt. Daarom wil zij een nieuwe impuls geven aan het rationaliseren en vereenvoudigen van rapportagevereisten, met als uiteindelijk doel om deze lasten met 25 % terug te dringen zonder dat dit ten koste gaat van de daarmee samenhangende beleidsdoelstellingen.
De algemene doelstellingen ervan zijn als volgt samengevat:
a)Het verbeteren van de rechtszekerheid en duidelijkheid voor bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers, zowel in de Unie als in derde landen.
b)Het vergroten van de transparantie, flexibiliteit en samenhang van de regelgevingsprocedures van de Unie.
c)Door digitalisering bijdragen tot de rationalisering van de rapportageverplichtingen en de daarmee verband houdende administratieve taken.
Rapportagevereisten zijn van essentieel belang voor een correcte handhaving en goede monitoring van wetgeving. De kosten van deze vereisten vallen per saldo grotendeels weg tegen het voordeel dat ze opleveren, met name op het gebied van de monitoring en de zorg voor de naleving van essentiële beleidsmaatregelen. Rapportagevereisten kunnen echter ook onevenredige lasten met zich meebrengen voor belanghebbenden, en met name kmo’s en micro-ondernemingen treffen. Wanneer deze vereisten zich in de loop der tijd opstapelen, kan dit resulteren in overbodige, overlappende of achterhaalde verplichtingen, in een inefficiënte frequentie en timing of in inadequate verzamelmethoden.
Het voorstel heeft dus ook tot doel de rapportageverplichtingen te rationaliseren door middel van een combinatie van maatregelen:
–verwijdering van verslagen die niet langer nodig zijn;
–digitalisering van de uitwisseling van informatie;
–verlaging van de frequentie van de rapportagevereisten.
De rapportagevereisten hebben betrekking op overheidsinstanties en, in bepaalde gevallen, indirect op professionele marktdeelnemers. Volgens de voorgestelde wijzigingen worden bepaalde rapportageverplichtingen geschrapt, terwijl andere worden gedigitaliseerd of met een lagere frequentie worden gevraagd.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel bevat wijzigingen die betrekking hebben op de uitvoering van bepalingen die het fytosanitaire beleid van de Unie vormen. Het fytosanitaire beleid van de Unie zelf wordt niet door de wijzigingen veranderd. De voorgestelde wijzigingen zijn derhalve in hoge mate in overeenstemming met het bestaande fytosanitaire beleid van de Unie en zijn bedoeld om bij te dragen tot de verbetering van de toepassing ervan.
De voorstellen inzake rapportageverplichtingen maken deel uit van een eerste pakket initiatieven van de Commissie om de rapportagevereisten te rationaliseren. Dit is een stap in een continu proces waarin uitgebreid wordt gekeken naar de bestaande rapportagevereisten om te zien of zij nog zinvol zijn en in hoeverre de efficiëntie ervan kan worden vergroot.
Aangezien door het voorstel de transparantie zal worden vergroot en de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten, de professionele marktdeelnemers en de Commissie zullen worden verminderd, zal het alleen een positief effect hebben op de verwezenlijking van de doelstellingen op het beleidsterrein.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De samenhang van de verordening met andere beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van landbouw en milieu, zoals biodiversiteit en klimaatverandering, wordt gewaarborgd door de bestaande bepalingen en de uitvoering ervan. Aangezien de beleidskoers van de verordening niet door de voorgestelde technische wijzigingen zal worden veranderd, blijft de samenhang met dat beleid ongewijzigd.
De Commissie ziet erop toe dat haar wetgeving geschikt is voor het beoogde doel en gericht is op de behoeften van belanghebbenden. Zij houdt de administratieve lasten minimaal, terwijl de doelstellingen ervan in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) worden verwezenlijkt. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de rationalisering van de rapportageverplichtingen, door de complexiteit van de rapportagelasten die voortvloeien uit het rechtskader van de Unie, te verminderen.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Met het voorstel wordt de technische uitvoering gewijzigd van voorschriften die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven in de sector van de productie en het in de handel brengen van planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie.
In dit verband is gekozen voor artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt d), VWEU heeft de Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op het gebied van landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.
Sinds de vaststelling van Richtlijn 2000/29/EG en ook op grond van de verordening zijn alle gebieden van plantgezondheid in zeer hoge mate op het niveau van de Unie gereguleerd. Deze regels hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de bescherming van het grondgebied van de Unie tegen plagen en ziekten. Evenzo kunnen de doelstellingen van de voorgestelde wijzigingen beter worden verwezenlijkt door de betrokken kwesties uitsluitend op het niveau van de Unie te regelen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, zijn de desbetreffende vereisten reeds vastgelegd in het Unierecht. Evenzo moeten zij op het niveau van de Unie worden gerationaliseerd.
•Evenredigheid
De voorgestelde maatregelen zijn beperkt tot acties die op het niveau van de Unie moeten worden genomen om doeltreffend en efficiënt te zijn. Om ervoor te zorgen dat deze acties doeltreffend en efficiënt zijn, wordt een wijziging van de verordening het meest geschikt geacht, aangezien een belangrijk onderdeel van het voorstel erin bestaat de uitvoering van geharmoniseerde maatregelen voor de lidstaten te versterken. Een hoog kwaliteitsniveau voor degenen die de verordening toepassen, de werking van de interne markt en een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers alsook duurzame landbouw- en voedselproductie kunnen alleen met de uniforme voorschriften van de verordening worden gewaarborgd.
Met de rationalisering van bepaalde rapportagevereisten wordt het rechtskader vereenvoudigd doordat minimale wijzigingen in bestaande vereisten worden doorgevoerd, die niet van invloed zijn op de inhoud van de bredere beleidsdoelstelling. Het voorstel blijft dus beperkt tot de wijzigingen die nodig zijn om een efficiënte rapportage te waarborgen zonder dat de inhoudelijke elementen van de betrokken wetgeving veranderen.
•Keuze van het instrument
Het voorstel heeft de vorm van een verordening van het Europees Parlement en de Raad. Andere middelen zouden niet geschikt zijn omdat met het voorstel basisbepalingen van een verordening van het Europees Parlement en de Raad worden gewijzigd waarvoor de Commissie niet de bevoegdheid heeft om die wijzigingen door middel van uitvoeringshandelingen te verwezenlijken.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening ingediende verslagen werden ondersteund door een raadpleging van belanghebbenden waarbij, waar nodig, de beschikbare gegevens over de invoer werden verzameld.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, is een evaluatie achteraf of geschiktheidscontrole niet van toepassing.
•Raadpleging van belanghebbenden
Voor de opstelling van de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79 van de verordening ingediende verslagen heeft een uitgebreide raadpleging plaatsgevonden waarbij alle relevante belanghebbenden waren betrokken. In een eerste fase werd de Deskundigengroep plantgezondheid, bestaande uit autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn op het gebied van plantgezondheid en voor de certificering van plantaardig en bosbouwkundig teeltmateriaal, het Europees Parlement en de relevante beroepsverenigingen op het niveau van de Unie, uitgenodigd om aan de ontwikkeling van voor het beoogde doel geschikte vragenlijsten deel te nemen. Er werden in totaal vijf uitvoerige vragenlijsten over invoerprocedures, invoerverboden, fytosanitaire invoercertificaten, officiële controles en plantenpaspoorten opgesteld die in totaal 234 vragen bevatten en betrekking hebben op de belangrijkste wijzigingen die bij de verordening zijn ingevoerd.
