EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0223

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID-19-crisis betreft

COM/2020/223 final

Brussel, 28.5.2020

COM(2020) 223 final

2020/0105(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID-19-crisis betreft


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De directe en indirecte gevolgen van de COVID-19-pandemie blijven in alle lidstaten toenemen. De huidige situatie is ongezien en vereist uitzonderlijke, aan de situatie aangepaste maatregelen die in deze omstandigheden moeten worden toegepast, waaronder voor steun aan de meeste behoeftigen, via het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (“het FEAD”). De crisis vormt niet alleen specifieke risico's voor de meest behoeftigen, maar ook een verergering van de economische nood. De meest kwetsbare personen in de samenleving zullen naar verwachting het zwaarst door de sociaaleconomische gevolgen van de crisis worden geraakt. Bovendien hebben de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie geleid tot een stijging van het aantal meest behoeftige personen.

Met het eerste investeringsinitiatief Coronavirusrespons (CRII) 1 , een pakket maatregelen dat op 1 april 2020 in werking is getreden, is een aantal belangrijke wijzigingen van het op het Europese structuur- en investeringsfonds toepasselijke wetgevingskader ingevoerd waardoor in de huidige situatie doeltreffender kan worden gereageerd. In het kader van het investeringsinitiatief Coronavirusrespons plus (CRII Plus) 2 werden aanvullende maatregelen vastgesteld. Dit pakket omvatte ook wijzigingen van Verordening (EU) nr. 223/2014 3 (“de FEAD-verordening) door middel van Verordening (EU) 2020/559 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 4 , die op 25 april 2020 in werking is getreden, waarbij specifieke maatregelen werden ingevoerd voor extra flexibiliteit en liquiditeit voor de lidstaten in het kader van het FEAD om de COVID-19-pandemie aan te pakken.

De situatie verbetert langzaam en veel regio’s en lidstaten bereiden zich voor op een voorzichtige versoepeling van de beperkingen voor hun maatschappijen en ondernemingen om hun economieën weer op gang te laten komen. De directe en indirecte gevolgen van de crisis hebben echter al in vele sectoren hun tol geëist. Het herstel zal tijd vergen en de noodzaak van nieuwe lockdownmaatregelen kan niet worden uitgesloten. In dit verband bestaat er een ernstig risico dat het aantal mensen dat aan voedselgebrek en materiële deprivatie lijdt, zal toenemen, en er zijn derhalve verdere maatregelen nodig om te kunnen reageren op de sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie, teneinde een sociaal rechtvaardig herstel te waarborgen in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten.

De Commissie heeft buitengewone maatregelen voorgesteld die de grootst mogelijke flexibiliteit en ondersteuning bieden aan overheidsinstanties, partnerorganisaties en andere actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van het FEAD, maar de lidstaten kampen met liquiditeitsproblemen bij de reactie op de COVID-19-crisis en de toenemende behoeften ter plaatse.

Om de lidstaten te helpen een doeltreffend antwoord te bieden op de COVID-19-pandemie, met inbegrip van de sociale en economische gevolgen ervan, is het daarom passend aanvullende maatregelen te treffen, waaronder een verhoging van de middelen die beschikbaar zijn voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het FEAD. In dit verband stelt de Commissie een nieuwe wijziging van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening) (REACT-EU) 5 en van de FEAD-verordening voor als reactie op de COVID-19-pandemie, ter bepaling dat voor deze fondsen aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld voor de jaren 2020, 2021 en 2022.

De aanvullende middelen voor 2020 vloeien voort uit een verhoging van de totale middelen voor economische, sociale en territoriale cohesie in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020. De aanvullende middelen voor 2021 en 2022 worden aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten die voortvloeien uit het [Europees herstelinstrument].

Deze bedragen zullen onder de lidstaten worden verdeeld, rekening houdend met hun relatieve welvaart en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. 0,35 % van de aanvullende middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie. In afwijking van de regels die van toepassing zijn op externe bestemmingsontvangsten zoals vastgesteld in het Financieel Reglement, moeten deze aanvullende middelen voldoen aan de toepasselijke regels van de GB-verordening en de FEAD-verordening zodra zij zijn toegewezen aan operationele programma’s, met inbegrip van de bepalingen inzake vastleggingen en vrijmakingen.

De lidstaten kunnen deze bedragen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” gebruiken voor de ondersteuning uit het EFRO of het ESF om acties voor crisisherstel in de context van de pandemie van COVID-19 te ondersteunen in de regio’s waar de economie en de werkgelegenheid het zwaarst zijn getroffen en ter voorbereiding van het herstel van hun economieën of voor het verhogen van de toewijzing voor door het FEAD ondersteunde programma’s.

De toewijzing van aanvullende middelen aan het FEAD is voor de lidstaten facultatief, afhankelijk van hun specifieke behoeften. Daarbij moeten de lidstaten de nodige aandacht besteden aan de stijging van het aantal meest behoeftige personen sinds de COVID-19-pandemie.

Bovendien stelt de Commissie voor om, in overeenstemming met de voorgestelde wijzigingen van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (REACT-EU) 6 , aanvullende maatregelen in te voeren die voorzien in meer liquiditeit voor de lidstaten, met name door de lidstaten toe te staan een aanzienlijke voorfinanciering te ontvangen voor het geval dat de middelen van het FEAD worden verhoogd en door de lidstaten vrij te stellen van het verstrekken van een nationale bijdrage aan de verhoogde middelen. Bovendien wordt, net als in het wijzigingsvoorstel voor de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (REACT-EU), gezien de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze aanvullende middelen snel worden ingezet voor investeringen ter plaatse en het effect ervan in de reële economie, niet voorgesteld de einddatum van de subsidiabiliteit te verlengen maar deze, ook voor de aanvullende middelen, te handhaven op 31 december 2023 (voor uitgaven die op het niveau van de begunstigden zijn gedaan). Niettemin wordt verduidelijkt dat de verplichtingen in verband met de aanvullende middelen worden vrijgemaakt overeenkomstig de regels voor de afsluiting van de programma’s (d.w.z. in 2025, na de indiening van de vereiste documenten overeenkomstig artikel 52). Het is tevens de bedoeling dat het elektronische uitwisselingssysteem dat wordt gebruikt voor de officiële uitwisselingen tussen de Commissie en de lidstaten overeenkomstig artikel 30, lid 4, wordt aangepast om de lidstaten de mogelijkheid te bieden om de aanvragen voor wijzigingen van het operationele programma voor de toewijzing van de aanvullende middelen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 zonder enige vertraging in te dienen.

De COVID-19-pandemie heeft onevenredig grote sociaaleconomische gevolgen voor vrouwen gehad. Daarom moeten de lidstaten er terdege rekening mee houden dat de concrete acties het horizontale beginsel van gendergelijkheid zoals vastgelegd in artikel 5, lid 11, van de FEAD-verordening strikt volgen.

Tot slot stelt de Commissie aanvullende bepalingen voor die voorzien in flexibiliteit voor de lidstaten om technische bijstand te gebruiken.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is in overeenstemming met de bestaande beleidsbepalingen op het beleidsterrein, met name met de bepalingen die de Commissie heeft voorgesteld voor de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (REACT-EU) als reactie op de uitbraak van COVID-19, in het kader van het voorstel van de Commissie om uitzonderlijke flexibiliteit te bieden voor het gebruik van het EFRO en het ESF als reactie op de uitbraak van COVID-19.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is verenigbaar met andere voorstellen en initiatieven van de Commissie, met name met de voorstellen die de Commissie voor het EFRO en het EFS in reactie op de COVID-19-uitbraak heeft vastgesteld.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 175, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het voorziet in mogelijkheden voor de lidstaten om de middelen van het FEAD te verhogen, een aanvullende voorfinanciering te ontvangen en de aanvullende middelen vrij te stellen van nationale bijdragen. Deze uitzonderlijke wijzigingen laten de regels onverlet die onder normale omstandigheden van toepassing zouden zijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het voorstel houdt geen wijziging in van de wijze van uitvoering van het FEAD, dat onder gedeeld beheer blijft.

Het gedeeld beheer is gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de Commissie strategische programmering en uitvoeringstaken aan de lidstaten delegeert. Zij beperkt ook het optreden van de EU tot wat noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te bereiken, zoals vastgesteld in de Verdragen.

Dit voorstel, evenals het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 7 , beoogt het beschikbaar stellen van aanvullende middelen mogelijk te maken. Ook wordt beoogd de regels voor het gebruik van die middelen voor de programma’s in het kader van de programmeringsperiode 2014-2020 te verduidelijken.

Evenredigheid

Het voorstel is evenredig en bevat geen bepalingen die niet noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken. Het is beperkt tot de wijzigingen die nodig worden geacht om de te volgen regels in verband met de aanvullende middelen vast te stellen en om de problemen aan te pakken waarmee de lidstaten tijdens de COVID-19-crisis bij de uitvoering van het FEAD worden geconfronteerd.

Keuze van het instrument

De keuze van het instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 175, lid 3, van het Verdrag. De Commissie heeft onderzocht welke speelruimte het rechtskader biedt en acht het nodig om wijzigingen van Verordening (EU) nr. 223/2014 voor te stellen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Gezien de specifieke omstandigheden van dit voorstel is de bestaande wetgeving niet aan een ex-postevaluatie of controle van de resultaatgerichtheid onderworpen.

Raadpleging van belanghebbenden

Gezien de specifieke omstandigheden van dit voorstel zijn geen externe belanghebbenden geraadpleegd.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe expertise.

Effectbeoordeling

Niet van toepassing.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit initiatief ressorteert niet onder het programma voor gezonde regelgeving (Refit).

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal resulteren in aanvullende vastleggingen in 2020, gefinancierd door een verhoging van het maximum voor het meerjarig financieel kader 2014-2020. Ook zal het leiden tot aanvullende vastleggingen voor de jaren 2021 en 2022, gefinancierd door externe bestemmingsontvangsten. Dit zal aanleiding geven tot extra betalingen in de jaren 2020 tot en met 2025. De gevolgen van de begroting zijn uiteengezet in het financieel memorandum dat bij de verordening REACT-EU wordt gevoegd.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De uitvoering van de maatregelen zal worden gecontroleerd en gerapporteerd in het kader van de in Verordening (EU) nr. 223/2014 vastgestelde algemene voorschriften in verband met rapportage.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

N.v.t.

2020/0105 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID-19-crisis betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 8 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 9 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad 10 stelt voorschriften vast die van toepassing zijn op het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD).

(2)Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten moeten als leidraad dienen voor de reactie op de COVID-19-pandemie teneinde een sociaal rechtvaardig herstel te waarborgen.

(3)De lidstaten zijn op ongekende wijze getroffen door de gevolgen van de COVID19-pandemie. De crisis heeft ernstige economische en sociale gevolgen gehad. Hierdoor is een uitzonderlijke situatie ontstaan die gerichte maatregelen vereist die in overeenstemming zijn met de Europese pijler van sociale rechten.

(4)Dit heeft met name gevolgen voor het FEAD. Aangezien het aantal personen dat heeft te kampen met voedselgebrek en materiële deprivatie als gevolg van de COVID-19-pandemie is gestegen en de meest behoeftigen tijdens deze crisis worden blootgesteld aan bijzondere risico's en verdere nood, hebben de lidstaten behoefte aan aanvullende financiering in de vorm van steunverlening uit het Fonds.

(5)Teneinde het hoofd te bieden aan de grote schokken in de economie en de ernstige gevolgen voor de werking van de eengemaakte markt die zijn veroorzaakt door de uitzonderlijke beperkingen die de lidstaten hebben opgelegd om de verspreiding van COVID-19 te beheersen, heeft de Europese Raad op 23 april 2020 zijn goedkeuring gehecht aan de “Routekaart voor herstel” met een sterke investeringscomponent, opgeroepen tot de oprichting van een Europees herstelinstrument en de Commissie gemachtigd om een analyse van de behoeften te verrichten zodat de middelen kunnen worden gericht op de sectoren en geografische gebieden van Europa die het zwaarst getroffen zijn, en het verband met het MFK te verduidelijken.

(6)De Commissie heeft op 27 mei 2020 een voorstel ingediend voor een verordening 11 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad 12 en aanvullende middelen vrijgemaakt voor de ondersteuning van de lidstaten bij crisisherstel in het kader van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van het herstel van de economie. Daartoe is, als onderdeel van dit pakket, een uitzonderlijk extra bedrag van 58 272 800 000 EUR voor vastlegging in de begroting uit de structuurfondsen beschikbaar gemaakt in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” voor de jaren 2020, 2021 en 2022, die snel in de reële economie moeten worden ingezet via de bestaande structuren voor de cohesiebeleidsprogramma's 2014-2020. De Commissie moet de verdeling van de aanvullende middelen voor elke lidstaat bepalen aan de hand van een toewijzingsmethode die is gebaseerd op de recentste beschikbare objectieve statistische gegevens met betrekking tot de relatieve welvaart van de lidstaten en de omvang van de gevolgen die de huidige crisis heeft op hun economieën. Om de evoluerende aard van de gevolgen van de crisis te weerspiegelen moet de verdeling in 2021 worden herzien, aan de hand van dezelfde verdelingsmethode met gebruikmaking van de recentste statistische gegevens die op 19 oktober 2021 beschikbaar zijn. Om te zorgen voor een doeltreffende reactie op de sociale gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor de meest behoeftigen, is het passend dat de lidstaten de aanvullende middelen overeenkomstig hun behoeften aan het FEAD kunnen toewijzen. Daarbij moeten de lidstaten de nodige aandacht besteden aan de stijging van het aantal meest behoeftige personen sinds de COVID-19-pandemie. Daarnaast moeten maxima worden vastgesteld voor de toewijzing van aanvullende middelen aan technische bijstand van de lidstaat. Aangezien de aanvullende middelen naar verwachting snel zullen worden ingezet, moeten de vastleggingen in verband met deze aanvullende middelen ook bij de afsluiting van de programma’s worden vrijgemaakt. Voor de aanvullende middelen worden eveneens mogelijkheden ingevoerd voor financiële overdrachten in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" tussen het EFRO, het ESF en het FEAD.

(7)De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en in de regels is voorzien in controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

(8)Om ervoor te zorgen dat de lidstaten over voldoende financiële middelen beschikken om de crisisherstelmaatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie snel uit te voeren en het herstel van de economie voor te bereiden, is het noodzakelijk om te voorzien in een hoger niveau van voorfinanciering voor de snelle uitvoering van de maatregelen die door de aanvullende middelen worden ondersteund. De omvang van de voorfinanciering moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om waar nodig voorschotten aan de begunstigden te verstrekken en de begunstigden snel na de indiening van de betalingsaanvragen te vergoeden.

(9)Teneinde de druk op de overheidsbegrotingen met betrekking tot crisisherstel in de context van de pandemie van COVID-19 te verlichten en herstel van de economie voor te bereiden, is het wenselijk dat de aanvullende middelen niet worden onderworpen aan medefinanciering.

(10)Om ervoor te zorgen dat de lidstaten de maatregelen in het kader van het FEAD als reactie op de COVID-19-crisis snel kunnen aanpassen, moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld om de reikwijdte van de technische bijstand te verduidelijken.

(11)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de gevolgen van de volksgezondheidscrisis voor de meest behoeftigen op te vangen, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en dus, vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(12)Verordening (EU) nr. 223/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)Gezien de urgentie van de situatie in verband met de COVID-19-pandemie moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(14)In het licht van de COVID-19-pandemie en de urgentie om de daaruit voortvloeiende volksgezondheidscrisis te bestrijden, wordt het nodig geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken genoemd in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(15)In artikel 135, lid 2, van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie is bepaald dat wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad 13 of van Besluit 2014/35/EU, Euratom van de Raad die op of na de datum van inwerkingtreding van dat akkoord worden vastgesteld, niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, voor zover deze wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De steun op grond van artikel 6 bis van Verordening (EU) nr. 223/2014 wordt voor 2020 gefinancierd door een verhoogd maximum van het meerjarig financieel kader en, voor 2021 en 2022, door een verhoging van het maximum van de eigen middelen van de Unie, hetgeen gevolgen zou hebben voor de financiële verplichting van het Verenigd Koninkrijk. Deze verordening moet derhalve niet van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 223/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)Artikel 6, lid 2, wordt vervangen door:

“2. Het bedrag dat uit het Fonds voor de periode van 2014-2020 aan elke lidstaat wordt toegewezen, staat vermeld in bijlage III, met uitzondering van de verhoging van de middelen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie, zoals bedoeld in artikel 6 bis. Aan elke lidstaat wordt voor de gehele periode minimaal 3 500 000 EUR toegewezen.”.

2)Het volgende nieuwe artikel 6 bis wordt ingevoegd:

Artikel 6 bis

Vrijwillige verhoging van de middelen naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19

1. De in artikel 6 bedoelde middelen kunnen overeenkomstig artikel 92 ter, lid 5, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 op vrijwillige basis door de lidstaten worden verhoogd naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. De verhoging kan van invloed zijn op de vastleggingen in de begroting voor 2020, 2021 en 2022.

2. In afwijking van artikel 7, lid 1, bestrijken de operationele programma’s waarvoor overeenkomstig lid 1 aanvullende middelen worden toegekend de periode tot en met 31 december 2022.

3. In afwijking van artikel 38, eerste alinea, geschieden de vastleggingen voor de aanvullende middelen voor elk programma in de jaren 2020, 2021 en 2022.

In afwijking van artikel 59, lid 1, worden de aanvullende vastleggingen vrijgemaakt volgens de voor de afsluiting van de programma’s te volgen regels.

4. Naast de in artikel 44, lid 1, bedoelde voorfinanciering keert de Commissie een voorfinanciering uit van 50 % van de aanvullende middelen die zijn toegewezen voor het jaar 2020 ingevolge het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de wijziging van een programma voor de toewijzing van de aanvullende middelen.

Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag als bedoeld in de eerste alinea moet uiterlijk bij afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

5. In afwijking van artikel 20 zijn de in lid 1 bedoelde aanvullende middelen niet onderworpen aan medefinanciering.”.

3)In artikel 27 wordt lid 4 vervangen door:

“4. Op initiatief van de lidstaten kan het operationeel programma tot 5 % van de toewijzing van het Fonds op het moment van de vaststelling van het operationeel programma en tot 5 % van de in artikel 6 bis, lid 1, bedoelde aanvullende middelen gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van het Fonds nodig zijn, met inbegrip van de voorbereiding en uitvoering van de voucherregeling indien deze door de beheersautoriteit of een ander openbaar orgaan die of dat geen partnerorganisatie is, wordt gefinancierd. Het kan ook technische bijstand en capaciteitsopbouw van partnerorganisaties en andere bij de uitvoering van het Fonds betrokken actoren financieren, onder meer ter bevordering van het vermogen tot crisisrespons op de COVID-19-pandemie. De in dit lid bedoelde maatregelen kunnen betrekking hebben op de volgende programmeringsperiode, onder meer om ervoor te zorgen dat de steun uit dit Fonds via andere fondsen wordt voortgezet.”

4)Het volgende nieuwe artikel 63 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 63 bis

Overgangsbepalingen

“Artikel 6 bis is niet van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk. Verwijzingen naar lidstaten in deze bepalingen worden zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk niet omvatten.”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de Covid-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) (PB L 99 van 31.03.2020, blz. 5).
(2)    Verordening (EU) 2020/558 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013 en (EU) nr. 1303/2013 wat betreft specifieke maatregelen met het oog op uitzonderlijke flexibiliteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen naar aanleiding van de uitbraak van Covid‐19 (PB L 130 van 24.4.2020, blz. 1).
(3)    Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).
(4)    PB L 130 van 24.4.2020, blz. 7.
(5)    COM(2020)451 final.
(6)    COM(2020)451 final.
(7)    COM(2020)251 final.
(8)    PB C van , blz. .
(9)    PB C van , blz. .
(10)    Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).
(11)     COM(2020) 446 .
(12)    Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(13)    Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
Top