EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.2.2023
COM(2023) 82 final
2023/0037(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52023PC0082
Proposal for a COUNCIL DECISION on the signing, on behalf of the European Union, of the Free Trade Agreement between the European Union and New Zealand
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
COM/2023/82 final
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.2.2023
COM(2023) 82 final
2023/0037(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Nieuw-Zeeland is de 50e handelspartner van de EU voor goederen; de EU is de op twee na grootste handelspartner van Nieuw-Zeeland (na China en Australië), goed voor 11,5 % van zijn totale handel. De bilaterale handel in goederen tussen de twee partners was in 2021 goed voor 7,8 miljard EUR, terwijl de handel in diensten in 2020 goed was voor 3,7 miljard EUR. De uitvoer van Nieuw-Zeeland naar de EU bestaat grotendeels uit landbouwproducten, terwijl de EU vooral industrieproducten naar Nieuw-Zeeland uitvoert. In 2020 bedroegen de buitenlandse directe investeringen van de EU in Nieuw-Zeeland 8,5 miljard EUR en de investeringen van Nieuw-Zeeland in de EU 4,8 miljard EUR.
Het besluit om te beginnen met de voorbereiding van mogelijke onderhandelingen is op 29 oktober 2015 genomen tijdens een bijeenkomst van de voorzitters van de Europese Raad en de Europese Commissie met de premier van Nieuw-Zeeland. Van groot belang daarvoor was het feit dat Nieuw-Zeeland tot de snelst groeiende ontwikkelde economieën ter wereld behoort en talrijke preferentiële handelsovereenkomsten met andere partners heeft gesloten. Daardoor golden voor EU-bedrijven minder gunstige voorwaarden om toegang te krijgen tot de Nieuw-Zeelandse markt. Derhalve werd geoordeeld dat een handelsovereenkomst met een gelijkgestemde partner als Nieuw-Zeeland ondernemingen in de EU een gelijk speelveld zou bieden en zou bijdragen tot het scheppen van banen, groei en investeringen, wat zowel bedrijven als burgers in de EU ten goede zou komen.
In het voorjaar van 2017 werd een uitgebreid verkennend onderzoek afgerond, waaruit bleek dat onderhandelingen zouden kunnen leiden tot een handelsovereenkomst die beide partijen tot voordeel zou strekken. De ontwerp-onderhandelingsrichtsnoeren zijn in september 2017 aan de lidstaten voorgelegd, samen met een bijbehorende effectbeoordeling 1 .
Op 22 mei 2018 heeft de Raad van de Europese Unie de Europese Commissie gemachtigd handelsbesprekingen met Nieuw-Zeeland te starten en onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld. De onderhandelingen werden ondersteund door een effectbeoordeling van de duurzaamheid van de handel. De eerste onderhandelingsronde voor een vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland vond plaats in juli 2018. Na een onderhandelingsproces van vier jaar en twaalf onderhandelingsronden hebben de EU en Nieuw-Zeeland op 30 juni 2022 de onderhandelingen over een ambitieuze vrijhandelsovereenkomst afgerond.
Nieuw-Zeeland is statistisch gezien weliswaar een relatief kleine handelspartner, maar de vrijhandelsovereenkomst is een welkome bevestiging van onze versterkte betrekkingen met Nieuw-Zeeland en onderstreept de ambitie van de EU om de betrekkingen met de Indo-Pacifische regio te verdiepen in het licht van haar Indo-Pacifische strategie uit 2021.
In de bredere geopolitieke en geo-economische context geeft de tijdige afronding van deze onderhandelingen met een gelijkgestemde partner als Nieuw-Zeeland ook een sterk signaal af dat wij ons gezamenlijk inzetten voor een op regels gebaseerd handelssysteem.
De overeenkomst zal alle Nieuw-Zeelandse rechten op goederen uit de EU afschaffen, de boeren in de EU ondersteunen en werknemers en het milieu beschermen door middel van verregaande, afdwingbare bepalingen inzake duurzame ontwikkeling. De vrijhandelsovereenkomst is de eerste overeenkomst van de EU waarin bepalingen van de “nieuwe generatie” inzake duurzame ontwikkeling zijn opgenomen, in overeenstemming met de resultaten van de recente mededeling over de evaluatie van het duurzame handelsbeleid van de EU (“De kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei” van 22 juni 2022 2 ).
De juridisch getoetste teksten van de vrijhandelsovereenkomst zijn gepubliceerd en kunnen via de volgende link worden geraadpleegd:
De Commissie legt de volgende voorstellen voor besluiten van de Raad voor:
–Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland;
–Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland.
Het bijgevoegde voorstel voor een besluit van de Raad vormt het rechtsinstrument tot machtiging voor de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland.
•Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
Voordat de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst werden afgerond, hadden de EU en Nieuw-Zeeland een brede partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking (“Partnership Agreement on Relations and Cooperation”, hierna “PARC”) gesloten, die op 21 juli 2022 in werking is getreden. De PARC vormt de rechtsgrondslag voor het langdurige en sterke partnerschap tussen de EU en Nieuw-Zeeland en verdiept de samenwerking tussen beide partijen op tal van gebieden, zoals internationale vrede en veiligheid, onderzoek en innovatie, ontwikkeling, visserij en maritieme zaken, en samenwerking op het gebied van handel en economie.
Zodra de vrijhandelsovereenkomst in werking treedt, zal zij naast de PARC bestaan als een specifieke overeenkomst en een integraal onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen tussen de EU en Nieuw-Zeeland. De twee overeenkomsten bevatten geen overlappende of tegenstrijdige bepalingen.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De vrijhandelsovereenkomst is volledig in overeenstemming met het beleid van de Unie en vereist niet dat de EU overgaat tot wijziging van haar regels, voorschriften of normen op enig gereglementeerd gebied. Voorts beschermt de vrijhandelsovereenkomst, zoals alle andere handelsovereenkomsten waarover de Commissie heeft onderhandeld, openbare diensten volledig, en waarborgt zij dat het recht van overheden om in het openbaar belang te reguleren ten volle behouden blijft en een onderliggend grondbeginsel ervan vormt.
Verder weerspiegelen de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst ten volle het resultaat van de recente mededeling van de EU over de evaluatie van het duurzame handelsbeleid (“De kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei” van 22 juni 2022).
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Overeenkomstig Advies 2/15 van het Hof van Justitie van 16 mei 2017 over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore zouden alle door de vrijhandelsovereenkomst bestreken materies onder de exclusieve bevoegdheid van de EU en meer in het bijzonder onder artikel 91, artikel 100, lid 2, en artikel 207 VWEU vallen. Het Hof leidde de exclusieve bevoegdheid van de EU af uit de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek krachtens artikel 207, lid 1, VWEU en uit artikel 3, lid 2, VWEU (op grond van de gevolgen voor bestaande gemeenschappelijke regels in afgeleide wetgeving).
Derhalve moet de vrijhandelsovereenkomst worden ondertekend door de Unie op grond van een besluit van de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 5, VWEU, en worden gesloten door de Unie op grond van een besluit van de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 6, VWEU, na goedkeuring door het Europees Parlement.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
De vrijhandelsovereenkomst zoals deze is voorgelegd aan de Raad bestrijkt geen aangelegenheden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen.
•Evenredigheid
Handelsovereenkomsten zijn passende middelen om de markttoegang en aanverwante kwesties van alomvattende economische betrekkingen met een land buiten de EU te regelen. Er is geen alternatief om de desbetreffende toezeggingen en liberaliseringsinspanningen juridisch bindend te maken.
Dit initiatief streeft rechtstreeks de doelstelling van de Unie op het gebied van extern optreden na en draagt bij tot de politieke prioriteit van de “EU als sterkere mondiale speler”. Het is in overeenstemming met de uitgangspunten van de integrale EU-strategie om met andere partners samen te werken en de externe partnerschappen van de EU op verantwoorde wijze te vernieuwen om aldus de externe prioriteiten van de EU te verwezenlijken. Het draagt bij aan de handels- en ontwikkelingsdoelstellingen van de EU.
•Keuze van het instrument
Dit voorstel is in overeenstemming met artikel 218, lid 5, VWEU, uit hoofde waarvan de Raad besluiten over de ondertekening van internationale overeenkomsten vaststelt. Er bestaat geen ander rechtsinstrument dat kan worden gebruikt om de in dit voorstel uitgedrukte doelstellingen te bereiken.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Volgens de effectbeoordeling zal de bilaterale handel als gevolg van de vrijhandelsovereenkomst naar verwachting met maximaal 30 % toenemen en zullen EU-ondernemingen die naar Nieuw-Zeeland uitvoeren in het kader van de vrijhandelsovereenkomst vanaf het eerste jaar van toepassing tot 140 miljoen EUR aan rechten kunnen besparen. De investeringen van de EU in Nieuw-Zeeland zouden met 80 % kunnen toenemen.
Echter kan worden aangenomen dat de kwantitatieve elementen de reële economische gevolgen van deze vrijhandelsovereenkomst onderschatten, aangezien de standaardmodelleringsconfiguratie de geringe grootte van Nieuw-Zeeland geen recht doet. De cijfers kunnen geen rekening houden met de verwachte voordelen die voortvloeien uit de versterking van de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, de belangrijke bepalingen inzake digitale handel of digitale diensten of het politieke belang van deze vrijhandelsovereenkomst. De vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland is de modernste handelsovereenkomst van de EU. Zij is van bijzonder belang in de bredere context, nu zij de norm voor toekomstige overeenkomsten vaststelt en tegelijkertijd de doorlopende inspanningen van de EU om haar economische betrekkingen in de Indo-Pacifische regio verder te versterken, ondersteunt. Deze elementen kunnen niet in een model worden gevat, maar kunnen naar verwachting van aanzienlijk belang zijn en een diepere economische betrokkenheid bevorderen.
•Raadpleging van belanghebbenden
Vóór de start van de onderhandelingen heeft de Commissie een effectbeoordeling van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland 3 verricht, ondersteund door een online openbare raadpleging en een onafhankelijke studie die is uitgevoerd door een externe contractant. De studie bevestigde dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland belangrijke voordelen kan opleveren die verder gaan dan een betere markttoegang, waarbij het belang van alomvattende economische betrekkingen in de ruimere regio werd benadrukt.
Parallel aan de onderhandelingen heeft een externe contractant een duurzaamheidseffectbeoordeling van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland 4 verricht om de mogelijke economische, sociale, mensenrechten- en milieueffecten te onderzoeken die voortvloeien uit de bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst of die een gevolg zijn van het wegnemen of verminderen van belemmeringen voor bilaterale handel en investeringen tussen de EU en Nieuw-Zeeland.
In het kader van de effectbeoordeling en de duurzaamheidseffectbeoordeling hebben de respectieve contractanten interne en externe deskundigen geraadpleegd en belanghebbenden in zowel de EU als Nieuw-Zeeland geraadpleegd door middel van online-enquêtes, verzoeken om standpuntnota’s, interviews en bijeenkomsten.
De EU-lidstaten zijn vóór en tijdens de onderhandelingen via het Comité handelspolitiek van de Raad zowel mondeling als schriftelijk regelmatig geïnformeerd en geraadpleegd over de verschillende aspecten van de onderhandelingen. Ook het Europees Parlement is regelmatig geïnformeerd en geraadpleegd, via zijn Commissie internationale handel (INTA), en met name zijn monitoringgroep Australië-Nieuw-Zeeland. Beide instellingen kregen gedurende het gehele proces inzage in de teksten van de onderhandelingsresultaten.
De Commissie heeft ook maatschappelijke organisaties de mogelijkheid geboden om hun stem te laten horen en vragen te stellen, onder meer door middel van specifieke dialogen met het maatschappelijk middenveld, zowel ten tijde van de effectbeoordeling en de duurzaamheidseffectbeoordeling als tijdens de eigenlijke onderhandelingen.
Voorts heeft de Commissie tijdens de onderhandelingen op haar website verslagen over de onderhandelingsronden, de tekstvoorstellen, persberichten, factsheets en achtergrondinformatie gepubliceerd en regelmatig bijgewerkt.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De onafhankelijke studie die ten grondslag ligt aan de effectbeoordeling van de vrijhandelsovereenkomst is uitgevoerd door de externe contractant “LSE Enterprise Ltd”.
De duurzaamheidseffectbeoordeling van de vrijhandelsovereenkomst is uitgevoerd door de externe contractant “BKP Economic Advisors”.
•Effectbeoordeling
In de effectbeoordeling die voor de start van de onderhandelingen is verricht, werd geconcludeerd dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland belangrijke voordelen kan opleveren die verder gaan dan een betere markttoegang, waarbij het belang van alomvattende economische betrekkingen in de ruimere regio wordt benadrukt.
De duurzaamheidseffectbeoordeling, die is verricht ter ondersteuning van de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst, bevestigde dat de Overeenkomst voor zowel de EU als Nieuw-Zeeland over het algemeen positieve macro-economische gevolgen zou hebben.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
De vrijhandelsovereenkomst valt niet onder Refit-procedures. Niettemin bevat zij een aantal bepalingen waardoor de handels- en daarmee samenhangende procedures zullen worden vereenvoudigd, de met uitvoer verband houdende kosten zullen worden verminderd en er meer kmo’s in staat worden gesteld op beide markten zaken te doen. Een specifiek hoofdstuk inzake kmo’s voorziet met name in betere informatie-uitwisseling en samenwerking met Nieuw-Zeeland op het gebied van kmo-gerelateerde kwesties. De afschaffing van rechten, vereenvoudigde en gedigitaliseerde douaneprocedures en meer compatibele technische vereisten zullen de exportgerelateerde kosten verlagen en kmo’s met kleinere handelsvolumes in staat stellen te concurreren met grotere ondernemingen. Dit vergroot ook het vermogen van kmo’s om deel te nemen aan toeleveringsketens, digitale handel en overheidsopdrachten en om diensten te verlenen op de Nieuw-Zeelandse markt. De vrijhandelsovereenkomst bevordert ook de transparantie en het gebruik van internationale normen om de markttoegang te vergemakkelijken en de nalevingskosten te verlagen.
•Grondrechten
Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de bescherming van de grondrechten in de Unie.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De vrijhandelsovereenkomst zal financiële gevolgen hebben voor de EU-begroting aan de ontvangstenzijde. De gederfde rechten zouden bij volledige uitvoering van de vrijhandelsovereenkomst naar schatting ongeveer 150 miljoen EUR per jaar kunnen bedragen. De schatting is gebaseerd op de verwachte gemiddelde invoer voor 2030 bij ontbreken van een vrijhandelsovereenkomst en betreft het jaarlijkse verlies aan ontvangsten als gevolg van de volledige afschaffing van de EU-rechten en -quota op de invoer uit Nieuw-Zeeland.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De vrijhandelsovereenkomst omvat institutionele bepalingen die voorzien in een structuur voor uitvoeringsorganen teneinde voortdurend toezicht te houden op de uitvoering, de werking en het effect van de vrijhandelsovereenkomst.
Het institutionele hoofdstuk van de vrijhandelsovereenkomst stelt een Handelscomité in dat als voornaamste taak het toezicht houden op en het vergemakkelijken van de uitvoering en toepassing van de vrijhandelsovereenkomst heeft. Het Handelscomité zal worden belast met het toezicht op de werkzaamheden van alle in het kader van de vrijhandelsovereenkomst opgerichte gespecialiseerde comités en werkgroepen.
De vrijhandelsovereenkomst voorziet in de oprichting van interne adviesgroepen met een evenwichtige vertegenwoordiging van onafhankelijke maatschappelijke organisaties, waaronder niet-gouvernementele organisaties, bedrijfs- en werkgeversorganisaties en vakbonden, die actief zijn op het gebied van economie, duurzame ontwikkeling, sociale zaken, mensenrechten, milieu en andere aangelegenheden, en, in het geval van Nieuw-Zeeland, vertegenwoordigers van de Māori. De interne adviesgroepen kunnen standpunten te kennen geven en aanbevelingen doen met betrekking tot de werking en uitvoering van de vrijhandelsovereenkomst; zij komen eenmaal per jaar bijeen.
Zoals benadrukt in de mededeling “Handel voor iedereen”, besteedt de Commissie meer middelen aan de doeltreffende uitvoering en handhaving van handels- en investeringsovereenkomsten. In oktober 2022 heeft de Commissie haar derde jaarlijkse uitvoerings- en handhavingsverslag gepubliceerd. Het voornaamste doel van het verslag is een objectief overzicht te geven van de uitvoering van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU, waarin de geboekte vooruitgang en de tekortkomingen die moeten worden aangepakt, worden onderstreept. Het is de bedoeling dat het verslag als basis dient voor een open debat over de werking en de uitvoering van de vrijhandelsovereenkomsten waarbij de lidstaten, het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld in het algemeen worden betrokken. De publicatie van het verslag op jaarbasis zal de regelmatige monitoring van ontwikkelingen mogelijk maken, waarbij ook kan worden vastgelegd hoe prioritaire aangelegenheden zijn aangepakt. Het verslag zal de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland vanaf de inwerkingtreding ervan bestrijken.
•Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Niet van toepassing.
•Artikelsgewijze toelichting
Naar verwachting zal de bilaterale handel als gevolg van de vrijhandelsovereenkomst met maximaal 30 % toenemen en zullen EU-ondernemingen die naar Nieuw-Zeeland uitvoeren in het kader van de vrijhandelsovereenkomst vanaf het eerste jaar van toepassing tot 140 miljoen EUR aan rechten kunnen besparen. Nieuw-Zeeland zal bijvoorbeeld de hoge rechten afschaffen op industrieproducten, zoals auto’s en onderdelen van motorvoertuigen (huidige tarieven tot 10 %), machines (huidige tarieven tot 5 %), chemische producten (huidige tarieven tot 5 %), kleding (huidige tarieven tot 10 %), geneesmiddelen (huidige tarieven tot 5 %), schoenen (huidige tarieven tot 10 %) en textiel (huidige tarieven tot 10 %).
Europese boeren en levensmiddelenbedrijven zullen in Nieuw-Zeeland nieuwe zakelijke kansen krijgen, aangezien bij de inwerkingtreding van de vrijhandelsovereenkomst alle rechten worden afgeschaft die thans worden geheven op de invoer van agrovoedingsmiddelen uit de EU, met inbegrip van belangrijke exportproducten van de EU, zoals varkensvlees (huidig tarief 5 %), wijn en mousserende wijn (huidig tarief van 5 %), chocolade, suikerwerk en koekjes (huidig tarief van 5 %), en voeder voor huisdieren (huidig tarief van 5 %). Voorts zal de vrijhandelsovereenkomst de geografische aanduidingen beschermen voor de volledige lijst van bijna 2000 wijnen en gedistilleerde dranken uit de EU en 163 andere levensmiddelen, zoals feta, Parmigiano Reggiano, Lübecker Marzipan en Elia Kalamatas (Kalamata-olijven).
Tegelijkertijd houdt de vrijhandelsovereenkomst ten volle rekening met de landbouwgevoeligheden van de EU. De EU zal haar markten voor zeer gevoelige producten, zoals rundvlees, boter of melkpoeder, niet volledig liberaliseren. Deze uit Nieuw-Zeeland ingevoerde producten krijgen slechts een beperkte en gecontroleerde toegang tot de EU-markt door middel van zorgvuldig aangepaste tariefcontingenten die rekening houden met de bezorgdheid van de Europese boeren en de voorkeuren van de consument. Er is voor gezorgd dat deze quota de mogelijke druk op de markt zullen beperken.
De vrijhandelsovereenkomst stelt voor ingevoerde levensmiddelen hoge duurzaamheids- en kwaliteitsnormen vast. Het speelveld zal op het gebied van productie- en duurzaamheidscriteria voor boeren aan beide zijden gelijk zijn. De vrijhandelsovereenkomst bevat een specifieke tekst over duurzame voedselsystemen (een première in de handelsovereenkomsten van de EU) en dierenwelzijn, waarmee de weg wordt gebaand voor verdere bilaterale en multilaterale samenwerking op gebieden als dierenwelzijn, voedsel, pesticiden en meststoffen. De bepalingen van de vrijhandelsovereenkomst zullen de boeren in de EU beschermen tegen oneerlijke concurrentie.
De vrijhandelsovereenkomst zal de toegang van EU-bedrijven tot overheidsopdrachten in Nieuw-Zeeland verbeteren.
Wat handel en duurzame ontwikkeling betreft, is dit de eerste handelsovereenkomst van de EU die de resultaten weerspiegelt van de recente mededeling van de EU over de evaluatie van het duurzame handelsbeleid, met toezeggingen in het kader van de Klimaatovereenkomst van Parijs en de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, aan welke toezeggingen ingeval van niet-nakoming sancties zijn verbonden. Voorts is de vrijhandelsovereenkomst de eerste handelsovereenkomst met specifieke bepalingen inzake handel en gendergelijkheid in het kader van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling en met specifieke bepalingen inzake de hervorming van de handel in en subsidies voor fossiele brandstoffen en een vrijhandelsovereenkomst die vanaf de inwerkingtreding ervan groene goederen en diensten liberaliseert. De vrijhandelsovereenkomst voorziet in nieuwe verbintenissen inzake de circulaire economie, ontbossing, koolstofbeprijzing en bescherming van het mariene milieu.
2023/0037 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Op 22 mei 2018 heeft de Raad de Commissie gemachtigd te onderhandelen over een vrijhandelsovereenkomst (“de Overeenkomst”) met Nieuw-Zeeland.
(2)Op 30 juni 2022 zijn de onderhandelingen over de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland met succes afgerond.
(3)De Overeenkomst moet derhalve namens de Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland (“de Overeenkomst”) wordt namens de Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting ervan.
Artikel 2
Het secretariaat-generaal van de Raad stelt het volmachtinstrument op dat de persoon (personen) die daartoe door de onderhandelaar van de Overeenkomst is (zijn) aangewezen, machtiging verleent de Overeenkomst, onder voorbehoud van de sluiting ervan, namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.2.2023
COM(2023) 82 final
BIJLAGE
bij
Voorstel voor een besluit van de Raad
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
VRIJHANDELSOVEREENKOMST
TUSSEN DE EUROPESE UNIE
EN NIEUW-ZEELAND
PREAMBULE
De Europese Unie, hierna “de Unie” genoemd,
en
Nieuw-Zeeland,
hierna afzonderlijk “Partij” en gezamenlijk “de Partijen” genoemd,
ERKENNENDE dat zij een langdurig en sterk handelspartnerschap hebben, dat is gebaseerd op de gemeenschappelijke beginselen en waarden die zijn weergegeven in de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, gedaan te Brussel op 5 oktober 2016, alsmede belangrijke economische, handels- en investeringsbanden;
VASTBESLOTEN hun economische betrekkingen te verstevigen en de bilaterale handel en investeringen uit te breiden;
ERKENNENDE dat mondiale samenwerking van belang is bij het aanpakken van kwesties van gemeenschappelijk belang;
ERKENNENDE dat transparantie in internationale handel en bij internationale investeringen van belang is voor alle betrokkenen;
VOORNEMENS ZIJNDE een stabiel en voorspelbaar kader tot stand te brengen met duidelijke en over en weer tot voordeel strekkende regels voor de handel en investeringen tussen de Partijen alsmede belemmeringen daarvoor te beperken of op te heffen;
ERKENNENDE dat het Verdrag van Waitangi/te Tiriti o Waitangi een basisdocument van constitutioneel belang is voor Nieuw-Zeeland;
GELEID DOOR DE WENS de levensstandaard te verhogen, inclusieve economische groei en stabiliteit te bevorderen, nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid te scheppen en het algemene welzijn te verbeteren, en daarom opnieuw bevestigende dat zij de vaste wil hebben om de liberalisering van handel en investeringen te bevorderen;
ERVAN OVERTUIGD dat deze overeenkomst een uitgebreidere en betrouwbare markt voor goederen en diensten tot stand zal brengen, en aldus het concurrentievermogen van hun ondernemingen op mondiale markten zal versterken;
VASTBESLOTEN hun economische, handels- en investeringsbanden aan te halen met eerbiediging van het doel van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling, en handel en investeringen te bevorderen in overeenstemming met de doelstelling om hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers na te streven en met de desbetreffende internationaal erkende normen en overeenkomsten waarbij zij partij zijn;
VASTBESLOTEN het consumentenwelzijn te vergroten door middel van beleidsmaatregelen die een hoog niveau van consumentenbescherming en economisch welzijn alsmede een grote keuzevrijheid voor de consument waarborgen;
BEVESTIGENDE dat de Partijen het recht hebben om op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren en planten, de sociale diensten, het openbaar onderwijs, de veiligheid, het milieu, met inbegrip van klimaatverandering, de openbare zeden, de sociale bescherming of consumentenbescherming, het dierenwelzijn, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, de bevordering en bescherming van de culturele diversiteit, alsmede, in het geval van Nieuw-Zeeland, de bevordering of bescherming van de rechten, belangen, plichten en verantwoordelijkheden van de Maori;
VASTBESLOTEN te communiceren met alle belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de particuliere sector, vakbonden en andere niet-gouvernementele organisaties;
ERKENNENDE dat het van belang is de inclusieve deelname aan de internationale handel te bevorderen en de belemmeringen en andere moeilijkheden voor interne belanghebbenden bij de toegang tot het internationale handelsverkeer en tot economische mogelijkheden, onder meer op het gebied van digitale handel, aan te pakken;
VASTBESLOTEN de bijzondere uitdagingen aan te pakken waarmee kleine en middelgrote ondernemingen worden geconfronteerd bij het bijdragen aan de ontwikkeling van handel en buitenlandse directe investeringen;
HET BELANG ERKENNENDE van internationale handel waar het gaat om het bijdragen tot en het bevorderen van het welbevinden van de Maori, en rekening houdend met de uitdagingen waarvoor de Maori, met inbegrip van de wāhine Māori, zich geplaatst zien bij de toegang tot de handels- en investeringsmogelijkheden die uit het internationale handelsverkeer voortvloeien, met inbegrip van de kansen en voordelen die deze overeenkomst met zich brengt;
ERNAAR STREVENDE gendergelijkheid en de economische emancipatie van vrouwen te bevorderen door het belang van genderinclusieve beleidsmaatregelen en praktijken in het kader van economische activiteiten, met inbegrip van de internationale handel, te onderstrepen, teneinde alle vormen van discriminatie op grond van geslacht uit te bannen;
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij het Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend te San Francisco op 26 juni 1945, en de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vastgesteld op 10 december 1948, ten volle onderschrijven;
VOORTBOUWENDE op hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994, en andere multilaterale en bilaterale samenwerkingsinstrumenten waarbij beide Partijen partij zijn,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK 1
INLEIDENDE BEPALINGEN
ARTIKEL 1.1
Doelstellingen van deze overeenkomst
Deze overeenkomst heeft tot doel de handel en de investeringen tussen de Partijen te liberaliseren en te vergemakkelijken alsmede nauwere economische banden tussen de Partijen te bevorderen.
ARTIKEL 1.2
Algemene definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) “landbouwproduct”: een in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw opgenomen product;
b) “CCMAA”: de Overeenkomst tussen de Unie en Nieuw-Zeeland betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, gedaan te Brussel op 3 juli 2017;
c) “douaneautoriteit”:
i) wat Nieuw-Zeeland betreft, de Nieuw-Zeelandse douanedienst, en
ii) wat de Unie betreft, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie of, in voorkomend geval, de douanediensten alsmede alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving;
d) “douanerechten”: alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:
i) alle heffingen van gelijke werking als interne belastingen die overeenkomstig artikel III, lid 2, van de GATT 1994 worden opgelegd;
ii) alle antidumpingrechten of compenserende rechten die worden toegepast in overeenstemming met de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, en
iii) alle vergoedingen of andere heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer en waarvan de hoogte beperkt is tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten;
e) “CPC”: de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);
f)
“dag”: een kalenderdag;
g) “onderneming”: een rechtspersoon, een bijkantoor of een vertegenwoordiging van een rechtspersoon;
h) “EU” of “Unie”: de Europese Unie;
i) “bestaand”: tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, geldend op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;
j) “goed van een Partij”: een intern goed in de zin van de GATT 1994, waaronder de goederen van oorsprong uit die Partij;
k) “geharmoniseerd systeem” of “GS”: het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, inclusief alle aantekeningen daarbij en amendementen daarop zoals ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie;
l) “post”: de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer overeenkomstig het geharmoniseerd systeem;
m) “IAO”: de Internationale Arbeidsorganisatie;
n) “rechtspersoon”: elke naar het recht van een Partij op geldige wijze opgerichte of anderszins georganiseerde juridische entiteit, met winst- of andere oogmerken, in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;
o) “maatregel”: elke maatregel van een Partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling, eis, praktijk of in enige andere vorm 1 ;
p) “maatregelen van een Partij”: alle maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd door 2 :
i) centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten, en
ii) niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;
q) “lidstaat”: een lidstaat van de Unie;
r) “natuurlijke persoon van een Partij”:
i) wat de Unie betreft, een onderdaan van een van de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie 3 , en
ii) wat Nieuw-Zeeland betreft, een onderdaan van Nieuw-Zeeland overeenkomstig het recht van Nieuw-Zeeland 4 ;
s) “OESO”: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;
t) “van oorsprong”: uit hoofde van de oorsprongsregels in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) als van oorsprong kunnen worden beschouwd;
u) “goed van oorsprong” of “goed van oorsprong uit een Partij”: een goed dat voldoet aan de oorsprongsregels in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures);
v) “persoon”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
w) “preferentiële tariefbehandeling”: de hoogte van het douanetarief dat van toepassing is op een goed van oorsprong overeenkomstig de lijsten inzake tariefafschaffing in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing);
x) “Sanitaire overeenkomst”: de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland inzake sanitaire maatregelen voor de handel in levende dieren en dierlijke producten, gedaan te Brussel op 17 december 1996 5 ;
y) “sanitaire of fytosanitaire maatregel”: een maatregel als bedoeld in punt 1 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;
z) “SDR”: bijzondere trekkingsrechten;
aa) “dienstverlener”: een persoon die een dienst verleent of aanbiedt;
bb) “kmo’s”: kleine en middelgrote ondernemingen;
cc) “grondgebied”: het respectieve gebied van de onderscheiden Partijen waar deze overeenkomst overeenkomstig artikel 1.4 (Territoriale toepassing) van toepassing is;
dd) “VWEU”: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
ee) “Overeenkomst van Parijs”: de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Parijs op 12 december 2015;
ff) “partnerschapsovereenkomst”: de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, gedaan te Brussel op 5 oktober 2016;
gg) “derde land”: een land of grondgebied gelegen buiten de territoriale werkingssfeer van deze overeenkomst, en
hh) “WTO”: de Wereldhandelsorganisatie.
ARTIKEL 1.3
WTO-Overeenkomsten
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) “Overeenkomst inzake de landbouw”: de Overeenkomst inzake de landbouw, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b) “Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen”: de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
c) “Antidumpingovereenkomst”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
d) “Overeenkomst inzake de douanewaarde”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
e) “DSU”: het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, opgenomen in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst;
f) “GATS”: de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, opgenomen in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;
g)
“GATT 1994”: de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
h) “GPA”: de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, zoals gewijzigd bij het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gedaan te Genève op 30 maart 2012;
i) “Overeenkomst inzake invoervergunningen”: de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
j) “SCM-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
k) “SPS-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
l) “TBT-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
m) “Trips-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst, en
n) “WTO-Overeenkomst”: de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.
ARTIKEL 1.4
Territoriale toepassing
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
a) op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en
b) op het grondgebied van Nieuw-Zeeland en de exclusieve economische zone, de zeebodem en de ondergrond waarover Nieuw-Zeeland met betrekking tot de natuurlijke hulpbronnen soevereine rechten uitoefent in overeenstemming met het internationaal recht, met uitsluiting van Tokelau.
2. Deze overeenkomst is wat de bepalingen ervan inzake de tariefbehandeling van goederen, met inbegrip van oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, betreft, ook van toepassing op die delen van het douanegebied van de Unie in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad 6 , die niet onder lid 1, punt a), van het onderhavige artikel vallen.
3. Verwijzingen naar “grondgebied” in deze overeenkomst worden in de zin van de leden 1 en 2 begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
ARTIKEL 1.5
Verhouding tot andere internationale overeenkomsten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden de bestaande internationale overeenkomsten tussen de lidstaten van de Unie, de Europese Gemeenschap of de Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, niet vervangen of beëindigd door deze overeenkomst.
2. Deze overeenkomst vormt een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die bij de partnerschapsovereenkomst worden geregeld en maakt deel uit van het gemeenschappelijke institutionele kader.
3. De Partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst. Voor alle duidelijkheid: niets in deze overeenkomst verplicht een Partij te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.
4. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een andere internationale overeenkomst dan de WTO-Overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn, plegen de Partijen onmiddellijk overleg met elkaar om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.
5. Tenzij anders is bepaald, worden onder de internationale overeenkomsten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen of die daarin geheel of gedeeltelijk worden opgenomen, tevens de wijzigingen daarvan of de vervolgovereenkomsten die voor beide Partijen op of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in werking treden, begrepen.
6.
Indien zich naar aanleiding van wijzigingen of vervolgovereenkomsten als bedoeld in lid 5 vraagstukken met betrekking tot de uitvoering of de toepassing van deze overeenkomst voordoen, kunnen de Partijen op verzoek van een Partij overleg met elkaar plegen om in voorkomend geval tot een wederzijds aanvaardbare oplossing hiervoor te komen.
ARTIKEL 1.6
Totstandbrenging van een vrijhandelszone
De Partijen brengen een vrijhandelszone tot stand, in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.
HOOFDSTUK 2
NATIONALE BEHANDELING EN MARKTTOEGANG VOOR GOEDEREN
ARTIKEL 2.1
Doel
De Partijen liberaliseren overeenkomstig deze overeenkomst geleidelijk en wederzijds de handel in goederen.
ARTIKEL 2.2
Toepassingsgebied
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen van een Partij.
ARTIKEL 2.3
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “ATA-carnet”: het document overeenkomstig de bijlage bij de Douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen, gedaan te Brussel op 6 december 1961;
b) “consulaire formaliteit”: de procedure om van een consul van de Partij van invoer op het grondgebied van de Partij van uitvoer, of op het grondgebied van een derde land, een consulaire factuur of een consulair visum voor een handelsfactuur, oorsprongscertificaat, manifest, aangifte ten uitvoer door de verlader, of enig ander douanedocument in verband met de invoer van een goed te verkrijgen;
c) “procedure voor uitvoervergunningen”: een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit het grondgebied van de Partij van uitvoer wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
d) “procedure voor invoervergunningen”: een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de invoer in het grondgebied van de Partij van invoer wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
e) “gereviseerd goed”: een goed dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 84 tot en met 90 of post 94.02 van het GS en dat:
i) geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;
ii) vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont als gelijkwaardige nieuwe goederen, en
iii) waarvoor dezelfde garantie als voor gelijkwaardige nieuwe goederen wordt gegeven;
f) “reparatie” of “wijziging”: elke bewerking ten aanzien van een goed die, ongeacht de eventuele waardevermeerdering van het goed, of ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld, of ervoor zorgt dat het goed aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoet, zonder welke handeling het goed niet meer op de normale wijze kan worden gebruikt voor het doel waarvoor het is bestemd; reparatie of wijziging van een goed omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
i) de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
ii) een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd, of
iii) de functie van een goed ingrijpend wordt gewijzigd, en
g) “afbouwcategorie”: de termijn voor de afschaffing van douanerechten, variërend van nul tot zeven jaar, waarna een goed vrij van douanerechten is, tenzij anders bepaald in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
ARTIKEL 2.4
Nationale behandeling op het gebied van interne belastingen en regelgeving
Elke Partij kent ten aanzien van de goederen van de andere Partij nationale behandeling toe in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
ARTIKEL 2.5
Afschaffing van douanerechten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verlaagt elke Partij haar douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij of schaft die af overeenkomstig bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
2.
Voor de toepassing van lid 1 is het basistarief van de douanerechten het basistarief dat voor elk goed is vastgesteld in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
3. Indien een Partij haar meestbegunstigingsrecht verlaagt, wordt dat recht toegepast op goederen van oorsprong uit de andere Partij zolang het lager is dan het overeenkomstig bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerecht.
4. Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst plegen de Partijen op verzoek van een Partij overleg om te bezien of de in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerechten versneld kunnen worden verlaagd of afgeschaft. Het Handelscomité kan een besluit tot wijziging van bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vaststellen teneinde de tariefverlaging of -afschaffing te versnellen.
5. Een Partij kan te allen tijde autonoom de afschaffing van de in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij versnellen. Die Partij stelt de andere Partij zo vroeg mogelijk voordat het nieuwe douanerecht van kracht wordt, daarvan in kennis.
6. Indien een Partij overeenkomstig lid 5 autonoom de afschaffing van douanerechten versnelt, kan die Partij een douanerecht verhogen tot het niveau dat in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) is vastgesteld voor het jaar dat volgt op een autonome verlaging.
ARTIKEL 2.6
Standstill
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, mag een Partij douanerechten die in bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) als basisrecht zijn vastgesteld, niet verhogen en mag zij evenmin nieuwe douanerechten vaststellen voor goederen van oorsprong uit de andere Partij.
ARTIKEL 2.7
Uitvoerrechten, uitvoerbelastingen of andere uitvoerheffingen
1. Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van:
a) rechten, belastingen of andere heffingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de uitvoer van een goed naar de andere Partij, of
b) interne belastingen of andere heffingen ter zake van goederen die naar de andere Partij worden uitgevoerd die hoger zijn dan de belasting of heffing die op soortgelijke voor binnenlands verbruik bestemde goederen zou worden geheven.
2. Niets in dit artikel belet een Partij om bij de uitvoer van een goed een retributie of heffing op te leggen die krachtens artikel 2.8 (Retributies en formaliteiten) is toegestaan.
ARTIKEL 2.8
Retributies en formaliteiten
1. Elke Partij draagt er in overeenstemming met artikel VIII:1 van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij zorg voor dat alle retributies en heffingen van welke aard ook die een Partij oplegt ter zake van of in verband met de invoer of de uitvoer van goederen worden beperkt tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten, en geen indirecte bescherming van interne goederen of een belasting op de invoer of de uitvoer voor fiscale doeleinden vormen.
2. Een Partij mag geen in lid 1 bedoelde retributies of andere heffingen van welke aard ook op een ad-valorembasis opleggen.
3. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en andere heffingen van welke aard ook die zij in verband met de invoer of de uitvoer van goederen aanrekent, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen.
4. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, inclusief met betrekking tot retributies en andere heffingen van welke aard ook, op.
5. Voor de toepassing van dit artikel omvatten retributies of andere heffingen van welke aard ook geen uitvoerbelastingen, douanerechten, heffingen die overeenkomen met interne belastingen of andere interne heffingen die overeenkomstig artikel III:2 van de GATT 1994 worden toegepast, noch antidumping- of compenserende rechten.
ARTIKEL 2.9
Gerepareerde of gewijzigde goederen
1. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar grondgebied opnieuw binnenkomen nadat zij tijdelijk uit haar grondgebied naar het grondgebied van de andere Partij zijn uitgevoerd ter reparatie of wijziging, ongeacht of die reparatie of wijziging had kunnen worden verricht op het grondgebied van de Partij waaruit de goederen ter reparatie of wijziging waren uitgevoerd.
2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut, en vandaaruit worden uitgevoerd ter reparatie of wijziging en niet opnieuw worden geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut.
3. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie of wijziging tijdelijk uit het grondgebied van de andere Partij worden ingevoerd.
ARTIKEL 2.10
Gereviseerde goederen
1. Een Partij kent aan gereviseerde goederen van de andere Partij geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan soortgelijke nieuwe goederen toekent.
2.
Voor alle duidelijkheid: artikel 2.11 (Invoer- en uitvoerbeperkingen) is van toepassing op invoer- of uitvoerverboden of invoer- of uitvoerbeperkingen met betrekking tot gereviseerde goederen. Indien een Partij invoer- of uitvoerverboden of invoer- of uitvoerbeperkingen met betrekking tot gebruikte goederen instelt of handhaaft, past zij die maatregelen niet toe op gereviseerde goederen.
3. Een Partij kan eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of verkoop op haar grondgebied en dat zij voldoen aan alle toepasselijke technische voorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke nieuwe goederen.
ARTIKEL 2.11
Invoer- en uitvoerbeperkingen
1. Een Partij voert geen verboden of beperkingen in en handhaaft die evenmin ter zake van de invoer van een goed van de andere Partij of van de uitvoer of verkoop voor uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere Partij is bestemd, tenzij dat in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
2.
Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van:
a) vereisten inzake uitvoer- en invoerprijzen 7 , behalve voor zover toegestaan in het kader van de tenuitvoerlegging van beslissingen en verbintenissen inzake compenserende rechten en antidumpingrechten, of
b) invoervergunningverlening waaraan de voorwaarde is verbonden dat aan een prestatievereiste wordt voldaan.
ARTIKEL 2.12
Oorsprongsaanduiding
1. Indien Nieuw-Zeeland bij de invoer van goederen uit de Unie een oorsprongsaanduiding verlangt, aanvaardt Nieuw-Zeeland de oorsprongsaanduiding “Made in the EU” onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor oorsprongsaanduidingen van een lidstaat.
2. Voor de toepassing van de oorsprongsaanduiding “Made in the EU” behandelt Nieuw-Zeeland de Unie als één grondgebied.
ARTIKEL 2.13
Invoervergunningsprocedures
1. Elke Partij stelt invoervergunningsprocedures vast en beheert die in overeenstemming met de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen. Daartoe worden de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
2. Een Partij die een nieuwe invoervergunningsprocedure vaststelt of een bestaande invoervergunningsprocedure wijzigt, stelt de andere Partij onverwijld en in elk geval uiterlijk 60 dagen na de datum van bekendmaking van de desbetreffende procedure in kennis van die vaststelling of wijziging. De kennisgeving bevat de inlichtingen die worden genoemd in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake invoervergunningen. Een Partij wordt geacht aan deze verplichting te voldoen indien zij de Commissie invoervergunningen van de WTO overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen in kennis stelt van een nieuwe invoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure, met inbegrip van de in artikel 5, lid 2, van die overeenkomst bedoelde inlichtingen.
3. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij onverwijld alle relevante informatie, waaronder de in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake invoervergunningen bedoelde inlichtingen, met betrekking tot elke invoervergunningsprocedure die zij voornemens is vast te stellen of die zij handhaaft en elke wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure.
4.
Indien een Partij een aanvraag om een invoervergunning met betrekking tot een goed van de andere Partij afwijst, verstrekt zij de aanvrager, op diens verzoek en binnen een redelijke termijn na ontvangst van het verzoek, een schriftelijke motivering van de afwijzing.
ARTIKEL 2.14
Uitvoervergunningsprocedures
1. Elke Partij maakt nieuwe uitvoervergunningsprocedures of enige wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure op zodanige wijze bekend dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen. Die bekendmaking vindt, voor zover uitvoerbaar, plaats 45 dagen voordat de nieuwe uitvoervergunningsprocedure of wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure van kracht wordt, en in elk geval uiterlijk op de datum waarop de nieuwe uitvoervergunningsprocedure of wijziging van kracht wordt.
2. Elke Partij ziet erop toe dat zij in haar bekendmaking van uitvoervergunningsprocedures de volgende informatie opneemt:
a) de tekst van haar uitvoervergunningsprocedures of van de wijzigingen die zij in die procedures aanbrengt;
b) de goederen waarop elke uitvoervergunningsprocedure betrekking heeft;
c) voor elke uitvoervergunningsprocedure, een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een vergunning en alle criteria waaraan een aanvrager moet voldoen om een vergunning te kunnen aanvragen, zoals het bezitten van een activiteitenvergunning, het opzetten of handhaven van een investering of het actief zijn via een bepaalde vorm van vestiging op het grondgebied van een Partij;
d) een contactpunt of contactpunten waar belanghebbenden nadere inlichtingen kunnen verkrijgen over de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitvoervergunning;
e) het administratieve orgaan of de administratieve organen waarbij een vergunningsaanvraag of andere relevante documenten moeten worden ingediend;
f) een beschrijving van de maatregel of maatregelen die in het kader van de uitvoervergunningsprocedure ten uitvoer worden gelegd;
g) de periode waarin elke uitvoervergunningsprocedure van kracht zal zijn, tenzij de uitvoervergunningsprocedure van kracht blijft tot de intrekking of herziening ervan die resulteert in een nieuwe bekendmaking;
h) als de Partij voornemens is van een uitvoervergunningsprocedure gebruik te maken voor het beheer van een uitvoercontingent, de totale omvang, en indien van toepassing, de waarde van het contingent alsmede de openings- en sluitingsdata van het contingent, en
i) alle vrijstellingen of uitzonderingen die in de plaats komen van het vereiste een uitvoervergunning te verkrijgen, hoe deze vrijstellingen of uitzonderingen kunnen worden aangevraagd of gebruikt, en de criteria voor het verlenen of toekennen ervan.
3.
Binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt elke Partij de andere Partij in kennis van haar bestaande uitvoervergunningsprocedures. Een Partij die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande vergunningsprocedures vaststelt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van een nieuwe uitvoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande vergunningsprocedure. De kennisgeving omvat een verwijzing naar de bron of bronnen waar de op grond van lid 2 vereiste informatie wordt bekendgemaakt en, indien van toepassing, het adres van de desbetreffende overheidswebsite(s).
4. Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel verplicht een Partij een uitvoervergunning af te geven of belet een Partij haar verbintenissen uit te voeren uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of multilaterale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole, waaronder:
a) het Wassenaar Arrangement betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, gedaan te ’s‑Gravenhage op 19 december 1995;
b) het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;
c) het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Londen, Moskou en Washington op 10 april 1972;
d) het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, gedaan te Londen, Moskou en Washington op 1 juli 1968; en
e) de Australiëgroep, de Groep van Nucleaire Exportlanden en het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen.