De bevoegde autoriteiten van de Unie en de beroepsverenigingen op het niveau van de Unie werden door middel van een specifieke uitnodiging uitgenodigd om deel te nemen aan het raadplegingsproces, terwijl de nationale verenigingen en individuele marktdeelnemers in de Unie door die bevoegde autoriteiten en beroepsverenigingen op het niveau van de Unie op de hoogte werden gebracht van de mogelijkheid om aan de raadpleging deel te nemen via een open link. Vanwege de zeer technische aard van de veranderingen werden zeer weinig vragen gesteld aan het publiek, dat via sociale media werd benaderd.
In totaal werden 563 reacties ontvangen, waarvan een gedetailleerde analyse werd gepresenteerd in de vijf technische verslagen van DG SANTE van de Commissie en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC).
Wat de invoergerelateerde bepalingen betreft, stonden de lidstaten positief tegenover bepalingen en voorstellen die duidelijkheid verschaften op het gebied van fytosanitaire controles en waarmee de bescherming van de Unie tegen plaagorganismen verder werd verbeterd. Verenigingen op het niveau van de Unie en de lidstaten waren van mening dat sommige bepalingen, zoals het tijdelijke verbod op planten met een hoog risico, problemen in het gevestigde handelsverkeer hebben veroorzaakt, en verzochten daarom om meer juridische duidelijkheid en transparantie. De verenigingen verzochten om meer juridische duidelijkheid en transparantie, ook voor andere procedures die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de handel, zoals de afwijkingen van permanente verboden. Daarop wordt in het huidige voorstel ingegaan. Wat plantenpaspoorten betreft, waren de belanghebbenden van mening dat het aanbrengen ervan op elke handelseenheid extra administratieve lasten en daarmee gepaard gaande kosten met zich meebrengt, die zwaarder wegen dan de waargenomen extra voordelen ervan. Ook dit komt in dit voorstel aan de orde.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Naast de voorgestelde wijzigingen die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening ingediende verslagen, bevat het voorstel wijzigingen die voortvloeien uit de ervaring die de Commissie in de eerste vijf jaar van toepassing van de verordening heeft opgedaan. Hoewel voor deze voorstellen geen belanghebbenden zijn geraadpleegd, hebben de specifieke voorgestelde wijzigingen betrekking op procedures die bij de uitvoering ervan als problematisch werden beschouwd en zijn zij bedoeld om de bevoegde autoriteiten, de marktdeelnemers en de derde landen juridische duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, zijn deze voorstellen tot stand gekomen na een interne doorlichting van bestaande rapportageverplichtingen en op basis van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de desbetreffende wetgeving. Het gaat om een stap in het proces van permanente toetsing van rapportagevereisten die voortvloeien uit Uniewetgeving. De doorlichting van dergelijke lasten en van de gevolgen ervan voor belanghebbenden loopt na deze stap dus gewoon door.
•Effectbeoordeling
Volgens de analyse van de Commissie hebben de voorgestelde wijzigingen geen significante economische, ecologische of sociale gevolgen. De Commissie heeft daarom besloten geen effectbeoordeling uit te voeren voor de gerichte technische wijzigingen die in het voorstel zijn opgenomen.
Het voorstel komt deels voort uit de verslagen die de Commissie overeenkomstig de artikelen 50 en 79 van Verordening (EU) 2016/2031 bij het Europees Parlement en de Raad heeft ingediend. Het is ook gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031. Voor de opstelling van het verslag heeft een uitgebreide raadpleging van alle relevante belanghebbenden plaatsgevonden. Nadat die verslagen op 10 december 2021 bij het Europees Parlement en de Raad waren ingediend, werden gebieden vastgesteld die verdere bespreking verdienden. Daarom vonden in 2022 besprekingen plaats met de hoofden van de fytosanitaire diensten en verenigingen in de EU voor de gezondheid van planten en voor plantaardig en bosbouwkundig teeltmateriaal, op basis waarvan is geconcludeerd dat bepaalde verbeteringen nodig waren en alleen mogelijk waren door de verordening te wijzigen. Wat de rapportageverplichtingen betreft, hebben de voorgestelde wijzigingen betrekking op beperkte en gerichte wijzigingen van de wetgeving met het oog op de rationalisering van de rapportagevereisten. Ze zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de respectieve wetgeving. Die wijzigingen hebben geen significante gevolgen voor het beleid, maar zorgen slechts voor een efficiëntere en effectievere uitvoeringspraktijk. Door het gerichte karakter ervan en door het gebrek aan relevante beleidsopties is een effectbeoordeling niet nodig.
Over het geheel genomen zullen de voorgestelde wijzigingen naar verwachting minimaal en positief zijn voor zowel de bevoegde autoriteiten als de professionele marktdeelnemers. Zij zullen de administratieve lasten verminderen, de juridische duidelijkheid vergroten en de handel in de respectieve goederen vergemakkelijken.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Met het voorstel worden gerichte bepalingen ingevoerd die een reeds functionerend systeem verbeteren met behulp van een eenvoudiger, duidelijker en minder belastend regelgevingskader voor marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten in de EU en door middel van meer transparantie voor derde landen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, wordt met dit voorstel beoogd de wetgeving te vereenvoudigen en de lasten voor belanghebbenden, met name administratieve autoriteiten, te verminderen. Het is bedoeld om de nalevingskosten tot een minimum te beperken door de administratieve lasten en de werklast van nationale autoriteiten te verminderen door bepaalde rapportageverplichtingen af te schaffen. Wat betreft de afschaffing van de verplichting om jaarlijks verslag uit te brengen over de locaties van de afgebakende gebieden, kan die informatie worden opgehaald uit het informatiesysteem van de Commissie voor de kennisgeving van uitbraken (Europhyt).
Het voorstel is er ook op gericht om doel de rapportageverplichting met betrekking tot de meerjarige onderzoeksprogramma’s te rationaliseren door de huidige frequentie voor het uitvoeren van deze onderzoeken van vijf tot zeven jaar naar tien jaar te brengen. Hierdoor zullen de nationale autoriteiten extra tijd krijgen om de respectieve onderzoeken uit te voeren. Tot slot is het voorstel erop gericht om bepaalde rapportageverplichtingen te digitaliseren, rekening houdend met de informatiesystemen die zijn ontwikkeld en die momenteel van toepassing zijn in het kader van Verordening (EU) 2017/625, alsook met een IT-systeem voor fytosanitaire onderzoeken. Deze digitalisering zou de toepassing van de respectieve rapportagebepalingen geschikter maken voor de digitale omgeving.
•Grondrechten
De voorgestelde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de grondrechten die worden beschermd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Er zijn geen gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De rapportageregelingen worden gerationaliseerd. Er worden geen wijzigingen aangebracht met betrekking tot uitvoeringsplannen en monitoringverplichtingen. Aan derde landen zal een overgangsperiode van zes maanden worden toegekend wat betreft de verplichting om de door hen toegepaste maatregelen met betrekking tot de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de aanvullende verklaring van het fytosanitair certificaat te vermelden.
•Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Niet van toepassing
•Artikelsgewijze toelichting
i)Verduidelijking van de maatregelen tegen plaagorganismen die voorlopig als quarantaineorganismen worden aangemerkt, maar die nog niet volledig zijn beoordeeld.
Artikel 30 van de verordening verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen vast te stellen met betrekking tot het risico op plaagorganismen die nog niet volledig zijn beoordeeld en nog niet als EU-quarantaineorganismen zijn gereguleerd. Het biedt de mogelijkheid om die plaagorganismen als in een lijst opgenomen EU-quarantaineorganismen te behandelen. In die bepaling wordt niet duidelijk gepreciseerd of die maatregelen ook betrekking hebben op bijzondere invoervoorschriften voor planten en andere goederen.
