Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0343

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor architecten

    COM/2022/343 final

    Brussel, 19.7.2022

    COM(2022) 343 final

    2022/0217(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor architecten


    TOELICHTING

    1.Onderwerp van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (“MRA‑comité”) dat is opgericht in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor architecten overeenkomstig artikel 11.3, lid 6, van de CETA.

    2.Achtergrond van het voorstel

    2.1.CETA

    CETA heeft tot doel handel en investeringen te liberaliseren en te vergemakkelijken, en nauwere economische betrekkingen tussen de Europese Unie en Canada (“de partijen”) te bevorderen. CETA is op 30 oktober 2016 ondertekend en wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

    2.2.Het MRA-comité

    Het MRA-comité is opgericht als een gespecialiseerd comité uit hoofde van artikel 26.2, lid 1, punt b), van de CETA en is verantwoordelijk voor de uitvoering van artikel 11.3 van de CETA betreffende overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning (MRA’s). Het heeft onder meer tot taak informatie over de onderhandelingen over en de uitvoering van MRA’s openbaar te maken, verslag uit te brengen aan het Gemengd Comité voor de CETA over de voortgang van de onderhandelingen over en de uitvoering van MRA’s, en deze vast te stellen.

    2.3.De beoogde handeling van het MRA-comité

    Het MRA-comité stelt overeenkomstig artikel 11.3, lid 6, van de CETA een besluit (de beoogde handeling) over een MRA inzake de beroepskwalificaties van architecten vast.

    De beoogde handeling heeft tot doel de voorwaarden en procedures vast te stellen volgens welke de rechtsgebieden van de partijen die de toegang tot of de uitoefening van architectenactiviteiten regelen door specifieke beroepskwalificaties te eisen, de beroepskwalificaties erkennen die toegang geven tot de beroepsactiviteiten van architecten in een rechtsgebied van de andere partij.

    Overeenkomstig artikel 11.3, lid 6, van de CETA wordt de beoogde handeling bindend voor de partijen zodra elke partij het MRA-comité ervan in kennis stelt dat aan hun respectieve interne vereisten is voldaan.

    3.Namens de Unie in te nemen standpunt

    De beoogde handeling bevat specifieke regels op grond waarvan in beide partijen de beroepskwalificaties van architecten moeten worden erkend en toegang tot professionele architectenactiviteiten moet worden verleend. Dit vergemakkelijkt de verlening van architectuurdiensten overeenkomstig de CETA-bepalingen inzake markttoegang en nationale behandeling voor het verlenen van diensten door het grensoverschrijdend verrichten van diensten, investeringen en tijdelijke toegang en verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden.

    Aan de materiële en procedurele vereisten van artikel 11.3 van de CETA is voldaan. Op 22 mei 2018 hebben de Canadian Architectural Licensing Authorities (CALA) (Canadese autoriteiten voor de verlening van architectenvergunningen, thans ROAC) en de Raad van architecten van Europa (ACE) een gezamenlijke aanbeveling ingediend bij het MRA-comité. Tijdens zijn vergadering van 16 april 2019 is het MRA-comité overeengekomen dat de door CALA en ACE verstrekte documenten voldoen aan de vereisten van hoofdstuk 11 van de CETA en een aanvaardbare MRA-aanbeveling vormen. Tijdens zijn vergadering van 24 november 2020 heeft het MRA-comité de onderhandelingsentiteiten opgericht en de stappen voor de onderhandelingen over een MRA vastgesteld.

    Het voorgestelde standpunt heeft geen gevolgen voor de wetgeving van de Unie inzake beroepskwalificaties. Richtlijn 2005/36/EG 1 is niet van toepassing op onderdanen van derde landen.

    De richtlijn bevat echter regels voor de erkenning van de in derde landen verworven kwalificaties van EU-burgers. In overweging 10 wordt verklaard dat de “richtlijn [...] de lidstaten geenszins [belet] om volgens hun eigen regels beroepskwalificaties te erkennen die buiten het grondgebied van de Europese Unie zijn verworven door een onderdaan van een derde land. Dergelijke kwalificaties moeten in ieder geval worden erkend met inachtneming van minimumopleidingseisen voor bepaalde beroepen.”. Artikel 3, lid 3, van de richtlijn bepaalt dat “[m]et een opleidingstitel wordt gelijkgesteld elke in een derde land afgegeven opleidingstitel, wanneer de houder ervan in het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van de lidstaat die de betrokken opleidingstitel [...] heeft erkend [...]”. De erkenningsvoorwaarden van de MRA zijn hoger dan de minimumopleidingseisen voor architecten in de richtlijn.

    Het is derhalve wenselijk het standpunt te bepalen dat met het oog op de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA.

    4.Rechtsgrondslag

    4.1.Procedurele rechtsgrondslag

    4.1.1.Beginselen

    Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

    4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

    Het MRA-comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de CETA. De door het comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 11.3, lid 6, van de CETA voor de partijen bindend zijn krachtens internationaal recht.

    De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

    4.2.Materiële rechtsgrondslag

    4.2.1.Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

    4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

    De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek. De bepalingen van de CETA betreffende de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties hebben een rechtstreeks en onmiddellijk effect op de handel in diensten tussen de Unie en Canada 2 .

    De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

    4.3.Conclusie

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

    2022/0217 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor architecten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Besluit (EU) 2017/37 van de Raad 3 voorziet in de ondertekening namens de Europese Unie van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (“de overeenkomst”). De overeenkomst is op 30 oktober 2016 ondertekend.

    (2)Besluit (EU) 2017/38 van de Raad 4 voorziet in de voorlopige toepassing van delen van de overeenkomst, met inbegrip van de oprichting van het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (“MRA-comité). De overeenkomst wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

    (3)Op 22 mei 2018 hebben de Canadian Architectural Licensing Authorities (CALA) (Canadese autoriteiten voor de verlening van architectenvergunningen, thans ROAC) en de Raad van architecten van Europa (ACE) een gezamenlijke aanbeveling ingediend bij het MRA-comité. Tijdens de vergadering van 16 april 2019 is het MRA-comité overeengekomen dat aan de vereisten van hoofdstuk 11 van de CETA is voldaan en dat de door CALA en ACE verstrekte documenten een aanvaardbare gezamenlijke aanbeveling vormen voor een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning, met name wat betreft de potentiële waarde ervan en de verenigbaarheid van de vergunnings- of kwalificatieregelingen van de partijen.

    (4)Tijdens zijn vergadering van 24 november 2020 heeft het MRA-comité de onderhandelingsentiteiten opgericht en de stappen voor de onderhandelingen over een MRA vastgesteld. Tussen 24 maart 2021 en 10 maart 2022 heeft een reeks van negen onderhandelingsrondes plaatsgevonden.

    (5)De ontwerp-MRA waarover tussen de Unie en Canada is onderhandeld, voorziet in de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties onder specifieke en strikte voorwaarden. Wat de erkenning van Canadese beroepskwalificaties betreft, vereist de ontwerp-MRA i) ten minste 12 jaar onderwijs, opleiding en beroepservaring als architect, ii) een geldige beroepsvergunning of registratie als architect van een bevoegde autoriteit in Canada en iii) een goede reputatie. Het vereiste van een geldige beroepsvergunning of registratie als architect houdt in dat studies zijn voltooid die voldoen aan de Canadese onderwijsnorm en het accreditatiesysteem van de Canadian Architects Certification Board (CACB). De beoordeling van de voorwaarden voor het verkrijgen van een registratie of vergunning vormde de basis voor de conclusie in de gezamenlijke aanbeveling dat normen voor het onderwijs en de praktische opleiding van architecten in Canada aanvaardbaar waren.

    (6)Het MRA-comité moet een besluit over een MRA vaststellen.

    (7)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het MRA-comité, aangezien de MRA voor de Unie bindend zal zijn.

    (8)De MRA bevat specifieke regels op grond waarvan in beide partijen de beroepskwalificaties van architecten moeten worden erkend en toegang tot professionele architectenactiviteiten moet worden verleend, en vergemakkelijkt derhalve de handel in architectendiensten,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het namens de Unie in het MRA-comité in te nemen standpunt met betrekking tot de vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de beroepskwalificaties van architecten is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerphandeling van het MRA-comité.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de Commissie.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
    (2)    Advies 2/15 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2017, punt 53. De desbetreffende tekst in de vrijhandelsovereenkomst met Singapore, waarop het advies is gebaseerd, is inhoudelijk identiek aan artikel 11.3 van de CETA.
    (3)    Besluit (EU) 2017/37 van de Raad van 28 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (PB L 11 van 14.1.2017, blz. 1).
    (4)    Besluit (EU) 2017/38 van de Raad van 28 oktober 2016 betreffende de voorlopige toepassing van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (PB L 11 van 14.1.2017, blz. 1080).
    Top

    Brussel, 19.7.2022

    COM(2022) 343 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een besluit van de Raad

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor architecten


    AANHANGSEL

    Besluit nr. [...] van het Gemengd Comité voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties

    van [...]

    tot vaststelling van een overeenkomst over de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties van architecten

    Het GEMENGD COMITÉ VOOR WEDERZIJDSE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES,

    Gezien de Brede Economische en Handelsovereenkomst (“CETA”) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, gedaan te Brussel op 30 oktober 2016, en met name artikel 11.3, lid 6,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Overeenkomstig artikel 30.7, lid 3, van de CETA worden delen van de CETA sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast;

    (2)Artikel 11.3, lid 6, van de CETA bepaalt dat het Gemengd Comité voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (“het MRA-comité”) bij besluit een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning (MRA) vaststelt indien de MRA volgens het Comité in overeenstemming is met de CETA;

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    1.Het Comité keurt hierbij de in de bijlage bij dit besluit opgenomen Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties van architecten goed, die een integrerend deel van dit besluit vormt.

    2.Het territoriale toepassingsgebied van dit besluit strekt zich uit tot landen die overeenkomstig artikel 30.10 van de CETA tot de Europese Unie toetreden.

    3.Voor alle duidelijkheid: de CETA is van toepassing op dit besluit, met inbegrip van de geschillenbeslechtingsprocedures in hoofdstuk 29 en de uitzonderingen in hoofdstuk 28.

    4.Voor alle duidelijkheid: niets in dit besluit belet een partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, waaronder maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van, en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, al mogen deze maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die een partij op grond van hoofdstuk 10 van de CETA toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen geen visum vereist is, wordt niet geacht voordelen op grond van hoofdstuk 10 van de CETA teniet te doen of uit te hollen.

    5.De partijen herbevestigen hun recht om regelgeving vast te stellen en nieuwe regels in te voeren die economische activiteiten in het algemeen belang reguleren, om te komen tot legitieme doelstellingen van overheidsbeleid zoals het beschermen en stimuleren van de volksgezondheid, sociale voorzieningen, openbaar onderwijs, veiligheid, milieu, openbare zeden, sociale bescherming, consumentenbescherming, privacy en gegevensbescherming, en het stimuleren en beschermen van culturele diversiteit.

    6.Indien de Europese Unie voornemens is een onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving op grond van artikel 5.4 van de bijlage in te voeren, stelt zij het comité daarvan ruim van tevoren in kennis, zodat de mogelijke gevolgen ervan voor dit besluit kunnen worden besproken.

    7.De in artikel 8.1 van de bijlage bedoelde informatie kan in een document van het comité worden opgenomen en door de partijen worden gepubliceerd.

    8.Dit besluit wordt van kracht 30 dagen na de datum waarop het door het Comité is vastgesteld. Het wordt bindend nadat elke partij het Comité ervan in kennis heeft gesteld dat zij aan haar respectieve interne vereisten voldoet overeenkomstig artikel 11.3, lid 6, van de CETA. Voor alle duidelijkheid: de erkenning van beroepskwalificaties van architecten uit hoofde van dit besluit wordt niet verleend voordat dit besluit bindend wordt.

    9.Dit besluit is niet langer van kracht en bindend indien de CETA niet in werking treedt, en de voorlopige toepassing van de CETA wordt beëindigd overeenkomstig artikel 30.7, lid 3, punt d), van de CETA, of indien de CETA wordt beëindigd op grond van artikel 30.9, lid 1, van de CETA.

    10.Voor Canada omvatten de in artikel 8 bedoelde interne vereisten de ratificatie door alle toezichthoudende instanties die samen de Regelgevende Organisatie voor Architectuur in Canada (“ROAC”) vormen en, indien van toepassing, de desbetreffende wet- en regelgeving door provincies en territoria. Voor alle duidelijkheid: provincies en territoria mogen op grond van hun constitutionele autoriteit in Canada om beroepskwalificaties en -diensten te reguleren, naar eigen goeddunken specifieke autoriteiten delegeren aan hun regelgevende instanties binnen hun respectieve rechtsgebieden.

    11.Indien een partij het Comité schriftelijk verzoekt het besluit in te trekken, wordt het besluit ingetrokken en is het niet langer bindend voor de partijen, tenzij het Comité binnen 90 dagen na ontvangst van dat verzoek anders besluit.

    12.In geval van intrekking van dit besluit, beëindiging van de CETA of voorlopige toepassing ervan overeenkomstig artikel 30.9, lid 1, of artikel 30.7, lid 3, punt d), van de CETA blijven besluiten tot erkenning van de beroepskwalificaties van architecten die op grond van dit besluit vóór de datum van intrekking of beëindiging zijn verleend, geldig. In geval van intrekking van dit besluit of beëindiging van de CETA of de voorlopige toepassing ervan, moeten alle verzoeken om erkenning die bij een partij zijn ingediend vóór de datum van het verzoek tot intrekking van dit besluit of de datum van beëindiging van de CETA of de voorlopige toepassing ervan, worden beoordeeld en voltooid overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. De intrekking van dit besluit of de beëindiging van de CETA of de voorlopige toepassing ervan overeenkomstig artikel 30.9, lid 1, of artikel 30.7, lid 3, punt d), van de CETA doet geen afbreuk aan eventuele verplichtingen van architecten om vergunningen voor de uitoefening van architectenactiviteiten in hun rechtsgebied van ontvangst te verlengen.

    13.Een partij die om intrekking van dit besluit heeft verzocht, kan het comité er schriftelijk van in kennis stellen dat zij om herinvoering van dit besluit verzoekt. Het comité kan daarover binnen drie jaar na de datum van de intrekking een besluit nemen en dat besluit van het comité wordt bindend overeenkomstig de procedure van artikel 8.

    14.Dit besluit is opgesteld in de volgende talen: het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Kroatisch, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Slowaaks, het Sloveens, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

    Door het GEMENGD COMITÉ VOOR WEDERZIJDSE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES

    (De medevoorzitters)

    BIJLAGE

    Overeenkomst over de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties van architecten

    De EUROPESE UNIE en CANADA

    hierna gezamenlijk “de partijen” genoemd,

    besluiten:

    (1)EEN KADER TOT STAND TE BRENGEN om te komen tot een eerlijke, transparante en consistente regeling voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor het beroep van architect;

    EN ZIJN,

    (2)BEVESTIGEND dat zij partij zijn bij de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA);

    (3)ONDER ERKENNING van de bevoegdheid van provinciale en territoriale overheden in Canada voor de regulering van beroepskwalificaties en -diensten binnen hun rechtsgebied;

    (4)UITVOERING GEVEND aan hoofdstuk 11 van de CETA betreffende de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties voor het beroep van architect;

    (5)ONDER ERKENNING van het voorbereidende werk en de gezamenlijke aanbeveling van de Raad van architecten van Europa en de Regelgevende Organisatie voor Architectuur in Canada;

    (6)ERAAN HERINNEREND dat eventueel door aanvragers in verband met zijn hun aanvraag verschuldigde vergoedingen redelijk moeten zijn en in verhouding tot de kosten moeten staan, en niet als zodanig een beperking voor het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten mogen vormen;

    (7)ERKENNENDE dat in de lidstaten van de Europese Unie en in de provincies en gebieden van Canada hoge onderwijs- en praktijkopleidingsnormen voor architecten gelden, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende nationale en onderwijstradities en die elementen van gelijkwaardigheid mogelijk maken;

    (8)ONDER AANMOEDIGING van de handel in architectuurdiensten tussen de Europese Unie en Canada door de voorwaarden vast te stellen voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, zodat architecten later in de andere partij kunnen worden ingeschreven of toegelaten;

    (9)NOTA NEMEND van de Canadese vrijhandelsovereenkomst, die bepalingen bevat inzake binnenlandse arbeidsmobiliteit binnen Canada;

    (10)ERAAN HERINNEREND dat een verzoeker wiens verzoek om erkenning op grond van deze overeenkomst is afgewezen, gebruik kan maken van de in artikel 12.3, lid 6, van de CETA bedoelde beroepsprocedures,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    Artikel 1

    Doel en reikwijdte

    1.Deze overeenkomst stelt de voorwaarden en procedures vast volgens welke een rechtsgebied van een partij dat de toegang tot of de uitoefening van architectenactiviteiten regelt door specifieke beroepskwalificaties te eisen, de beroepskwalificaties erkent die toegang geven tot architectenactiviteiten in een rechtsgebied van de andere partij.

    2.Deze overeenkomst is van toepassing op onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie en op onderdanen van Canada die als zelfstandige of als werknemer architectenactiviteiten wensen uit te oefenen.

    3.Deze overeenkomst is niet van toepassing op architecten die op grond van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning met een derde partij architectenactiviteiten in Canada of de Europese Unie mogen uitoefenen.

    4.Onverminderd deze overeenkomst kunnen de lidstaten van de Europese Unie en de provincies en gebieden van Canada, in overeenstemming met hun respectieve wet- en regelgeving, beroepskwalificaties erkennen die niet aan de eisen van deze overeenkomst voldoen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn de definities in de artikelen 1.1, 1.2 en 11.1 van de CETA van toepassing. In voorkomend geval zijn ook de volgende definities van toepassing en vervangen zij de definities in de artikelen 1.1, 1.2 en 11.1 van de CETA:

    a)“architect”: een natuurlijke persoon die beroepsmatig en academisch gekwalificeerd is en geregistreerd is, over een vergunning beschikt of een gelijkwaardige vergunning heeft om architectenactiviteiten uit te oefenen in een rechtsgebied dat onder deze overeenkomst valt, overeenkomstig de geldende voorwaarden die toegang geven tot de uitoefening van onder deze overeenkomst vallende architectenactiviteiten;

    b)“architectenactiviteiten”: de uitoefening van beroepswerkzaamheden die regelmatig onder de beroepstitel van “architect” in een ontvangend rechtsgebied worden uitgeoefend;

    c)“bevoegde autoriteit”: een autoriteit of instantie die krachtens de wet- en regelgeving van de partijen bevoegd is om onder deze overeenkomst vallende beroepskwalificaties te erkennen voor toegang tot of uitoefening van architectenactiviteiten of om documenten af te geven die relevant zijn voor de werking van deze overeenkomst;

    d)“formele kwalificaties”: diploma’s, certificaten en andere bewijsstukken die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een rechtsgebied dat is aangewezen overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van dat rechtsgebied en waaruit blijkt dat een beroepsopleiding met succes is voltooid;

    e)“ontvangend rechtsgebied ”: het rechtsgebied van de partij die de toegang tot of de uitoefening van architectenactiviteiten afhankelijk stelt van specifieke beroepskwalificaties en waar een architect die in een rechtsgebied van de andere partij definitieve beroepskwalificaties heeft verworven, architectenactiviteiten wenst uit te oefenen;

    f)“rechtsgebied”: het grondgebied van elk van de provincies of gebieden van Canada, of het grondgebied van elk van de lidstaten van de Europese Unie, voor zover deze overeenkomst op deze grondgebieden van toepassing is;

    g)“beroepservaring”: de daadwerkelijke en rechtmatige uitoefening van architectenactiviteiten in een rechtsgebied;

    h)“Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties”: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, met inbegrip van de bijlagen 1 , zoals gewijzigd;

    i)“beroepskwalificaties”: de kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel en beroepservaring, met inbegrip van een attest van inschrijving in het beroepsregister, een vergunning of een gelijkwaardig document, en

    j)“ROAC”: de Regelgevende organisaties voor architectuur in Canada, een nationale beroepsorganisatie van provinciale en territoriale bevoegde autoriteiten die vrijwillig als collectief optreden om nationaal erkende normen en programma’s met betrekking tot het beroep van architect vast te stellen.

    Artikel 3

    Gevolgen van de erkenning

    1.De bevoegde autoriteit van een ontvangend rechtsgebied erkent, overeenkomstig de procedures en voorwaarden van deze overeenkomst, de beroepskwalificaties van een architect die door een bevoegde autoriteit van de andere partij zijn gecertificeerd als gelijkwaardig.

    2.Met het oog op de toegang tot of de uitoefening van architectenactiviteiten kent het ontvangende rechtsgebied aan de beroepskwalificaties van architecten wier kwalificaties in het kader van deze overeenkomst zijn erkend, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe als aan de beroepskwalificaties die op zijn grondgebied zijn afgegeven of gecertificeerd en die toegang verlenen tot de uitoefening van architectenactiviteiten.

    Artikel 4

    Vereisten en erkenning

    1.Onverminderd artikel 6 en onder voorbehoud van eventuele eisen inzake talenkennis, gelden voor een architect van een lidstaat van de Europese Unie voor de uitoefening van architectenactiviteiten in een ontvangend rechtsgebied van Canada de volgende eisen:

    a)ten minste twaalf jaar onderwijs, opleiding en beroepservaring als architect, gestaafd door een bewijs van:

    opleidingstitels die voldoen aan de eisen van artikel 46, met inbegrip van de in bijlage V vermelde kwalificaties, of aan de eisen van artikel 49, met inbegrip van de in bijlage VI bij de richtlijn beroepskwalificaties vermelde kwalificaties, vergezeld van een certificaat waaruit blijkt dat de verworven rechten uit hoofde van die richtlijn, naargelang het geval, zijn nageleefd, en

    ten minste vier jaar beroepservaring in een lidstaat van de Europese Unie, verkregen na inschrijving, vergunning of gelijkwaardig;

    b)een geldige inschrijving in het beroepsregister of beroepsvergunning als architect van een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie of een equivalent daarvan, indien er geen registratie- of vergunningsregeling bestaat, en

    c)van onbesproken gedrag zijn.

    2.Onverminderd artikel 6 en onder voorbehoud van eventuele eisen inzake talenkennis, gelden voor een architect van Canada voor de toegang tot en de uitoefening van architectenactiviteiten in een lidstaat van de Europese Unie de volgende eisen:

    a)ten minste twaalf jaar onderwijs, opleiding en beroepservaring als architect, gestaafd door een bewijs van:

    in Canada afgegeven opleidingstitels die toegang geven tot het beroep van architect, zoals beschreven in aanhangsel I, en

    ten minste vier jaar beroepservaring die is opgedaan na inschrijving of vergunning,

    b)een geldige inschrijving in het beroepsregister of beroepsvergunning als architect van een bevoegde autoriteit in Canada, en

    c)van goede reputatie zijn.

    3.Aan de vereisten van lid 1, punt a), eerste streepje, of lid 2, punt a), eerste streepje, kan ook worden voldaan door opleidingstitels die door een derde partij zijn afgegeven en overeenkomstig de eisen van een rechtsgebied van een partij als gelijkwaardig zijn erkend, en in voorkomend geval worden aangevuld met een beroepsopleiding, een examen of beroepservaring die in dat rechtsgebied vereist is.

    Artikel 5

    Compenserende maatregel

    1.Een architect van een lidstaat van de Europese Unie die in een ontvangend rechtsgebied van Canada architectenactiviteiten wenst uit te oefenen, moet voorafgaand aan de inschrijving een tienurige onlinecursus volgen en succesvol afsluiten om te voldoen aan domeinspecifieke kennisvereisten op het gebied van bouwregelgeving, bouwdocumenten, contractbeheer en beroepspraktijk. De in artikel 6, lid 1, bedoelde aanvraag omvat de vergoedingen voor deelname aan de cursus. De vereisten en modaliteiten van de onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving zijn opgenomen in aanhangsel II.

    2.De onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving mag niet verder gaan dan wat evenredig is om de verschillen in domeinspecifieke kennis tussen de lidstaten van de Europese Unie en de provincies en gebieden van Canada te verhelpen. De cursus mag niet het effect van een onredelijke ontmoediging voor de aanvraag tot erkenning hebben en mag de toegang tot of de uitoefening van beroepswerkzaamheden voor architecten als bedoeld in lid 1 niet onnodig vertragen of bemoeilijken. De testmodules van de onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving mogen tot drie keer worden herhaald binnen drie maanden na de eerste toegang tot de cursus.

    3.De onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving mag alleen worden vereist voor architecten als bedoeld in lid 1 die hun beroepskwalificaties voor het eerst willen laten erkennen door een Canadees ontvangend rechtsgebied.

    4.De Europese Unie behoudt zich het recht voor om een gelijkwaardige onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving in te voeren. De leden 1 tot en met 3 zijn van toepassing op dergelijke onlinecursussen, met uitzondering van de vereisten en modaliteiten van aanhangsel II, mits de nodige wijzigingen worden aangebracht.

    Artikel 6

    Procedures voor erkenning

    1.Een architect die in een rechtsgebied van de andere partij architectenactiviteiten wenst uit te oefenen, dient bij de bevoegde autoriteit van dat rechtsgebied een elektronische aanvraag in, gestaafd met de in aanhangsel III vermelde documenten en attesten, indien het ontvangende rechtsgebied daarom verzoekt. Verzoeken om erkenning worden ingediend in de taal van het ontvangende rechtsgebied of in een andere taal die door het ontvangende rechtsgebied wordt aanvaard.

    2.De bevoegde autoriteit bevestigt de ontvangst van een aanvraag langs elektronische weg binnen een maand na ontvangst en deelt de aanvrager mee of de aanvraag als volledig wordt aangemerkt. In het geval van onvolledige aanvragen bepaalt de bevoegde autoriteit welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag aan te vullen en stelt zij de aanvrager in de gelegenheid dit binnen een redelijke termijn in orde te maken.

    3.De procedure voor de behandeling van de erkenningsaanvraag moet zo spoedig mogelijk worden afgerond en binnen drie maanden na de datum waarop de aanvrager een volledige aanvraag heeft ingediend, tot een met redenen omkleed besluit van de bevoegde autoriteit van het ontvangende rechtsgebied leiden.

    4.Indien een bevoegde autoriteit verlangt dat de in artikel 5 bedoelde onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving wordt voltooid, stelt de bevoegde autoriteit de aanvrager in de gelegenheid de onlinecursus onverwijld te volgen zodra zij van oordeel is dat aan de vereisten van artikel 4 is voldaan. In elk geval biedt de bevoegde autoriteit de aanvrager de gelegenheid om de cursus voorafgaand aan de inschrijving en het taalexamen online af te leggen en af te ronden, en indien beide met succes zijn afgerond, stelt zij de aanvrager binnen de in lid 3 bedoelde termijn in kennis van een met redenen omkleed besluit over de aanvraag.

    5.Indien een aanvraag wordt afgewezen, stelt de bevoegde autoriteit de aanvrager daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. De bevoegde autoriteit stelt een afgewezen aanvrager in kennis van de redenen voor de afwijzing van zijn aanvraag.

    6.Eventuele vergoedingen die aanvragers in verband met hun aanvraag moeten betalen, moeten in verhouding staan tot de kosten die de bevoegde autoriteiten van het ontvangende rechtsgebied maken.

    Artikel 7

    Uitoefening van architectenactiviteiten in een ontvangend rechtsgebied

    1.Een architect die in het kader van deze overeenkomst erkenning van zijn beroepskwalificaties verkrijgt en in het ontvangende rechtsgebied architectenactiviteiten uitoefent, moet zich houden aan de wetten, voorschriften, gedrags- en ethische regels die op architecten van toepassing zijn, zoals voorschriften inzake verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering, talenkennis, permanente beroepsontwikkeling, inschrijvingskosten en het gebruik van handels- of bedrijfsnamen.

    2.Een architect als bedoeld in lid 1 heeft het recht om onder de beroepstitel in dat ontvangende rechtsgebied architectenactiviteiten uit te oefenen indien die titel bij wet wordt beschermd.

    3.Indien de in artikel 4, lid 1, bedoelde beroepskwalificaties van een architect van een lidstaat van de Europese Unie door één ontvangend rechtsgebied van Canada zijn erkend, kan een ander ontvangend rechtsgebied van Canadese geen aanvullende opleidingen voorschrijven die niet van een architect van Canada zouden worden verlangd als voorwaarde voor inschrijving in een later gastland.

    Artikel 8

    Uitvoering

    1.Elke partij maakt informatie openbaar of zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten, indien mogelijk langs elektronische weg, informatie openbaar maken over:

    a)naam en adres van de bevoegde autoriteiten die de aanvragen voor erkenning van kwalificaties beheren;

    b)relevante eisen en procedures met betrekking tot de toepassing en het beheer van besluiten inzake de wederzijdse erkenning van kwalificaties;

    c)procedures die verband houden met de verplichte inschrijving of aansluiting bij een beroepsorganisatie, en

    d)wet- en regelgeving die van toepassing is op de uitoefening van de beroepsactiviteiten die onder deze overeenkomst vallen, met inbegrip van met name de domeinspecifieke kennisvereisten die worden getest tijdens de onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving als bedoeld in artikel 5.

    2.Elke partij streeft ernaar de andere partij in kennis te stellen van nieuwe voorschriften of wijzigingen van bestaande voorschriften die zijn vastgesteld in het kader van de uitoefening van haar recht om regelgeving vast te stellen, die van invloed kunnen zijn op de erkenning van kwalificaties van architecten overeenkomstig artikel 11.5, punt d), van de CETA.

    3.De bevoegde autoriteiten van elk rechtsgebied van een partij werken nauw samen en verlenen wederzijdse bijstand om de toepassing van deze overeenkomst te vergemakkelijken.

    4.Niets in deze overeenkomst belet de bevoegde autoriteiten of hun verenigingen om regelmatig bijeen te komen om kwesties in verband met de reglementering van het beroep van architect te bespreken.

    5.De partijen brengen alle vraagstukken die voortvloeien uit de uitvoering of de werking van deze overeenkomst onder de aandacht van het bij artikel 26.2, lid 1, punt b), van de CETA ingestelde MRA-comité indien dergelijke kwesties niet overeenkomstig dit artikel kunnen worden opgelost. Het comité komt onverwijld en uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het verzoek bijeen en het comité tracht binnen vier maanden na de datum van de vergadering van het comité tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.

    6.Indien het Gemengd Comité voor de CETA de gevolgen van een nieuwe toetreding tot de EU overeenkomstig artikel 30.10 van de CETA onderzoekt, komt het MRA-comité bijeen en brengt het daarover verslag uit aan het Comité voor diensten en investeringen ter ondersteuning van het onderzoek door het Gemengd Comité.

    Aanhangsel I

    In Canada afgegeven opleidingstitels die toegang geven tot het beroep van architect als bedoeld in artikel 4, lid 2

    In Canada wordt de opleiding die als een van de voorwaarden voor toegang tot de kwalificaties van architecten is vereist, gestaafd door een diploma van een van de volgende universiteiten:

    University of British Columbia;

    University of Calgary;

    Carleton University;

    Technical University of Nova Scotia (TUNS)- momenteel Dalhousie University;

    Université Laval;

    University of Manitoba;

    McGill University;

    Université de Montréal;

    University of Toronto, en

    University of Waterloo.

    De desbetreffende diploma’s zijn:

    Bachelor of Architecture (B. Arch) tot 2004; en

    Master of Architecture (M. Arch).

    De Canadian Architecture Certification Board (“CACB”) of de bevoegde autoriteit kan ook individuele beroepskwalificaties of ‑diploma’s op het gebied van architectuur van niet-geaccrediteerde instellingen beoordelen en certificeren als zij voldoen aan de Canadese onderwijsnorm die door het ROAC is bekrachtigd. De CACB houdt op zijn website een lijst bij van de huidige accreditaties en informatie over certificeringsmethoden.

    Voor afgestudeerden van een van de Canadese Architectuurscholen voorafgaand aan de invoering van het CACB-opleidingssysteem voor het opleidingsprogramma in 1991, certificeerde de CACB de diploma’s van elk van de individuele architectuurdiploma’s, die aan een van de hierboven genoemde universiteiten moesten worden behaald.

    Aanhangsel II

    Gegevens over de in artikel 5 bedoelde tienurige onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving

    1. Algemene beginselen en doelstellingen van de cursus

    De in artikel 5 bedoelde onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving heeft tot doel ervoor te zorgen dat een architect van een lidstaat van de Europese Unie die in een ontvangend rechtsgebied van Canada architectenactiviteiten wenst uit te oefenen, de domeinspecifieke kennis heeft verworven die nodig is om in een van de Canadese provincies of gebieden werkzaam te zijn.

    Na afloop van de cursus zal de aanvrager inzicht hebben in de diensten die een architect moet verlenen, de contractuele vereisten voorafgaand aan de aanvang van architectendiensten, de professionele verplichtingen in een zelfregulerend beroep en de verplichting tot bescherming van het algemeen belang, administratieve en wettelijke verplichtingen die een architect moet kennen om architectuurdiensten te verlenen in Canada en waar hij belangrijke referentieinformatie moet vinden, met inbegrip van bouwvoorschriften, statuten, sectornormen en andere regelgevingsdocumenten.

    2. Bestreken domeinspecifieke kennis

    De domeinspecifieke kennis bestaat uit de volgende elementen:

    het doorzoeken en documenteren van relevante bouwvoorschriften;

    inzicht te krijgen in de procedures voor het verkrijgen van vrijstelling of variantie van de bijzondere vereisten in het kader van deze bouwvoorschriften;

    evaluatie van producten en materialen;

    conformiteit van het project met de toepasselijke regelgeving;

    opstellen van en onderhandelen over bouwcontracten, met inbegrip van de voorwaarden voor bouwcontracten om de rol van architect, aannemer, eigenaar, waarborgmaatschappij en verzekeraar bij het beheer van de bouwfase te verduidelijken;

    aanvragen van een bouwvergunning;

    toezicht houden op de voortgang van de bouw en de evaluatie van de prestaties, en

    gedragscodes.

    3. Resultaten en toetsingsprocedures

    Na afloop van de onlinecursus voorafgaand aan de inschrijving krijgt de kandidaat onmiddellijk bericht of hij of zij een hogere rang heeft behaald. De resultaten worden gelijktijdig toegezonden aan en geregistreerd door het ROAC.

    AANHANGSEL III

    Documenten die overeenkomstig artikel 6, lid 1, kunnen worden verlangd

    De bevoegde autoriteit van een ontvangend rechtsgebied kan van een aanvrager verlangen dat hij in voorkomend geval langs elektronische weg een van de volgende documenten verstrekt:

    1.bewijs van staatsburgerschap of permanent verblijf van een partij;

    2.opleidingstitel;

    3.bewijs van beroepservaring;

    4.een brief van een bevoegde autoriteit van het rechtsgebied waar de architect bevoegd is, die rechtstreeks langs elektronische weg naar de bevoegde autoriteit van het ontvangende rechtsgebied wordt gezonden en waarin het volgende wordt bevestigd:

    a)datum van inschrijving of vergunning, of gelijkwaardig indien er geen registratie- of vergunningenstelsel bestaat in het rechtsgebied waar de architect is gekwalificeerd;

    b)naleving van de beroepskwalificatie-eisen van artikel 4, lid 1, punt a), of artikel 4, lid 2, punt a), van deze overeenkomst, naargelang het geval;

    c)bewijs van onbesproken gedrag of van goede reputatie, en

    d)indien dit niet onder c) valt, het bewijs dat de architect niet onderworpen is aan een lopende tuchtmaatregel en niet is geschorst of uitgesloten van de uitoefening van architectenactiviteiten wegens een ernstige beroepsfout of op grond van een veroordeling wegens het plegen van een strafbaar feit.

    Indien het ontvangende rechtsgebied het onder c) of d) bedoelde bewijs verlangt, aanvaardt het als voldoende bewijs een verklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het rechtsgebied waar de architect bevoegd is. Indien de bevoegde instantie deze attesten niet afgeeft, aanvaardt het ontvangende rechtsgebied een verklaring onder ede of een plechtige verklaring van de betrokken architect ten overstaan van een bevoegde gerechtelijke of administratieve instantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie. In dat geval verstrekt de aanvrager tevens een door deze autoriteit of notaris afgegeven verklaring waaruit de echtheid van zijn verklaring onder ede of plechtige verklaring blijkt;

    5.het bewijs dat de aanvrager overeenkomstig de wetgeving van het ontvangende rechtsgebied verzekerd is tegen de financiële risico’s die voortvloeien uit beroepsaansprakelijkheid;

    6.een uittreksel uit het strafregister uit het in punt 4 bedoelde rechtsgebied;

    7.betaling of bewijs van betaling van de vereiste aanvraagkosten.

    De in de punten 4, 5 en 6 van dit aanhangsel bedoelde documenten mogen op de datum van indiening niet ouder zijn dan drie maanden.

    (1)    PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
    Top