ARTIKEL 2.15
Preferentiegebruik
1. In het kader van het toezicht op de werking van deze overeenkomst en de berekening van het preferentiegebruik wisselen de Partijen jaarlijks uitgebreide invoerstatistieken uit voor een periode die één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt en loopt tot tien jaar nadat de tariefafschaffing voor alle goederen is voltooid overeenkomstig bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing). Tenzij het Handelscomité anders besluit, wordt die periode automatisch met vijf jaar verlengd, waarna het Handelscomité kan besluiten de termijn verder te verlengen.
2. De uitwisseling van invoerstatistieken heeft betrekking op gegevens over het meest recente beschikbare jaar, met inbegrip van de waarde en, indien van toepassing, het volume, op het niveau van de tariefpost, voor de invoer van goederen van de andere Partij waaraan in het kader van deze overeenkomst een preferentiële-rechtenbehandeling wordt toegekend en voor de invoer van goederen waaraan geen preferentiële behandeling is toegekend, onder meer op grond van de verschillende regelingen die de Partijen bij de invoer hebben toegepast. Die statistieken en het preferentiegebruik kunnen voor een gedachtewisseling aan het Handelscomité worden voorgelegd.
ARTIKEL 2.16
Tijdelijke invoer
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de term “tijdelijke invoer” verstaan de douaneregeling waaronder bepaalde goederen, met inbegrip van vervoermiddelen, in het grondgebied van een Partij kunnen worden binnengebracht met voorwaardelijke vrijstelling van de betaling van rechten en heffingen bij invoer en zonder de toepassing van invoerverboden of -beperkingen van economische aard, op voorwaarde dat de goederen voor een bepaald doel worden ingevoerd en bestemd zijn om binnen een bepaalde termijn te worden wederuitgevoerd zonder dat zij een wijziging hebben ondergaan, met uitzondering van een normale waardevermindering als gevolg van het gebruik dat van die goederen is gemaakt.
2. Elke Partij staat overeenkomstig haar wet- en regelgeving of procedures tijdelijke invoer toe voor de volgende goederen, ongeacht hun oorsprong:
a) beroepsuitrusting, waaronder apparatuur voor de pers of televisie, software, en omroep- en filmapparatuur, die nodig is voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten, de handel of het beroep van een persoon die het grondgebied van de andere Partij bezoekt om een bepaalde taak uit te voeren;
b) goederen, met inbegrip van hun onderdelen, hulptoestellen en toebehoren, die bestemd zijn om op tentoonstellingen, beurzen, bijeenkomsten of soortgelijke evenementen te worden tentoongesteld of gebruikt;
c) commerciële monsters en reclamefilms en -opnamen (opgenomen visueel of audiomateriaal, hoofdzakelijk bestaande uit beelden of geluid waaruit de aard of werking blijkt van goederen of diensten die te koop of te huur worden aangeboden door een persoon die op het grondgebied van een Partij is gevestigd of woonachtig is, mits dit materiaal geschikt is voor vertoning aan potentiële klanten, maar niet voor uitzendingen voor het grote publiek), en
d) goederen ingevoerd voor sportdoeleinden, waaronder wedstrijden, demonstraties, trainingen, wedrennen en soortgelijke evenementen.
3. Voor de tijdelijke invoer van de in lid 2 bedoelde goederen en ongeacht hun oorsprong aanvaardt elke Partij ATA-carnets die in de andere Partij zijn afgegeven, daar zijn bekrachtigd en gegarandeerd door een vereniging die deel uitmaakt van de internationale garantieketen, zijn gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten en geldig zijn in het grondgebied van de Partij van invoer.
4. Elke Partij bepaalt gedurende welke periode goederen onder de regeling tijdelijke invoer kunnen blijven. De oorspronkelijke periode kan door een Partij autonoom worden verlengd.
5. Elke Partij kan eisen dat de goederen die overeenkomstig lid 1 tijdelijk zijn ingevoerd:
a) uitsluitend worden gebruikt door of onder persoonlijk toezicht van een onderdaan of ingezetene van de andere Partij in het kader van de bedrijfsactiviteiten, de handelsactiviteiten, het beroep of de sport die door die onderdaan of ingezetene worden uitgeoefend of beoefend;
b) niet worden verkocht, verhuurd, vervreemd of overgedragen terwijl zij zich op haar grondgebied bevinden;
c) vergezeld gaan van een zekerheid die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Partij van invoer uit hoofde van de desbetreffende internationale douaneverdragen waartoe zij is toegetreden;
d) bij in- en uitvoer geïdentificeerd zijn;
e) worden uitgevoerd tijdens of vóór het vertrek van de in punt a) bedoelde onderdaan of ingezetene, of binnen een met het doel van de tijdelijke invoer verband houdende termijn die de Partij kan vaststellen, of binnen een jaar, tenzij deze termijn wordt verlengd;
f) niet worden toegelaten in een hoeveelheid die groter is dan redelijk is voor het beoogde gebruik, of
g) anderszins op het grondgebied van de Partij kunnen worden toegelaten krachtens haar wetgeving.
6. Indien niet is voldaan aan een voorwaarde die een Partij uit hoofde van lid 5 kan opleggen, kan zij de douanerechten en alle andere heffingen die normaliter op het goed verschuldigd zijn, alsmede alle andere heffingen of sancties waarin haar wetgeving voorziet, toepassen.
7. Elke Partij staat toe dat goederen die op grond van dit artikel tijdelijk zijn ingevoerd, worden wederuitgevoerd via een door de douane toegestane plaats van vertrek die verschilt van die waarlangs zij zijn ingevoerd.
8. Een Partij ontslaat de importeur of een andere persoon die verantwoordelijk is voor een goed dat op grond van dit artikel is ingevoerd, van de aansprakelijkheid voor het niet uitvoeren van een tijdelijk ingevoerd goed, als aan de Partij van invoer afdoende bewijs wordt geleverd dat het goed is vernietigd of onherstelbaar verloren is gegaan, overeenkomstig de douanewetgeving van die Partij.
ARTIKEL 2.17
Rechtenvrije invoer van handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde en gedrukt reclamemateriaal
1. Elke Partij verleent in overeenstemming met haar wet- en regelgeving of procedures vrijstelling van rechten voor uit de andere Partij ingevoerde handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde en gedrukt reclamemateriaal, ongeacht de oorsprong ervan.
2. Een Partij kan handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde definiëren als:
a) hebbende een waarde, afzonderlijk of als totaal van een zending, van niet meer dan het in de wetgeving van een Partij vastgestelde bedrag, of
b) zodanig gemerkt, gescheurd, geperforeerd of anderszins behandeld dat zij niet geschikt zijn voor verkoop of ander gebruik dan als handelsmonsters.
3. Gedrukt reclamemateriaal wordt gedefinieerd als goederen die zijn ingedeeld onder GS-hoofdstuk 49, met inbegrip van brochures, pamfletten, folders, handelscatalogi, jaarboeken van beroepsverenigingen, toeristisch promotiemateriaal en posters, die worden gebruikt om een goed of een dienst te promoten, bekend te maken of te adverteren, die hoofdzakelijk bestemd zijn om reclame te maken voor een goed of een dienst en die gratis worden geleverd.
ARTIKEL 2.18
Specifieke maatregelen met betrekking tot beheer van preferentiële behandeling
1. De Partijen werken samen bij het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt toegekend overeenkomstig hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) en de titels I, III, IV en V van de Overeenkomst betreffende douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand.
2. Een Partij kan de preferentiële behandeling van goederen overeenkomstig de procedure van de leden 3 tot en met 5 tijdelijk schorsen indien:
a) zij op basis van objectieve, dwingende en verifieerbare informatie tot de bevinding is gekomen dat er sprake is van systematische en sectorale inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling op grond van dit hoofdstuk, waardoor die Partij een aanzienlijk verlies aan inkomsten heeft geleden, en
b) de andere Partij herhaaldelijk en zonder rechtvaardiging weigert of anderszins verzuimt samen te werken met betrekking tot de in punt a) bedoelde inbreuken op de douanewetgeving.
3. De Partij die tot de in lid 2, punt a), bedoelde bevinding is gekomen, stelt het Handelscomité daarvan onverwijld in kennis en treedt in het kader van het Handelscomité met de andere Partij in overleg om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.
4.
Indien de Partijen binnen drie maanden na de in lid 3 bedoelde kennisgeving geen overeenstemming bereiken over een aanvaardbare oplossing, kan de Partij die tot de bevinding is gekomen, besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. De tijdelijke schorsing geldt alleen voor de handelaren van wie beide Partijen tijdens het in lid 3 bedoelde overleg de identiteit hebben vastgesteld en die volgens beide betrokken waren bij de inbreuken op de douanewetgeving. Het Handelscomité wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld.
5. Indien een Partij tot de in lid 2, punt a), bedoelde bevinding is gekomen en binnen drie maanden na de in lid 4 bedoelde kennisgeving heeft vastgesteld dat de in lid 4 bedoelde tijdelijke schorsing niet doeltreffend is geweest in de strijd tegen inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt toegekend, kan de Partij besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. De Partij kan ook besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen indien de Partijen tijdens het in lid 3 bedoelde overleg niet konden vaststellen welke handelaren betrokken waren bij de inbreuken op de douanewetgeving en daarover geen overeenstemming konden bereiken. Het Handelscomité wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld.
6. De in dit artikel bedoelde tijdelijke schorsingen gelden slechts voor de periode die nodig is om de financiële belangen van de betrokken Partij te beschermen, en in geen geval langer dan zes maanden. Indien de omstandigheden die tot de initiële tijdelijke schorsing hebben geleid bij het verstrijken van de periode van zes maanden blijven bestaan, kan de betrokken Partij, na de andere Partij daarvan in kennis te hebben gesteld, besluiten de tijdelijke schorsing te verlengen. Elke schorsing is het voorwerp van periodiek overleg binnen het Handelscomité.
7.
Elke Partij maakt overeenkomstig haar interne procedures berichten aan importeurs betreffende besluiten met betrekking tot de in dit artikel bedoelde tijdelijke schorsingen bekend.
8. Niettegenstaande lid 5 staat de Partij van invoer, indien een importeur ten genoegen van de douaneautoriteit van de Partij van invoer kan aantonen dat de betrokken goederen volledig in overeenstemming zijn met de douanewetgeving van de Partij van invoer, de vereisten van deze overeenkomst en alle andere voorwaarden in verband met de tijdelijke schorsing die door de Partij van invoer overeenkomstig haar wetgeving zijn vastgesteld, de importeur toe een preferentiële behandeling aan te vragen en alle rechten terug te vorderen voor zover de betaling daarvan de bij de invoer van de betrokken goederen geldende preferentiële tarieven te boven is gegaan.
ARTIKEL 2.19
Comité voor de handel in goederen
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Comité voor de handel in goederen heeft met betrekking tot dit hoofdstuk onder meer tot taak:
a) de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen, onder meer door overleg over versnelde tariefafschaffing in het kader van deze overeenkomst;
b) belemmeringen van de handel in goederen tussen de Partijen onmiddellijk aan te pakken;
c) onverminderd hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting), overleg te plegen over en te trachten een oplossing te vinden voor alle kwesties in verband met dit hoofdstuk, met inbegrip van geschillen die tussen de partijen kunnen ontstaan over aangelegenheden die verband houden met de indeling van goederen in het geharmoniseerde systeem en bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing), of wijzigingen van de structuur van de codes van het geharmoniseerd systeem of van de respectieve nomenclaturen van elke Partij, om ervoor te zorgen dat de verplichtingen van elke Partij uit hoofde van bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) niet worden gewijzigd;
d) het preferentiegebruik en de statistieken te monitoren, waarvan de gegevens door het Comité voor de handel in goederen voor een gedachtewisseling kunnen worden voorgelegd aan het Handelscomité, en
e) samen te werken met een gespecialiseerd comité of ander hulporgaan dat in het kader van deze overeenkomst is opgericht of gemachtigd om op te treden in aangelegenheden die relevant kunnen zijn voor dat gespecialiseerde comité of dat orgaan, naargelang het geval.
ARTIKEL 2.20
Contactpunten
Binnen 90 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wijst elke Partij een contactpunt aan dat verantwoordelijk is voor het vergemakkelijken van de communicatie tussen de Partijen over aangelegenheden die onder dit hoofdstuk vallen en stelt zij de andere Partij in kennis van de contactgegevens van het contactpunt. Elke Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van elke wijziging van die contactgegevens.
HOOFDSTUK 3
OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A
OORSPRONGSREGELS
ARTIKEL 3.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “zending”: een product dat gelijktijdig van een afzender naar een geadresseerde wordt verzonden of vergezeld gaat van één enkel vervoersdocument voor de verzending van de afzender naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, van één enkele factuur;
b) “exporteur”: een in een Partij gevestigde persoon die overeenkomstig de voorschriften van de wetgeving van die Partij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;
c) “importeur”: een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbehandeling verzoekt;
d) “materiaal”: elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle ingrediënten, grondstoffen, bestanddelen of onderdelen;
e) “niet van oorsprong zijnd materiaal”: materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk niet als van oorsprong wordt aangemerkt, met inbegrip van materiaal waarvan de oorsprongsstatus niet kan worden bepaald;
f) “product”: het resultaat van productie, zelfs indien het is bedoeld om als materiaal bij de productie van een ander product te worden gebruikt, en
g) “productie”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.
ARTIKEL 3.2
Algemene vereisten voor producten van oorsprong
1. Voor de toepassing door een Partij van de preferentiële tariefbehandeling op een goed van oorsprong van de andere Partij overeenkomstig deze overeenkomst, wordt een product, op voorwaarde dat het voldoet aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk, beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij indien het:
a) volledig in die Partij is verkregen in de zin van artikel 3.4 (Volledig verkregen producten);
b) in die Partij uitsluitend uit materialen van oorsprong is vervaardigd, of
c) in die Partij is vervaardigd en erin niet van oorsprong zijnde materialen zijn verwerkt voor zover het product voldoet aan de eisen van bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels).
2. Als een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van dat product niet als niet van oorsprong zijnde materialen beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.
3. De verkrijging van de oorsprongsstatus wordt zonder onderbreking afgehandeld in Nieuw-Zeeland of de Unie.
ARTIKEL 3.3
Cumulatie van oorsprong
1. Een product van oorsprong uit een Partij wordt beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij wanneer dat product als materiaal bij de productie van een ander product in die andere Partij wordt gebruikt.
2. Om te bepalen of een product van oorsprong is uit de andere Partij, kan rekening worden gehouden met de productie die in een Partij is uitgevoerd op een niet van oorsprong zijnd materiaal.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de in de andere Partij uitgevoerde productie niet ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 3.6 (Ontoereikende be- of verwerking) genoemde behandelingen.
4.
Om het in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), bedoelde attest van oorsprong te kunnen invullen voor een in lid 2 bedoeld niet van oorsprong zijnd materiaal, vraagt de exporteur zijn leverancier om een leveranciersverklaring als bedoeld in bijlage 3‑D (In artikel 3.3 (Cumulatie van oorsprong), lid 4, genoemde leveranciersverklaring) of een gelijkwaardig document met dezelfde informatie, waarin de niet van oorsprong zijnde materialen voldoende duidelijk zijn omschreven om die te kunnen identificeren.
ARTIKEL 3.4
Volledig verkregen producten
1. Als volledig in een Partij verkregen worden beschouwd:
a) een uit de bodem of zeebodem van een Partij ontgonnen of gewonnen minerale of van nature voorkomende stof;
b) een in een Partij geteelde of geoogste plant of groente;
c) een in een Partij geboren en opgekweekt levend dier;
d) een product afkomstig van in een Partij opgekweekt levend dier;
e) een product afkomstig van in een Partij geboren en opgekweekt geslacht dier;
f) een in een Partij, maar niet buiten de uiterste grenzen van de territoriale wateren van de Partij, door jacht of bevissing verkregen product;
g) een product afkomstig van aquacultuur in een Partij, indien aquatische organismen, met inbegrip van vis, weekdieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten zijn geboren of opgekweekt uit uitgangsmateriaal zoals eieren, hom en kuit, visbroed, pootvis of larven, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen predatoren;
h) een product van de zeevisserij en andere overeenkomstig het internationale recht buiten een territoriale zee door een vaartuig van een Partij uit de zee gewonnen producten;
i) een product dat, uitsluitend uit een in punt h) bedoeld product, aan boord van een fabrieksschip van een Partij is vervaardigd;
j) een product dat buiten een territoriale zee door een Partij of een persoon van een Partij uit de zeebodem of ondergrond is ontgonnen of gewonnen, op voorwaarde dat die Partij of die persoon van die Partij het recht heeft die zeebodem of ondergrond te bewerken overeenkomstig het internationale recht;
k) resten en afval afkomstig van in een Partij verrichte fabricagehandelingen;
l) een in een Partij verzameld gebruikt product dat alleen nog kan worden gebruikt voor de terugwinning van grondstoffen, met inbegrip van die grondstoffen, en
m) een product dat in een Partij uitsluitend uit de in de punten a) tot en met l) bedoelde producten is vervaardigd.
2.
Onder “vaartuig van een Partij” respectievelijk “fabrieksschip van een Partij” in lid 1, punten h) en i), wordt uitsluitend verstaan een vaartuig respectievelijk fabrieksschip dat:
a) in een lidstaat of in Nieuw-Zeeland is geregistreerd;
b) onder de vlag van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland vaart, en
c) aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
i) het is voor ten minste 50 % eigendom van onderdanen van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland, of
ii) het is eigendom van één of meer rechtspersonen die ieder:
A) hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteit in een lidstaat of in Nieuw-Zeeland hebben, en
B) voor ten minste 50 % eigendom zijn van publieke entiteiten of rechtspersonen van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland.
ARTIKEL 3.5
Toleranties
1. Wanneer bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet aan de vereisten van bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) voldoen, wordt het product als van oorsprong uit een Partij beschouwd op voorwaarde dat:
a) voor alle producten, met uitzondering van een onder de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 ingedeeld product, de waarde van de bij de productie van die producten gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;
b) voor een onder de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 ingedeeld product, de toleranties gelden die zijn vastgesteld in de aantekeningen 7 en 8 van bijlage 3‑A (Aantekeningen bij de productspecifieke oorsprongsregels).
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde of het gewicht van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) voorgeschreven percentages voor de maximumwaarde of het maximumgewicht van niet van oorsprong zijnde materialen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op volledig in een Partij verkregen producten in de zin van artikel 3.4 (Volledig verkregen producten). Indien op grond van bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van toepassing.
ARTIKEL 3.6
Ontoereikende be- of verwerking
1. Niettegenstaande artikel 3.2 (Algemene vereisten voor producten van oorsprong), lid 1, punt c), wordt een product niet als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien de productie van het product in een Partij slechts bestaat in een of meer van de volgende behandelingen ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen:
a) conserveerbehandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen die uitsluitend bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat blijven 8 ;
b) het splitsen of samenvoegen van colli;
c) het wassen of schoonmaken, het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
d) het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;
e) het eenvoudig schilderen en polijsten;
f) het ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; het polijsten en glanzen van granen en rijst;
g) het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;
h) het pellen, ontpitten of schillen van vruchten, noten of groenten;
i) het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden;
j) het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);
k) het eenvoudig verpakken in flessen, blikken, flacons, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakkingen;
l) het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
m) het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten; het mengen van suiker en andere stoffen;
n) het eenvoudig toevoegen van water of het verdunnen met water of een andere stof die de kenmerken van de producten niet wezenlijk wijzigt, of het drogen of denatureren van producten;
o) het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten in onderdelen, of
p) het slachten van dieren.
2. Voor de toepassing van lid 1 worden behandelingen als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden noch speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, toestellen of uitrustingsstukken nodig zijn.
ARTIKEL 3.7
In aanmerking te nemen eenheid
1. De voor de toepassing van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de indeling van het product in het GS als de basiseenheid wordt beschouwd.
2. Indien een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het GS zijn ingedeeld, is dit hoofdstuk op elk van die producten op zich beschouwd van toepassing.
ARTIKEL 3.8
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor verzending
Bij de bepaling of een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen voor verzending die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.
ARTIKEL 3.9
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor detailhandelsverkoop
1. Bij de bepaling of de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen voorwerp van de toepasselijke wijziging in tariefindeling of van een specifieke fabricage- of bewerkingshandeling als bedoeld in bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) zijn geweest dan wel of het product volledig is verkregen, wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld.
2. Wanneer voor een product een in bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde geldt, worden het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
ARTIKEL 3.10
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
1. Dit artikel is van toepassing op toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander voorlichtingsmateriaal voor zover zij:
a) bij het product zijn ingedeeld en samen met het product worden geleverd en in rekening gebracht, en
b) van het soort, de hoeveelheid en de waarde zijn die gebruikelijk zijn voor het betrokken product.
2. Bij het bepalen of een product:
a) volledig is verkregen dan wel aan een in bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot productieprocedé of wijziging in tariefindeling voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal van dat product buiten beschouwing gelaten, en
b) aan een in bijlage 3‑B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal van dat product, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
ARTIKEL 3.11
Stellen of assortimenten
Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3, punten b) en c), voor de interpretatie van het GS worden als van oorsprong uit een Partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan de oorsprongsstatus hebben verkregen. Wanneer een stel of assortiment bestaat uit van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde samenstellende delen, wordt het stel of assortiment als geheel beschouwd als van oorsprong uit een Partij indien de waarde van alle niet van oorsprong zijnde samenstellende delen niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
ARTIKEL 3.12
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product van oorsprong is uit een Partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprongsstatus is van de volgende neutrale elementen:
a) energie en brandstof;
b) fabrieksuitrusting, met inbegrip van producten die voor het onderhoud van die uitrusting worden gebruikt;
c) machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;
d) vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;
e) smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de productie of om materieel en gebouwen te laten functioneren;
f) handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;
g) apparatuur, benodigdheden en materieel dat wordt gebruikt voor het testen of inspecteren van het product;
h) katalysatoren en oplosmiddelen, en
i) andere materialen die niet in het product zijn verwerkt en ook niet bedoeld zijn om in de uiteindelijke samenstelling van het product te worden verwerkt.
ARTIKEL 3.13
Gescheiden boekhouding voor onderling vervangbare materialen en producten
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “onderling vervangbare materialen” of “onderling vervangbare producten” verstaan: materialen of producten van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken, die ten behoeve van het bepalen van de oorsprong niet van elkaar te onderscheiden zijn.
2. Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen of onderling vervangbare producten worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van hun status van “van oorsprong zijnde” en “niet van oorsprong zijnde”.
3. Niettegenstaande lid 2 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, indien een methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.
4. Niettegenstaande lid 2 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 10, 15, 27, 28, 29, posten 32.01 tot en met 32.07, of posten 39.01 tot en met 39.14 van het GS vóór uitvoer naar de andere Partij in een Partij worden opgeslagen zonder fysiek gescheiden te zijn, indien een gescheiden boekhouding wordt toegepast.
5.
De in de leden 3 en 4 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraadbeheersysteem toegepast uit hoofde van in de Partij waar de methode wordt gebruikt algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen.
6. De methode van gescheiden boekhouding is een methode die ervoor zorgt dat er te allen tijde niet meer producten de oorsprongsstatus verkrijgen dan het geval zou zijn indien de materialen of de producten fysiek gescheiden waren.
ARTIKEL 3.14
Geretourneerde producten
Wanneer een uit een Partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die Partij naar die Partij wordt geretourneerd, wordt het als een niet van oorsprong zijn product beschouwd tenzij het geretourneerde product:
a) hetzelfde is als het uitgevoerde product, en
b) terwijl het zich in het derde land waarnaar het is uitgevoerd bevond of bij de uitvoer ervan geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.
ARTIKEL 3.15
Niet-wijziging
1. Een voor binnenlands gebruik in de Partij van invoer aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier zijn gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren of die welke bestaan in het toevoegen of aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waarborgen dat aan de specifieke vereisten van de Partij van invoer wordt voldaan.
2. De opslag of tentoonstelling van een product van oorsprong kan plaatsvinden in een derde land indien dat product van oorsprong in dat derde land niet tot verbruik is ingeklaard.
3. Onverminderd afdeling B (Oorsprongsprocedures) kunnen zendingen in een derde land worden gesplitst indien de zendingen in dat derde land niet tot verbruik zijn ingeklaard.
4. In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan die voorwaarden voldoet, welk bewijs met alle middelen kan worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersovereenkomsten zoals cognossementen, feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals markering of nummering van de colli of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.
AFDELING B
OORSPRONGSPROCEDURES
ARTIKEL 3.16
Verzoek om preferentiële tariefbehandeling
1. De Partij van invoer kent een preferentiële tariefbehandeling toe aan een product van oorsprong uit de andere Partij in de zin van dit hoofdstuk, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tariefbehandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en voor de naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk.
2. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van:
a) een door de exporteur opgesteld attest van oorsprong waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, of
b) de aan de importeur bekende informatie dat het product van oorsprong is.
3. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de grondslag ervan als bedoeld in lid 2, punten a) en b), worden in overeenstemming met de wetgeving van de Partij van invoer in de douaneaangifte ten invoer opgenomen.
4.
De importeur die om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, punt a), bewaart het attest van oorsprong en verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer desgevraagd een kopie daarvan.
ARTIKEL 3.17
Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer
1. Indien de importeur ten tijde van de invoer geen verzoek om preferentiële tariefbehandeling heeft ingediend en het product ten tijde van de invoer voor preferentiële tariefbehandeling in aanmerking zou zijn gekomen, kent de Partij van invoer een preferentiële tariefbehandeling toe en betaalt zij een teveel aan betaalde douanerechten terug of scheldt zij dat kwijt.
2. De Partij van invoer kan als voorwaarde voor de toekenning van een preferentiële tariefbehandeling uit hoofde van lid 1 verlangen dat de importeur om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt en de basis voor het verzoek verstrekt als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2. Dat verzoek wordt niet later ingediend dan drie jaar na de datum van invoer of binnen een langere termijn als bepaald in de wetgeving van de Partij van invoer.
ARTIKEL 3.18
Attest van oorsprong
1. Een attest van oorsprong wordt door een exporteur van een product opgesteld op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, in voorkomend geval met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van dat product gebruikte materialen. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het attest van oorsprong en van de verstrekte informatie.
2. Een attest van oorsprong wordt in een van de in bijlage 3‑C (Tekst van het attest van oorsprong) opgenomen taalversies verstrekt op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om het te kunnen identificeren 9 . De Partij van invoer verlangt van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong.
3. Een attest van oorsprong is één jaar geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld.
4. Een attest van oorsprong kan van toepassing zijn op:
a) één enkele zending van een of meer in een Partij ingevoerde producten, of
b) meerdere zendingen van identieke producten die worden ingevoerd in een Partij binnen de in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal twaalf maanden.
5. De Partij van invoer staat, op verzoek van de importeur en met inachtneming van de eventuele voorschriften van de Partij van invoer, één attest van oorsprong toe voor niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) van het GS, vallende onder de afdelingen XV tot en met XXI van het GS, indien deze producten in deelzendingen worden ingevoerd.
ARTIKEL 3.19
Geringe vergissingen of geringe afwijkingen
De douaneautoriteit van de Partij van invoer mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwijzen wegens geringe vergissingen of geringe afwijkingen in het attest van oorsprong.
ARTIKEL 3.20
Aan importeur bekende informatie
De aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is uit de Partij van uitvoer is gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is en voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk.
ARTIKEL 3.21
Verplichting tot bewaren van gegevens
1. Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in de Partij van invoer ingevoerd product bewaart gedurende ten minste drie jaar na de datum waarop het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is ingediend als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 1, of in artikel 3.17 (Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer) of gedurende een langere periode die kan zijn vastgelegd in de wetgeving van de Partij van invoer:
a) het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong, indien het verzoek op een attest van oorsprong werd gebaseerd, of
b) alle gegevens waaruit blijkt dat het product aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus voldoet, indien het verzoek op de aan de importeur bekende informatie werd gebaseerd.
2. Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na de opstelling van dat attest of gedurende een langere periode die in de wetgeving van de Partij van uitvoer is vastgelegd een kopie van dat attest en andere gegevens waaruit blijkt dat het product aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus voldoet.
3. Indien een exporteur niet de producent van de producten is en zich met betrekking tot de oorsprongsstatus van de producten op informatie van een leverancier heeft gebaseerd, moet de exporteur de door die leverancier verstrekte informatie bewaren.
4.
De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen.
ARTIKEL 3.22
Vrijstelling van procedurevoorschriften
1. Onverminderd de artikelen 3.16 tot en met 3.21 kent de Partij van invoer een preferentiële tariefbehandeling toe aan:
a) producten die door particulieren in kleine colli naar particulieren worden verzonden, of
b) producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
2. Lid 1 is uitsluitend van toepassing op producten waarvoor een douaneaangifte is ingediend waarin wordt verklaard dat zij aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, en ten aanzien waarvan de douaneautoriteit van de Partij van invoer geen twijfels heeft over de juistheid van die verklaring.
3. Lid 1 is niet van toepassing op de volgende producten:
a) producten die als handelsgoederen worden ingevoerd, behalve bij invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, indien uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat de invoer geen commercieel doel heeft;
b) producten waarvan de invoer deel uitmaakt van een reeks invoertransacties waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij afzonderlijk zijn verricht om de vereisten van artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) te ontwijken;
c) producten waarvan de totale waarde meer bedraagt dan:
i) voor de Unie, 500 EUR voor kleine colli of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in euro’s uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De wisselkoersen zijn die welke voor die dag worden bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank, tenzij uiterlijk op 15 oktober een andere wisselkoers aan de Europese Commissie wordt meegedeeld, en gelden met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt Nieuw-Zeeland van de desbetreffende bedragen in kennis;
ii) voor Nieuw-Zeeland, 1 000 NZD voor zowel kleine colli als voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
4. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van de in lid 2 bedoelde verklaring. De in artikel 3.21 (Verplichting tot bewaren van gegevens) neergelegde vereisten inzake het bewaren van gegevens zijn niet van toepassing op de importeur indien dit artikel wordt toegepast.
ARTIKEL 3.23
Verificatie
1. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan op basis van risicobeoordelingsmethoden, die een willekeurige steekproef kunnen omvatten, controleren of een product van oorsprong is of dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan. Deze controle kan worden verricht door middel van een verzoek om informatie aan de importeur die het in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) bedoelde verzoek heeft ingediend, op het tijdstip waarop de aangifte ten invoer wordt ingediend, hetzij voor of na de vrijgave van de producten.
2. De informatie waar op grond van lid 1 om wordt verzocht, omvat ten hoogste de volgende elementen:
a) indien het verzoek werd gebaseerd op een attest van oorsprong als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), dat attest van oorsprong;
b) wanneer het oorsprongscriterium is:
i) “volledig verkregen”, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing) en de plaats van productie;
ii) gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan (in 2, 4 of 6 cijfers, afhankelijk van het oorsprongscriterium);
iii) gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct en de waarde van alle bij de productie van dat eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;
iv) gebaseerd op gewicht, het gewicht van het eindproduct alsmede het gewicht van de desbetreffende in de productie van dat eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;
v) gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een specifieke beschrijving van dat productieprocedé.
3. Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie toevoegen die met het oog op de verificatie nuttig wordt geacht.
4. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong en de importeur niet beschikt over de in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), bedoelde informatie, stelt de importeur de douaneautoriteit van de Partij van invoer daarvan in kennis. In dat geval kan de importeur de douaneautoriteit ervan in kennis stellen dat de gevraagde informatie rechtstreeks door de exporteur zal worden verstrekt.
5. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt b), kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst overeenkomstig lid 1 van dit artikel om informatie te hebben verzocht, een verzoek om informatie richten aan de importeur indien zij van oordeel is dat aanvullende informatie vereist is om te controleren of een product de oorsprongsstatus heeft verkregen of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan indien van toepassing de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
6.
Tijdens de verificatie staat de Partij van invoer de vrijgave van de betrokken producten toe. De Partij van invoer kan deze vrijgave afhankelijk stellen van het feit dat de importeur zekerheid stelt of andere door de douaneautoriteiten verlangde passende conservatoire maatregelen neemt. Elke schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk beëindigd nadat de douaneautoriteit van de Partij van invoer heeft vastgesteld dat de betrokken producten de oorsprongsstatus hebben verkregen, en dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan.
ARTIKEL 3.24
Administratieve samenwerking
1. Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de Partijen via hun respectieve douaneautoriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.
2. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst om informatie te hebben verzocht overeenkomstig artikel 3.23 (Verificatie), lid 1, ook om informatie verzoeken bij de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer, binnen twee jaar na de datum waarop het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op grond van artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), of artikel 3.17 (Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer), lid 2, is ingediend, indien de douaneautoriteit van de Partij van invoer van oordeel is dat zij aanvullende informatie nodig heeft om de oorsprongsstatus van het product te controleren dan wel om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk wordt voldaan. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer in voorkomend geval om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
3.
Het in lid 2 bedoelde verzoek om informatie omvat onder andere:
a) het attest van oorsprong;
b) de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;
c) de naam van de exporteur;
d) het onderwerp en de reikwijdte van de controle, en
e) indien van toepassing, andere relevante documenten.
4. De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer kan in overeenstemming met haar toepasselijke wetgeving om documenten of een onderzoek verzoeken door bewijsmateriaal op te vragen of een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van gegevens en inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.
5. Onverminderd het bepaalde in lid 6 verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer die het in lid 2 bedoelde verzoek ontvangt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de volgende informatie:
a) de gevraagde documentatie, voor zover beschikbaar;
b) een opinie inzake de oorsprongsstatus van het product;
c) de beschrijving van het product dat het voorwerp van onderzoek is en de voor de toepassing van dit hoofdstuk relevante tariefindeling;
d) een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé ter staving van de oorsprongsstatus van het product;
e) informatie over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, en
f) in voorkomend geval, bewijsstukken.
6. De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de in lid 5 bedoelde informatie niet zonder toestemming van de exporteur.
7. Elke Partij deelt de andere Partij de contactgegevens van haar douaneautoriteiten en, binnen dertig dagen na de datum van enige wijziging van die contactgegevens, alle wijzigingen daarvan mee. Voor de Unie is de Europese Commissie verantwoordelijk voor de in dit lid bedoelde kennisgevingen.
ARTIKEL 3.25
Weigering van preferentiële tariefbehandeling
1. Onverminderd de vereisten van lid 3 kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:
a) binnen drie maanden na de datum van een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.23 (Verificatie), lid 1:
i) de importeur geen antwoord heeft verstrekt;
ii) wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong, er geen attest van oorsprong is verstrekt, of
iii) wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie is gebaseerd, de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen;
b) binnen drie maanden na de datum van een verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 3.23 (Verificatie), lid 5:
i) de importeur geen antwoord heeft verstrekt, of
ii) de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen;
c) binnen tien maanden na de datum van indiening van een verzoek om informatie op grond van artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 2:
i) de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer geen antwoord heeft verstrekt, of
ii) de door de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekte informatie ontoereikend is om te kunnen bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen.
2. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen voor een product waarvoor een importeur om preferentiële tariefbehandeling verzoekt, indien de importeur niet aan andere voorwaarden uit hoofde van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten voldoet.
3. Als de douaneautoriteit van de Partij van invoer over voldoende gronden beschikt om een preferentiële tariefbehandeling te weigeren uit hoofde van lid 1 van dit artikel, stelt zij, in gevallen waarin de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer op grond van artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 5, punt b), een opinie heeft uitgebracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, binnen twee maanden na ontvangst van die opinie de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer in kennis van haar redenen en voornemen om de preferentiële tariefbehandeling te weigeren.
4.
Indien de in lid 3 bedoelde kennisgeving is gedaan, vindt binnen drie maanden na de datum van die kennisgeving op verzoek van een van de Partijen overleg plaats. De termijn voor overleg kan in onderlinge overeenstemming tussen de douaneautoriteiten van de Partijen per geval worden verlengd. Het overleg vindt plaats volgens de procedure die is vastgesteld door het Gemengd Comité douanesamenwerking, tenzij de douaneautoriteiten van de Partijen anders overeenkomen.
5. Na het verstrijken van de termijn voor overleg kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer, indien zij niet kan bevestigen dat het product van oorsprong is, de preferentiële tariefbehandeling weigeren wanneer zij daartoe over voldoende gronden beschikt en nadat zij de importeur in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Echter, wanneer de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer de oorsprongsstatus van de producten bevestigt en die conclusie onderbouwt, weigert de douaneautoriteit van de Partij van invoer de preferentiële tariefbehandeling van een product niet op de enkele grond dat artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 6, is toegepast.
6. De douaneautoriteit van de Partij van invoer stelt de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer die overeenkomstig artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 5, punt b), een opinie heeft uitgebracht binnen twee maanden na de datum van haar definitieve beslissing over de oorsprongsstatus van het product van deze beslissing in kennis.
ARTIKEL 3.26
Vertrouwelijkheid
1. Elke Partij respecteert in overeenstemming met haar wetgeving de vertrouwelijke aard van door de andere Partij of een persoon van die Partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt die informatie tegen openbaarmaking.
2. De door de autoriteiten van de Partij van invoer verkregen informatie mag alleen met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt. Een Partij kan op grond van dit hoofdstuk verzamelde informatie gebruiken in administratieve, rechterlijke of buitengerechtelijke procedures die zijn ingeleid wegens niet-naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk. Een Partij stelt de persoon of Partij die de informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.
3. Elke Partij ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie die op grond van dit hoofdstuk wordt verzameld, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving van besluiten en bepalingen met betrekking tot oorsprong en douanezaken, tenzij de persoon of de Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven. Indien om vertrouwelijke informatie wordt verzocht met het oog op rechterlijke procedures die geen verband houden met oorsprong en douanezaken om de wetgeving van een Partij na te leven, en op voorwaarde dat die Partij de persoon of Partij die de informatie heeft verstrekt daarvan vooraf in kennis stelt en de wettelijke vereisten voor dat gebruik vermeldt, is geen toestemming vereist van de persoon of Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt.
ARTIKEL 3.27
Administratieve maatregelen en sancties
Elke Partij ziet toe op de effectieve tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk. Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten administratieve maatregelen en, in voorkomend geval, sancties kunnen opleggen voor schendingen van de verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk in overeenstemming met haar wetgeving.
AFDELING C
SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 3.28
Ceuta en Melilla
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen Ceuta en Melilla niet onder de term “Partij”.
2.
Producten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, zijn in elk opzicht voorwerp van dezelfde douaneregeling, met inbegrip van preferentiële tariefbehandeling, als die welke uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van 1985
10
van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Unie. Nieuw-Zeeland past op onder deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douaneregeling toe, met inbegrip van preferentiële tariefbehandeling, als die welke wordt toegepast op producten van oorsprong uit de Unie die uit de Unie worden ingevoerd.
3. Bij het bepalen van de oorsprong van producten die uit Nieuw-Zeeland naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd, zijn de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures van toepassing die krachtens dit hoofdstuk op Nieuw-Zeeland van toepassing zijn. Bij het bepalen van de oorsprong van producten die uit Ceuta en Melilla naar Nieuw-Zeeland worden uitgevoerd, zijn de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures van toepassing die krachtens dit hoofdstuk op de Unie van toepassing zijn.
4. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
5. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit hoofdstuk in Ceuta en Melilla.
ARTIKEL 3.29
Overgangsbepalingen voor doorvoer of opslag van producten
Deze overeenkomst kan worden toegepast op producten die voldoen aan dit hoofdstuk en die zich op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst hetzij in doorvoer tussen de Partij van uitvoer en de Partij van invoer hetzij onder douanetoezicht in de Partij van invoer bevinden zonder dat invoerrechten en belastingen zijn betaald, op voorwaarde dat binnen twaalf maanden na die datum bij de douaneautoriteit van de Partij van invoer een verzoek om preferentiële tariefbehandeling als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) wordt ingediend.
ARTIKEL 3.30
Gemengd Comité douanesamenwerking
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Gemengd Comité douanesamenwerking dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, gedaan te Brussel op 3 juli 2017, heeft met betrekking tot dit hoofdstuk de volgende taken:
a) mogelijke wijzigingen van dit hoofdstuk in overweging nemen, met inbegrip van wijzigingen die voortvloeien uit de herziening van het geharmoniseerde systeem;
b) bij besluit toelichtingen opstellen om de toepassing van dit hoofdstuk te vergemakkelijken, en
c) een besluit nemen tot vaststelling van de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 3.25 (Weigering van preferentiële tariefbehandeling), lid 4.
HOOFDSTUK 4
DOUANE EN HANDELSBEVORDERING
ARTIKEL 4.1
Doelstellingen
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a) het handelsverkeer voor tussen de Partijen verhandelde goederen te vergemakkelijken en tegelijkertijd doeltreffende douanecontroles te verzekeren, daarbij rekening houdend met de ontwikkeling van de handelspraktijken;
b) de transparantie van de wet- en regelgeving van elke Partij met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen en de samenhang daarvan met de toepasselijke internationale normen te waarborgen;
c) de voorspelbare, consistente en niet-discriminerende toepassing door elke Partij van haar douanewet- en regelgeving met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen te waarborgen;
d) de vereenvoudiging en modernisering van de douaneprocedures en -praktijken van elke Partij te bevorderen;
e) de risicobeheertechnieken ter bevordering van de legitieme handel verder te ontwikkelen, en tegelijkertijd de internationale toeleveringsketen veilig te stellen, en
f) de samenwerking tussen de Partijen op het gebied van douaneaangelegenheden en handelsbevordering te verbeteren.
ARTIKEL 4.2
Douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand
1. De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken samen op douanegebied om de doelstellingen van artikel 4.1 (Doelstellingen) te bereiken.
2. De Partijen ontwikkelen naast de CCMAA een samenwerking, onder meer op de volgende terreinen:
a) uitwisseling van informatie betreffende de douanewet- en regelgeving, de uitvoering ervan en de douaneprocedures, in het bijzonder op de volgende gebieden:
i) de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten;
ii) de facilitatie van doorvoer en overlading, en
iii) relaties met het bedrijfsleven;
b) binnen internationale organisaties als de WTO en de Werelddouaneorganisatie (hierna “WDO” genoemd) betere samenwerking op het gebied van douane;
c) het streven naar harmonisering van hun gegevensvereisten met betrekking tot invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, door gemeenschappelijke normen en gegevenselementen toe te passen overeenkomstig het Data Model van de WDO;
d) waar relevant en passend, door middel van gestructureerde en terugkerende communicatie tussen de douaneautoriteiten van de Partijen, uitwisseling van bepaalde categorieën douanegerelateerde informatie met het oog op het verbeteren van het risicobeheer en de doeltreffendheid van douanecontroles, het aanpakken van goederen met een hoog risico en het vergemakkelijken van de legitieme handel. Uitwisselingen in het kader van dit punt laten de uitwisseling van informatie die tussen de Partijen kan plaatsvinden op grond van de bepalingen inzake wederzijdse administratieve bijstand van de CCMAA onverlet;
e) versterking van hun samenwerking op het gebied van risicobeheertechnieken, onder meer door het uitwisselen van beste praktijken en, in voorkomend geval, risico-informatie en resultaten van controles, en
f) waar nodig en passend wederzijdse erkenning van programma’s inzake geautoriseerde marktdeelnemers en douanecontroles, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering.
3.
Onverminderd de andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, werken de douaneautoriteiten van de Partijen samen, onder meer door informatie uit te wisselen, en verlenen zij elkaar wederzijdse administratieve bijstand in de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van de CCMAA. Op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk zijn de voorschriften voor de geheimhouding en bescherming van informatie zoals vervat in artikel 17 betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken van de CCMAA alsmede alle vereisten inzake vertrouwelijkheid en privacy die door Partijen worden overeengekomen, overeenkomstig van toepassing.
ARTIKEL 4.3
Douanevoorschriften en -procedures
1. Elke Partij ziet erop toe dat haar douanevoorschriften en -procedures worden gebaseerd op:
a) de internationale instrumenten en normen die op het gebied van douane en handel van toepassing zijn en die door elke Partij zijn aanvaard, waaronder de materiële elementen van de Herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen, alsmede het Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade en het Customs Data Model van de WDO;
b) de bescherming en bevordering van de legitieme handel door middel van doeltreffende handhaving en naleving van de toepasselijke voorschriften waarin haar wetgeving voorziet;
c) douanewet- en regelgeving die evenredig en niet-discriminerend is, geen onnodige last aan marktdeelnemers oplegt, voorziet in verdere facilitatie voor marktdeelnemers met een hoog nalevingsniveau, met inbegrip van een gunstige behandeling met betrekking tot douanecontroles voorafgaand aan de vrijgave van goederen, en die garanties biedt tegen fraude en onrechtmatige of schadelijke activiteiten, en
d) regels die waarborgen dat de straffen voor overtredingen van de douanewet- en regelgeving evenredig en niet-discriminerend zijn en dat de oplegging van die straffen niet tot onnodige vertragingen in de vrijgave van goederen leidt.
2. Elke Partij moet haar douanewet- en regelgeving en -procedures periodiek evalueren. Douaneprocedures worden ook op voorspelbare, consistente en transparante wijze toegepast.
3. Teneinde de werkmethoden te verbeteren en te zorgen voor een niet-discriminatoire, transparante, efficiënte en integere werkwijze waarvoor verantwoording wordt afgelegd, neemt elke Partij de volgende maatregelen:
a) waar mogelijk, de eisen en formaliteiten met betrekking tot de snelle vrijgave en douane-afhandeling van goederen vereenvoudigen en evalueren, en
b) ernaar streven de door de douanediensten en andere instanties verlangde gegevens en documentatie verder te vereenvoudigen en te standaardiseren.
