EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0376

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling over de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking

COM/2020/376 final

Brussel, 14.8.2020

COM(2020) 376 final

2020/0177(NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling over de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking


TOELICHTING

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat betreft de aanbeveling inzake de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking.

Artikel 27 bevat bepalingen over de controle van de bewijzen van oorsprong.

2.Achtergrond van het voorstel

2.1.De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds.

De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wordt sinds 1 juli 2011 voorlopig toegepast en is op 13 december 2015 in werking getreden.

2.2.Het Douanecomité

Het Douanecomité is een orgaan dat overeenkomstig artikel 6.15 en artikel 15.2, lid 1, onder c), van de overeenkomst is ingesteld. Het bestaat uit vertegenwoordigers van de EU en van de Republiek Korea. Het Douanecomité stelt zijn reglement van orde vast en wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van de EU en een vertegenwoordiger van de Republiek Korea.

Het Douanecomité is op grond van artikel 6.16, lid 5, van de overeenkomst bevoegd om aanbevelingen te formuleren die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gezamenlijke doelstellingen en de goede werking van de mechanismen die in het protocol zijn vastgelegd.

2.3.De beoogde handeling van het comité

De Europese Unie en de Republiek Korea (hierna “de partijen” genoemd) hebben vastgesteld dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke interpretatie van de belangrijkste kenmerken van de controleprocedure die is vastgelegd in artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, evenals van de verschillende stappen in die procedure. Een dergelijke gemeenschappelijke interpretatie moet in het belang zijn van de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de oorsprongsregels en van de marktdeelnemers die aan controle van bewijzen van oorsprong worden onderworpen, van beide partijen.

De partijen hebben het daarom passend geacht dat het Douanecomité een aanbeveling formuleert overeenkomstig artikel 6.16, lid 5, van de overeenkomst.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Douanecomité is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpaanbeveling van het Douanecomité.

4.Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 6.16, lid 5, van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn. Zij zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde aanbeveling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5.Bekendmaking van de beoogde handeling

De door het Douanecomité geformuleerde aanbeveling wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-reeks.

2020/0177 (NLE)

Voorstel voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling over de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in combinatie met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, is door de Unie gesloten bij Besluit 2011/265/EU van de Raad van 16 september 2010, wordt sinds 1 juli 2011 voorlopig toegepast 2 en is op 13 december 2015 in werking getreden.

(2)Het Douanecomité is op grond van artikel 6.16, lid 5, van de overeenkomst bevoegd om aanbevelingen te formuleren die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gezamenlijke doelstellingen en de goede werking van de mechanismen die in het Protocol zijn vastgelegd.

(3)In artikel 27 van het protocol bij de overeenkomst betreffende de definitie van “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking (hierna “het protocol” genoemd) zijn de procedure voor de controle van de bewijzen van oorsprong en met name de taken en de verantwoordelijkheden van de douaneautoriteiten van de partij van invoer en uitvoer vastgelegd.

(4)De Europese Unie en de Republiek Korea hebben vastgesteld dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke interpretatie van de belangrijkste kenmerken van de controleprocedure die is vastgelegd in artikel 27 van het protocol en van de verschillende stappen in die procedure. Een dergelijke gemeenschappelijke interpretatie moet in het belang zijn van de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de oorsprongsregels en van de marktdeelnemers die aan controle worden onderworpen, van beide partijen.

(5)De Europese Unie en de Republiek Korea hebben het passend geacht dat het Douanecomité een dergelijke aanbeveling formuleert voor een gemeenschappelijke interpretatie en een goede uitvoering van de bepalingen van artikel 27 van het protocol.

(6)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Douanecomité, aangezien de beoogde aanbeveling rechtsgevolgen zal hebben in de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpaanbeveling.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
(2)    PB L 127 van 14.5.2011, blz. 1.
Top

Brussel, 14.8.2020

COM(2020) 376 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een besluit van de Raad

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Douanecomité dat is opgericht bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling over de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking


AANBEVELING nr. 1/2020 van xxx 2020

van het Douanecomité van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds


over de toepassing van artikel 27 van het Protocol betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking

Het Douanecomité,

Gezien de Vrijhandelsovereenkomst (hierna “de overeenkomst” genoemd) tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, en met name artikel 15.2, lid 1, onder c), en artikel 6.16, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In artikel 27 van het protocol bij de overeenkomst betreffende de definitie van “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking (hierna “het protocol” genoemd) zijn de procedure voor de controle van de bewijzen van oorsprong en met name de taken en de verantwoordelijkheden van de douaneautoriteiten van de partij van invoer en uitvoer vastgelegd.

(2)De Europese Unie en de Republiek Korea (hierna “de partijen” genoemd) hebben vastgesteld dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke interpretatie van de belangrijkste kenmerken van de controleprocedure die is vastgelegd in artikel 27 van het protocol en van de verschillende stappen in die procedure. Een dergelijke gemeenschappelijke interpretatie moet in het belang zijn van de douaneautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de naleving van de oorsprongsregels, en gericht zijn op een gelijke behandeling van de marktdeelnemers die aan controle van bewijzen van oorsprong worden onderworpen, van beide partijen.

(3)Het Douanecomité is op grond van artikel 6.16, lid 5, van de overeenkomst bevoegd om aanbevelingen te formuleren die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gezamenlijke doelstellingen en de goede werking van de mechanismen die in het protocol zijn vastgelegd. De partijen hebben het passend geacht dergelijke aanbevelingen voor een gemeenschappelijke interpretatie en een goede uitvoering van de bepalingen van artikel 27 van het protocol te formuleren,

BEVEELT AAN:

1.Belangrijkste kenmerken van de controleprocedure

(1)     De belangrijkste kenmerken van de controleprocedure van artikel 27 zijn tweeledig: het betreft een systeem van zogenoemde “indirecte controle”, en is gebaseerd op wederzijds vertrouwen tussen de douaneautoriteiten van de partijen.

(2)     “Indirecte controle” houdt in dat de douaneautoriteiten van de partij van invoer zelf geen controles verrichten, maar een verzoek om controle sturen naar de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer: het is de taak van de partij van uitvoer om de controle te verrichten door contact op te nemen met de exporteur. Het resultaat van de controle wordt door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer aan de douaneautoriteiten van de partij van invoer gezonden. De reden hiervoor is dat de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer, waar het bewijs van oorsprong (oorsprongsverklaring) wordt opgesteld, in de beste positie verkeren om dit bewijs te controleren, vanwege de nabijheid van de exporteur (kennis van de activiteiten en de geschiedenis van de exporteur, gemakkelijke toegang tot de gegevens, bekendheid met het nationale boekhoudsysteem, geen taalbarrières). Daarom is het in de eerste plaats aan de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer om te bepalen of de producten al dan niet van oorsprong zijn, overeenkomstig de toepasselijke oorsprongsregels.

(3)     De “controle van de bewijzen van oorsprong” wordt verricht op basis van wederzijds vertrouwen tussen de douaneautoriteiten van de partijen. Het “wederzijds vertrouwen” houdt in dat de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer de door de douaneautoriteiten van de partij van invoer voorgelegde kwesties grondig moeten onderzoeken, en de resultaten van deze controle moeten meedelen aan de douaneautoriteiten van de partij van invoer die afhankelijk is van de resultaten van de door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer verrichte werkzaamheden. De douaneautoriteiten van de partij van invoer blijven echter het recht behouden om aanvullende informatie aan de partij van uitvoer te vragen wanneer zij van mening zijn dat het antwoord onvolledig is of geen ruimte biedt voor het door de partij van uitvoer naar voren gebrachte standpunt. De bijzonderheden van het verzoek om informatie door de partij van invoer aan de partij van uitvoer zijn verder uitgewerkt onder 2.4.2 (Bevindingen en feiten) en 2.4.3 (Voldoende informatie).

2.Verschillende stappen in de controleprocedure

2.1.    Indiening van een verzoek om controle

(4)     De douaneautoriteiten van de partij van invoer kunnen een verzoek om controle achteraf van de bewijzen van oorsprong indienen wanneer zij redenen hebben om te twijfelen aan:

-de echtheid van de documenten. Er wordt bijvoorbeeld betwijfeld of de factuur die de oorsprongsverklaring bevat niet een valse factuur is, die door de importeur of de exporteur is opgesteld om van preferentiële oorsprong gebruik te maken;

-de oorsprong van de producten. Er wordt bijvoorbeeld betwijfeld of de producten voldoen aan de oorsprongverlenende criteria die in bijlage II bij het protocol zijn vastgelegd (de productspecifieke regels);

of

-de naleving van de andere voorwaarden van het protocol met betrekking tot de bewijzen van oorsprong. Er wordt bijvoorbeeld betwijfeld of de exporteur de status van toegelaten exporteur had of nog heeft.

(5)     Naast de gevallen waarin gegronde twijfel bestaat over bovengenoemde elementen, kunnen de douaneautoriteiten van de partij van invoer ook in steekproefsgewijs gekozen gevallen een verzoek om controle indienen. Dit geldt voor die gevallen die niet worden bestreken door de bovengenoemde drie elementen van gegronde twijfel.

2.2.    Verzending van het verzoek om controle

(6)     De douaneautoriteiten van de partij van invoer zenden het verzoek om controle aan de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer die verantwoordelijk zijn voor de controle van de bewijzen van oorsprong. In het verzoek wordt vermeld of het steekproefsgewijs of op grond van gegronde twijfel is ingediend. In artikel 27, lid 3, is bepaald dat het verzoek eventueel de redenen moet vermelden waarom om een onderzoek wordt verzocht.

(7)     Door de redenen van het onderzoek te vermelden, kunnen de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer het verzoek wat de kosten en administratieve lasten betreft op de meest efficiënte manier behandelen.

(8)     Wanneer de douaneautoriteiten van de partij van invoer evenwel steekproefsgewijs om een onderzoek vragen, hoeven zij de reden van het onderzoek niet te vermelden.

(9)De bewijzen van oorsprong of een kopie van deze documenten van de producten die worden onderzocht, moeten overeenkomstig artikel 27, lid 3, echter aan de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer worden gezonden.

2.3.    Tenuitvoerlegging van de controle

(10)     Bij het systeem van indirecte controle zijn de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer verantwoordelijk voor de controle van door exporteurs in de partij van uitvoer opgestelde bewijzen van oorsprong. De douaneautoriteiten van de partij van invoer kunnen echter met toepassing van artikel 27, lid 8, (zie 2.9, “gezamenlijk onderzoek”, voor nadere bijzonderheden) onder bepaalde voorwaarden bij het controleproces op het grondgebied van de partij van uitvoer betrokken worden.

(11)In het geval van een controle van bewijzen van oorsprong die door de importeur zijn verstrekt, dienen de douaneautoriteiten van de partij van invoer een verzoek om controle bij de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer in. De douaneautoriteiten van de partij van invoer vragen de importeur niet om zelf de onder 2.4.2 en 2.4.3 bedoelde informatie van de exporteur te verkrijgen.

(12)Bovendien is in artikel 27 niet bepaald dat de douaneautoriteiten van de partij van invoer van exporteurs kunnen eisen dat zij de gegevens of de informatie rechtstreeks aan hen verstrekken.

(13)Het artikel sluit echter de mogelijkheid niet uit dat importeurs en exporteurs van beide partijen, in onderling overleg en op vrijwillige basis, gegevens of informatie uitwisselen en bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer indienen. De uitwisseling of de indiening van dergelijke gegevens is niet verplicht en een weigering om de informatie te verstrekken is geen reden om de preferentiële behandeling te weigeren zonder dat een controle heeft plaatsgevonden: dit maakt geen deel uit van het controleproces.

(14)Het bewijs van rechtstreeks vervoer dat overeenkomstig artikel 13 wordt ingediend, wordt niet als bewijs van oorsprong beschouwd en is als zodanig niet relevant voor de controle van bewijzen van oorsprong krachtens artikel 27.

2.4.    Verwerking van de resultaten van de controle

(15)De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer informeren de douaneautoriteiten van de partij van invoer zo spoedig mogelijk over de resultaten van de controle, met inbegrip van de bevindingen en de feiten. De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer reageren met name zo snel mogelijk op verzoeken om controle van de geldigheid van de status van toegelaten exporteur.

2.4.1.    Ondersteunende communicatiemiddelen

(16)De mededeling van verzoeken om controle en van de berichten over de resultaten ervan tussen de douaneautoriteiten van beide partijen geschiedt per gewone post. Daarnaast kunnen de douaneautoriteiten van beide partijen ondersteunende middelen, zoals e-mail, gebruiken om snel te communiceren en te waarborgen dat de verzoeken of de antwoorden bij de geadresseerde in de desbetreffende partij aankomen.

2.4.2.    Bevindingen en feiten

(17)Met “bevindingen en feiten” wordt bedoeld dat het antwoord op de controle van de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer een aantal gegevens bevat over de controleprocedure die zij hebben uitgevoerd. De reikwijdte van de “bevindingen en feiten” beperkt zich tot:

-een conclusie over de echtheid van de documenten, de oorsprong van de producten of de naleving van de andere voorwaarden van het protocol;

-een omschrijving van het onderzochte product en de voor de toepassing van de oorsprongsregel geldende tariefindeling;

en

-informatie over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd (wanneer en hoe).

2.4.3.    Voldoende informatie

(18)Bij een steekproefsgewijze controle vragen de douaneautoriteiten van de partij van invoer de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer niet om meer informatie dan die vermeld onder 2.4.2 (Bevindingen en feiten).

(19)Bij controles op grond van gegronde twijfel kunnen de douaneautoriteiten van de partij van invoer de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer om aanvullende informatie verzoeken, wanneer de door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer verstrekte informatie door de bevoegde autoriteiten van de partij van invoer ontoereikend wordt geacht om de echtheid van de documenten of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen. De gevraagde aanvullende informatie omvat ten hoogste:

-als het oorsprongscriterium “geheel en al verkregen” was, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing en plaats van productie);

-als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct evenals de waarde van alle bij de productie gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;

-als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op wijzigingen in de tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van de tariefindeling ervan (in twee, vier of zes cijfers, afhankelijk van de oorsprongscriteria);

-als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op gewicht, het gewicht van het product alsmede het gewicht van de desbetreffende in het eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;

-als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op een specifieke verwerking, een omschrijving van die specifieke verwerking die aan dat specifieke product oorsprong heeft verleend; en

-als de tolerantieregel wordt toegepast, de waarde of het gewicht van de eindproducten en de waarde of het gewicht van de in de eindproducten gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen.

(20)Indien het antwoord voor de douaneautoriteiten van de partij van invoer onvoldoende informatie bevat om de echtheid van de betreffende documenten of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de verzoekende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens in buitengewone omstandigheden (zie 2.7 over buitengewone omstandigheden).

(21)De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer verstrekken de douaneautoriteiten van de partij van invoer geen vertrouwelijke informatie waarvan de openbaarmaking volgens de exporteur zijn handelsbelangen in gevaar kan brengen. De niet-openbaarmaking van vertrouwelijke informatie als zodanig is geen reden voor de douaneautoriteiten van de partij van invoer om de preferentiële behandeling niet toe te kennen, op voorwaarde dat de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer de redenen aanvoeren om geen vertrouwelijke informatie te verstrekken en de oorsprong van het goed ten genoegen van de douaneautoriteiten van de partij van invoer bewijzen.

2.5.    Termijn voor het beantwoorden van een verzoek om controle

(22)In artikel 27, lid 6, is bepaald dat de resultaten van de controle zo spoedig mogelijk moeten worden medegedeeld.

(23)In artikel 27, lid 7, is bepaald dat de partij van invoer de preferentiële behandeling in beginsel niet toekent, behalve wanneer aan twee voorwaarden tegelijkertijd wordt voldaan:

-het controleverzoek is op basis van gegronde twijfel ingediend;

en

-binnen tien maanden na het controleverzoek is geen antwoord ontvangen, of het antwoord bevat onvoldoende informatie om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen.

(24)Deze bepaling houdt in dat in de gevallen die steekproefsgewijs voor de controle worden gekozen, de partij van invoer de toekenning van de preferentiebehandeling niet zonder antwoord van de partij van uitvoer kan weigeren.

2.5.1.    Termijn in het geval van een steekproefsgewijze controle

(25)De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer spannen zich in om binnen een termijn van 12 maanden op steekproefsgewijze controles te reageren. Aangezien in artikel 27 echter geen termijn is vastgelegd voor steekproefsgewijze controles, zullen de douaneautoriteiten van de partij van invoer de toekenning van de preferentiële behandeling niet weigeren, louter op basis van de reden dat de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer niet binnen de termijn van 12 maanden op een verzoek om een steekproefsgewijze controle hebben gereageerd.

2.5.2.    Termijn in het geval van een controle op basis van gegronde twijfel

(26)Voor gevallen die op basis van gegronde twijfel zijn geselecteerd, kent de partij van invoer, behoudens in buitengewone omstandigheden, de preferentiële behandeling niet toe wanneer binnen tien maanden na het controleverzoek geen antwoord is ontvangen.

2.6.    Herroeping van de resultaten

(27)De resultaten van een controle kunnen uitzonderlijk door de douaneautoriteit van de partij van uitvoer worden herroepen. De herroeping van het oorspronkelijke antwoord vindt binnen tien maanden na het controleverzoek plaats.

2.7.    Buitengewone omstandigheden

(28)Zelfs wanneer aan de twee bovengenoemde voorwaarden is voldaan om de preferentiële behandeling niet toe te kennen, is in artikel 27, lid 7, evenwel bepaald dat de preferentiële behandeling nog altijd kan worden toegekend in “buitengewone omstandigheden”.

(29)De partij van invoer kan immers nog altijd beslissen dat er sprake is van buitengewone omstandigheden die rechtvaardigen dat de toekenning van de preferentiële behandeling niet als zodanig moet worden geweigerd.

(30)De volgende situaties worden met name als buitengewone omstandigheden beschouwd:

-de partij van uitvoer kan het door de partij van invoer ingediende controleverzoek niet beantwoorden wanneer:

a)incidenten die de exporteur redelijkerwijs niet kon voorzien, zoals brand, overstromingen of andere natuurrampen, of oorlog, opstanden, terreur, stakingen en dergelijke, tot een gedeeltelijk of volledig verlies van ondersteunende oorsprongsdocumenten of tot vertraging bij het indienen van deze documenten leidden; of

b)het antwoord door oncontroleerbare oorzaken, zoals administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures krachtens de wet- en regelgeving van de partij werd vertraagd, hoewel de exporteur en de douaneautoriteit van de partij van uitvoer passende zorgvuldigheid hebben betracht om de verplichtingen uit hoofde van dit protocol na te leven;

-er werd vastgesteld dat het verzoek of het antwoord op het verzoek niet op de plaats van bestemming is terechtgekomen door fouten van de autoriteiten;

-het verzoek of het antwoord op het controleverzoek is niet aangekomen door problemen met de communicatiekanalen (bv. een adreswijziging van de voor de controle verantwoordelijke persoon, terugzending van postzendingen door administratieve fouten van de postdiensten, enz).

2.8.    Herinnering

(31)Wanneer nog geen antwoord is ontvangen, wordt aanbevolen dat de douaneautoriteiten van de partij van invoer voor het verstrijken van de termijn van tien maanden een herinnering sturen naar de partij van uitvoer.

(32)De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer die niet in staat zijn om binnen de termijn van tien maanden te antwoorden, wordt aanbevolen om de verzoekende autoriteit daarvan vóór het verstrijken van de termijn van tien maanden in kennis stellen en een schatting te geven van de vermoedelijke duur van hun controleprocedure en de redenen van de vertraging van het antwoord.

2.9.    Gezamenlijk onderzoek

(33)Krachtens artikel 27, lid 8, kan de partij van invoer bij een door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer verrichte controle aanwezig zijn en in een dergelijk geval doen beide partijen voor de uitvoering van het verzoek tot deelname van de partij van invoer een beroep op artikel 7 van het protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken. In dergelijke gevallen zijn de voorwaarden van artikel 7 van toepassing. In artikel 7, lid 4, van het protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand is met name bepaald dat alleen daartoe gemachtigde ambtenaren van de partij van invoer aanwezig kunnen zijn bij het onderzoek dat op het grondgebied van de partij van uitvoer wordt verricht, en dat de partij van uitvoer de voorwaarden voor het gezamenlijk onderzoek stelt.

Gedaan te xxx, xxx 2020.

Voor het Douanecomité EU-Korea

Namens de Europese Unie            Namens de Republiek Korea

-----------------------------------------            -------------------------------------------

Top