Daarom, en ter wille van meer duidelijkheid, wordt artikel 30, lid 1, van de verordening bij het voorstel gewijzigd om te bepalen dat de vast te stellen tijdelijke maatregelen zowel betrekking kunnen hebben op het interne verkeer van planten en andere goederen binnen de Unie als op de invoer ervan in de Unie.
ii)Wijziging van de voorschriften met betrekking tot de verklaringen op het fytosanitair certificaat voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
In artikel 71, lid 1, van de verordening is bepaald dat het derde land certificeert dat de respectieve planten en goederen vrij zijn van EU-quarantaineorganismen en van (of voldoen aan de desbetreffende tolerantieniveaus voor) gereguleerde niet-quarantaineorganismen. Dit gebeurt door middel van een standaardverklaring op het fytosanitair certificaat met betrekking tot de overeenstemming van de zending met de invoervoorschriften voor quarantaineorganismen en gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
In overeenstemming met de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 12 bepaalt artikel 71, lid 2, van de verordening dat het derde land, in geval van verschillende keuzemogelijkheden in het kader van de toepasselijke bijzondere invoervoorschriften, op het fytosanitair certificaat vermeldt welke mogelijkheid het heeft toegepast om te waarborgen dat er geen quarantaineorganismen zijn. Deze bepaling is echter alleen van toepassing op quarantaineorganismen en niet op gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Met het voorstel wordt dus artikel 71, lid 2, van de verordening gewijzigd om ervoor te zorgen dat derde landen op het fytosanitair certificaat vermelden hoe de naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen is gewaarborgd indien de Uniewetgeving verschillende keuzemogelijkheden biedt. Deze wijziging zou ook in overeenstemming zijn met de desbetreffende internationale norm.
iii)De rapportage van gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen in het elektronische kennisgevingssysteem (informatiemanagementsysteem voor officiële controles — Imsoc).
Krachtens de verordening bestaat er een verplichting om gevallen van niet-naleving van de regels inzake EU-quarantaineorganismen in het Imsoc te melden (bv. de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen op ingevoerde planten). Die verplichting bestaat niet in de verordening voor de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Het ontbreken van dit vereiste voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen heeft geleid tot niet-geharmoniseerde, niet-gedigitaliseerde benaderingen tussen de lidstaten met betrekking tot de middelen om aan de Unie en het derde land verslag uit te brengen over niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Met het voorstel worden dus de artikelen 37 en 104 van de verordening gewijzigd om ervoor te zorgen dat gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen en de follow-upmaatregelen op geharmoniseerde wijze binnen de Unie worden gemeld. Dit zal ook zorgen voor samenhang met de respectieve regels inzake quarantaineorganismen en zal in het algemeen het niveau van fytosanitaire bescherming in de EU verhogen.
iv)Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om door middel van onafhankelijke handelingen tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en tijdelijke bijzondere invoervoorschriften vast te stellen voor goederen die zijn geschrapt van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, maar waarvoor het risico op plaagorganismen niet volledig is beoordeeld.
Artikel 40 van de verordening betreffende het verbod op de invoer van planten, plantaardige producten of andere materialen uit derde landen omvat de verplichting voor de Commissie om één enkele lijst van die verboden op te stellen. Die verbodsbepalingen hebben betrekking op een of meer specifieke quarantaineorganismen, gelden voor onbepaalde tijd en zijn doorgaans van toepassing op alle of veel derde landen.
Volgens de sanitaire en fytosanitaire voorschriften moet een derde land echter kunnen verzoeken om een afwijking van die invoerverboden indien het van oordeel is dat het over een systeem beschikt waarmee het door de Unie vereiste niveau van fytosanitaire bescherming kan worden gewaarborgd. In dergelijke gevallen moeten tijdelijke afwijkingen van de desbetreffende verbodsbepalingen worden toegestaan.
Net als bij afwijking van de invoerverboden zijn er gevallen waarin tijdelijke afwijkingen moeten worden toegestaan van de in de lijst van artikel 41, lid 2, beschreven bijzondere en gelijkwaardige voorschriften. Een derde land kan bijvoorbeeld verlangen dat de Unie alternatieve maatregelen aanvaardt die het derde land efficiënt acht om het risico op het binnenbrengen in de Unie van planten, plantaardige producten of andere materialen met plaagorganismen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om op basis van een voorlopige beoordeling een afwijking van de bijzondere vereisten van artikel 41, lid 2, vast te stellen.
Dergelijke tijdelijke afwijkingen hebben doorgaans betrekking op één derde land of een deel daarvan. Zij mogen alleen worden toegekend indien aan zeer gedetailleerde bijzondere invoervoorschriften is voldaan. Die voorschriften kunnen betrekking hebben op alle stappen van de productie tot de uitvoer naar de Unie, zoals productiemethoden, behandelingen en andere methoden om het risico op de desbetreffende plaagorganismen te beperken, alsook op visuele inspecties, bemonstering, tests en andere fytosanitaire maatregelen om het door de Unie vereiste beschermingsniveau te bereiken. Die afwijkingen moeten tijdelijk in autonome handelingen worden opgenomen, zodat de doeltreffendheid van de maatregelen volledig kan worden beoordeeld en de voorwaarden of de afwijking zelf, indien nodig, flexibel kunnen worden gewijzigd. Wanneer de tijdelijke maatregelen eenmaal zijn vastgesteld en gecontroleerd en een volledige beoordeling beschikbaar is, kan de tijdelijke status van de afwijking worden ingetrokken. Met betrekking tot goederen waarop afwijkingen van de invoerverboden van toepassing zijn, zullen de respectieve goederen uit het betrokken derde land op dat moment worden opgenomen in de lijst van bijzondere invoervoorschriften die is vastgesteld op grond van artikel 41, lid 2, van de verordening. Als tijdens de toepassingsperiode van een tijdelijke afwijking duidelijk wordt dat het risico niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht, zal die afwijking evenzo onmiddellijk worden ingetrokken en zal het respectieve handelsartikel uit het betrokken derde land worden verplaatst naar de lijst van verboden goederen op grond van artikel 40 van de verordening.
Naast de afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften heeft de ervaring met de verwijdering van goederen van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico aangetoond dat er gevallen zijn waarin het algemene risico van het handelsartikel is beoordeeld, maar bepaalde geïdentificeerde plaagorganismen niet zijn beoordeeld. Om de risico’s op plaagorganismen volledig te kunnen beoordelen, moeten daarom tijdelijke bijzondere invoervoorschriften worden vastgesteld. Wanneer dat risico eenmaal volledig is aangepakt, zal het respectieve handelsartikel uit het betrokken derde land worden opgenomen in de lijst die op grond van artikel 41, lid 2, van de verordening is vastgesteld, of het zal gelijkwaardig worden verklaard.
Om voor meer duidelijkheid en transparantie te zorgen bij het verlenen van tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften, en bij het opleggen van bijzondere invoervoorschriften en tijdelijke bijzondere invoervoorschriften voor goederen die van de lijst van planten met een hoog risico zijn geschrapt, alsook voor plantaardige producten en andere materialen waarvoor het risico op plaagorganismen niet volledig is beoordeeld, wordt met het voorstel een nieuw artikel 42 bis in de verordening ingevoerd, dat voorziet in een afzonderlijke bevoegdheid voor de Commissie om autonome uitvoeringshandelingen vast te stellen om die tijdelijke afwijkingen van de vastgestelde verbodsbepalingen of bijzondere invoervoorschriften aan te pakken.
v)Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om procedureregels vast te stellen voor het indienen en behandelen van verzoeken van derde landen om tijdelijke afwijkingen van invoerverboden of invoervoorschriften.
Artikel 40 van de verordening bevat de regels inzake invoerverboden voor bepaalde planten van bepaalde oorsprong, terwijl artikel 41 de regels bevat inzake voorschriften voor de invoer en het verkeer van bepaalde planten van bepaalde oorsprong. Zoals uitgelegd met betrekking tot de vorige voorgestelde wijziging, verleent de Commissie op verzoek van een derde land in bepaalde gevallen tijdelijke afwijkingen van die verbodsbepalingen aan derde landen om de invoer van sommige van hun planten of andere goederen toe te staan, of tijdelijke afwijkingen van de voorschriften inzake invoer en verkeer om de invoer en het verdere verkeer in de Unie van sommige van hun planten of andere goederen toe te staan.
Er bestaan echter geen gestandaardiseerde procedures voor het beoordelen van deze verzoeken van derde landen. Momenteel is bij ontvangst van een verzoek om een dergelijke tijdelijke afwijking van een derde land de procedure voor het toestaan van de afwijking gebaseerd op een ad-hocverzoek om informatie en een ad-hocbesluit om de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) al dan niet bij die beoordeling te betrekken. Een gestandaardiseerde procedure zou voorzien in regels voor het besluitvormingsproces en bijgevolg voor het huidige gebrek aan transparantie.
Daarom wordt in het voorstel in het nieuwe artikel 42 bis van de verordening de bevoegdheid voor de Commissie ingevoerd om regels vast te stellen voor een gestandaardiseerde procedure voor het indienen en behandelen van een verzoek om tijdelijke afwijkingen van de invoerverboden of invoervoorschriften. Die regels kunnen instructies bevatten voor het indienen van de respectieve dossiers en de elementen voor de beoordeling.
vi)De invoering van de bevoegdheid om door middel van een gedelegeerde handeling procedures vast te stellen voor het identificeren en in een lijst opnemen van planten met een hoog risico.
Overeenkomstig artikel 42 van de verordening moet het voorlopig opnemen van de planten als planten met een hoog risico op een voorlopige beoordeling zijn gebaseerd. Er wordt echter niet nader ingegaan op de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd. Tot dusver is het slechts één keer voorgekomen dat verschillende plantensoorten als planten met een hoog risico in een lijst zijn opgenomen, namelijk in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie. Deskundigen van de lidstaten hebben deelgenomen aan het opstellen van de lijst van planten met een hoog risico door voorstellen in te dienen die grondig zijn beoordeeld; bij die beoordeling is rekening gehouden met wetenschappelijke en technische gegevens.
De procedure is echter door verschillende spelers aangemerkt als niet transparant genoeg, met name gezien het feit dat dit proces tot een voorlopig verbod op reeds bestaand handelsverkeer heeft geleid.
Daarom, en vanwege de transparantie, moeten die procedure en de voor de beoordeling noodzakelijke elementen worden beschreven. In dit verband wordt door het voorstel artikel 42 van de verordening gewijzigd door aan de Commissie de bevoegdheid te verlenen om een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin de procedure voor het identificeren en in een lijst opnemen van die planten met een hoog risico wordt beschreven, alsook de specifieke elementen die nodig zijn om de beoordeling uit te voeren.
vii)De verduidelijking van de rechtsgrondslag voor het vaststellen van vereisten voor de gelijkwaardigheid van derde landen, om niet alleen te verwijzen naar voorschriften inzake intern verkeer, maar ook naar bestaande invoervereisten, in overeenstemming met de desbetreffende internationale norm.
Overeenkomstig artikel 44 van de verordening is de Commissie bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen gelijkwaardige voorschriften vast te stellen voor systemen van derde landen, wanneer die landen ten aanzien van het verkeer van planten en andere goederen binnen het grondgebied van de Unie een niveau van fytosanitaire bescherming bieden dat gelijkwaardig is aan de bijzondere voorschriften. In dergelijke gevallen wordt het fytosanitaire systeem van het derde land beoordeeld door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), gevolgd door een besluit van de Unie om de respectieve voorschriften al dan niet als gelijkwaardig te beschouwen.
De mogelijkheden om alleen gelijkwaardige voorschriften voor systemen van derde landen vast te stellen wanneer voorschriften voor het interne verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen van kracht zijn, zijn beperkt, omdat zij geen betrekking hebben op de gevallen waarin dergelijke voorschriften voor het verkeer binnen de Unie niet bestaan, aangezien het respectieve plaagorganisme voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie aanwezig is, maar er wel bijzondere invoervoorschriften gelden. Om deze reden en in overeenstemming met de voorgestelde wijziging, zal het betrokken derde land een niveau van fytosanitaire bescherming moeten waarborgen dat niet alleen gelijkwaardig is aan de voorschriften voor het interne verkeer van de respectieve planten en goederen, maar ook aan de bijzondere voorschriften voor invoer uit andere derde landen voor dezelfde planten en andere goederen, indien dergelijke bijzondere invoervoorschriften van kracht zijn.
Met het voorstel wordt dus artikel 44, lid 1, van de verordening gewijzigd om het toepassingsgebied van dergelijke vereisten uit te breiden.
viii)Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om een handeling vast te stellen om de verplichting om op bepaalde planten een plantenpaspoort aan te brengen, te rationaliseren.
Artikel 88 van de verordening voorziet in de verplichting om het plantenpaspoort aan te brengen op alle respectieve planten, plantaardige producten of andere materialen, zonder enige uitzondering toe te staan. In bepaalde gevallen, zoals bij houtblokken of graszoden, is het karakter van bepaalde goederen of de snelheid van de handel daarin tussen professionele marktdeelnemers echter van dien aard dat de naleving van die verplichting onpraktisch of zelfs onmogelijk wordt.
Door de Commissie de bevoegdheid te verlenen om specifieke goederen in een lijst op te nemen die moeten worden vrijgesteld van de verplichting om het plantenpaspoort erop aan te brengen, en om de voorwaarden voor de toepassing van een dergelijke vrijstelling vast te stellen, wordt artikel 88 van de verordening dus door het voorstel gewijzigd.
ix)De mogelijkheid om door derde landen afgegeven alternatieve officiële verklaringen te aanvaarden, op één lijn brengen met de internationale stand van zaken.
Overeenkomstig artikel 99 van de verordening is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen door het vastleggen van de gegevens die moeten worden opgenomen in de officiële verklaringen van derde landen voor andere specifieke ingevoerde planten, plantaardige producten of andere materialen dan houten verpakkingsmateriaal, die volgens de toepasselijke internationale normen zijn vereist. Tot dusver bestaan er echter geen internationale normen voor dergelijke verklaringen. Dergelijke officiële verklaringen hebben doorgaans immers betrekking op zeer specifieke soorten goederen en landen van oorsprong, terwijl de internationale normen doorgaans van meer algemene aard zijn. Deze beperkte mogelijkheid om officiële verklaringen alleen te aanvaarden wanneer zij in overeenstemming met de desbetreffende internationale normen zijn opgesteld, heeft ook gevolgen voor uitvoeringsbesluiten van de Commissie die al vele jaren van toepassing zijn.
Met het voorstel wordt dus artikel 99 van de verordening gewijzigd om het vereiste met betrekking tot “de toepasselijke internationale normen” uit te breiden door er andere criteria in op te nemen als alternatief voor het bestaan van internationale normen, en om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de elementen van die verklaringen worden vastgelegd zonder dat er internationale normen hoeven te worden vastgesteld.
x)Rationalisering van de rapportageverplichtingen.