ARTIKEL 4.4
Vrijgave van goederen
1. Elke Partij stelt douaneprocedures in dan wel handhaaft douaneprocedures die:
a) voorzien in de onmiddellijke vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan noodzakelijk om te waarborgen dat aan haar wet- en regelgeving wordt voldaan en, voor zover mogelijk, bij de aankomst van de goederen;
b) ervoor zorgen dat de documentatie en alle andere vereiste informatie vóór de aankomst van de goederen elektronisch worden ingediend en elektronisch worden verwerkt, zodat goederen bij aankomst kunnen worden vrijgegeven;
c) de vrijgave van goederen mogelijk maken vóór de definitieve vaststelling van de toepasselijke douanerechten, belastingen, retributies en heffingen, indien die vaststelling niet vóór of bij aankomst of zo snel mogelijk na aankomst plaatsvindt voor zover aan alle andere wettelijke voorschriften is voldaan. Als voorwaarde voor een dergelijke vrijgave kan elke Partij een zekerheid eisen voor elk bedrag dat nog niet is vastgesteld in de vorm van een zekerheid, een borgsom of een ander passend instrument waarin haar wet- en regelgeving voorziet. Een dergelijke zekerheid mag niet uitgaan boven het bedrag dat de Partij verlangt ter verzekering van de betaling van de douanerechten, belastingen, retributies en heffingen die uiteindelijk worden verschuldigd voor de goederen waarvoor zekerheid is gesteld. De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer zij niet langer vereist is, en
d) toestaan dat goederen op de plaats van aankomst worden vrijgegeven, zonder tijdelijke overbrenging naar entrepots of andere faciliteiten, op voorwaarde dat de goederen anderszins voor vrijgave in aanmerking komen.
2. Elke Partij beperkt de voor de vrijgave van goederen vereiste documentatie zoveel mogelijk.
3. Elke Partij streeft ernaar goederen die dringend moeten worden ingeklaard, snel vrij te geven, ook buiten de normale kantooruren van de douane en andere relevante autoriteiten.
4. Elke Partij stelt, voor zover mogelijk, douaneprocedures in dan wel handhaaft douaneprocedures die voorzien in een versnelde vrijgave van bepaalde zendingen, met behoud van passende douanecontroles, met inbegrip van de mogelijkheid om, indien mogelijk langs elektronische weg, één enkel document voor alle goederen in de zending in te dienen.
ARTIKEL 4.5
Aan bederf onderhevige goederen
1. Aan bederf onderhevige goederen in de zin van dit artikel zijn goederen die vanwege hun natuurlijke kenmerken snel vergaan, met name wanneer zij niet onder de juiste voorwaarden worden opgeslagen.
2. Om vermijdbaar verlies of beschadiging van aan bederf onderhevige goederen te voorkomen, geeft elke Partij bij de planning en uitvoering van eventueel vereiste onderzoeken passende prioriteit aan aan bederf onderhevige goederen.
3.
In aanvulling op artikel 4.4 (Vrijgave van goederen), lid 1, punt a), en op verzoek van de marktdeelnemer, zal elke Partij, waar mogelijk en in overeenstemming met haar wet- en regelgeving:
a) voorzien in de inklaring van een zending aan bederf onderhevige goederen buiten de kantooruren van de douane en andere relevante autoriteiten, en
b) toestaan dat zendingen aan bederf onderhevige goederen naar de bedrijfsruimten van de marktdeelnemer worden vervoerd en ingeklaard.
ARTIKEL 4.6
Vereenvoudigde douaneprocedures
Elke Partij stelt maatregelen vast dan wel handhaaft maatregelen op grond waarvan handelaren of marktdeelnemers die voldoen aan de in haar wet- en regelgeving vermelde criteria, voor verdere vereenvoudiging van douaneprocedures in aanmerking kunnen komen. Deze maatregelen kunnen omvatten:
a) douaneaangiften die een beperkte reeks gegevens of bewijsstukken bevatten, of
b) periodieke douaneaangiften voor de bepaling en betaling van douanerechten en belastingen met betrekking tot meerdere invoerhandelingen binnen een bepaald tijdvak, na de vrijgave van die ingevoerde goederen.
ARTIKEL 4.7
Doorvoer en overlading
1. Elke Partij draagt zorg voor de facilitatie en doeltreffende controle van de overlading en doorvoer over haar respectieve grondgebied.
2. Elke Partij ziet erop toe dat alle betrokken instanties en diensten op haar respectieve grondgebied samenwerken en coördineren om de doorvoer te vergemakkelijken.
3. Elke Partij staat, voor zover aan alle andere wettelijke voorschriften is voldaan, toe dat voor invoer bestemde goederen binnen haar grondgebied worden vervoerd onder douanetoezicht van een douanekantoor van binnenkomst naar een ander douanekantoor op haar grondgebied waar de goederen zouden worden vrijgegeven of ingeklaard.
ARTIKEL 4.8
Risicobeheer
1. Elke Partij stelt een risicobeheersysteem voor douanecontrole in dan wel handhaaft een risicobeheersysteem.
2. Elke Partij ontwerpt en past het risicobeheer toe op zodanige wijze dat willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel wordt vermeden.
3.
Elke Partij concentreert de douanecontrole en andere relevante grenscontroles op zendingen met een hoog risico en bespoedigt de vrijgave van zendingen met een laag risico. Elke Partij kan als onderdeel van haar risicobeheer zendingen ook op steekproefbasis voor dergelijke controles selecteren.
4. Elke Partij baseert haar risicobeheer op een beoordeling van de risico’s aan de hand van passende selectiviteitscriteria.
ARTIKEL 4.9
Controle na douaneafhandeling
1. Ter bespoediging van de vrijgave van de goederen voorziet elke Partij in controles na douaneafhandeling, of handhaaft deze, teneinde de naleving van de douane- en andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving te verzekeren.
2. Elke Partij selecteert een persoon of een zending voor een controle na douaneafhandeling op risicogebaseerde wijze, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van passende selectiviteitscriteria. Elke Partij voert een controle na douaneafhandeling op transparante wijze uit. Wanneer een persoon bij het controleproces betrokken is en de controle uitsluitsel heeft gegeven, stelt de Partij de persoon wiens administratie het voorwerp van de controle is, onverwijld in kennis van de resultaten, van zijn rechten en plichten alsmede van de redenen voor de resultaten.
3. De informatie die is verkregen bij een controle na douaneafhandeling kan worden gebruikt in verdere administratieve of gerechtelijke procedures.
4.
De Partijen gebruiken, voor zover praktisch uitvoerbaar, het resultaat van een controle na douaneafhandeling bij de toepassing van het risicobeheer.
ARTIKEL 4.10
Geautoriseerde marktdeelnemers
1. Elke Partij stelt een partnerschapsprogramma in dan wel handhaaft een partnerschapsprogramma voor marktdeelnemers die voldoen aan specifieke criteria (hierna “geautoriseerde marktdeelnemers” genoemd).
2. De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, worden bekendgemaakt en hebben betrekking op de naleving van de in de respectieve wet- en regelgeving of procedures van de Partijen neergelegde voorschriften. Dit kunnen onder meer de volgende criteria zijn:
a) een passende staat van dienst op het gebied van het naleven van de douane- en andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving;
b) een systeem voor het bijhouden van de administratie dat de nodige interne controles mogelijk maakt;
c) financiële solvabiliteit, met inbegrip van, waar van toepassing, het stellen van voldoende zekerheid of garantie, en
d) beveiliging van de toeleveringsketen.
3.
De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, worden niet zodanig ontworpen of toegepast dat ze in gelijke omstandigheden willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen marktdeelnemers in de hand werken of meebrengen, en staan de deelname van kmo’s toe.
4. Het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers omvat specifieke voordelen voor een geautoriseerde marktdeelnemer, zoals:
a) laag percentage fysieke controles en onderzoeken naargelang van het geval;
b) behandeling met voorrang indien zij voor een controle worden geselecteerd;
c) korte vrijgavetermijn, naargelang van het geval;
d) uitgestelde betaling van rechten, belastingen, retributies en heffingen;
e) gebruikmaking van doorlopende garanties of garanties met korte looptijd;
f) één enkele douaneaangifte voor alle in- en uitvoer in een bepaalde periode, en
g) douane-afhandeling van goederen in de bedrijfsruimten van de geautoriseerde marktdeelnemer of op een andere door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats.
5. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kan een Partij de in lid 4 bedoelde voordelen aanbieden via douaneprocedures die algemeen beschikbaar zijn voor alle marktdeelnemers, in welk geval die Partij niet verplicht is een afzonderlijke regeling voor geautoriseerde marktdeelnemers in te stellen.
6.
De Partijen kunnen de samenwerking tussen de douane en andere overheidsinstanties of -diensten binnen een Partij met betrekking tot programma’s voor geautoriseerde marktdeelnemers bevorderen. Deze samenwerking kan onder meer tot stand worden gebracht door de vereisten op elkaar af te stemmen, de toegang tot voordelen te vergemakkelijken en onnodige overlapping tot een minimum te beperken.
ARTIKEL 4.11
Bekendmaking en beschikbaarheid van informatie
1. Elke Partij maakt onverwijld, op niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke wijze en voor zover mogelijk via het internet, wetten, voorschriften en douaneprocedures bekend met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen. Dit omvat:
a) de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer (met inbegrip van de procedures bij binnenkomst via havens, luchthavens en andere punten van binnenkomst), en de daarvoor vereiste formulieren en documenten;
b) de toegepaste tarieven wat betreft rechten en belastingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de invoer of uitvoer;
c) de retributies en heffingen die worden opgelegd door of voor overheidsinstanties ter zake van of in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;
d) de voorschriften voor de indeling of waardebepaling van producten voor douanedoeleinden;
e) de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve besluiten van algemene toepassing die betrekking hebben op de oorsprongsregels;
f) de beperkingen of verboden met betrekking tot invoer, uitvoer of doorvoer;
g) de sanctiebepalingen ten aanzien van niet-inachtneming van de invoer-, uitvoer- of doorvoerformaliteiten;
h) bezwaar- en beroepsprocedures,
i) de overeenkomsten of delen daarvan met welk land of welke landen dan ook in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;
j) de procedures voor het beheer van tariefcontingenten;
k) de openingstijden voor douanekantoren, en
l) relevante mededelingen van administratieve aard.
2. Elke Partij streeft ernaar nieuwe wetten, voorschriften en douaneprocedures met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen voorafgaand aan de toepassing ervan, alsmede wijzigingen en interpretaties daarvan openbaar te maken.
3. Elke Partij ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat er een redelijke tijdspanne ligt tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde wetten, voorschriften en douaneprocedures en retributies of heffingen.
4.
Elke Partij stelt via het internet beschikbaar en draagt in voorkomend geval zorg voor de actualisering van:
a) een beschrijving van de invoer-, uitvoer- en doorvoerprocedures, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, informatie over de praktische stappen die nodig zijn voor in- en uitvoer en voor doorvoer;
b) de formulieren en documenten die nodig zijn voor de invoer in, de uitvoer uit of de doorvoer door het grondgebied van die Partij, en
c) de contactgegevens van de informatiepunten.
5. Elke Partij stelt, afhankelijk van de haar beschikbare middelen, informatiepunten in dan wel handhaaft informatiepunten om binnen een redelijke termijn vragen van overheden, handelaren en andere belanghebbenden over onder lid 1 vallende aangelegenheden te beantwoorden. Een Partij eist van de andere Partij geen betaling van een retributie voor het beantwoorden van verzoeken om informatie.
ARTIKEL 4.12
Voorafgaande beslissingen
1. De douaneautoriteit van elke Partij geeft aan een aanvrager voorafgaande beslissingen af waarin wordt aangegeven welke behandeling aan de betrokken goederen wordt toegekend, overeenkomstig haar wet- en regelgeving. Dergelijke beslissingen worden schriftelijk of in elektronische vorm op een tijdsgebonden wijze afgegeven en bevatten alle nodige informatie. Elke Partij ziet erop toe dat een voorafgaande beslissing kan worden afgegeven aan, en in die Partij kan worden gebruikt door, een aanvrager van de andere Partij.
2.
Voorafgaande beslissingen worden afgegeven met betrekking tot:
a) de tariefindeling van goederen;
b) de oorsprong van de goederen, en
c) de passende methode of de passende criteria, en de toepassing daarvan, die moet(en) worden gebruikt om de douanewaarde op basis van een bepaalde reeks feiten vast te stellen, indien de wet- en regelgeving van een Partij dat toestaat.
3. Voorafgaande beslissingen zijn geldig voor een periode van ten minste drie jaar vanaf de datum van afgifte ervan of een eventuele andere in de beslissing genoemde datum. De Partij van afgifte kan een voorafgaande beslissing wijzigen of intrekken, ongeldig verklaren of nietig verklaren indien de beslissing was gebaseerd op onjuiste, onvolledige, bedrieglijke of misleidende informatie, een administratieve fout of als er een wijziging is in de wet, de materiële feiten of de omstandigheden waarop de beslissing is gebaseerd.
4. Een Partij kan weigeren een voorafgaande beslissing te geven indien de in de aanvraag opgeworpen vraag voorwerp is van een administratieve of rechterlijke toetsing, of indien de aanvraag geen betrekking heeft op een voorgenomen gebruik van de voorafgaande beslissing of op enig voorgenomen gebruik van een douaneprocedure. Wanneer een Partij weigert een voorafgaande beslissing vast te stellen, stelt zij de aanvrager daar onverwijld schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit.
5. Elke Partij maakt ten minste het volgende bekend:
a) de vereisten voor de aanvraag voor een voorafgaande beslissing, met inbegrip van de te verstrekken informatie en het formaat;
b) de termijn waarbinnen zij een voorafgaande beslissing zal afgeven, en
c) de periode gedurende welke de voorafgaande beslissing geldig is.
6. Wanneer een Partij een voorafgaande beslissing intrekt, wijzigt, ongeldig of nietig verklaart, stelt zij de aanvrager daar schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit. Een Partij kan een voorafgaande beslissing alleen met terugwerkende kracht intrekken, wijzigen of ongeldig of nietig verklaren wanneer die was gebaseerd op onvolledige, onjuiste, bedrieglijke of misleidende informatie.
7. Een door een Partij vastgestelde voorafgaande beslissing is voor die Partij bindend ten aanzien van de aanvrager die om de voorafgaande beslissing heeft verzocht. De Partij kan bepalen dat de voorafgaande beslissing bindend is voor de aanvrager.
8. Elke Partij verstrekt, op schriftelijk verzoek van de houder, een herziening van een voorafgaande beslissing of van een besluit tot wijziging, intrekking of ongeldigverklaring ervan.
9. Elke Partij streeft ernaar informatie over voorafgaande beslissingen openbaar te maken, rekening houdend met de noodzaak om persoonlijke en commercieel vertrouwelijke informatie te beschermen.
10. Elke Partij geeft onverwijld, en normaliter binnen 150 dagen na de datum van ontvangst van alle noodzakelijke informatie, een voorafgaande beslissing af. Deze termijn kan overeenkomstig de wet- en regelgeving van een Partij worden verlengd indien er meer tijd nodig is om ervoor te zorgen dat de voorafgaande beslissingen op correcte en uniforme wijze worden afgegeven. In dat geval stelt de Partij de aanvrager in kennis van de reden en de duur van de verlenging.
ARTIKEL 4.13
Douane-expediteurs
De douanevoorschriften en -procedures van een Partij schrijven geen verplichte gebruikmaking van douane-expediteurs voor. Elke Partij deelt haar maatregelen inzake de gebruikmaking van douane-expediteurs mee en maakt deze bekend. Elke Partij past transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften toe indien en wanneer zij douane-expediteurs een toelating verleent.
ARTIKEL 4.14
Douanewaarde
1. Elke Partij bepaalt de douanewaarde van goederen in overeenstemming met deel 1 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde. Daartoe wordt deel 1 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde overeenkomstig in deze overeenkomst opgenomen en maakt het daar integrerend deel van uit.
2. De Partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van kwesties met betrekking tot de douanewaarde.
ARTIKEL 4.15
Inspectie vóór verzending
Een Partij eist geen verplichte uitvoering van inspecties vóór verzending zoals gedefinieerd in de WTO-Overeenkomst inzake inspectie vóór verzending.
ARTIKEL 4.16
Toetsing en beroep
1. Elke Partij voorziet in doeltreffende, snelle, niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke procedures om de uitoefening van het recht van beroep tegen administratief handelen, administratieve besluiten en besluiten van de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties betreffende de in-, uit- of doorvoer van goederen te waarborgen.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat elke persoon aan wie zij een dergelijke beslissing of een dergelijk besluit afgeeft of ten aanzien van wie zij administratieve maatregelen neemt, toegang heeft tot:
a) administratief beroep bij of administratieve toetsing door een hoger bestuursorgaan of een bestuursorgaan dat onafhankelijk is van de functionaris of de dienst die de beslissing heeft vastgesteld of het besluit heeft genomen, of die de administratieve maatregelen heeft genomen, of
b) beroep in rechte tegen of rechterlijke toetsing van het besluit of de administratieve maatregel.
3.
Elke Partij ziet erop toe dat in het geval dat de beslissing over het beroep of de toetsing uit hoofde van lid 2, punt a), niet binnen de in haar wet- en regelgeving vastgestelde termijn of niet zonder onnodige vertraging wordt gegeven, de indiener in overeenstemming met de wet- en regelgeving van die Partij het recht heeft om verder administratief beroep of beroep in rechte in te stellen of te verzoeken om toetsing of enige andere rechtsbedeling bij een rechterlijke instantie.
4. Elke Partij ziet erop toe dat de indiener schriftelijk, ook in elektronische vorm, in kennis wordt gesteld van de redenen voor het administratieve besluit, zodat die persoon indien nodig gebruik kan maken van de beroeps- of toetsingsprocedures.
ARTIKEL 4.17
Relaties met het bedrijfsleven
1. Gezien de noodzaak van tijdig en regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de handel over wetsvoorstellen en algemene procedures met betrekking tot douane- en handelsfacilitatie-aangelegenheden, pleegt de douaneadministratie van elke Partij overleg met het bedrijfsleven van die Partij.
2. Elke Partij ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat haar eisen en procedures op douanegebied en aanverwante gebieden blijven aansluiten op de behoeften van het bedrijfsleven, dat hierbij de internationaal aanvaarde beste praktijken worden gevolgd en dat de handel hierdoor zo min mogelijk wordt beperkt.
ARTIKEL 4.18
Gemengd Comité douanesamenwerking
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Gemengd Comité douanesamenwerking heeft met betrekking tot de hoofdstukken en bepalingen die krachtens artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder zijn bevoegdheid vallen, met uitzondering van hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures), de volgende taken:
a) vaststellen op welke gebieden de uitvoering en de werking ervan kunnen worden verbeterd, en
b) zoeken naar passende manieren en methoden om tot onderling overeengekomen oplossingen te komen met betrekking tot kwesties die zich kunnen voordoen.
3. Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan besluiten vaststellen met betrekking tot de in artikel 4.2 (Douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand), lid 2, bedoelde gebieden, met inbegrip van, indien het dit nodig acht, voor de toepassing van lid 2, punten d) en f), van dat artikel.
HOOFDSTUK 5
HANDELSBESCHERMENDE MAATREGELEN
AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 5.1
Niet-toepassing van preferentiële oorsprongsregels
De preferentiële oorsprongsregels als bedoeld in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) zijn niet van toepassing op de afdelingen B (Antidumpingrechten en compenserende rechten) en C (Algemene vrijwaringsmaatregelen).
ARTIKEL 5.2
Niet-toepassing van geschillenbeslechting
Hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) is niet van toepassing op de afdelingen B (Antidumpingrechten en compenserende rechten) en C (Algemene vrijwaringsmaatregelen) van dit hoofdstuk.
AFDELING B
ANTIDUMPINGRECHTEN EN COMPENSERENDE RECHTEN
ARTIKEL 5.3
Transparantie
1. Handelsbeschermende maatregelen moeten met volledige inachtneming van de toepasselijke WTO-voorschriften worden genomen en moeten op een eerlijk en transparant systeem gebaseerd zijn.
2. Onverminderd artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM-Overeenkomst waarborgt elke Partij dat zo spoedig mogelijk na de instelling van voorlopige maatregelen en vóór de definitieve vaststelling ervan, de belangrijkste feiten en overwegingen die ten grondslag liggen aan een beslissing tot toepassing van definitieve maatregelen, volledig en duidelijk worden meegedeeld. Die mededeling moet schriftelijk geschieden, en er moet de belanghebbenden voldoende tijd worden gelaten om hun opmerkingen in te dienen.
3. Voor zover zulks niet tot onnodige vertraging van het onderzoek leidt, krijgen belanghebbenden de gelegenheid te worden gehoord opdat zij bij het onderzoek naar handelsbeschermende maatregelen hun standpunt kenbaar kan maken.
ARTIKEL 5.4
Overweging van algemeen belang
1. Een Partij kan besluiten geen antidumping- of compenserende maatregelen toe te passen ten aanzien van de goederen van de andere Partij indien op basis van de informatie die overeenkomstig de vereisten van de wet- en regelgeving van die Partij gedurende het onderzoek beschikbaar is gesteld, kan worden geconcludeerd dat het niet in het algemeen belang is dergelijke maatregelen toe te passen.
2. Bij de uiteindelijke beslissing over de instelling van rechten houdt elke Partij, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, rekening met de informatie die wordt verstrekt door de desbetreffende belanghebbenden, waaronder de interne bedrijfstak, importeurs en hun representatieve verenigingen, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties.
ARTIKEL 5.5
Regel van het laagste recht
Wanneer een Partij een antidumpingrecht op de goederen van de andere Partij instelt, mag dit recht niet hoger zijn dan de dumpingmarge. Indien een recht lager dan de dumpingmarge toereikend is om de schade voor de interne bedrijfstak weg te nemen, stelt de Partij dit lagere recht vast in overeenstemming met haar wet- en regelgeving.
AFDELING C
ALGEMENE VRIJWARINGSMAATREGELEN
ARTIKEL 5.6
Transparantie
1. De Partij die een algemeen vrijwaringsonderzoek opent of voornemens is algemene vrijwaringsmaatregelen toe te passen, geeft, op verzoek van de andere Partij, onmiddellijk schriftelijk kennis van alle relevante informatie die tot de opening van een algemeen vrijwaringsonderzoek of tot de instelling van algemene vrijwaringsmaatregelen heeft geleid, met inbegrip van, in voorkomend geval, informatie over de voorlopige bevindingen. Dit laat de toepassing van artikel 3.2 van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen onverlet.
2. Elke Partij streeft ernaar algemene vrijwaringsmaatregelen in te stellen op een wijze die het handelsverkeer tussen de Partijen zo weinig mogelijk beïnvloedt.
3. Voor de toepassing van lid 2 geldt dat wanneer een Partij van oordeel is dat aan de wettelijke vereisten voor de instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen is voldaan, de Partij die voornemens is dergelijke maatregelen te nemen, de andere Partij daarvan in kennis stelt en ernaar streeft voldoende gelegenheid voor voorafgaand overleg met die Partij te bieden, teneinde de krachtens lid 1 verstrekte informatie te beoordelen en standpunten over de voorgestelde maatregelen uit te wisselen alvorens een definitief besluit vast te stellen.
AFDELING D
BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN
ARTIKEL 5.7
Definities
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a) “bilaterale vrijwaringsmaatregel”: een maatregel als omschreven in artikel 5.8 (Toepassing van een bilaterale vrijwaringsmaatregel);
b) “interne bedrijfstak”: wat een ingevoerd goed betreft, de gezamenlijke producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die op het grondgebied van een Partij actief zijn of die producenten waarvan de gezamenlijke productie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen een groot deel van de totale interne productie van die goederen uitmaakt;
c) “ernstige verslechtering”: grote moeilijkheden in een economische sector die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigt;
d) “ernstige schade”: een aanmerkelijke algemene achteruitgang van de situatie van een interne bedrijfstak;
e) “dreigende ernstige verslechtering”: een duidelijk risico op ernstige verslechtering in de nabije toekomst, gebaseerd op feiten en niet louter op beweringen, vermoedens of vage mogelijkheden;
f) “dreigende ernstige schade”: een duidelijk risico op ernstige schade in de nabije toekomst, gebaseerd op feiten en niet louter op beweringen, vermoedens of vage mogelijkheden, en
g) “overgangsperiode”: een periode van zeven jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
ARTIKEL 5.8
Toepassing van een bilaterale vrijwaringsmaatregel
1. Onverminderd de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van afdeling C (Algemene vrijwaringsmaatregelen) geldt dat als, wegens de verlaging of afschaffing van een douanerecht op grond van deze overeenkomst, een goed van oorsprong uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij wordt ingevoerd in dermate toegenomen hoeveelheden, in absolute zin of in verhouding tot de interne productie, en onder zodanige voorwaarden dat hierdoor ernstige schade wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt voor de interne bedrijfstak van de andere Partij, die andere Partij gedurende de overgangsperiode en uitsluitend met inachtneming van de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden en procedures een bilaterale vrijwaringsmaatregel kan toepassen.
2. Bilaterale vrijwaringsmaatregelen die op grond van lid 1 worden toegepast, mogen alleen bestaan uit:
a) de schorsing van de verdere verlaging van het douanerecht op het betrokken goed overeenkomstig hoofdstuk 2 (Nationale behandeling en markttoegang voor goederen), of
b) de verhoging van het douanerecht op het betrokken goed tot een niveau dat niet hoger ligt dan het laagste van de volgende rechten:
i) het meestbegunstigingsrecht dat geldt op de datum waarop de bilaterale vrijwaringsmaatregel wordt toegepast, of
ii) het meestbegunstigingsrecht dat geldt op de dag onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
ARTIKEL 5.9
Normen voor een bilaterale vrijwaringsmaatregel
1. Er mag geen bilaterale vrijwaringsmaatregel worden toegepast:
a) behalve voor zover en zo lang hij noodzakelijk is om ernstige schade of dreigende ernstige schade voor de interne bedrijfstak dan wel een ernstige verslechtering of een dreigende ernstige verslechtering van de economische situatie van het ultraperifere gebied of de ultraperifere gebieden te voorkomen of te verhelpen;
b) voor een periode langer dan twee jaar, en
c) na afloop van de overgangsperiode.
2.
De in lid 1, punt b), bedoelde periode kan met één jaar worden verlengd op voorwaarde dat:
a) de bevoegde onderzoekende autoriteiten van de Partij van invoer overeenkomstig de in onderafdeling 1 (Procedurevoorschriften voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen) gespecificeerde procedures vaststellen dat de maatregel noodzakelijk blijft om ernstige schade of dreigende ernstige schade voor de interne bedrijfstak dan wel een ernstige verslechtering of een dreigende ernstige verslechtering van de economische situatie van het ultraperifere gebied of de ultraperifere gebieden te voorkomen of te verhelpen, en
b) er bewijzen voorhanden zijn waaruit blijkt dat de interne bedrijfstak aanpassingen doorvoert en de totale toepassingsduur van een vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de aanvankelijke toepassingsduur en elke verlenging daarvan, niet meer dan drie jaar bedraagt.
3. Wanneer een Partij een bilaterale vrijwaringsmaatregel niet langer toepast, is het douanerecht het recht dat overeenkomstig bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) voor het betrokken goed van kracht zou zijn geweest.
4. Op de invoer van een bepaald goed van een Partij dat reeds voorwerp van een bilaterale vrijwaringsmaatregel was, wordt gedurende een periode die gelijk is aan de helft van de duur van de vorige bilaterale vrijwaringsmaatregel geen bilaterale vrijwaringsmaatregel toegepast.
5. Een Partij past niet tegelijkertijd op hetzelfde goed:
a) een bilaterale vrijwaringsmaatregel, voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel of vrijwaringsmaatregel voor ultraperifere gebieden krachtens deze overeenkomst, en
b) een vrijwaringsmaatregel krachtens artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen toe.
ARTIKEL 5.10
Voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregelen
1. In kritieke omstandigheden waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, mag een Partij een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepassen nadat voorlopig is vastgesteld dat er duidelijke bewijzen zijn voor een toename van de invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij wegens de verlaging of afschaffing van een douanerecht ingevolge deze overeenkomst, en dat dergelijke invoer ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de interne bedrijfstak dan wel een ernstige verslechtering van de economische situatie van het ultraperifere gebied of de ultraperifere gebieden meebrengt of dreigt mee te brengen.
2. De duur van een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel mag niet meer bedragen dan 200 dagen. Gedurende deze periode moet de Partij voldoen aan de desbetreffende procedurevoorschriften zoals vastgelegd in onderafdeling 1 (Procedurevoorschriften voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen).
3. Het als gevolg van de voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel ingestelde douanerecht wordt onverwijld terugbetaald indien bij het daaropvolgende onderzoek als bedoeld in onderafdeling 1 (Procedurevoorschriften voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen) niet wordt vastgesteld dat de toename van de invoer van het goed dat voorwerp van de voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel is, ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de interne bedrijfstak dan wel een ernstige verslechtering van de economische situatie van het ultraperifere gebied of de ultraperifere gebieden meebrengt of dreigt mee te brengen.
4.
De duur van een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel wordt gerekend als een deel van de in artikel 5.9 (Normen voor een bilaterale vrijwaringsmaatregel), lid 1, punt b), vastgelegde periode.
5. De Partij die een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, stelt de andere Partij hiervan onmiddellijk in kennis.
6. Op verzoek van de andere Partij vindt onmiddellijk na de toepassing van de voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel overleg plaats.
ARTIKEL 5.11
Ultraperifere gebieden
1. Wanneer een product van oorsprong uit Nieuw-Zeeland rechtstreeks op het grondgebied van een of meer ultraperifere gebieden 11 van de Unie wordt ingevoerd in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden dat hierdoor de economische situatie van het betrokken ultraperifere gebied of de betrokken ultraperifere gebieden ernstig verslechtert of dreigt te verslechteren, kan de Unie, na alternatieve oplossingen te hebben onderzocht, bij wijze van uitzondering bilaterale vrijwaringsmaatregelen toepassen die beperkt zijn tot het grondgebied van het betrokken gebied of de betrokken gebieden.
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt bij de vaststelling of er sprake is van ernstige verslechtering uitgegaan van objectieve factoren, waaronder:
a) de toename van het volume van de invoer, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de interne productie en de invoer uit andere bronnen, en
b) het effect van die invoer op de situatie van de desbetreffende bedrijfstak of de betrokken economische sector, met inbegrip van het effect op de verkoop, de productie, de financiële situatie en de werkgelegenheid.
3. Onverminderd lid 1 is deze afdeling van overeenkomstige toepassing op alle krachtens dit artikel vastgestelde vrijwaringsmaatregelen.
ARTIKEL 5.12
Compensatie en opschorting van concessies
1. Uiterlijk 30 dagen na de datum van toepassing van de bilaterale vrijwaringsmaatregel biedt de Partij die deze maatregel toepast, de mogelijkheid voor overleg met de andere Partij teneinde overeenstemming te bereiken over een passende compensatie in het kader van de liberalisering van de handel die de vorm heeft van concessies met in wezen gelijkwaardige gevolgen voor de handel.
2. Indien het in lid 1 bedoelde overleg niet binnen dertig dagen na de aanvang ervan leidt tot overeenstemming over compensatie in het kader van de liberalisering van de handel, mag de Partij waarvan het goed van oorsprong voorwerp van de vrijwaringsmaatregel is, de toepassing opschorten van in wezen gelijkwaardige handelsconcessies aan de Partij die de bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast.
3.
De verplichting tot compensatie als bedoeld in lid 1 en het recht om concessies op te schorten als bedoeld in lid 2 zijn slechts van toepassing zolang de bilaterale vrijwaringsmaatregel wordt gehandhaafd.
4. Niettegenstaande het bepaalde in lid 3 wordt het in dat lid bedoelde opschortingsrecht niet uitgeoefend tijdens de eerste 24 maanden waarin een bilaterale vrijwaringsmaatregel van kracht is, op voorwaarde dat de bilaterale vrijwaringsmaatregel is toegepast als gevolg van een absolute toename van de invoer en de vrijwaringsmaatregel in overeenstemming is met deze overeenkomst.
ONDERAFDELING 1
PROCEDUREVOORSCHRIFTEN VOOR BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN
ARTIKEL 5.13
Toepasselijk recht
Deze onderafdeling is van toepassing op bilaterale vrijwaringsmaatregelen die onder afdeling D (Bilaterale vrijwaringsmaatregelen) vallen en die door de bevoegde onderzoekende autoriteit van een Partij worden toegepast. In gevallen die niet onder deze onderafdeling vallen, past de bevoegde onderzoekende autoriteit de op grond van haar interne wetgeving vastgestelde voorschriften toe, op voorwaarde dat die voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze afdeling.
ARTIKEL 5.14
Onderzoeksprocedures
1. Een Partij past een bilaterale vrijwaringsmaatregel slechts toe nadat haar bevoegde onderzoekende autoriteiten een onderzoek hebben verricht overeenkomstig artikel 3 en artikel 4.2, punten a) en c), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Daartoe worden artikel 3 en artikel 4.2, punten a) en c), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen mutatis mutandis in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel hiervan uit.
2. Om een bilaterale vrijwaringsmaatregel te kunnen toepassen, moet de bevoegde onderzoekende autoriteit middels objectief bewijs aantonen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de toename van de invoer van het betrokken product en de ernstige schade of de dreigende ernstige schade. De bevoegde onderzoekende autoriteit onderzoekt ook andere bekende factoren dan de toename van de invoer om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de toename van de invoer wordt toegeschreven.
3. Het onderzoek wordt in alle gevallen voltooid binnen één jaar na de datum van opening ervan.
ARTIKEL 5.15
Kennisgeving en overleg
1. Een Partij stelt de andere Partij onverwijld schriftelijk in kennis als zij:
a) een bilateraal vrijwaringsonderzoek op grond van dit hoofdstuk opent;
b) vaststelt dat de toename van de invoer ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken dan wel een ernstige verslechtering van de economische situatie van de ultraperifere gebieden meebrengt of dreigt mee te brengen;
c) besluit een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toe te passen dan wel een bilaterale vrijwaringsmaatregel toe te passen of te verlengen, of
d) besluit een eerder vastgestelde bilaterale vrijwaringsmaatregel te wijzigen.
2. Een Partij verstrekt de andere Partij een afschrift van de openbare versie van de klacht en het op grond van artikel 3 van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen voorgeschreven verslag van haar bevoegde onderzoekende autoriteiten.
3. Wanneer een Partij de andere Partij overeenkomstig lid 1, punt c), ervan in kennis stelt dat zij een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast of verlengt, vermeldt zij in haar kennisgeving alle ter zake dienende informatie, zoals:
a) de bewijzen waaruit blijkt dat, wegens de verlaging of afschaffing van een douanerecht ingevolge deze overeenkomst, de toename van de invoer van het goed van de andere Partij ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de interne bedrijfstak dan wel een ernstige verslechtering van de economische situatie van het ultraperifere gebied of de ultraperifere gebieden meebrengt of dreigt mee te brengen;
b) een nauwkeurige omschrijving van het goed dat voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel is, met inbegrip van de desbetreffende post of onderverdeling in het GS, waarop bijlage 2‑A (Lijsten inzake tariefafschaffing) is gebaseerd;
c) een nauwkeurige beschrijving van de bilaterale vrijwaringsmaatregel;
d) de datum van toepassing van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, de verwachte duur ervan en, indien van toepassing, een tijdschema voor de geleidelijke liberalisering van de maatregel, en
e) in geval van verlenging van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, bewijzen waaruit blijkt dat de betrokken interne bedrijfstak aanpassingen doorvoert.
4. Op verzoek van de Partij waarvan het goed voorwerp van een bilaterale vrijwaringsprocedure uit hoofde van dit hoofdstuk is, biedt de Partij die deze procedure voert, voldoende gelegenheid voor overleg met de Partij die daarom verzoekt alvorens een definitief besluit tot toepassing van vrijwaringsmaatregelen wordt genomen, met het oog op het beoordelen van een kennisgeving als bedoeld in lid 1 of openbare aankondigingen of verslagen van de bevoegde onderzoekende autoriteit in verband met de procedure, en teneinde standpunten over de voorgestelde maatregel uit te wisselen en overeenstemming over in artikel 5.12 (Compensatie en opschorting van concessies) bedoelde compensaties te bereiken.
HOOFDSTUK 6
SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN
ARTIKEL 6.1
Doelstellingen en algemene bepalingen
1. De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a) de gezondheid van mensen, dieren en planten op het respectieve grondgebied van de Partijen beschermen en tegelijkertijd de handel tussen hen bevorderen;
b) erop toezien dat de sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Partijen geen onnodige handelsbelemmeringen in het leven roepen;
c) de uitvoering van de SPS-Overeenkomst, internationale normen en aanverwante teksten, en met name regionalisatie en gelijkwaardigheid, vergemakkelijken;
d) de samenwerking in internationale normalisatie-instanties handhaven;
e) voor meer transparantie bij en een beter begrip van de toepassing van de sanitaire en fytosanitaire maatregelen van elke Partij zorgen;
f) de samenwerking tussen de Partijen verbeteren en de gemeenschappelijke doelstellingen van de Partijen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie (hierna “AMR” genoemd) erkennen, en
g) de communicatie, samenwerking en oplossing van sanitaire en fytosanitaire kwesties die de handel tussen de Partijen kunnen beïnvloeden, verbeteren.
2. Met betrekking tot de SPS-Overeenkomst herinneren de Partijen met name aan:
a) het beginsel dat de SPS-maatregelen van een Partij worden gebaseerd op een risicobeoordeling in overeenstemming met artikel 5 en andere relevante bepalingen van de SPS-Overeenkomst, en
b) het concept van voorlopige SPS-maatregelen.
ARTIKEL 6.2
Toepassingsgebied
1. De Partijen bevestigen hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de sanitaire overeenkomst.
2. Met inachtneming van lid 3 is dit hoofdstuk van toepassing op:
a) sanitaire en fytosanitaire maatregelen van een Partij die de handel tussen de Partijen kunnen beïnvloeden, en
b) samenwerking op het gebied van AMR.
3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen van een Partij of zaken die onder de sanitaire overeenkomst vallen.
ARTIKEL 6.3
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:
a) de definities in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;
b) de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Codex Alimentarius Commissie;
c) de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (hierna de “WOAH” genoemd);
d) de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (“International Plant Protection Convention”, hierna “IPPC” genoemd);
e) onder “bevoegde autoriteit” wordt verstaan: een overheidsinstantie vermeld in bijlage 6‑A (Bevoegde autoriteiten), met inbegrip van de relevante nationale plantenziektekundige diensten, en
f) onder “invoercontrole” wordt verstaan: een beoordeling die inspectie, onderzoek, bemonstering, beoordeling van documentatie, tests of procedures kan omvatten, met inbegrip van laboratorium-, organoleptische of identiteitscontroles, uitgevoerd aan de grens van een Partij van invoer door de bevoegde autoriteit van de Partij van invoer om vast te stellen of een zending voldoet aan de SPS-vereisten van de Partij van invoer.
ARTIKEL 6.4
Specifieke fytosanitaire voorwaarden
1. Overeenkomstig de in het kader van het IPPC overeengekomen toepasselijke normen wisselen de Partijen informatie uit over de status van plaagorganismen op hun respectieve grondgebied. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij de motivering voor de indeling van de plaagorganismen in categorieën en de daarmee verband houdende fytosanitaire maatregelen.
2. In verband met de indeling van plaagorganismen stelt elke Partij een lijst op van gereguleerde plaagorganismen voor planten en plantaardige producten waarvoor een fytosanitair punt van zorg bestaat en werkt deze bij. De lijst omvat:
a) quarantaineorganismen die niet in enig deel van haar grondgebied voorkomen;
b) quarantaineorganismen die in enig deel van haar grondgebied voorkomen, maar die er niet wijdverbreid zijn en die onder officieel toezicht staan;
c) ZP-quarantaineorganismen, en
d) in voorkomend geval, gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
3.
Elke Partij beperkt haar invoervereisten voor planten of plantaardige producten tot die welke nodig zijn om de risico’s van de introductie van gereguleerde plaagorganismen te beperken. Invoervereisten om het risico van ZP-quarantaineorganismen te beperken, zijn niet van toepassing tenzij bekend is dat de bestemming van planten of plantaardige producten zich binnen een beschermd gebied bevindt.
4. Aan de uitvoer voorafgaande inspectie door de nationale plantenziektekundige dienst van de Partij van invoer mag niet door de Partij van invoer worden vereist wanneer de inspectie van planten of plantaardige producten binnen het toepassingsgebied van de nationale plantenziektekundige dienst van de Partij van uitvoer valt.
ARTIKEL 6.5
Erkenning van de afwezigheid van plaagorganismen
Wanneer regionalisatie wordt gedefinieerd met betrekking tot een plaagorganismevrij gebied, plaagorganismevrije productieplaats, plaagorganismevrij productieterrein of een beschermd gebied in de sector planten en plantaardige producten:
a) erkennen de Partijen de begrippen plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen en plaagorganismevrije productieterreinen zoals gespecificeerd in de desbetreffende internationale IPPC-normen voor fytosanitaire maatregelen (“ISPM’s”);
b) aanvaarden de Partijen elkaars:
i) plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen en plaagorganismevrije productieterreinen, en
ii) officiële controles bij het instellen en in stand houden van plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen en plaagorganismevrije productieterreinen;
c) erkent Nieuw-Zeeland het begrip “beschermde gebieden” op het grondgebied van de Unie als gelijkwaardig aan een “plaagorganismevrij gebied” zoals gespecificeerd in IPPC ISPM 4 (“Requirements for the establishment of pest free areas”);
d) identificeert de Partij van uitvoer, indien de Partij van invoer daarom verzoekt, plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen, plaagorganismevrije productieterreinen en beschermde gebieden en verstrekt deze, indien de Partij van invoer daarom verzoekt, een volledige toelichting en ondersteunende gegevens zoals voorzien in de desbetreffende ISPM’s of die anderszins geschikt worden geacht, en
e) kan het Handelscomité een besluit nemen om bijlage 6‑B (Regionale voorwaarden voor planten en plantaardige producten) te wijzigen om andere kwesties in verband met regionalisatie vast te stellen of om passende op risico’s gebaseerde bijzondere voorwaarden te specificeren.
ARTIKEL 6.6
Gelijkwaardigheid
1. De Partijen bevestigen dat de erkenning van gelijkwaardigheid een belangrijk middel is om de handel te bevorderen.
2.
Bij het bepalen van de gelijkwaardigheid van een specifieke SPS-maatregel, groep maatregelen of op systeembrede basis houdt elke Partij rekening met de desbetreffende richtsnoeren van het WTO-Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna “WTO SPS-Comité” genoemd) en internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen. Het Handelscomité kan een besluit nemen om verdere richtsnoeren en procedures vast te stellen voor het bepalen, erkennen en handhaven van gelijkwaardigheid in bijlage 6‑C (Erkenning van gelijkwaardigheid van SPS-maatregelen).
3. Op verzoek van de Partij van uitvoer licht de Partij van invoer binnen een redelijke termijn het doel en de redenen van haar SPS-maatregel toe en identificeert zij duidelijk het risico dat de SPS-maatregel beoogt aan te pakken.
4. De Partij van invoer erkent de gelijkwaardigheid van een SPS-maatregel indien de Partij van uitvoer objectief aantoont dat haar maatregel het passende beschermingsniveau van de Partij van invoer voor de gezondheid van mensen, dieren of planten verwezenlijkt.
5. Indien een gelijkwaardigheidsbeoordeling niet leidt tot een vaststelling van gelijkwaardigheid door de Partij van invoer, verstrekt de Partij van invoer de Partij van uitvoer de redenen voor haar besluit.
6. Onverminderd artikel 6.8, lid 6 (Certificering), kan het Handelscomité een besluit aannemen tot wijziging van bijlage 6‑C (Erkenning van gelijkwaardigheid van SPS-maatregelen) om:
a) de soorten goederen van de Partij van uitvoer te vermelden waarvan de Partij van invoer erkent dat ze onder een SPS-maatregel vallen die gelijkwaardig is aan haar eigen maatregel of de officiële controles van de Partij van uitvoer te vermelden die door de Partij van invoer worden erkend als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel, en
b) eventuele passende, op risico gebaseerde en bijzondere voorwaarden of een overeengekomen plaag- of ziektestatus te specificeren.
7. Indien een Partij een SPS-maatregel wijzigt op een wijze die volgens haar geen invloed heeft op een in dit hoofdstuk gespecificeerde vaststelling van gelijkwaardigheid, is de vaststelling van toepassing op de meest recente versie van de relevante wet- of regelgeving tot wijziging van de SPS-maatregel.
8. Indien een Partij van mening is dat een eerdere vaststelling van gelijkwaardigheid hierdoor wordt beïnvloed, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis.
9. Indien een Partij van invoer een SPS-maatregel wijzigt en van mening is dat een in dit hoofdstuk gespecificeerde vaststelling van gelijkwaardigheid hierdoor kan worden beïnvloed, zal zij:
a) objectief beoordelen of de eerdere vaststelling niet langer toereikend is om aan het passende beschermingsniveau ervan te voldoen, en
b) de Partij van uitvoer raadplegen en vervolgens beslissen of de vaststelling met of zonder bijzondere voorwaarden mag worden voortgezet.
ARTIKEL 6.7
Handelsvoorwaarden en goedkeuringsprocedures
1. De Partij van invoer maakt haar fytosanitaire gezondheidsvoorschriften bij invoer en de procedures die worden gebruikt om die voorschriften vast te stellen, openbaar.
2.
Indien de Partijen gezamenlijk een specifieke plant of een specifiek plantaardig product als prioriteit aanwijzen, stelt de Partij van invoer onverwijld specifieke invoervoorschriften voor dat product vast, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden.
3. Wanneer een invoerverzoek wordt ontvangen met betrekking tot een specifieke plant of een specifiek plantaardig product dat eerder is goedgekeurd voor invoer vanuit de Partij van uitvoer, beoordeelt de Partij van invoer het risicoprofiel en, indien wordt vastgesteld dat dit hetzelfde is, voltooit zij de goedkeuringsprocedure zonder onnodige vertraging, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden.
4. Elke Partij zorgt ervoor dat de procedures die worden gebruikt om invoer uit de andere Partij goed te keuren, zonder onnodige vertraging worden uitgevoerd en voltooid, met inbegrip van, indien nodig, audits en de nodige wetgevende of administratieve maatregelen om de goedkeuringsprocedure te voltooien. Elke Partij vermijdt met name onnodige of onnodig belastende informatieverzoeken, die beperkt moeten blijven tot wat nodig is, en houdt rekening met informatie die reeds beschikbaar is voor de Partij van invoer, zoals informatie over de toepasselijke wet- en regelgeving en auditverslagen van de Partij van uitvoer.
5. Met uitzondering van het bepaalde in artikel 6.5 (Erkenning van de afwezigheid van plaagorganismen), past elke Partij haar fytosanitaire invoervoorwaarden toe op het gehele grondgebied van de andere Partij waar dezelfde status inzake plaagorganismen heerst.
6. Onverminderd artikel 6.10 (Noodmaatregelen) erkent elke Partij de officiële controles die door de andere Partij worden toegepast op de handel als gelijkwaardig, op voorwaarde dat er vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst geen significante wijzigingen zijn aangebracht in de officiële controlesystemen van de Partij van uitvoer die het zekerheidsniveau voor de Partij van invoer zouden verlagen.
7.
Onverminderd artikel 6.10 (Noodmaatregelen) mag de Partij van invoer de invoer van een goed van de Partij van uitvoer niet weigeren of stopzetten enkel en alleen omdat de Partij van invoer bezig is met een herziening van haar SPS-maatregelen, indien de Partij van invoer de invoer van dat goed van de andere Partij heeft toegestaan bij de inleiding van de herziening.
8. De Partijen aanvaarden, zonder verdere goedkeuringsprocedures, elkaars lijsten van inrichtingen die onderworpen zijn aan SPS-maatregelen voor handel.
9. Elke Partij stelt de in lid 8 bedoelde lijsten van inrichtingen op verzoek aan de andere Partij ter beschikking.
ARTIKEL 6.8
Certificering
1. Voor de gezondheidscertificering van planten en plantaardige producten passen de bevoegde autoriteiten de beginselen toe van IPPC ISPM 7 (“Export Certification System”) en ISPM 12 (“Guidelines for Phytosanitary Certificates”).
2. Elke Partij bevordert de implementatie van elektronische certificering en andere technologieën om de handel te bevorderen.
3. Onverminderd artikel 6.2 (Werkingssfeer) en artikel 6.10 (Noodmaatregelen) is certificering inzake voedselveiligheid niet vereist voor verwerkte levensmiddelen die onder dit hoofdstuk vallen, tenzij ondersteund door een risicoanalyse.
4.
Het Handelscomité kan een besluit nemen tot wijziging van bijlage 6‑E (Certificering) om nadere richtsnoeren, procedures en vereisten met betrekking tot certificering vast te stellen.
5. Indien de Partij van invoer een SPS-maatregel voor goederen van de Partij van uitvoer heeft aanvaard als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel, kan de Partij van uitvoer het model van de gezondheidsverklaring in bijlage 6‑E, afdeling 1 (Certificering), op het officiële gezondheidscertificaat opnemen.
6. Indien een Partij van invoer overeenkomstig artikel 6.6, lid 7, of artikel 6.6, lid 8, (Gelijkwaardigheid) heeft vastgesteld dat de gelijkwaardigheid wordt gehandhaafd, worden in het in bijlage 6‑E (Certificering) bedoelde gezondheidscertificaat voor invoer, waar uitvoerbaar en indien van toepassing, de basiswetten of -voorschriften van de Partij van invoer vermeld.
7. Indien een Partij van invoer bepaalt dat een in bijlage 6‑C (Erkenning van gelijkwaardigheid van SPS-maatregelen) opgenomen bijzondere voorwaarde niet langer nodig is, zijn garanties voor die bijzondere voorwaarde niet langer vereist en neemt het Handelscomité binnen een redelijke termijn een besluit tot dienovereenkomstige wijziging van bijlage 6‑C (Erkenning van gelijkwaardigheid van SPS-maatregelen).
ARTIKEL 6.9
Transparantie, uitwisseling van informatie en technisch overleg
1. De Partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van:
a) belangrijke bevindingen van epidemiologisch belang die verband kunnen houden met een product dat tussen de Partijen wordt verhandeld;
b) belangrijke voedselveiligheidskwesties in verband met een product dat tussen de Partijen wordt verhandeld, of
c) belangrijke andere relevante informatie voor de adequate uitvoering van dit hoofdstuk.
2. Indien de in lid 1 bedoelde informatie beschikbaar is gesteld door middel van een kennisgeving aan de WTO of aan de relevante internationale normalisatie-instelling in overeenstemming met hun regels, of op een openbaar toegankelijke website van een Partij, wordt geacht te zijn voldaan aan het vereiste in lid 1.
3. Indien een van de Partijen ernstige zorgen heeft over een SPS-risico, vindt op verzoek zo spoedig mogelijk technisch overleg over die situatie plaats en in elk geval binnen 14 dagen na de datum van indiening van het verzoek.
4. Indien een Partij aanzienlijke bedenkingen heeft met betrekking tot een SPS-maatregel die de andere Partij heeft voorgesteld of doorgevoerd, kan die Partij verzoeken om technisch overleg met de andere Partij. De Partij waaraan het verzoek is gericht antwoordt uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek.
5. Met betrekking tot de leden 3 en 4 streeft elke Partij ernaar alle informatie te verstrekken die nodig is om verstoring van het handelsverkeer te voorkomen en om de Partijen in staat te stellen tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen die elk SPS-risico doeltreffend beheert.
6.
De Partijen streven ernaar eventuele problemen die voortvloeien uit de uitvoering van dit hoofdstuk op te lossen door middel van technisch overleg
12
overeenkomstig dit artikel alvorens geschillenbeslechting overeenkomstig hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) in gang te zetten.
ARTIKEL 6.10
Noodmaatregelen
1. Indien een Partij een noodmaatregel neemt die nodig is voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten, stelt de bevoegde autoriteit van de Partij de bevoegde autoriteit van de andere Partij hiervan binnen 24 uur in kennis. Indien een Partij verzoekt om technisch overleg om de SPS-noodmaatregel te bespreken, moet dat technisch overleg plaatsvinden binnen 14 dagen na de datum van indiening van de kennisgeving van de SPS-noodmaatregel. De Partijen nemen via het technisch overleg verstrekte informatie in overweging.
2. De Partij die de noodmaatregel toepast, neemt bij haar besluit over elke zending die ten tijde van de vaststelling van de SPS-noodmaatregel tussen de Partijen wordt vervoerd, de door de Partij van uitvoer tijdig verstrekte informatie in overweging.
3.
Wanneer een noodmaatregel het handelsverkeer ernstig verstoort of opschort, trekt de Partij van invoer die maatregel zo snel als praktisch mogelijk in of geeft zij een relevante wetenschappelijke en technische rechtvaardiging voor de voortzetting ervan.
ARTIKEL 6.11
Audits
1. Om het vertrouwen in de uitvoering van dit hoofdstuk te behouden, heeft elke Partij het recht een systeemgebaseerde audit uit te voeren van het gehele of een deel van het controlesysteem van de bevoegde autoriteit van de andere Partij om vast te stellen dat het functioneert zoals bedoeld.
2. Bij het uitvoeren van een audit houdt een Partij rekening met de relevante richtsnoeren van het SPS-Comité van de WTO en met internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen.
3. Elke beslissing of maatregel genomen door de beoordelende Partij die de handel negatief kan beïnvloeden als gevolg van de audit, houdt rekening met en is evenredig met:
a) het ingeschatte risico, ondersteund door objectief bewijsmateriaal en gegevens die kunnen worden geverifieerd, en
b) de kennis van de beoordelende Partij over, relevante ervaring met en vertrouwen in de beoordeelde Partij.
4.
De beoordelende Partij verstrekt op verzoek objectief bewijsmateriaal en gegevens aan de beoordeelde Partij.
5. De beoordelende Partij draagt haar eigen kosten in verband met de audits.
6. Elke Partij zorgt ervoor dat er procedures zijn om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie die is verkregen tijdens een audit van de bevoegde autoriteiten van de andere Partij, wordt onthuld, met inbegrip van procedures om vertrouwelijke informatie te verwijderen uit een definitief auditverslag dat openbaar wordt gemaakt.
7. De beoordelende Partij neemt eventuele opmerkingen over het verslag van de beoordeelde Partij in overweging en bepaalt of het verslag of een deel ervan openbaar wordt gemaakt of in beperktere mate beschikbaar wordt gesteld.
8. Het Handelscomité kan een besluit nemen tot wijziging van bijlage 6-D (Richtsnoeren en procedures voor een audit of verificatie) om auditrichtsnoeren en -procedures vast te stellen of te specificeren.
ARTIKEL 6.12
Invoercontroles en vergoedingen
1. De Partij van invoer heeft het recht om invoercontroles uit te voeren op basis van de aan de invoer verbonden SPS-risico’s. Deze controles worden zonder onnodige vertraging en met minimale handelsverstorende gevolgen uitgevoerd.
2.
Indien uit invoercontroles blijkt dat niet aan de toepasselijke invoervoorschriften is voldaan, dan moeten de maatregelen van de Partij van invoer aan internationale normen voldoen, worden gebaseerd op een beoordeling van het betrokken risico en de handel niet meer beperken dan nodig is om het passende beschermingsniveau van de Partij van invoer te verwezenlijken.
3. De bevoegde autoriteit van de Partij van invoer stelt de bevoegde autoriteit van de Partij van uitvoer in kennis wanneer niet-naleving een ernstig risico vormt voor de gezondheid van mensen, dieren of planten.
4. De bevoegde autoriteit van de Partij van invoer stelt de importeur of zijn vertegenwoordiger in kennis van een niet-conforme zending, met inbegrip van de grond van niet-conformiteit, en biedt hen de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen of beroep in te stellen tegen het besluit. De bevoegde autoriteit van de Partij van invoer neemt alle ter zake doende ingediende informatie in overweging ter ondersteuning van de beoordeling.
5. Vergoedingen die worden opgelegd voor procedures voor ingevoerde producten mogen niet hoger zijn dan de vergoedingen die worden aangerekend voor vergelijkbare controles van vergelijkbare binnenlandse producten en niet hoger dan de werkelijke kosten van de dienst.
6. Het Handelscomité kan een besluit nemen tot wijziging van bijlage 6‑F (Invoercontroles en vergoedingen) om de frequentie van en vergoedingen voor invoercontroles vast te stellen voor bepaalde goederen die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.
ARTIKEL 6.13
Wetenschappelijke betrouwbaarheid en transparantie van specifieke vergunningsprocedures 13
1. De Partijen erkennen dat de vergunningsprocedures gebaseerd zijn op betrouwbare wetenschappelijke gegevens en op een transparante manier worden uitgevoerd om het vertrouwen van het publiek op te bouwen en te behouden. De Partijen werken samen om de betrouwbaarheid en transparantie van deze procedures te vergroten.
2. De Partijen erkennen dat hun respectieve vergunningsprocedures vergelijkbare resultaten moeten opleveren en dat samenwerking op dit gebied wenselijk is.
3. Indien een persoon die verantwoordelijk is voor het waarborgen dat het bedrijf onder zijn zeggenschap voldoet aan de vereisten voor het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel brengen, opdracht geeft tot wetenschappelijke studies binnen een wetenschappelijke instelling 14 in een Partij ter ondersteuning van een vergunningsaanvraag in het kader van bepaalde gespecificeerde vergunningsprocedures in de andere Partij, en dit onder de aandacht wordt gebracht van de Partij waarin de wetenschappelijke instelling is gevestigd, zullen beide Partijen trachten dergelijke informatie met elkaar te delen.
4.
De partijen kunnen ook informatie over hun vergunningsprocedures uitwisselen.
5. Een Partij kan krachtens dit artikel verzoeken om een onderzoeksmissie aan een in de andere Partij gevestigde wetenschappelijke instelling om informatie te verzamelen over de toepassing van relevante normen door de wetenschappelijke instelling wanneer deze een wetenschappelijke studie uitvoert met het oog op bepaalde gespecificeerde vergunningsprocedures in de Partij die een onderzoeksmissie aanvraagt.
6. Indien een Partij een onderzoeksmissie wenst af te leggen, stelt zij de andere Partij hiervan uiterlijk 60 dagen vóór het bezoek in kennis.
7. Indien een Partij een onderzoeksmissie wil afleggen en de wetenschappelijke instelling instemt met een dergelijk bezoek, mogen functionarissen van de andere Partij de functionarissen van de bezoekende Partij tijdens het bezoek vergezellen.
8. Het eindverslag van elke onderzoeksmissie wordt ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van beide Partijen. De relevante delen van het eindverslag worden ook ter beschikking gesteld aan de bezochte wetenschappelijke instelling.
9. De kosten van een dergelijke onderzoeksmissie worden gedragen door de Partij die om een onderzoeksmissie verzoekt.
10. Het Handelscomité kan een besluit nemen tot vaststelling van gedetailleerde uitvoeringsbepalingen en eventueel noodzakelijke richtsnoeren met betrekking tot de leden 3 tot en met 9.
ARTIKEL 6.14
Antimicrobiële resistentie
1. De Partijen erkennen dat AMR een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier vormt.
2. De Partijen werken in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering samen en faciliteren de uitwisseling van informatie, onder meer met betrekking tot regelgeving, richtsnoeren, nationale plannen, normen, expertise en ervaringen op het gebied van AMR, en stellen gemeenschappelijke standpunten, belangen, prioriteiten en beleid op dat gebied vast.
3. De Partijen erkennen dat:
a) hun respectieve regelgevingsnormen, richtsnoeren en bewakingssystemen inzake AMR voor vergelijkbare controles en gezondheidsresultaten zorgen;
b) antimicrobiële middelen die van cruciaal belang zijn voor de behandeling en de gezondheid van mens en dier de kern vormen van hun respectieve strategieën op het gebied van AMR, en
c) er van beide kanten initiatieven worden genomen, binnen hun respectieve strategieën en beleid, om de geleidelijke afschaffing van het gebruik van antibiotica als groeibevorderaars te stimuleren, met name die van medisch belang, en om het gebruik van antimicrobiële middelen bij dierlijke productie te verminderen.
4.
Bovendien zullen de Partijen:
a) samenwerken op relevante internationale fora aan de ontwikkeling van toekomstige codes, richtsnoeren, normen, aanbevelingen en initiatieven;
b) samenwerken aan internationale actieplannen, met name met betrekking tot verantwoord en verstandig gebruik van antimicrobiële middelen om AMR effectiever te bestrijden, en
c) in het kader van hun respectieve strategieën en beleidslijnen de uitvoering van overeengekomen internationale actieplannen en strategieën inzake AMR ondersteunen.
5. Regelgeving, richtsnoeren, strategische plannen, normen en andere initiatieven inzake AMR mogen niet worden gebruikt om maatregelen te creëren of uit te voeren die van invloed zijn op de handel, tenzij deze maatregelen in overeenstemming zijn met de SPS-Overeenkomst en de relevante bepalingen van dit hoofdstuk.
6. Het SPS-Comité kan een technische werkgroep AMR oprichten.
ARTIKEL 6.15
Fraude in verhandelde goederen
1. De Partijen erkennen dat frauduleuze activiteiten van commerciële marktdeelnemers in de internationale handel:
a) de gezondheid van mensen, dieren, planten en bijgevolg het milieu kunnen aantasten, en
b) eerlijke handelspraktijken en het consumentenvertrouwen kunnen ondermijnen.
2. De Partijen wisselen relevante informatie uit en werken samen om praktijken tegen te gaan die niet in overeenstemming zijn of lijken te zijn met hun respectieve SPS-maatregelen of die consumenten en andere relevante belanghebbenden misleiden.
ARTIKEL 6.16
Uitvoering en middelen
Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten over de nodige middelen beschikken om dit hoofdstuk effectief toe te passen.
ARTIKEL 6.17
Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen heeft met betrekking tot dit hoofdstuk de volgende taken:
a) een forum bieden voor de uitwisseling van informatie over het regelgevingssysteem van elke Partij, met inbegrip van de wetenschappelijke en risicobeoordelingsbasis voor haar SPS-maatregelen;
b) mogelijkheden voor samenwerking identificeren, met inbegrip van initiatieven ter bevordering van de handel, en verder werken aan het wegnemen van onnodige handelsbelemmeringen tussen de Partijen;
c) samenwerking bevorderen op multilaterale fora, waaronder in voorkomend geval in het SPS-Comité van de WTO en internationale normalisatie-instellingen;
d) ad-hocwerkgroepen oprichten;
e) de Partijen een forum bieden om elkaar in een vroeg stadium op de hoogte te houden van regelgevende overwegingen in verband met SPS-maatregelen;
f) onverminderd hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) als forum dienen om specifieke handelskwesties op te lossen wanneer de Partijen er niet in zijn geslaagd een wederzijds aanvaardbare oplossing te bereiken door middel van technisch overleg overeenkomstig artikel 6.9 (Transparantie, uitwisseling van informatie en technisch overleg);
g) andere maatregelen in het kader van de uitvoering van zijn taken nemen zoals de Partijen overeenkomen, en
h) alle kwesties die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging nemen.
3. Tenzij de Partijen anders besluiten, komt het Comité uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen en stelt het zijn werkprogramma vast.
HOOFDSTUK 7
DUURZAME VOEDSELSYSTEMEN
ARTIKEL 7.1
Doelstellingen
1. De Partijen erkennen dat de versterking van beleidsmaatregelen en de vaststelling van programma’s die bijdragen tot de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen belangrijk zijn, en komen overeen een nauwe samenwerking tot stand te brengen om gezamenlijk de transitie naar duurzame voedselsystemen in te zetten.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing naast en onverminderd de andere hoofdstukken van deze overeenkomst die betrekking hebben op voedselsystemen of duurzaamheid, met name hoofdstuk 6 (Sanitaire en fytosanitaire maatregelen), hoofdstuk 9 (Technische handelsbelemmeringen) en hoofdstuk 19 (Handel en duurzame ontwikkeling).
ARTIKEL 7.2
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de samenwerking tussen de Partijen om de duurzaamheid van hun respectieve voedselsystemen te verbeteren.
2. Dit hoofdstuk bevat bepalingen voor samenwerking op gebieden waarop duurzamere voedselsystemen tot stand kunnen worden gebracht. Indicatieve gebieden voor samenwerking zijn opgesomd in artikel 7.4 (Samenwerking ter verbetering van de duurzaamheid van voedselsystemen).
3. De Partijen erkennen dat de prioriteiten voor samenwerking in de loop van de tijd kunnen veranderen naarmate hun respectieve opvattingen en de internationale opvatting en behandeling van voedselsystemen zich ontwikkelen.
ARTIKEL 7.3
Definitie
1. De Partijen erkennen dat voedselsystemen divers en contextspecifiek zijn en een reeks actoren en hun onderling verbonden activiteiten omvatten op alle gebieden van het voedselsysteem, waaronder de productie, het oogsten, de verwerking, de vervaardiging, het vervoer, de opslag, de distributie, de verkoop, de consumptie en de verwijdering van levensmiddelen.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en erkennende dat de definities van duurzame voedselsystemen in de loop van de tijd kunnen evolueren, beschouwen de Partijen duurzame voedselsystemen als voedselsystemen die de toegang tot veilig, voedzaam en toereikend voedsel het hele jaar door op zodanige wijze waarborgen dat de economische, sociale, culturele en ecologische grondslagen voor de voedselzekerheid en de voeding van toekomstige generaties niet in het gedrang komen.
ARTIKEL 7.4
Samenwerking ter verbetering van de duurzaamheid van voedselsystemen
1. De Partijen erkennen het belang van samenwerking als mechanisme voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk naarmate zij hun handels- en investeringsrelaties versterken.
2. Rekening houdend met hun respectieve prioriteiten en omstandigheden werken de Partijen samen om kwesties van gemeenschappelijk belang in verband met de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk aan te pakken. Die samenwerking kan zowel bilateraal als in internationale fora plaatsvinden.
3. De samenwerking kan de uitwisseling van informatie, deskundigheid en ervaring omvatten, alsmede samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.
4. De Partijen werken samen op gebieden zoals:
a) voedselproductiemethoden en -praktijken die gericht zijn op het verbeteren van de duurzaamheid, waaronder biologische landbouw en regeneratieve landbouw;
b) het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen en landbouwproductiemiddelen, waaronder in voorkomend geval het verminderen van het gebruik en de risico’s van chemische pesticiden en meststoffen;
c) de milieu- en klimaateffecten van de voedselproductie, onder meer op de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw, koolstofputten en biodiversiteitsverlies;
d) noodplannen om de veiligheid en veerkracht van voedselvoorzieningsketens en de voedselhandel tijdens internationale crises te waarborgen;
e) duurzaamheid bij de verwerking, het vervoer, de groothandel en de detailhandel van voedsel en de verlening van voedseldiensten;
f) gezonde, duurzame en voedzame voedingspatronen;
g) de koolstofvoetafdruk van het verbruik;
h) voedselverlies en -verspilling, in overeenstemming met duurzameontwikkelingsdoelstelling 12.3;
i) vermindering van de negatieve milieueffecten van beleid en maatregelen in verband met het voedselsysteem, en
j) inheemse kennis, participatie en leiderschap in voedselsystemen, in overeenstemming met de respectieve omstandigheden van de Partijen.
ARTIKEL 7.5
Aanvullende bepalingen
1. De samenwerkingsactiviteiten op grond van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de agentschappen van elke Partij, waaronder de regionale agentschappen van een Partij.
2. Met volledige inachtneming van het recht van elke Partij om regels vast te stellen, wordt niets in dit hoofdstuk uitgelegd als een verplichting voor een Partij om:
a) haar invoervereisten te wijzigen;
b) af te wijken van haar procedures voor de voorbereiding of vaststelling van regelgevingsmaatregelen;
c) te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van haar doelstellingen van openbaar beleid zou ondermijnen of belemmeren, of
d) enige specifieke regelgevingsmaatregel vast te stellen.
ARTIKEL 7.6
Comité voor duurzame voedselsystemen
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2.
Het Comité voor duurzame voedselsystemen heeft met betrekking tot dit hoofdstuk de volgende taken:
a) de vaststelling van prioriteiten voor samenwerking en van werkplannen om die prioriteiten te verwezenlijken;
b) bevordering van de samenwerking in multilaterale fora, en
c) alle andere taken in verband met de tenuitvoerlegging of de werking van dit hoofdstuk.
3. Bij het nastreven van de doelstellingen van dit hoofdstuk en om toezicht te houden op de resultaten van de tenuitvoerlegging ervan, stelt het Comité voor duurzame voedselsystemen elk jaar een jaarlijks werkplan met acties op, met doelstellingen en mijlpalen voor die acties.
4. In voorkomend geval kan het Comité voor duurzame voedselsystemen werkgroepen oprichten die bestaan uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van elke Partij.
5. Het Comité voor duurzame voedselsystemen komt binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen, en daarna zoals onderling overeengekomen.
6. Het Comité voor duurzame voedselsystemen kan regels vaststellen teneinde potentiële belangenconflicten voor de deskundigen die aan zijn bijeenkomsten kunnen deelnemen en voor de deskundigen van werkgroepen die aan het comité rapporteren te beperken.
ARTIKEL 7.7
Contactpunten
Binnen 90 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wijst elke Partij een contactpunt aan om de communicatie tussen de Partijen te vergemakkelijken en stelt zij de andere Partij in kennis van de contactgegevens van het contactpunt. Elke Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van elke wijziging van die contactgegevens.
HOOFDSTUK 8
DIERENWELZIJN
ARTIKEL 8.1
Doel
Dit hoofdstuk heeft tot doel de samenwerking tussen de Partijen op het gebied van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren te verbeteren teneinde de handel tussen de Partijen te vergemakkelijken.
ARTIKEL 8.2
Algemene bepalingen en samenwerking
1. De Partijen erkennen dat dieren wezens met gevoel 15 zijn.
2. De Partijen erkennen dat hun landbouwpraktijken wezenlijk verschillen, maar erkennen dat hun respectieve dierenwelzijnsnormen en bijbehorende systemen vergelijkbare resultaten op het gebied van dierenwelzijn opleveren.
3. De Partijen stellen alles in het werk om in internationale fora samen te werken om de ontwikkeling en toepassing van wetenschappelijk onderbouwde dierenwelzijnsnormen te bevorderen. De Partijen werken met name samen om het toepassingsgebied van de dierenwelzijnsnormen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid en de toepassing ervan uit te breiden en te verbeteren, met bijzondere aandacht voor landbouwhuisdieren.
4. De Partijen wisselen informatie, deskundigheid en ervaring uit op het gebied van dierenwelzijn in verband met de behandeling van dieren op het bedrijf, tijdens het vervoer en bij het slachten of doden.
5. De Partijen blijven samenwerken bij onderzoek op het gebied van dierenwelzijn teneinde de ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde dierenwelzijnsnormen in verband met de behandeling van dieren op het bedrijf, tijdens het vervoer en bij het slachten of doden te vergemakkelijken.
ARTIKEL 8.3
Technische werkgroep dierenwelzijn
De Partijen richten hierbij een technische werkgroep dierenwelzijn op. De werkgroep brengt verslag uit aan het Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen en voert de door dat comité omschreven activiteiten uit.
HOOFDSTUK 9
TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN
ARTIKEL 9.1
Doelstellingen
Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen door onnodige technische handelsbelemmeringen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen en samenwerking tussen de Partijen in onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden uit te breiden.
ARTIKEL 9.2
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de voorbereiding, de vaststelling en de toepassing van alle technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures zoals gedefinieerd in bijlage 1 bij de TBT-Overeenkomst die van invloed kunnen zijn op de handel in goederen tussen de Partijen.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a) aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om te voorzien in de productie- of verbruiksbehoeften van organen waarop hoofdstuk 14 (Overheidsopdrachten) van toepassing is; of
b) SPS-maatregelen zoals gedefinieerd in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst waarop hoofdstuk 6 (Sanitaire en fytosanitaire maatregelen) van toepassing is.
ARTIKEL 9.3
Verhouding tot de TBT-Overeenkomst
1. De artikelen 2 tot en met 9 van, alsmede de bijlagen 1 en 3 bij de TBT-Overeenkomst worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen.
2.
De in dit hoofdstuk gebruikte termen, alsmede de in de bijlagen bij dit hoofdstuk gebruikte termen, hebben dezelfde betekenis als in de TBT-Overeenkomst.
ARTIKEL 9.4
Technische voorschriften
1. Ingevolge artikel 22.8 (Effectbeoordeling), streeft elke Partij ernaar om in overeenstemming met de eigen regels en procedures de effecten te beoordelen van voorgenomen technische voorschriften die onder de in artikel 22.2 (Definities), gedefinieerde regelgevende maatregelen vallen en van aanzienlijke invloed op het handelsverkeer kunnen zijn. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat dit lid ook van toepassing is op conformiteitsbeoordelingsprocedures die van dergelijke technische voorschriften deel uitmaken.
2. Indien krachtens lid 1 een effectbeoordeling plaatsvindt, beoordeelt elke Partij ingevolge punt b) van artikel 22.8 (Effectbeoordeling), lid 2, de haalbare en passende regelgevings- en niet-regelgevingsopties voor het voorgestelde technische voorschrift die kunnen voldoen aan de legitieme doelstellingen van die Partij overeenkomstig artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat deze verplichting ook van toepassing is op conformiteitsbeoordelingsprocedures die van dergelijke technische voorschriften deel uitmaken.
3. Ingevolge de artikelen 2.3 en 2.4 van de TBT-Overeenkomst moet elke Partij haar technische voorschriften periodiek evalueren. Daarbij neemt elke Partij onder meer verbetering van de convergentie met toepasselijke internationale normen welwillend in overweging, rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de toepasselijke internationale normen en met de vraag of omstandigheden uit het verleden die tot afwijkingen van toepasselijke internationale normen aanleiding hebben gegeven nog steeds bestaan.
4.
Onverminderd hoofdstuk 22 (Goede regelgevingspraktijken en samenwerking op regelgevingsgebied) stelt elke Partij bij de ontwikkeling van belangrijke technische voorschriften die van aanzienlijke invloed op de handel kunnen zijn, als vereist in de eigen regels en procedures van die Partij, personen van de Partijen in de gelegenheid daaraan bij te dragen middels een openbare raadplegingsprocedure, tenzij zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen. Elke Partij staat het personen van de andere Partij toe aan die raadplegingen deel te nemen onder voorwaarden die niet ongunstiger zijn dan die welke voor haar eigen personen gelden, en maakt de resultaten van die raadplegingsprocedure openbaar.
ARTIKEL 9.5
Internationale normen
1. De door de Internationale Organisatie voor normalisatie (“ISO”), de Internationale Elektrotechnische Commissie (“IEC”), de Internationale Telecommunicatie-unie (“ITU”) en de Codex Alimentarius Commissie (“Codex”) ontwikkelde internationale normen worden beschouwd als de toepasselijke internationale normen in de zin van de artikelen 2 en 5 van, en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst, mits zij voldoen aan de voorwaarden van lid 2.
2.
Een norm die is ontwikkeld door een andere internationale organisatie dan de in lid 1 genoemde, kan ook worden beschouwd als een toepasselijke internationale norm in de zin van de artikelen 2 en 5 van, en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst, mits:
a) deze norm is ontwikkeld door een normalisatie-instelling die consensus nastreeft tussen:
i) nationale delegaties van de deelnemende WTO-leden waarin alle nationale normalisatie-instellingen op hun grondgebied vertegenwoordigd zijn die voor het onderwerp van de internationale normalisatieactiviteit normen hebben vastgesteld of verwachten vast te stellen of
ii) overheidsorganen van deelnemende WTO-leden, en
b) deze norm is ontwikkeld overeenkomstig het besluit van het Comité voor technische handelsbelemmeringen, ingesteld krachtens artikel 13 van de TBT-Overeenkomst, inzake beginselen voor de ontwikkeling van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen in verband met de artikelen 2 en 5 van, en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst.
3. Indien een Partij haar technische voorschriften en bijbehorende conformiteitsbeoordelingsprocedures niet op internationale normen heeft gebaseerd, moet een Partij, op verzoek van de andere Partij, aangeven op welke punten in aanzienlijke mate van de toepasselijke internationale norm is afgeweken en toelichten om welke redenen deze normen ongeschikt of ondoeltreffend zijn geacht voor het nagestreefde doel, en voor zover beschikbaar de informatie verstrekken waarop die beoordeling is gebaseerd.
ARTIKEL 9.6
Normen
1. Met het oog op een zo breed mogelijke harmonisatie van normen, en in aanvulling op artikel 4.1 van de TBT-Overeenkomst, stimuleert elke Partij de op haar grondgebied gevestigde normalisatie-instellingen, alsmede de regionale normalisatie-instellingen waarvan een Partij of de op haar grondgebied gevestigde normalisatie-instellingen lid zijn, om:
a) regelmatig nationale en regionale normen te evalueren die niet op de toepasselijke internationale normen zijn gebaseerd, onder meer om de convergentie van die normen met toepasselijke internationale normen te verbeteren;
b) bij internationale normalisatieactiviteiten samen te werken met de betrokken normalisatie-instellingen van de andere Partij, onder meer door samenwerking in de internationale normalisatie-instellingen of op regionaal niveau, en
c) de bilaterale samenwerking met de normalisatie-instellingen van de andere Partij te bevorderen.
2. De Partijen wisselen informatie uit over:
a) hun respectieve gebruik van normen ter ondersteuning van technische voorschriften, en
b) hun respectieve normalisatieprocessen, en de mate waarin zij internationale, regionale of sub-regionale normen als grondslag voor hun nationale normen gebruiken.
3.
Indien normen bindend worden door opneming van, of verwijzing naar die normen in een ontwerp van een technisch voorschrift of conformiteitsbeoordelingsprocedure, zijn de transparantieverplichtingen van artikel 9.8 (Transparantie) van dit hoofdstuk en van artikel 2 of artikel 5 van de TBT-Overeenkomst van toepassing, voor zover het toepasselijke auteursrecht dat toestaat.
ARTIKEL 9.7
Conformiteitsbeoordeling
1. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling verlangt als een positieve garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is:
a) kiest die Partij conformiteitsbeoordelingsprocedures die evenredig zijn met de desbetreffende risico’s;
b) aanvaardt die Partij in voorkomend geval het gebruik van een conformiteitsverklaring van de leverancier (hierna “SDoC”, (Supplier’s Declaration of Conformity) genoemd), en
c) motiveert die Partij op verzoek van de andere Partij de keuze voor specifieke conformiteitsbeoordelingsprocedures voor bepaalde producten.
2. De Partijen erkennen dat er een brede verscheidenheid aan mechanismen bestaat die tot doel hebben dat de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures gemakkelijker worden aanvaard. Bij deze mechanismen kan het gaan om:
a) SDoC’s;
b) erkenning door een Partij van de resultaten van op het grondgebied van de andere Partij uitgevoerde conformiteitsbeoordelingsprocedures;
c) vrijwillige regelingen voor samenwerking tussen conformiteitsbeoordelingsinstanties op het respectieve grondgebied van de Partijen;
d) overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning voor de resultaten van conformiteitsbeoordelingsprocedures die specifieke technische voorschriften betreffen en worden uitgevoerd door op het grondgebied van de andere Partij gevestigde instanties;
e) gebruik van accreditatie voor de kwalificatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, en
f) aanwijzing van conformiteitsbeoordelingsinstanties door de overheid.
3. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling door een derde verlangt als positieve garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is, en die Partij die taak niet aan een overheidsinstantie als bedoeld in lid 4 heeft voorbehouden, dan moet die Partij:
a) er de voorkeur aan geven conformiteitsbeoordelingsinstanties te kwalificeren op basis van accreditatie;
b) gebruikmaken van internationale normen voor accreditatie en conformiteitsbeoordeling;
c) indien mogelijk gebruikmaken van internationale overeenkomsten waarbij de accreditatie-instanties van de Partijen betrokken zijn, bijvoorbeeld via de regelingen van de International Laboratory Accreditation Cooperation (“ILAC”) en het International Accreditation Forum (“IAF”);
d) het gebruik stimuleren van geldende internationale overeenkomsten of regelingen voor harmonisatie, of voor bevordering van de aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen;
e) waarborgen dat haar regels en procedures niet tot onnodige beperkingen leiden van de mogelijkheden die marktdeelnemers hebben voor de keuze van instanties voor conformiteitsbeoordeling die door haar autoriteiten zijn aangewezen voor een bepaald product of een bepaalde groep van producten;
f) waarborgen dat de activiteiten van haar accreditatie-instanties voldoen aan internationale normen voor accreditatie en, in dat verband, dat accreditatie-instanties en conformiteitsbeoordelingsinstanties, ook op personeel vlak, geen strijdige belangen hebben met betrekking tot hun conformiteitsactiviteiten;
g) waarborgen dat conformiteitsbeoordelingsinstanties hun werkzaamheden op zodanige wijze verrichten dat de uitkomst van de beoordeling niet wordt beïnvloed door belangenconflicten;
h) conformiteitsbeoordelingsinstanties toestaan om onderaannemers in te schakelen voor het uitvoeren van proeven of het verrichten van inspecties in verband met de conformiteitsbeoordeling, waaronder ook onderaannemers die zijn gevestigd op het grondgebied van de andere Partij. Geen van de bepalingen in dit punt kan zo worden uitgelegd dat het een Partij wordt verboden om van onderaannemers te verlangen dat zij voldoen aan dezelfde eisen als die waaraan de conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee zij een verbintenis is aangegaan zou moeten voldoen om de uitbestede proeven of inspecties zelf uit te voeren, en
i) waarborgen Partij dat van de instanties die voor deze conformiteitsbeoordeling zijn aangewezen de gegevens, waaronder de reikwijdte van de aanwijzing, online worden gepubliceerd.
4.
Niets in dit artikel belet een Partij te verlangen dat de conformiteitsbeoordeling voor specifieke producten door de eigen specifieke overheidsinstanties van die Partij wordt uitgevoerd. Indien een Partij verlangt dat de conformiteitsbeoordeling door haar specifieke eigen overheidsinstanties wordt uitgevoerd, moet die Partij:
a) de conformiteitsbeoordelingsvergoedingen beperken tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten en, op verzoek van een aanvrager van een conformiteitsbeoordeling, toelichten hoe eventuele vergoedingen die deze Partij voor een dergelijke conformiteitsbeoordeling in rekening brengt beperkt blijven tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten, en
b) waarborgen dat de vergoedingen voor conformiteitbeoordelingen op verzoek beschikbaar zijn, indien zij niet worden gepubliceerd.
5. Onverminderd het bepaalde in de leden 1, 3 en 4 aanvaardt Nieuw-Zeeland op de gebieden die worden vermeld in bijlage 9‑A (Aanvaarding van conformiteitsbeoordelingen (Documenten)) waarvoor de Unie SDoC’s aanvaardt, indien het noodzakelijke conformiteitsbeoordelingen door derden als een garantie beschouwt dat een product voldoet aan de vereisten van de technische voorschriften van Nieuw-Zeeland:
a) certificaten en testrapporten, afgegeven door conformiteitsbeoordelingsinstanties die op het grondgebied van de Unie zijn gevestigd en zijn geaccrediteerd door een accreditatie-instantie die is aangesloten bij de internationale regelingen voor wederzijdse erkenning van de ILAC of de IAF, of hun opvolgers, of die anderszins zijn erkend krachtens technische voorschriften van Nieuw-Zeeland, of
b) met betrekking tot aspecten van elektrische veiligheid en elektromagnetische compatibiliteit: certificaten en testrapporten, afgegeven door conformiteitsbeoordelingsinstanties die op het grondgebied van de Unie zijn gevestigd, en krachtens het CB-Scheme van de IECEE 16 .
6.
SDoC is een eigen conformiteitsverklaring van de fabrikant of een andere gemachtigde eerste Partij
17
over diens uitsluitende verantwoordelijkheid op basis van de resultaten van een geschikt type conformiteitsbeoordeling, waarbij een verplichte beoordeling door een derde wordt uitgesloten.
7. De Partijen werken op het gebied van wederzijdse erkenning samen in overeenstemming met de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland, gedaan te Wellington op 25 juni 1998. De Partijen kunnen in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van die overeenkomst eveneens besluiten tot uitbreiding van het toepassingsgebied wat betreft de producten, de toepasselijke regelgevingseisen of de erkende conformiteitsbeoordelingsinstanties.
ARTIKEL 9.8
Transparantie
1. Tenzij zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen, staat elke Partij het de andere Partij toe om over aangemelde voorstellen voor technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen een termijn van ten minste 60 dagen na de datum van toezending van de kennisgeving van die voorschriften of procedures aan het centraal register van kennisgevingen van de WTO. Een Partij neemt redelijke verzoeken tot verlenging van die reactietermijn welwillend in overweging.
2.
Wanneer de tekst waarvan kennisgeving is gedaan niet in een van de officiële talen van de WTO is gesteld, verstrekt elke Partij een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de inhoud van het voorgestelde technische voorschrift of de voorgestelde conformiteitsbeoordeling in de vorm van de model-kennisgeving van de WTO.
3. Indien een Partij van de andere Partij schriftelijke opmerkingen over haar voorstel voor een technisch voorschrift of voor een conformiteitsbeoordelingsprocedure ontvangt, dan:
a) bespreekt die Partij, op verzoek van de andere Partij, de schriftelijke opmerkingen met medewerking van haar bevoegde regelgevende autoriteit, indien mogelijk op een tijdstip waarop met de opmerkingen rekening kan worden gehouden, en
b) reageert die Partij uiterlijk op de datum van publicatie van het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure schriftelijk op significante of inhoudelijke punten uit de opmerkingen.
4. Elke Partij publiceert, bij voorkeur op een website, haar reacties op significante of inhoudelijke punten uit de opmerkingen die deze Partij van andere WTO-leden ontving naar aanleiding van haar TBT-kennisgeving van het voorstel voor het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure.
5. Op verzoek van de andere Partij verstrekt een Partij informatie over de doelstellingen van, en de redenen voor elk technisch voorschrift of elke conformiteitsbeoordelingsprocedure die deze Partij heeft vastgesteld of voornemens is om vast te stellen.
6. Elke Partij waarborgt dat haar vastgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures online worden gepubliceerd en kosteloos toegankelijk zijn.
7.
Elke Partij verstrekt in de vorm van een addendum bij de oorspronkelijke kennisgeving aan de WTO informatie over de vaststelling en de inwerkingtreding van het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure en de vastgestelde definitieve tekst.
8. Ingevolge artikel 2.12 van de TBT-Overeenkomst moet onder een “redelijke termijn” gewoonlijk een periode van ten minste zes maanden worden verstaan, tenzij dit niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.
9. Wanneer een Partij voor het verstrijken van de in lid 1 bedoelde reactietermijn na de toezending aan het centraal register van kennisgevingen van de WTO een redelijk verzoek van de andere Partij ontvangt dat strekt tot verlenging van de termijn tussen de vaststelling van het technisch voorschrift en de inwerkingtreding ervan, neemt zij dat in overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.
ARTIKEL 9.9
Markering en etikettering
1. Een technisch voorschrift van een Partij kan geheel of ten dele betrekking hebben op markerings- of etiketteringsvoorschriften. In die gevallen zijn de desbetreffende beginselen van artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst op die technische voorschriften van toepassing.
2. Indien een Partij verplichte markering of etikettering van producten voorschrijft, moet zij:
a) voor zover mogelijk uitsluitend informatie vereisen die relevant is voor consumenten of gebruikers van het product of aangeeft dat het product aan bindende technische voorschriften voldoet;
b) niet de voorafgaande goedkeuring, registratie of certificering van de markeringen of etiketten van producten, noch de betaling van een vergoeding als voorwaarde verbinden aan het op haar grondgebied in de handel brengen van producten die anderszins voldoen aan haar bindende technische voorschriften, tenzij dat noodzakelijk is gezien het risico van de producten of het risico van de claims op de markeringen en etiketten voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, het milieu of de nationale veiligheid;
c) indien zij verlangt dat marktdeelnemers een uniek identificatienummer gebruiken, dat nummer zonder onnodige vertraging en op niet‑discriminerende wijze toekennen aan de marktdeelnemers van de andere Partij;
d) het volgende toestaan 18 , mits de markering en etikettering van een product aan de voorschriften voldoen en niet misleidend, tegenstrijdig of verwarrend zijn in de zin van de regelgevingseisen van de Partij van invoer:
i) informatie in andere talen, naast de taal die in de Partij van invoer is voorgeschreven;
ii) internationaal aanvaarde nomenclaturen, pictogrammen, symbolen of afbeeldingen, en
iii) aanvullende informatie, naast de in de Partij van invoer vereiste informatie;
e) aanvaarden dat etikettering, met inbegrip van aanvullende etikettering of verbeteringen in de etikettering, plaatsvindt op het grondgebied van de Partij van invoer, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften en procedures van die Partij, en niet in de Partij van uitvoer, tenzij die etikettering noodzakelijk is gezien de legitieme doelstellingen als bedoeld in artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst, en
f) indien zij meent dat de legitieme doelstellingen in de zin van de TBT-Overeenkomst niet in gevaar komen, ernaar streven niet-permanente of verwijderbare etiketten dan wel markeringen of etiketten in de begeleidende documenten te aanvaarden, in plaats van te eisen dat markeringen of etiketten fysiek op of aan het product zelf worden aangebracht.
3. Lid 2 van dit artikel is niet van toepassing op markering of etikettering op geneesmiddelen en medische hulpmiddelen in de zin van de wet- en regelgeving van een Partij.
ARTIKEL 9.10
Samenwerking inzake markttoezicht en non-foodproductveiligheid en -conformiteit
1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder “markttoezicht” activiteiten en maatregelen van overheidsinstanties verstaan, waaronder activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die worden genomen in samenwerking met marktdeelnemers, op basis van procedures van een Partij, om die Partij in staat te stellen de veiligheid van producten te bewaken of te verbeteren, alsmede de conformiteit ervan met de vereisten van haar wet- en regelgeving.
2.
De Partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van markttoezicht, veiligheid en conformiteit van non-foodproducten voor de bevordering van de handel en de bescherming van consumenten en andere gebruikers, alsmede het belang van het opbouwen van wederzijds vertrouwen op basis van gedeelde informatie.
3. Elke Partij waarborgt:
a) dat markttoezicht en conformiteitsbeoordelingen onpartijdig en gescheiden van elkaar plaatsvinden om belangenconflicten te voorkomen 19 , en
b) dat er geen sprake is van belangen die de onpartijdigheid van markttoezichtautoriteiten bij de verrichting van hun controle of toezicht op marktdeelnemers in het geding kunnen brengen.
4. De Partijen kunnen samenwerken en informatie uitwisselen op het gebied van de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten, hetgeen met name het volgende kan omvatten:
a) markttoezicht- en handhavingsactiviteiten en -maatregelen;
b) methoden voor risicobeoordeling en productbeproeving;
c) gecoördineerde terugroepacties voor producten of andere vergelijkbare acties;
d) wetenschappelijke, technische en regelgevingsaangelegenheden, om de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten te verbeteren;
e) nieuwe kwesties die van aanzienlijk belang zijn op het gebied van gezondheid en veiligheid;
f) activiteiten op het gebied van normalisatie, en
g) uitwisseling van ambtenaren.
5. De Unie kan Nieuw-Zeeland geselecteerde informatie uit haar systeem voor snelle uitwisseling van informatie over consumentenproducten verstrekken als bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG 20 of de opvolger daarvan, en Nieuw-Zeeland kan de Unie geselecteerde informatie verstrekken over de veiligheid van non-foodconsumentenproducten en over preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen die het heeft genomen met betrekking tot in de toepasselijke wetgeving van Nieuw-Zeeland bedoelde consumentenproducten. De uitwisseling van informatie kan als volgt plaatsvinden:
a) ad hoc, in naar behoren gemotiveerde gevallen, of
b) stelselmatig, op basis van een regeling die krachtens bijlage 9‑C bij besluit van het Handelscomité is vastgesteld (regeling als bedoeld in artikel 9.10, lid 5, punt b), voor de regelmatige uitwisseling van informatie inzake de veiligheid van non-foodproducten en daarmee verband houdende preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen).
6.
Het Handelscomité kan besluiten overeenkomstig bijlage 9‑D (regeling als bedoeld in artikel 9.10, lid 6, voor de regelmatige uitwisseling van informatie betreffende andere dan door artikel 9.10, lid 5, punt b), bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten) een regeling vast te stellen over de regelmatige uitwisseling van informatie, ook langs elektronische weg, over andere dan de in lid 5 bedoelde maatregelen die zijn genomen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten.
7. Elke Partij gebruikt de krachtens de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie uitsluitend ter bescherming van consumenten, de gezondheid, de veiligheid of het milieu.
8. Elke Partij behandelt de krachtens de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie als vertrouwelijk.
9. In de in lid 5, punt b), en lid 6 bedoelde regelingen wordt nader bepaald welke soort informatie wordt uitgewisseld en op welke wijze de uitwisseling plaatsvindt en voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens worden toegepast.
10. Het Handelscomité is bevoegd om besluiten vast te stellen tot vaststelling of wijziging van regelingen als bedoeld in de bijlagen 9‑C (regeling bedoeld in artikel 9.10, lid 5, punt b), voor de regelmatige uitwisseling van informatie inzake de veiligheid van non-foodproducten en daarmee verband houdende preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen) en 9‑D (regeling bedoeld in artikel 9.10, lid 6, voor de regelmatige uitwisseling van informatie betreffende andere dan de door artikel 9.10, lid 5, punt b), bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten).
ARTIKEL 9.11
Technisch overleg en raadplegingen
1. Indien een Partij van oordeel is dat een ontwerp of voorstel voor een technisch voorschrift of een conformiteitsbeoordelingsprocedure van de andere Partij aanzienlijke nadelige gevolgen kan hebben voor de handel tussen de Partijen, kan die Partij om overleg over die aangelegenheid verzoeken. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan, onder vermelding van:
a) de maatregel in kwestie;
b) de bepalingen van dit hoofdstuk waarop de bezorgdheid betrekking heeft, en
c) de redenen voor het verzoek, met inbegrip van een beschrijving van de punten van zorg van de verzoekende Partij ten aanzien van de maatregel.
2. Een Partij zendt dit verzoek aan de TBT-coördinator van de andere Partij die is aangesteld krachtens artikel 9.14 (TBT-coördinator).
3. Op verzoek van een van de Partijen komen de Partijen binnen 60 dagen na aflevering van het verzoek bijeen om de in het verzoek omschreven punten van zorg persoonlijk of met behulp van een communicatiemiddel, waaronder telefoon, videoconferentie of andere elektronische communicatiemiddelen, te bespreken en trachten zij de kwestie zo spoedig mogelijk op te lossen. Indien een verzoekende Partij van mening is dat de zaak dringend is, kan zij verzoeken dat een vergadering binnen een kortere termijn plaatsvindt. In dergelijke gevallen neemt de antwoordende Partij een dergelijk verzoek welwillend in overweging.
4.
Een Partij kan om overleg met de andere Partij verzoeken over elke aangelegenheid die zich met betrekking tot dit hoofdstuk voordoet, door de TBT-coördinator van de andere Partij een schriftelijk verzoek hiertoe te zenden. De Partijen stellen alles in het werk om de aangelegenheid op een voor beide Partijen bevredigende wijze op te lossen.
5. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat dit artikel de bepalingen van hoofdstuk 26 (Beslechting van geschillen) onverlet laat.
ARTIKEL 9.12
Samenwerking
1. Om technische handelsbelemmeringen weg te nemen, te verminderen of het ontstaan ervan te voorkomen, en om de handel tussen de Partijen te bevorderen, kunnen de Partijen, ook middels digitale oplossingen, samenwerken op bijzondere gebieden van wederzijds belang.
2. De Partijen kunnen samenwerken en informatie uitwisselen over alle aangelegenheden die relevant zijn voor bijlage 9‑A (Aanvaarding van conformiteitsbeoordelingen (Documenten)), met inbegrip van de uitvoering ervan.
ARTIKEL 9.13
Verbod op dierproeven
1. Elke Partij blijft het onderzoek, de ontwikkeling, de validering en de wettelijke erkenning van alternatieve methoden voor dierproeven actief ondersteunen en bevorderen.
2.
Ten behoeve van de veiligheidsbeoordeling van producten die in hun rechtsgebied onder de definitie van een “cosmetisch product” vallen, aanvaardt elke Partij de testresultaten die worden verkregen met gevalideerde alternatieven voor dierproeven.
3. Geen der Partijen vereist dat een product dat in haar rechtsgebied onder de definitie van een “cosmetisch product” valt, op dieren wordt getest om de veiligheid van dat product te bepalen.
ARTIKEL 9.14
TBT-coördinator
1. Elke Partij stelt een TBT-coördinator aan, en zendt de andere Partij diens contactgegevens. Elke Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van wijzigingen in deze contactgegevens.
2. De TBT-coördinatoren bevorderen gezamenlijk de uitvoering van dit hoofdstuk en de samenwerking tussen de Partijen in alle aangelegenheden op het gebied van technische handelsbelemmeringen. Daartoe hebben de TBT-coördinatoren met inachtneming van de interne procedures van elke Partij meer in het bijzonder de volgende verantwoordelijkheden:
a) het uitoefenen van toezicht op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk, waarbij zij onverwijld een onderzoek instellen wanneer door een van de Partijen een kwestie aan de orde wordt gesteld die verband houdt met de ontwikkeling, de vaststelling, de toepassing of de handhaving van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures, en op verzoek van een van beide Partijen het plegen van overleg over kwesties die met dit hoofdstuk verband houden;
b) het verbeteren van de samenwerking bij de ontwikkeling en de verbetering van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures;
c) het organiseren van het technische overleg of de raadplegingen als bedoeld in artikel 9.11 (Technisch overleg en raadplegingen);
d) in voorkomend geval: het doen instellen van werkgroepen 21 , en
e) het uitwisselen van informatie over ontwikkelingen in niet-gouvernementele, regionale en multilaterale fora die verband houden met normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures.
3. De TBT-coördinatoren communiceren met elkaar via elke overeengekomen methode die geschikt is voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden.
HOOFDSTUK 10
LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN EN HANDEL IN DIENSTEN
AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 10.1
Doelstellingen
1. De Partijen bevestigen hun streven om een beter investeringsklimaat te scheppen voor de ontwikkeling van de handel en investeringen tussen hen, en leggen hierbij de noodzakelijke regels vast voor de geleidelijke wederzijdse liberalisering van de handel in diensten en investeringen.
2. De Partijen herbevestigen het recht van elke Partij om op haar respectieve grondgebied regels vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten, sociale diensten, openbaar onderwijs, veiligheid, het milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, dierenwelzijn, privacy en gegevensbescherming, de bevordering en bescherming van culturele diversiteit en, in het geval van Nieuw-Zeeland, de bevordering of bescherming van de rechten, belangen, plichten en verantwoordelijkheden van Māori.
ARTIKEL 10.2
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen van een Partij die toegang tot de arbeidsmarkt van de andere Partij zoeken, noch op maatregelen inzake nationaliteit of staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
2. Niets in dit hoofdstuk belet een Partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toegang van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, waaronder de maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over die grenzen, mits die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die de andere Partij op grond van dit hoofdstuk toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold 22 .
3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a) luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtvervoerdiensten 23 , andere dan:
i) reparatie en onderhoud van vliegtuigen;
ii) geautomatiseerde boekingssystemen (“CRS”);
iii) grondafhandelingsdiensten;
iv) de verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten; en
v) de volgende diensten die met een bemand luchtvaartuig worden verleend en waarvan het hoofddoel niet het vervoer van goederen of passagiers is: brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, luchtvaartavontuurdiensten 24 , en andere landbouw-, industriële en inspectiediensten in de lucht;
b) audiovisuele diensten; en
c) nationale cabotage in het zeevervoer 25 .
ARTIKEL 10.3
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “een activiteit verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag”: een activiteit die wordt verricht, met inbegrip van diensten die worden verleend, noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers;
b) “reparatie en onderhoud van vliegtuigen”: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen vliegtuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van lijnonderhoud;
c) “diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen”: dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, en met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen kunnen worden uitgegeven;
d) “onder de overeenkomst vallende onderneming”: een onderneming die zich op het grondgebied van een Partij bevindt en die overeenkomstig punt g) direct of indirect door een investeerder van de andere Partij is opgericht in overeenstemming met het toepasselijke recht, zoals bestaand op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of daarna vastgesteld;
e) “grensoverschrijdende handel in diensten”: het verlenen van een dienst:
i) vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; of
ii) op het grondgebied van een Partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst van de andere Partij;
f) “economische activiteit”: elke activiteit van industriële, commerciële of professionele aard en elke activiteit van ambachtslieden, met inbegrip van het verlenen van diensten, met uitzondering van activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;
g) “vestiging”: het oprichten of verwerven van een rechtspersoon, onder meer door deelneming in het kapitaal, of de oprichting van een filiaal of vertegenwoordiging, in een Partij, teneinde duurzame economische banden tot stand te brengen of te handhaven;
h) “grondafhandelingsdiensten”: de verlening op een luchthaven, op basis van een vast tarief of een contract, van de volgende diensten: vertegenwoordiging van luchtvaartmaatschappijen; beheer en toezicht; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; platformdiensten; catering; luchtvracht- en -postafhandeling; brandstofvoorziening van luchtvaartuigen; onderhoud en schoonmaak van luchtvaartuigen; vervoer op de grond, en vluchtuitvoeringen, bemanningsadministratie en vluchtplanning. Grondafhandelingsdiensten omvatten niet de volgende diensten: zelfafhandeling; beveiliging; reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen, of het beheer of de exploitatie van essentiële gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen, bagageafhandelingssystemen of vaste interne luchthaventransportsystemen;
i) “investeerder van een Partij”: een natuurlijke of rechtspersoon van een Partij met inbegrip van een Partij, die op het grondgebied van de andere Partij een onderneming wil vestigen, vestigt of heeft gevestigd overeenkomstig punt g);
j) “rechtspersoon van een Partij” 26 :
i) voor de Unie:
A) een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de Unie of van ten minste één van haar lidstaten en die daadwerkelijke zakelijke transacties 27 in de Unie verricht, en
B) buiten de Unie gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van een lidstaat, waarvan de schepen zijn geregistreerd in een lidstaat en de vlag van een lidstaat voeren;
ii) voor Nieuw-Zeeland:
A) een naar het recht van Nieuw Zeeland opgerichte of georganiseerde rechtspersoon die op het grondgebied van Nieuwzeeland materiële zakelijke transacties verricht, en
B) buiten Nieuw Zeeland gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van Nieuw Zeeland, waarvan de schepen in Nieuw Zeeland zijn geregistreerd en de vlag van Nieuw Zeeland voeren;
k) “exploitatie” : de uitbating, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en het verkopen of een andere vorm van beschikken over een onderneming;
l) “verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten”: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoersdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoersdiensten en de toepasselijke voorwaarden;
m) “dienst”: elke dienst in enige sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag; en
n) “dienstverlener”: een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst aanbiedt of verleent.
AFDELING B
LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN
ARTIKEL 10.4
Toepassingsgebied
1. Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor vestiging of exploitatie met het oog op de uitoefening van economische activiteiten door:
a) investeerders van de andere Partij;
b) onder de overeenkomst vallende ondernemingen, en
c) voor de toepassing van artikel 10.9 (Prestatie-eisen), enige onderneming op het grondgebied van de Partij die de maatregel vaststelt of handhaaft.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op enige maatregel van een Partij met betrekking tot overheidsopdrachten voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden, en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten “onder de overeenkomst vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 14.1 (Opneming van een aantal bepalingen van de GPA).
3.
De artikelen 10.5 (Markttoegang), 10.6 (Nationale behandeling), 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) en 10.8 (Hoger management en raden van bestuur) zijn niet van toepassing op door de Partijen verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.
ARTIKEL 10.5
Markttoegang
Een Partij mag, met betrekking tot markttoegang door middel van vestiging of exploitatie door een investeerder van de andere Partij of door een onder deze overeenkomst vallende onderneming, hetzij op basis van haar gehele grondgebied, hetzij op basis van een territoriale onderverdeling, geen maatregelen vaststellen of handhaven die:
a) beperkingen opleggen ten aanzien van 28 :
i) het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve rechten of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii) de totale waarde van transacties of activa in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iii) het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iv) de deelneming van buitenlands kapitaal, uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen, of
v) het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag zijn tewerkgesteld of dat een onderneming in dienst mag hebben, en dat nodig is voor en zich rechtstreeks bezighoudt met het uitvoeren van een economische activiteit, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
b) specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een investeerder van de andere Partij een economische activiteit kan uitoefenen, vereisen of ten aanzien van die entiteiten of joint ventures beperkingen opleggen.
ARTIKEL 10.6
Nationale behandeling
Elke Partij behandelt investeerders van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun ondernemingen in soortgelijke situaties, wat vestiging en exploitatie op haar grondgebied betreft.
ARTIKEL 10.7
Meestbegunstigingsbehandeling
1. Elke Partij behandelt investeerders van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen niet minder gunstig dan investeerders van derde landen en hun ondernemingen in soortgelijke situaties, wat vestiging en exploitatie op haar grondgebied betreft.
2. Lid 1 mag niet worden uitgelegd als een verplichting voor een Partij om een behandeling die voortvloeit uit bestaande of toekomstige maatregelen die voorzien in de erkenning van kwalificaties, vergunningen of prudentiële maatregelen als bedoeld in artikel VII van de GATS of lid 3 van de GATS-bijlage betreffende financiële diensten, uit te breiden tot investeerders van de andere Partij of onder de overeenkomst vallende ondernemingen.
3. Voor alle duidelijkheid: de in lid 1 genoemde “behandeling” heeft geen betrekking op geschillenbeslechtingsprocedures waarin andere internationale overeenkomsten voorzien.
4. Voor alle duidelijkheid: materiële bepalingen in andere internationale overeenkomsten die door een Partij met een derde land zijn gesloten, vormen als zodanig geen “behandeling” in de zin van lid 1. Maatregelen van een Partij op grond van die bepalingen 29 kunnen een dergelijke behandeling vormen en derhalve aanleiding geven tot een schending van dit artikel.
ARTIKEL 10.8
Hoger management en raden van bestuur
Een Partij mag een onder de overeenkomst vallende onderneming niet verplichten natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit te benoemen voor hoger-managementposities of als leden van de raad van bestuur.
ARTIKEL 10.9
Prestatie-eisen
1. Een Partij onthoudt zich ervan om in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied eisen te stellen of te handhaven, of verbintenissen of toezeggingen op te leggen 30 die inhouden:
a) dat er een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten wordt uitgevoerd;
b) dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;
c) dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of dat die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten worden gekocht bij natuurlijke of rechtspersonen op haar grondgebied;
d) dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met de onderneming;
e) dat de verkoop van goederen of diensten op haar grondgebied die door de onderneming worden geproduceerd of geleverd, wordt beperkt door die verkoop op een of andere manier te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen;
f) dat technologie, een productieproces of andere bedrijfsspecifieke kennis wordt overgedragen aan natuurlijke of rechtspersonen of andere entiteiten op haar grondgebied;
g) dat door de onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten vanaf het grondgebied van die Partij exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt worden geleverd;
h) dat het hoofdkantoor voor een specifieke regio of de wereldmarkt wordt gevestigd op haar grondgebied;
i) dat een bepaald aantal of percentage natuurlijke personen van die Partij in dienst wordt genomen;
j) dat een bepaald percentage of een bepaalde waarde van onderzoek en ontwikkeling op haar grondgebied wordt verricht;
k) dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt, of
l) met betrekking tot een licentieovereenkomst 31 die bestaat op het tijdstip waarop de eis wordt gesteld of gehandhaafd of eender welke verbintenis of toezegging wordt opgelegd, of met betrekking tot een toekomstige licentieovereenkomst die vrijelijk is gesloten tussen de onderneming en een natuurlijke of rechtspersoon of een andere entiteit op haar grondgebied, indien de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, op een wijze die een rechtstreekse aantasting van die licentieovereenkomst vormt door uitoefening van niet-rechtsprekend overheidsgezag van een Partij 32 , dat het volgende wordt vastgesteld:
i) een bepaald percentage of bedrag aan royalty’s in het kader van een licentieovereenkomst, of
ii) een bepaalde duur van de looptijd van een licentieovereenkomst.
2. Een Partij stelt het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:
a) dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;
b) dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of dat die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten worden gekocht bij natuurlijke of rechtspersonen op haar grondgebied;
c) dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met de onderneming;
d) dat de verkoop van goederen of diensten op haar grondgebied die door de onderneming worden geproduceerd of geleverd, wordt beperkt door die verkoop op een of andere manier te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen, of
e) dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.
3. Lid 2 mag niet aldus worden uitgelegd dat het een Partij belet om het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.
4. Het in lid 1, punten f) en l), bepaalde is niet van toepassing indien:
a) de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd door een rechter of administratief gerecht of door een mededingingsautoriteit op grond van het mededingingsrecht van een Partij om een beperking of vervalsing van de mededinging te voorkomen of te verhelpen, of
b) een Partij toestemming verleent voor het gebruik van een intellectuele-eigendomsrecht overeenkomstig artikel 31 of artikel 31 bis van de Trips-Overeenkomst, of maatregelen vaststelt of handhaaft op grond waarvan de openbaarmaking van gegevens of andere gepatenteerde informatie wordt verlangd die binnen de werkingssfeer vallen van en in overeenstemming zijn met artikel 39 van de Trips-Overeenkomst.
5.
Het in lid 1, punten a), b) en c), en lid 2, punten a) en b), bepaalde is niet van toepassing op kwalificatie-eisen voor goederen of diensten met betrekking tot de deelname aan programma’s voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp.
6. Het in lid 2, punten a) en b), bepaalde is niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende Partij met betrekking tot het volume van goederen dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.
7. Het in lid 1, punt l), bepaalde is niet van toepassing wanneer de eis wordt gesteld of gehandhaafd, of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd door een gerecht bij wijze van billijke vergoeding krachtens de auteursrechtwetgeving van die Partij.
8. Dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichtingen van een Partij uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.
9. Voor alle duidelijkheid: de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op andere toezeggingen, verbintenissen of eisen dan die welke in die leden zijn vastgesteld 33 .
10. Dit artikel is niet van toepassing op de vestiging of de exploitatie van een verlener van financiële diensten.
11. Wat de prestatie-eisen voor verleners van financiële diensten betreft, onderhandelen de Partijen over regels inzake prestatie-eisen met betrekking tot de oprichting of exploitatie van een verlener van financiële diensten.
12.
Binnen 180 dagen na de datum van succesvolle onderhandelingen door de Partijen over de regels inzake prestatie-eisen overeenkomstig lid 11, wijzigt het Handelscomité lid 1 door middel van een besluit om die regels in dit artikel op te nemen, en kan het indien passend de niet-conforme maatregelen van elke Partij in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen) en bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen) wijzigen. Dit artikel is dan van toepassing op de vestiging en exploitatie van een verlener van financiële diensten.
ARTIKEL 10.10
Niet-conforme maatregelen
1. De artikelen 10.5 (Markttoegang), 10.6 (Nationale behandeling), 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 10.8 (Hoger management en raden van bestuur) en 10.9 (Prestatie-eisen) zijn niet van toepassing op:
a) bestaande niet-conforme maatregelen van een Partij op het niveau van:
i) voor de Unie:
A) de Unie, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
B) de centrale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
C) een regionale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen), of
D) een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C); en
ii) voor Nieuw-Zeeland:
A) de centrale overheid, zoals gespecificeerd in de lijst van Nieuw Zeeland in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen); of
B) een lokale overheid;
b) de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a), of
c) een wijziging of aanpassing van enige niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b), voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel zoals die onmiddellijk vóór de wijziging of aanpassing bestond, met artikel 10.5 (Markttoegang), 10.6 (Nationale behandeling), 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 10.8 (Hoger management en raden van bestuur) of 10.9 (Prestatie-eisen).
2. De artikelen 10.5 (Markttoegang), 10.6 (Nationale behandeling), 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 10.8 (Hoger management en raden van bestuur) en 10.9 (Prestatie-eisen). zijn niet van toepassing op een maatregel van een Partij met betrekking tot de sectoren, subsectoren of activiteiten die zijn gespecificeerd in haar lijst in bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen).
3.
Een Partij verlangt niet, in het kader van eender welke maatregel die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld en die onder haar lijst in bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen) valt, van een investeerder van de andere Partij op grond van zijn nationaliteit dat deze een investering die bestaat op het moment waarop de maatregel van kracht wordt, verkoopt of anderszins vervreemdt.
4. De artikelen 10.6 (Nationale behandeling) en 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op maatregelen die een uitzondering op of een afwijking van artikel 3 of 4 van de Trips-Overeenkomst vormen, zoals specifiek bepaald in de artikelen 3, 4 en 5 van de Trips-Overeenkomst.
ARTIKEL 10.11
Informatie-eisen
Onverminderd de artikelen 10.6 (Nationale behandeling) en 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) kan een Partij van een investeerder van de andere Partij of van diens onder de overeenkomst vallende onderneming verlangen dat deze enkel ter informatie of voor statistische doeleinden inlichtingen over die onder de overeenkomst vallende onderneming verstrekt. De Partij beschermt de inlichtingen die vertrouwelijk zijn tegen enigerlei openbaarmaking die de concurrentiepositie van de investeerder of de onder de overeenkomst vallende onderneming zou aantasten. Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als beletsel voor een Partij om anderszins informatie te verkrijgen of openbaar te maken in verband met het billijk en te goeder trouw toepassen van haar wetgeving.
ARTIKEL 10.12
Weigering van toekenning van voordelen
Een Partij kan de voordelen van deze afdeling weigeren aan een investeerder van de andere Partij, of aan een onder de overeenkomst vallende onderneming, indien de weigerende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:
a) transacties met die investeerder of onder de overeenkomst vallende onderneming verbieden, of
b) zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van deze afdeling aan die investeerder of onder de overeenkomst vallende onderneming zouden worden toegekend, ook wanneer de maatregelen transacties verbieden met een natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investeerder of de onder de overeenkomst vallende onderneming.
AFDELING C
GRENSOVERSCHRIJDENDE HANDEL IN DIENSTEN
ARTIKEL 10.13
Toepassingsgebied
1. Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de grensoverschrijdende handel in diensten door dienstverleners van de andere Partij.
2.
Deze afdeling is niet van toepassing op:
a) enige maatregel van een Partij met betrekking tot overheidsopdrachten voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten “onder de overeenkomst vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 14.1 (Opneming van een aantal bepalingen van de GPA), of
b) door de Partijen verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.
ARTIKEL 10.14
Markttoegang
Een Partij mag noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling maatregelen vaststellen of handhaven die:
a) beperkingen opleggen ten aanzien van:
i) het aantal dienstverleners, ongeacht of dit geschiedt in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii) de totale waarde van dienstentransacties of activa, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte, of
iii) het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de output aan diensten uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte, of
b) specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een dienstverlener een dienst kan verlenen, vereisen of in dat verband beperkingen opleggen.
ARTIKEL 10.15
Lokale aanwezigheid
Een Partij mag een dienstverlener van de andere Partij niet verplichten om op haar grondgebied een vertegenwoordigingskantoor of enige vorm van een onderneming op te richten of in stand te houden of om op haar grondgebied te verblijven als voorwaarde voor grensoverschrijdende dienstverlening.
ARTIKEL 10.16
Nationale behandeling
1. Elke Partij behandelt diensten en dienstverleners van de andere Partij niet minder gunstig dan haar eigen diensten en dienstverleners in soortgelijke situaties 34 .
2.
Een Partij kan aan de vereiste in lid 1 voldoen door aan diensten en dienstverleners van de andere Partij een behandeling toe te kennen die naar de vorm identiek is dan wel naar de vorm afwijkt van de behandeling die zij aan haar eigen diensten en dienstverleners toekent.
3. Een naar de vorm identieke of naar de vorm afwijkende behandeling wordt geacht minder gunstig te zijn indien zij de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten of dienstverleners van de betrokken Partij, in vergelijking met diensten of dienstverleners van de andere Partij.
ARTIKEL 10.17
Meestbegunstigingsbehandeling
1. Elke Partij behandelt de diensten en dienstverleners van de andere Partij niet minder gunstig dan diensten en dienstverleners uit een derde land in soortgelijke situaties.
2. Lid 1 mag niet worden uitgelegd als een verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling die voortvloeit uit bestaande of toekomstige maatregelen die voorzien in erkenning van kwalificaties, vergunningen of prudentiële maatregelen als bedoeld in artikel VII van de GATS of punt 3 van de bijlage betreffende financiële diensten van de GATS, uit te breiden tot diensten en dienstverleners van de andere Partij.
3. Voor alle duidelijkheid: materiële bepalingen in andere internationale overeenkomsten die door een Partij met een derde land zijn gesloten, vormen als zodanig geen “behandeling” in de zin van lid 1. Maatregelen van een Partij op grond van die bepalingen kunnen een dergelijke behandeling vormen en derhalve aanleiding geven tot een schending van dit artikel.
ARTIKEL 10.18
Niet-conforme maatregelen
1. De artikelen 10.14 (Markttoegang), 10.15 (Lokale aanwezigheid), 10.16 (Nationale behandeling) en 10.17 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op:
a) bestaande niet-conforme maatregelen van een Partij op het niveau van:
i) voor de Unie:
A) de Unie, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
B) de centrale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
C) een regionale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen), of
D) een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C); en
ii) voor Nieuw-Zeeland:
A) de centrale overheid, zoals gespecificeerd in de lijst van Nieuw Zeeland in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen); of
B) een lokale overheid;
b) de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a), of
c) een wijziging of aanpassing van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b), voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel zoals die onmiddellijk vóór de wijziging of aanpassing bestond, met artikel 10.14 (Markttoegang), 10.15 (Lokale aanwezigheid), 10.16 (Nationale behandeling) of 10.17 (Meestbegunstigingsbehandeling).
2. De artikelen 10.14 (Markttoegang), 10.15 (Lokale aanwezigheid), 10.16 (Nationale behandeling) en 10.17 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op een maatregel van een Partij met betrekking tot de in haar lijst in bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen) gespecificeerde sectoren, subsectoren of activiteiten.
ARTIKEL 10.19
Weigering van toekenning van voordelen
Een Partij kan de voordelen van deze afdeling weigeren aan een dienstverlener van de andere Partij, indien de weigerende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:
a) transacties met die dienstverlener verbieden, of
b) zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van deze afdeling aan die dienstverlener zouden worden toegekend, ook wanneer de maatregelen transacties verbieden met een natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over die dienstverlener.
AFDELING D
TOEGANG EN TIJDELIJK VERBLIJF VAN NATUURLIJKE PERSONEN
VOOR ZAKELIJKE DOELEINDEN
ARTIKEL 10.20
Toepassingsgebied en definities
1. Onverminderd artikel 10.2 (Toepassingsgebied), leden 1 en 2, is deze afdeling van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de toegang tot en het tijdelijke verblijf op haar grondgebied van natuurlijke personen van de andere Partij voor zakelijke doeleinden, die onder de volgende categorieën vallen: zakelijke bezoekers voor een kort verblijf, zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep en binnen een onderneming overgeplaatste personen.
2. Verbintenissen inzake de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden zijn niet van toepassing in gevallen waarin het de bedoeling of het gevolg van de toegang en het tijdelijke verblijf is in te grijpen in, of op andere wijze invloed uit te oefenen op het resultaat van arbeids- of managementgeschillen of ‑onderhandelingen, of de indienstneming van natuurlijke personen die bij dat geschil betrokken zijn.
3.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a) “zakelijke bezoeker voor vestigingsdoeleinden”: natuurlijke persoon die een hoge functie bekleedt binnen een rechtspersoon van een Partij en die:
i) verantwoordelijk is voor de oprichting of het liquideren van een onderneming van een dergelijke rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij;
ii) geen diensten aanbiedt of verleent, noch een andere economische activiteit uitoefent dan die welke noodzakelijk is voor de vestiging van die onderneming, en
iii) geen beloning ontvangt uit een in de andere Partij gevestigde bron;
b) “dienstverlener op contractbasis”: natuurlijke persoon die in dienst is van een rechtspersoon van een Partij. anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening, die niet op het grondgebied van de andere Partij is gevestigd en een bonafide contract heeft gesloten voor het verlenen van diensten aan een eindverbruiker in de andere Partij waarvoor de tijdelijke aanwezigheid van zijn werknemer vereist is 35 , die:
i) gedurende een periode van ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan de datum van hun aanvraag voor toegang en tijdelijk verblijf die diensten als werknemer van de rechtspersoon heeft aangeboden;
ii) op die datum het vereiste niveau van beroepservaring bezit in de activiteitensector waarop het contract betrekking heeft 36 , een graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt 37 , alsmede de beroepskwalificatie die wettelijk vereist is om die activiteit in de andere Partij uit te oefenen, en
iii) geen beloning ontvangt uit een in de andere Partij gevestigde bron;
c) “beoefenaar van een vrij beroep”: natuurlijke persoon die als zelfstandige op het grondgebied van een Partij een dienst verleent en die:
i) geen vestiging op het grondgebied van de andere Partij heeft;
ii) voor een periode van ten hoogste twaalf maanden een bonafide contract (anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening) heeft gesloten voor het verlenen van diensten aan een eindverbruiker in de andere Partij, op grond waarvan hun aanwezigheid op tijdelijke basis vereist is 38 , en
iii) op de datum van hun aanvraag voor toegang en tijdelijk verblijf beschikt over ten minste zes jaar beroepservaring in de desbetreffende activiteitensector waarop het contract betrekking heeft, een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt 39 en de beroepskwalificatie die wettelijk vereist is om die activiteit in de andere Partij uit te oefenen;
d) “binnen een onderneming overgeplaatste persoon”: natuurlijke persoon die:
i) gedurende een periode van ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan de datum van hun aanvraag voor toegang tot en tijdelijk verblijf in de andere Partij in dienst van of vennoot van die rechtspersoon van een Partij is geweest 40 ;
ii) op het moment van de aanvraag buiten het grondgebied van de andere Partij verblijft;
iii) tijdelijk wordt overgeplaatst naar een onderneming van de rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij die lid is van dezelfde groep als de oorspronkelijke rechtspersoon of het oorspronkelijke filiaal, met inbegrip van een vertegenwoordiging, dochteronderneming, filiaal of moedervennootschap ervan, en
iv) tot een van de volgende categorieën behoort:
A) manager of directielid of
B) specialisten;
e) “manager” of “directielid”: een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel, die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het management van de onderneming of een substantieel deel daarvan in de andere Partij, die onder het algemene toezicht of de leiding staat van het leidinggevend kader, de raad van bestuur of aandeelhouders van het bedrijf of daarmee gelijkgestelde personen, en van wie de verantwoordelijkheden het volgende omvatten:
i) leiding geven aan een onderneming of een afdeling of onderafdeling daarvan;
ii) toezicht houden op de werkzaamheden van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers en deze werkzaamheden controleren. Dit omvat noch eerstelijnstoezichthouders tenzij de onder toezicht staande werknemers professionals zijn, noch werknemers die in de eerste plaats taken verrichten die noodzakelijk zijn voor het verlenen van de dienst of de exploitatie van een investering; en
iii) de bevoegdheid tot aanbeveling van indienstneming, van ontslag van werknemers dan wel van ander optreden in het kader van het personeelsbeleid; en
f) “specialist”: een natuurlijke persoon die beschikt over een geavanceerd niveau van gespecialiseerde technische kennis die essentieel is voor de activiteiten, technieken of het management van de onderneming, die niet alleen moet worden beoordeeld met betrekking tot de specifieke kennis van de onderneming, maar ook met betrekking tot de vraag of de persoon over een hoog kwalificatieniveau beschikt, met inbegrip van voldoende beroepservaring, voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten waarvoor specifieke technische kennis vereist is, met inbegrip van het eventuele lidmaatschap van een erkende beroepsgroep.
ARTIKEL 10.21
Binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden
1. Met inachtneming van de in bijlage 10‑C (Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf) vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties:
a) staat een Partij het volgende toe:
i) de toegang en het tijdelijke verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, en
ii) de tewerkstelling op haar grondgebied van binnen een onderneming overgeplaatste personen van de andere Partij;
b) handhaaft een Partij geen beperkingen en stelt zij deze evenmin vast in de vorm van numerieke quota of onderzoek naar de economische behoefte met betrekking tot het totale aantal natuurlijke personen dat in een specifieke sector als zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden mag worden toegelaten of dat een investeerder in dienst mag nemen als binnen een onderneming overgeplaatste personen, hetzij op basis van een territoriale onderverdeling, hetzij op basis van haar gehele grondgebied, en
c) behandelt elke Partij binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden van de andere Partij voor wat betreft maatregelen die gevolgen hebben voor hun zakelijke activiteiten, tijdens hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied niet minder gunstig dan haar eigen natuurlijke personen in soortgelijke situaties.
.
2. De toegestane verblijfsduur voor managers, directieleden en specialisten bedraagt ten hoogste drie jaar.
3. De toegestane verblijfsduur voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden bedraagt ten hoogste 90 dagen per zes maanden voor de Unie en ten hoogste 90 dagen per twaalf maanden voor Nieuw-Zeeland.
ARTIKEL 10.22
Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf
1. Met inachtneming van de relevante voorwaarden en kwalificaties als gespecificeerd in bijlage 10‑C (Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf), staat een Partij de toegang en het tijdelijke verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf van de andere Partij toe voor de uitvoering van de in bijlage 10‑C (Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf) vermelde activiteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf verkopen geen goederen en verlenen geen diensten aan het grote publiek;
b) de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf ontvangen geen vergoeding van een entiteit op het grondgebied van de Partij waar zij tijdelijk verblijven, en
c) de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zijn niet betrokken bij de verlening van een dienst in het kader van een contract dat is gesloten tussen een rechtspersoon die niet is gevestigd op het grondgebied van de Partij waar zij tijdelijk verblijven, en een daar gevestigde consument, tenzij zoals voorzien in bijlage 10‑C (Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf).
2. Tenzij anders bepaald in bijlage 10‑C (Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf), staat een Partij de toegang van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf toe zonder dat een onderzoek naar de economische behoefte of andere voorafgaande goedkeuringsprocedures met een soortgelijk oogmerk vereist zijn.
3. De toegestane verblijfsduur bedraagt ten hoogste 90 dagen per twaalf maanden.
ARTIKEL 10.23
DIENSTVERLENERS OP CONTRACTBASIS EN BEOEFENAARS VAN EEN VRIJ BEROEP
1. In de in bijlage 10‑E (Dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep) vermelde sectoren, subsectoren en activiteiten, en met inachtneming van de daarin vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties, zal elke Partij:
a) de toegang en het tijdelijke verblijf toestaan van dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep op haar grondgebied;
b) geen beperkingen vaststellen of handhaven ten aanzien van het totale aantal dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep van de andere Partij waaraan tijdelijk toegang is verleend, in de vorm van numerieke quota of een onderzoek naar de economische behoefte, noch op basis van een territoriale onderverdeling, noch op basis van het gehele grondgebied, en
c) dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep van de andere Partij met betrekking tot maatregelen die gevolgen hebben voor de verlening van diensten op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners behandelen.
2. Voor alle duidelijkheid: de uit hoofde van dit artikel verleende toegang betreft uitsluitend de dienst waarop het contract betrekking heeft, en geeft geen recht tot het voeren van de beroepstitel van de Partij waar de dienst wordt verleend.
3. De toegestane duur van het verblijf bedraagt in totaal ten hoogste twaalf maanden, dan wel de duur van het contract indien die korter is.
ARTIKEL 10.24
Niet-conforme maatregelen
1. Artikel 10.21 (Binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden), punten b) en c), en artikel 10.23 (Contractuele dienstverleners en beoefenaars van een vrij beroep), punten b) en c), zijn niet van toepassing op:
a) bestaande niet-conforme maatregelen die gevolgen hebben voor het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden en die worden gehandhaafd op het niveau van:
i) voor de Unie:
A) de Unie, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
B) de centrale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen);
C) een regionale overheid van een lidstaat, zoals gespecificeerd in de lijst van de Unie in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen), of
D) een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C); en
ii) voor Nieuw-Zeeland:
A) de centrale overheid, zoals gespecificeerd in de lijst van Nieuw Zeeland in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen); of
B) een lokale overheid;
b) de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a), of
c) een wijziging of aanpassing van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b), voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel zoals die onmiddellijk vóór de wijziging of aanpassing bestond, met artikel 10.21 (Binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden), lid 1, punten b) en c), of artikel 10.23 (Dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep); lid 1, punten b) en c);
2. Artikel 10.21 (Binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden), lid 1, punten b) en c), en artikel 10.23 (Contractuele dienstverleners en beoefenaars van een vrij beroep), lid 1, punten b) en c), zijn niet van toepassing op maatregelen die een Partij vaststelt of handhaaft die gevolgen hebben voor het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden met betrekking tot de sectoren, subsectoren of activiteiten die door die Partij zijn vermeld in haar lijst in bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen).
ARTIKEL 10.25
Transparantie
1. Elke Partij maakt informatie openbaar en zulks indien mogelijk online, over relevante maatregelen met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen van de andere Partij, als bedoeld in artikel 10.20 (Toepassingsgebied en definities), lid 1.
2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat de volgende informatie met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen, voor zover deze bestaat:
a) voorwaarden voor toegang;
b) een indicatieve lijst van documentatie die vereist kan zijn om na te gaan of aan de voorwaarden is voldaan;
c) de indicatieve verwerkingstijd;
d) toepasselijke vergoedingen;
e) bezwaar- en beroepsprocedures, en
f) relevante wetgeving van algemene strekking met betrekking tot toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen.
AFDELING E
REGELGEVINGSKADER
ONDERAFDELING 1
INTERNE REGELGEVING
ARTIKEL 10.26
Toepassingsgebied en definities
1. Deze onderafdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die betrekking hebben op vergunningseisen en -procedures alsmede kwalificatie-eisen en -procedures en technische normen 41 die gevolgen hebben voor:
a) de grensoverschrijdende handel in diensten;
b) vestiging of exploitatie, of
c) de verlening van diensten via de aanwezigheid van een natuurlijke persoon van een Partij op het grondgebied van de andere Partij uit de categorieën natuurlijke personen zoals omschreven in artikel 10.20 (Toepassingsgebied en definities).
2.
Deze onderafdeling is niet van toepassing op vergunningseisen en ‑procedures, kwalificatie-eisen en ‑procedures en technische normen op grond van een maatregel die niet in overeenstemming is met artikel 10.5 (Markttoegang), 10.6 (Nationale behandeling), 10.14 (Markttoegang) of 10.16 (Nationale behandeling), en waaraan wordt gerefereerd in artikel 10.10 (Niet-conforme maatregelen), leden 1 of 2, of in artikel 10.18 (Niet-conforme maatregelen), leden 1 of 2.
3. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
a) “vergunning” de toestemming om een van de in lid 1, punten a) tot en met c), bedoelde activiteiten te verrichten als resultaat van een procedure die een natuurlijke of rechtspersoon moet volgen om aan te tonen dat hij aan de vergunningseisen, kwalificatie-eisen of technische normen voldoet, en
b) “bevoegde autoriteit”: een centrale, regionale of lokale overheid of autoriteit of niet-gouvernementele instantie in de uitoefening van bevoegdheden die zijn gedelegeerd door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten en die bevoegd is een besluit te nemen inzake de vergunningverlening.
ARTIKEL 10.27
Indiening van aanvragen
Elke Partij vermijdt, voor zover praktisch haalbaar, van een aanvrager te verlangen dat hij zich voor elke vergunningsaanvraag tot meer dan één bevoegde autoriteit wendt. Indien een activiteit waarvoor een vergunning wordt aangevraagd binnen de jurisdictie van meerdere bevoegde autoriteiten valt, kunnen meerdere vergunningsaanvragen vereist zijn.
ARTIKEL 10.28
Toepassingstermijnen
Indien een Partij een vergunning verlangt, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, voor zover praktisch haalbaar, de indiening van een aanvraag op elk moment van het jaar toestaan. Indien er een specifieke termijn voor het aanvragen van een vergunning bestaat, ziet de Partij erop toe dat de bevoegde autoriteiten een redelijke termijn voor de indiening van een aanvraag toestaan.
ARTIKEL 10.29
Elektronische aanvragen en aanvaarding van kopieën
Indien een Partij een vergunning verlangt, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten:
a) ernaar streven aanvragen in elektronische vorm te aanvaarden, en
b) in plaats van originele documenten kopieën aanvaarden van documenten die overeenkomstig de wetgeving van de Partij zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteiten originele documenten verlangen om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.
ARTIKEL 10.30
Behandeling van aanvragen
1. Indien een Partij een vergunning verlangt, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten:
a) voor zover praktisch haalbaar, een indicatief tijdschema verstrekken voor de behandeling van een aanvraag.
b) op verzoek van de aanvrager zonder onnodige vertraging informatie verstrekken over de status van de aanvraag;
c) voor zover praktisch haalbaar, zonder onnodige vertraging nagaan of een aanvraag met het oog op behandeling volledig is in het kader van de wet- en regelgeving van de Partij;
d) indien zij van mening zijn dat een aanvraag met het oog op behandeling volledig is in het kader van de wet- en regelgeving van de Partij 42 , binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag, erop toezien dat:
i) de behandeling van de aanvraag wordt voltooid, en
ii) de aanvrager in kennis wordt gesteld van de beslissing over de aanvraag 43 en dit voor zover mogelijk schriftelijk 44 ;
e) indien zij van oordeel zijn dat een aanvraag onvolledig voor behandeling is in het kader van de wet- en regelgeving van de Partij, binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop de betrokken bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de aanvraag onvolledig was, en voor zover praktisch haalbaar:
i) de aanvrager ervan in kennis stellen dat de aanvraag onvolledig is;
ii) op verzoek van de aanvrager aangeven welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen of anderszins aangeven waarom de aanvraag als onvolledig wordt beschouwd, en
iii) de aanvrager de mogelijkheid bieden 45 de aanvullende informatie te verstrekken die nodig is om de aanvraag te vervolledigen;
indien echter de stappen in de punten i) tot en met iii) niet praktisch haalbaar zijn, en de aanvraag wegens onvolledigheid wordt afgewezen, dragen zij er zorg voor dat zij de aanvrager daarvan binnen een redelijke termijn in kennis stellen, en
f) indien zij een aanvraag afwijzen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de aanvrager, de aanvrager in kennis stellen van de redenen voor de afwijzing en van de termijn voor een beroep tegen dat besluit en, indien van toepassing, van de procedures voor het opnieuw indienen van een aanvraag. Een aanvrager mag niet uitsluitend op grond van een eerder afgewezen aanvraag worden belet om een andere aanvraag in te dienen.
2. Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, zodra in het licht van een passend onderzoek is vastgesteld dat een aanvrager aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning voldoet, een vergunning verlenen.
3. Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten er zorg voor dragen dat een vergunning, zodra zij is verleend, zonder onnodige vertraging in werking treedt, met inachtneming van de toepasselijke voorwaarden.
ARTIKEL 10.31
Vergoedingen
1. Voor alle andere door deze onderafdeling bestreken economische activiteiten dan financiële diensten, ziet elke Partij erop toe dat de door haar bevoegde autoriteiten aangerekende vergunningsvergoedingen 46 redelijk en transparant zijn en op zichzelf de verlening van de betrokken dienst of de uitoefening van enige andere economische activiteit niet beperken.
2.
Met betrekking tot financiële diensten ziet elke Partij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, met betrekking tot de vergoedingen die zij in rekening brengen voor vergunningen, aanvragers een lijst van vergoedingen of informatie verstrekken over de wijze waarop de hoogte van de vergoedingen wordt bepaald, en de vergoedingen niet gebruiken als middel om de verbintenissen of verplichtingen van de Partij te omzeilen.
ARTIKEL 10.32
Beoordeling van kwalificaties
Indien een Partij een examen vereist voor de vergunningverlening, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten een dergelijk examen met redelijk frequente tussenpozen plannen en aanvragers een redelijke termijn bieden om zich aan te melden voor het examen. Voor zover praktisch haalbaar beziet elke Partij of zij verzoeken om dergelijke examens af te leggen in elektronische vorm en het gebruik van elektronische middelen voor andere aspecten van examenprocessen kan aanvaarden,
ARTIKEL 10.33
Objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid
Indien een Partij een maatregel vaststelt of handhaaft met betrekking tot vergunningen, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten wat betreft de behandeling van de aanvragen, het nemen van beslissingen en het uitvoeren daarvan, zulks objectief en onpartijdig doen en op een wijze die onafhankelijk is van enige persoon die de economische activiteit uitoefent waarvoor een vergunning vereist is.
ARTIKEL 10.34
Bekendmaking en beschikbare informatie
Indien een Partij een vergunning verlangt, maakt zij onverwijld 47 de informatie bekend die nodig is voor dienstverleners, met inbegrip van diegenen die diensten aanbieden, en personen die de economische activiteit waarvoor de vergunning of licentie vereist is, uitoefenen of willen uitoefenen, teneinde te voldoen aan de eisen en procedures voor het verkrijgen, handhaven, wijzigen en verlengen van een dergelijke vergunning. Die informatie omvat, voor zover zij bestaat:
a) de eisen en procedures;
b) contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;
c) vergunningsvergoedingen;
d) geldende technische normen;
e) procedures voor het instellen van beroep tegen of het herzien van beslissingen inzake aanvragen;
f) procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen of kwalificaties;
g) mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen, en
h) indicatieve termijnen voor de behandeling van een aanvraag.
ARTIKEL 10.35
Technische normen
Een Partij moedigt haar bevoegde autoriteiten aan om bij de vaststelling van technische normen technische normen vast te stellen die zijn ontwikkeld via open en transparante processen, en stimuleert elk orgaan, met inbegrip van relevante internationale organisaties, dat is aangewezen om technische normen te ontwikkelen om dat te doen door middel van open en transparante processen.
ARTIKEL 10.36
Ontwikkeling van maatregelen
Indien een Partij vergunningsmaatregelen vaststelt of handhaaft, ziet zij erop toe dat:
a) die maatregelen zijn gebaseerd op duidelijke, objectieve en transparante criteria 48 ;
b) de procedures onpartijdig en gemakkelijk toegankelijk zijn voor alle aanvragers, en toereikend voor hen om aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen voor zover deze bestaan; en
c) de procedures als zodanig niet op ongerechtvaardigde wijze verhinderen dat aan de eisen wordt voldaan.
ARTIKEL 10.37
Beperkte aantallen vergunningen
Indien het aantal voor een bepaalde activiteit beschikbare vergunningen beperkt is vanwege de schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen of technische capaciteit, zorgt een Partij, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, ten aanzien van potentiële kandidaten voor een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt, met inbegrip van in het bijzonder een passende bekendmaking wat de aanvang, het verloop en de afronding van de procedure betreft. Bij de vaststelling van de regels voor de selectieprocedure kan een Partij rekening houden met legitieme beleidsdoelstellingen, waaronder overwegingen op het gebied van gezondheid, veiligheid, milieubescherming en behoud van cultureel erfgoed.
ARTIKEL 10.38
Toetsingsprocedures voor administratieve besluiten
Een Partij houdt gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in stand die, op verzoek van een betrokken investeerder of dienstverlener van de andere Partij, voorzien in een onmiddellijke toetsing van en — indien gerechtvaardigd — in passende rechtsmiddelen voor, administratieve besluiten die gevolgen hebben voor de vestiging of exploitatie, de grensoverschrijdende handel in diensten of de verlening van een dienst via de aanwezigheid van een natuurlijke persoon van een Partij op het grondgebied van de andere Partij. Indien die procedures niet onafhankelijk zijn van de autoriteit die belast is met het nemen van het betrokken administratieve besluit, ziet een Partij erop toe dat de procedures feitelijk in een objectief en onpartijdig onderzoek voorzien.
ONDERAFDELING 2
ALGEMEEN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN
ARTIKEL 10.39
Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “beroepskwalificaties” verstaan: formele kwalificaties, beroepservaring, beroepsregistratie of andere bekwaamheidsattesten.
2.
Niets in dit artikel belet een Partij te eisen dat natuurlijke personen de nodige beroepskwalificaties hebben die voor de betrokken activiteitensector zijn voorgeschreven op het grondgebied waar de dienst wordt verleend.
3. In voorkomend geval moedigen de Partijen de totstandbrenging aan van een dialoog tussen hun relevante deskundigen, regelgevende instanties en sectorale organen om het begrip inzake hun respectieve kwalificaties, registratie-eisen en -processen te delen en te bevorderen, en samen te werken met het oog op de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties.
4. De Partijen moedigen de desbetreffende beroepsorganisaties of autoriteiten op hun respectieve grondgebied aan een gezamenlijke aanbeveling inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties te ontwikkelen en voor te leggen aan het op grond van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités) ingestelde Comité voor investeringen, diensten, digitale handel, overheidsopdrachten en intellectuele eigendom, met inbegrip van geografische aanduidingen. Een dergelijke gezamenlijke aanbeveling wordt gestaafd met gegevens over:
a) de economische waarde van een voorgenomen instrument inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (hierna “instrument inzake wederzijdse erkenning” genoemd), en
b) de verenigbaarheid van de respectieve regelingen, dat wil zeggen de mate waarin de door elke Partij toegepaste criteria inzake vergunningverlening, licentieverlening, exploitatie en certificering met betrekking tot professionals verenigbaar zijn.
5.
Na ontvangst van een gezamenlijke aanbeveling toetst het Comité voor investeringen, diensten, digitale handel, overheidsopdrachten en intellectuele eigendom, met inbegrip van geografische aanduidingen, binnen een redelijke termijn of de gezamenlijke aanbeveling strookt met dit hoofdstuk. Na deze toetsing kan het Comité voor investeringen, diensten, digitale handel, overheidsopdrachten en intellectuele eigendom, met inbegrip van geografische aanduidingen, een instrument voor wederzijdse erkenning ontwikkelen en het Handelscomité kan dit instrument bij besluit vaststellen als bijlage bij deze overeenkomst
49
.
ONDERAFDELING 3
BESTELDIENSTEN
ARTIKEL 10.40
Toepassingsgebied en definities
1. Deze onderafdeling bevat beginselen van het regelgevingskader voor de verlening van besteldiensten, en is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de handel in besteldiensten.
2.
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
a) “besteldiensten”: post-, koeriers-, expresbestel- of -postdiensten, waaronder het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen;
b) “expresbesteldiensten”: het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen tegen verhoogde snelheid en betrouwbaarheid, waarbij elementen met toegevoegde waarde inbegrepen kunnen zijn, zoals ophaling vanaf het punt van herkomst, persoonlijke bezorging aan de geadresseerde, tracering, mogelijkheid om de bestemming en de geadresseerde in doorvoer te veranderen of ontvangstbevestiging;
c) “exprespostdiensten”: internationale expresbesteldiensten die worden verleend via het samenwerkingsverband EMS, de vrijwillige vereniging van aangewezen postexploitanten in het kader van de Wereldpostunie;
d) “vergunning”: een machtiging die een regelgevende autoriteit van een Partij van een individuele leverancier kan verlangen om post- en koeriersdiensten aan te mogen bieden;
e) “postzending”: een zending tot 31,5 kg, geadresseerd in de definitieve vorm waarin het moet worden vervoerd door ongeacht welk type aanbieder van besteldiensten, zowel publiek- als privaatrechtelijk, met inbegrip van zendingen zoals brieven, pakketten, kranten of catalogi;
f) “postmonopolie”: het exclusieve recht om op grond van een bepaalde wetgevingsmaatregel bepaalde besteldiensten te verlenen op het grondgebied van een Partij of een onderverdeling daarvan, en
g) “universele dienst”: de permanente levering van een besteldienst van een bepaalde kwaliteit op alle punten op het grondgebied van een Partij of een onderverdeling van een Partij tegen een voor alle gebruikers betaalbare prijs.
ARTIKEL 10.41
Universele dienst
1. Elke Partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichting zij wenst te handhaven en te beslissen over het toepassingsgebied en de uitvoering ervan. Elke Partij beheert universeledienstverplichtingen op transparante, niet-discriminerende en neutrale wijze ten aanzien van alle aan de verplichting onderworpen leveranciers.
2. Indien een Partij verlangt dat inkomende exprespostdiensten worden verleend in het kader van een universele dienst, verleent zij deze diensten geen voorkeursbehandeling ten opzichte van andere internationale expresbesteldiensten.
ARTIKEL 10.42
Financiering universele dienst
Een Partij mag geen vergoedingen of andere kosten in rekening brengen voor de levering van een bezorgdienst die geen universele besteldienst is met het oog op de financiering van de levering van een universele dienst 50 .
ARTIKEL 10.43
Preventie van marktverstorende praktijken
Elke Partij zier erop toe dat een verstrekker van besteldiensten die met een universeledienstverplichting belast is of een postmonopolie heeft, geen marktverstorende praktijken opzet, zoals:
a) inkomsten uit de verlening van de dienst waarvoor een universeledienstverplichting geldt of uit het monopolie gebruiken voor kruissubsidiëring van een expresbesteldienst of een andere besteldienst waarvoor geen universeledienstverplichting geldt, of
b) een ongerechtvaardigd onderscheid tussen consumenten maken met betrekking tot tarieven of andere voorwaarden voor de verlening van een dienst die onder een universeledienstverplichting of een postmonopolie valt.
ARTIKEL 10.44
Vergunningen
1. Indien een Partij een vergunning voor het verlenen van besteldiensten verlangt, maakt zij het volgende openbaar:
a) alle vergunningseisen en de periode die normaliter nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen, en
b) de voorwaarden voor de betrokken vergunningen.
2. Elke Partij ziet erop toe dat de procedures, verplichtingen en eisen van een vergunning transparant, niet-discriminerend en op objectieve criteria gebaseerd zijn.
3. Elke Partij ziet erop toe dat, indien een vergunningsaanvraag door een bevoegde autoriteit wordt afgewezen, zij de aanvrager schriftelijk in kennis stelt van de redenen voor de afwijzing. Elke Partij legt een procedure vast voor het instellen van beroep bij een onafhankelijke instantie die open staat voor de aanvragers van wie de aanvraag voor een vergunning werd afgewezen. Deze instantie kan een rechterlijke instantie zijn.
ARTIKEL 10.45
Onafhankelijkheid van de regelgevende instantie
1. Elke Partij richt een toezichthoudende instantie op of houdt die in stand, die juridisch gescheiden is van en functioneel onafhankelijk is van alle leveranciers van besteldiensten. Indien een Partij eigenaar is van of zeggenschap heeft over een dienstverlener die elektronische-communicatienetwerken exploiteert of elektronische-communicatiediensten verleent, zorgt die Partij voor een werkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met de eigendom of de zeggenschap verband houdende activiteiten.
2. Elke Partij ziet erop toe dat haar respectieve toezichthoudende instanties hun taken op transparante en tijdige wijze uitvoeren en over voldoende financiële en personele middelen beschikken om de aan hen opgedragen taak uit te voeren, en dat de beslissingen van de toezichthoudende instantie onpartijdig zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers.
ONDERAFDELING 4
TELECOMMUNICATIEDIENSTEN
ARTIKEL 10.46
Toepassingsgebied
1. Deze onderafdeling bevat beginselen van het regelgevingskader waaruit gevolgen voortvloeien voor telecommunicatienetwerken en ‑diensten, en is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de handel in telecommunicatiediensten.
2. Deze onderafdeling is niet van toepassing op de maatregelen die gevolgen hebben voor:
a) omroepdiensten zoals omschreven in de wet- en regelgeving van elke Partij, en
b) diensten die met behulp van telecommunicatienetwerken en -diensten doorgezonden inhoud aanbieden of ten aanzien van die inhoud redactionele controle uitoefenen.
3. Niettegenstaande lid 2, punt a), wordt een leverancier van omroepdiensten beschouwd als een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten, en zijn netwerken als openbare telecommunicatienetwerken, wanneer en voor zover die netwerken ook worden gebruikt voor het verlenen van openbare telecommunicatiediensten.
4.
Niets in deze onderafdeling wordt zodanig uitgelegd dat van een Partij wordt verlangd:
a) toe te staan dat een dienstverlener van de andere Partij telecommunicatienetwerken of -diensten instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert op andere wijze dan in deze overeenkomst wordt bepaald; of
b) telecommunicatienetwerken of -diensten die niet aan het algemene publiek worden aangeboden, in te stellen, te ontwikkelen, te verwerven, te huren, te exploiteren of te leveren, dan wel een dienstverlener die onder haar rechtsmacht valt hiertoe te verplichten.
ARTIKEL 10.47
Definities
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
a) “bijbehorende faciliteiten”: diensten, fysieke infrastructuur en andere faciliteiten die verband houden met een telecommunicatienetwerk of telecommunicatiedienst die de levering van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of daartoe het potentieel hebben;
b) “essentiële faciliteiten”: faciliteiten van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst die:
i) uitsluitend of voornamelijk ter beschikking worden gesteld door een enkele of een beperkt aantal leveranciers, en
ii) niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen met het oog op het verlenen van een dienst;
c) “interconnectie”: de koppeling van openbare telecommunicatienetwerken die door dezelfde of verschillende aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten worden gebruikt om de gebruikers van een leverancier in staat te stellen te communiceren met gebruikers van dezelfde of een andere leverancier of om toegang te krijgen tot diensten die door een andere leverancier worden aangeboden. Diensten kunnen worden verleend door de betrokken leveranciers of door een andere leverancier die toegang heeft tot het netwerk;
d) “huurcircuit”: telecommunicatiediensten of -faciliteiten, met inbegrip van virtuele diensten, die capaciteit reserveren voor specifiek gebruik door of beschikbaarheid voor een gebruiker tussen twee of meer aangewezen punten;
e) “grote aanbieder”: een aanbieder van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten die de voorwaarden voor deelneming (wat prijs en aanbod betreft) aan een relevante markt voor telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten door zijn controle over essentiële faciliteiten of door aanwending van zijn marktpositie; in belangrijke mate kan beïnvloeden,
f) “netwerkelement”: een voorziening of uitrusting die wordt gebruikt voor het leveren van een telecommunicatiedienst, met inbegrip van kenmerken, functies en mogelijkheden die door die faciliteit of uitrusting worden aangeboden;
g) “nummerportabiliteit”: de mogelijkheid voor abonnees die daarom verzoeken, om op dezelfde locatie in geval van een vaste lijn dezelfde telefoonnummers te houden, zonder dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid of het gemak er onder leidt wanneer binnen dezelfde categorie leveranciers van openbare telecommunicatiediensten van leverancier wordt veranderd;
h) “openbaar telecommunicatienetwerk”: elk telecommunicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten tussen netwerkaansluitpunten;
i) “openbare telecommunicatiedienst”: elke telecommunicatiedienst die in het algemeen aan het publiek wordt aangeboden;
j) “abonnee”: een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten voor het verlenen van die diensten;
k) “telecommunicatie”: de transmissie en ontvangst van signalen via elektromagnetische middelen;
l) “telecommunicatienetwerk”: de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, met inbegrip van netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen en te ontvangen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen;
m) “regelgevende autoriteit voor telecommunicatie”: de instantie(s) die door een Partij belast is (zijn) met de regulering van onder deze onderafdeling vallende telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten;
n) “telecommunicatiedienst”: een dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in de transmissie en ontvangst van signalen, met inbegrip van omroepsignalen, via telecommunicatienetwerken, met inbegrip van die welke voor omroep worden gebruikt, maar geen dienst waarbij met behulp van telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd;
o) “universele dienst”: het minimale pakket aan diensten van een bepaalde kwaliteit dat op het grondgebied van een Partij of een onderverdeling daarvan tegen een betaalbare prijs beschikbaar moet worden gesteld voor alle gebruikers of voor een deel van de gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, en
p) “gebruiker”: elke persoon die gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst.
ARTIKEL 10.48
Benaderingen van regelgeving
1. De Partijen erkennen het belang van concurrerende markten om een ruime keuze bij de levering van telecommunicatiediensten te bieden en het welzijn van de consument te verbeteren, en dat economische regelgeving wellicht niet nodig is wanneer er sprake is van daadwerkelijke en duurzame mededinging. De Partijen erkennen dan ook dat de behoefte aan regelgeving en de benaderingswijzen per markt verschillen, en dat een Partij mag bepalen hoe zij haar verplichtingen uit hoofde van deze onderafdeling nakomt.
2. In dit verband erkennen de Partijen dat elke Partij:
a) rechtstreeks regelgeving mag vaststellen, hetzij anticiperend op een kwestie die naar verwachting van de Partij kan ontstaan, hetzij om een reeds bestaande kwestie in de markt op te lossen;
b) mag vertrouwen op de marktwerking, met name voor marktsegmenten waar veel mededinging is of die lage toetredingsdrempels hebben, zoals diensten van verleners van telecommunicatiediensten die geen eigen netwerk hebben; of
c) mag vertrouwen op regels inzake marktstructuur die de activiteiten van sommige aanbieders van telecommunicatiediensten die eigenaar zijn van netwerkfaciliteiten beperken, bijvoorbeeld door te eisen dat het aanbieden van wholesalediensten op niet-discriminerende basis geschiedt of door deelname aan een retailmarkt te verbieden, teneinde marktgedrag te waarborgen dat equivalent is aan dat van deelnemers aan een concurrerende markt.
3. Voor alle duidelijkheid: een Partij die overeenkomstig lid 2, punt b), afziet van regelgeven, blijft onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van deze onderafdeling. Niets in dit artikel belet een Partij om telecommunicatiediensten te reguleren.
ARTIKEL 10.49
Regelgevende autoriteit voor telecommunicatie
1. Elke Partij richt een regelgevende autoriteit voor telecommunicatie op of houdt die in stand welke:
a) juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige leverancier van telecommunicatienetwerken, telecommunicatiediensten of telecommunicatieapparatuur;
b) gebruik maakt van procedures en beslissingen uitvaardigt die onpartijdig zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers;
c) onafhankelijk handelt en geen instructies vraagt of aanvaardt van andere instanties met betrekking tot de uitoefening van de taken die haar bij wet zijn opgedragen om de verplichtingen van de artikelen 10.51 (Interconnectie), 10.52 (Toegang en gebruik), 10.53 (Beslechting van telecommunicatiegeschillen), 10.55 (Interconnectie met grote aanbieders) en 10.56 (Toegang tot essentiële faciliteiten van grote aanbieders) te handhaven;
d) over voldoende bevoegdheden beschikt om de in punt c) bedoelde taken uit te voeren;
e) de bevoegdheid heeft ervoor te zorgen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten haar op verzoek onverwijld alle informatie 51 , met inbegrip van financiële informatie, verstrekken die nodig is om de in punt c) genoemde taken uit te voeren, en
f) haar bevoegdheden op transparante en tijdige wijze uitoefent.
2. Elke Partij ziet erop toe dat de door haar regelgevende autoriteit uit te voeren taken in een gemakkelijk toegankelijke en duidelijke vorm openbaar worden gemaakt, met name wanneer die taken aan meer dan één instantie zijn toegewezen.
3. Een Partij die de eigendom van of de zeggenschap over aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten behoudt, zorgt voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten.
4.
Elke Partij ziet erop toe dat een gebruiker of leverancier van telecommunicatienetwerken of -diensten die gevolgen ondervindt van een besluit van haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie, beroep kan instellen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van zowel de regelgevende autoriteit als andere betrokken partijen. In afwachting van de uitkomst van het beroep blijft de beslissing gehandhaafd, tenzij overeenkomstig het recht van de Partij voorlopige maatregelen worden toegekend.
ARTIKEL 10.50
Vergunning voor het ter beschikking stellen van telecommunicatienetwerken of het verlenen van telecommunicatiediensten
1. Indien een Partij een vergunning vereist voor de verstrekking van telecommunicatienetwerken of ‑diensten, maakt zij openbaar voor welke soorten diensten een vergunning vereist is, alsmede alle vergunningscriteria, toepasselijke procedures en voorwaarden die in het algemeen met de vergunning verband houden.
2. Elke Partij streeft ernaar de verstrekking van telecommunicatienetwerken of -diensten zonder formele procedure toe te staan en de aanbieder toe te staan met het verstrekken van zijn netwerken of diensten te beginnen zonder een besluit van haar regelgevende instantie voor telecommunicatie te moeten afwachten. Indien een Partij een formeel vergunningsbesluit verlangt, vermeldt zij een redelijke termijn die normaliter nodig is om een dergelijk besluit te verkrijgen en deelt zij dit op transparante wijze mee. De Partij tracht erop toe te zien dat het besluit binnen de gestelde termijn wordt genomen.
3.
Elke Partij ziet erop toe dat alle vergunningscriteria of toepasselijke procedures, en alle verplichtingen of voorwaarden die worden opgelegd bij of die verband houden met een vergunning, objectief, transparant en niet-discriminerend zijn, verband houden met de verleende dienst en niet belastender zijn dan noodzakelijk is voor de soort dienst die wordt verleend.
4. Elke Partij ziet erop toe dat een aanvrager schriftelijk de redenen ontvangt voor de weigering of intrekking van een vergunning of voor het opleggen van specifieke voorwaarden aan de aanbieder. In dergelijke gevallen moet een aanvrager een recht tot het instellen van beroep bij een beroepsinstantie hebben.
5. Elke Partij ziet erop toe dat de aan aanbieders opgelegde administratieve vergoedingen objectief, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de administratieve kosten die redelijkerwijs worden gemaakt bij het beheer, de controle en de handhaving van de in deze afdeling vastgestelde verplichtingen 52 .
ARTIKEL 10.51
Interconnectie
1. De Partijen erkennen dat over interconnectie in beginsel afspraken moeten worden gemaakt op basis van commerciële onderhandelingen tussen de betrokken aanbieders van de betrokken openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.
2.
Met het oog hierop ziet elke Partij erop toe dat een leverancier van openbare telecommunicatienetwerken of ‑diensten op haar grondgebied het recht heeft en, op verzoek van een andere leverancier van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, de plicht om te onderhandelen over interconnectie met het oog op het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of ‑diensten.
ARTIKEL 10.52
Toegang en gebruik
1. Elke Partij ziet erop toe dat alle onder de overeenkomst vallende ondernemingen of dienstverleners van de andere Partij op redelijke en niet-discriminerende 53 voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. Deze verplichting wordt, onder meer, door toepassing van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel ten uitvoer gelegd.
2. Elke Partij ziet erop toe dat onder de overeenkomst vallende ondernemingen of dienstverleners van de andere Partij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten die binnen of over haar grenzen worden aangeboden, met inbegrip van particuliere huurlijnen, en zorgt er daartoe, met inachtneming van lid 5, voor dat het dergelijke ondernemingen en leveranciers is toegestaan om:
a) eind- of andere apparatuur die met het openbare telecommunicatienetwerk verbonden is en die nodig is om hun diensten te verlenen, te kopen of te huren, en aan dat netwerk te koppelen;
b) interconnectie tot stand te brengen tussen particuliere geleasede of in eigendom zijnde lijnen en openbare telecommunicatienetwerken of lijnen die worden geleased of eigendom zijn van een andere onder de overeenkomst vallende onderneming of dienstverlener, en
c) exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken, andere dan die welke noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de telecommunicatienetwerken en -diensten beschikbaar zijn voor het algemene publiek.
3. Elke Partij ziet erop toe alle dienstverleners van de andere Partij openbare telecommunicatienetwerken en -diensten kunnen gebruiken voor het verkeer van informatie op haar grondgebied en over haar grenzen heen, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van die dienstverleners, en voor toegang tot informatie in gegevensbestanden of tot informatie die op andere wijze in machine-leesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van een van de Partijen.
4. Niettegenstaande lid 3 kan een Partij de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van de communicatie te waarborgen, mits die maatregelen niet worden toegepast op een wijze die hetzij een verkapte beperking van de handel in diensten of van het verrichten van enige andere door dit hoofdstuk bestreken economische activiteit, hetzij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie vormt.
5. Elke Partij ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn:
a) ter vrijwaring van de verantwoordelijkheid als openbare instantie van leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten en met name hun bevoegdheid hun diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen, of
b) ter bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten.
ARTIKEL 10.53
Beslechting van telecommunicatiegeschillen
1. Elke Partij ziet erop toe dat haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie, in geval van een geschil tussen aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten in verband met rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze onderafdeling, en op verzoek van een van de bij het geschil betrokken partijen, binnen een redelijke termijn een bindend besluit neemt om het geschil op te lossen.
2. Elke Partij ziet erop toe dat een besluit van haar regelgevende instantie voor telecommunicatie openbaar wordt gemaakt, met inachtneming van de eisen inzake vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, en dat de betrokken partijen een volledige motivering krijgen van de beslissing en het recht hebben beroep in te stellen als bedoeld in artikel 10.49 (Regelgevende autoriteit voor telecommunicatie), lid 4.
3. Elke Partij ziet erop toe dat de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure geen van de betrokken partijen belet beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partij.
ARTIKEL 10.54
Mededingingswaarborgen ten aanzien van grote aanbieders
Elke Partij stelt passende maatregelen vast of handhaaft deze, die voorkomen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten die, alleen of samen met anderen, grote aanbieders zijn, mededingingbeperkende praktijken toepassen of voortzetten. Deze mededingingbeperkende praktijken kunnen omvatten:
a) het op mededingingbeperkende wijze toepassen van kruissubsidiëring;
b) het op mededingingbeperkende wijze gebruiken van informatie van concurrenten, en
c) het niet tijdig aan andere dienstverleners beschikbaar stellen van technische informatie over essentiële faciliteiten en van commercieel relevante informatie die deze dienstverleners voor het verlenen van hun diensten nodig hebben.
ARTIKEL 10.55
Interconnectie met grote aanbieders
1. Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten interconnectie aanbieden op elk technisch haalbaar punt in het netwerk. Die interconnectie wordt verstrekt:
a) op niet-discriminatoire voorwaarden, onder meer wat betreft tarieven, technische normen en specificaties, waaronder kwaliteit en onderhoud, en met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten van een dergelijke grote aanbieder, voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;
b) binnen een redelijke termijn, op voorwaarden, inclusief tarieven en technische normen en specificaties, waaronder kwaliteit en onderhoud, die transparant, economisch redelijk en voldoende ontbundeld zijn, zodat de aanbieder niet hoeft te betalen voor netwerkelementen of -faciliteiten die hij voor de verlening van zijn diensten niet nodig heeft; en
c) op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.
2. Elke Partij ziet erop toe dat de procedures voor interconnectie met een grote leverancier algemeen worden bekendgemaakt.
3.
Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied hun interconnectieovereenkomsten of hun referentieoffertes voor interconnectie indien passend openbaar maken.
ARTIKEL 10.56
Toegang tot essentiële faciliteiten van grote aanbieders
Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied hun essentiële faciliteiten tegen redelijke en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking stellen van aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten met het oog op het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten, behalve wanneer dat niet noodzakelijk is om daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen op basis van de verzamelde feiten en de beoordeling van de markt door de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie.
ARTIKEL 10.57
Schaarse middelen
1. Elke Partij ziet erop toe dat de toewijzing en verlening van gebruiksrechten voor schaarse middelen, met inbegrip van radiofrequentiespectrum, nummers en doorgangsrechten, geschiedt met gebruikmaking van procedures die objectief, tijdig, transparant en niet-discriminerend zijn en die aanvragen voor het gebruik van die schaarse middelen niet ontmoedigen.
2.
Elke Partij tracht rekening te houden met het algemeen belang, met inbegrip van de bevordering van de mededinging, en te vertrouwen op marktgebaseerde benaderingen, met inbegrip van mechanismen zoals veilingen, bij de toewijzing en verlening van gebruiksrechten voor radiofrequentiespectrum voor openbare telecommunicatiediensten.
3. Elke Partij ziet erop toe dat het huidige gebruik van toegewezen frequentiebanden algemeen bekend wordt gemaakt, maar een gedetailleerde vermelding van radiospectra die voor specifiek gebruik door de overheid zijn toegewezen, is niet vereist.
4. Maatregelen van een Partij voor de toewijzing en toekenning van spectra en voor het beheer van de frequenties, zijn niet per definitie in strijd met de artikelen 10.5 (Markttoegang) en 10.14 (Markttoegang). Elke Partij behoudt het recht maatregelen voor het vaststellen en toepassen van spectra en frequenties te treffen die tot gevolg kunnen hebben dat het aantal aanbieders van elektronische-communicatiediensten wordt beperkt, op voorwaarde dat dat geschiedt op een manier die overeenstemt met deze overeenkomst. Dat recht omvat de mogelijkheid om frequentiebanden toe te wijzen, rekening houdend met bestaande en toekomstige behoeften en spectrumbeschikbaarheid.
ARTIKEL 10.58
Universele dienst
1. Elke Partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij wenst te handhaven en te beslissen over het toepassingsgebied en de uitvoering ervan.
2.
Elke Partij beheert de universeledienstverplichtingen op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze, die neutraal is ten aanzien van de mededinging en niet belastender is dan nodig voor het soort universele dienst dat door de Partij is gedefinieerd.
3. Indien een Partij een aanbieder van een universele dienst aanwijst, doet zij dit op een efficiënte, transparante en niet-discriminerende wijze die openstaat voor alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.
4. Indien een Partij besluit een aanbieder van een universele dienst te compenseren, ziet zij erop toe dat die compensatie niet hoger is dan de nettokosten die door de universeledienstverplichting worden veroorzaakt.
ARTIKEL 10.59
Nummerportabiliteit
Elke Partij ziet erop toe voor dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten nummerportabiliteit aanbieden tegen redelijke voorwaarden.
ARTIKEL 10.60
Vertrouwelijkheid van informatie
1. Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders die bij onderhandelingen over regelingen op grond van de artikelen 10.51 (Interconnectie), 10.52 (Toegang en gebruik), 10.55 (Interconnectie met grote aanbieders) en 10.56 (Toegang tot essentiële faciliteiten van grote aanbieders) informatie van een andere aanbieder ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt en de vertrouwelijkheid van de doorgegeven of opgeslagen informatie te allen tijde eerbiedigen 54 .
2. Elke Partij neemt of handhaaft maatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van communicatie en daarmee verband houdende verkeersgegevens die bij het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten worden doorgegeven, op een wijze die niet-discriminerend is en de levering van telecommunicatiediensten niet onnodig beperkt.
ARTIKEL 10.61
Connectiviteit op het gebied van telecommunicatie
De Partijen erkennen het belang van de beschikbaarheid en het gebruik van netwerken met zeer hoge capaciteit en van hoogwaardige telecommunicatiediensten, ook in landelijke en afgelegen gebieden, als middel om personen en bedrijven in staat te stellen toegang te krijgen tot de voordelen van handel.
ONDERAFDELING 5
FINANCIËLE DIENSTEN
ARTIKEL 10.62
Toepassingsgebied
1. Deze onderafdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de verlening van financiële diensten. Deze onderafdeling is niet van toepassing op de niet-conforme aspecten van maatregelen die zijn vastgesteld of die worden gehandhaafd in de zin van artikel 10.10 (Niet-conforme maatregelen) of 10.18 (Niet-conforme maatregelen).
2. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder “een activiteit verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag” als bedoeld in artikel 10.3 (Definities), punt a), verstaan:
a) een activiteit van een centrale bank, monetaire autoriteit of andere openbare entiteit voor de uitvoering van het monetaire of wisselkoersbeleid;
b) een activiteit in het kader van een wettelijk stelsel van sociale zekerheid of een wettelijke pensioenregeling, en
c) andere activiteiten die door een openbare entiteit worden verricht voor rekening of met de garantie of met gebruikmaking van de financiële middelen van de Partij of haar openbare entiteiten.
3.
Voor de toepassing van artikel 10.3 (Definities), punt m), geldt dat wanneer een Partij toestaat dat een in lid 2, punt b) of c), genoemde activiteiten door zijn verleners van financiële diensten in mededinging met een openbare entiteit of verlener van financiële diensten wordt uitgevoerd, die activiteiten onder “dienst” vallen.
4. Artikel 10.3 (Definities), punt a), is niet van toepassing op diensten die door deze onderafdeling worden bestreken.
ARTIKEL 10.63
Definities
Voor de toepassing van deze onderafdeling en van de afdelingen B (Liberalisering van investeringen), C (Grensoverschrijdende handel in diensten), D (Toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden) en onderafdeling 1 (Interne regelgeving) van afdeling E (Regelgevingskader) van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “financiële dienst” : elke dienst van financiële aard, aangeboden door een verlener van financiële diensten van een Partij. Financiële diensten omvatten alle verzekeringen en aanverwante diensten en bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen). Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:
i) verzekeringen en daarmee verband houdende diensten:
A) directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):
1) levensverzekering, en
2)
schadeverzekering;
B) herverzekering en retrocessie;
C) verzekeringsbemiddeling, zoals diensten van makelaars en agenten, en
D) hulpdiensten in de verzekeringssector, zoals diensten van adviseurs en actuarissen en diensten in verband met risicobeoordeling en de afwikkeling van claims;
ii) bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen):
A) aanvaarding van deposito’s en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;
B) alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;
C) financiële leasing;
D) alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder creditcards, betaalkaarten, debetkaarten, reischeques en bankwissels;
E) verlenen van garanties en stellen van borgtochten;
F) transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs, op de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:
1) geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten en depositocertificaten);
2) deviezen;
3) derivaten, met inbegrip van termijninstrumenten en opties;
4) wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;
5) verhandelbare effecten, en
6) andere verhandelbare instrumenten en financiële activa, met inbegrip van ongemunt goud en zilver;
G) deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van diensten in verband met die uitgiften;
H) geldmakelaarsdiensten;
I) beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;
J) betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;
K) verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software, en
L) advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot alle bij de onder A) tot en met K) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, en advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en strategieën;
b) “verlener van financiële diensten”: een natuurlijke of rechtspersoon van een Partij die financiële diensten aanbiedt of verleent, met uitzondering van openbare entiteiten;
c) “openbare entiteit”:
i) een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een Partij, of een instantie die eigendom is van een Partij of onder zeggenschap staat van een Partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van entiteiten die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis, of
ii) een particuliere instantie, wanneer die taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld;
d) “nieuwe financiële dienst”: een dienst van financiële aard, met inbegrip van diensten in verband met bestaande of nieuwe producten of de wijze waarop een product wordt geleverd, die niet wordt verleend door verleners van financiële diensten op het grondgebied van de ene Partij, maar die wel wordt verleend op het grondgebied van de andere Partij; en
e) “zelfregulerende organisatie”: elk niet-gouvernementeel orgaan, met inbegrip van effecten- of termijnbeurzen of effecten- of termijnmarkten, verrekenkantoren, andere organisaties of verenigingen dat op grond van de wetgeving of een delegatie van de centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten een regulerende of toezichthoudende bevoegdheid uitoefent ten aanzien van verleners van financiële diensten, voor zover van toepassing.
ARTIKEL 10.64
Prudentiële uitzonderingsbepaling
1. Niets in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een Partij prudentiële maatregelen vaststelt of handhaaft, zoals:
a) de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is, of
b) het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een Partij.
2.
Indien dergelijke maatregelen strijdig zijn met de bepalingen van deze overeenkomst, mogen zij niet worden gebruikt om de verbintenissen of verplichtingen van een Partij uit hoofde van deze overeenkomst te ontduiken.
ARTIKEL 10.65
Openbaarmaking van informatie
Geen van de bepalingen van deze Overeenkomst mag zo worden uitgelegd dat zij een Partij ertoe verplicht informatie bekend te maken betreffende de zaken en rekeningen van individuele klanten of vertrouwelijke of gepatenteerde informatie die in het bezit is van openbare entiteiten.
ARTIKEL 10.66
Internationale normen
1. Elke Partij streeft ernaar dat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude en -ontwijking in de financiëledienstensector op haar grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Tot die internationaal overeengekomen normen behoren de normen die zijn aangenomen door de G20, de Raad voor financiële stabiliteit, het Bazels Comité voor bankentoezicht en met name het “Core Principle for Effective Banking Supervision”, de “International Association of Insurance Supervisors” en met name haar “Insurance Core Principles”, de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders en met name haar “Objectives and Principles of Securities Regulation”, de “Financial Action Task Force” en het “Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes”.
2.
De Partijen streven ernaar samen te werken en informatie uit te wisselen over de ontwikkeling van internationale normen.
ARTIKEL 10.67
Financiële diensten die nieuw zijn op het grondgebied van een Partij
1. Elke Partij staat op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten van de andere Partij toe nieuwe financiële diensten te verlenen waarvoor de Partij haar eigen verleners van financiële diensten overeenkomstig haar interne wetgeving onder soortgelijke omstandigheden toestemming zou geven, tenzij de introductie van de nieuwe financiële dienst tot de vaststelling van nieuwe wetgeving of een wetswijziging noodzaakt. Dat geldt niet voor filialen van financiëledienstverleners van de andere Partij die op het grondgebied van een Partij gevestigd zijn.
2. Een Partij kan de institutionele en rechtsvorm vaststellen waarin de dienst kan worden verleend en kan de betrokken dienstverlening aan een vergunningsplicht onderwerpen. Wanneer een vergunning vereist is, wordt hieromtrent binnen een redelijke termijn een besluit genomen en een vergunning kan uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen.
ARTIKEL 10.68
Zelfregulerende organisaties
Indien een Partij lidmaatschap van, deelname aan of toegang tot een zelfregulerende organisatie vereist opdat verleners van financiële diensten van de andere Partij financiële diensten op of naar het grondgebied van de eerstgenoemde Partij kunnen verlenen, ziet de Partij erop toe dat de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 10.6 (Nationale behandeling), 10.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 10.16 (Nationale behandeling) en 10.17 (Meestbegunstigingsbehandeling) door die zelfregulerende organisatie worden nageleefd.
ARTIKEL 10.69
Clearing- en betalingssystemen
Onder voorwaarden van nationale behandeling verschaft elke Partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten van de andere Partij toegang tot verrekenings- en betalingssystemen van openbare entiteiten, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel verleent geen toegang tot de kredietfaciliteiten in laatste instantie van de Partij.
ONDERAFDELING 6
INTERNATIONALE ZEEVERVOERSDIENSTEN
ARTIKEL 10.70
Toepassingsgebied en definities
1. Deze onderafdeling bevat de beginselen van het regelgevingskader voor de verlening van internationale zeevervoerdiensten op grond van de afdelingen B (Liberalisering van investeringen), C (Grensoverschrijdende handel in diensten) en D (Toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden) van dit hoofdstuk, en is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor handel in internationale zeevervoerdiensten. Deze onderafdeling is niet van toepassing op de niet-conforme aspecten van maatregelen die zijn vastgesteld of die worden gehandhaafd in de zin van artikel 10.10 (Niet-conforme maatregelen) of 10.18 (Niet-conforme maatregelen).
2. Voor de toepassing van deze onderafdeling en de afdelingen B (Liberalisering van investeringen), C (Grensoverschrijdende handel in diensten) en D (Toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden) van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “diensten in verband met de opslag van containers”: de opslag van containers op haventerreinen of verder landinwaarts, om deze te laden of te lossen, te repareren en gereed te maken voor verzending;
b) “in- en uitklaring”: de afhandeling van douaneformaliteiten namens een derde met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of deze dienst de hoofdactiviteit van de dienstverlener is of een gebruikelijke aanvulling op diens hoofdactiviteit;
c) “vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer”: het vervoer van vracht met behulp van meer dan één wijze van vervoer en dat een internationaal traject over zee omvat, met een enkel vervoersdocument;
d) “feederdiensten”: het voorafgaande en verder vervoer over zee van internationale vracht, met inbegrip van containervervoer, bulk- en droge of vloeibare bulkgoederen, tussen havens op het grondgebied van een Partij, mits die internationale vracht onderweg is, dat wil zeggen naar een bestemming of afkomstig is uit een laadhaven buiten het grondgebied van die Partij;
e) “expediteursdiensten”: de activiteit waarbij namens een verzender de verscheping wordt georganiseerd en gevolgd, door vervoersdiensten en aanverwante diensten te contracteren, documenten op te stellen en bedrijfsinformatie te verschaffen;
f) “internationale vracht”: vracht die wordt vervoerd tussen een haven van een Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, of tussen havens van verschillende lidstaten;
g) “internationale zeevervoersdiensten”: het vervoer van passagiers of vracht door zeeschepen tussen een haven van de ene Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, met inbegrip van het rechtstreeks sluiten van contracten met aanbieders van andere vervoersdiensten, teneinde het vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer onder één vervoersdocument te dekken, maar niet het recht om die andere vervoersdiensten te verlenen;
h) “diensten van scheepsagenten”: activiteiten waarbij de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent worden behartigd voor de volgende doeleinden:
i) marketing en verkoop van zeevervoer- en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie,
ii) het optreden namens de maatschappijen, het organiseren van de afroep van aanvragen om scheepsruimte of, indien nodig, het overnemen van vracht;
i) “hulpdiensten voor zeevervoer”: behandeling van zeevracht, in- en uitklaring, diensten in verband met de opslag van containers, diensten van scheepsagenten en maritieme expediteursdiensten; en
j) “behandeling van zeevracht”: activiteiten van stuwadoorsbedrijven en terminalexploitanten, maar zonder de directe activiteiten van dokwerkers, wanneer dezen niet door de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zelf in dienst zijn genomen. De hier bedoelde activiteiten omvatten de organisatie van en het toezicht op:
i) het laden of lossen van schepen;
ii) het vastsjorren of losmaken van vracht, en
iii) het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verzending of na lossing.
ARTIKEL 10.71
Verplichtingen
1. Elke Partij draagt zorg voor onbeperkte toegang tot de markten voor internationaal zeevervoer en de internationale zeehandel op commerciële en niet-discriminerende grondslag door:
a) aan schepen die de vlag van de andere Partij voeren of die worden geëxploiteerd door dienstverleners van de andere Partij, een behandeling te verlenen die niet minder gunstig is dan die welke aan haar eigen schepen wordt verleend, onder meer ten aanzien van:
i) haventoegang;
ii) het gebruik van infrastructuur en diensten van havens;
iii) het gebruik van hulpdiensten voor zeevervoer;
iv) daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen, en
v) douanefaciliteiten en de toewijzing van aanlegplaatsen en voorzieningen voor het laden en lossen;
b) toe te staan dat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer van de andere Partij op haar grondgebied een onderneming vestigen en exploiteren onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke zij aan haar eigen dienstverleners toekent;
c) toe te staan dat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer van de andere Partij op redelijke en niet-discriminatoire voorwaarden gebruik kunnen maken van de volgende diensten in haar havens: loodsen; hulp van duw- en sleepboten; bevoorrading; levering van brandstof en water; ophalen en verwerking van afval; kapiteinsdiensten; navigatiehulp; faciliteiten voor noodreparaties; verankering; diensten in verband met aan- en afmeren, en diensten vanaf de wal die essentieel zijn voor het functioneren van een schip, waaronder communicatie, water- en elektriciteitsvoorziening;
d) toe te staan dat verleners van internationale zeevervoersdiensten van de andere Partij, onder voorbehoud van toestemming van de bevoegde autoriteit, indien van toepassing, lege containers in eigendom of geleased, die niet tegen betaling als vracht worden vervoerd, tussen havens van Nieuw Zeeland of tussen havens van een lidstaat kunnen herplaatsen, en
e) toe te staan dat verleners van internationale zeevervoersdiensten van de andere Partij feederdiensten verlenen tussen havens van Nieuw Zeeland of tussen havens van een lidstaat, onder voorbehoud van de toestemming van de bevoegde autoriteit, indien van toepassing.
2. De Partijen verbinden zich ertoe bij de toepassing van lid 1, punten a) en b):
a) in toekomstige overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen op te nemen met betrekking tot internationale zeevervoerdiensten, met inbegrip van het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnverkeer;
b) binnen een redelijke termijn bestaande vrachtverdelingsregelingen als bedoeld in punt a), die in eerdere overeenkomsten bestonden, te beëindigen, en
c) geen administratieve, technische of andere maatregelen vast te stellen of te handhaven die een verkapte beperking zouden kunnen vormen of die willekeurige of ongerechtvaardigde discriminerende gevolgen zouden kunnen hebben voor het vrij verrichten van diensten in het internationale zeevervoer, in soortgelijke omstandigheden.
HOOFDSTUK 11
KAPITAALVERKEER, BETALINGEN EN OVERMAKINGEN
ARTIKEL 11.1
Betalingen en overmakingen
Elke Partij staat in vrij converteerbare valuta en in overeenstemming met de Artikelen der Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds alle betalingen en overmakingen toe in verband met transacties op de lopende rekening van de betalingsbalans die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen.
ARTIKEL 11.2
Kapitaalverkeer
Elke Partij staat met betrekking tot verrichtingen op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans het vrije verkeer van kapitaal toe met het oog op de liberalisering van investeringen en andere transacties als bedoeld in hoofdstuk 10 (Liberalisering van investeringen en handel in diensten).
ARTIKEL 11.3
Toepassing van wet- en regelgeving met betrekking tot kapitaalverkeer, betalingen en overmakingen
1. De artikelen 11.1 (Betalingen en overmakingen) en 11.2 (Kapitaalverkeer) kunnen niet aldus worden uitgelegd dat zij een Partij beletten om haar wet- en regelgeving toe te passen met betrekking tot:
a) faillissement, insolventie of bescherming van de rechten van crediteuren;
b) de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten, derivaten zoals futures of opties, of andere financiële instrumenten;
c) financiële verslaglegging of registratie van kapitaalstromen, betalingen of overmakingen waar noodzakelijk ter ondersteuning van de rechtshandhavings- of de financiële-regelgevingsautoriteiten;
d) overtredingen of misdrijven, misleidende of frauduleuze praktijken;
e) waarborgen dat wordt voldaan aan beschikkingen of uitspraken in gerechtelijke of administratieve procedures, of
f) socialezekerheidsregelingen, wettelijke pensioenregelingen of verplichte spaarregelingen.
2. Een partij past de in lid 1 bedoelde wet- en regelgeving niet op willekeurige of discriminerende wijze toe of op een wijze die een verkapte beperking van kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen zou vormen.
HOOFDSTUK 12
DIGITALE HANDEL
AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 12.1
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij die de handel langs elektronische weg beïnvloeden.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a) audiovisuele diensten;
b) informatie die door of namens een Partij wordt gehouden of verwerkt, of maatregelen met betrekking tot dergelijke informatie, met inbegrip van maatregelen in verband met het verzamelen ervan, en
c) door Nieuw-Zeeland vastgestelde of gehandhaafde maatregelen die het noodzakelijk acht ter bescherming of bevordering van de rechten, belangen, plichten en verantwoordelijkheden van Māori 55 met betrekking tot aangelegenheden die onder dit hoofdstuk vallen, waaronder maatregelen ter nakoming van de verplichtingen van Nieuw-Zeeland uit hoofde van het Verdrag van Waitangi/te Tiriti o Waitangi, mits dergelijke maatregelen niet worden gebruikt als middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie van personen van de andere Partij of als verkapte beperking van de handel die langs elektronische weg mogelijk wordt gemaakt. Hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) is niet van toepassing op de interpretatie van het Verdrag van Waitangi/te Tiriti o Waitangi, met inbegrip van de aard van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen.
ARTIKEL 12.2
Definities
1. Op dit hoofdstuk zijn de definities van artikel 10.3 (Definities) van hoofdstuk 10 (Liberalisering van investeringen en handel in diensten) van toepassing.
2.
De definitie van “openbare telecommunicatiedienst” in artikel 10.47 (Definities), punt i), is van toepassing op dit hoofdstuk.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “consument”: iedere natuurlijke persoon die voor andere dan professionele doeleinden gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst;
b) “digitale aanbesteding”: aanbesteding langs elektronische weg;
c) “directmarketingcommunicatie”: elke vorm van commerciële reclame waarbij een persoon via een openbare telecommunicatiedienst rechtstreeks aan een gebruiker marketingboodschappen meedeelt, met inbegrip van elektronische post, tekst en multimediaberichten (SMS en MMS);
d) “elektronische authenticatie”: een elektronisch verificatieproces dat of een verificatiehandeling die de bevestiging mogelijk maakt van:
i) de elektronische identificatie van een persoon; of
ii) de herkomst en integriteit van gegevens in elektronische vorm;
e) “elektronische facturering” of “e-facturering”: de geautomatiseerde opstelling, uitwisseling en verwerking van facturen tussen leveranciers en afnemers in een gestructureerd digitaal formaat;
f) “elektronisch zegel”: door een rechtspersoon gebruikte gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm en die worden gebruikt om de oorsprong en integriteit van die andere gegevens te waarborgen;
g) “elektronische handtekening”: gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm die:
i) kunnen worden gebruikt om de ondertekenaar te identificeren ten opzichte van de andere gegevens in elektronische vorm, en
ii) door een ondertekenaar worden gebruikt om zich akkoord te verklaren met de andere gegevens in elektronische vorm 56 ;
h) “internettoegangsdienst”: een openbare telecommunicatiedienst die toegang tot het internet biedt en derhalve connectiviteit met vrijwel alle eindpunten van het internet, ongeacht de gebruikte netwerktechnologie en eindapparatuur;
i) “persoonsgegevens”: informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
j) “handelsadministratiedocument”: een door een Partij afgegeven of gecontroleerd formulier dat in verband met de in- of uitvoer van goederen moet worden ingevuld door of voor een importeur of exporteur, en
k) “gebruiker”: een persoon die gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst.
ARTIKEL 12.3
Recht om regelgeving vast te stellen
De Partijen herbevestigen het recht van elke Partij om op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten, sociale diensten, openbaar onderwijs, veiligheid, het milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, dierenwelzijn, privacy en gegevensbescherming, de bevordering en bescherming van culturele diversiteit en, in het geval van Nieuw-Zeeland, de bevordering en bescherming van de rechten, belangen, plichten en verantwoordelijkheden van de Māori.
AFDELING B
GRENSOVERSCHRIJDENDE GEGEVENSSTROMEN EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
ARTIKEL 12.4
Grensoverschrijdende gegevensstromen
1. De Partijen verbinden zich ertoe grensoverschrijdende gegevensstromen te waarborgen om de handel in de digitale economie te vergemakkelijken, en zij erkennen dat elke Partij haar eigen wettelijke voorschriften op dit gebied kan hebben.
2.
Daartoe mag een Partij grensoverschrijdende gegevensstromen die tussen de Partijen plaatsvinden in het kader van door dit hoofdstuk bestreken activiteiten, niet beperken door:
a) het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op haar grondgebied te vereisen voor gegevensverwerking, onder meer door het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op te leggen die op het grondgebied van de Partij zijn gecertificeerd of goedgekeurd;
b) de gegevenslokalisatie op haar grondgebied te vereisen;
c) de opslag of verwerking van gegevens op het grondgebied van de andere Partij te verbieden, of
d) de grensoverschrijdende overdracht van gegevens afhankelijk te stellen van het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op haar grondgebied of van vereisten inzake lokalisatie op haar grondgebied.
3. Voor alle duidelijkheid: de Partijen komen overeen dat niets in dit artikel hun belet maatregelen vast te stellen of te handhaven overeenkomstig artikel 25.1 (Algemene uitzonderingen) ter verwezenlijking van de daarin genoemde doelstellingen van overheidsbeleid, die voor de toepassing van dit artikel in voorkomend geval zodanig worden geïnterpreteerd dat rekening wordt gehouden met de evolutieve aard van de digitale technologieën. De vorige zin laat de toepassing van andere uitzonderingen in deze overeenkomst op dit artikel onverlet.
4. De Partijen evalueren de tenuitvoerlegging van dit artikel voortdurend en beoordelen de werking ervan binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, tenzij zij anders overeenkomen. Een Partij kan de andere Partij te allen tijde voorstellen dit artikel te herzien. Een dergelijk verzoek wordt in welwillende overweging genomen.
5.
In het kader van de in lid 4 bedoelde evaluatie en naar aanleiding van de publicatie van het “Wai 2522-rapport” van het Waitangi Tribunal van 19 november 2021, geldt voor Nieuw Zeeland:
a) dat het opnieuw zijn duurzame vermogen bevestigt om de belangen van Māori in het kader van deze overeenkomst te ondersteunen en te bevorderen, en
b) dat het zijn voornemen bevestigt om Māori te betrekken bij het erop toezien dat met betrekking tot de in lid 4 bedoelde evaluatie rekening wordt gehouden met de voortdurende noodzaak voor Nieuw-Zeeland om de Māori te steunen bij de uitoefening van hun rechten en inzake hun belangen, en om zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van het Verdrag van Waitangi/te Tiriti o Waitangi en de beginselen ervan te nemen.
ARTIKEL 12.5
Bescherming van persoonsgegevens en persoonlijke levenssfeer
1. Elke Partij erkent dat de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer een grondrecht is en dat strenge normen in dit verband bijdragen tot het versterken van het vertrouwen van de consument in de digitale handel.
2. Elke Partij kan maatregelen vaststellen of handhaven die zij passend acht om de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer te waarborgen, onder meer door de vaststelling en toepassing van regels inzake de grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens. Niets in deze overeenkomst doet afbreuk aan de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer die door de respectieve maatregelen van de Partijen wordt geboden.
3.
Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van de in lid 2 bedoelde maatregelen die zij vaststelt of handhaaft.
4. Elke Partij publiceert informatie over de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer die zij biedt aan gebruikers van digitale handel, met inbegrip van:
a) welke rechtswegen er openstaan in het geval van een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens of de persoonlijke levenssfeer als gevolg van digitale handel, en
b) richtsnoeren en andere informatie over de naleving door bedrijven van de toepasselijke wettelijke voorschriften ter bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.
AFDELING C
BIJZONDERE BEPALINGEN
ARTIKEL 12.6
Douanerechten op elektronische transmissies
1. Een Partij heft geen douanerechten op elektronische transmissies tussen een persoon van de ene Partij en een persoon van de andere Partij.
2.
Voor alle duidelijkheid: lid 1 belet een Partij niet interne belastingen, vergoedingen of andere heffingen op elektronische transmissies op te leggen, mits deze belastingen, vergoedingen of heffingen worden opgelegd op een wijze die in overeenstemming is met deze overeenkomst.
ARTIKEL 12.7
Geen voorafgaande vergunning
1. De Partijen streven ernaar om geen voorafgaande vergunning of een ander vereiste met gelijke werking als voorwaarde te stellen voor het verlenen van diensten langs elektronische weg.
2. Lid 1 doet geen afbreuk aan vergunningstelsels die niet specifiek en uitsluitend betrekking hebben op langs elektronische weg verleende diensten, en aan regels op het gebied van de telecommunicatie.
ARTIKEL 12.8
Sluiting van contracten langs elektronische weg
Tenzij in haar wet- en regelgeving anders is bepaald, ziet elke Partij erop toe dat:
a) contracten langs elektronische weg kunnen worden gesloten;
b) aan overeenkomsten niet hun rechtskracht, geldigheid of uitvoerbaarheid wordt ontnomen louter op grond van het feit dat de overeenkomst langs elektronische weg is gesloten, en
c) er geen andere belemmeringen voor het gebruik van elektronische overeenkomsten in het leven worden geroepen of in stand worden gehouden.
ARTIKEL 12.9
Elektronische authenticatie
1. Een Partij ontkent niet het rechtsgevolg of de toelaatbaarheid als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures van een elektronisch document, een elektronische handtekening, een elektronisch zegel of de authenticatiegegevens die het resultaat zijn van elektronische authenticatie, louter op grond van het feit dat deze in elektronische vorm zijn, tenzij er sprake is van in omstandigheden ten aanzien waarvan er in haar wet- en regelgeving anders is bepaald,
2. Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van maatregelen die:
a) Partijen bij een elektronische transactie verbieden om onderling de meest geschikte elektronische authenticatiemethode voor hun elektronische transactie te bepalen, of
b) verhinderen dat Partijen bij een elektronische transactie aan gerechtelijke en administratieve instanties kunnen aantonen dat het gebruik van elektronische authenticatie bij die transactie aan de toepasselijke wettelijke vereisten voldoet.
3.
Niettegenstaande lid 2 kan een Partij eisen dat voor een bepaalde categorie elektronische transacties de methode van elektronische authenticatie:
a) wordt gecertificeerd door een overeenkomstig haar wetgeving geaccrediteerde autoriteit, of
b) voldoet aan bepaalde objectieve, transparante en niet-discriminerende prestatienormen die uitsluitend betrekking hebben op de specifieke kenmerken van de betrokken categorie elektronische transacties.
4. Voor zover in haar wet- of regelgeving bepaald, past een Partij de leden 1 tot en met 3 toe op andere elektronische processen of middelen om elektronische transacties te vergemakkelijken of mogelijk te maken, zoals elektronische tijdstempels of diensten voor elektronisch aangetekende bezorging.
ARTIKEL 12.10
Elektronische facturering
1. De Partijen erkennen het belang van normen voor e-facturering als een essentieel element van digitale aanbestedingssystemen ter ondersteuning van de interoperabiliteit en de digitale handel, en erkennen dat dergelijke systemen ook kunnen worden gebruikt voor elektronische transacties tussen bedrijven onderling en tussen ondernemingen en consumenten.
2. Elke Partij ziet erop toe dat de uitvoering van maatregelen in verband met e-facturering binnen haar jurisdictie zodanig is dat deze de grensoverschrijdende interoperabiliteit ondersteunt. Bij de ontwikkeling van maatregelen in verband met e-facturering houdt elke Partij, indien passend, rekening met internationale kaderregelingen, richtsnoeren of aanbevelingen, voor zover deze bestaan.
3.
De Partijen streven ernaar beste praktijken met betrekking tot e-facturering en digitale aanbestedingssystemen uit te wisselen.
ARTIKEL 12.11
Overdracht van of toegang tot broncode
1. De Partijen erkennen het toenemende sociale en economische belang van het gebruik van digitale technologieën en het belang van de veilige en verantwoorde ontwikkeling en het veilige gebruik van dergelijke technologieën, onder meer met betrekking tot broncodes van software, om het publiek vertrouwen te bevorderen.
2. Een Partij verlangt geen overdracht van of toegang tot de broncode van software die eigendom is van een persoon van de andere Partij, als voorwaarde voor de invoer, uitvoer, distributie, verkoop of het gebruik van dergelijke software of van producten die dergelijke software bevatten, in of vanaf haar grondgebied 57 .
3. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat lid 2:
a) niet van toepassing is op de vrijwillige overdracht van of het verlenen van toegang tot een broncode of software op commerciële basis door een persoon van de andere Partij, bijvoorbeeld in het kader van een overheidsopdracht of een contract waarover vrij onderhandeld is. en
b) geen afbreuk doet aan het recht van regelgevende, bestuursrechtelijke, rechtshandhavings- of gerechtelijke instanties van een Partij om te eisen dat de broncode van software wordt gewijzigd om te voldoen aan haar wet- en regelgeving die strookt met deze overeenkomst.
4. Niets in dit artikel doet afbreuk aan:
a) het recht van regelgevende instanties, rechtshandhavings-, gerechtelijke of conformiteitsbeoordelingsinstanties van een Partij om toegang te krijgen tot broncodes van software, hetzij vóór of na invoer, uitvoer, distributie, verkoop of gebruik, met het oog op inspectie of onderzoek, handhavingsmaatregelen of gerechtelijke procedures, teneinde vast te stellen of haar wet- en regelgeving, met inbegrip van die met betrekking tot non-discriminatie en het voorkomen van vooringenomenheid, wordt nageleefd, met inachtneming van waarborgen tegen ongeoorloofde openbaarmaking;
b) de eisen van een mededingingsautoriteit of een ander relevant orgaan van een Partij om een inbreuk op het mededingingsrecht te verhelpen;
c) de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, of
d) het recht van een Partij om maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 14.1 (Opname van een aantal bepalingen van de GPA), lid 2, punt a), op grond waarvan artikel III van de GPA mutatis mutandis in deze overeenkomst wordt opgenomen en er deel van uitmaakt.
ARTIKEL 12.12
Online consumentenvertrouwen
1. Gezien het belang van het versterken van het vertrouwen van de consument in de digitale handel stelt elke Partij maatregelen vast of handhaaft zij deze om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van consumenten die betrokken zijn bij transacties in elektronische handel, met inbegrip van maatregelen die:
a) frauduleuze en bedrieglijke handelspraktijken, met inbegrip van misleidende handelspraktijken, verbieden;
b) van leveranciers van goederen en diensten verlangen dat zij te goeder trouw handelen en zich houden aan eerlijke handelspraktijken, onder meer door de rechten van consumenten met betrekking tot ongevraagde goederen en diensten te eerbiedigen, en
c) consumenten toegang verlenen tot verhaal voor inbreuken op hun rechten, met inbegrip van een recht op verhaal in gevallen waarin goederen of diensten worden betaald en niet worden geleverd of verleend zoals overeengekomen.
2. Elke Partij biedt consumenten die elektronische handelstransacties verrichten een niveau van bescherming dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van bescherming dat op grond van haar wet- en regelgeving en beleid wordt geboden aan consumenten van handel die met niet-elektronische middelen wordt verricht.
3. De Partijen erkennen dat het belangrijk is dat hun instanties voor consumentenbescherming of andere relevante organen passende handhavingsbevoegdheden krijgen en dat samenwerking tussen hun instanties voor consumentenbescherming of andere relevante organen belangrijk is om consumenten te beschermen en het online consumentenvertrouwen te vergroten.
4.
De Partijen erkennen de voordelen van mechanismen om de afwikkeling van vorderingen in verband met grensoverschrijdende elektronische handelstransacties te vergemakkelijken. Daartoe onderzoeken de Partijen mogelijkheden om dergelijke mechanismen beschikbaar te stellen voor grensoverschrijdende elektronische handelstransacties onderling.
ARTIKEL 12.13
Ongevraagde directmarketingberichten
1. Elke Partij neemt maatregelen of handhaaft maatregelen om de doeltreffende bescherming van gebruikers tegen ongevraagde directmarketingberichten te waarborgen.
2. Elke Partij ziet erop toe dat directmarketingberichten niet worden verzonden naar gebruikers die natuurlijke personen zijn, tenzij zij toestemming hebben gegeven om dergelijke mededelingen te ontvangen. Toestemming wordt gedefinieerd overeenkomstig de wetgeving van elke Partij.
3. Niettegenstaande lid 2 staat elke Partij personen die, in overeenstemming met het recht in die Partij, de contactgegevens van een gebruiker in het kader van de levering van goederen of diensten verzamelen, toe directmarketingberichten naar die gebruiker te sturen voor hun eigen soortgelijke goederen of diensten.
4. Elke Partij ziet erop toe dat directmarketingberichten duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, duidelijk onthullen namens wie zij worden verstuurd en de nodige informatie bevatten om gebruikers in staat te stellen kosteloos en op elk moment om stopzetting te verzoeken.
5.
Elke Partij biedt gebruikers toegang tot rechtsmiddelen tegen aanbieders van directmarketingcommunicatie die niet voldoen aan de op grond van de leden 1 tot en met 4 vastgestelde of gehandhaafde maatregelen.
ARTIKEL 12.14
Samenwerking inzake regelgevingsaangelegenheden met betrekking tot digitale handel
1. De Partijen wisselen informatie uit over de volgende regelgevingsaangelegenheden in de context van digitale handel:
a) de erkenning en facilitering van interoperabele elektronische vertrouwens- en authenticatiediensten;
b) de behandeling van directmarketingberichten;
c) de bescherming van consumenten online, met inbegrip van rechtsmiddelen voor consumenten en manieren om bij te dragen aan het consumentenvertrouwen;
d) de uitdagingen voor kmo’s bij het gebruik van elektronische handel;
e) e-bestuur, en
f) andere aangelegenheden die relevant zijn voor de ontwikkeling van de digitale handel.
2.
Voor alle duidelijkheid : lid 1 is niet van toepassing op de regels en waarborgen van een Partij voor de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, die inzake de grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens daaronder begrepen.
3. De Partijen werken waar passend samen en nemen actief deel aan internationale fora voor het bevorderen van de ontwikkeling van de digitale handel.
4. De Partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van cyberbeveiligingsaangelegenheden die relevant zijn voor de digitale handel.
ARTIKEL 12.15
Papierloze handel
1. Met het oog op de totstandbrenging van een papierloze grensomgeving voor de handel in goederen erkennen de Partijen het belang van het schrappen van papieren formulieren en documenten die nodig zijn voor de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen. Daartoe worden de Partijen aangemoedigd om, indien passend, papieren formulieren en documenten af te schaffen en over te stappen op het gebruik van formulieren en documenten in op gegevens gebaseerde formaten.
2. Elke Partij streeft ernaar handelsadministratiedocumenten die zij afgeeft of controleert, of die in het kader van het normale handelsverkeer vereist zijn, in elektronische vorm ter beschikking van het publiek te stellen. Voor de toepassing van dit lid omvat de term “elektronisch formaat” formaten die geschikt zijn voor geautomatiseerde interpretatie en elektronische verwerking zonder menselijke tussenkomst, alsmede gedigitaliseerde beelden en formulieren.
3.
Elke Partij streeft ernaar de elektronische versies van handelsadministratiedocumenten als het juridische equivalent van papieren versies van handelsadministratiedocumenten te aanvaarden.
4. De Partijen streven ernaar bilateraal en in internationale fora samen te werken om de aanvaarding van elektronische versies van handelsadministratiedocumenten te bevorderen.
5. Bij de ontwikkeling van initiatieven die voorzien in gebruikmaking van papierloze handel, streeft elke Partij ernaar rekening te houden met de door internationale organisaties overeengekomen methoden.
ARTIKEL 12.16
Open internettoegang
De Partijen erkennen de voordelen van gebruikers op hun respectieve grondgebied, met inachtneming van het toepasselijke beleid, de wet- en regelgeving van elke Partij, die:
a) toegang kunnen hebben tot via het internet beschikbare diensten en toepassingen van hun keuze, deze kunnen verspreiden en gebruiken, onder voorbehoud dat er sprake is van redelijk netwerkbeheer dat het verkeer niet om commerciële redenen blokkeert of vertraagt;
b) apparaten van hun keuze kunnen verbinden met het internet, mits dergelijke apparaten het netwerk niet schaden, en
c) toegang kunnen hebben tot informatie over de netwerkbeheerpraktijken van hun aanbieder van internettoegangsdiensten.
HOOFDSTUK 13
ENERGIE EN GRONDSTOFFEN
ARTIKEL 13.1
Doelstellingen
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn de handel en investeringen tussen de Partijen te bevorderen om de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen en de duurzame productie van grondstoffen te bevorderen, te ontwikkelen en te vergroten, onder meer door het gebruik van groene technologieën.
ARTIKEL 13.2
Beginselen
1. Elke Partij behoudt het soevereine recht om te bepalen of gebieden binnen haar grondgebied, alsmede binnen haar archipel- en territoriale wateren, haar exclusieve economische zone en haar continentale plat beschikbaar zijn voor exploratie in verband met en productie van energiegoederen en grondstoffen.
2.
Elke Partij behoudt haar recht om maatregelen vast te stellen, te handhaven en uit te voeren die noodzakelijk zijn om de levering van energiegoederen en grondstoffen veilig te stellen en die stroken met deze overeenkomst.
ARTIKEL 13.3
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “vergunning”: de toestemming, licentie, concessie of een soortgelijk administratief of contractueel instrument waarmee de bevoegde autoriteit van een Partij een entiteit het recht toekent om op haar grondgebied een bepaalde economische activiteit uit te oefenen;
b) “balancering”: acties en processen in alle tijdsbestekken waarmee de netwerkbeheerders er voortdurend op toezien dat de systeemfrequentie binnen een vooraf gedefinieerd stabiliteitsbereik blijft en dat er voldoende reserves beschikbaar zijn om de vereiste kwaliteit te garanderen;
c) “energiegoederen”: goederen waaruit energie wordt opgewekt en die worden opgesomd per de overeenkomstige GS-code in bijlage 13 (Lijsten van energiegoederen, koolwaterstoffen en grondstoffen) 58 ;
d) “koolwaterstoffen”: de goederen opgesomd per de overeenkomstige GS-code in bijlage 13 (Lijsten van energiegoederen, koolwaterstoffen en grondstoffen);
e) “grondstoffen”: materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van industriële goederen en die zijn opgesomd per de overeenkomstige GS-code in bijlage 13 (Lijsten van energiegoederen, koolwaterstoffen en grondstoffen) 59 ;
f) “hernieuwbare elektriciteit”: elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen;
g) “hernieuwbare energie”: energie geproduceerd uit zonne-energie, windenergie, waterkracht, geothermische energie, biologische energie, energie uit de oceanen en andere omgevingsbronnen waarbij de oorspronkelijke energiebron hernieuwbaar is;
h) “norm”: norm als omschreven in bijlage 1 bij de TBT-Overeenkomst, en
i) “technisch voorschrift”: technisch voorschrift als omschreven in bijlage 1 bij de TBT-Overeenkomst.
ARTIKEL 13.4
Invoer- en uitvoermonopolies
Een Partij wijst noch invoer- of uitvoermonopolies aan noch handhaaft deze. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder invoer- of uitvoermonopolie verstaan het exclusieve recht of de exclusieve verlening van een machtiging door een Partij aan een entiteit om energiegoederen of grondstoffen uit de andere Partij in te voeren of energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij uit te voeren 60 .
ARTIKEL 13.5
Uitvoerprijzen
De Partijen stellen door middel van maatregelen zoals licenties of eisen inzake minimumprijzen geen hogere prijs vast voor hun uitvoer van energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij dan de prijs die voor dergelijke energiegoederen of grondstoffen in rekening wordt gebracht wanneer zij bestemd zijn voor de binnenlandse markt.
ARTIKEL 13.6
Binnenlandse prijzen
Elke Partij spant zich in om ervoor te zorgen dat de groothandelsprijzen voor elektrische energie en aardgas het werkelijke aanbod en de werkelijke vraag weerspiegelen. Als een Partij beslist om de prijs van de binnenlandse levering van energiegoederen en grondstoffen te reguleren (hierna “gereguleerde prijs” genoemd), mag zij dat alleen doen om een legitieme doelstelling van overheidsbeleid te bereiken, en alleen door een gereguleerde prijs op te leggen die duidelijk gedefinieerd en transparant, alsmede niet-discriminerend en evenredig is.
ARTIKEL 13.7
Vergunning voor exploratie en productie
van energiegoederen en grondstoffen
1. Als een Partij een vergunning verlangt voor de exploratie of productie van koolwaterstoffen, elektriciteit of grondstoffen:
a) verleent zij die vergunning in overeenstemming met de voorwaarden en procedures die zijn uiteengezet in de artikelen 10.33 (Objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid) en 10.34 (Bekendmaking en beschikbare informatie), en
b) zorgt zij voor een transparante procedure voor het toekennen van vergunningen en publiceert zij ten minste het type vergunning en het relevante gebied of deel daarvan, zodat potentieel geïnteresseerde aanvragers aanvragen kunnen indienen.
2. Een Partij kan vergunningen verlenen zonder te voldoen aan de voorwaarden en procedures die zijn neergelegd in artikel 10.34 (Bekendmaking en beschikbare informatie) en in lid 1, punt b), van dit artikel in elk van de volgende gevallen met betrekking tot koolwaterstoffen:
a) het gebied is onderworpen geweest aan een eerdere procedure overeenkomstig artikel 10.34 (Bekendmaking en beschikbare informatie) en lid 1, punt b), van dit artikel, waarbij geen vergunning is verleend;
b) het gebied is permanent beschikbaar voor exploratie of productie, of
c) de verleende vergunning is ingetrokken vóór de vervaldatum ervan.
3. Een Partij kan eisen dat een entiteit waaraan een vergunning is verleend een financiële bijdrage of een bijdrage in natura betaalt 61 . De bijdrage wordt vastgesteld op een wijze die het beheer en het besluitvormingsproces van de entiteit waaraan de vergunning is verleend, niet beïnvloedt.
4. Elke Partij ziet erop toe dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van de redenen voor de afwijzing van zijn aanvraag, zodat de aanvrager een beroeps- of toetsingsprocedure kan inleiden. De beroeps- of toetsingsprocedures worden vooraf openbaar gemaakt.
ARTIKEL 13.8
Milieueffectbeoordeling
1. Elke Partij ziet erop toe dat haar wet- en regelgeving een milieueffectbeoordeling voorschrijft voor activiteiten die verband houden met de productie van energiegoederen of grondstoffen, indien dergelijke activiteiten een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben.
2.
Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde milieueffectbeoordeling zal elke Partij, zoals vereist door haar wet- en regelgeving:
a) erop toezien dat alle belanghebbenden, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties, in een vroeg stadium daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld en een passende termijn krijgen om deel te nemen aan de milieueffectbeoordeling, alsook een passende termijn krijgen om opmerkingen te maken over het milieueffectbeoordelingsrapport;
b) voorafgaand aan het verlenen van een vergunning de bevindingen van de milieueffectbeoordeling met betrekking tot de effecten op het milieu in aanmerking nemen;
c) de resultaten van de milieueffectbeoordeling openbaar beschikbaar maken, en
d) indien passend de aanzienlijke effecten van een project vaststellen en beoordelen ten aanzien van:
i) de bevolking en de menselijke gezondheid;
ii) de biodiversiteit;
iii) land, bodem, water, lucht en klimaat, en
iv) het cultureel erfgoed en het landschap, met inbegrip van de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico’s van zware ongevallen of rampen die relevant zijn voor het betrokken project.
ARTIKEL 13.9
Offshorerisico’s en -veiligheid
1. Elke Partij draagt er zorg voor dat de regelgevende taken die verband houden met veiligheid en milieubescherming inzake offshore-activiteiten met betrekking tot olie en gas, onafhankelijk worden uitgevoerd van de regelgevende taken die verband houden met de economische ontwikkeling en het verlenen van vergunningen inzake offshore-activiteiten met betrekking tot olie en gas, bijvoorbeeld door de instandhouding van afzonderlijke juridische entiteiten.
2. Elke Partij stelt, indien passend, de voorwaarden vast die nodig zijn voor een veilige offshore-exploratie en -productie met betrekking tot olie en gas binnen haar grondgebied, teneinde het mariene milieu en de kustgemeenschappen te beschermen tegen verontreiniging. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op hoge veiligheids- en milieubeschermingsnormen voor offshore-activiteiten met betrekking tot olie en gas.
3. De Partijen werken, in voorkomend geval, samen om internationaal hoge veiligheids- en milieubeschermingsnormen voor offshore-activiteiten met betrekking tot olie en gas te bevorderen door informatie uit te wisselen en de transparantie op het gebied van veiligheid en milieuprestaties te vergroten.
ARTIKEL 13.10
Toegang tot energie-infrastructuur voor producenten van hernieuwbare elektriciteit
1. Onverminderd artikel 13.7 (Vergunning voor exploratie en productie van energiegoederen en grondstoffen) zorgt elke Partij ervoor dat producenten van hernieuwbare elektriciteit op haar grondgebied toegang krijgen tot de elektriciteitstransmissie- en distributie-infrastructuur op haar grondgebied op niet-discriminerende, redelijke en kosteneffectieve voorwaarden binnen een redelijke termijn na indiening van het verzoek om toegang en onder voorwaarden die een betrouwbaar gebruik van die infrastructuur mogelijk maken.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat eigenaars of beheerders van elektriciteitstransmissie-infrastructuur op haar grondgebied de in lid 1 bedoelde voorwaarden bekendmaken en passende maatregelen nemen om de belemmeringen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit tot een minimum te beperken.
3. Elke Partij draagt er zorg voor dat er balanceringsmarkten bestaan waarop producenten van hernieuwbare energie goederen en diensten kunnen aanschaffen onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
4. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria afwijkingen van het recht op toegang tot haar elektriciteitstransmissie-infrastructuur vast te stellen of deze in haar wet- en regelgeving te handhaven, mits dergelijke afwijkingen noodzakelijk zijn om aan een legitieme beleidsdoelstelling te voldoen, zoals de noodzaak de stabiliteit van het elektriciteitssysteem te handhaven.
ARTIKEL 13.11
Regelgevende instantie
Elke Partij richt een onafhankelijke regelgevende instantie of een andere onafhankelijke instantie op of houdt die in stand welke:
a) juridisch en functioneel gescheiden is van, en geen verantwoording verschuldigd is aan:
i) andere autoriteiten, of
ii) exploitanten of entiteiten die de elektriciteitstransmissie- en -distributie-infrastructuur leveren of er toegang tot hebben, en
b) belast is met het binnen een redelijke termijn oplossen van geschillen over passende voorwaarden en tarieven voor de toegang tot en het gebruik van elektriciteitstransmissie- en -distributie-infrastructuur.
ARTIKEL 13.12
Samenwerking inzake normen, technische voorschriften
en conformiteitsbeoordelingsprocedures
1. Overeenkomstig de artikelen 9.5 (Internationale normen) en 9.6 (Normen) bevorderen de Partijen de samenwerking tussen de op hun respectieve grondgebieden gevestigde regelgevende instanties of normalisatie-instellingen op het gebied van energie-efficiëntie en duurzame hernieuwbare energie, teneinde bij te dragen tot een duurzaam energie- en klimaatbeleid.
2. Voor de toepassing van lid 1 streven de Partijen ernaar relevante initiatieven van wederzijds belang vast te stellen met betrekking tot normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot energie-efficiëntie en duurzame hernieuwbare energie.
ARTIKEL 13.13
Onderzoek, ontwikkeling en innovatie
De Partijen bevorderen onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en grondstoffen, en werken indien passend samen, onder meer om:
a) de verspreiding van informatie en beste praktijken inzake vanuit milieuoogpunt verantwoord en economisch efficiënt beleid inzake energiegoederen en grondstoffen, en kosteneffectieve praktijken en technologieën op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en grondstoffen te bevorderen op een wijze die strookt met de passende en doeltreffende bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, en
b) onderzoek, ontwikkeling en toepassing van energie-efficiënte en milieuvriendelijke technologieën, praktijken en processen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en grondstoffen te bevorderen die schadelijke milieueffecten in de gehele keten van energiegoederen en grondstoffen tot een minimum beperken.
ARTIKEL 13.14
Samenwerking inzake energiegoederen en grondstoffen
De Partijen werken, indien passend, samen op het gebied van energiegoederen en grondstoffen met het oog op onder meer:
a) het verminderen of afschaffen van maatregelen die de handel en investeringen in derde landen verstoren en die gevolgen hebben voor energiegoederen en grondstoffen;
b) het coördineren van hun standpunten in internationale fora waar handels- en investeringsvraagstukken met betrekking tot energiegoederen en grondstoffen worden besproken en het bevorderen van internationale programma’s op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en grondstoffen;
c) het bevorderen van de uitwisseling van marktgegevens op het gebied van:
i) energiegoederen, met inbegrip van informatie over de organisatiestructuur van de energiemarkten, de bevordering van nieuwe energietechnologieën en energie-efficiëntie, en
ii) grondstoffen;
d) het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen in overeenstemming met internationale normen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap;
e) het bevorderen van de waarden van verantwoorde inkoop en mijnbouw wereldwijd en het maximaliseren van de bijdrage van hun grondstoffensectoren en aanverwante industriële waardeketens tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;
f) het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling, innovatie en opleiding op relevante gebieden van gemeenschappelijk belang inzake energiegoederen en grondstoffen;
g) het bevorderen van de uitwisseling van informatie en beste praktijken inzake de ontwikkelingen van het binnenlands beleid;
h) het bevorderen van een efficiënt gebruik van hulpbronnen (d.w.z. verbetering van productieprocessen alsmede van duurzaamheid, herstelbaarheid, demontagevriendelijk ontwerp, gemakkelijke herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van goederen), en
i) het bevorderen van hoge internationale veiligheids- en milieubeschermingsnormen voor offshore-activiteiten met betrekking tot olie, gas en mijnbouw door informatie uit te wisselen en de transparantie op het gebied van veiligheid en milieuprestaties te vergroten.
HOOFDSTUK 14
OVERHEIDSOPDRACHTEN
ARTIKEL 14.1
Opneming van een aantal bepalingen van de GPA
1. De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de GPA.
2. De volgende bepalingen van de GPA worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken daarvan integrerend deel uit met betrekking tot overheidsopdrachten die onder bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) vallen:
a) de artikelen I-IV, VI-XV, XVI.1-XVI.3, XVII en XVIII, en
b) de aanhangsels II, III en IV van de GPA, voor zover zij betrekking hebben op elke Partij.
3. Niettegenstaande artikel 1.5, lid 5, (Verhouding tot andere internationale overeenkomsten) worden, indien een van de in lid 2, onder a), bedoelde artikelen van de GPA wordt gewijzigd, die wijzigingen niet automatisch in dit hoofdstuk opgenomen, maar plegen de Partijen overleg met het oog op de eventuele wijziging van dit hoofdstuk.
4.
Voor alle duidelijkheid: verwijzingen naar “onder de overeenkomst vallende opdrachten” (“covered procurement”) in de krachtens lid 2 opgenomen bepalingen moeten worden opgevat als verwijzingen naar opdrachten die onder bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) vallen.
ARTIKEL 14.2
Aanvullende voorschriften
Naast de in artikel 14.1 (Opneming van een aantal bepalingen van de GPA) bedoelde bepalingen zijn de volgende bepalingen van toepassing:
Gebruik van elektronische middelen bij de organisatie van overheidsopdrachten en bekendmaking van aankondigingen
1. Alle aankondigingen met betrekking tot de onder deze overeenkomst vallende opdrachten, met inbegrip van aankondigingen van voorgenomen aanbestedingen, samenvattende aankondigingen, aankondigingen van geplande aanbestedingen en aankondigingen van geplaatste opdrachten:
a) zijn direct op elektronische wijze gratis toegankelijk via een enkel toegangspunt op internet, en
b) kunnen ook in een gepaste papieren vorm worden gepubliceerd.
Het aanbestedingsdossier wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld en de Partijen maken zoveel mogelijk gebruik van elektronische middelen voor het indienen van inschrijvingen.
Registratiesystemen en kwalificatieprocedures
2. Indien een Partij, met inbegrip van haar aanbestedende diensten, of een andere bevoegde instantie krachtens artikel IX, lid 1, van de GPA een registratiesysteem van leveranciers bijhoudt, zorgt zij ervoor dat de informatie over het registratiesysteem langs elektronische weg toegankelijk is en dat belangstellende leveranciers te allen tijde om registratie kunnen verzoeken. Indien een leverancier aan de voorwaarden voor registratie voldoet, wordt hij binnen een redelijke termijn geregistreerd. Indien een leverancier niet aan de voorwaarden voor registratie voldoet, moet hij hierover binnen een redelijke termijn worden geïnformeerd en een schriftelijke motivering ontvangen.
Aanbesteding met voorafgaande selectie
3. Overeenkomstig artikel IX, lid 5, van de GPA mag een aanbestedende dienst die gebruikmaakt van een aanbestedingsprocedure met voorafgaande selectie het aantal leveranciers dat wordt uitgenodigd om een inschrijving in te dienen, niet beperken om daadwerkelijke mededinging te vermijden.
Milieu-, sociale en arbeidsoverwegingen
4. Een Partij kan:
a) aanbestedende diensten toestaan rekening te houden met milieu-, sociale en arbeidsoverwegingen in verband met het voorwerp van de opdracht, op voorwaarde dat deze:
i) niet discriminerend zijn, en
ii) vermeld zijn in de aankondiging van een voorgenomen aanbesteding of in het aanbestedingsdossier;
b) passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat haar eigen en internationale milieu-, arbeids- en sociale wet- en regelgeving, verplichtingen en normen worden nageleefd, mits deze niet discriminerend zijn.
Voorwaarden voor deelname
5. Hoewel een aanbestedende dienst van een Partij bij het bepalen van de voorwaarden voor deelname overeenkomstig artikel VIII.2, punt b), van de GPA eerdere werkervaring mag verlangen wanneer deze van wezenlijk belang is om aan de eisen van de opdracht te kunnen voldoen, stelt zij niet als voorwaarde dat die eerdere werkervaring is opgedaan op het grondgebied van die Partij.
ARTIKEL 14.3
Uitwisseling van statistieken
Elke Partij stelt de andere Partij om de twee jaar bilaterale statistieken over overheidsopdrachten ter beschikking, afhankelijk van de beschikbaarheid ervan in de officiële online systemen voor overheidsopdrachten van elke Partij.
ARTIKEL 14.4
Wijzigingen en rectificaties van het toepassingsgebied
1. Een Partij kan haar verbintenissen in haar afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) wijzigen of rectificeren overeenkomstig de leden 3 tot en met 9 van dit artikel.
2. Indien een wijziging of een rectificatie van de bijlagen van een Partij bij aanhangsel I van de GPA op grond van artikel XIX van de GPA in werking treedt, wordt zij automatisch van kracht en mutatis mutandis van toepassing voor de toepassing van deze overeenkomst.
Wijzigingen
3. Een Partij die voornemens is haar verbintenissen in haar afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) te wijzigen:
a) stelt de andere Partij daarvan schriftelijk in kennis, en
b) stelt in die kennisgeving passende compenserende aanpassingen voor aan de andere Partij om het toepassingsgebied op een niveau te houden dat vergelijkbaar is met dat van vóór de wijziging.
4. Niettegenstaande lid 3, punt b), is een Partij niet verplicht tot compenserende aanpassingen aan de andere Partij als de wijziging betrekking heeft op een entiteit waarover de Partij haar zeggenschap of invloed daadwerkelijk heeft beëindigd.
5.
De andere Partij kan bezwaar maken tegen de in lid 3, bedoelde wijziging als zij betwist dat:
a) een overeenkomstig lid 3, punt b), voorgestelde compenserende aanpassing voldoende is om het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied op een vergelijkbaar niveau te houden, of
b) de wijziging betrekking heeft op een entiteit ten aanzien waarvan de Partij haar zeggenschap of invloed daadwerkelijk heeft beëindigd, zoals bedoeld in lid 4.
De andere Partij maakt binnen 45 dagen na de datum van bezorging van de in lid 3, punt a), bedoelde kennisgeving schriftelijk bezwaar of wordt geacht de compenserende aanpassing of wijziging te hebben aanvaard, ook voor de toepassing van hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting).
Rectificaties
6. De volgende wijzigingen van een afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) worden beschouwd als zuiver formele rectificaties, mits zij geen afbreuk doen aan het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin dit hoofdstuk voorziet:
a) een wijziging van de naam van een entiteit;
b) een fusie van twee of meer in die afdeling vermelde entiteiten, en
c) de splitsing van een in die afdeling vermelde entiteit in twee of meer entiteiten die aan de in dezelfde afdeling vermelde entiteiten worden toegevoegd.
7.
In het geval van voorgestelde rectificaties van de verbintenissen van een Partij in haar afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) stelt de Partij de andere Partij daarvan om de twee jaar in kennis overeenkomstig de kennisgevingscyclus waarin de GPA voorziet.
8. Een Partij kan de andere Partij binnen 45 dagen na de datum van bezorging van de kennisgeving in kennis stellen van een bezwaar tegen een voorgestelde rectificatie. Indien een Partij bezwaar indient, zet zij de redenen uiteen waarom zij van mening is dat de voorgestelde rectificatie geen wijziging is overeenkomstig lid 6 van dit artikel, en beschrijft zij het effect van de voorgenomen rectificatie op het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin deze overeenkomst voorziet. Indien zij binnen 45 dagen na de datum van bezorging van de kennisgeving geen bezwaar heeft ingediend, wordt de Partij geacht met de voorgestelde rectificatie in te stemmen.
Overleg en geschillenbeslechting
9. Indien de andere Partij bezwaar maakt tegen de voorgestelde wijziging of rectificatie trachten de Partijen de kwestie door overleg op te lossen. Indien binnen 60 dagen na de datum van bezorging van het bezwaar geen overeenstemming wordt bereikt, kan de Partij die haar afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) wenst te wijzigen of te rectificeren, de zaak naar geschillenbeslechting verwijzen. De voorgenomen wijziging of rectificatie van de desbetreffende afdeling van bijlage 14 (Verbintenissen inzake toegang tot de markt voor overheidsopdrachten) wordt alleen van kracht wanneer beide Partijen overeenstemming hebben bereikt of op grond van een definitief besluit van een panel voor geschillenbeslechting.
ARTIKEL 14.5
Verdere onderhandelingen
De Partijen treden in onderhandeling over markttoegang om verbeteringen aan te brengen in het toepassingsgebied krachtens onderafdeling 2 (Entiteiten van lagere overheden) en onderafdeling 3 (Overige entiteiten) van afdeling B van bijlage 14 (Lijst van Nieuw-Zeeland) zodra Nieuw-Zeelandse lokale overheden, overheidsdiensten of entiteiten uit de overheidssector ofwel:
a) door Nieuw-Zeeland onder een andere internationale handelsovereenkomst zijn ondergebracht, of
b) de Nieuw-Zeelandse regels inzake overheidsopdrachten 62 moeten volgen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst 63 .
HOOFDSTUK 15
MEDEDINGINGSBELEID
ARTIKEL 15.1
Mededingingsbeginselen
De Partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handels- en investeringsbetrekkingen. De Partijen erkennen dat mededingingsverstorende praktijken en overheidsmaatregelen de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer en investeringen kunnen ondergraven.
ARTIKEL 15.2
Mededingingsneutraliteit
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle ondernemingen, zowel openbare als particuliere.
ARTIKEL 15.3
Economische activiteit
Dit hoofdstuk is op ondernemingen alleen van toepassing voor zover zij een economische activiteit uitoefenen. Voor de toepassing van dit hoofdstuk heeft de term “economische activiteit” betrekking op het aanbieden van goederen of diensten op een markt.
ARTIKEL 15.4
Wetgevingskader
1. Elke Partij stelt mededingingsrecht vast dan wel handhaaft mededingingsrecht dat:
a) van toepassing is op alle ondernemingen;
b) van toepassing is in alle sectoren van de economie 64 , en
c) de volgende praktijken op een doeltreffende manier aanpakt:
i) horizontale en verticale overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en informele samenwerking tussen ondernemingen ter vervanging van de risico’s van mededinging, die tot doel of gevolg hebben het voorkomen, beperken of vervalsen van de mededinging;
ii) misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen, alsmede
iii) concentraties van ondernemingen die doeltreffende mededinging aanzienlijk zouden hinderen, meer bepaald als gevolg van de totstandbrenging of versterking van een machtspositie.
2. De Partijen dragen er zorg voor dat de met de uitvoering van taken van algemeen belang belaste ondernemingen onderworpen zijn aan de in dit hoofdstuk bedoelde regels, voor zover de toepassing van die regels de vervulling, in rechte of in feite, van bepaalde taken van algemeen belang die aan deze ondernemingen zijn opgedragen, niet verhindert. Toegewezen taken van algemeen belang zijn transparant en elke beperking of afwijking van de toepassing van de regels in dit hoofdstuk gaat niet verder dan strikt noodzakelijk is om de toegewezen taken te verwezenlijken.
ARTIKEL 15.5
Uitvoering
1. Elke Partij houdt een operationeel onafhankelijke autoriteit in stand die verantwoordelijk is voor de volledige uitvoering en doeltreffende handhaving van het in artikel 15.4 (Wetgevingskader), lid 1, bedoelde mededingingsrecht en die daartoe toereikend met bevoegdheden en middelen is uitgerust.
2. Elke Partij past haar mededingingsrecht op transparante wijze toe, met inachtneming van de beginselen van procedurele billijkheid, met inbegrip van de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen, met name het recht om te worden gehoord en het recht op rechterlijke toetsing.
3. Elke Partij maakt haar mededingingswetgeving en -regelgeving en alle richtsnoeren die worden gebruikt met betrekking tot de handhaving ervan, met uitzondering van interne operationele procedures, openbaar.
4. Elke Partij zorgt ervoor dat haar mededingingswetgeving en -regelgeving wordt toegepast en gehandhaafd op een wijze die niet leidt tot discriminatie op grond van nationaliteit.
5. Elke Partij zorgt ervoor dat, voordat in een handhavingsprocedure een sanctie of maatregel wordt opgelegd, de verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord en bewijs à decharge te leveren. Elke Partij zorgt er met name voor dat de verweerder een redelijke gelegenheid heeft om het bewijsmateriaal waarop het opleggen van de sanctie of de maatregel is gebaseerd, te onderzoeken en te betwisten.
6.
Onder voorbehoud van eventuele bewerkingen die nodig zijn om vertrouwelijke informatie te beschermen, zorgt elke Partij ervoor dat in een procedure ter handhaving van haar mededingingswetgeving en ‑regelgeving de gronden voor wegens schending van haar mededingingsrecht opgelegde sancties of maatregelen aan de verweerder ter kennis worden gebracht.
7. Elke Partij zorgt ervoor dat de adressaten van een besluit waarbij een sanctie of een maatregel wordt opgelegd wegens schending van haar mededingingsrecht, in de gelegenheid worden gesteld om dat besluit door de rechter te laten toetsen.
ARTIKEL 15.6
Particulier vorderingsrecht
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “particulier vorderingsrecht” verstaan: het recht van een persoon om via een rechtbank of een andere onafhankelijke rechterlijke instantie verhaal te halen, met inbegrip van gerechtelijke, geldelijke of andere maatregelen, voor schade aan het bedrijf of eigendom van die persoon die is veroorzaakt door een schending van het mededingingsrecht van een Partij, hetzij onafhankelijk, hetzij na vaststelling van een schending door de mededingingsautoriteit(en) van de Partij.
2. Erkennend dat een particulier vorderingsrecht een belangrijke aanvulling is op de openbare handhaving van het mededingingsrecht van een Partij, neemt elke Partij wetten of andere maatregelen aan die voorzien in een onafhankelijk particulier vorderingsrecht of handhaaft zij deze.
ARTIKEL 15.7
Samenwerking
1. De Partijen erkennen dat het in hun gemeenschappelijk belang is de samenwerking op het gebied van het mededingingsbeleid en de handhaving van het mededingingsrecht te bevorderen.
2. Om de in lid 1 bedoelde samenwerking te vergemakkelijken, kunnen de mededingingsautoriteiten van de Partijen informatie uitwisselen, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels in de wetgeving van elke Partij.
3. De mededingingsautoriteiten van de Partijen streven ernaar om, waar dit mogelijk en passend is, hun handhavingsactiviteiten met betrekking tot dezelfde of verwante gedragingen of zaken te coördineren.
ARTIKEL 15.8
Niet-toepassing van geschillenbeslechting
Hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) is niet van toepassing op dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK 16
SUBSIDIES
ARTIKEL 16.1
Beginselen
Een Partij kan subsidies verlenen indien dat nodig is voor het bereiken van een doelstelling van het overheidsbeleid. De Partijen erkennen echter dat bepaalde subsidies de goede werking van de markten kunnen verstoren, de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een Partij mag in beginsel geen subsidies verlenen wanneer die negatieve gevolgen voor de mededinging of het handelsverkeer hebben of waarschijnlijk kunnen hebben, of wanneer die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben.
ARTIKEL 16.2
Definities en toepassingsgebied
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder “subsidie” verstaan:
a) een maatregel die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.1 van de SCM-Overeenkomst, ongeacht of de subsidie wordt toegekend aan een onderneming die goederen of diensten levert 65 , en
b) een subsidie overeenkomstig punt a) die specifiek is in de zin van artikel 2 van de SCM-Overeenkomst. Elke subsidie die valt onder het bepaalde in artikel 16.7 (Verboden subsidies) wordt als specifiek aangemerkt.
2. Dit hoofdstuk is op subsidies aan ondernemingen alleen van toepassing voor zover die ondernemingen een economische activiteit 66 uitoefenen. Voor de toepassing van dit hoofdstuk heeft de term “economische activiteit” betrekking op het aanbieden van goederen of diensten op een markt.
3. Dit hoofdstuk is op subsidies aan ondernemingen waaraan een specifieke rol of taak van algemeen belang is toevertrouwd van toepassing voor zover de toepassing van dit hoofdstuk de vervulling van de specifieke aan die ondernemingen toevertrouwde rol of taak van algemeen belang rechtens of feitelijk niet belemmert. Dergelijke specifieke rollen of taken van algemeen belang worden vooraf op transparante wijze toevertrouwd, en elke beperking of afwijking van de toepassing van dit hoofdstuk gaat niet verder dan nodig is om de toevertrouwde rollen of taken van openbaar belang te vervullen. Voor de toepassing van dit lid omvat “specifieke rollen of taken van algemeen belang” ook openbaredienstverplichtingen.
4. De artikelen 16.6 (Overleg) en 16.7 (Verboden subsidies) zijn niet van toepassing op subsidies die worden verleend door subcentrale bestuursniveaus van een Partij. Bij de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk treft elke Partij alle redelijke maatregelen die tot haar beschikking staan om de naleving van dit hoofdstuk door subcentrale bestuursniveaus van die Partij te waarborgen.
5.
De artikelen 16.6 (Overleg) en 16.7 (Verboden subsidies) zijn niet van toepassing op de audiovisuele sector.
6. Artikel 16.7 (Verboden subsidies) is niet van toepassing:
a) op subsidies die worden verleend ter vergoeding van schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere niet-economische buitengewone gebeurtenissen, op voorwaarde dat die subsidies tijdelijk zijn, en
b) op subsidies die worden verleend om te reageren op een nationale of mondiale gezondheids- of economische noodsituatie, op voorwaarde dat die subsidies tijdelijk, gericht en evenredig zijn, rekening houdend met de schade die is veroorzaakt door of voortvloeit uit de noodsituatie.
ARTIKEL 16.3
Verhouding tot de WTO-Overeenkomst
Niets in dit hoofdstuk doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de SCM-Overeenkomst, de Overeenkomst inzake de landbouw, artikel XVI van de GATT 1994 of artikel XV van de GATS.
ARTIKEL 16.4
Visserijsubsidies
Elke Partij onthoudt zich van het verlenen of handhaven van schadelijke visserijsubsidies. De Partijen werken daartoe samen op het gebied van:
a) het verwezenlijken van doelstelling 14.6 van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;
b) het uitvoeren van de WTO-Overeenkomst inzake visserijsubsidies die onder meer subsidies verbiedt die bijdragen aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, en
c) het in het kader van de WTO voortzetten van onderhandelingen voor het aannemen van alomvattende regels met betrekking tot het verbod op bepaalde vormen van visserijsubsidies die bijdragen tot overcapaciteit en overbevissing.
ARTIKEL 16.5
Transparantie
1. Met betrekking tot subsidies die op haar grondgebied worden verleend of gehandhaafd, maakt elke Partij binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en daarna om de twee jaar de volgende informatie transparant:
a) de rechtsgrondslag en het oogmerk van de subsidie;
b) de vorm van de subsidie;
c) het bedrag van de subsidie of het bedrag dat voor de subsidie is begroot, en
d) waar mogelijk, de naam van de ontvanger van de subsidie.
2. Elke Partij voldoet aan de transparantievereisten van lid 1 door:
a) kennisgeving op grond van artikel 25 van de SCM-Overeenkomst;
b) kennisgeving op grond van artikel 18 van de Overeenkomst inzake de landbouw, of
c) publicatie, door of namens de Partij, op een openbaar toegankelijke website.
3. Onverminderd de transparantievereisten van lid 1 kan een Partij (de “verzoekende Partij”) de andere Partij (de “antwoordende Partij”) verzoeken om aanvullende informatie over een door de antwoordende Partij verleende subsidie, met inbegrip van:
a) de rechtsgrondslag en de beleidsdoelstelling of het oogmerk van de subsidie;
b) het totale bedrag of het jaarlijkse bedrag dat voor de subsidie is begroot;
c) waar mogelijk, de naam van de ontvanger van de subsidie;
d) het tijdstip en de duur van de subsidie en alle andere daarvoor geldende termijnen;
e) de subsidiabiliteitseisen;
f) alle maatregelen die zijn genomen om het mogelijke verstorende effect op de mededinging, het handelsverkeer of het milieu te beperken, en
g) alle andere informatie die een beoordeling van de negatieve effecten van de subsidie mogelijk maakt.
4. De antwoordende Partij verstrekt de overeenkomstig lid 3 gevraagde informatie schriftelijk aan de verzoekende Partij, uiterlijk 60 dagen na de datum van indiening van het verzoek. Indien de antwoordende Partij de door de verzoekende Partij gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk niet verstrekt, licht de antwoordende Partij de redenen voor het niet verstrekken van die informatie toe in haar door dit lid vereiste schriftelijke antwoord.
ARTIKEL 16.6
Overleg
1. Indien de verzoekende Partij op enig tijdstip na het indienen van een verzoek om aanvullende informatie ingevolge artikel 16.5 (Transparantie), lid 3, van oordeel is dat een door de antwoordende Partij verleende subsidie haar belangen negatief beïnvloedt of naar verwachting negatief zal beïnvloeden, kan zij aan de antwoordende Partij schriftelijk haar bezorgdheid uiten en om overleg over de kwestie verzoeken. Overleg tussen de Partijen om de geuite zorgen te bespreken vindt plaats binnen zestig dagen na de datum van indiening van het verzoek.
2.
Indien de verzoekende Partij na het in lid 1 bedoelde overleg van mening is dat de subsidie in kwestie haar belangen op onevenredige wijze negatief beïnvloedt of naar verwachting negatief zal beïnvloeden:
a) spant de antwoordende Partij zich in het geval van subsidies aan een onderneming die goederen of diensten levert, ervoor in om eventuele negatieve gevolgen van de subsidie voor de belangen van de verzoekende Partij weg te nemen of tot een minimum te beperken, of
b) neemt de antwoordende Partij in het geval van subsidies die worden verleend met betrekking tot goederen die vallen onder bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw, rekening houdend met de relevante bepalingen van die overeenkomst, de zorgen van de verzoekende Partij met inachtneming van artikel 16.3 (Verhouding tot de WTO-Overeenkomst) welwillend in overweging.
3. Voor de toepassing van lid 2, punt a), doen de Partijen alles wat in hun vermogen ligt om de aangelegenheid op een voor beide Partijen bevredigende wijze op te lossen.
ARTIKEL 16.7
Verboden subsidies
1. De volgende subsidies die een aanzienlijk negatief effect op de handel tussen de partijen hebben of kunnen hebben, zijn verboden:
a) subsidies waarbij een overheid schulden of verplichtingen van bepaalde ondernemingen garandeert zonder dat het bedrag van die schulden of verplichtingen of de duur van die garantie worden beperkt, en
b) subsidies aan een insolvente onderneming, of onderneming waarvoor zonder de subsidie op korte tot middellange termijn insolventie dreigt, indien:
i) er geen geloofwaardig en op realistische veronderstellingen gebaseerd herstructureringsplan is, teneinde de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming binnen een redelijke termijn te herstellen, of
ii) de onderneming, die geen kmo is, niet bijdraagt aan de kosten van de herstructurering.
2. Lid 1, punt b), is niet van toepassing op subsidies die aan ondernemingen worden verstrekt als tijdelijke liquiditeitssteun in de vorm van leninggaranties of leningen gedurende de periode die nodig is om een herstructureringsplan op te stellen. Dergelijke tijdelijke liquiditeitssteun is beperkt tot het bedrag dat nodig is om de onderneming gewoon draaiende te houden. Voor de toepassing van dit lid omvat “tijdelijke liquiditeitssteun in de vorm van leninggaranties of leningen” ook solvabiliteitssteun.
3.
Subsidies die worden verleend om ervoor te zorgen dat een onderneming op ordelijke wijze de markt verlaat, zijn niet verboden.
4. Dit artikel is niet van toepassing op subsidies waarvan de cumulatieve bedragen of begrotingen over een periode van drie opeenvolgende jaren minder dan 160 000 SDR per onderneming bedragen.
ARTIKEL 16.8
Gebruik van subsidies
Elke Partij ziet erop toe dat ondernemingen subsidies alleen gebruiken voor de beleidsdoelstelling waarvoor zij werden verleend.
ARTIKEL 16.9
Niet-toepassing van geschillenbeslechting
Hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) is niet van toepassing op artikel 16.6 (Overleg).
HOOFDSTUK 17
OVERHEIDSONDERNEMINGEN
ARTIKEL 17.1
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies, die een commerciële activiteit ontplooien welke de handel of investeringen tussen de Partijen kan beïnvloeden 67 . Wanneer dergelijke overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies zowel commerciële als niet-commerciële activiteiten ontplooien, vallen alleen de commerciële activiteiten onder dit hoofdstuk.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies op alle bestuursniveaus 68 .
3.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies, indien in een van de voorgaande drie opeenvolgende belastingjaren de jaarlijkse inkomsten uit de commerciële activiteiten van de onderneming minder dan 100 miljoen SDR bedroegen. Gedurende de eerste drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bedraagt die drempel 200 miljoen SDR.
4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op situaties waarin overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies optreden als aanbestedende diensten en opdrachten gunnen voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of met het oog op gebruik bij de vervaardiging van een goed of de verlening van een dienst voor commerciële verkoop 69 .
5. Artikel 17.5 (Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen) en artikel 17.7 (Uitwisseling van informatie) zijn niet van toepassing op een activiteit verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag.
6. Artikel 17.5 (Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen) is niet van toepassing op de financiële diensten die een overheidsonderneming verleent in opdracht van de overheid, indien die verlening van financiële diensten:
a) de uitvoer of invoer ondersteunt, mits die diensten:
i) niet beogen commerciële financiering te vervangen, of
ii) worden aangeboden tegen voorwaarden die niet gunstiger zijn dan die welke voor vergelijkbare financiële diensten kunnen worden verkregen op de commerciële markt, of
b) particuliere investeringen buiten het grondgebied van de Partij ondersteunt, mits die diensten:
i) niet beogen commerciële financiering te vervangen, of
ii) worden aangeboden tegen voorwaarden die niet gunstiger zijn dan die welke voor vergelijkbare financiële diensten kunnen worden verkregen op de commerciële markt, of
c) wordt aangeboden tegen voorwaarden die stroken met de in artikel 17.2 (Definities), punt b), bedoelde Regeling, mits zij valt binnen het toepassingsgebied van de Regeling.
7. Artikel 17.5 (Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen) is niet van toepassing op de dienstensectoren die vallen buiten het toepassingsgebied van hoofdstuk 10 (Liberalisering van investeringen en handel in diensten) zoals gedefinieerd in artikel 10.2 (Toepassingsgebied), lid 3.
8. Artikel 17.5 (Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen) is niet van toepassing voor zover een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of een aangewezen monopolie van een Partij een goed of dienst koopt of verkoopt op grond van:
a) een bestaande niet-conforme maatregel overeenkomstig artikel 10.10 (Niet-conforme maatregelen) die de Partij in stand houdt, handhaaft, hernieuwt of wijzigt, zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 10‑A (Bestaande maatregelen), of
b) een niet-conforme maatregel die de Partij met betrekking tot sectoren, subsectoren of activiteiten vaststelt of handhaaft overeenkomstig artikel 10.10 (Niet-conforme maatregelen), zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 10‑B (Toekomstige maatregelen).
ARTIKEL 17.2
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “een activiteit verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag”: een activiteit die wordt verricht, met inbegrip van diensten die worden verleend, noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers;
b) “Regeling”: de Regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, die is ontwikkeld in het kader van de OESO, of een opvolger daarvan, ongeacht of die is ontwikkeld in het kader van de OESO, die is aanvaard door ten minste twaalf oorspronkelijke leden van de WTO die op 1 januari 1979 deelnamen aan de Regeling;
c) “commerciële activiteit”: een activiteit die een onderneming verricht en die resulteert in de productie van een goed of de verlening van een dienst die op de relevante markt zal worden verkocht in hoeveelheden en tegen prijzen die door de onderneming worden bepaald, en die wordt verricht met een winstoogmerk 70 ;
d) “commerciële overwegingen”: prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, of andere factoren waarmee normaal rekening zou worden gehouden bij de commerciële beslissingen van een particuliere onderneming die in de relevante sector of industrie actief is volgens de beginselen van de markteconomie;
e) “een monopolie aanwijzen”: een monopolie instellen of toestaan, of de werkingssfeer van een monopolie uitbreiden teneinde een nieuw goed of een nieuwe dienst daaronder te laten vallen;
f) “aangewezen monopolie”: een entiteit, met inbegrip van een consortium of een overheidsorgaan, die op de relevante markt op het grondgebied van een Partij is aangewezen als enige aanbieder of enige koper van een goed of dienst; een entiteit waaraan exclusieve intellectuele-eigendomsrechten zijn verleend, valt echter niet onder dit begrip om de enkele reden dat haar dergelijke rechten zijn verleend;
g) “onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend”: een publieke of particuliere onderneming waaraan een Partij in rechte of in feite bijzondere rechten of voorrechten heeft toegekend 71 ; bijzondere rechten of voorrechten worden door een Partij toegekend wanneer zij een aantal ondernemingen die een goed of een dienst mogen verlenen, anders dan op objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria aanwijst of beperkt tot twee of meer, en daardoor de mogelijkheid van een andere onderneming om in hetzelfde geografische gebied en onder substantieel dezelfde voorwaarden hetzelfde goed te leveren of dezelfde dienst te verlenen, ernstig beperkt;
h) “overheidsonderneming”: een onderneming met betrekking tot welke een Partij:
i) rechtstreeks meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in handen heeft;
ii) de uitoefening controleert van meer dan 50 % van de stemrechten;
iii) bevoegd is om de meerderheid van de leden van de raad van bestuur of een gelijkwaardig bestuursorgaan te benoemen;
iv) de bevoegdheid heeft om de beslissingen van de onderneming te controleren via elk ander eigendomsbelang, inclusief minderheidsbelangen, of
v) bevoegd is om de handelingen van de onderneming te sturen of anderszins een gelijkwaardig niveau van zeggenschap uitoefent overeenkomstig de wetgeving van die Partij.
ARTIKEL 17.3
Verhouding tot de WTO-Overeenkomst
Artikel XVII van de GATT 1994, het Memorandum van overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de GATT 1994, artikel VIII van de GATS, en de leden 18 tot en met 21 van het ministerieel besluit van de WTO van 19 december 2015 over mededinging bij uitvoer (WT MIN(15)/45 — WT/L/980) worden mutatis mutandis 72 in deze overeenkomst opgenomen en maken daar integrerend deel van uit.
ARTIKEL 17.4
Algemene bepalingen
1. Onverminderd de rechten en plichten van de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk, belet niets in dit hoofdstuk een Partij overheidsondernemingen op te richten of in stand te houden, ondernemingen bijzondere rechten of voorrechten toe te kennen of monopolies aan te wijzen of in stand te houden.
2. Een Partij mag haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies niet verplichten of aanmoedigen te handelen in strijd met dit hoofdstuk.
ARTIKEL 17.5
Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen
1. Elke Partij zorgt ervoor dat haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, of aangewezen monopolies bij het verrichten van commerciële activiteiten:
a) bij het aankopen of verkopen van goederen of diensten handelen overeenkomstig commerciële overwegingen, behalve wanneer zij moeten voldoen aan voorwaarden van hun openbaredienstopdracht die niet in strijd zijn met punt b) of c);
b) bij het aankopen van goederen of diensten:
i) aan goederen of diensten die door een onderneming van de andere Partij worden aangeboden, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan soortgelijke goederen of diensten die door ondernemingen van de Partij worden aangeboden, en
ii) aan goederen of diensten die worden aangeboden door een onder de overeenkomst vallende onderneming als omschreven in artikel 10.3 (Definities), punt d), een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan soortgelijke goederen of diensten die worden aangeboden door ondernemingen van de eigen investeerders van de Partij op de desbetreffende markt van de Partij, en
c) bij het verkopen van goederen of diensten:
i) aan een onderneming van de andere Partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan ondernemingen van de Partij, en
ii) aan een onder de overeenkomst vallende onderneming als omschreven in artikel 10.3 (Definities), punt d), een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan ondernemingen van de eigen investeerders van de Partij op de desbetreffende markt van de Partij.
2. Op voorwaarde dat dergelijke afwijkende voorwaarden of een dergelijke weigering worden gedaan in overeenstemming met commerciële overwegingen, belet lid 1, punten b) en c), een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of een aangewezen monopolie niet:
a) goederen of diensten te kopen of aan te bieden op verschillende voorwaarden, ook wat betreft prijs, of
b) te weigeren goederen of diensten te kopen of te verkopen.
ARTIKEL 17.6
Regelgevingskader
1. Elke Partij eerbiedigt de relevante internationale normen, waaronder de richtsnoeren van de OESO betreffende corporate governance in overheidsondernemingen, en maakt daar optimaal gebruik van.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat regelgevende instanties of andere instanties met een regelgevende functie die de Partij opricht of in stand houdt:
a) onafhankelijk zijn van en geen verantwoording verschuldigd zijn aan enige onderneming die onder de regelgeving van een dergelijke instantie valt, en
b) in soortgelijke omstandigheden onpartijdig 73 optreedt jegens alle ondernemingen die onder de regelgeving van een dergelijk orgaan vallen, met inbegrip van overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies 74 .
3. Elke Partij zorgt op een samenhangende en niet-discriminerende wijze voor de handhaving van haar wetgeving ten aanzien van overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies.
ARTIKEL 17.7
Uitwisseling van informatie
1. Een Partij die redenen heeft om aan te nemen dat haar belangen uit hoofde van dit hoofdstuk worden aangetast door de commerciële activiteiten van een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of een aangewezen monopolie (hierna in dit artikel “de entiteit” genoemd) van de andere Partij kan de andere Partij schriftelijk verzoeken overeenkomstig lid 2 informatie te verstrekken over de commerciële activiteiten van de entiteit in verband met de uitvoering van dit hoofdstuk.
2.
De Partij die reageert op een verzoek verstrekt de volgende informatie aan de verzoekende Partij, mits in het verzoek wordt toegelicht hoe de activiteiten van de entiteit de belangen van de verzoekende Partij uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen aantasten en in het verzoek wordt vermeld welke van de volgende gegevens zouden moeten worden verstrekt:
a) de eigendomsstructuur en de stemverhoudingen van de entiteit, het percentage van de aandelen van de entiteit dat de aangezochte Partij, haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies samen bezitten, en het percentage van de stemrechten dat zij daarvan samen in handen hebben;
b) een beschrijving van de eventuele bijzondere aandelen of bijzondere stemrechten of andere rechten waarover de aangezochte Partij, haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies beschikken, wanneer die rechten verschillen van de rechten die verbonden zijn aan de gewone aandelen van de entiteit;
c) een beschrijving van de organisatiestructuur van de entiteit en de samenstelling van de raad van bestuur of van een ander gelijkwaardig bestuursorgaan;
d) een beschrijving van de overheidsdiensten of -instanties die belast zijn met de reglementering van of het toezicht op de entiteit, een beschrijving van de rapportagevereisten die haar door die overheidsdiensten of -instanties worden opgelegd, en de rechten en praktijken van die overheidsdiensten of -instanties met betrekking tot de benoeming, het ontslag of de bezoldiging van het hoger leidinggevend personeel en de leden van de raad van bestuur of een ander gelijkwaardig bestuursorgaan;
e) de jaarlijkse inkomsten en de totale activa van de entiteit gedurende de meest recente periode van drie jaar waarvoor informatie beschikbaar is;
f) eventuele vrijstellingen, immuniteiten en daarmee samenhangende maatregelen waarvoor de entiteit uit hoofde van de wetgeving van de aangezochte Partij in aanmerking komt;
g) met betrekking tot entiteiten die vallen onder de New Zealand Local Government Act 2002 (Nieuw-Zeelandse wet op lokaal bestuur van 2002) of daaropvolgende wetgeving, alle informatie die dergelijke entiteiten verplicht zijn te verstrekken op grond van die wet of enige daaropvolgende wetgeving, en
h) alle aanvullende informatie over de entiteit die openbaar beschikbaar is, met inbegrip van de jaarlijkse financiële verslagen en audits door derden.
3. Onverminderd artikel 25.7 (Openbaarmaking van informatie), verplichten de leden 1 en 2 een Partij niet tot het openbaar maken van vertrouwelijke informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met haar wetgeving.
4. Indien een Partij de gevraagde informatie niet beschikbaar heeft, deelt die Partij de redenen daarvoor schriftelijk mee aan de Partij die om de informatie heeft verzocht.
HOOFDSTUK 18
INTELLECTUELE EIGENDOM
AFDELING A
ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 18.1
Doelstellingen
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a) de creatie, productie, verspreiding en commercialisering van innovatieve en creatieve goederen en diensten in en tussen de Partijen te bevorderen en zo bij te dragen tot een duurzamere en meer inclusieve economie voor de Partijen;
b) de handel tussen de Partijen te bevorderen, te ondersteunen en te regelen en verstoringen van en belemmeringen voor deze handel te verminderen, en
c) het garanderen van een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten.
ARTIKEL 18.2
Toepassingsgebied
1. Dit hoofdstuk vormt een aanvulling op en specificatie van de rechten en verplichtingen van elke Partij uit hoofde van de Trips-Overeenkomst en andere internationale overeenkomsten op het gebied van intellectuele eigendom waarbij zij partij zijn.
2. Elke Partij geeft uitvoering aan dit hoofdstuk. Het staat elke Partij vrij de passende methode voor de uitvoering van dit hoofdstuk binnen haar eigen rechtsstelsel en -praktijk te bepalen.
3. Dit hoofdstuk belet de Partijen niet een uitgebreidere bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te verstrekken dan uit hoofde van dit hoofdstuk vereist is, mits die bescherming en handhaving niet in strijd zijn met dit hoofdstuk.
ARTIKEL 18.3
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “intellectuele-eigendomsrechten”: alle categorieën intellectuele eigendom die vallen onder de artikelen 18.8 (Auteurs) tot en met 18.45 (Bescherming van kwekersrechten) van dit hoofdstuk en onder deel II, afdelingen 1 tot en met 7, van de Trips-Overeenkomst. De bescherming van intellectuele eigendom omvat de bescherming tegen oneerlijke mededinging zoals bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs;
b) “onderdaan”: met betrekking tot het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht, een persoon uit een Partij die voldoet aan de beschermingscriteria van de Trips-Overeenkomst en multilaterale overeenkomsten die zijn gesloten en worden beheerd onder auspiciën van de WIPO, waarbij een Partij partij is;
c) “Verdrag van Parijs”: het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, herzien te Stockholm op 14 juli 1967;
d) “WIPO”: de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, en
e) “WPPT”: het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (WIPO Performances and Phonograms Treaty), aangenomen te Genève op 20 december 1996;
ARTIKEL 18.4
Internationale overeenkomsten
1. Elke Partij voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van de volgende internationale overeenkomsten:
a) de Trips-Overeenkomst;
b) het WIPO-verdrag inzake auteursrecht, aangenomen te Genève op 20 december 1996;
c) het WPPT;
d) het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, aangenomen te Marrakesh op 27 juni 2013, en
e) het Verdrag inzake het merkenrecht, aangenomen te Genève op 27 oktober 1994.
2. Elke Partij doet alle redelijke inspanningen om de volgende internationale overeenkomsten te ratificeren of ertoe toe te treden:
a) het Verdrag van Peking inzake audiovisuele uitvoeringen, aangenomen te Peking op 24 juni 2012;
b) het Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht, aangenomen te Singapore op 27 maart 2006, en
c) de Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999.
3. Elke Partij ziet erop toe dat de procedures waarin de volgende internationale overeenkomsten voorzien, op haar grondgebied beschikbaar zijn:
a) het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989, zoals laatstelijk gewijzigd op 12 november 2007, en
b) Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, gedaan te Washington op 19 juni 1970, laatstelijk gewijzigd op 3 oktober 2001.
ARTIKEL 18.5
Uitputting
Niets in deze overeenkomst belet een Partij te bepalen of en onder welke voorwaarden de uitputting van intellectuele-eigendomsrechten krachtens haar wetgeving van toepassing is.
ARTIKEL 18.6
Nationale behandeling
1. Met inachtneming van de uitzonderingen waarin reeds wordt voorzien door het Verdrag van Parijs, de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, zoals herzien te Parijs op 24 juli 1971, het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, dat op 26 oktober 1961 werd gesloten te Rome, het WPPT en het Verdrag betreffende de intellectuele eigendom op het gebied van de geïntegreerde schakeling, dat op 26 mei 1989 werd gesloten te Washington, behandelt elke Partij voor alle onder dit hoofdstuk vallende categorieën intellectuele eigendom onderdanen van de andere Partij niet minder gunstig dan haar eigen onderdanen wat de bescherming 75 van intellectuele eigendom betreft. Wat uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties betreft, geldt deze verplichting slechts met betrekking tot de in deze overeenkomst bepaalde rechten.
2.
Een Partij kan gebruikmaken van de op grond van lid 1 toegestane uitzonderingen met betrekking tot haar gerechtelijke en administratieve procedures, waaronder de verplichting voor een onderdaan van de andere Partij om op haar grondgebied domicilie te kiezen of daar een gemachtigde aan te wijzen, indien die uitzonderingen:
a) noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van wetten en voorschriften van de Partij die niet strijdig zijn met dit hoofdstuk, en
b) niet worden toegepast op een wijze die een verkapte beperking van de handel zou vormen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op procedures in multilaterale overeenkomsten die onder auspiciën van de WIPO zijn gesloten met betrekking tot de verwerving of handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.
ARTIKEL 18.7
Trips-Overeenkomst en volksgezondheid
1. De Partijen erkennen het belang van de verklaring over de Trips-Overeenkomst en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 te Doha is aangenomen door de Ministeriële Conferentie van de WTO (hierna de “Verklaring van Doha” genoemd). Dit hoofdstuk wordt uitgelegd en uitgevoerd in overeenstemming met de Verklaring van Doha.
2.
Elke Partij geeft uitvoering aan artikel 31 bis van de Trips-Overeenkomst, de bijlage bij de Trips-Overeenkomst, met inbegrip van het aanhangsel van die bijlage, die op 23 januari 2017 in werking zijn getreden.
AFDELING B
NORMEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN
ONDERAFDELING 1
AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN
ARTIKEL 18.8
Auteurs
Elke Partij verleent auteurs het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a) de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun werken, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
b) elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of van kopieën daarvan, door verkoop of andere overdracht van eigendom;
c) de mededeling van hun werken aan het publiek, via de kabel of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken aan het publiek op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, en
d) de commerciële verhuur aan het publiek van originelen of kopieën van hun werken voor ten minste fonogrammen, computerprogramma’s 76 en cinematografische werken.
ARTIKEL 18.9
Uitvoerende kunstenaars
Elke Partij verleent uitvoerende kunstenaars het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a) de vastlegging 77 van hun uitvoeringen;
b) de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
c) elke vorm van distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitvoeringen, door verkoop of andere overdracht van eigendom;
d) het al dan niet draadloos beschikbaar stellen van vastleggingen van hun uitvoeringen aan het publiek, op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;
e) de draadloze uitzending en de mededeling van hun uitvoeringen aan het publiek, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of op basis van een vastlegging is gemaakt, en
f) de commerciële verhuur aan het publiek van de vastlegging van hun uitvoeringen.
ARTIKEL 18.10
Producenten van fonogrammen
Elke Partij verleent producenten van fonogrammen het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a) de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun fonogrammen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
b) eender welke vorm van distributie onder het publiek van hun fonogrammen, door verkoop of andere overdracht van eigendom;
c) het al dan niet draadloos beschikbaar stellen van hun fonogrammen aan het publiek, op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, en
d) de commerciële verhuur van hun fonogrammen aan het publiek.
ARTIKEL 18.11
Omroeporganisaties
Elk van beide Partijen verleent omroeporganisaties het uitsluitend recht om onderstaande handelingen toe te staan of te verbieden:
a) de vastlegging van hun uitzendingen, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;
b) de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitzendingen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;
c) het al dan niet draadloos beschikbaar stellen van vastleggingen van hun uitzendingen aan het publiek, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;
d) de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitzendingen, met inbegrip van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, en
e) de draadloze heruitzending van hun uitzendingen, alsmede de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen indien die mededeling geschiedt op plaatsen die tegen betaling van een entreeprijs voor het publiek toegankelijk zijn.
ARTIKEL 18.12
Uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen 78 79
1. Elke Partij voorziet in een recht op grond waarvan door de gebruiker een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd aan de uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen, wanneer een voor commerciële doeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending of mededeling aan het publiek 80 .
2. Elke Partij zorgt ervoor dat de enkele billijke vergoeding wordt verdeeld tussen de betrokken uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen. Elke Partij kan in haar wetgeving de voorwaarden bepalen volgens welke uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen de enkele billijke vergoeding verdelen wanneer hierover tussen de uitvoerend kunstenaar en de producent van een fonogram geen overeenstemming is bereikt.
ARTIKEL 18.13
Duur van bescherming 81
1. De rechten van de auteur van een werk gelden gedurende het leven van de auteur en tot 70 jaar na zijn overlijden, ongeacht de datum waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt.
2. Bij gezamenlijk auteurschap wordt de in lid 1 bedoelde beschermingsduur berekend vanaf de dood van de laatst levende auteur.
3. Voor anonieme of pseudonieme werken bedraagt de beschermingstermijn 70 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Indien evenwel de door de auteur aangenomen schuilnaam geen enkele twijfel aan zijn identiteit laat of de auteur zijn identiteit tijdens de in de eerste zin aangegeven termijn openbaart, geldt de in lid 1 vastgestelde termijn.
4. Indien een Partij bepaalt dat de beschermingstermijn van een cinematografisch of audiovisueel werk wordt berekend op een andere basis dan het leven van een natuurlijke persoon, bedraagt deze termijn niet minder dan 70 jaar vanaf de datum van de eerste geoorloofde publicatie of de eerste rechtmatige mededeling aan het publiek of, bij gebreke van een dergelijke geoorloofde publicatie of mededeling aan het publiek binnen 70 jaar na de vervaardiging van het werk.
5.
De rechten van omroeporganisaties vervallen 50 jaar na de eerste uitzending van een programma, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.
6. De rechten van uitvoerend kunstenaars vervallen 50 jaar na de datum van de vastlegging van de uitvoering. Indien binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering op een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten echter 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.
7. De rechten van producenten van fonogrammen vervallen 50 jaar na de vastlegging. Indien het fonogram echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen die rechten 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of die eerste mededeling aan het publiek. Elke Partij kan doeltreffende maatregelen nemen om te garanderen dat de winst die wordt gemaakt tijdens de 20 jaar durende bescherming volgend op de 50 jaar, billijk wordt verdeeld tussen de uitvoerders en de producenten van fonogrammen.
8. De in dit artikel gestelde beschermingstermijnen worden berekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het feit dat de termijn doet ingaan.
9. Elke Partij kan voorzien in langere beschermingstermijnen dan die waarin dit artikel voorziet.
ARTIKEL 18.14
Volgrecht 82
1. Elke Partij stelt ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het werk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de verkoopprijs berekend recht te ontvangen.
2. Het in lid 1 bedoelde volgrecht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.
3. Elke Partij kan bepalen dat het in lid 1 bedoelde volgrecht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar vóór de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs niet meer dan een bepaald minimumbedrag bedraagt.
4. De procedure voor de inning van de vergoeding en het bedrag ervan wordt bepaald door het recht van elke Partij.
ARTIKEL 18.15
Collectief beheer van rechten
1. De Partijen erkennen het belang van samenwerking tussen hun organisaties voor collectief beheer en streven ernaar deze te bevorderen teneinde de beschikbaarheid van werken en ander beschermd materiaal op hun respectieve grondgebied en de overdracht van inkomsten uit rechten tussen de respectieve organisaties voor collectief beheer voor het gebruik van dergelijke werken of ander beschermd materiaal te bevorderen.
2. De Partijen erkennen het belang van transparantie van organisaties voor collectief beheer en streven ernaar deze te bevorderen, met name wat betreft de door hen geïnde inkomsten uit rechten, de inhoudingen die zij toepassen op de door hen geïnde inkomsten uit rechten, het gebruik van de geïnde inkomsten uit rechten, het distributiebeleid en hun repertoire.
3. Wanneer een op het grondgebied van een Partij gevestigde collectieve beheersorganisatie door middel van een vertegenwoordigingsovereenkomst een andere op het grondgebied van de andere Partij gevestigde organisatie voor collectief beheer vertegenwoordigt, erkennen de Partijen dat het belangrijk is dat de vertegenwoordigende organisatie voor collectief beheer:
a) de rechthebbenden van de vertegenwoordigde organisatie voor collectief beheer niet discrimineert;
b) de bedragen die verschuldigd zijn aan de vertegenwoordigde organisatie voor collectief beheer nauwkeurig, regelmatig en zorgvuldig betaalt, en
c) de vertegenwoordigde organisatie voor collectief beheer informatie verstrekt over het bedrag van de namens haar geïnde rechteninkomsten en eventuele inhoudingen op dat bedrag aan rechteninkomsten.
ARTIKEL 18.16
Beperkingen en uitzonderingen
Elke Partij voorziet slechts in beperkingen van of uitzonderingen op de in de artikelen 18.8 (Auteurs) tot en met 18.12 (Uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen) bedoelde rechten in bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met een normale exploitatie van het werk of ander materiaal en die de rechtmatige belangen van de rechthebbende niet op onredelijke wijze schaden.
ARTIKEL 18.17
Bescherming van technische voorzieningen 83
1. Elke Partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen door een persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij aldus handelt.
2.
Elke Partij biedt adequate rechtsbescherming tegen:
a) een persoon die een apparaat, product of onderdeel vervaardigt, invoert, distribueert, verkoopt, huurt of reclame maakt voor de verkoop of verhuur van een apparaat, product of onderdeel dat:
i) slechts een beperkt doel of een beperkt gebruik heeft buiten het omzeilen van technische maatregelen, of
ii) hoofdzakelijk ontworpen, geproduceerd of aangepast is dan wel verricht wordt met het doel de omzeiling van technische voorzieningen mogelijk of gemakkelijker te maken, en
b) een persoon die een dienst verleent die wordt gepromoot, geadverteerd of op de markt gebracht met als doel het omzeilen van technische voorzieningen mogelijk te maken of te ondersteunen.
3. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder “technische voorzieningen” verstaan: technologie, toestellen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander beschermd materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van een auteursrecht of naburig recht dat onder deze onderafdeling valt.
4. Een Partij kan passende maatregelen vaststellen of handhaven, voor zover nodig, om ervoor te zorgen dat de passende rechtsbescherming uit hoofde van de leden 1 en 2 van dit artikel de begunstigden niet belet gebruik te maken van de beperkingen en uitzonderingen waarin artikel 18.16 (Beperkingen en uitzonderingen) voorziet.
ARTIKEL 18.18
Verplichtingen betreffende informatie over het beheer van rechten
1. Elk van beide Partijen voorziet in een passende rechtsbescherming tegen eenieder die opzettelijk op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verricht:
a) de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten, of
b) de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander op grond van deze onderafdeling beschermd materiaal, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd,
en die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij of zij zodoende aanzet tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de wetgeving van een Partij, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “informatie over het beheer van rechten” verstaan: alle door de houders van een recht verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of ander materiaal als bedoeld in dit artikel, dan wel van de auteur of een andere houder van het recht, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of ander materiaal, alsook de cijfers of codes waarin die informatie vervat ligt.
3. Lid 2 is van toepassing wanneer bestanddelen van die informatie zijn verbonden met een kopie, of kenbaar worden bij de mededeling aan het publiek, van een werk of ander materiaal bedoeld in dit artikel.
ONDERAFDELING 2
HANDELSMERKEN
ARTIKEL 18.19
Classificatie van handelsmerken
Elke Partij handhaaft een systeem voor de classificatie van merken dat in overeenstemming is met de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals gewijzigd en herzien.
ARTIKEL 18.20
Tekens die een handelsmerk kunnen vormen
Merken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:
a) de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en
b) in het respectieve merkenregister van elke Partij kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.
ARTIKEL 18.21
Aan een handelsmerk verbonden rechten
1. Elke Partij bepaalt dat een ingeschreven handelsmerk de houder ervan exclusieve rechten verleent. Die rechten staan de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden:
a) wanneer dat teken gelijk is aan het ingeschreven handelsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het handelsmerk is ingeschreven, en
b) dat gelijk is aan of overeenstemt met het ingeschreven handelsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het ingeschreven handelsmerk.
2.
De houder van een ingeschreven handelsmerk heeft het recht derden te beletten om in het handelsverkeer waren binnen te brengen in de Partij waar het merk is ingeschreven zonder dat deze daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van verpakking, uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat identiek is met het voor deze waren ingeschreven handelsmerk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat handelsmerk kan worden onderscheiden
84
.
3. Het recht van de houder van een handelsmerk als bedoeld in lid 2 kan vervallen indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of inbreuk is gemaakt op het ingeschreven merk, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.
ARTIKEL 18.22
Registratieprocedure
1. Elke Partij voorziet in een systeem voor de inschrijving van handelsmerken waarbij elke definitieve negatieve beslissing van het betrokken merkenbureau, met inbegrip van gedeeltelijke weigeringen om in te schrijven, schriftelijk aan de betrokken Partij wordt meegedeeld, naar behoren wordt gemotiveerd en vatbaar is voor beroep.
2.
Elke Partij voorziet in de mogelijkheid voor derden om zich tegen aanvragen voor of inschrijvingen van merken, naargelang het geval, te verzetten. Een dergelijke bezwaarprocedure is contradictoir.
3. Elk van beide Partijen voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en de registratie van handelsmerken.
ARTIKEL 18.23
Algemeen bekende handelsmerken
Om uitvoering te geven aan de bescherming van algemeen bekende handelsmerken als bedoeld in artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs en artikel 16, leden 2 en 3, van de Trips-Overeenkomst, geeft elke Partij toepassing aan de gezamenlijke aanbeveling betreffende bepalingen inzake de bescherming van bekende handelsmerken van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de algemene vergadering van de WIPO tijdens de 34e reeks bijeenkomsten van de vergaderingen van de WIPO-lidstaten van 20 tot en met 29 september 1999.
ARTIKEL 18.24
Uitzonderingen op aan een handelsmerk verbonden rechten
1. Elke Partij voorziet in beperkte uitzonderingen op de aan een handelsmerk verbonden rechten, zoals het eerlijk gebruik van beschrijvende termen, inclusief geografische aanduidingen, en kan voorzien in andere beperkte uitzonderingen, mits daarbij rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.
2.
Het handelsmerk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van:
a) de naam of het adres van de derde;
b) aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten, of
c) het handelsmerk wanneer dat nodig is om het beoogde doel van een goed of dienst aan te geven, met name als toebehoren of reserveonderdeel, mits zij door de derde worden gebruikt overeenkomstig eerlijke industriële of handelspraktijken.
3. Het handelsmerk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het handelsverkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, wanneer dat recht erkend is door de wetgeving van de betrokken Partij en binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt, wordt gebruikt.
ARTIKEL 18.25
Gronden voor intrekking
1. Elke Partij zorgt ervoor dat een handelsmerk kan komen te vervallen wanneer het merk in een ononderbroken, in de wetgeving van elke Partij vastgestelde termijn 85 niet normaal op het desbetreffende grondgebied is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, en er geen geldige reden is voor niet-gebruik ervan. Vervallenverklaring van een handelsmerk kan evenwel niet worden gevorderd wanneer het merk in het interval tussen het verstrijken van de bovengenoemde ononderbroken periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt. Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen een in de wetgeving van elke Partij vastgestelde termijn 86 vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, met dien verstande dat de periode ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van niet-gebruik is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwd gebruik pas getroffen wordt nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.
2. Een handelsmerk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:
a) door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het is ingeschreven, of
b) als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met instemming van de houder, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, het publiek kan misleiden, met name wat betreft de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten.
ARTIKEL 18.26
Aanvragen te kwader trouw
Een merk kan nietig worden verklaard wanneer de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend. Elke Partij kan ook bepalen dat een dergelijk merk niet wordt ingeschreven.
ONDERAFDELING 3
MODELLEN
ARTIKEL 18.27
Bescherming van ingeschreven modellen
1. Elke Partij voorziet in de bescherming van onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw of oorspronkelijk zijn. In deze bescherming wordt voorzien door inschrijving, die overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling de houders van het recht een exclusief recht verleent. Voor de toepassing van dit artikel kan een Partij een model dat een eigen karakter heeft, als een oorspronkelijk model beschouwen.
2. De houder van een ingeschreven model heeft het recht derden die geen toestemming van de houder hebben, ten minste te verbieden het voortbrengsel dat het ingeschreven model draagt en belichaamt, te vervaardigen, te koop aan te bieden, te verkopen, in te voeren, uit te voeren, in voorraad te hebben of te gebruiken, indien die handelingen voor commerciële doeleinden worden verricht 87 .
3.
Een Partij kan vaststellen dat een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, slechts wordt geacht nieuw en oorspronkelijk te zijn:
a) voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft, en
b) voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en oorspronkelijkheid voldoen.
4. Onder “normaal gebruik” in de zin van lid 3, punt a), wordt verstaan: het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.
ARTIKEL 18.28
Duur van de bescherming
Elke Partij ziet erop toe dat de beschermingstermijn van de houder van een ingeschreven model voor een of meer perioden van telkens vijf jaar kan worden verlengd. Elke Partij ziet erop toe dat de duur van de voor ingeschreven modellen beschikbare bescherming in totaal ten minste 15 jaar bedraagt, te rekenen vanaf de datum van indiening.
ARTIKEL 18.29
Bescherming van niet-ingeschreven modellen
1. Elke Partij verleent houders van een niet-ingeschreven model slechts het recht om het gebruik van het niet-ingeschreven model door een derde die niet de toestemming van de houder heeft, te verbieden, indien het betwiste gebruik voortvloeit uit het kopiëren van het niet-ingeschreven model op haar respectieve grondgebied. Dergelijk gebruik bestrijkt ten minste het te koop aanbieden, in de handel brengen, invoeren of uitvoeren van het voortbrengsel 88 .
2. De duur van de bescherming voor niet-ingeschreven modellen bedraagt ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het model op het grondgebied van de Partij voor het eerst voor het publiek beschikbaar werd gesteld.
ARTIKEL 18.30
Uitzonderingen en uitsluitingen
1. Elke Partij kan voorzien in beperkte uitzonderingen op de bescherming van modellen, inclusief niet-ingeschreven modellen, mits die uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen