EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0563

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot herstructurering van de Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)

COM/2021/563 final

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 563 final

2021/0213(CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot herstructurering van de Unieregeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2021) 663 final} - {SWD(2021) 640 final} - {SWD(2021) 641 final} - {SWD(2021) 642 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De belasting van energieproducten en elektriciteit speelt een belangrijke rol in het klimaat- en energiebeleid. De geharmoniseerde regels van Richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (hierna ook “de energiebelastingrichtlijn” of “de EBR” genoemd) hebben tot doel de goede werking van de interne markt te verzekeren.

Sinds de vaststelling van de EBR is het onderliggende beleidskader voor klimaat en energie echter ingrijpend gewijzigd, waardoor de richtlijn niet langer afgestemd is op het huidige beleid van de EU. Bovendien waarborgt de EBR niet langer een goede werking van de interne markt.

Het voorstel tot herschikking maakt deel uit van de Europese Green Deal (hierna “de EDG” genoemd) en het “Klaar voor 55”-wetgevingspakket, en bestrijkt milieu- en klimaatkwesties om de inspanningen van de Commissie op het gebied van milieu-uitdagingen te ondersteunen en de interne doelstellingen van de EU op het gebied van broeikasgasemissies en luchtverontreiniging te verwezenlijken.

Met de EDG is een nieuwe groeistrategie voor de EU van start gegaan met als doel de EU tot een rechtvaardige en welvarende samenleving om te vormen. De EDG bevestigt de intentie van de Commissie om haar klimaatambitie aan te scherpen en van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken. De noodzaak en het belang van de Europese Green Deal zijn alleen maar toegenomen in het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het economische welzijn van de burgers van de Unie.

Op basis van de EDG-strategie en een alomvattende effectbeoordeling heeft de Commissie in haar mededeling van september 2020 inzake een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 1 (hierna “het klimaatdoelstellingsplan 2030” genoemd) aangescherpte ambities voor de EU voorgesteld en een alomvattend plan voorgelegd om de bindende EU‑doelstellingen voor 2030 op verantwoorde wijze tot ten minste 55 % netto-emissiereductie te verhogen. Die ambitieuzere doelstelling voor 2030 geeft beleidsmakers en investeerders meer zekerheid, zodat wordt voorkomen dat besluiten die in de komende jaren worden genomen, tot emissieniveaus leiden die onverenigbaar zijn met de doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn. De doelstelling voor 2030 is ook in overeenstemming met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden en ernaar te blijven streven deze op 1,5 °C te houden. De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst van december 2020 zijn goedkeuring gehecht aan de bindende EU‑doelstellingen voor 2030 2 .

In de door het Europees Parlement en de Europese Raad 3 overeengekomen Europese klimaatwet 4 wordt de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de EU wettelijk verbindend verklaard en wordt de ambitie voor 2030 verhoogd door netto-emissiereductiedoelen voor 2030 vast te leggen van ten minste 55 % onder het niveau van 1990.

Met het oog op het in de Europese klimaatwet voorgestelde traject en het hogere ambitieniveau voor 2030 heeft de Commissie de huidige klimaat- en energiewetgeving herzien. Het in het klimaatdoelstellingsplan 2030 aangekondigde “Klaar voor 55”-wetgevingspakket is het meest omvattende element van de inspanningen ter uitvoering van de ambitieuze nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030, en alle economische sectoren en alle beleidsterreinen zullen moeten bijdragen.

De Commissie heeft zich er in de EGD toe verbonden de EBR te herzien met de nadruk op milieuvraagstukken, om te waarborgen dat de energiebelasting op de klimaatdoelstellingen is afgestemd. Belastingheffing is van rechtstreeks belang bij het ondersteunen van de groene transitie, doordat hiervan de juiste prijssignalen en de juiste prikkels voor duurzame consumptie en productie uitgaan.  

In dit kader zijn doeltreffende milieubelastingen en de afschaffing van stimuli voor het gebruik van fossiele brandstoffen in de EU nodig om de broeikasgasemissiereducties te realiseren, in combinatie met andere regelgevingsmaatregelen.

De EBR kan bijdragen tot de hogere ambitie om de broeikasgasemissies voor 2030 met ten minste 55 % te verminderen, door de gevolgen voor het milieu en de gezondheid beter in de belasting op motor- en verwarmingsbrandstoffen tot uiting te laten komen. Dit kan worden verwezenlijkt door de nadelen voor schone technologieën weg te nemen en hogere belastingen voor inefficiënte en vervuilende brandstoffen in te voeren, in aanvulling op koolstofbeprijzing via de handel in emissierechten. Hiermee wordt de overgang van fossiele brandstoffen naar schonere energie gestimuleerd, met het oog op de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de EU conform de toezeggingen op grond van de Overeenkomst van Parijs.

De EBR is in 2019 geëvalueerd 5 . Op basis van die evaluatie heeft de Raad conclusies 6 aangenomen, waarin hij oordeelde dat energiebelasting een belangrijke rol kan spelen als een van de economische stimulansen die een succesvolle energietransitie vormgeven, waarbij lage broeikasgasemissies en investeringen in energiebesparing worden bevorderd en wordt bijgedragen tot duurzame groei. Ook heeft de Raad de Commissie verzocht de EBR te herzien.

De bestaande EBR werpt een aantal problemen op, omdat er geen koppeling is met de klimaat- en energie-efficiëntiedoelstellingen en vanwege tekortkomingen ter zake van de werking van de interne markt.

Ten eerste is de EBR niet in overeenstemming met de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU. De richtlijn biedt geen toereikende stimulans voor broeikasgasreductie, energie-efficiëntie en het gebruik van elektriciteit en alternatieve brandstoffen (hernieuwbare waterstof, synthetische brandstoffen, geavanceerde biobrandstof enz.). De reden daarvoor is dat nieuwe, minder koolstofintensieve brandstoffen net zo worden belast als hun fossiele tegenhanger indien de nieuwe brandstof is ontstaan na de vaststelling van de huidige EBR in 2003 en er daarom geen specifiek tarief voor bestaat. Biobrandstoffen worden benadeeld door de op volume gebaseerde belasting (tarieven per liter). Dat komt doordat één liter biobrandstof doorgaans een lagere energie-inhoud bevat dan één liter concurrerende fossiele brandstof, maar wel hetzelfde belastingtarief van toepassing is. Het bovenstaande leidt ertoe dat de EBR onvoldoende stimulansen voor investeringen in schone technologieën biedt.

Ten tweede bevoordeelt de EBR in de praktijk het gebruik van fossiele brandstoffen. Er worden sterk uiteenlopende nationale tarieven toegepast in combinatie met een breed scala aan belastingvrijstellingen en -verlagingen. Dit brede scala aan belastingvrijstellingen en -verlagingen zijn vormen van stimulansen voor fossiele brandstoffen die niet conform de doelstellingen van de EGD zijn. Het nieuwe voorstel zorgt op twee manieren voor een vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen. In de eerste plaats worden hogere belastingtarieven voor fossiele brandstoffen en lagere tarieven voor hernieuwbare producten vastgesteld, waardoor het relatieve prijsvoordeel van fossiele brandstoffen ten opzichte van minder vervuilende alternatieven afneemt. Hierdoor wordt het gebruik van fossiele brandstoffen ontmoedigd. In de tweede plaats wordt de mogelijkheid van belastingverlagingen en -vrijstellingen, die momenteel voor lagere belasting op fossiele brandstoffen zorgen, herzien. Dit betreft gasolie voor gebruik in de landbouw, gasolie en kolen voor gebruik door huishoudens voor verwarming (het blijft mogelijk kwetsbare huishoudens vrij te stellen) en fossiele brandstoffen voor gebruik in energie-intensieve industrie. Bovendien beoogt het voorstel een einde te maken aan de huidige verplichte vrijstelling voor de lucht- en scheepvaart en de visserij.

Ten derde draagt de EBR niet langer bij tot de goede werking van de interne markten; de minimumbelastingniveaus hebben hun convergerende effect op de nationale belastingtarieven verloren. De minimumbelastingniveaus zijn laag omdat ze sinds 2003 niet zijn geactualiseerd, ofschoon de nationale tarieven in de meeste gevallen aanzienlijk boven de minimumniveaus van de EBR liggen. In ieder geval beletten de minimumniveaus van de EBR niet langer een “race to the bottom” en vormen zij evenmin een ondergrens voor belastingheffing. Deze elementen, in combinatie met vrijstellingen en verlagingen, vergroten de versnippering van de interne markt en verstoren in het bijzonder het gelijke speelveld in de betrokken sectoren van de economie.

Bovendien zijn er enkele aspecten van de EBR die niet duidelijk, relevant en samenhangend zijn, wat tot rechtsonzekerheid leidt. Deze omvatten onder meer de definitie van belastbare producten, gebruik dat buiten het toepassingsgebied van de richtlijn valt en de interpretatie van de vrijstelling voor motorbrandstoffen voor lucht- en scheepvaart. Het voorliggende voorstel streeft dan ook de volgende doelstellingen na:

(1)een aangepast kader dat bijdraagt tot de EU-doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit tegen 2050 in het kader van de Europese Green Deal. Hiervoor moet de belasting van energieproducten en elektriciteit worden afgestemd op het EU-beleid inzake energie, milieu en het klimaat, om bij te dragen tot de inspanningen van de EU om de emissies te verlagen;

(2)een kader dat de interne markt van de EU in stand houdt en verbetert door het toepassingsgebied en de tariefstructuur te actualiseren en het gebruik van belastingvrijstellingen en -verlagingen door de lidstaten te rationaliseren;

(3)behoud van de capaciteit om inkomsten te genereren voor de begrotingen van de lidstaten.

Zoals reeds vermeld, zullen deze doelstellingen worden verwezenlijkt door over te schakelen van belasting op volume naar belasting op energie-inhoud, stimulansen voor fossiele brandstoffen weg te nemen en tarieven te rangschikken aan de hand van hun milieuprestaties. Verder wordt de huidige belastingstructuur vereenvoudigd door energieproducten (voor gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof) en elektriciteit te categoriseren en op basis van hun milieuprestatie te rangschikken. De “milieuprestatie” is vastgesteld in verhouding tot ander EU-beleid in het kader van de Europese Green Deal en met name de rest van de voorstellen in het “Klaar voor 55”-pakket. Volgens deze ranglijst worden conventionele fossiele brandstoffen, zoals gasolie en benzine, tegen het hoogste tarief belast. De volgende tariefcategorie is van toepassing op brandstoffen die op fossiele brandstoffen zijn gebaseerd, maar op korte en middellange termijn toch tot decarbonisatie kunnen bijdragen. Zo geldt voor aardgas, lpg en waterstof van fossiele oorsprong 2/3 van het referentietarief voor een overgangsperiode van 10 jaar. Daarna wordt het tarief verhoogd tot het volledige referentietarief. De volgende categorie omvat duurzame, maar niet geavanceerde biobrandstoffen. Om de bijdrage tot decarbonisatie daarvan te weerspiegelen, is de helft van het referentietarief van toepassing. Het laagste tarief is van toepassing op elektriciteit, ongeacht het gebruik, op geavanceerde biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biogas en op waterstof van hernieuwbare oorsprong. Dat tarief is fors lager dan het referentietarief omdat elektriciteit en de brandstoffen in die categorie de overgang naar schone energie in de EU aanzienlijk kunnen vormgeven met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en, uiteindelijk, klimaatneutraliteit tegen 2050.

In bepaalde sectoren, vooral die welke momenteel voor volledige vrijstelling in aanmerking kunnen komen, zoals luchtvaart of verwarmingsbrandstoffen voor niet-kwetsbare huishoudens, zullen overgangsperioden gelden om de economische en sociale kosten van de invoering van belastingen te verlichten.

Het voorstel houdt ook rekening met de sociale dimensie door de invoering van de mogelijkheid om kwetsbare huishoudens voor een periode van tien jaar van belasting op verwarmingsbrandstoffen vrij te stellen, en door de invoering van een overgangsperiode van tien jaar om het minimumbelastingniveau te bereiken.

De lidstaten kunnen ook verlagingen toekennen die niet onder de minimumniveaus voor verwarmingsbrandstoffen liggen, voor alle huishoudens. De lidstaten zijn vrij in het gebruik van de belastinginkomsten; zij kunnen de billijkheid verder waarborgen door die inkomsten te gebruiken om de sociale gevolgen te verlichten.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad omschrijft welke energieproducten belastbaar zijn, welk gebruik van die producten aan belastingheffing onderworpen is en welk minimumbelastingtarief voor elk van deze producten geldt naargelang zij voor voortbeweging, voor bepaalde industriële en commerciële doeleinden dan wel voor verwarming worden gebruikt. De gewijzigde bepalingen blijven sporen met de bepalingen die ongewijzigd blijven.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De initiatieven in verband met de klimaatdoelstellingen van de EU in het kader van de EGD, met name de klimaatdoelstelling voor 2030, worden voorgesteld in het “Klaar voor 55”-pakket. Dit pakket omvat met name de herziening van sectorale wetgeving op het gebied van klimaat, energie, vervoer en belastingen 7 .

Dit voorstel tot herschikking van de EBR maakt deel uit van dat samenhangende pakket. Het vormt een aanvulling op de andere voorstellen in het pakket en draagt bij tot de klimaatdoelstellingen van de EU door vrijstellingen en verlagingen van de energiebelasting aan te pakken die feitelijk stimulansen voor fossiele brandstoffen zijn, en door energie-efficiëntie en het gebruik van schonere brandstoffen te bevorderen. Het voorstel tot herschikking van de EBR en het voorstel tot herziening van het EU-ETS, waaronder de invoering van emissiehandel voor gebouwen en het wegvervoer, vullen elkaar dan ook aan.

De andere initiatieven van het “Klaar voor 55”-pakket bevatten nieuwe voorstellen en de herziening van het acquis op het gebied van klimaat, energie en vervoer:

·het EU-emissiehandelssysteem (ETS) 8 , om het aan te passen aan de nieuwe klimaatdoelstelling, de emissiehandel in te voeren in de sectoren gebouwen, zee- en wegvervoer en de behandeling van de luchtvaartsector, die al binnen het toepassingsgebied ervan is opgenomen, te wijzigen;

·de verordening inzake de verdeling van de inspanningen 9 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030;

·de verordening tot vaststelling van CO2-emissienormen voor auto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen 10 ;

·de richtlijn inzake hernieuwbare energie 11 ;

·het “ReFuelEU Luchtvaart”-initiatief ter bevordering van de productie en het gebruik van duurzame luchtvaartbrandstoffen in de luchtvaartsector;

·het “FuelEU Zeevaart”-initiatief ter bevordering van de vraag naar hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeescheepvaartsector;

·de energie-efficiëntierichtlijn om de ambitie van de nieuwe klimaatdoelstelling voor 2030 ten uitvoer te leggen en bij te dragen tot een billijke transitie;

·een nieuw mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens;

·de verordening inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw 12 ;

·de richtlijn betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen 13 ;

·de verordening betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (taxonomieverordening) 14 .

Tot slot onderschrijft de herschikking van de EBR de in de Europese Green Deal vastgelegde ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, en het O&O-beleid op het gebied van klimaat, energie en mobiliteit in het kader van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor 2021-2027.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan de EU geharmoniseerde regels mag vastleggen om de goede werking van de interne markt te bewerkstelligen. Verder kunnen overeenkomstig artikel 192, lid 2, eerste alinea, van het VWEU, passende bepalingen van fiscale aard worden vastgesteld voor, onder meer, het behoud en de bescherming van het milieu.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De tekortkomingen van de huidige richtlijn kunnen alleen worden verholpen door middel van een herziening van de EBR, gecoördineerd met andere beleidsmaatregelen van de EU. Krachtens de bestaande EBR kunnen de lidstaten de tarieven van hun belastingen op energieproducten en elektriciteit verhogen, besluiten geen gebruik te maken van mogelijke vrijstellingen en verlagingen, of milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen invoeren. Dergelijke nationale benaderingen dreigen echter de interne markt te verstoren en de EGD-doelstellingen te ondermijnen, aangezien de structuur en het niveau van de nationale belastingen niet geharmoniseerd zijn:

(1)door de huidige minimumtarieven zijn de lidstaten op het vlak van energiebelasting beperkt in hun mogelijkheden om een ambitieus milieubeleid te voeren. Dit geldt in het bijzonder omdat energiebelasting de concurrentiepositie van bedrijven rechtstreeks beïnvloedt;

(2)de harmonisering van energiebelasting via de energiebelastingrichtlijn moet bijdragen tot een vermindering van de schadelijke effecten van de concurrentie tussen de lidstaten op het gebied van energiebelasting, die bijvoorbeeld kunnen voortvloeien uit de mogelijke verplaatsing van ondernemingen naar lidstaten met gunstigere belastingregimes;

(3)het EU-emissiehandelssysteem (ETS) is een doeltreffend instrument gebleken om de broeikasgasemissies door onder de regeling vallende installaties terug te dringen. De uitbreiding van het EU-ETS tot de zeevaartsector en de invoering van emissiehandel in wegvervoer en gebouwen worden voorgesteld als onderdeel van het “Klaar voor 55”-pakket. Energiebelasting in de lidstaten bestaat evenwel naast emissiehandel op EU-niveau en de EBR moet waarborgen dat de op EU-niveau vastgestelde minimumbelastingniveaus prikkels bieden die op de EU-doelstellingen op het gebied van energie, klimaat en milieu afgestemd zijn. In dat opzicht kan optreden op EU-niveau zorgen voor samenhang tussen de toepassing van het EU-ETS en de belasting op energieproducten en elektriciteit, en voor een gemeenschappelijke EU-aanpak met betrekking tot de belasting van energieproducten.

De verwezenlijking van de EU-doelstellingen op het gebied van klimaat en milieu vereist een mix van beleidsinstrumenten. Verder kan een doeltreffend EU-belastingkader, dat ook andere EU-beleidsmaatregelen ondersteunt, ervoor zorgen dat nationale keuzes die leiden tot verstoringen van de interne markt en/of dubbele belastingheffing, worden voorkomen.

De EBR-herschikking en het tijdstip ervan moeten worden gezien in de bredere context van de Europese Green Deal-agenda. Het doel om de EBR meer op één lijn te brengen met de doelstellingen van die agenda, kan alleen worden geïmplementeerd door middel van een door de Unie vastgestelde handeling tot herschikking van de EBR.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De doelstellingen van het huidige voorstel kunnen het beste worden bereikt door de huidige richtlijn te herschikken in de zin zoals hierboven uiteengezet. Het voorstel heeft vooral betrekking op een aantal essentiële onderdelen van de richtlijn: de belastingstructuur en het verband tussen de respectieve fiscale behandeling van de verschillende energiebronnen.

Het voorstel gaat daarmee in geen enkel opzicht verder dan hetgeen noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken.

Keuze van het instrument

Het voorstel is een richtlijn. Op onderhavig gebied, waarop al een bestaande richtlijn van toepassing is, moeten de lidstaten speelruimte behouden, zoals hierboven is uiteengezet. Andere middelen dan een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG zouden dus inadequaat zijn.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan 15

Aanvankelijk heeft de EBR een algemene positieve bijdrage geleverd tot de belangrijkste doelstelling ervan, te weten het waarborgen van de goede werking van de interne markt, door dubbele belasting of verstoring van de handel en van de concurrentie tussen energiebronnen en energieconsumenten en -leveranciers te voorkomen.

Wegens de ontwikkeling van de technologie, nationale belastingtarieven en energiemarkten in de afgelopen 15 jaar levert de EBR in haar huidige vorm echter niet meer dezelfde positieve bijdrage. Verder hebben het wetgevingskader en de beleidsdoelstellingen sinds de vaststelling van de EBR in 2003 een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt, met gevolgen voor de relevantie en de samenhang. Daardoor is de algehele EU-meerwaarde van de EBR mettertijd afgenomen, met name doordat de minimumtarieven niet werden geïndexeerd en de lidstaten uitgebreid en sterk uiteenlopend gebruik van de facultatieve belastingverlagingen hebben gemaakt, en vanwege het gewijzigde beleidskader.

De huidige EBR draagt slechts in zeer beperkte mate bij tot de bredere economische, sociale en milieudoelstellingen van de EU. De EBR is ten minste gedeeltelijk in overeenstemming met de beleidsinspanningen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie en een grotere energie-efficiëntie, maar juist minder met betrekking tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en andere gassen, energiediversificatie of energieonafhankelijkheid en -zekerheid. De voornaamste redenen voor dit gebrek aan samenhang zijn onder meer het niet in aanmerking nemen van de energie-inhoud en de CO2-emissie van energieproducten en elektriciteit, (te) lage minimumbelastingniveaus en (te) veel uitzonderingen. Om dezelfde reden draagt de EBR niet bij tot het koolstofvrij maken van het vervoer en het verlagen van emissies van luchtverontreinigende stoffen. Dientengevolge is de bijdrage van de EBR tot de verwezenlijking van de doelstellingen van internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs van 2015, beperkt. Bovendien maakt de EBR geen onderscheid tussen hernieuwbare en koolstofintensieve elektriciteitsbronnen, en wordt geen rekening gehouden met de milieuprestatie van biobrandstoffen. De bepalingen van de EBR inzake de belasting van biobrandstoffen zijn derhalve niet in overeenstemming met het EU-beleid op het gebied van energie, klimaatverandering en milieu.

De EBR bestrijkt een krimpend aandeel van de energiemix van de EU, nu nieuwe technologieën en producten (zoals power-to-gas of brandstoffen van niet-biologische oorsprong) blijven ontstaan of aan belang winnen. Daarom kan de huidige regeling voor energiebelasting geen voorkeursbehandeling van ecologisch duurzame nieuwe technologieën en producten waarborgen. Zo is, ondanks de groeiende marktrelevantie van hernieuwbare brandstoffen, de fiscale behandeling ervan krachtens de EBR nog steeds afhankelijk van regels die ontwikkeld zijn in een tijd toen deze brandstoffen nichealternatieven waren.

De huidige EBR benadeelt benzine ten opzichte van diesel, in de vorm van een lager minimumtarief voor diesel. Dat stimuleert de vraag naar diesel. Verder worden opkomende brandstoffen ook benadeeld. Tenzij expliciet vermeld in de huidige EBR geldt het belastingtarief van de brandstof die voor gelijkwaardige doeleinden wordt gebruikt. De energie-inhoud per liter van deze opkomende brandstoffen is doorgaans lager dan die van de gelijkwaardige brandstof. Dat leidt tot een hoger belastingtarief per liter voor nieuwe brandstoffen. Voorts is de verplichte belastingvrijstelling voor de internationale lucht- en scheepvaart met name problematisch omdat die niet met de huidige klimaatuitdagingen en -beleidsmaatregelen overeenstemt.  

Wat de luchtvaart betreft, heeft de EU namens de Unie en de lidstaten horizontale overeenkomsten inzake luchtdiensten en brede luchtvervoerovereenkomsten met derde landen onderhandeld. Ook hebben de lidstaten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten met derde landen gesloten. Middels de horizontale overeenkomsten inzake luchtdiensten kan de EU een aantal bepalingen in de bilaterale overeenkomsten van de lidstaten wijzigen. De brede luchtvervoerovereenkomsten hebben voorrang op de door de individuele lidstaten met derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten. In de meeste gevallen voorzien die overeenkomsten in het belasten van op het grondgebied van de lidstaten geleverde brandstof voor gebruik in een vliegtuig dat vluchten binnen de EU uitvoert.

Wat de scheepvaart betreft, regelt de Herziene Rijnvaartakte van Mannheim van 17 oktober 1868 het vervoer over de Rijn. De op 16 mei 1952 te Straatsburg gesloten overeenkomst betreffende het douane- en belastingregime voor gasolie, die in de Rijnvaart als boordvoorraad wordt verbruikt 16 (hierna de “Overeenkomst van Straatsburg” genoemd), voorziet in de vrijstelling van belastingen op gasolie, welke wordt verbruikt aan boord van vaartuigen, die de Rijn en zijn nevenrivieren of de wateren bevaren. Omdat brandstof voor vervoer over water in de EU gelijk moet worden belast, moeten de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst van Straatsburg alle passende maatregelen nemen om de onverenigbaarheden daadwerkelijk op te heffen. Overeenkomstig artikel 351, tweede alinea, van het VWEU, moet, voor zover door de lidstaten met derde landen gesloten verdragen niet verenigbaar zijn met het Unierecht, de betrokken lidstaat gebruikmaken van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen.

De minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen zijn te laag om bij te dragen tot de goede werking van de interne markt, omdat ze maar een verwaarloosbaar deel van de prijs van deze producten uitmaken. Bovendien vergroot het gebruik van aan huishoudens en zakelijke gebruikers toegekende facultatieve vrijstellingen en verlagingen de verschillen nog meer, waardoor de werkelijke belastingtarieven in sommige lidstaten merkelijk lager zijn dan in andere.

Er worden sterk uiteenlopende tarieven voor elektriciteit en aardgas toegepast, in combinatie met een breed scala aan belastingvrijstellingen en -verlagingen, die bijdragen tot een grotere versnippering van de interne markt.

Aangezien er geen specifieke logica achter de belastingniveaus op grond van de EBR schuilgaat — door bijvoorbeeld geen rekening te houden met energie-inhoud en externe effecten — kunnen de lidstaten hun nationale tarieven naar eigen goeddunken bepalen zonder enige indicatie of verhouding tussen producten te hoeven volgen. Dientengevolge kan de huidige EBR leiden tot ongepaste prijssignalen aan de gebruikers, waardoor die ervan worden weerhouden om groenere en efficiëntere energiebronnen te kiezen, en wordt er op nationaal niveau geen consequente behandeling van energiebronnen gewaarborgd.

De EBR heeft voor de lidstaten of de marktdeelnemers geen aanzienlijke regeldruk of kosten met zich meegebracht om aan de richtlijn te voldoen. Het grootste deel van de kosten en de regels vloeit voort uit horizontale wetgeving of niet in de richtlijn voorgeschreven nationale uitvoeringswetgeving en varieert aanzienlijk tussen de lidstaten en bedrijfstakken.

De moeilijkheden inzake de uitvoering van de EBR hadden betrekking op de complexiteit, het gebrek aan duidelijkheid, dubbelzinnige formuleringen en de interpretatie van sommige bepalingen van de EBR. Dit leidde tot onzekerheden zoals onduidelijke voorwaarden om voor een preferentiële fiscale behandeling in aanmerking te komen. Die onzekerheid kan voor belastingautoriteiten en marktdeelnemers kosten met zich meebrengen, vooral in de vorm van opportuniteitskosten of juridische kosten.

Raadpleging van belanghebbenden

Het onderhavige voorstel is geformuleerd op basis van een breed scala van externe bijdragen. De belanghebbenden zijn eerst via feedback op de aanvangseffectbeoordeling en via een specifieke openbare raadpleging geraadpleegd.

De openbare raadpleging liep van 22 juli 2020 tot en met 14 oktober 2020. Er zijn in totaal 563 reacties van 25 lidstaten en 5 derde landen ontvangen, samen met 129 standpuntnota’s. De overgrote meerderheid van de respondenten is het eens met de algemene doelstellingen van de EU om klimaatverandering en vervuiling tegen te gaan en met de toepassing van die doelstellingen bij de herziening van de EBR. Ter zake van de prioriteiten voor de herziening van de EBR waren de meeste respondenten het erover eens dat bij de herziening van de EBR rekening moet worden gehouden met broeikasgasemissies voor de vaststelling van de tarieven (die ook in energie-inhoud in plaats van in volume moeten worden uitgedrukt) en dat er stimulansen voor alternatieve energiebronnen zoals schone waterstof en duurzame biobrandstoffen moeten worden ingevoerd. Over het algemeen gaven de respondenten aan dat zij het niet eens waren met de belasting van sectoren met een risico van koolstoflekkage. Uit de openbare raadpleging bleek dat er enige steun bestaat voor het gelijktrekken van belastingen voor verschillende vervoerswijzen, zodat zij op een gelijk speelveld kunnen concurreren, en voor de ontwikkeling van energie-efficiëntere en koolstofarmere vervoerswijzen. Met betrekking tot flankerend sociaal beleid waren de meeste respondenten voorstander van lagere belastingen op arbeid en socialezekerheidsbijdragen en van socialebijstandsprogramma’s voor arme huishoudens.

Naast de openbare raadpleging hebben ook rechtstreekse raadplegingen met de lidstaten, waaronder verzoeken om input met het oog op de berekening van de effectieve belastingdruk, en met andere belanghebbenden plaatsgevonden.

Effectbeoordeling

Om te bepalen hoe de verschillende beleidsdoelstellingen het beste kunnen worden aangepakt, is een aantal benaderingen onderzocht en vergeleken met het basisscenario. 

Het basisscenario bestaat uit het bestaande klimaat- en energiekader 2030, te weten de eerder overeengekomen klimaat- en energiedoelstellingen van 40 % broeikasgasemissiereducties tegen 2030, en de belangrijkste beleidsinstrumenten om die uit te voeren. In deze beleidsoptie wordt ervan uitgegaan dat de EBR ongewijzigd blijft.

In optie 1 zouden de minimumtarieven worden geïndexeerd en zou de belastinggrondslag gedeeltelijk worden verbreed, terwijl de structuur grotendeels intact blijft. De lucht- en zeevaartsector binnen de EU zouden in het toepassingsgebied worden opgenomen met een minimumtarief van nul door de huidige belastingvrijstellingen af te schaffen.

In optie 2 wordt een stelsel van vereenvoudigde tarieven ingevoerd. De minimumtarieven zouden worden geïndexeerd en op energie-inhoud worden gebaseerd, en er zou een overgangsperiode (10 jaar voor optie 2a en een kortere periode tot 2030 voor optie 2b) gelden. De nadruk ligt op energie-inhoud met een hoger belastingniveau (vooral voor verwarmingsbrandstoffen), en het toepassingsgebied van de belastinggrondslag van de richtlijn die zou worden uitgebreid met de lucht- en zeevaartsector binnen de EU, met minimumtarieven die gedurende een overgangsperiode van 10 jaar lineair zouden worden verhoogd. In optie 2c wordt een nieuw onderdeel ingevoerd ter bepaling van de tarieven waarbij rekening wordt gehouden met emissies van luchtverontreinigende stoffen van de producten, bovenop de kenmerken van optie 2a.

Optie 3 introduceert een koolstofgehaltecomponent voor de sectoren die momenteel niet onder het ETS vallen, om te waarborgen dat die sectoren aan koolstofbeprijzing worden onderworpen. Net als voor optie 2 worden ook in dit geval twee overgangsperioden (10 jaar en een kortere periode tot 2030) overwogen. In deze optie wordt ook de invoering van een verontreinigingscomponent geanalyseerd.

Belangrijkste resultaten

Bij de voorstelling in september 2020 van haar geactualiseerde doelstelling voor 2030 van ten minste 55 % broeikasgasreductie ten opzichte van 1990 heeft de Europese Commissie ook de maatregelen benoemd in alle sectoren van de economie ter aanvulling van de nationale inspanningen om de hogere ambitie te verwezenlijken. Er zijn effectbeoordelingen opgesteld ter ondersteuning van de geplande herzieningen van belangrijke wetgevingsinstrumenten in het “Klaar voor 55”-pakket.

Tegen deze achtergrond heeft deze effectbeoordeling geanalyseerd welke de verschillende opties zijn waarmee de herziening van de energiebelastingrichtlijn doeltreffend en efficiënt kan bijdragen tot de verwezenlijking van het geactualiseerde doel van dit bredere “Klaar voor 55”-pakket, met inachtneming van de doelstelling van de interne markt om uitholling van belastingopbrengsten te voorkomen.

Op basis van een vergelijking van de opties en van de analyse van de specifieke beleidsopties zouden opties 2 en 3 op gewenste wijze aan de doelstellingen voldoen.

Deze opties dragen bij tot de klimaat- en energiedoelstellingen en andere beleidsdoelstellingen.

Inzake de overgangsperiode leiden beide perioden (10 jaar of 7 jaar) in 2035 voor beide opties tot hetzelfde resultaat. Wanneer de sociale dimensie in aanmerking wordt genomen, leveren de opties met een overgangsperiode van tien jaar (opties 2a en 3a) echter betere resultaten dan een kortere overgangsperiode.

Als de luchtverontreinigingscomponent wordt meegewogen, gaat het positieve effect op de emissiereducties gepaard met een negatief sociaal effect, via een aanzienlijke stijging van de prijs van steenkool en biomassa.

Vanwege de invoering van emissiehandel voor de koolstofemissies van wegvervoer en gebouwen, zoals bepaald in het EU-ETS-voorstel in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket, wordt optie 2a als de beste optie beschouwd, omdat overlap tussen de twee mechanismen wordt vermeden.

Met een goed gebalanceerde uitbreiding van het EU-ETS tot de zeevaartsector en de invoering van emissiehandel voor wegvervoer en gebouwen zou, in combinatie met optie 2 voor de EBR, de EU haar ambitieuze klimaatdoelstelling van 55 % minder emissies tegen 2030 kunnen verwezenlijken, en tegelijk de andere doelstellingen van de EBR-herziening kunnen bereiken.

Uit de effectbeoordeling is ook gebleken dat de EBR-herziening geen buitensporige last voor de economie met zich mee zou brengen. De hierboven uiteengezette doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt met beperkte economische kosten en de herziening kan economische voordelen genereren, met name als de lidstaten extra inkomsten uit algemene energieverbruiksbelasting zouden gebruiken om de onbedoelde sociale kosten te compenseren.

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat een hogere belasting op fossiele brandstoffen zwaarder kan wegen op huishoudens met een laag inkomen, met name voor verwarming. Voor die gevallen kan de eventuele regressieve vormgeving van energiebelastingen worden gecompenseerd door die inkomsten voor de groene transitie te hergebruiken middels investeringen in koolstofarme en energie-efficiënte goederen en apparaten of via forfaitaire overdrachten. Uit de analyse blijkt bijvoorbeeld dat als de extra belastinginkomsten uit energiebelastingen via forfaitaire overdrachten naar de huishoudens terugvloeien, de voorgestelde wijzigingen progressief zullen worden, omdat die overdrachten een grotere stijging van het beschikbare inkomen van armere huishoudens betekenen.

In het basisscenario zullen de inkomsten in de lidstaten tussen 2020 en 2035 naar verwachting met bijna 32 % dalen ten gevolge van de verwachte evolutie van het energiesysteem met een lagere afhankelijkheid van brandstoffen vanwege energiebesparingen en een lager gebruik van fossiele brandstoffen. Door de hogere inkomsten zou de voorkeursoptie deze tendens grotendeels neutraliseren.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Wat de kosten van de werking van de richtlijn betreft, hangt de specifieke uitvoering van de EBR van verschillende andere factoren af. Dat zijn aspecten zoals specifieke nationale of andere EU-beleidsmaatregelen op hetzelfde gebied, nationale prioriteiten en bestaande industrie, bestaande economische en handelsvoorwaarden of bedrijfsmodellen van afzonderlijke sectoren of ondernemingen.

Volgens de (reeds gepubliceerde) evaluatie van de huidige EBR 17 was het, vanwege de ruime flexibiliteit in de bestaande EBR voor lidstaten om uitzonderingen, verlagingen en teruggaven toe te passen, ingewikkeld om de effectieve belastingtarieven in de hele EU geharmoniseerd te berekenen. Meer in het bijzonder bestonden er ten tijde van de evaluatie geen officiële gegevens om de effectieve belastingtarieven mee vast te stellen. Daarom was het moeilijk om bepaalde effecten van de richtlijn afzonderlijk te beschouwen en te kwantificeren.

In de huidige effectbeoordeling zijn echter bepaalde economische kosten vastgesteld in het deel dat betrekking heeft op de gevolgen van de beleidsopties.

Handelaren in energieproducten die nieuw in het toepassingsgebied van de EBR worden opgenomen, krijgen te maken met regelgevingskosten (vooral vergunningbeheer, aangiften en updates van IT-systemen). Hetzelfde geldt voor overheidsdiensten, omdat die producten onder een aantal bepalingen van de algemene regeling inzake accijns vallen 18 ; die kosten zouden voor handelaren in waterstof en vaste biomassa echter beperkt moeten zijn, omdat voor die producten dezelfde vereenvoudigingen van toezicht op het verkeer zullen gelden als voor respectievelijk aardgas en steenkool. De beëindiging van de accijnsvrijstelling voor bepaalde brandstoffen of bedrijfstakken (bv. lucht- en zeevaart) heeft geen gevolgen voor de regelgevingskosten met betrekking tot de algemene regeling omdat er hoe dan ook toezicht bestond op het verkeer en het voorhanden hebben van vrijgestelde brandstoffen.

De inning van een brandstofbelasting in de luchtvaartsector zal voor de overheid naar verwachting geen problemen opleveren. De lidstaten hebben al ervaring met het innen van brandstofbelastingen op andere vervoerswijzen (voornamelijk wegvervoer). Een brandstofbelasting in het luchtvervoer zou naar verwachting op dezelfde wijze worden geïnd, waarbij de brandstofleveranciers de belasting innen wanneer zij kerosine op luchthavens leveren, en deze vervolgens aan de bevoegde belastingautoriteiten afdragen.

Wat efficiëntie betreft, kunnen de kosten van de inning van de huidige motorbrandstofbelastingen worden gebruikt als maatstaf om de kosten van de inning van een brandstofbelasting in het luchtvervoer te berekenen. Uit een studie uit 2012 19 bleek dat de administratieve kosten voor overheidsinstanties tussen 0,65 % en 0,85 % van de inkomsten uit brandstofbelasting vertegenwoordigden. De inning van een belasting op kerosine zou naar verwachting iets eenvoudiger zijn, omdat kerosine alleen wordt geleverd op luchthavens, waarvan er in elke lidstaat slechts enkele zijn. Daarom wordt het lage cijfer van 0,65 % van de inkomsten beschouwd als administratieve kosten om brandstofbelasting te innen.

Met het oog op, onder meer, de effectbeoordeling heeft de Commissie ook opdracht gegeven voor een externe studie inzake de belasting van de luchtvaart.

Grondrechten

De maatregel heeft geen gevolgen voor de grondrechten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De belasting van energieproducten wordt regelmatig gemonitord, ten minste eenmaal per jaar, op basis van informatie van de lidstaten die wordt verzameld tijdens bijeenkomsten van de Deskundigengroep indirecte belastingen (ITEG). Bovendien actualiseert DG TAXUD tweemaal per jaar samen met de lidstaten de database inzake toepasselijke energiebelastingtarieven (“Taxes in Europe”-database).

Verder voorziet de EBR in regelmatig onderzoek, op basis van een verslag en, in voorkomend geval, een voorstel van de Commissie om de bepalingen van de richtlijn en de minimumbelastingniveaus te wijzigen. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt en de bredere doelstellingen van het Verdrag. Na de herziening van de EBR zal die beoordeling met name gericht moeten zijn op:

(a)de manier waarop de lidstaten de nieuwe regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit in hun nationale systemen hebben omgezet;

(b)de manier waarop ze voortaan milieuoverwegingen beter met energie-efficiëntie kunnen integreren; en

(c)de economische gevolgen, door rekening te houden met de wijze waarop de lidstaten de extra inkomsten hebben gebruikt.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Er worden geen toelichtende stukken over de omzetting van de bepalingen van dit voorstel nodig geacht.

Artikelsgewijze toelichting

De Commissie stelt met ingang van 1 januari 2023 het volgende voor.

1) Energiebelasting op basis van de energie-inhoud van energieproducten en elektriciteit, en de milieuprestatie ervan.

Om de reeds genoemde uiteenlopende doelstellingen (energie-efficiëntie, vermindering van broeikasgasemissies, genereren van opbrengsten) mogelijk te maken, en te waarborgen dat die allemaal zoveel mogelijk consequent kunnen worden nagestreefd, moet de belastingheffing worden gekoppeld aan de energie-inhoud van energieproducten en elektriciteit, in combinatie met de uit het algemene EU-kader afgeleide milieuprestaties ervan.

Belastingheffing op basis van energie-inhoud biedt een betere referentie om verschillende energieproducten en elektriciteit te vergelijken en neemt de bestaande mogelijk nadelige fiscale behandeling van bepaalde producten, zoals biobrandstoffen, weg.

Met het oog op samenhang en een bijdrage tot de gemeenschappelijke doelstellingen houdt het concept “milieuprestatie” en de bijbehorende rangschikking van toepasselijke tarieven rekening met de specifieke kenmerken van de verschillende producten en de behandeling ervan op grond van de huidige EBR en in de lidstaten en met de verwachte ontwikkeling van de energiemix van de EU, en stemt het overeen met de andere voorstellen uit het “Klaar voor 55”-pakket (met name de voorstellen tot herziening van het EU-ETS en RED II) en met de doelstelling om de vervuiling tot nul terug te brengen door toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daarom zou energiebelasting gebaseerd worden op de calorische onderwaarde van de energieproducten en elektriciteit zoals beschreven in bijlage IV bij Richtlijn 2012/27/EU 20 . In het geval van uit biomassa verkregen producten zijn de referentiewaarden zoals beschreven in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2018/2001 21 (zie artikel 1, lid 2, eerste alinea).

Indien deze richtlijnen geen calorische onderwaarde voor het betrokken product bevatten, moet naar de relevante beschikbare informatie over de calorische onderwaarde ervan worden verwezen (zie artikel 1, lid 2, tweede alinea).

De minimumbelastingniveaus worden vastgesteld op basis van de vermelde milieuprestatie (wat bijvoorbeeld wil zeggen dat duurzame biobrandstoffen tegen lagere tarieven worden belast) en worden uitgedrukt in EUR/GJ (zie de artikelen 7, 8, 9 en10 en bijlage I).

2) Lijst van energieproducten en toepasselijke definities

De reikwijdte van de belastingheffing moet concurrerende energiebronnen in de lijst van energieproducten opnemen, zodat een eengemaakte en genormaliseerde fiscale behandeling ervan kan worden gewaarborgd, ook met betrekking tot de onderwerping aan de bepalingen inzake controle en verkeer (zie artikel 2, lid 1, en artikel 21, lid 1).

Extra definities uit andere delen van Uniewetgeving (namelijk de bovengenoemde Richtlijn (EU) 2018/2001) of die in het voorstel zijn vastgelegd, maken een gedifferentieerde fiscale behandeling mogelijk (zie de definities in artikel 2, leden 4 en 5).

Indien een product bestaat uit een combinatie van een of meer producten, moet de belasting van elk bestanddeel dienovereenkomstig worden bepaald, op basis van de toepasselijke tarieven en onafhankelijk van de GN-code waaronder het product in zijn geheel valt (zie artikel 2, lid 6).

Ten slotte wordt verwezen naar de momenteel toepasselijke versie van de gecombineerde nomenclatuur (GN) 22 . Om te waarborgen dat de verwijzing naar GN-codes waar nodig wordt geactualiseerd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de uitvoering van die actualisering (zie artikel 2, lid 8, en artikel 29).

3) Bepalingen betreffende de uitsluiting van het toepassingsgebied van het rechtskader

Energiebelasting heeft betrekking op energieproducten voor gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof en elektriciteit. Dientengevolge moeten uitsluitend ander gebruik van energieproducten dan gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof en duaal gebruik, alsmede outputbelasting op verwarming, van het toepassingsgebied van de EBR worden uitgesloten. Elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, moet op dezelfde wijze worden behandeld (zie artikel 3).

4) Rangschikking van tarieven en indexering van minimumbelastingniveaus

Om te waarborgen dat de consequente behandeling van energiebronnen wordt uitgebreid tot de op nationaal niveau vastgestelde belastingniveaus — boven de in het voorstel vastgestelde minimumniveaus — moeten de lidstaten de verhouding tussen de minimumbelastingniveaus voor de verschillende bronnen en gebruikswijzen van energie uit het voorstel overnemen. Om het gebruik te stimuleren, moet elektriciteit daartoe altijd tot de laagst belaste energiebronnen behoren, met name in de vervoersector, en samen met andere motorbrandstoffen en verwarmingsbrandstoffen worden gerangschikt (zie artikel 5, lid 1).

De rangschikking van energieproducten en elektriciteit moet worden beschouwd als een algemeen beginsel dat steeds gelijkelijk van toepassing is, mutatis mutandis, als de richtlijn differentiatie toestaat (zie de artikelen 13, 14, 15, 16, 17 en 18).

Bovendien moet de reële waarde van de minimumbelastingniveaus worden behouden. De minimumtarieven moeten jaarlijks worden aangepast om rekening te houden met de ontwikkeling van de reële waarde teneinde het huidige niveau van tariefharmonisatie te behouden. Om de door de energie- en voedselprijzen veroorzaakte volatiliteit te verminderen, moet die afstemming gebeuren op basis van de wijzigingen van het Uniebrede geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat. De Commissie maakt de resulterende minimumbelastingniveaus bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie (zie artikel 5, lid 2).

5) Verschillende minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen, verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit 

Er moeten verschillende minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor motorbrandstoffen voor vervoer, motorbrandstoffen voor specifieke doeleinden (zoals in de primaire sector), voor verwarmingsbrandstoffen en voor elektriciteit. Als er een overgangsperiode geldt, moet de verhoging van de minimumbelastingniveaus, met uitzondering van die voor koolstofarme brandstoffen, worden vastgesteld op een tiende per jaar tot het einde van de overgangsperiode, waarbij die minimumbelastingniveaus ook moeten worden geïndexeerd (zie de artikelen 7, 8, 9, 10 en bijlage I).

Conform de doelstellingen van het voorstel mag geen onderscheid worden gemaakt tussen commercieel en niet-commercieel gebruik van gasolie als motorbrandstof, noch tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik van verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit.

Om de structuur van de minimumbelastingniveaus waar mogelijk te vereenvoudigen, zijn de minimumbelastingniveaus voor sommige toepassingen van motorbrandstoffen (zie tabel B in bijlage I) afgestemd op de minimumbelastingniveaus die voor verwarmingsbrandstoffen gelden (zie tabel C in bijlage I).

6) Input voor elektriciteitsopwekking

Op grond van hun milieubeleid mogen de lidstaten, naast de EBR, belasting heffen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt om elektriciteit op te wekken, zonder de minimumbelastingniveaus uit het voorstel in acht te nemen. De lidstaten die een dergelijke belasting willen invoeren, moeten, met het oog op de juiste milieuprikkels, ten minste de rangschikking van de in het voorstel vastgestelde minimumbelastingniveaus overnemen (zie artikel 13).

7) Door vliegtuigen en vaartuigen gebruikte energieproducten en elektriciteit

Onverminderd de overeenkomsten inzake internationale luchtvaart moeten energieproducten en elektriciteit die worden geleverd aan de luchtvaart binnen de EU 23 (behalve voor vrachtvluchten) en aan de scheepvaart binnen de EU, inclusief visserij 24 , worden belast (zie de artikelen 14 en 15).

Er zou een verschillend belastingniveau gelden voor het gebruik van energieproducten en elektriciteit voor niet-zakelijke luchtvaart en niet-pleziervluchten binnen de EU. Energieproducten en elektriciteit voor zakelijke luchtvaart en pleziervluchten binnen de EU 25 moeten aan de normale belastingniveaus voor motorbrandstoffen en elektriciteit in de lidstaten worden onderworpen.

Met het oog op een soepele uitvoering van de bepalingen inzake niet-zakelijke luchtvaart en niet-pleziervluchten binnen de EU zouden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstof gedurende een overgangsperiode van tien jaar worden bereikt, terwijl voor duurzame alternatieve brandstoffen (zoals duurzame biobrandstoffen en biogas, koolstofarme brandstoffen, geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong) en elektriciteit voor tien jaar een minimumtarief van nul zou gelden.

Energieproducten en elektriciteit voor vrachtvluchten binnen de EU moeten worden vrijgesteld, met een mogelijkheid voor de lidstaten om die brandstoffen te belasten hetzij voor binnenlandse vrachtvluchten, hetzij krachtens bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten.

Onverminderd internationale verplichtingen mogen de lidstaten voor de luchtvaart buiten de EU vrijstelling verlenen of dezelfde belastingniveaus als voor luchtvaart binnen de EU toepassen, afhankelijk van het soort vlucht.

Wat de scheepvaart betreft, zou, in het licht van het risico op brandstoftankering buiten de EU, een verschillend belastingniveau gelden voor het gebruik van energieproducten en elektriciteit voor geregelde lijndiensten over zee en binnenwateren, visserij en vrachtvervoer binnen de EU (van de ene EU-haven naar een andere EU-haven). Energieproducten en elektriciteit voor de overige scheepvaart binnen de EU (waaronder de particuliere pleziervaart) moeten aan de normale belastingniveaus voor motorbrandstoffen en elektriciteit in de lidstaten worden onderworpen.

Voor geregelde lijndiensten over zee en binnenwateren, visserij en vrachtvervoer binnen de EU moeten de minimumbelastingniveaus gelden zoals voor motorbrandstoffen voor specifieke doeleinden (en dus lager dan de voor algemeen motorbrandstofgebruik geldende niveaus). Om het gebruik te stimuleren, zou voor duurzame alternatieve brandstoffen (zoals duurzame biobrandstoffen en biogas, koolstofarme brandstoffen, geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong) en elektriciteit voor tien jaar een minimumtarief van nul gelden.

De lidstaten mogen voor de scheepvaart buiten de EU vrijstelling verlenen of dezelfde belastingniveaus toepassen als eerder vermeld, afhankelijk van het soort activiteit.

Ten slotte bestaat in sommige havens met walstroom (d.w.z. aansluiting op het elektriciteitsnet op het vasteland) een schoner alternatief dan de opwekking van elektriciteit aan boord van een vaartuig. Als stimulans voor de ontwikkeling en toepassing ervan kan walstroom die wordt geleverd aan schepen die in een haven liggen, worden vrijgesteld.

Dezelfde behandeling moet gelden voor elektriciteit die aan stationaire luchtvaartuigen wordt geleverd.

8) Mogelijkheid van belastingvrijstellingen voor bepaalde producten of voor elektriciteit uit bepaalde bronnen

De mogelijkheid om vrijstellingen of verlagingen in het belastingniveau toe te passen, zou worden gerechtvaardigd door specifieke redenen, met name doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie en milieubescherming, in bepaalde gevallen zoals: elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, uit warmtekrachtkoppeling opgewekte elektriciteit, op voorwaarde dat de installaties voor warmtekrachtkoppeling volgens de definitie van de EU milieuvriendelijk zijn, hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, geavanceerde duurzame biobrandstoffen, geavanceerde duurzame vloeibare biomassa, geavanceerd duurzaam biogas en geavanceerde duurzame producten van de GN-codes 4401 en 4402 (zie artikel 16).

9) Mogelijkheid van belastingverlagingen voor bepaald gebruik

Gerichte verlagingen, tot niet lager dan de minimumbelastingniveaus uit het voorstel, kunnen om verschillende redenen noodzakelijk zijn, zoals de invoering van energie-efficiëntie of de inachtneming van sociale overwegingen (zie artikel 17).

Een gerichte verlaging tot niet lager dan de minimumbelastingniveaus zou onder meer van toepassing zijn op energieproducten voor gebruik als verwarmingsbrandstof en op elektriciteit voor gebruik door huishoudens. In zulke gevallen moeten de minimumbelastingniveaus vanaf het nultarief beginnen en gedurende een overgangsperiode van tien jaar met een tiende van de definitieve minimumtarieven per jaar stijgen (zie artikel 17, punt c)).

Energieproducten en elektriciteit die door volgens een geharmoniseerde EU-definitie als kwetsbaar erkende huishoudens worden gebruikt, kunnen voor een periode van maximaal tien jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn worden vrijgesteld (zie artikel 17, punt c)).

Voor bepaalde sectoren (landbouw, tuinbouw, aquacultuur en bosbouw) zouden belastingverlagingen tot niet lager dan de minimumniveaus voor energieproducten die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden en voor elektriciteit, van toepassing zijn (zie artikel 17, punt d)).

10) Energie-intensieve bedrijven en andere zakelijke eenheden

Gerichte verlagingen van het belastingniveau tot niet lager dan de minimumniveaus kunnen noodzakelijk zijn ter stimulering van de verwezenlijking van de milieubeschermingsdoelstellingen, alsmede van verbeteringen in de energie-efficiëntie van de productiesector van de EU (zie artikel 18).

Dergelijke verlagingen zouden verband houden met een strikte definitie, dan wel met controleerbare inspanningen die tot de genoemde doelstellingen moeten leiden.

11) Lijst van energieproducten waarvoor controle- en verkeersbepalingen gelden

Om de rechtszekerheid te vergroten en het risico op fraude aan te pakken, moeten voor bepaalde energieproducten (bv. smeeroliën) controle- en verkeersbepalingen gelden (zie artikel 21).

12) Belastbaarheid van bepaalde energieproducten

Naar analogie van de fysieke eigenschappen moet het belastbare feit voor waterstof worden afgestemd op dat voor aardgas, waarvoor belasting verschuldigd is op het tijdstip van levering door de distributeur of herdistributeur (zie artikel 22, lid 4, eerste alinea).

Wat elektriciteit betreft, zouden recente en toekomstige ontwikkelingen op het gebied van opslagtechnologieën ertoe nopen dat elektriciteitsopslagfaciliteiten en -transformatoren als herdistributeur kunnen worden beschouwd wanneer zij elektriciteit leveren, om het risico van dubbele belastingheffing te vermijden (zie artikel 22, lid 4, tweede alinea).

Bovendien moeten, vanwege de overeenstemmende fysieke eigenschappen en de uiteenlopende omstandigheden in de lidstaten, producten van de GN-codes 2703 (turf), 4401 (brandhout, hout in plakjes, spanen of kleine stukjes, zaagsel en resten en afval, van hout) en 4402 (houtskool) worden belast en moet de belasting worden verschuldigd op het tijdstip van levering zoals voor kool, cokes en bruinkool en volgens de per lidstaat vastgestelde procedures (zie artikel 22, lid 4, vijfde alinea).

13) Definitie van normale reservoirs

Om het vrije verkeer te verzekeren en tegelijkertijd de veiligheidseisen voor bedrijfsvoertuigen en containers voor speciale doeleinden te respecteren, moet de definitie van normale reservoirs van dergelijke voertuigen het feit tot uitdrukking brengen dat brandstofreservoirs niet uitsluitend door de fabrikant ervan op bedrijfsvoertuigen worden geplaatst (zie artikel 25).

14) Rapportageverplichtingen van de lidstaten

Om over exacte informatie over de werking van de richtlijn te beschikken, moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de belastingniveaus die zij toepassen en van de gerelateerde volumes van aan belasting onderworpen energieproducten en elektriciteit (zie artikel 26).

15) Verslag van de Commissie aan de Raad 

Iedere vijf jaar en voor de eerste maal vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie aan de Raad een verslag overleggen over de toepassing ervan en, in voorkomend geval, een voorstel voor de wijziging ervan.

In het verslag van de Commissie moeten onder meer de minimumbelastingniveaus, het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, het gebruik van elektriciteit in het vervoer en de rechtvaardiging voor de vrijstellingen, verlagingen en differentiaties die in het voorstel zijn neergelegd, worden onderzocht. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, sociale en milieuoverwegingen, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere relevante doelstellingen van de Verdragen (zie artikel 31).

16) Bijlage I en tabellen met minimumtarieven

Bijlage I bevat de tabellen met de minimumbelastingniveaus — uitgedrukt in EUR/GJ — die algemeen van toepassing zijn op motorbrandstoffen voor de toepassing van artikel 7 en artikel 8, lid 2, op verwarmingsbrandstoffen en op elektriciteit (zie de tabellen A, B, C en D).

Die minimumbelastingniveaus zijn gelijkelijk van toepassing wanneer die in andere toepasselijke bepalingen van de richtlijn worden vermeld.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

2021/0213 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot herstructurering van de communautaire  Unie regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap  Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,  en met name artikel 93  113 en artikel 192, lid 2, eerste alinea, punt a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 nieuw

(1)Richtlijn 2003/96/EG van de Raad 26 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd 27 . Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)Richtlijn 2003/96/EG is vastgesteld om de goede werking van de interne markt te verzekeren ten aanzien van de belasting van energieproducten en elektriciteit. In Richtlijn 2003/96/EG zijn ook eisen inzake milieubescherming geïntegreerd, met name in het licht van het Kyotoprotocol bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

🡻 2003/96/EG overweging 1 (aangepast)

De werkingssfeer van de Richtlijnen 92/81/EEG en 92/82/EEG van 19 oktober 1992, betreffende respectievelijk de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën 28 en de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën 29 , is beperkt tot minerale oliën.

🡻 2003/96/EG overweging 2 (aangepast)

Het ontbreken van communautaire bepalingen om elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, kan nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt.

 nieuw

(3)Duidelijke regels inzake de belasting op energieproducten en elektriciteit moeten blijven bijdragen tot de soepele werking van de interne markt en tegelijkertijd de klimaat- en milieugerelateerde uitdagingen binnen het kader van de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal aanpakken 30 . Energiebelasting kan bijdragen tot de ambitie om de broeikasgasemissies voor 2030 netto met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990, en tot de doelstelling om de vervuiling tot nul terug te brengen door toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, door te waarborgen dat de gevolgen voor het milieu en de gezondheid beter in de belasting op motorbrandstoffen, verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit tot uiting komen. De Raad heeft in zijn conclusies over het EU-kader voor energiebelasting bekrachtigd dat energiebelasting bijdraagt tot die doelstellingen 31 .

🡻 2003/96/EG overweging 3 (aangepast)

Voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren is het nodig dat op communautair niveau minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor de meeste energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.

 nieuw

(4)Energiebelasting kan voor de lidstaten een kosteneffectief middel zijn om de beoogde verminderingen van broeikasgassen te verwezenlijken. Voor de goede werking van de interne markt zijn gemeenschappelijke regels inzake die belasting vereist.

(5)De lidstaten moeten echter in staat zijn om energiebelasting op motorbrandstoffen, verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit te gebruiken voor allerlei doeleinden die niet noodzakelijk noch specifiek noch uitsluitend betrekking hebben op de vermindering van broeikasgassen.

🡻 2003/96/EG overweging 4

(6)Aanmerkelijke verschillen tussen de door de lidstaten toegepaste nationale belastingniveaus kunnen nadelig blijken voor de goede werking van de interne markt.

🡻 2003/96/EG overweging 5 (aangepast)

(7)Door vaststelling van passende communautaire  Unie minimumbelastingniveaus kunnen bestaande verschillen in de nationale belastingniveaus kleiner worden gemaakt.

🡻 2003/96/EG overweging 6 (aangepast)

Overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid van de Gemeenschap op andere terreinen.

🡻 2003/96/EG overweging 7 (aangepast)

(8)Als partij bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering heeft de Gemeenschap  Unie  het protocol van Kyoto  de Overeenkomst van Parijs  bekrachtigd. De belasting van energieproducten — en in voorkomend geval van elektriciteit — is een van de beschikbare instrumenten om de doelstellingen van het protocol van Kyoto  de Overeenkomst van Parijs  te verwezenlijken.

 nieuw

(9)Er moeten regels worden vastgesteld om energiebelasting te baseren op de energie-inhoud van energieproducten en elektriciteit, in combinatie met de milieuprestaties ervan. Daartoe moet worden verwezen naar de definities van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad 32 , Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 33 en Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 34 . Verder moet de lijst van energieproducten worden geactualiseerd met bepaalde biobrandstoffen om een eengemaakte en genormaliseerde behandeling van die brandstoffen te verzekeren.

🡻 2003/96/EG overweging 8 (aangepast)

De Raad moet op gezette tijden de vrijstellingen en verlagingen en de minimumbelastingniveaus bestuderen en daarbij aandacht schenken aan de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus, de concurrentiepositie van het bedrijfsleven van de Gemeenschap in internationaal verband en de bredere doelstellingen van het Verdrag.

 nieuw

(10)In het belang van fiscale neutraliteit moeten dezelfde minimumbelastingniveaus van toepassing zijn op elke component van de energiebelasting, voor alle energieproducten die voor een bepaald doel worden gebruikt. Voor zover aldus gelijke minimumbelastingniveaus worden vastgelegd, moeten de lidstaten om redenen van fiscale neutraliteit eveneens gelijke niveaus van nationale belasting op alle betrokken producten verzekeren.

🡻 2003/96/EG overweging 9 (aangepast)

De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen die nodig is om een aan de nationale context aangepast beleid te bepalen en uit te voeren.

 nieuw

(11)De lidstaten moeten ook te allen tijde de rangschikking van de in de bijlage met betrekking tot verschillende producten voor een bepaald gebruik vastgestelde minimumbelastingniveaus overnemen, met het oog op een milieugerichte tariefstructuur. De minimumniveaus van de energiebelasting moeten automatisch jaarlijks worden afgestemd om rekening te houden met de ontwikkeling van de reële waarde ervan, teneinde het huidige niveau van tariefharmonisatie te behouden en de door de energie- en voedselprijzen veroorzaakte volatiliteit te verminderen. Deze afstemming moet gebeuren op basis van de wijzigingen van het Uniebrede geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat.

(12)Met het oog op een soepele uitvoering van een aantal bepalingen inzake sommige producten is een overgangsperiode nodig.

🡻 2003/96/EG overweging 10 (aangepast)

 nieuw

(13) Als algemeen beginsel geldt dat de lidstaten belastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit moeten toepassen die niet onder de bij deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus liggen.  De lidstaten willen verschillende soorten belastingen op energieproducten en elektriciteit invoeren of handhaven. Daartoe moet het Het moet  de lidstaten toegestaan zijn om voor de naleving van de communautaire  Unie minimumbelastingniveaus alle door hen geheven indirecte belastingen (de btw uitgezonderd) samen te tellen.

🡻 2003/96/EG overweging 11 (aangepast)

(14)Het staat elke lidstaat vrij te beslissen met welke fiscale regelingen uitvoering wordt gegeven aan dit communautaire  Unie kader voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. Te dien aanzien zouden lidstaten kunnen beslissen de totale belastingdruk niet te verhogen indien zij van oordeel zijn dat toepassing van dit beginsel van belastingneutraliteit tot herstructurering en modernisering van hun belastingstelsels zou kunnen bijdragen doordat milieubescherming en een betere benutting van de factor arbeid worden aangemoedigd.

🡻 2003/96/EG overweging 12 (aangepast)

(15)Energieprijzen zijn sleutelelementen van het communautaire energie-, vervoer- en milieubeleid  van de Unie .

🡻 2003/96/EG overweging 13

Belasting bepaalt voor een deel de prijs van energieproducten en elektriciteit.

🡻 2003/96/EG overweging 14

De minimumbelastingniveaus moeten de concurrentiepositie van de verschillende energieproducten en elektriciteit weerspiegelen. In dit verband is het raadzaam de minimumniveaus in de mate van het mogelijke te berekenen op grond van de energie-inhoud van de producten. Deze methode dient evenwel niet te worden toegepast op motorbrandstoffen.

🡻 2003/96/EG overweging 15

In bepaalde omstandigheden of onder permanente voorwaarden moet het toegestaan zijn om, met inachtneming van de communautaire minimumbelastingniveaus en de regels van de interne markt en de mededinging, op eenzelfde product gedifferentieerde nationale belastingniveaus toe te passen.

🡻 2003/96/EG overweging 16 (aangepast)

(16)Omdat warmte slechts in zeer geringe mate intracommunautair  binnen de Unie  wordt verhandeld, dient outputbelasting op warmte buiten de werkingssfeer van dit communautaire  Unie kader te blijven.

🡻 2003/96/EG overweging 17 (aangepast)

(17)Er moeten verschillende communautaire  Unie minimumbelastingniveaus worden vastgesteld naar gelang van het gebruik van de energieproducten en elektriciteit.

🡻 2003/96/EG overweging 18

 nieuw

(18)Energieproducten die worden gebruikt als motorbrandstof voor bepaalde industriële en commerciële doeleinden en energieproducten die worden gebruikt als brandstof voor verwarming, worden gewoonlijk lager belast dan energieproducten die voor de voortbeweging worden gebruikt.  Om het gebruik te stimuleren, moet elektriciteit altijd tot de laagst belaste energiebronnen behoren, met name in de vervoersector. Daartoe moeten de lidstaten ernaar streven om zo lang als nodig na de inwerkingtreding van deze richtlijn op elektriciteit die wordt gebruikt voor het opladen van elektrische voertuigen, hetzelfde belastingniveau toe te passen als dat voor verwarmingsdoeleinden.

🡻 2003/96/EG overweging 19

Om belasting te kunnen heffen op dieselbrandstof die gebruikt wordt door vervoerders met name die met intracommunautaire activiteiten, moet een specifieke behandeling mogelijk zijn, inclusief maatregelen met het oog op de invoering van een systeem van heffingen op het weggebruik, om de concurrentieverstoring die deze vervoerders zouden kunnen ondervinden te beperken.

 nieuw

(19)Met het oog op het nastreven van de doelstellingen van de richtlijn mag geen onderscheid worden gemaakt tussen commerciële en niet-commerciële diesel, noch tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik van verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit.

🡻 2003/96/EG overweging 20

De lidstaten hebben wellicht behoefte aan een mogelijkheid om te differentiëren tussen commerciële en niet-commerciële diesel. Zij kunnen die mogelijkheid benutten om het verschil tussen de belastingheffing op niet-commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging en op benzine kleiner te maken.

🡻 2003/96/EG overweging 21

Zakelijk en niet-zakelijk gebruik van energieproducten en elektriciteit mogen voor belastingdoeleinden verschillend behandeld worden.

🡻 2003/96/EG overweging 22 (aangepast)

(20)Op energieproducten moet in wezen een communautair  Unie regelgevingskader van toepassing zijn wanneer deze als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof worden gebruikt. In dat opzicht gebiedt de aard en de logica van het belastingstelsel om vormen van duaal gebruik van energieproducten en vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, alsmede mineralogische procédés, van de werkingssfeer van dit regelgevingskader uit te sluiten. Elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, dient op dezelfde wijze te worden behandeld.

🡻 2003/96/EG overweging 23

Gezien de bestaande internationale verplichtingen en het behoud van de concurrentiepositie van het communautaire bedrijfsleven is het raadzaam de vrijstellingen van energieproducten die worden geleverd voor de niet-recreatieve luchtvaart en zeescheepvaart te handhaven, maar de lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om deze vrijstellingen te beperken.

 nieuw

(21)De Unie en de lidstaten hebben multilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten en luchtvervoer, of bilaterale overeenkomsten met derde landen gesloten. Die overeenkomsten bevatten bepalingen inzake de belasting van luchtvaartbrandstof. Luchtvaartbrandstof kent van oudsher een geprivilegieerde belastingregeling. Met het oog op het nastreven van de doelstellingen van de richtlijn moeten, onverminderd die internationale overeenkomsten, energieproducten en elektriciteit die worden geleverd aan de luchtvaart binnen de EU, met uitzondering van vrachtvluchten, worden belast. Bij gebrek aan efficiëntere alternatieven is de vrijstelling voor brandstof voor vrachtvluchten nog altijd nodig.

(22)Met het oog op een soepele uitvoering van deze richtlijn zouden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstof voor de niet-zakelijke luchtvaart en niet-pleziervluchten binnen de EU in de loop van een overgangsperiode van tien jaar worden ingevoerd, terwijl voor duurzame alternatieve brandstoffen en elektriciteit voor tien jaar een minimumtarief van nul zou gelden. Energieproducten en elektriciteit voor zakelijke luchtvaart en pleziervluchten binnen de EU moeten aan de normale belastingniveaus voor motorbrandstoffen en elektriciteit in de lidstaten worden onderworpen.

(23)Brandstof voor de scheepvaart, inclusief visserij, moet ook worden belast, en de lidstaten die partij zijn bij internationale overeenkomsten krachtens welke die brandstof is vrijgesteld, moeten ervoor zorgen dat zij uiterlijk op de datum van toepassing van deze richtlijn de onverenigbaarheden opheffen. Er moet een verschillend belastingniveau kunnen worden toegepast op het gebruik van energieproducten en elektriciteit voor geregelde lijndiensten over water, visserij en vrachtvervoer over water binnen de EU en hun respectieve aanlegactiviteiten. Vanwege de eigen aard van dat gebruik moeten de minimumbelastingniveaus lager zijn dan de voor algemeen motorbrandstofgebruik geldende niveaus. Om het gebruik van duurzame alternatieve brandstoffen en elektriciteit te stimuleren, moeten deze brandstoffen en elektriciteit voor tien jaar van belasting worden vrijgesteld. Energieproducten en elektriciteit voor de overige scheepvaart binnen de EU moeten aan de normale belastingniveaus voor motorbrandstoffen en elektriciteit in de lidstaten worden onderworpen. 

(24)De lidstaten mogen voor de luchtvaart buiten de EU (onverminderd internationale verplichtingen) en voor de scheepvaart, inclusief visserij, buiten de EU, vrijstelling verlenen of dezelfde belastingniveaus als binnen de EU toepassen, afhankelijk van het soort activiteit.

🡻 2003/96/EG overweging 24

 nieuw

(25)Het moet de lidstaten toegestaan zijn binnen hun grondgebied bepaalde andere vrijstellingen of verlagingen toe te passen, mits dit de  milieudoelstellingen en de  goede werking van de interne markt niet schaadt en niet tot concurrentieverstoringen leidt.

🡻 2003/96/EG overweging 25

 nieuw

(26)Meer bepaald kunnen  hoogrenderende  warmtekrachtkoppeling en — met het oog op de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen — energie uit hernieuwbare bronnen in aanmerking komen voor een bevoorrechte behandeling.

🡻 2003/96/EG overweging 26

Het is wenselijk om ter stimulering van biobrandstoffen een communautair regelgevingskader te creëren waarbinnen de lidstaten vrijstelling of verlaging van belastingen kunnen verlenen, zodat wordt bijgedragen tot een betere werking van de interne markt en de lidstaten en de marktdeelnemers een voldoende mate van rechtszekerheid wordt geboden. Het is dienstig concurrentieverstoringen te beperken en de producenten en distributeurs van biobrandstoffen een stimulans in de vorm van een kostprijsverlaging te blijven bieden, onder meer met aanpassingen door de lidstaten waarin wijzigingen van de grondstoffenprijzen verdisconteerd zijn.

🡻 2003/96/EG overweging 27 (aangepast)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop 35 , noch van Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken 36 , wanneer het product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen ethylalcohol is volgens de definitie in Richtlijn 92/83/EEG.

🡻 2003/96/EG overweging 28

Met name bij gebreke van sterkere harmonisatie op Gemeenschapsniveau of wegens een dreigende verslechtering van de internationale concurrentiepositie of op grond van sociale of milieuoverwegingen, kunnen bepaalde belastingvrijstellingen of belastingverlagingen nodig blijken.

 nieuw

(27)Gerichte verlagingen van het belastingniveau kunnen noodzakelijk zijn ter stimulering van de verwezenlijking van de milieubeschermingsdoelstellingen, alsmede van verbeteringen in de energie-efficiëntie van de productiesector van de Unie.

(28)Gerichte verlagingen van het belastingniveau kunnen noodzakelijk zijn om de sociale gevolgen van energiebelastingen aan te pakken. Een belastingvrijstelling kan tijdelijk noodzakelijk zijn om kwetsbare huishoudens te beschermen.

🡻 2003/96/EG overweging 29

Bedrijven die overeenkomsten sluiten met het oog op een aanzienlijke verbetering van de milieubescherming en de energie-efficiëntie, verdienen aandacht. Van deze bedrijven verdienen de energie-intensieve een specifieke behandeling.

🡻 2003/96/EG overweging 30

Wellicht hebben de lidstaten overgangsperioden en -regelingen nodig om zich soepel te kunnen aanpassen aan de nieuwe communautaire belastingniveaus en daardoor negatieve neveneffecten te vermijden.

🡻 2003/96/EG overweging 31

 nieuw

(29) Met het oog op de financiële, economische en ecologische gevolgen voor de lidstaten, zoals de noodzaak om de vervoerssector te elektrificeren,  Er moet er een procedure komen volgens welke de lidstaten voor een bepaalde periode andere belastingvrijstellingen of -verlagingen mogen invoeren.  Ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid, waaronder de vermindering van luchtverontreiniging, moet er een procedure komen volgens welke de lidstaten voor een bepaalde periode specifieke hogere tarieven mogen invoeren. Die goedkeuring moet, na een naar behoren gemotiveerd verzoek door de lidstaten en op voorstel van de Commissie, door middel van een uitvoeringsbesluit van de Raad worden vastgesteld, overeenkomstig artikel 291 van het VWEU.  Dergelijke vrijstellingen en verlagingen  maatregelen  moeten op gezette tijden geëvalueerd worden.

 nieuw

(30)De lijst van aan de bepalingen inzake controle en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad 37 onderworpen energieproducten moet bepaalde energieproducten bevatten om een eengemaakte en genormaliseerde behandeling van die producten te verzekeren en het risico op belastingontduiking, -ontwijking of -misbruik in aanmerking te nemen.

(31)Om het vrije verkeer te verzekeren en tegelijkertijd de veiligheidseisen voor bedrijfsvoertuigen en containers voor speciale doeleinden te respecteren, moet de definitie van normale reservoirs van dergelijke voertuigen tot uitdrukking brengen dat brandstofreservoirs niet uitsluitend door de fabrikant ervan op bedrijfsvoertuigen worden geplaatst.

🡻 2003/96/EG overweging 32 (aangepast)

(32)Er moet worden bepaald dat de lidstaten bepaalde nationale maatregelen bij de Commissie moeten aanmelden; die aanmelding ontslaat de lidstaten niet van de in artikel 88  108, , lid 3, van het Verdrag  VWEU  neergelegde verplichting bepaalde nationale maatregelen aan te melden. Deze richtlijn doet  mag  geen afbreuk  doen  aan het resultaat van enigerlei toekomstige, uit hoofde van de artikelen 87  107  en 88  108  van het Verdrag  VWEU , ingeleide procedure inzake staatssteun.

🡻 2003/96/EG overweging 33

(33)De werkingssfeer van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop Richtlijn 2008/118/EG moet waar passend worden uitgebreid tot de producten en indirecte belastingen die onder deze richtlijn vallen.

 nieuw

(34)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om vast te stellen of de bepalingen inzake controle en verkeer van Richtlijn 2008/118/EG moeten gelden voor producten die aanleiding geven tot ontduiking, ontwijking of misbruik. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 38 .

🡻 2003/96/EG overweging 34 (aangepast)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden 39 ,

 nieuw

(35)Er moet worden verwezen naar de momenteel toepasselijke versie van de gecombineerde nomenclatuur. Om te waarborgen dat de verwijzingen naar de gecombineerde nomenclatuur (GN) in deze richtlijn wanneer nodig worden geactualiseerd en de minimumbelastingtarieven de prijsontwikkeling weerspiegelen, moet overeenkomstig artikel 290 van het VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen handelingen vast te stellen om verwijzingen naar die GN-codes te actualiseren en de minimumbelastingniveaus bij te werken aan de hand van de jaarlijkse schommelingen van de consumentenprijsindex. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangt de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen stelselmatig toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(36)Iedere vijf jaar en voor de eerste maal vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie aan de Raad een verslag overleggen over de toepassing ervan, met een specifieke beoordeling van de minimumbelastingniveaus, het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, het gebruik van elektriciteit in het vervoer en de rechtvaardiging voor de vrijstellingen, verlagingen en differentiaties die in deze richtlijn zijn neergelegd. In het verslag moet rekening worden gehouden met de goede werking van de interne markt, sociale en milieuoverwegingen, de reële waarde van de minimumniveaus van belasting en de bredere doelstellingen van de Verdragen.

(37)De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(38)Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht en de toepassingsdata van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.

🡻 2003/96/EG

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.    De lidstaten heffen belasting op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig deze richtlijn.

 nieuw

2.    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt de belasting berekend in EUR/GJ op basis van de calorische onderwaarde van de energieproducten en elektriciteit zoals beschreven in bijlage IV bij Richtlijn 2012/27/EU, omgezet in gigajoule. In het geval van uit biomassa verkregen producten zijn de referentiewaarden zoals beschreven in bijlage III bij Richtlijn (EU) 2018/2001, omgezet in gigajoule.

Voor zover Richtlijn 2012/27/EU of Richtlijn (EU) 2018/2001, al naar het geval, geen calorische onderwaarde voor het betrokken product bevat, verwijzen de lidstaten naar relevante beschikbare informatie over de calorische onderwaarde.

🡻 2003/96/EG

 nieuw

Artikel 2

1.    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “energieproducten” verstaan de hieronder vermelde producten:

a)producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

b)producten van de GN-codes  2207, 2208 90 91 en 2208 90 99 indien deze bestemd zijn voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof en indien zij vrijgesteld zijn van de geharmoniseerde accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken overeenkomstig artikel 27, lid 1, punten a) en b), van Richtlijn 92/83/EG 40  2701, 2702 en 2704 tot en met 2715;

c)producten van de GN-codes  2701 tot en met 2715  2901 en 2902;

d)producten van GN-code  2804 10  29051100, die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

 nieuw

e)producten van GN-code 2814, indien deze zijn bestemd om als motorbrandstof te worden gebruikt;

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

ef)producten van de GN-code  s  3403  2901 en 2902 ;

fg)producten van GN-code 3811  2905 11 00, die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt ;

gh)producten van de GN-code s  3817  2909 19 10 en 2909 19 90, deze laatste indien zij zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt ;

hi)producten van de GN-codes  3403;  38249986, 38249992 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 38249993, 38249996 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 38260010 en 38260090, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt. 

 nieuw

j)producten van GN-code 3811;

k)producten van GN-code 3814, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

l)producten van GN-code 3817;

m)producten van GN-code 3823 19, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

n)producten van de GN-codes 3824 99 86, 3824 99 92 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 3824 99 93, 3824 99 96 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 3826 00 10 en 3826 00 90, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

o)producten van de GN-codes 4401 en 4402, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 5 MW of meer.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

2.    Deze richtlijn is eveneens van toepassing op:

elektriciteit van GN-code 2716.

3.    De Andere  energieproducten  dan die  waarvoor in deze richtlijn een  minimum  belastingniveau is vastgesteld en die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof, worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motor- of verwarmingsbrandstof, naar gelang van het gebruik dat ervan gemaakt wordt.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof belast, elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van het gelijkwaardige energieproduct belast elke andere koolwaterstof, turf uitgezonderd, die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof.

 nieuw

Andere producten dan energieproducten die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof.

Andere additieven en vulstoffen in motorbrandstoffen dan water worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof.

Andere koolwaterstoffen dan die welke zijn opgenomen in lid 1 en die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, worden belast tegen het belastingniveau van het gelijkwaardige energieproduct.

🡻 2003/96/EG

4.    Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)outputbelasting op warmte en de belasting op producten van de GN-codes 4401 en 4402;

b)de volgende vormen van gebruik van energieproducten en elektriciteit:

energieproducten gebruikt voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof

duaal gebruik van energieproducten

Een energieproduct kent een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés wordt als duaal gebruik beschouwd.

elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés;

elektriciteit die meer dan 50 % van de kosten van een product veroorzaakt. De kosten van een product worden gedefinieerd als de som van de totale aankoop van goederen en diensten plus de personeelskosten plus het verbruik van kapitaalgoederen op het niveau van het bedrijf als gedefinieerd in artikel 11. Deze kosten worden berekend op basis van het gemiddelde per eenheid. Onder elektriciteitskosten wordt verstaan de feitelijke aankoopwaarde van de elektriciteit of de productiekosten van de elektriciteit, indien deze in het bedrijf wordt gegenereerd;

mineralogische procédés.

Onder mineralogische procédés wordt verstaan de procédés die in Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap zijn ondergebracht onder code DI 26 „Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” van de NACE-nomenclatuur 41 .

Op deze energieproducten is artikel 20 evenwel van toepassing.

5.    De in deze richtlijn vervatte verwijzingen naar codes van de gecombineerde nomenclatuur zijn verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 tot wijziging van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief 42 .

Jaarlijks wordt volgens de procedure van artikel 27 een besluit genomen tot bijwerking van de codes van de gecombineerde nomenclatuur voor de producten, vermeld in deze richtlijn. Het besluit mag niet leiden tot wijzigingen in de minimumbelastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit als bedoeld in deze richtlijn, noch tot toevoeging of verwijdering van energieproducten en elektriciteit.

 nieuw

4.    De in de leden 1 en 3 bedoelde van biomassa geproduceerde of afgeleide belastbare producten zijn, onder fiscaal toezicht, onderworpen aan de voor die producten overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde specifieke belastingniveaus, op voorwaarde dat zij aan een van de volgende criteria voldoen:

a)    de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria als bedoeld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001, met uitzondering van producten met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik als bedoeld in artikel 26, lid 2, van die richtlijn;

b)    ze zijn vervaardigd van de in bijlage IX bij Richtlijn (EU) 2018/2001 opgenomen grondstoffen.

Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de definities van artikel 2, punten 24) “biomassa”, 28) “biogas”, 32) “vloeibare biomassa”, 33) “biobrandstof”, en 34) “geavanceerde biobrandstoffen”, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van toepassing.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “geavanceerd” biogas, “geavanceerde” vloeibare biomassa en producten van de GN-codes 4401 en 4402 verstaan producten die worden geproduceerd uit in bijlage IX, deel A, bij Richtlijn (EU) 2018/2001 vermelde grondstoffen. Uit in bijlage IX, deel B, bij die richtlijn vermelde grondstoffen geproduceerde biobrandstof, biogas en vloeibare biomassa worden als gelijkwaardig aan geavanceerde producten beschouwd.

5.    De in de leden 1 en 3 bedoelde belastbare producten die onder de definitie van “hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong” of “koolstofarme brandstoffen” vallen, kunnen, onder fiscaal toezicht, onderworpen zijn aan de voor die producten overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde specifieke belastingniveaus, waarbij:

a)    onder “hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong” worden verstaan andere brandstoffen dan biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biogas, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;

b)    onder “koolstofarme brandstoffen” worden verstaan koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen waarvan de energie-inhoud afkomstig is van koolstofarme waterstof, en brandstoffen op fossiele basis die voldoen aan de technische screeningcriteria om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 43 en bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) […]/[…] 44 . “Brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof” in de zin van artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2018/2001, worden in deze categorie opgenomen.

6.    Indien een deel van een belastbaar product uit een of meer in de vorige leden vermelde producten bestaat, wordt de belasting van die delen dienovereenkomstig vastgesteld aan de hand van deze richtlijn, onafhankelijk van de GN-code van het energieproduct als geheel.

7.    Voor de toepassing van lid 1, punten a), b), d), e), g), h), k), m), n) en o), en van artikel 21, lid 1, punten a), b), h), i), l), m), en n), worden voor levering bestemde producten geacht bestemd te zijn voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof wanneer de leverancier op de hoogte is, of redelijkerwijs ervan op de hoogte moet zijn, dat de ontvanger voornemens is de producten te gebruiken als verwarmings- of motorbrandstof. Producten als bedoeld in lid 1, punt a), en in artikel 21, lid 1, punt a), worden niet geacht bestemd te zijn voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof indien zij worden geleverd aan een producent van goederen als bedoeld in lid 1, punt n), en artikel 21, lid 1, punt n).

8.    De in deze richtlijn vervatte verwijzingen naar codes van de gecombineerde nomenclatuur worden begrepen als verwijzingen naar de codes van de gecombineerde nomenclatuur in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad 45 , als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie 46 .

Voor zover de in de eerste alinea bedoelde verordening wordt vervangen of voor zover een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur een wijziging vereist van de in deze richtlijn bedoelde codes, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter actualisering van de codes van de gecombineerde nomenclatuur van de in deze richtlijn bedoelde producten of ter actualisering van de verwijzing waarin is voorzien in de eerste alinea teneinde deze af te stemmen op de toepasselijke versie van de gecombineerde nomenclatuur.

Die gedelegeerde handelingen leiden niet tot wijzigingen van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus, noch tot toevoeging of verwijdering van energieproducten en elektriciteit.

🡻 2003/96/EG

Artikel 3

De verwijzingen naar 'minerale oliën' en 'accijnzen' in Richtlijn 92/12/EEG (voorzover van toepassing op minerale oliën) zijn uit te leggen als verwijzingen naar alle energieproducten, elektriciteit en nationale indirecte belastingen bedoeld in artikel 2, respectievelijk artikel 4, lid 2, van de onderhavige richtlijn.

 nieuw

Artikel 3

1.    Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)    outputbelasting op warmte;

b)    de volgende vormen van gebruik van energieproducten en elektriciteit:

   energieproducten gebruikt voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof;

   duaal gebruik van energieproducten.

Een energieproduct kent een duaal gebruik wanneer het zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt. Het gebruik van energieproducten voor chemische reductie of elektrolytische en metallurgische procédés, wanneer energieproducten rechtstreeks worden gebruikt in of rechtstreeks energie-input leveren aan het proces, of het verbruik ervan met het proces samenhangt, wordt als duaal gebruik beschouwd;

   elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés, wanneer elektriciteit rechtstreeks wordt gebruikt in of rechtstreeks energie-input levert aan het proces, of het verbruik ervan met het proces samenhangt.

2.    Artikel 21 is van toepassing op energieproducten die worden gebruikt als bedoeld in lid 1, punt b).

🡻 2003/96/EG

Artikel 4

1.    De belastingniveaus die de lidstaten toepassen op de in artikel 2 genoemde energieproducten en op elektriciteit, mogen niet onder de bij deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus liggen.

2.    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “belastingniveau” verstaan het totaal van alle geheven indirecte belastingen (btw uitgezonderd), rechtstreeks of niet-rechtstreeks berekend over de hoeveelheid energieproducten en elektriciteit op het tijdstip van uitslag tot verbruik.

Artikel 5

De lidstaten kunnen, onder fiscaal toezicht, gedifferentieerde belastingniveaus toepassen in de volgende gevallen, op voorwaarde dat deze belastingniveaus niet onder de bij deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus liggen en verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht:

wanneer de gedifferentieerde belastingniveaus rechtstreeks gekoppeld zijn aan de kwaliteit van het product;

wanneer de gedifferentieerde belastingniveaus afhangen van kwantitatieve consumptieniveaus voor elektriciteit en energieproducten die voor verwarming worden gebruikt;

voor de volgende vormen van gebruik: plaatselijk openbaar personenvervoer (taxi's inbegrepen), afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsadministraties, gehandicapten, ziekenauto's;

om onderscheid te maken tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik voor energieproducten en elektriciteit als bedoeld in de artikelen 9 en 10.

 nieuw

Artikel 5

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat voor zover in bijlage I gelijke minimumbelastingniveaus zijn neergelegd met betrekking tot een bepaald gebruik, gelijke belastingniveaus worden vastgesteld voor producten die voor dat doel worden gebruikt. De lidstaten nemen ook te allen tijde de rangschikking van de in bijlage I met betrekking tot verschillende producten voor een bepaald gebruik vastgestelde minimumbelastingniveaus over.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt elk gebruik waarvoor in de tabellen A, B en C van bijlage I een minimumbelastingniveau is vastgesteld, als één gebruik beschouwd, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Met het oog op de in de eerste alinea bedoelde rangschikking wordt elektriciteit met andere in de tabellen B en C van bijlage I aangeduide motorbrandstoffen en verwarmingsbrandstoffen in aanmerking genomen, behalve wanneer de lidstaten een specifiek belastingniveau toepassen op elektriciteit die wordt gebruikt voor het opladen van elektrische voertuigen; in dat geval wordt elektriciteit met in tabel A van bijlage I aangeduide motorbrandstoffen in aanmerking genomen, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

Voor de toepassing van de derde alinea wordt onder “elektrisch voertuig” verstaan een elektrisch voertuig als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad 47 .

2.    De in deze richtlijn neergelegde minimumbelastingniveaus worden met ingang van 1 januari 2024 ieder jaar aangepast om rekening te houden met de wijzigingen van het geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat. De minimumbelastingniveaus worden automatisch aangepast, door het verhogen of verlagen van het basisbedrag in euro’s met de procentuele wijziging van dat indexcijfer gedurende het voorgaande kalenderjaar.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in de eerste alinea bedoelde minimumbelastingniveaus te wijzigen.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 6

Het staat de lidstaten vrij aan de bij deze richtlijn voorgeschreven belastingvrijstellingen of -verlagingen uitvoering te geven:

a)rechtstreeks;

b)middels een gedifferentieerd belastingniveau;

of

c)door het betaalde belastingbedrag geheel of gedeeltelijk terug te geven.

Artikel 7

1.    Met ingang van 1 januari 2004 en vanaf 1 januari 2010  2023  worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in  tabel A van  bijlage I A.

 nieuw

Onverminderd artikel 5, lid 2, wordt de verhoging van de minimumbelastingniveaus, als er een overgangsperiode geldt zoals bepaald in tabel A van bijlage I, vastgesteld op een tiende per jaar tot 1 januari 2033. Voor koolstofarme brandstoffen geldt het voor het eerste jaar van de overgangsperiode bepaalde minimumbelastingniveau tot 1 januari 2033.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Uiterlijk op 1 januari 2012 besluit de Raad aan de hand van een verslag en een voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen over de minimumbelastingniveaus voor gasolie voor een verdere periode beginnende op 1 januari 2013.

2.    De lidstaten mogen onderscheid maken tussen commerciële en niet-commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, op voorwaarde dat de communautaire minimumbelastingniveaus gerespecteerd worden en het belastingniveau voor commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging niet onder het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau daalt, niettegenstaande de in deze richtlijn bepaalde afwijkingen voor dit gebruik.

3.    Onder commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging wordt verstaan gasolie gebruikt voor voortbeweging voor onderstaande doeleinden:

a)het vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden met een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg met een maximum toegelaten laadvermogen van 7,5 ton of meer bedraagt;

b)het vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig van de categorieën M2 en M3 zoals omschreven in Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan 48 .

4.    Niettegenstaande lid 2 kunnen lidstaten die een systeem van heffingen op het weggebruik invoeren voor motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor het goederenvervoer over de weg, op door dergelijke voertuigen gebruikte gasolie een verlaagd belastingniveau toepassen dat lager is dan het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau, zolang de totale belastingdruk grotendeels gelijk blijft, de communautaire minimumbelastingniveaus gerespecteerd worden, en het op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging ten minste twee maal zo hoog is als het op 1 januari 2004 geldende minimumbelastingniveau.

Artikel 8

1.    Niettegenstaande artikel 7 worden de minimumbelastingniveaus voor producten die als motorbrandstof worden gebruikt voor de doeleinden van lid 2, met ingang van 1 januari 2004  2023  vastgesteld zoals beschreven in  tabel B van  bijlage I B.

 nieuw

Onverminderd artikel 5, lid 2, wordt de verhoging van de minimumbelastingniveaus, als er een overgangsperiode geldt zoals bepaald in tabel B van bijlage I, vastgesteld op een tiende per jaar tot 1 januari 2033. Voor koolstofarme brandstoffen geldt het voor het eerste jaar van de overgangsperiode bepaalde minimumbelastingniveau tot 1 januari 2033.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

2.    Dit artikel  Lid 1  is van toepassing voor de volgende industriële en commerciële doeleinden:

a)landbouw, tuinbouw, visteelt  aquacultuur  of bosbouw;

b)stationaire motoren;

c)installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken;

d)voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg.

Artikel 9

1.    Met ingang van 1 januari 2004  2023  worden de minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in  tabel C van  bijlage I C.

 nieuw

Onverminderd artikel 5, lid 2, wordt de verhoging van de minimumbelastingniveaus, als er een overgangsperiode geldt zoals bepaald in tabel C van bijlage I, vastgesteld op een tiende per jaar tot 1 januari 2033. Voor koolstofarme brandstoffen geldt het voor het eerste jaar van de overgangsperiode bepaalde minimumbelastingniveau tot 1 januari 2033.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

2.    De lidstaten die op 1 januari 2003 gemachtigd zijn om voor gasolie voor verwarming een controleretributie te heffen, mogen op dat product een verlaagd belastingniveau van 10 euro per 1000 liter blijven toepassen. Deze machtiging wordt op 1 januari 2007 ingetrokken indien de Raad, op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie, daartoe met eenparigheid van stemmen besluit, na te hebben vastgesteld dat het verlaagde belastingniveau te laag is om problemen van handelsverstoring tussen de lidstaten te vermijden.

Artikel 10

1.    Met ingang van 1 januari 2004  2023  worden de minimumbelastingniveaus voor elektriciteit vastgesteld zoals beschreven in  tabel D van  bijlage I C.

2.    Boven de in lid 1 bedoelde minimumbelastingniveaus kunnen de lidstaten de toepasselijke belastinggrondslag bepalen mits zij het bepaalde in Richtlijn 92/12/EEG in acht nemen.

Artikel 11

1.    In deze richtlijn wordt onder zakelijk gebruik verstaan het gebruik door een zakelijke eenheid, als zodanig geïdentificeerd overeenkomstig het tweede lid, dat zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten.

De economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije beroepen.

Staten, lokale en regionale overheden en andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als zakelijke eenheid aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, worden zij daarvoor als zakelijke eenheid aangemerkt, indien een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden.

2.    Voor de toepassing van deze richtlijn kan een zakelijke eenheid niet worden beschouwd als kleiner dan een afdeling van een zakelijke eenheid of een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt, dat wil zeggen een eenheid die op eigen kracht kan functioneren.

3.    Waar gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als nihil worden behandeld.

4.    De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van het verlaagde belastingniveau voor zakelijk gebruik beperken.

Artikel 1211

1.    De lidstaten kunnen hun nationale belastingniveaus uitdrukken in andere dan de in de artikelen 7 tot en met 10 vermelde eenheden, op voorwaarde dat de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in die eenheden niet onder de in deze richtlijn vastgestelde minimumniveaus liggen.

2.    Voor energieproducten als bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9 met belastingniveaus op grond van volumes  Indien volumes worden toegepast, wordt het volume gemeten bij een temperatuur van 15 °C.

Artikel 1312

1.    Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd wordt de op de waarde van de belastingniveaus toe te passen tegenwaarde van de euro in nationale valuta eenmaal per jaar vastgesteld. De voor deze omrekening toe te passen koersen zijn de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Ze worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar.

2.    De lidstaten kunnen bij de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanpassing de geldende belastingbedragen onveranderd laten, indien de omrekening van de in euro's uitgedrukte belastingniveaus een verhoging van de in nationale valuta uitgedrukte belastingniveaus geeft van minder dan 5 %, of van minder dan 5 euro indien dat bedrag lager is dan het vorengenoemde percentage.

 nieuw

Artikel 13

1.    De lidstaten verlenen, onder fiscaal toezicht, belastingvrijstelling voor energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en elektriciteit die wordt gebruikt tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren.

2.    In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten de in lid 1 bedoelde producten echter uit milieubeleidsoverwegingen aan belasting onderwerpen zonder inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus. In dat geval wordt voor de op die producten geheven belasting de rangschikking van de in bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus overgenomen en wordt die belastingheffing niet in aanmerking genomen voor de inachtneming van het minimumbelastingniveau voor elektriciteit zoals vastgesteld in artikel 10.

🡻 2003/96/EG

Artikel 14

1.    Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG inzake vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere communautaire bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:

a)energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en elektriciteit die wordt gebruikt tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren. De lidstaten kunnen deze producten echter uit milieubeleidsoverwegingen aan belasting onderwerpen zonder inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus. In dat geval wordt de op deze producten geheven belasting niet in aanmerking genomen voor de inachtneming van het minimumbelastingniveau voor elektriciteit zoals vastgesteld in artikel 10;

b)energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor andere luchtvaart dan particuliere plezierluchtvaart.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "particuliere plezierluchtvaart" verstaan het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.

De lidstaten kunnen deze vrijstelling beperken tot leveringen van reactiemotorbrandstof (GN-code 27101921);

c)energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van visserij) en niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen, en aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "particuliere pleziervaartuigen" verstaan vaartuigen die worden gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.

2.    De lidstaten kunnen de in lid 1, onder b) en c), bedoelde vrijstellingen beperken tot het internationale en het intracommunautaire vervoer. Daarnaast kan een lidstaat die met een andere lidstaat een bilaterale overeenkomst heeft gesloten, de in lid 1, onder b) en c), bedoelde vrijstellingen opschorten. In dergelijke gevallen kunnen de lidstaten een lager belastingniveau dan het in deze richtlijn vastgestelde minimumniveau toepassen.

 nieuw

Artikel 14

1.    Onverminderd internationale verplichtingen en artikel 5, zoals van toepassing als één gebruik voor andere luchtvaart binnen de EU dan zakelijke en pleziervluchten, passen de lidstaten, onder fiscaal toezicht, niet minder dan de minimumbelastingniveaus toe die in deze richtlijn zijn voorgeschreven voor energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor vliegtuigen en voor elektriciteit die wordt gebruikt om rechtstreeks elektrische vliegtuigen op te laden met het oog op luchtvaart binnen de EU van die vluchten.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt elektriciteit gerangschikt onder de in tabel A van bijlage I aangeduide motorbrandstoffen.

De in de eerste alinea bedoelde minimumbelastingniveaus beginnen vanaf het nultarief en stijgen, gedurende een overgangsperiode van tien jaar, elk jaar met een tiende van de in de tabellen A en D van bijlage I vastgestelde definitieve minimumtarieven. Gedurende die overgangsperiode van tien jaar geldt een minimumtarief van nul voor duurzame biobrandstoffen en biogas, koolstofarme brandstoffen, hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas en elektriciteit.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “luchtvaart binnen de EU” verstaan vluchten tussen twee luchthavens in de Unie, inclusief binnenlandse vluchten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “zakelijke luchtvaart” verstaan de exploitatie of het gebruik van vliegtuigen door ondernemingen of personen voor het vervoer van passagiers of goederen als onderdeel van hun bedrijfsvoering; de vluchten zijn over het algemeen niet toegankelijk voor het publiek en de piloten hebben minimaal een geldig bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger met kwalificatie voor het vliegen op instrumenten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “pleziervluchten” verstaan het gebruik van een vliegtuig voor persoonlijke of recreatieve doeleinden die geen verband houden met zakelijk of beroepsmatig gebruik.

2.    Energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor vliegtuigen en elektriciteit die wordt gebruikt om rechtstreeks elektrische vliegtuigen op te laden met het oog op vrachtvluchten binnen de EU, worden vrijgesteld.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten hetzelfde in lid 1 bedoelde belastingniveau toepassen op in de eerste alinea bedoelde binnenlandse vrachtvluchten.

Indien een lidstaat met een of meer lidstaten een overeenkomst heeft gesloten, kan hij ook hetzelfde in lid 1 bedoelde belastingniveau toepassen op in de eerste alinea vermelde vrachtvluchten binnen de EU.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “vrachtvlucht” verstaan een geregelde of niet-geregelde luchtdienst uitgevoerd door luchtvaartuigen die andere ladingen dan betalende passagiers vervoeren, met uitzondering van vluchten die een of meer betalende passagiers vervoeren en vluchten die in de gepubliceerde dienstregeling openstaan voor passagiers.

3.    Onverminderd internationale verplichtingen mogen de lidstaten voor de luchtvaart buiten de EU vrijstelling verlenen of dezelfde belastingniveaus als voor luchtvaart binnen de EU toepassen, afhankelijk van het soort vlucht.

4.    Motorbrandstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen zijn onderworpen aan het in lid 1 bedoelde belastingniveau.

5.    De lidstaten mogen, onder fiscaal toezicht, volledige of gedeeltelijke vrijstellingen toepassen voor elektriciteit die aan stationaire luchtvaartuigen wordt geleverd.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder “elektriciteit die aan stationaire luchtvaartuigen wordt geleverd” verstaan de levering van elektriciteit middels een genormaliseerde vaste of mobiele interface aan luchtvaartuigen aan de gate of geparkeerd op de luchthaven.

Artikel 15

1.    Onverminderd artikel 5 passen de lidstaten, onder fiscaal toezicht, als één gebruik niet minder dan de in de tabellen B en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus toe voor energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor vaartuigen en voor elektriciteit die wordt gebruikt om rechtstreeks elektrische vaartuigen op te laden met het oog op geregelde lijndiensten over water, visserij en vrachtvervoer over water binnen de EU.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt elektriciteit gerangschikt onder de in tabel B van bijlage I aangeduide motorbrandstoffen.

Gedurende een overgangsperiode van tien jaar geldt een minimumtarief van nul voor duurzame biobrandstoffen en biogas, koolstofarme brandstoffen, hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas en elektriciteit.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “scheepvaart binnen de EU” verstaan scheepvaart tussen twee havens in de Unie, inclusief binnenlandse scheepvaart.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “geregelde lijndienst” verstaan een reeks oversteken van een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersvaartuig ten behoeve van het verkeer tussen dezelfde twee of meer havens, of een reeks reizen van en naar dezelfde haven zonder tussenliggende aanloophavens, welke plaatsvinden volgens een gepubliceerde dienstregeling of met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “vrachtvervoer” verstaan een geregelde of niet-geregelde dienst uitgevoerd door vaartuigen die andere ladingen dan betalende passagiers vervoeren, met uitzondering van reizen die een of meer betalende passagiers vervoeren en reizen die in de gepubliceerde dienstregeling openstaan voor passagiers.

2.    De lidstaten mogen voor de scheepvaart buiten de EU vrijstelling verlenen of dezelfde belastingniveaus toepassen als voor scheepvaart binnen de EU, afhankelijk van het soort activiteit.

3.    De lidstaten heffen overeenkomstig lid 1 belasting op motorbrandstoffen en elektriciteit die worden gebruikt bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van vaartuigen en op motorbrandstoffen en elektriciteit die worden gebruikt bij baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens.

4.    Aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit wordt vrijgesteld van belasting.

5.    De lidstaten mogen, onder fiscaal toezicht, volledige of gedeeltelijke vrijstellingen toepassen voor elektriciteit die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen die op een ligplaats in een haven zijn afgemeerd.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 1516

1.    Onverminderd andere communautaire  Unie bepalingen, kunnen de lidstaten onder fiscaal toezicht gehele of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op:

a)belastbare producten die onder fiscaal toezicht worden gebruikt bij proefprojecten voor de technologische ontwikkeling van milieuvriendelijker producten of met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

b)elektriciteit:

afkomstig van zon, wind, golven, getijden of aardwarmte;

afkomstig van waterkracht, welke wordt opgewekt in waterkrachtcentrales;

opgewekt uit  duurzame  biomassa of uit van  duurzame  biomassa afkomstige producten;

opgewekt uit methaan dat vrijkomt in verlaten kolenmijnen;

opgewekt uit brandstofcellen;

 nieuw

De lidstaten kunnen het belastingbedrag dat de verbruiker heeft betaald voor de elektriciteit die wordt opgewekt met de in dit lid bedoelde producten, volledig of gedeeltelijk aan de producent teruggeven.

🡻 2003/96/EG

 nieuw

c)energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling;

dc)uit warmtekrachtkoppeling opgewekte elektriciteit, op voorwaarde dat  de warmtekrachtkoppeling door  de installaties voor warmtekrachtkoppeling milieuvriendelijk zijn  hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is als gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU.  De lidstaten mogen nationale definities van „milieuvriendelijke” warmtekrachtkoppeling (of warmtekrachtkoppeling met hoog rendement) toepassen totdat de Raad op basis van een verslag en een voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijke definitie aanneemt;;

 nieuw

d)hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, geavanceerde duurzame biobrandstoffen, geavanceerde duurzame vloeibare biomassa, geavanceerd duurzaam biogas en geavanceerde duurzame producten van de GN-codes 4401 en 4402;

e)producten van GN-code 2705 die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden.

🡻 2003/96/EG

e)energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en personen per spoor, metro, tram en trolleybus;

f)energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op binnenwateren (met inbegrip van visserij) en niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen, en aan boord van een vaartuig opgewekte elektriciteit;

g)aardgas in lidstaten waar het aandeel van aardgas in 2000 minder dan 15 % van het finale energieverbruik bedroeg.

De gehele of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen kunnen van toepassing zijn gedurende een periode van ten hoogste tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, of totdat het nationale aandeel van aardgas 25 % van het finale energieverbruik bedraagt, indien dat zich het eerst voordoet. Zodra het nationale aandeel van aardgas evenwel 20 % van het finale energieverbruik bedraagt, hanteren de betrokken lidstaten een strikt positief belastingniveau, dat jaarlijks wordt verhoogd zodat het aan het einde van bovengenoemde periode ten minste het minimumbelastingniveau bereikt.

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland mag de gehele of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen voor aardgas afzonderlijk toepassen voor Noord-Ierland;

h)elektriciteit, aardgas, kolen en vaste brandstoffen die worden gebruikt door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties kunnen de lidstaten de vrijstelling of verlaging beperken tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;

i)aardgas en LPG die worden gebruikt voor voortbeweging;

j)motorbrandstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen en schepen;

k)motorbrandstoffen die worden gebruikt bij baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens;

l)producten van GN-code 2705 die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden.

2.    De lidstaten kunnen het belastingbedrag dat de verbruiker heeft betaald voor de elektriciteit die wordt opgewekt met de in lid 1, onder b), bedoelde producten, volledig of gedeeltelijk aan de producent teruggeven.

3.    De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw.

De Raad beziet, op basis van een voorstel van de Commissie vóór 1 januari 2008 of de toepassing van een tot een nultarief verlaagd belastingniveau wordt ingetrokken.

Artikel 16

1.    Onverminderd lid 5, kunnen de lidstaten, onder fiscaal toezicht, belastingvrijstelling verlenen of een verlaagd belastingniveau hanteren voor de in artikel 2 bedoelde belastbare producten die zijn samengesteld uit een of meer van onderstaande producten, of deze bevatten:

producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518;

producten van de GN-codes 38249955 en 38249980, 38249985, 38249986, 38249992 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 38249993, 38249996 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten, en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 38260010 en 38260090, wat hun van biomassa afkomstige bestanddelen betreft;

producten van de GN-codes 22072000 en 29051100 die niet van synthetische oorsprong zijn;

producten afkomstig van biomassa, inclusief de producten van de GN-codes 4401 en 4402.

De lidstaten kunnen, onder fiscaal toezicht, eveneens een verlaagd belastingtarief hanteren voor de in artikel 2 bedoelde belastbare producten die water bevatten (GN-codes 2201 en 28539010).

Onder „biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

2.    De belastingvrijstelling of -verlaging als gevolg van de toepassing van het in lid 1 bedoelde verlaagde belastingniveau mag niet hoger zijn dan het bedrag dat aan belasting verschuldigd zou zijn op het volume van de in lid 1 bedoelde producten aanwezig in de voor genoemde verlaging in aanmerking komende producten.

De door de lidstaten gehanteerde belastingniveaus voor de producten die uit de in lid 1 bedoelde producten zijn samengesteld of deze bevatten, kunnen onder de in artikel 4 vastgestelde minimumniveaus liggen.

3.    De door de lidstaten toegepaste belastingvrijstelling of -verlaging wordt aangepast naar gelang van de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt, teneinde overcompensatie van de hogere productiekosten van de in lid 1 bedoelde producten te vermijden.

4.    Tot en met 31 december 2003 kunnen de lidstaten vrijstelling verlenen of blijven verlenen voor uitsluitend of vrijwel uitsluitend uit de in lid 1 bedoelde producten bestaande producten.

5.    De vrijstelling of verlaging voor de in lid 1 bedoelde producten kan in het kader van een meerjarenprogramma door een overheidsinstantie aan een marktdeelnemer worden toegekend door middel van een vergunning die langer dan één kalenderjaar geldig is. De toegestane vrijstelling of verlaging mag niet langer dan zes opeenvolgende jaren worden toegepast. Deze termijn kan worden verlengd.

In het kader van een meerjarenprogramma waarvoor een overheidsinstantie vóór 31 december 2012 toestemming heeft verleend, kunnen de lidstaten de in lid 1 bedoelde vrijstelling of verlaging na 31 december 2012 blijven toepassen tot dit meerjarenprogramma afloopt. De vrijstelling of verjaring kan niet meer worden verlengd.

6.    Indien de lidstaten op grond van het Gemeenschapsrecht gedwongen worden tot nakoming van juridisch bindende verplichtingen om een minimumaandeel van de in lid 1 bedoelde producten in de handel te brengen, is het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 niet meer van toepassing vanaf de datum waarop die verplichtingen voor de lidstaten bindend worden.

7.    De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk 31 december 2004 en vervolgens om de twaalf maanden een lijst toe van de overeenkomstig dit artikel toegepaste belastingvrijstellingen of -verlagingen.

8.    Uiterlijk 31 december 2009 brengt de Commissie de Raad verslag uit over de fiscale, economische, landbouw-, energie-, industriële en milieuaspecten van de overeenkomstig dit artikel toegekende verlagingen.

 nieuw

Artikel 17

Onverminderd artikel 5, zoals van toepassing als één gebruik, kunnen de lidstaten, onder fiscaal toezicht:

a)    belastingverlagingen toepassen die niet lager zijn dan de in de tabellen C en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling onverminderd artikel 13;

b)    belastingverlagingen toepassen die niet lager zijn dan de in de tabellen B en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor het vervoer van goederen en personen per spoor, metro, tram en trolleybus, en voor plaatselijk openbaar personenvervoer, afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsdiensten, personen met een beperking en ziekenauto's.

Voor de toepassing van punt b) wordt elektriciteit gerangschikt onder de in tabel B van bijlage I aangeduide motorbrandstoffen;

c)    belastingverlagingen toepassen die niet lager zijn dan de in de tabellen C en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus voor energieproducten voor gebruik als verwarmingsbrandstof en voor elektriciteit voor gebruik door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadigheidsinstellingen worden erkend. In het geval van dergelijke liefdadigheidsinstellingen beperken de lidstaten de verlaging tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld.

Voor de toepassing van punt c) beginnen de in de tabellen C en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus vanaf het nultarief en stijgen gedurende een overgangsperiode van tien jaar met een tiende van de definitieve minimumtarieven per jaar.

Voor de toepassing van punt c) kunnen energieproducten en elektriciteit die door als kwetsbaar erkende huishoudens worden gebruikt, voor een periode van maximaal tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn worden vrijgesteld. Voor de toepassing van dit lid wordt onder “kwetsbare huishoudens” verstaan huishoudens die zwaar worden getroffen door de gevolgen van deze richtlijn, wat voor de doeleinden van deze richtlijn betekent dat zij zich onder de “armoederisicodrempel”, die is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen, bevinden;

d)    belastingverlagingen toepassen die niet lager zijn dan de in de tabellen C en D van bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus voor energieproducten die voor verwarming worden gebruikt en voor elektriciteit die voor landbouw, tuinbouw, aquacultuur en bosbouw wordt gebruikt.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 1718

1.    Op voorwaarde dat de in deze richtlijn voorgeschreven minimumbelastingniveaus gemiddeld voor elk bedrijf worden gerespecteerd,  Onverminderd artikel 5, zoals van toepassing als één gebruik, kunnen de lidstaten in de volgende gevallen belastingverlagingen  van niet minder dan de in de tabellen B, C en D van bijlage I vastgestelde relevante minimumbelastingniveaus  toepassen op het verbruik van energieproducten die worden gebruikt voor verwarming of voor de doeleinden van artikel 8, lid 2 , punten  onder b) en c), en op elektriciteit:

a)ten voordele van energie-intensieve bedrijven

Onder een “energie-intensief bedrijf” wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 19 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0 % van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5 % van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.

Onder de kosten van “de aankoop van energieproducten en elektriciteit” wordt verstaan de feitelijke kosten van de door het bedrijf aangekochte of gegenereerde energie. Hieronder vallen alleen de kosten van elektriciteit, verwarming en de energieproducten die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden of voor de toepassing van artikel 8, lid 2, punten b) en c). De kosten omvatten alle belastingen, uitgezonderd aftrekbare btw.

Onder “productiewaarde” wordt verstaan de omzet inclusief rechtstreeks aan de prijs van het product gekoppelde subsidies, vermeerderd of verminderd met de veranderingen in voorraden gereed product, onderhanden werk en goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop, en verminderd met de aankoop van goederen en diensten voor wederverkoop.

Onder toegevoegde waarde wordt verstaan de totale aan btw onderworpen omzet inclusief uitvoer, verminderd met de totale aan btw onderworpen inkoop inclusief invoer.

🡻 2003/96/EG

 nieuw

De lidstaten die momenteel nationale energiebelastingsystemen hebben waarbij energie-intensieve bedrijven worden gedefinieerd aan de hand van andere criteria dan de energiekosten in vergelijking met de productiewaarde en de verschuldigde nationale energiebelasting in vergelijking met de toegevoegde waarde, wordt een overgangsperiode tot uiterlijk 1 januari 2007 toegestaan om zich aan te passen aan de definitie in punt a), eerste alinea;

b)indien overeenkomsten zijn aangegaan met ondernemingen  zakelijke eenheden als bedoeld in artikel 19  of ondernemersverenigingen van dergelijke zakelijke eenheden , of indien regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen  maatregelen  worden toegepast, voor zover deze leiden tot de verwezenlijking van milieubeschermingsdoelstellingen of verbeteringen in energie-efficiëntie.

 nieuw

Voor de toepassing van lid 1 worden onder “regelingen inzake verhandelbare vergunningen” verstaan andere regelingen inzake verhandelbare vergunningen dan het EU-systeem in de zin van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad  49 .

🡻 2003/96/EG

2.    Niettegenstaande artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit als gedefinieerd in artikel 2 die worden gebruikt door energie-intensieve bedrijven als gedefinieerd in lid 1.

3.    Niettegenstaande artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten een tot 50 % van de minimumniveaus in deze richtlijn verlaagd belastingniveau toepassen op energieproducten en elektriciteit als gedefinieerd in artikel 2 die worden gebruikt door bedrijven als gedefinieerd in artikel 11 welke geen energie-intensieve bedrijven als gedefinieerd in lid 1 zijn.

4.    Bedrijven die gebruik maken van de in de leden 2 en 3 bedoelde mogelijkheden, gaan overeenkomsten, regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen aan als bedoeld in lid 1, onder b). De overeenkomsten, regelingen inzake verhandelbare vergunningen of gelijkwaardige regelingen moeten bijdragen tot de verwezenlijking van milieubeschermingsdoelstellingen of een grotere energie-efficiëntie die grosso modo gelijkwaardig zijn aan wat zou zijn bereikt indien de communautaire minimumbelastingniveaus gehanteerd waren.

Artikel 18

1.    In afwijking van de bepalingen van deze richtlijn mogen de in bijlage II vermelde lidstaten de in die bijlage vastgestelde belastingverlagingen of -vrijstellingen blijven toepassen.

Onder voorbehoud van een voorafgaand onderzoek door de Raad op voorstel van de Commissie verstrijkt deze toestemming op 31 december 2006 of op de in bijlage II vermelde datum.

2.    Niettegenstaande de in de leden 3 tot en met 13 bepaalde perioden en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, meer bepaald om te vermijden dat de prijsstabiliteit in gevaar wordt gebracht.

3.    Het Koninkrijk Spanje mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het speciale verlaagde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

4.    De Republiek Oostenrijk mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimum belastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

5.    Het Koninkrijk België mag tot 1 januari 2007 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 287 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

6.    Het Groothertogdom Luxemburg mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 euro en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag het voorts een speciaal verlaagd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 272 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd.

7.    De Portugese Republiek mag op in het autonome gebied der Azoren en het autonome gebied Madeira verbruikte energieproducten en elektriciteit lagere belastingniveaus toepassen dan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus, als compensatie voor de vervoerskosten die uit het insulaire karakter en de geografische versnippering van deze gebieden voortvloeien.

De Portugese Republiek mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR en tot 1 januari 2012 om tot 330 EUR te komen. Tot 31 december 2009 mag zij voorts een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 272 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het gedifferentieerde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

De Portugese Republiek mag tot 1 januari 2010 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen voor elektriciteit toepassen.

8.    De Helleense Republiek mag op gasolie gebruikt voor voortbeweging en op benzine die worden verbruikt in de departementen Lesbos, Chios, Samos, de Dodekanesos en de Cycladen, alsmede op de volgende eilanden in de Egeïsche Zee: Thassos, de noordelijke Sporaden, Samothraki en Skiros, belastingniveaus toepassen die tot 22 EUR per 1000 liter lager mogen zijn dan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumtarieven. Thassos, de noordelijke Sporaden, Samothraki en Skiros.

De Helleense Republiek mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om zijn huidige stelsel van inputelektriciteitsbelasting te veranderen in een outputbelastingstelsel en het nieuwe minimumbelastingniveau voor benzine te bereiken.

De Helleense Republiek mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR per 1000 liter en tot 1 januari 2012 om te komen tot 330 EUR. Tot 31 december 2009 mag zij voorts een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 264 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2003 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 mag het een gedifferentieerd belastingniveau hanteren voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging, mits dit niet leidt tot een belastingniveau van minder dan 302 EUR per 1000 liter en de op 1 januari 2010 geldende nationale belastingniveaus niet worden verlaagd. Het gedifferentieerde belastingniveau voor de commerciële aanwending van gasolie gebruikt voor voortbeweging mag ook worden toegepast voor taxi's tot 1 januari 2012. Met betrekking tot artikel 7, lid 3, onder a), mag het tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden.

9.    Ierland mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen voor elektriciteit toepassen.

10.    De Franse Republiek mag tot 1 januari 2009 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen voor energieproducten en elektriciteit gebruikt door de Staat, territoriale en lokale lichamen of andere publiekrechtelijke lichamen voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten.

De Franse Republiek mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om haar huidige stelsel voor de belasting van elektriciteit aan de bepalingen van deze richtlijn aan te passen. Gedurende deze periode wordt het algemene gemiddelde van het huidige plaatselijke belastingniveau voor elektriciteit in aanmerking genomen ter beoordeling van het naleven van de in deze richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus.

11.    De Italiaanse Republiek mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 3,5 ton of meer toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

12.    De Bondsrepubliek Duitsland mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 12 ton toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

13.    Het Koninkrijk der Nederlanden mag tot 1 januari 2008 een maximum toegelaten laadvermogen van 12 ton toepassen voor het definiëren van commerciële doeleinden als bedoeld in artikel 7, lid 3, onder a).

14.    Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumbelastingniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de lidstaat in kwestie de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.

 nieuw

Artikel 19

1.    Voor de toepassing van artikel 18 wordt onder “zakelijke eenheid” verstaan een eenheid, als zodanig geïdentificeerd overeenkomstig lid 2, die zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten.

De economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije beroepen.

Staten, lokale en regionale overheden en andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als zakelijke eenheid aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, worden zij daarvoor als zakelijke eenheid aangemerkt, indien een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden.

2.    Voor de toepassing van lid 1 kan een zakelijke eenheid niet worden beschouwd als kleiner dan een afdeling van een zakelijke eenheid of een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt, dat wil zeggen een eenheid die op eigen kracht kan functioneren.

🡻 2004/74/EG, art. 1, punt 2, gewijzigd bij rectificatie, PB L 195 van 2.6.2004, blz. 26

Artikel 18 bis

1.    In afwijking van de bepalingen van deze richtlijn mogen de in bijlage III vermelde lidstaten de in die bijlage vastgestelde belastingverlagingen of -vrijstellingen blijven toepassen.

Onder voorbehoud van een voorafgaand onderzoek door de Raad op voorstel van de Commissie verstrijkt deze toestemming op 31 december 2006 of op de in bijlage III vermelde datum.

2.    Onverminderd de in de leden 3 tot en met 11 bepaalde perioden en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, in het bijzonder om te vermijden dat de prijsstabiliteit in het gedrang komt.

3.    Tsjechië mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op elektriciteit, vaste brandstoffen en aardgas.

4.    Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie op het nieuwe minimumniveau van 330 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine evenwel minimaal 245 EUR per 1000 l bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1000 l bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2009 een volledige belastingvrijstelling op olieschalie toepassen. Tot 1 januari 2013 mag Estland daarnaast een verlaagd belastingtarief voor olieschalie toepassen, maar de belasting moet vanaf 1 januari 2011 minimaal 50 % van het desbetreffende minimumtarief in de Gemeenschap bedragen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor schalieolie voor stadsverwarming op het minimumniveau te brengen.

Estland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het huidige stelsel met een inputbelasting op elektriciteit te hervormen tot een stelsel met een outputbelasting op elektriciteit.

5.    Letland mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumiveau van 302 EUR per 1000 l te brengen en tot 1 januari 2013 om die belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie en kerosine evenwel minimaal 245 EUR per 1000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1000l.

Letland mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 323 EUR per 1000 l.

Letland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor zware stookolie voor stadsverwarming op het minimumniveau te brengen.

Letland mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit evenwel minimaal 50% van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Letland mag tot 1 september 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op kolen en cokes evenwel minimaal 50% van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

6.    Litouwen mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumniveau van 302 per 1000 l te brengen en tot 1 januari 2013 om die belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie en kerosine evenwel minimaal 245 EUR per 1000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1000l.

Litouwen mag tot 1 januari 2011 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 323 EUR per 1000 l.

7.    Hongarije mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit, aardgas, kolen en cokes voor stadsverwarming op de desbetreffende minimumniveaus te brengen.

8.    Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit aan te passen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie en kerosine op het nieuwe minimumniveau van 330 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte gasolie evenwel minimaal 245 EUR per 1000 l bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije en loodhoudende benzine op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op als motorbrandstof gebruikte loodvrije en loodhoudende benzine echter respectievelijk minimaal 287 EUR per 1000 l en 337 EUR per 1000 l bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor aardgas dat wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet het effectieve belastingtarief op aardgas evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Malta mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor vaste brandstoffen op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet het effectieve belastingtarief voor de betreffende energieproducten evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

9.    Polen mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine op het nieuwe minimumniveau van 359 EUR per 1000 l te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op loodvrije benzine evenwel minimaal 287 EUR per 1000 l bedragen.

Polen mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor als motorbrandstof gebruikte gasolie op het nieuwe minimumniveau van 302 EUR per 1000 l brengen en tot 1 januari 2012 om de belasting op 330 EUR te brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op gasolie evenwel minimaal 245 EUR per 1000 l bedragen en vanaf 1 januari 2008 minimaal 274 EUR per 1000 l.

Polen mag tot 1 januari 2008 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor zware stookolie op het nieuwe minimumniveau van 15 EUR per 1000 kg brengen. Vanaf 1 mei 2004 moet de belasting op zware stookolie evenwel minimaal 13 EUR per 1000 kg bedragen.

Polen mag tot 1 januari 2012 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes voor stadsverwarming op het desbetreffende minimumniveau te brengen.

Polen mag tot 1 januari 2012 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor kolen en cokes voor andere verwarming dan stadsverwarming op het desbetreffende minimumniveau te brengen.

Polen mag tot 1 januari 2008 volledige of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen toepassen voor gasolie die door scholen, crèches en andere openbare instellingen wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof voor de activiteiten of de transacties die zij als openbare instanties verrichten.

Polen mag tot 1 januari 2006 een overgangsperiode toepassen om het belastingstelsel voor elektriciteit in overeenstemming te brengen met het communautaire kader.

10.    Slovenië mag onder fiscaal toezicht volledige of gedeeltelijke belastingvrijstellingen of -verlagingen toepassen op aardgas. De volledige of gedeeltelijke vrijstellingen of verlagingen gelden tot mei 2014 of totdat het nationale aandeel van aardgas in het finale energieverbruik 25 % bedraagt, indien dat zich eerder voordoet. Zodra het nationale aandeel van aardgas evenwel 20 % van het finale energieverbruik bedraagt, moet Slovenië een strikt positief belastingniveau hanteren, dat jaarlijks wordt verhoogd zodat aan het einde van bovengenoemde periode ten minste het minimumbelastingniveau wordt bereikt.

11.    Slowakije mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor elektriciteit en aardgas die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op elektriciteit en aardgas die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

Slowakije mag tot 1 januari 2009 een overgangsperiode toepassen om de nationale belasting voor vaste brandstoffen op de desbetreffende minimumniveaus te brengen. Vanaf 1 januari 2007 moet de belasting op vaste brandstoffen evenwel minimaal 50 % van de desbetreffende minimumtarieven in de Gemeenschap bedragen.

12.    Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de lidstaat in kwestie de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.

🡻 2004/75/EG, art. 1, punt 1, gewijzigd bij rectificatie, PB L 195 van 2.6.2004, blz. 31

Artikel 18 ter

1.    Niettegenstaande de in lid 2 bepaalde periode en op voorwaarde dat de mededinging hierdoor niet significant wordt verstoord, krijgen lidstaten die moeilijkheden ondervinden met de toepassing van de nieuwe minimumbelastingniveaus een overgangsperiode tot 1 januari 2007, meer bepaald om te vermijden dat de prijsstabiliteit in gevaar wordt gebracht.

2.    De Republiek Cyprus mag tot 1 januari 2008 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor gasolie en kerosine gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 302 EUR per 1000 l, en tot 1 januari 2010 om tot 330 EUR te komen. Het niveau van de belasting van gasolie en kerosine gebruikt voor voortbeweging mag met ingang van 1 mei 2004 evenwel niet lager liggen dan 245 EUR per 1000 l.

De Republiek Cyprus mag tot 1 januari 2010 een overgangsperiode toepassen om het nationale belastingniveau voor ongelode benzine gebruikt voor voortbeweging aan te passen aan het nieuwe minimumbelastingniveau van 359 EUR per 1000 l. Het niveau van de belasting van ongelode benzine mag met ingang van 1 mei 2004 evenwel niet lager liggen dan 287 EUR per 1000 l.

3.    Binnen de vastgestelde overgangsperioden verkleinen de lidstaten geleidelijk hun respectieve verschillen ten opzichte van de nieuwe minimumbelastingniveaus. Wanneer het verschil tussen het nationale niveau en het minimumniveau niet meer dan 3 % van dat minimumniveau bedraagt, kan de lidstaat in kwestie de aanpassing van zijn nationale niveau evenwel tot het einde van de overgangsperiode uitstellen.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 1920

1.    Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5  14 ,  15  , 1516,  17  en 1718, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen  uitvoeringshandelingen vaststellen   waarbij  een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren.  Indien het ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid, waaronder de vermindering van luchtverontreiniging, noodzakelijk is, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen uitvoeringshandelingen vaststellen, waarbij iedere lidstaat specifieke hogere tarieven mag invoeren in afwijking van de rangschikking van de in bijlage I vastgestelde minimumbelastingniveaus. 

Een lidstaat die een dergelijke maatregel en  wenst in te voeren, stelt de Commissie daarvan in kennis en verstrekt haar tevens alle relevante en benodigde gegevens.

De Commissie onderzoekt het verzoek met inachtneming van, onder andere, de goede werking van de interne markt, de noodzaak eerlijke mededinging te verzekeren en het communautair gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid  van de Unie .

Binnen drie maanden nadat de Commissie alle relevante en benodigde gegevens heeft ontvangen dient zij een voorstel in voor een beschikking waarbij de Raad de lidstaat in kwestie tot het nemen van een dergelijke maatregel machtigt of deelt zij de Raad de redenen mee waarom zij een dergelijke beschikking niet heeft voorgesteld.

2.    De in lid 1 bedoelde machtigingen worden voor ten hoogste zes jaar verleend, met de mogelijkheid tot verlenging volgens de in lid 1 omschreven procedure.

3.    Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 1 bedoelde vrijstellingen of verlagingen  maatregelen  niet langer aanvaardbaar zijn, met name uit het oogpunt van eerlijke mededinging, verstoring van de werking van de interne markt, of het communautaire gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid  van de Unie , dient zij bij de Raad passende voorstellen in. De Raad besluit daarover met eenparigheid van stemmen.

Artikel 2021

1.    De bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 92/12/EEGRichtlijn 2008/118/EG zijn uitsluitend van toepassing op de volgende energieproducten:

a)producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt;

 nieuw

b)producten van de GN-codes 2207, 2208 90 91 en 2208 90 99 indien deze bestemd zijn voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof en van de geharmoniseerde accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken vrijgesteld zijn overeenkomstig artikel 27, lid 1, punt a) of b), van Richtlijn 92/83/EG 50 ;

🡻 2003/96/EG

🡺1 2018/552 art. 1, punt 3, a)

🡺2 2018/552 art. 1, punt 3, b)

🡺3 2018/552 art. 1, punt 3, c)

🡺4 2018/552 art. 1, punt 3, d)

 nieuw

bc)producten van de GN-codes 2707 10, 2707 20, 2707 30 en 2707 50;

cd)producten van de GN-codes 🡺1 2710 12 tot en met 2710 19 68, 2710 19 71 tot en met 2710 19 99 en  2710 20 tot en met 2710 20 39 en 2710 20 90 (alleen voor producten waarvan minder dan 90 % van het volume (distillatieverliezen inbegrepen) overdistilleert bij 210 °C en 65 % of meer van het volume (distillatieverliezen inbegrepen) overdistilleert bij 250 °C (methode EN ISO 3405 (gelijkwaardig aan methode ASTM D 86))) 🡸. Voor producten van de GN-codes 🡺2 2710 12 21 🡸, 🡺3 2710 12 25 🡸 en 🡺4 2710 19 29 en 2710 20 90 (alleen voor producten waarvan minder dan 90 % van het volume (distillatieverliezen inbegrepen) overdistilleert bij 210 °C en 65 % of meer van het volume (distillatieverliezen inbegrepen) overdistilleert bij 250 °C (methode EN ISO 3405 (gelijkwaardig aan methode ASTM D 86))) 🡸,  en 2710 19 71 tot en met 2710 19 99,  echter zijn de bepalingen inzake controles en verkeer uitsluitend van toepassing op commercieel bulkverkeer;

de)producten van GN-code 2711 (met uitzondering van 2711 11, 2711 21 en 2711 29);

ef)producten van GN-code 2901 10;

fg)producten van de GN-codes 2902 20, 2902 30, 2902 41, 2902 42, 2902 43 en 2902 44;

gh)producten van GN-code 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof;

 nieuw

i)producten van de GN-codes 2909 19 10 en 2909 19 90, deze laatste indien zij bestemd zijn om als verwarmingsbrandstof of motorbrandstof te worden gebruikt;

j)producten van GN-code 3403. De bepalingen inzake controles en verkeer zijn uitsluitend van toepassing op commercieel bulkverkeer;

k)producten van GN-code 3811;

l)producten van GN-code 3814, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof. De bepalingen inzake controles en verkeer zijn uitsluitend van toepassing op commercieel bulkverkeer;

m)producten van GN-code 3823 19, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof;

🡻 2003/96/EG

hn)producten van de GN-codes 3824 99 86, 3824 99 92 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten), 3824 99 93, 3824 99 96 (met uitzondering van roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten en anorganische preparaten voor het oplossen of voor het verdunnen van vernissen of van dergelijke producten) en 3826 00 10 en 3826 00 90 indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof.;

 nieuw

Voor de toepassing van lid 1 wordt onder “commercieel bulkverkeer” verstaan onverpakte producten die worden vervoerd in containers die een integrerend deel uitmaken van het vervoermiddel (zoals een tankwagen, een wagon, een spoorwagen of een tanker), of in ISO-containers. De term omvat ook onverpakte producten die in andere containers met een inhoud van meer dan 210 liter worden vervoerd.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

2.    Indien een lidstaat constateert dat andere dan de in lid 1 bedoelde energieproducten zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als verwarmings- of motorbrandstof, dan wel anderszins aanleiding geven tot ontduiking, ontwijking of misbruik, stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Deze bepaling geldt ook voor elektriciteit. De Commissie deelt deze kennisgeving binnen één maand na ontvangst aan de overige lidstaten mee.  Binnen twee maanden na deze kennisgeving delen de lidstaten de Commissie hun standpunt mee over de ontdekte praktijk van ontduiking, ontwijking of misbruik met betrekking tot die energieproducten en elektriciteit. Aan de hand van de standpunten van de lidstaten en indien de goede werking van de interne markt of het milieu in gevaar komt, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast  Vervolgens wordt volgens de procedure van artikel 27, lid 2, beslist om te bepalen of  of de betrokken producten moeten vallen onder de bepalingen inzake controles en verkeer van Richtlijn 92/12/EEG Richtlijn 2008/118/EG  op de betrokken producten van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld  overeenkomstig de in artikel 28, lid 2,  bedoelde   onderzoeks procedure.

3.    De lidstaten kunnen uit hoofde van bilaterale overeenkomsten voor sommige of alle in lid 1 bedoelde producten afzien van sommige of alle in Richtlijn 92/12/EEG Richtlijn 2008/118/EG genoemde controlemaatregelen, voor zover deze producten niet onder de artikelen 7, 8 en tot en met 9 vallen. Dergelijke overeenkomsten hebben geen gevolgen voor de lidstaten die er geen partij bij zijn. Al deze bilaterale overeenkomsten worden gemeld aan de Commissie, die de andere lidstaten op de hoogte stelt.

Artikel 2122

1.    Naast de algemene bepalingen tot omschrijving van het belastbare feit en de bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG Richtlijn 2008/118/EG die betrekking hebben op de betaling, wordt op energieproducten eveneens belasting verschuldigd wanneer één van de in artikel 2, lid 3, van deze richtlijn genoemde belastbare feiten zich voordoet.

2.    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder de term 'productie' in Richtlijn 92/12/EEG, artikel 4 punt c), en artikel 5, lid 1, in voorkomend geval tevens 'winning' verstaan.

32.    Het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, wordt niet beschouwd als een belastbaar feit waardoor belasting verschuldigd wordt, indien dat verbruik bestaat uit binnen het bedrijf geproduceerde energieproducten. De lidstaten kunnen ook het verbruik van elektriciteit en andere energieproducten die niet binnen een dergelijk bedrijf worden geproduceerd en het verbruik van energieproducten en elektriciteit binnen een bedrijf dat voor het opwekken van elektriciteit te gebruiken brandstoffen produceert, niet als een belastbaar feit behandelen. Verbruik voor doeleinden die geen verband houden met die productie en met name voor de voortbeweging van motorvoertuigen, wordt beschouwd als een belastbaar feit waardoor belasting verschuldigd wordt.

43.    De lidstaten kunnen ook bepalen dat op energieproducten en elektriciteit belasting verschuldigd wordt, wanneer wordt aangetoond dat aan een voorwaarde betreffende het eindverbruik die in de nationale regeling is gesteld voor de toepassing van een verlaagd belastingniveau of het verlenen van vrijstelling, niet of niet langer wordt voldaan.

54.    Voor de toepassing van de artikelen 52 en 67 van Richtlijn 92/12/EEG Richtlijn 2008/118/EG worden elektriciteit, en aardgas  en waterstof  aan belasting onderworpen en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van levering door de distributeur of herdistributeur. Wanneer de levering tot verbruik plaatsvindt in een lidstaat waar de distributeur of herdistributeur niet is gevestigd, wordt de belasting van de lidstaten van levering verschuldigd door een bedrijf dat op het tijdstip van levering in de lidstaat van levering geregistreerd moet zijn. De belasting wordt in alle gevallen geheven en geïnd volgens de procedure van iedere lidstaat.

 nieuw

Voor de toepassing van de eerste alinea kunnen elektriciteitsopslagfaciliteiten en -transformatoren als herdistributeur worden beschouwd wanneer zij elektriciteit leveren.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Niettegenstaande de eerste alinea hebben lidstaten het recht het belastbare feit vast te stellen ingeval er geen verbinding is tussen hun gaspijpleidingen en die van andere lidstaten.

Een entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, wordt beschouwd als distributeur. Niettegenstaande artikel 14(1)(a)  13  kunnen de lidstaten kleine elektriciteitsproducenten vrijstelling verlenen mits zij belasting heffen op de voor de productie van die elektriciteit gebruikte energieproducten.

Voor de toepassing van de artikelen 52 en 67 van Richtlijn 92/12/EEG  Richtlijn 2008/118/EG  worden kolen, cokes, en bruinkool  en producten van de GN-codes 2703, 4401 en 4402  aan belasting onderworpen en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van levering door bedrijven die door de betrokken autoriteiten voor dat doel zijn geregistreerd. Die autoriteiten kunnen de producent, de handelaar, de importeur of een fiscaal vertegenwoordiger toestaan in de plaats te treden van het geregistreerde bedrijf voor de daarop rustende belastingverplichtingen. De belasting wordt geheven en geïnd volgens de procedure van iedere lidstaat.

65.    Als “productie van energieproducten” hoeven de lidstaten niet te beschouwen:

a)handelingen waarbij kleine hoeveelheden energieproduct als bijproduct worden verkregen;

b)handelingen waardoor de gebruiker van een energieproduct hergebruik daarvan in zijn eigen onderneming mogelijk maakt, mits de op dat product reeds betaalde belasting niet lager is dan de belasting die verschuldigd zou zijn indien het hergebruikte energieproduct opnieuw aan belasting werd onderworpen;

c)een handeling die bestaat in het mengen, buiten een productiebedrijf of een belastingentrepot, van energieproducten met andere energieproducten of andere stoffen, mits:

i)tevoren op de bestanddelen belasting is betaald; en

ii)het betaalde bedrag niet lager is dan het bedrag aan belasting dat op het mengsel verschuldigd ware.

De onder i) bedoelde voorwaarde is niet van toepassing wanneer het mengsel voor een specifiek gebruik is vrijgesteld.

Artikel 2223

Bij wijziging van één of meer belastingniveaus kunnen reeds tot verbruik uitgeslagen voorraden energieproducten aan een belastingverhoging of -verlaging worden onderworpen.

Artikel 2324

Voor verontreinigde of bij toeval vermengde energieproducten die ter verwerking in een belastingentrepot worden aangeboden, kunnen de lidstaten reeds voldane belastingbedragen teruggeven.

Artikel 2425

1.    De in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen energieproducten die zich bevinden in de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen en bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof voor deze voertuigen, of die zich bevinden in bijzondere containers en bestemd zijn om te worden gebruikt voor de werking, tijdens het vervoer, van systemen waarmee deze containers zijn uitgerust, worden niet in een andere lidstaat belast.

2.    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder “normale reservoirs”:

de door de fabrikant blijvend in of aan alle voertuigen van hetzelfde type als het betrokken voertuig aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt, zowel voor de voortbeweging van het voertuig als, in voorkomend geval, de werking van koelsystemen en andere systemen tijdens het vervoer. Als normale reservoirs gelden ook gasreservoirs die zijn aangepast voor gebruik in voertuigen en die het rechtstreeks verbruik van gas als brandstof mogelijk maken, alsmede de reservoirs die zijn aangesloten op andere systemen waarmee die voertuigen eventueel zijn uitgerust;

de door de fabrikant blijvend in of aan alle containers van hetzelfde type als de betrokken container aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt voor de werking tijdens het vervoer van koelsystemen en andere systemen waarmee containers voor speciale doeleinden zijn uitgerust.

Onder „container voor speciale doeleinden” wordt verstaan elke container die is uitgerust met aangepaste koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische isolatiesystemen of andere systemen. 

 nieuw

a) de door de fabrikant of door een derde blijvend in of aan een motorvoertuig aangebrachte reservoirs die volgens de registratiedocumenten of het keuringbewijs van het voertuig aan de toepasselijke technische en veiligheidseisen voldoen en waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt, zowel voor de voortbeweging van het voertuig als, in voorkomend geval, de werking tijdens het vervoer van koelsystemen en andere systemen, inclusief gasreservoirs die zijn aangepast voor gebruik in voertuigen en die het rechtstreeks verbruik van gas als brandstof mogelijk maken, alsmede de reservoirs die zijn aangesloten op andere systemen waarmee die voertuigen eventueel zijn uitgerust;

b) de door de fabrikant of een derde blijvend in of aan een container voor speciale doeleinden aangebrachte reservoirs die volgens de registratiedocumenten van de container aan de toepasselijke technische en veiligheidseisen voldoen en waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt voor de werking tijdens het vervoer van koelsystemen en andere systemen waarmee containers voor speciale doeleinden zijn uitgerust.

Voor de doeleinden van dit artikel wordt onder “container voor speciale doeleinden” verstaan elke container die is uitgerust met aangepaste koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische isolatiesystemen of andere systemen.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 2526

1.    Op 1 januari van elk jaar en na elke wijziging van de nationale wetgeving stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de belastingniveaus die zij toepassen op de in artikel 2 genoemde producten  en de bijbehorende volumes .

2.    Indien de door de lidstaten toegepaste belastingniveaus zijn uitgedrukt in andere meeteenheden dan die welke in de artikelen 7 tot en met 10 voor elk product nader worden omschreven, delen de lidstaten ook de overeenkomstige belastingniveaus na omrekening in deze eenheden mee.

Artikel 2627

1.    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij uit hoofde van artikel 5, artikel 14, lid 2, en de artikelen 15 en 17  13 tot en met 18  hebben genomen.

2.    Maatregelen als belastingvrijstelling, -verlaging, -differentiatie en -teruggaaf in de zin van deze richtlijn kunnen staatssteun inhouden en moeten in dat geval uit hoofde van artikel 88  108,  lid 3, van het Verdrag  betreffende de werking van de Europese Unie  bij de Commissie worden aangemeld.

Het verstrekken van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de meldingsplicht uit hoofde van artikel 88  108, lid 3, van het Verdrag  betreffende de werking van de Europese Unie .

3.    De verplichting om de Commissie uit hoofde van lid 1 in kennis te stellen van de uit hoofde van artikel 5 genomen maatregelen, ontslaat de lidstaten niet van hun meldingsverplichtingen uit hoofde van Richtlijn 83/189/EEG.

Artikel 2728

1.    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 24, lid 143 van Richtlijn 92/12/EEGRichtlijn 2008/118/EG ingestelde Accijnscomité.  Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 

2.    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 51 van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalde termijn wordt vastgelegd op drie maanden.

3.    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

 nieuw

Artikel 29

1.    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.    De in artikel 2, lid 8, en artikel 5, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2023.

3.    De Raad kan de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 2, lid 8, en artikel 5, lid 2, te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 52 .

5.    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.

6.    Een krachtens artikel 2, lid 8, en artikel 5, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving ervan geen bezwaar heeft aangetekend, of indien de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd.

7. De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, eventuele bezwaren die daartegen zijn gemaakt of de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 2830

1.    De lidstaten dienen vóór  [31 December 2022]  31 december 2003 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen aan artikel 1, lid 2, artikel 2, lid 1, punten b) tot en met o), artikel 2, lid 3, tweede, derde en vierde alinea, artikel 2, leden 4 tot en met 8, artikel 3, artikel 5, artikel 7, artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 1, artikel 13, de artikelen 14 en 15, artikel 16, punt b), laatste volzin, artikel 16, punten c), d) en e), artikel 17, artikel 18, artikel 19, artikel 21, lid 1), punt b), artikel 21, lid 1), punt d), artikel 21, lid 1, punten i) tot en met m), artikel 21, lid 1, tweede alinea, artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 1, artikel 22, lid 4, artikel 25, lid 2, artikel 26, lid 1, artikel 28, artikel 29, artikel 30, artikel 31 en bijlage I . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld onmiddellijk van de tekst van die maatregelen  in kennis.

2.Zij passen deze bepalingen  die maatregelen toe met ingang van  [1 januari 2023]  1 januari 2004, met uitzondering van de bepalingen in artikel 16 en in artikel 18, lid 1, die de lidstaten met ingang van 1 januari 2003 kunnen toepassen.

3.Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten  De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

42.    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Article29

De Raad bestudeert de in deze richtlijn vastgestelde vrijstellingen, verlagingen en minimumbelastingniveaus op gezette tijden aan de hand van een verslag en, in voorkomend geval, een voorstel van de Commissie, en stelt na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vast. In het verslag van de Commissie en bij de beraadslaging in de Raad wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere doelstellingen van het Verdrag.

 nieuw

Artikel 31

Iedere vijf jaar en voor de eerst maal vijf jaar na 1 januari 2023 legt de Commissie de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn voor.

In het verslag van de Commissie worden onder meer de minimumbelastingniveaus, het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, het gebruik van elektriciteit in het vervoer en de rechtvaardiging voor de vrijstellingen, verlagingen en differentiaties die in deze richtlijn zijn neergelegd, onderzocht. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, sociale en milieuoverwegingen, de reële waarde van de minimumbelastingniveaus en de bredere doelstellingen van de Verdragen.

🡻 2003/96/EG (aangepast)

 nieuw

Artikel 3032

Niettegenstaande artikel 28, lid 2, worden de Richtlijnen  2003/96/EG  92/81/EEG en 92/82/EEG  zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde handelingen, wordt ingetrokken met ingang van ⌫⇨ 1 januari 2023  31 december 2003 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht en de toepassingsdata van de in bijlage II, deel B, vermelde richtlijnen .

🡻 2004/75/EG, art. 1, punt 2, gewijzigd bij rectificatie, PB L 195 van 2.6.2004, blz. 31 (aangepast)

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III .

🡻 2003/96/EG (aangepast)

Artikel 3133

Deze richtlijn treedt in werking op de  twintigste  dag  na die  van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, lid 1), artikel 2, lid 1), punt a), artikel 2, lid 2, artikel 2, lid 3, eerste alinea, artikel 4, artikel 6, artikel 8, lid 2, artikel 10, artikel 11, artikel 12, artikel 16, punt a), artikel 16, punt b), artikel 20, artikel 21, lid 1, punt a), artikel 21, lid 1), punt c), artikel 21, lid 1), punten e) tot en met h), artikel 21, lid 1), punt n), artikel 21, lid 3, artikel 22, leden 2 en 3, artikel 22, lid 5, artikel 23, artikel 24, artikel 25, lid 1, artikel 26, lid 2, en artikel 27 van de ingetrokken richtlijn die niet zijn gewijzigd, zijn van toepassing met ingang van1 januari 2023.

Artikel 3234

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    COM (2020) 562 final.
(2)    Conclusies van de Europese Raad van 10-11 december 2020 EUCO 22/20 CO EUR 17 CONCL 8.
(3)    Zie persbericht “ Commissie verheugd over voorlopig akkoord over de Europese klimaatwet ”, IP/21/1828 van 21.4.2021.
(4)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet), COM(2020)80 final.
(5)    SWD(2019) 329 final.
(6)    Conclusies van de Raad van 29 november 2019, 14608/19 FISC 458.
(7)    Europese Commissie (2020). Werkprogramma van de Commissie voor 2021: Bijlage I bevat alle voor te stellen instrumenten, waaronder de herziening van energiebelasting (de EBR).
(8)    Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(9)    Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen.
(10)    Verordening (EU) 2019/631 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
(11)    Richtlijn (EU) 2018/2001 — krachtens deze richtlijn moeten energieleveranciers tegen 2030 een verplichte minimumhoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie in de vervoerssector opnemen.
(12)    Verordening (EU) 2018/841 van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030.
(13)    Richtlijn 2014/94/EU van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
(14)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(15)    Evaluatieverslag energiebelastingrichtlijn, 2019.
(16)    Op 16 mei 1952 te Straatsburg gesloten overeenkomst betreffende het douane- en belastingregime voor gasolie, die in de Rijnvaart als boordvoorraad wordt verbruikt.
(17)    Zie het Commissieverslag: evaluatie van de energiebelastingrichtlijn , SWD(2019) 329 final, van 11.9.2019.
(18)    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG.
(19)    CE Delft et al. (2012). An inventory of measures for internalising external costs in transport. Brussel, Europese Commissie.
(20)    Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(21)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(22)    Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie van 21 september 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 361 van 30.10.2020, blz. 1).
(23)    “Luchtvaart binnen de EU”: vluchten tussen twee luchthavens in de EU, inclusief binnenlandse vluchten.
(24)    “Scheepvaart binnen de EU”: scheepvaart tussen twee havens in de EU, inclusief binnenlandse vaart.
(25)    “Zakelijke luchtvaart”: de exploitatie of het gebruik van vliegtuigen door ondernemingen voor het vervoer van passagiers of goederen als onderdeel van hun bedrijfsvoering; over het algemeen niet toegankelijk voor het publiek en de piloten hebben minimaal een geldig bewijs van bevoegdheid als beroepsvlieger met kwalificatie voor het vliegen op instrumenten;“pleziervluchten”: het gebruik van een vliegtuig voor persoonlijke of recreatieve doeleinden die geen verband houden met zakelijk of beroepsmatig gebruik.
(26)    Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
(27)    Zie bijlage II, deel A.
(28)    PB L 316 van 31.10.1992, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 46).
(29)    PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG.
(30)

   COM(2019) 640 final van 11 december 2019.

(31)    14861/19 van 5 december 2019.
(32)    Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
(33)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(34)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(35)    PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/47/EG (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 73).
(36)    PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21.
(37)

   Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).

(38)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(39)    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(40)    Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).
(41)    PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2002, blz. 3).
(42)    PB L 279 van 23.10.2001, blz. 1.
(43)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(44)    Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen, C/2021/2800 final (PB .[…], blz.[…]).
(45)    Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(46)    Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1577 van de Commissie van 21 september 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 361 van 30.10.2020, blz. 1).
(47)    Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
(48)    PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.
(49)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(50)    Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).
(51)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(52)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Top

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 563 final

BIJLAGEN

bij

VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot herstructurering van de communautaire Unie regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (herschikking)



















(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2021) 663 final} - {SWD(2021) 640 final} - {SWD(2021) 641 final} - {SWD(2021) 642 final}


🡻 2003/96/EG

BIJLAGE I

Tabel A. —    Minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen

1 januari 2004

1 januari 2010

Gelode benzine

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101231, 27101251 en 27101259

421

421

Loodvrije benzine

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101231, 27101241, 27101245 en 27101249

359

359

Gasolie

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101943 tot en met 27101948 en 27102011 tot en met 27102019

302

330

Kerosine

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101921 en 27101925

302

330

LPG

(euro per 1000 kg)

GN-codes 27111211 tot en met 27111900

125

125

Aardgas

(euro per gigajoule)

GN-codes 27111100 en 27112100

2,6

2,6

Tabel B. —    Minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen gebruikt voor de in artikel 8, lid 2, genoemde doeleinden

Gasolie

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101943 tot en met 27101948 en 27102011 tot en met 27102019

21

Kerosine

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101921 en 27101925

21

LPG

(euro per 1000 kg)

GN-codes 27111211 tot en met 27111900

41

Aardgas

(euro per gigajoule)

GN-codes 27111100 en 27112100

0,3

Tabel C. —    Minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen en elektriciteit

Zakelijk gebruik

niet-zakelijk gebruik

Gasolie

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101943 tot en met 27101948 en 27102011 tot en met 27102019

21

21

Zware stookolie

(euro per 1000 kg)

GN-codes 27101962 tot en met 27101968 en 27102031 tot en met 27102039

15

15

Kerosine

(euro per 1000 l)

GN-codes 27101921 en 27101925

0

0

LPG

(euro per 1000 kg)

GN-codes 27111211 tot en met 27111900

0

0

Aardgas

(euro per gigajoule)

GN-codes 27111100 en 27112100

0,15

0,3

Kolen en cokes

(euro per gigajoule)

GN-codes 2701, 2702 en 2704

0,15

0,3

Elektriciteit

(euro per MWh)

GN-code 2716

0,5

1,0

BIJLAGE II

Verlaagde belastingniveaus en belastingvrijstellingen bedoeld in artikel 18, lid 1

1.BELGIË:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; een dergelijke verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte, en het verlaagde tarief mag in geen geval onder de 6,5 EUR per ton liggen;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

voor de toepassing van een gedifferentieerd belastingniveau op ongelode benzine met een laag zwavelgehalte (50 ppm) en een laag aromaatgehalte (35 %);

voor de toepassing van een gedifferentieerd belastingniveau op laagzwavelige dieselolie (50 ppm).

2.DENEMARKEN:

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief, van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2008, op zware stookolie en huisbrandolie die worden gebruikt door ondernemingen die veel energie verbruiken voor verwarming en warmwaterproductie. Het toegestane accijnsverschil bedraagt ten hoogste 0,0095 EUR per kg voor zware stookolie en 0,008 EUR per liter voor huisbrandolie. De accijnsverlagingen moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn, met name de minimumtarieven;

voor een verlaagd accijnstarief voor diesel om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen, op voorwaarde dat dergelijke stimulansen onderworpen zijn aan welbepaalde technische kenmerken, zoals densiteit, zwavelgehalte, distillatiepunt en cetaangetal, en op voorwaarde dat deze tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven naargelang de benzine verkocht wordt in benzinestations die zijn uitgerust met een terugvloeisysteem voor benzinedampen dan wel in de overige benzinestations, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde accijnstarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in de artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor gasolie, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 van deze richtlijn bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor gedeeltelijke teruggave aan de commerciële sector, op voorwaarde dat de heffingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en het bedrag van de betaalde en niet teruggegeven heffingen nooit onder de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimumtarieven van de accijnzen of controleretributies op minerale oliën ligt;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de toepassing van een accijnsverlaging van maximaal 0,03 Deense kroon per liter op benzine die wordt verkocht door tankstations die aan strengere installatie- en exploitatienormen ter beperking van de insijpeling van methyl-tertiair-butylether in het grondwater voldoen, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde accijnstarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven.

3.DUITSLAND:

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief, van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005, voor brandstof met een zwavelgehalte van meer dan 10 ppm;

voor het gebruik van koolwaterstofrestgassen als brandstof voor verwarming;

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief voor minerale oliën die worden gebruikt als brandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar vervoer, op voorwaarde dat een en ander in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/82/EEG;

voor monsters van minerale oliën die bestemd zijn voor onderzoek, productietests of andere wetenschappelijke doeleinden;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor brandstoffen voor verwarming die worden gebruikt door ondernemingen in de be- en verwerkende industrie, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

4.GRIEKENLAND:

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als motorbrandstof worden gebruikt voor de officiële voertuigen van het kabinet van de president en van de rijkspolitie;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) en methaan die voor industriële doeleinden worden gebruikt.

5.SPANJE:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor vloeibaar petroleumgas dat als motorbrandstof in taxi's wordt gebruikt;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

6.FRANKRIJK:

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven op diesel die wordt gebruikt in bedrijfsvoertuigen, tot 1 januari 2005, die vanaf 1 maart 2003 niet lager mogen zijn dan 380 EUR per 1000 l;

in het kader van bepaalde beleidsmaatregelen ter ondersteuning van regio's die te maken hebben met ontvolking;

voor verbruik op het eiland Corsica, op voorwaarde dat de verlaagde accijnstarieven nooit onder de in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimumtarieven voor minerale oliën liggen;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor een nieuwe brandstof, bestaande uit een emulsie van water/antivries en diesel, die gestabiliseerd wordt door oppervlakte-actieve stoffen, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode superbenzine die een additief op basis van kalium bevat dat de kleppen beter tegen corrosie beschermt (dan wel een ander additief dat een brandstof van vergelijkbare kwaliteit oplevert);

voor motorbrandstof die in taxi's wordt gebruikt, binnen de grenzen van een jaarlijks quotum;

voor vrijstelling van de accijns op gas dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het openbaar vervoer, binnen de grenzen van een jaarlijks quotum;

voor vrijstelling van de accijns op gas dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor vuilniswagens;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; deze verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte en de accijns mag niet lager zijn dan het minimumbelastingtarief voor zware stookolie dat in de Gemeenschapswetgeving is vastgesteld;

voor vrijstelling van de accijns op zware stookolie die wordt gebruikt als brandstof bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de verkoop van benzine voor pleziervaartuigen in de havens van Corsica;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer tot en met 31 december 2005;

voor het verlenen van vergunningen waarmee een gedifferentieerde accijns kan worden toegepast op het mengsel van „benzine/derivaten van ethylalcohol waarvan het alcoholbestanddeel van agrarische oorsprong is (DEAs)” en op het mengsel van „gasolie/methylesters van plantaardige oliën (MEPO's)”. Om in aanmerking te komen voor een accijnsverlaging op de mengsels waaraan MEPO's en DEA's zijn toegevoegd die in de zin van deze richtlijn als motorbrandstof worden gebruikt, moeten de betrokken productie-units van biobrandstoffen uiterlijk op 31 december 2003 een vergunning van de Franse autoriteiten krijgen. Deze niet-vernieuwbare vergunningen zijn geldig voor een periode van maximaal zes jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de vergunning. De toegestane verlaging kan blijven gelden na 31 december 2003 tot op de datum waarop de vergunning vervalt. De accijnsverlagingen bedragen niet meer dan 35,06 EUR/hl of 396,64 EUR/ton voor de MEPO's en 50,23 EUR/hl of 297,35 EUR/ton voor de DEA's die aan de genoemde mengsels worden toegevoegd. De accijnsverlagingen worden aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt gekoppeld, teneinde te vermijden dat zij tot een overcompensatie van de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen zouden leiden. Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 november 1997. Zij loopt af op 31 december 2003;

voor het verlenen van vergunningen waarmee een gedifferentieerde accijns kan worden toegepast op het mengsel van „huisbrandolie/methylesters van plantaardige oliën”. Om in aanmerking te komen voor een accijnsverlaging op de mengsels waaraan methylesters van plantaardige oliën zijn toegevoegd en die in de zin van deze richtlijn als verwarmingsbrandstof worden gebruikt, moeten de betrokken productie-units van biobrandstoffen uiterlijk op 31 december 2003 een vergunning van de Franse autoriteiten krijgen. Deze niet-vernieuwbare vergunningen zijn geldig voor een periode van maximaal zes jaar, te rekenen vanaf de datum van afgifte van de vergunning. De toegestane verlaging kan blijven gelden na 31 december 2003 tot op de datum waarop de vergunning vervalt, zonder dat deze kan worden vernieuwd. De accijnsverlagingen bedragen niet meer dan 35,06 EUR/hl of 396,64 EUR/ton voor de methylesters van plantaardige oliën die aan de genoemde mengsels worden toegevoegd. De accijnsverlagingen worden aan de ontwikkeling van de grondstofprijzen op de markt gekoppeld, teneinde te vermijden dat zij tot een overcompensatie van de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen zouden leiden. Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 november 1997. Zij loopt af op 31 december 2003;

7.IERLAND:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof;

voor motorvoertuigen die door gehandicapten worden gebruikt;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor de toepassing van een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige dieselolie;

voor de productie van aluminiumoxide in Shannon;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

8.ITALIË:

voor gedifferentieerde accijnstarieven op als brandstof gebruikte mengsels met een biodieselgehalte van 5 % of 25 %, tot en met 30 juni 2004. De accijnsverlaging mag niet hoger zijn dan het accijnsbedrag dat verschuldigd zou zijn voor het volume aan biobrandstoffen dat in de door belastingverlaging begunstigde producten aanwezig is. De accijnsverlagingen moeten jaarlijks aan de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen worden aangepast, om overcompensatie van de meerkosten voor de vervaardiging van biobrandstoffen te vermijden;

voor een verlaagd accijnstarief op diesel die door ondernemers van het wegvervoer wordt gebruikt, tot 1 januari 2005, dat vanaf 1 januari 2004 niet lager mag zijn dan 370 EUR per 1000 l;

voor koolwaterstofrestgassen die als brandstof worden gebruikt;

voor een verlaagd accijnstarief op water/dieselemulsies en water/zware stookolie-emulsies van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2005 mits het verlaagde tarief in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor methaan dat als brandstof in motorvoertuigen wordt gebruikt;

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor gebruik in ziekenwagens;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor brandstof die in taxi's wordt gebruikt;

voor een verlaagd accijnstarief dat in bepaalde geografisch bijzonder benadeelde gebieden wordt toegepast op huisbrandolie en vloeibaar petroleumgas voor verwarming, die via netwerken in die gebieden worden verkocht, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor het verbruik in de regio's Val d'Aosta en Gorizia;

voor een verlaagd accijnstarief voor benzine die wordt gebruikt op het grondgebied van Friuli-Venezia Giulia, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumbelastingniveaus;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die worden gebruikt in de regio's Udine en Triëste, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor vrijstelling van de accijns op minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide op Sardinië;

voor een verlaagd accijnstarief voor stookolie voor de productie van stoom, en voor gasolie die wordt gebruikt in ovens voor het drogen en „activeren” van moleculaire zeven in Calabrië, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

9.LUXEMBURG:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; een dergelijke verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte, en het verlaagde tarief mag in geen geval onder de 6,5 EUR per ton liggen;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

10.NEDERLAND:

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan;

voor monsters van minerale oliën die bestemd zijn voor onderzoek, productietests of andere wetenschappelijke doeleinden;

voor gebruik door de nationale strijdkrachten;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het openbaar vervoer;

voor de toepassing van gedifferentieerde accijnstarieven voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor vuilniswagens, kolkenzuigers en straatveegwagens;

voor een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige dieselolie (50 ppm) tot en met 31 december 2004;

voor een gedifferentieerd accijnstarief op laagzwavelige benzine (50 ppm) tot en met 31 december 2004.

11.OOSTENRIJK:

voor aardgas en methaan;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG) dat wordt gebruikt als motorbrandstof voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

12.PORTUGAL

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor vrijstelling van de accijns op vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor een verlaagd accijnstarief voor stookolie die wordt verbruikt in de autonome regio Madeira, op voorwaarde dat deze verlaging niet verder gaat dan de extra kosten die het vervoer van de stookolie naar die regio met zich brengt;

voor een verlaagd accijnstarief voor zware stookolie om het gebruik van milieuvriendelijker brandstoffen aan te moedigen; deze verlaging wordt specifiek gekoppeld aan het zwavelgehalte en de accijns mag niet lager zijn dan het minimumbelastingtarief voor zware stookolie dat in de Gemeenschapswetgeving is vastgesteld;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

13.SUOMI/FINLAND

voor aardgas dat wordt gebruikt als brandstof;

voor vrijstelling van de accijns op methaan en vloeibaar petroleumgas (LPG) voor alle doeleinden;

voor verlaagde accijnstarieven voor diesel en stookolie, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor verlaging van de accijnstarieven voor gelode en ongelode "reformulated" benzine, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

14.ZWEDEN:

voor een verlaging van de accijns op diesel naargelang de milieucategorie;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde belastingtarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen, met name de minimumaccijnstarieven;

voor de toepassing, tot en met 30 juni 2008, van een gedifferentieerd tarief voor zijn energieheffing op alkylaatbenzine voor tweetaktmotoren, op voorwaarde dat het totale toepasselijke accijnstarief in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn;

voor vrijstelling van de accijns op biologisch vervaardigd methaan en andere restgassen;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die voor industriële doeleinden worden gebruikt, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn;

voor een verlaagd accijnstarief voor minerale oliën die voor industriële doeleinden worden gebruikt door gelijktijdige toepassing van een onder het standaardtarief liggend tarief en een verlaagd tarief voor energie-intensieve ondernemingen, op voorwaarde dat de tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en de concurrentie niet verstoren;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b).

15.VERENIGD KONINKRIJK:

voor de toepassing van een gedifferentieerde accijnstarief op motorbrandstof die biodiesel bevat en op als zuivere motorbrandstof gebruikte biodiesel, tot 31 maart 2007. De communautaire minimumtarieven moeten in acht worden genomen en er mag geen overcompensatie in verband met de extra kosten voor de productie van biobrandstoffen plaatsvinden;

voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan die worden gebruikt als motorbrandstof;

voor een verlaging van de accijns op diesel om het gebruik van milieuvriendelijker brandstof aan te moedigen;

voor de toepassing van naar milieucategorie gedifferentieerde accijnstarieven voor ongelode benzine, op voorwaarde dat de gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de in artikel 7 bedoelde minimumbelastingniveaus;

voor voertuigen voor het plaatselijk openbaar personenvervoer;

voor gedifferentieerde accijnstarieven voor water-dieselemulsies, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde tarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b);

voor de particuliere pleziervaart;

voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven.

🡻 2004/74/EG art. 1, punt 3, en bijlage, gewijzigd bij rectificatie, PB L 195 van 2.6.2004, blz. 26.

BIJLAGE III

Verlaagde belastingniveaus en belastingvrijstellingen bedoeld in artikel 18 bis, lid 1:

1.Letland

voor energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor openbaar personenvervoer.

2.Litouwen

voor kolen, cokes en bruinkool: tot 1 januari 2007;

voor aardgas en elektriciteit: tot 1 januari 2010;

voor orimulsion die wordt gebruikt voor andere doeleinden dan de productie van elektriciteit of warmte: tot 1 januari 2010.

3.Hongarije

voor kolen en cokes: tot 1 januari 2009.

4.Malta

voor de particuliere pleziervaart;

voor andere luchtvaart dan bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b), van Richtlijn 2003/96/EG.

5.Polen

voor kerosine, brandstoffen voor straalmotoren en motoroliën voor vliegmotoren, verkocht door de producent van deze brandstoffen aan de minister van Defensie of de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, voor luchtvaartdoeleinden, aan het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves, om de nationale reserves aan te vullen, of aan organisaties voor medische luchtvaart, voor hun specifieke activiteiten;

gasolie voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie en motoroliën voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie, verkocht door de producent van deze brandstoffen aan het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves om de nationale reserves aan te vullen, of aan de minister van Defensie met het oog op gebruik door de zeemacht, en aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken met het oog op gebruik voor maritieme techniek;

kerosine, brandstoffen voor straalmotoren, gasolie voor scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie en oliën voor vliegmotoren, scheepsmotoren en motoren voor maritieme technologie, verkocht door het Agentschap voor het beheer van de materiële reserves aan de minister van Defensie of aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.

 nieuw

BIJLAGE I

Tabel A. — Minimumbelastingniveaus die van toepassing zijn op motorbrandstoffen voor de toepassing van artikel 7 (in EUR/gigajoule)

Begin van de overgangsperiode (1.1.2023)

Uiteindelijk tarief na afloop van de overgangsperiode (1.1.2033) voor indexering

Benzine

10,75

10,75

Gasolie

10,75

10,75

Kerosine

10,75

10,75

Niet-duurzame biobrandstoffen

10,75

10,75

Vloeibaar petroleumgas (lpg)

7,17

10,75

Aardgas

7,17

10,75

Niet-duurzaam biogas

7,17

10,75

Niet-hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

7,17

10,75

Duurzame biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen

5,38

10,75

Duurzaam biogas uit voedsel- en voedergewassen

5,38

10,75

Duurzame biobrandstoffen

5,38

5,38

Duurzaam biogas

5,38

5,38

Koolstofarme brandstoffen

0,15

5,38

Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

0,15

0,15

Geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas

0,15

0,15

Tabel B. — Minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen gebruikt voor de in artikel 8, lid 2, genoemde doeleinden (in EUR/gigajoule)

Begin van de overgangsperiode (1.1.2023)

Uiteindelijk tarief na afloop van de overgangsperiode (1.1.2033) voor indexering

Gasolie

0,9

0,9

Zware stookolie

0,9

0,9

Kerosine

0,9

0,9

Niet-duurzame biobrandstoffen

0,9

0,9

Vloeibaar petroleumgas (lpg)

0,6

0,9

Aardgas

0,6

0,9

Niet-duurzaam biogas

0,6

0,9

Niet-hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

0,6

0,9

Duurzame op voedsel- en voedergewassen gebaseerde biobrandstoffen

0,45

0,9

Duurzaam op voedsel- en voedergewassen gebaseerd biogas

0,45

0,9

Duurzame biobrandstoffen

0,45

0,45

Duurzaam biogas

0,45

0,45

Koolstofarme brandstoffen

0,15

0,45

Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

0,15

0,15

Geavanceerde duurzame biobrandstoffen en geavanceerd biogas

0,15

0,15

Tabel C. — Minimumbelastingniveaus voor verwarmingsbrandstoffen (in EUR/gigajoule)

Begin van de overgangsperiode (1.1.2023)

Uiteindelijk tarief na afloop van de overgangsperiode (1.1.2033) voor indexering

Gasolie

0,9

0,9

Zware stookolie

0,9

0,9

Kerosine

0,9

0,9

Kolen en cokes

0,9

0,9

Niet-duurzame vloeibare biomassa

0,9

0,9

Niet-duurzame vaste producten van de GN-codes 4401 en 4402

0,9

0,9

Vloeibaar petroleumgas (lpg)

0,6

0,9

Aardgas

0,6

0,9

Niet-duurzaam biogas

0,6

0,9

Niet-hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

0,6

0,9

Duurzame op voedsel- en voedergewassen gebaseerde vloeibare biomassa

0,45

0,9

Duurzaam op voedsel- en voedergewassen gebaseerd biogas

0,45

0,9

Duurzame vloeibare biomassa

0,45

0,45

Duurzaam biogas

0,45

0,45

Duurzame vaste producten van de GN-codes 4401 en 4402

0,45

0,45

Koolstofarme brandstoffen

0,15

0,45

Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

0,15

0,15

Geavanceerde duurzame vloeibare biomassa, geavanceerd biogas en producten van de GN-codes 4401 en 4402

0,15

0,15

Tabel D. — Minimumbelastingniveaus voor elektriciteit (in EUR/gigajoule)

Begin van de overgangsperiode (1.1.2023)

Uiteindelijk tarief na afloop van de overgangsperiode (1.1.2033) voor indexering

Elektriciteit

0,15

0,15

🡹

BIJLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan 
(bedoeld in artikel 32)

Richtlijn 2003/96/EG van de Raad
(PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51)

Richtlijn 2004/74/EG van de Raad
(PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87)

Richtlijn 2004/75/EG van de Raad
(PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/552 van de Commissie
(PB L 91 van 9.4.2018, blz. 27)

Deel B

Termijn voor omzetting in nationaal recht 
(bedoeld in artikel 32)

Richtlijn

Omzettingstermijn

2003/96/EG

31 december 2003

2004/74/EG

1 mei 2004

2004/75/EG

1 mei 2004

_____________

BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 2003/96/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1, lid 1

-

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1, punt a)

Artikel 2, lid 1, punt a)

Artikel 2, lid 1, punten b) tot en met h)

-

-    

Artikel 2, lid 1, punten b) tot en met o)

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3, eerste alinea

Artikel 2, lid 3, eerste alinea

Artikel 2, lid 3, tweede en derde alinea

-

-

Artikel 2, lid 3, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 2, leden 4 en 5

-

-

Artikel 2, leden 4 tot en met 8

Artikel 3

-

-

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

-

-

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

-

-

Artikel 7

Artikel 8, lid 1

-

-

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 9, lid 1

-

-

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 2

-

Artikel 10, lid 1

Artikel 10

Artikel 10, lid 2

-

Artikel 11

-

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

-

Artikel 13

Artikel 14

-

-

Artikelen 14 en 15

Artikel 15, lid 1, punt a)

Artikel 16, punt a)

Artikel 15, lid 1, punt b)

Artikel 16, punt b)

-

Artikel 16, punt b), laatste zin

Artikel 15, lid 1, punt c)

-

Artikel 15, lid 1, punt d)

-

-

Artikel 16, punten c), d) en e)

Artikel 15, lid 1, punten e) tot en met l)

-

Artikel 15, leden 2 en 3

-

Artikel 16

-

-

Artikel 17

Artikel 17

-

-

Artikel 18

Artikel 18

-

Artikelen 18 bis en 18 ter

-

-

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20, lid 1, punt a)

Artikel 21, lid 1, punt a)

-

Artikel 21, lid 1, punt b)

Artikel 20, lid 1, punt b)

Artikel 21, lid 1, punt c)

Artikel 20, lid 1, punt c)

-

-

Artikel 21, lid 1, punt d)

Artikel 20, lid 1, punten d) tot en met g)

Artikel 21, lid 1, punten e) tot en met h)

-

Artikel 21, lid 1, punten i) tot en met m)

Artikel 20, lid 1, punt h)

Artikel 21, lid 1, punt n)

--

Artikel 21, lid 1, tweede alinea

Artikel 20, lid 2

Artikel 21, lid 2

Artikel 20, lid 3

Artikel 21, lid 3

Artikel 21, lid 1

-

-

Artikel 22, lid 1

Artikel 21, lid 2

-

Artikel 21, leden 3 en 4

Artikel 22, leden 2 en 3

Artikel 21, lid 5

-

-

Artikel 22, lid 4

Artikel 21, lid 6

Artikel 22, lid 5

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 24, lid 1

Artikel 25, lid 1

Artikel 24, lid 2

-

-

Artikel 25, lid 2

Artikel 25, lid 1

-

-

Artikel 26, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 26, lid 2

Artikel 26, leden 1 en 2

Artikel 27, leden 1 en 2

Artikel 26, lid 3

-

Artikel 27

-

-

Artikel 28

-

Artikel 29

Artikel 28

-

-

Artikel 30

Artikel 29

-

-

Artikel 31

Artikel 30

-

-

Artikel 32

Artikel 31

-

-

Artikel 33

Artikel 32

Artikel 34

Bijlagen I, II en III

-

-

Bijlagen I, II en III

_____________

Top