Door het voorstel worden de relevante artikelen van de verordening gewijzigd met betrekking tot de volgende rapportageverplichtingen:
a)schrapping van de jaarlijkse rapportage over het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die in het voorgaande kalenderjaar zijn genomen (artikel 18);
b)rationalisering van de verslaglegging door de frequentie ervan te verlagen en de looptijd van de meerjarige onderzoeksprogramma’s (d.w.z. de periode waarin de lidstaten alle quarantaineorganismen moeten onderzoeken) van vijf tot zeven naar tien jaar te brengen (artikel 23);
c)digitalisering van de volgende rapportagemaatregelen:
i)ad-hocrapportage over afgebakende gebieden (artikel 18);
ii)jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar quarantaineorganismen (artikel 22);
iii)rapportage over de meerjarige onderzoeksprogramma’s (artikel 23);
iv)jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar prioritaire quarantaineorganismen (artikel 24);
v)jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar beschermdgebiedquarantaineorganismen (“ZP-quarantaineorganismen”, van “Zona Protecta-quarantaineorganismen”) (artikel 34).
Dit initiatief omvat ook het opzetten van een elektronisch systeem voor het indienen van kennisgevingen (artikel 103).
xi)Relevante wijzigingen in andere handelingen en slotbepalingen van de Unie.
Niet van toepassing.
2023/0378 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten, het gebruik van plantenpaspoorten en wat betreft bepaalde rapportageverplichtingen voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Rapportagevereisten zijn van essentieel belang voor een goede monitoring en correcte handhaving van wetgeving. Het is echter van belang om deze vereisten te stroomlijnen om ervoor te zorgen dat ze beantwoorden aan het beoogde doel, en om de administratieve lasten te beperken.
(2)Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad bevat regels betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten. Die regels omvatten het indelen en het in een lijst opnemen van gereglementeerde plaagorganismen, voorschriften voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, onderzoeken, kennisgevingen van uitbraken, maatregelen om plaagorganismen uit te roeien indien zij op het grondgebied van de Unie worden aangetroffen, en certificering.
(3)Bovendien bevat Verordening (EU) 2016/2031 een aantal rapportagevereisten wat betreft het instellen van afgebakende gebieden en wat betreft onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen, die moeten worden vereenvoudigd in overeenstemming met de mededeling van de Commissie “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”.
(4)Overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de gedurende het voorgaande kalenderjaar in dit verband genomen bijbehorende maatregelen.
(5)Zoals bij de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken, is het met het oog op de coördinatie van het fytosanitaire beleid op het niveau van de Unie doeltreffender om de afgebakende gebieden onmiddellijk na de instelling ervan mee te delen. Wanneer een lidstaat de overige lidstaten, de Commissie en de professionele marktdeelnemers onmiddellijk in kennis stelt van de afgebakende gebieden, helpt dit bij de bewustwording over de aanwezigheid en verspreiding van het betrokken plaagorganisme en bij het nemen van een besluit over de volgende maatregelen die moeten worden getroffen. Daarom moet artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 de lidstaten ertoe verplichten om onmiddellijk na de instelling van afgebakende gebieden de Commissie en de overige lidstaten in kennis te stellen van deze gebieden en van de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die zijn genomen. Deze verplichting brengt geen nieuwe administratieve lasten met zich mee, aangezien de onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden een bestaande verplichting is die is vastgesteld in punt 7.1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie en die momenteel door alle lidstaten wordt toegepast. Door die verplichting in artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 vast te leggen zal er meer duidelijkheid worden verschaft over de toepasselijke regels voor afgebakende gebieden, terwijl de respectieve verplichting in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 moet worden geschrapt om overlappingen van de respectieve bepalingen te voorkomen.
(6)Zoals ook is gebleken uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031, zorgt de verplichting van de lidstaten om de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis te stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die in het voorgaande kalenderjaar zijn genomen, bovendien alleen maar voor administratieve lasten en niet voor praktische waarde ten aanzien van de verplichting tot onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden. Daarom moet die verplichting uit dat artikel worden geschrapt.
(7)Overeenkomstig artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 2, en artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar aan de Commissie en de overige lidstaten de resultaten meedelen van de in het voorgaande kalenderjaar uitgevoerde onderzoeken naar de aanwezigheid van bepaalde plaagorganismen op het grondgebied van de Unie. Het betreft respectievelijk EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen waarop de krachtens de artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2016/2031 genomen maatregelen van toepassing zijn, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen. Bovendien moeten de lidstaten, overeenkomstig artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031, de Commissie en de overige lidstaten op verzoek in kennis stellen van hun meerjarige onderzoeksprogramma zodra deze zijn opgesteld.
(8)Overeenkomstig artikel 23, lid 1, derde alinea, worden de meerjarige onderzoeksprogramma’s vastgesteld voor een periode van vijf tot zeven jaar. Uit ervaring is gebleken dat de lidstaten sinds de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 meer tijd nodig hebben om deze programma’s naar behoren op te zetten en te ontwikkelen. Daarom, en ook om de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten te verminderen, moet die termijn tot tien jaar worden verlengd. Omwille van de juridische duidelijkheid moet worden bepaald dat die programma’s daarna opnieuw moeten worden vastgesteld voor opeenvolgende perioden van tien jaar, en dat de eerste periode op 14 december 2029 moet verstrijken, dat wil zeggen tien jaar na de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/2031.
(9)In artikel 30, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer de Commissie concludeert dat wordt voldaan aan de criteria betreffende plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, zoals vastgesteld in bijlage I, deel 3, subdeel 2, bij die verordening, zij onmiddellijk door uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen vaststelt met betrekking tot de met dat plaagorganisme verband houdende risico’s.
(10)Tijdens de uitvoering van die bepaling hebben bepaalde lidstaten hun twijfels geuit over de precieze draagwijdte van de term “maatregelen”, en met name over de vraag of die betrekking heeft op acties die in het kader van de invoer of het interne verkeer van goederen zijn ondernomen om het binnenbrengen en de verspreiding van het respectieve plaagorganisme op het grondgebied van de Unie te voorkomen. Daarom, en omwille van de juridische duidelijkheid en volledigheid, moet artikel 30, lid 1, worden gewijzigd om specifiek aan te geven dat die maatregelen onder meer kunnen bestaan uit het verbod op de aanwezigheid van het respectieve plaagorganisme op het grondgebied van de Unie, en uit voorschriften betreffende het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen.
(11)In artikel 41, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer planten, plantaardige producten of ander materiaal in strijd met lid 1 van dat artikel het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht of daarop zijn vervoerd, de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen als bedoeld in de wetgeving van de Unie inzake officiële controles, en dat zij de Commissie en de overige lidstaten via het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem daarvan in kennis moeten stellen. In dat artikel is bepaald dat de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen op die planten, plantaardige producten of andere materialen moet worden voorkomen.
(12)Artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op maatregelen ter voorkoming van de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op voor opplant bestemde planten, bevat echter geen verplichting om schendingen van de respectieve regels te melden.
Daarom moet artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031 worden gewijzigd en hierin worden bepaald dat de lidstaten in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen de nodige maatregelen als bedoeld in Verordening (EU) 2017/625 nemen en de Commissie en de overige lidstaten in kennis stellen via het in artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.
(13)Bijgevolg moet in artikel 104 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op kennisgevingen in geval van de aanwezigheid van plaagorganismen, ook een verwijzing naar artikel 37, lid 1, worden opgenomen.
(14)In sommige gevallen is het passend het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen uit bepaalde derde landen toe te staan, in afwijking van het respectieve verbod dat is vastgesteld op grond van artikel 40, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031, of van de bijzondere en gelijkwaardige voorschriften die zijn vastgesteld bij de overeenkomstig artikel 41, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling. De respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen zijn momenteel opgenomen in respectievelijk de bijlagen VI en VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Het gaat daarbij om gevallen waarin een derde land een verzoek om een dergelijke tijdelijke afwijking heeft ingediend en schriftelijke garanties heeft gegeven dat de maatregelen die het op zijn grondgebied toepast het respectieve risico van deze planten, plantaardige producten of andere materialen doeltreffend terugbrengen, en waarin uit een voorlopige risicobeoordeling is gebleken dat het risico voor het grondgebied van de Unie tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door bepaalde tijdelijke maatregelen als bedoeld in bijlage II, deel 1, punten 2 en 3, bij Verordening (EU) 2016/2031 toe te passen.
(15)Met het oog op de duidelijkheid en transparantie moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen, die in dergelijke afwijkingen voorzien. Omwille van de volledigheid moeten in die handelingen ook de tijdelijke maatregelen worden uiteengezet die nodig zijn om het respectieve fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen en die voldoende tijd bieden voor de volledige beoordeling van alle risico’s op plaagorganismen, die nog niet volledig zijn beoordeeld met betrekking tot de specifieke planten, plantaardige producten of andere materialen. Dit maakt het mogelijk om, wanneer de respectieve beoordeling eenmaal is afgerond, overeenkomstig de beginselen van deel 2 van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/2031, die planten, plantaardige producten of andere materialen te behouden in of te schrappen van de lijst van goederen, overeenkomstig artikel 40, lid 3, of artikel 41, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031.
(16)Overeenkomstig artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 moet een plant, plantaardig product of ander materiaal van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico worden geschrapt indien op basis van een risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie onderworpen moet worden aan verbodsbepalingen, bijzondere voorschriften of helemaal geen voorschriften. Zoals is gebleken uit de opgedane ervaring met de toepassing van dat artikel, kan het binnenbrengen van die goederen op het grondgebied van de Unie in bepaalde gevallen echter worden onderworpen aan bijzondere maatregelen waarmee het respectieve fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht, terwijl er voor sommige van de plaagorganismen waarvoor zij als gastheer dienen, nog een volledige beoordeling moet worden uitgevoerd. In dit verband moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een uitvoeringshandeling vast te stellen om planten, plantaardige producten of andere materialen te schrappen van de krachtens artikel 42, lid 3, vastgestelde lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico, indien zij een fytosanitair risico met zich meebrengen dat nog niet volledig is beoordeeld en daarvoor nog geen uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 42, lid 4, is vastgesteld. Om elk fytosanitair risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, moeten die handelingen tijdelijke maatregelen betreffende het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen op het grondgebied van de Unie bevatten.
(17)Om een evenredige aanpak en de snelst mogelijke afronding van de respectieve risicobeoordelingen te waarborgen, moet de toepassingsperiode van al die uitvoeringshandelingen zodanig zijn dat redelijkerwijs alle fytosanitaire risico’s en de door de betrokken derde landen genomen maatregelen ten volle kunnen worden beoordeeld, en mag deze periode niet langer zijn dan vijf jaar.
(18)Bovendien moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een gedelegeerde handeling vast te stellen om Verordening (EU) 2016/2031 aan te vullen met elementen betreffende de procedure die moet worden gevolgd om tijdelijke afwijkingen van artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2, toe te staan. Dit is noodzakelijk omdat op grond van de ervaring die is opgedaan sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031, is gebleken dat een gestandaardiseerde procedure voor het verlenen van dergelijke tijdelijke afwijkingen noodzakelijk is om transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers te waarborgen.
(19)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen voor het vaststellen van een gedelegeerde handeling om deze verordening aan te vullen door procedures vast te stellen waaraan moet worden voldaan om planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico in een lijst op te nemen. Die procedure moet alle volgende elementen omvatten: de opstelling, inhoud en indiening van de respectieve dossiers door de betrokken derde landen; de maatregelen die naar aanleiding van de ontvangst van die dossiers moeten worden genomen; de procedures voor de uitvoering van de desbetreffende risicobeoordeling; de behandeling van dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming. Dit is noodzakelijk omdat uit ervaring is gebleken dat een specifieke procedure voor het opstellen van een lijst van planten met een hoog risico transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers zou kunnen waarborgen.
(20)Overeenkomstig artikel 44, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gelijkwaardige voorschriften vaststellen op verzoek van een bepaald derde land, indien het betrokken derde land door de toepassing in het kader van zijn officiële controle van een of meer specifieke maatregelen ten aanzien van het verkeer van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie, een niveau van fytosanitaire bescherming waarborgt dat gelijkwaardig is aan de bijzondere voorschriften.
(21)Uit de ervaring met de uitvoering van die bepaling is gebleken dat het vaststellen van voorschriften die alleen gelijkwaardig zijn aan de bijzondere voorschriften met betrekking tot het verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie, niet passend of mogelijk is indien die voorschriften inzake verkeer niet bestaan. Dit is in de praktijk vaak het geval wanneer de voorschriften van de Unie betrekking hebben op plaagorganismen die alleen in derde landen en niet op het grondgebied van de Unie voorkomen en wanneer alleen voorschriften voor het binnenbrengen van goederen op het grondgebied van de Unie zijn vastgesteld.
(22)Daarom moet het vereiste niveau van fytosanitaire bescherming door het betrokken derde land ook gelijkwaardig zijn aan de toepasselijke bijzondere voorschriften voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen uit alle of bepaalde derde landen.
(23)Overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moet in het fytosanitair certificaat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” worden vermeld aan welk specifiek voorschrift wordt voldaan wanneer de betrokken, krachtens artikel 28, leden 1 en 2, artikel 30, leden 1 en 3, artikel 37, lid 2, artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 54, leden 2 en 3, vastgestelde, uitvoeringshandeling verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften biedt. Die vermelding moet de volledige tekst van de betreffende bepaling bevatten.
(24)Uit de praktische uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken dat in de fytosanitaire certificaten ook moet worden verwezen naar de krachtens artikel 37, lid 4, van de verordening vastgestelde voorschriften, namelijk maatregelen om de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de betrokken voor opplant bestemde planten, als bedoeld in artikel 36, punt f), van die verordening, te voorkomen indien de desbetreffende bepaling voorziet in verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften. Dit is in overeenstemming met de aanpak van EU-quarantaineorganismen, aangezien in artikel 71, lid 2, van die verordening wordt verwezen naar de op grond van artikel 41, leden 2 en 3, vastgestelde uitvoeringshandeling. Hierdoor zal ook meer duidelijkheid en zekerheid worden geboden aan de bevoegde autoriteiten, de professionele marktdeelnemers en de derde landen wat betreft de toepassing van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen en de respectieve voor opplant bestemde planten.
(25)Daarom moet in artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 worden verwezen naar de overeenkomstig artikel 37, lid 4, vastgestelde uitvoeringshandelingen. Bovendien moet de verwijzing naar artikel 37, lid 2, worden geschrapt, aangezien deze niet relevant is voor de inhoud van de aanvullende verklaring van een fytosanitair certificaat.
(26)Overeenkomstig artikel 88 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten plantenpaspoorten door de betrokken professionele marktdeelnemers worden aangebracht op de handelseenheid van de planten, plantaardige producten en andere materialen voordat zij krachtens artikel 79 in het verkeer zijn binnen het grondgebied van de Unie of krachtens artikel 80 van Verordening (EU) 2016/2031 worden overgebracht naar of vervoerd binnen een beschermd gebied. Wanneer dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen in een verpakking, bundel of container worden vervoerd, moet het plantenpaspoort worden aangebracht op deze verpakking, bundel of container.
(27)Uit de op Verordening (EU) 2016/2031 gebaseerde handelspraktijken is gebleken dat het in bepaalde gevallen praktisch niet haalbaar is plantenpaspoorten aan te brengen op de handelseenheden van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen, vanwege hun omvang, vorm of andere specifieke kenmerken, of vanwege de snelheid waarmee zij van de ene professionele marktdeelnemer naar de andere worden overgebracht. In plaats daarvan moet het worden toegestaan dat de handelseenheden van die planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van de Unie worden vervoerd met een plantenpaspoort dat er op een andere manier dan door fysieke bevestiging mee is verbonden. De voorschriften van Verordening (EU) 2016/2031 voor de afgifte van plantenpaspoorten voor de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen moeten van toepassing blijven.
(28)Daarom moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een gedelegeerde handeling vast te stellen op grond waarvan bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen kunnen worden overgebracht zonder dat een plantenpaspoort op hun handelseenheden is aangebracht, vanwege hun omvang, vorm, de snelheid waarmee zij worden verhandeld of andere specifieke kenmerken waardoor het aanbrengen praktisch onhaalbaar wordt. In dit verband moeten de modaliteiten worden vastgesteld waarmee wordt gewaarborgd dat het plantenpaspoort in gebruik blijft, hoewel het niet wordt aangebracht, en nog steeds verwijst naar de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen, zodat een plantenpaspoort altijd met het desbetreffende handelsartikel verbonden blijft door middel van speciale merktekens, chips, gegevensbanken of andere passende elementen.
(29)Overeenkomstig artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van die verordening vast te stellen door de elementen vast te stellen die moeten worden opgenomen in officiële verklaringen die specifiek zijn voor planten, plantaardige producten of andere materialen, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal, die op grond van de toepasselijke internationale normen zijn vereist. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 zijn dergelijke internationale normen niet vastgesteld, en er zijn momenteel geen internationale organisaties bezig met het verrichten van voorbereidende werkzaamheden om dergelijke normen op te stellen. Bijgevolg, en bij ontstentenis van dergelijke internationale normen, is het niet mogelijk om op basis van artikel 99 van Verordening (EU) 2016/2031 een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin de elementen uiteen worden gezet die nodig zijn voor de respectieve officiële verklaringen. Door het ontbreken van een dergelijke gedelegeerde handeling kan het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de desbetreffende planten, plantaardige producten of andere materialen niet plaatsvinden met die officiële verklaringen als alternatieven voor fytosanitaire certificaten.
(30)Bovendien worden, overeenkomstig bepaalde uit hoofde van de Richtlijnen 77/93/EEG en 2000/29/EG van de Raad vastgestelde uitvoeringshandelingen, planten, plantaardige producten en andere materialen nog steeds op het grondgebied van de Unie binnengebracht, vergezeld van officiële verklaringen, met uitzondering van fytosanitaire certificaten, die in verschillende derde landen zijn afgegeven. Die handelingen zijn onder meer de Beschikkingen 93/365/EG, 93/422/EEG en 93/423/EEG van de Commissie en Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie. Die beschikkingen en dat besluit zijn vastgesteld bij gebrek aan respectieve internationale normen.
(31)Uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 en die beschikkingen en dat besluit, die nog steeds van kracht zijn, blijkt dat die officiële verklaringen voldoende garanties bieden voor de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie, ondanks het feit dat er nooit respectieve internationale normen hebben bestaan. Om die reden, en om ervoor te zorgen dat officiële verklaringen uit hoofde van Verordening (EU) 2016/2031 ook in de toekomst worden gebruikt, moet de voorwaarde dat de elementen van die gedelegeerde handeling op grond van de toepasselijke internationale normen vereist zijn, uit artikel 99, lid 1, worden geschrapt.
(32)Overeenkomstig artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie een elektronisch systeem voor het indienen van kennisgevingen door de lidstaten instellen. Om ervoor te zorgen dat een dergelijk elektronisch systeem ook kan worden gebruikt voor het indienen van verslagen, zoals de verslagen van onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen, moet de eerste zin van dat artikel worden gewijzigd zodat het indienen van verslagen door de lidstaten er ook in wordt opgenomen. Dit is nodig om het rapportagesysteem te rationaliseren en de digitalisering van fytosanitaire maatregelen te versterken.
(33)Verordening (EU) 2016/2031 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(34)Om derde landen en hun professionele marktdeelnemers in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe regels voor de afgifte van fytosanitaire certificaten betreffende de naleving van de respectieve regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen, moet de wijziging van artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn met ingang van... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening],
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/2031
Verordening (EU) 2016/2031 wordt als volgt gewijzigd:
1)In artikel 18, lid 6, wordt de eerste alinea vervangen door:
“De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk na de instelling van afgebakende gebieden van deze gebieden in kennis, alsook van de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die zijn genomen. Die kennisgevingen worden gedaan via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”.
2)In artikel 22, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:
“De lidstaten brengen elk jaar uiterlijk op 30 april aan de Commissie en de overige lidstaten verslag uit over de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar werden uitgevoerd. Deze verslagen bevatten informatie over de plaats en het tijdstip van de onderzoeken, de plaagorganismen en de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen, het aantal inspecties en de genomen monsters, en de bevindingen voor elk betrokken plaagorganisme. Die verslagen worden ingediend in het daartoe door de Commissie opgezette elektronische systeem voor het indienen van kennisgevingen en verslagen als bedoeld in artikel 103.”.
3)Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
a)in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:
“De meerjarige onderzoeksprogramma’s worden vastgesteld voor een periode van tien jaar en worden verlengd en zo nodig geactualiseerd voor verdere opeenvolgende perioden van tien jaar. De eerste periode verstrijkt op 14 december 2029.”;
b)lid 2 wordt vervangen door:
“2.Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten hun meerjarige onderzoeksprogramma’s mee. Die kennisgevingen worden ingediend in het elektronische systeem voor het indienen van kennisgevingen en verslagen als bedoeld in artikel 103.”.
4)In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:
“2.De lidstaten brengen elk jaar uiterlijk op 30 april aan de Commissie en de overige lidstaten verslag uit over de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar werden uitgevoerd. Die verslagen worden ingediend in het elektronische systeem voor het indienen van kennisgevingen en verslagen als bedoeld in artikel 103.”.
5)In artikel 30, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:
“Door deze maatregelen wordt in voorkomend geval specifiek voor elk van de betrokken plaagorganismen uitvoering gegeven aan een of meer van de bepalingen als bedoeld in artikel 28, lid 1, eerste alinea, punten a) tot en met g). De bepalingen kunnen het verbod op de aanwezigheid van dat plaagorganisme op het grondgebied van de Unie en/of voorschriften betreffende het binnenbrengen op en het verplaatsen binnen het grondgebied van de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen omvatten.”.
6)In artikel 34 wordt lid 2 vervangen door:
“2.De lidstaten stellen elk jaar uiterlijk op 30 april de Commissie en de overige lidstaten in kennis van de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar zijn uitgevoerd. Die kennisgevingen worden ingediend in het elektronische systeem voor het indienen van kennisgevingen en verslagen als bedoeld in artikel 103.”.
7)In artikel 37 wordt het volgende lid toegevoegd:
“10.Wanneer voor opplant bestemde planten in strijd met lid 1 het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht of daarop zijn vervoerd, nemen de lidstaten de nodige maatregelen als bedoeld in artikel 66, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625, en stellen zij de Commissie en de overige lidstaten door middel van het elektronische kennisgevingssysteem als bedoeld in artikel 103, in kennis van die schending en van die maatregelen.
De lidstaten stellen het derde land waaruit de voor opplant bestemde planten op het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht, ook in kennis van die maatregelen.”.
8)In artikel 42, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:
“De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 105 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door de procedure vast te stellen voor het in een lijst opnemen van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico.
Die procedure omvat alle volgende elementen:
a)het samenstellen van het respectieve bewijs voor de beoordeling van de planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico;
b)de maatregelen die moeten worden genomen na ontvangst van dat bewijs;
c)de procedures voor de respectieve beoordeling;
d)de behandeling van dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.”.
9)Na artikel 42 wordt het volgende artikel 42 bis ingevoegd:
“Artikel 42 bis
Tijdelijke afwijkingen van de verbodsbepalingen van de artikelen 40 en 42 en van de in artikel 41 bedoelde voorschriften
1.In afwijking van artikel 40, lid 1, en artikel 41, lid 1, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke afwijkingen vaststellen van het verbod van artikel 40, lid 1, en van de in artikel 41, lid 2, bedoelde bijzondere en gelijkwaardige voorschriften betreffende het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van specifieke planten, plantaardige producten en andere materialen van oorsprong uit een of meer derde landen die een fytosanitair risico met zich meebrengen dat nog niet volledig is beoordeeld.
In die uitvoeringshandelingen:
a)worden tijdelijke maatregelen vastgesteld betreffende het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen op het grondgebied van de Unie, overeenkomstig de beginselen van bijlage II, deel 2, en
b)worden de respectieve delen van de in artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling gewijzigd door een verwijzing naar de afwijking betreffende de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen op te nemen.
2.De in lid 1 bedoelde tijdelijke afwijkingen kunnen alleen worden vastgesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)het betrokken derde land heeft bij de Commissie een verzoek met officiële schriftelijke garanties ingediend voor de toepassing op zijn grondgebied, vóór en op het moment van de indiening van het verzoek, van de maatregelen die nodig zijn om het respectieve fytosanitaire risico aan te pakken, en
b)uit een voorlopige beoordeling is gebleken dat die planten, plantaardige producten of andere materialen een risico vormen dat tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door een of meer van de maatregelen met betrekking tot het betrokken fytosanitaire risico toe te passen.
3.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 105 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening wat betreft de procedure die moet worden gevolgd om de in lid 1 bedoelde tijdelijke afwijkingen toe te staan. Die gedelegeerde handeling voorziet in de volgende elementen van de procedure:
a)de opstelling, inhoud en indiening van het respectieve verzoek en de respectieve dossiers door de betrokken derde landen;
b)de maatregelen die moeten naar aanleiding van de ontvangst van die verzoeken en dossiers worden genomen;
c)de behandeling van de verzoeken en dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.
4.In afwijking van artikel 42, lid 2, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke afwijkingen van de in artikel 42, lid 3, bedoelde handelingen vaststellen, indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
a)het respectieve fytosanitaire risico van de planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico is nog niet volledig beoordeeld;
b)wat betreft de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen is nog geen uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 42, lid 4, vastgesteld.
In die uitvoeringshandelingen worden tijdelijke maatregelen vastgesteld die nodig zijn om het respectieve fytosanitaire risico wat het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie betreft, tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
5.De in de leden 1, 2 en 4 bedoelde uitvoeringshandelingen voorzien in jaarlijkse rapportage door het betrokken derde land over de toepassing van de respectieve tijdelijke maatregelen. Indien het betrokken verslag tot de conclusie leidt dat het betrokken risico niet op passende wijze wordt aangepakt door de maatregelen waarover verslag is uitgebracht, wordt de handeling waarbij in die maatregelen is voorzien, onmiddellijk ingetrokken of zo nodig gewijzigd.
6.De toepassingsperiode van de in de leden 1, 2 en 4 bedoelde uitvoeringshandelingen is zodanig dat redelijkerwijs een volledige beoordeling van alle fytosanitaire risico’s en de maatregelen van de betrokken derde landen kan worden gemaakt, en deze periode duurt ten hoogste vijf jaar.
7.De in de leden 1, 2 en 4 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”.
10)In artikel 44, lid 1, wordt punt a) vervangen door:
“a)het betrokken derde land waarborgt, door de toepassing in het kader van zijn officiële controle van één of meer specifieke maatregelen ten aanzien van het binnenbrengen op en/of het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen uit andere derde landen, een niveau van fytosanitaire bescherming dat gelijkwaardig is aan de bijzondere voorschriften;”.
11)In artikel 71 wordt lid 2 vervangen door:
“2.In het fytosanitair certificaat wordt onder de rubriek “Aanvullende verklaring” vermeld aan welk specifiek voorschrift wordt voldaan wanneer de betrokken, krachtens artikel 28, leden 1 en 2, artikel 30, leden 1 en 3, artikel 37, lid 4, artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 54, leden 2 en 3, vastgestelde, uitvoeringshandeling verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften biedt. Die vermelding bevat de volledige tekst van de betreffende bepaling.”.
12)In artikel 88 wordt de volgende alinea toegevoegd:
“De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 105 een gedelegeerde handeling vast te stellen tot aanvulling van deze verordening:
a)door te bepalen welke planten, plantaardige producten en andere materialen die, in afwijking van het eerste lid, binnen de Unie mogen worden overgebracht met een plantenpaspoort dat ermee verbonden is op een andere wijze dan via een fysieke bevestiging vanwege hun omvang, vorm of de snelheid waarmee zij worden verhandeld, waardoor het aanbrengen ervan zeer moeilijk of onmogelijk is, en
b)door regels vast te stellen die ervoor zorgen dat het betrokken plantenpaspoort, hoewel het niet is aangebracht, nog steeds verwijst naar de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen door middel van speciale merktekens, chips en/of gegevensbanken.”.
13)In artikel 99 wordt lid 1 vervangen door:
“1.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van de gegevens die moeten worden opgenomen in de officiële verklaringen die specifiek zijn voor planten, plantaardige producten of andere materialen, uitgezonderd houten verpakkingsmateriaal, als bewijs van de uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld krachtens artikel 28, lid 1 of 2, of artikel 30, lid 1 of 3, artikel 41, lid 2 of 3, artikel 44, of artikel 54, lid 2 of 3.”.
14)In artikel 103 wordt de eerste zin vervangen door:
“De Commissie voert een elektronisch systeem in voor het indienen van kennisgevingen en verslagen door de lidstaten.”.
15)In artikel 104, lid 1, wordt de eerste zin vervangen door:
“De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen specifieke regels vaststellen voor het indienen van de kennisgevingen als bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, artikel 11, artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 6, artikel 19, lid 2, artikel 28, lid 7, artikel 29, lid 3, eerste alinea, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 1, artikel 37, lid 10, artikel 40, lid 4, artikel 41, lid 4, artikel 46, lid 4, artikel 49, lid 6, artikel 53, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 62, lid 1, artikel 77, lid 2, en artikel 95, lid 5.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, punt 11, is van toepassing met ingang van... [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter