EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 5.7.2016
COM(2016) 443 final
BIJLAGE
bij
voorstel voor een besluit van de Raad
betreffende de sluiting van de Brede Economische en Handelsovereenkomst tusen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds
BREDE ECONOMISCHE EN HANDELSOVEREENKOMST (CETA)
TUSSEN CANADA, ENERZIJDS,
EN DE EUROPESE UNIE EN HAAR LIDSTATEN,
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE REPUBLIEK BULGARIJE,
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE REPUBLIEK ESTLAND,
IERLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK KROATIË,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND,
DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
HONGARIJE,
DE REPUBLIEK MALTA,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
ROEMENIË,
DE REPUBLIEK SLOVENIË,
DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,
ANDERZIJDS,
hierna gezamenlijk "de partijen" genoemd,
vastbesloten:
VERDER TE VERSTERKEN hun nauwe economische banden en voort te bouwen op hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie van 15 april 1994 en andere multilaterale en bilaterale samenwerkingsinstrumenten;
TOT STAND TE BRENGEN een uitgebreide en betrouwbare markt voor hun goederen en diensten door de verlaging of afschaffing van handels- en investeringsbelemmeringen;
VAST TE STELLEN duidelijke, transparante, voorspelbare en tot wederzijds voordeel strekkende regels voor hun handel en investeringen;
EN
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij sterk gehecht zijn aan de democratie en de grondrechten die zijn vastgelegd in De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, gedaan te Parijs op 10 december 1948, en van oordeel zijnde dat de verspreiding van massavernietigingswapens een ernstige bedreiging voor de internationale veiligheid vormt;
ERKENNENDE het belang van internationale veiligheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat voor de ontwikkeling van de internationale handel en de economische samenwerking;
ERKENNENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst het recht van de partijen op hun respectieve grondgebied regels te stellen en hun flexibiliteit bij het bereiken van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals volksgezondheid, veiligheid, milieu, openbare zeden en bevordering en bescherming van culturele verscheidenheid, in stand laten;
BEVESTIGENDE hun verbintenissen als partijen bij het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, gedaan te Parijs op 20 oktober 2005, en erkennende dat staten het recht hebben om hun cultuurbeleid te beschermen, te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, hun culturele sector te ondersteunen met het oog op de versterking van de diversiteit van cultuuruitingen, en hun culturele identiteit te behouden, met inbegrip van gebruikmaking van regelgevingsmaatregelen en financiële steun;
ERKENNENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst investeringen en investeerders met betrekking tot hun investeringen beschermen, en beogen een stimulans te zijn voor tot wederzijds voordeel strekkende zakelijke activiteiten, zonder afbreuk te doen aan het recht van de partijen op hun grondgebied regels te stellen in het openbaar belang;
OPNIEUW UITDRUKKING GEVENDE AAN hun engagement om duurzame ontwikkeling en de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat wordt bijgedragen aan een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling;
AANMOEDIGENDE de ondernemingen op hun grondgebied of binnen hun jurisdictie om de internationaal erkende richtsnoeren en beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, te eerbiedigen, en naar de beste praktijken van verantwoord ondernemerschap te streven;
TEN UITVOER LEGGENDE deze overeenkomst op een wijze die strookt met de handhaving van hun respectieve arbeids- en milieuwetgeving en die hun niveaus van arbeids- en milieubescherming verhoogt, en uitgaande van hun internationale verbintenissen op het gebied van arbeid en milieu;
ERKENNENDE de sterke banden tussen innovatie en handel, en het belang van innovatie voor toekomstige economische groei, en bevestigende hun engagement om intensievere samenwerking op het gebied van innovatie, alsmede op de daarmee verband houdende gebieden van onderzoek en ontwikkeling en wetenschap en technologie aan te moedigen, en de betrokkenheid van de desbetreffende entiteiten uit de publieke en de private sector te stimuleren,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK EEN
ALGEMENE DEFINITIES EN INLEIDENDE BEPALINGEN
AFDELING A
Algemene definities
ARTIKEL 1.1
Algemeen toepasselijke definities
Voor de toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:
administratief besluit van algemene strekking: administratief besluit dat of administratieve interpretatie die van toepassing is op alle personen en feitelijke situaties die in het algemeen binnen het toepassingsgebied ervan vallen, en dat of die een gedragsnorm vaststelt, maar niet omvat:
a)
een vaststelling of beslissing in het kader van een administratieve of semirechterlijke procedure die in een concreet geval van toepassing is op een bepaalde persoon, een bepaald goed of een bepaalde dienst van de andere partij; of
b)
een beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een bepaalde handeling of een bepaalde praktijk;
Overeenkomst inzake de landbouw: de Overeenkomst inzake de landbouw die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
landbouwproduct: een in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw opgenomen product;
Antidumpingovereenkomst: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
CETA-contactpunten: de contactpunten die zijn ingesteld bij artikel 26.5 (CETA-contactpunten);
Gemengd Comité voor de CETA: Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld bij artikel 26.1 (Gemengd Comité voor de CETA);
CPC: de voorlopige centrale productenclassificatie zoals vastgesteld in "Statistical Office of the United Nations, Statistical Papers, Series M, N° 77, CPC prov, 1991";
culturele sector: personen die zich bezighouden met:
a)
de openbaarmaking, verspreiding of verkoop van boeken, tijdschriften of kranten in gedrukte of machinaal leesbare vorm, behalve wanneer het drukken of letterzetten met betrekking tot een van de voorgaande goederen de enige activiteit is;
b)
de productie, distributie, verkoop of vertoning van films of video-opnamen;
c)
de productie, distributie, verkoop of vertoning van geluids- of video- en geluidsopnamen;
d)
de openbaarmaking, verspreiding of verkoop van muziek in gedrukte of machinaal leesbare vorm; of
e)
radiocommunicatie waarbij de uitzendingen zijn bestemd voor rechtstreekse ontvangst door het grote publiek, en alle radio, televisie en kabelactiviteiten alsmede alle satellietnetwerkdiensten op het gebied van programmering en omroep;
douanerechten: alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd op of in verband met de invoer van goederen, met inbegrip van aanvullende belastingen of heffingen die worden opgelegd op of in verband met die invoer, met uitzondering van:
a)
heffingen gelijkwaardig aan interne belastingen opgelegd in overeenstemming met artikel 2.3 (Nationale behandeling);
b)
maatregelen toegepast in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen VI of XIX van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de SCM-Overeenkomst, de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, of artikel 22 van het DSU; of
c)
retributies of andere heffingen geheven in overeenstemming met artikel VIII van de GATT 1994;
Overeenkomst inzake de douanewaarde: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
dagen: kalenderdagen, inclusief weekenden en vakantiedagen;
DSU: het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen ("Understanding on Rules and Procedures Governing the Settlement of Disputes"), dat is neergelegd in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst;
ondernemingen: entiteiten, naar toepasselijk recht opgericht of georganiseerd, al dan niet met winstoogmerk en ongeacht of de eigendom ervan of de zeggenschap erover in handen is van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, eenmanszaken, joint ventures of andere samenwerkingsvormen;
bestaand: geldend op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst;
GATS: de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, die is neergelegd in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;
GATT 1994: de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
goederen uit een partij: interne producten als bedoeld in de GATT 1994 of de goederen die de partijen in voorkomend geval overeenkomen als zodanig te definiëren, waaronder de goederen van oorsprong uit die partij;
Geharmoniseerd Systeem (GS): het Geharmon iseerd Systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, met inbegrip van de bijbehorende algemene interpretatieregels en de aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen;
post: een uit vier cijfers bestaand nummer, of de eerste vier cijfers van een nummer gebruikt in de nomenclatuur van het GS;
maatregelen: omvatten wetgeving, regelgeving anderszins, voorschriften, procedures, besluiten, administratieve handelingen, vereisten of praktijken dan wel enige andere vorm van maatregelen van een partij;
onderdaan: een natuurlijke persoon die burger is als omschreven in artikel 1.2, dan wel permanent ingezetene van een partij;
van oorsprong: wat voldoet aan de oorsprongsregels in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures;
partijen: enerzijds, de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "EU-partij"), en anderzijds, Canada;
persoon: een natuurlijke persoon of een onderneming;
persoon uit een partij: een onderdaan of een onderneming uit een partij;
preferentiële tariefbehandeling: de toepassing van het recht krachtens de onderhavige overeenkomst op een product van oorsprong overeenkomstig de lijst inzake tariefafschaffing;
Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen: de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
sanitaire of fytosanitaire maatregelen: maatregelen als bedoeld in bijlage A, punt 1, van de SPSOvereenkomst;
SCM-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
dienstverlener: een persoon die een dienst verleent of aanbiedt;
SPS-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
overheidsonderneming: een onderneming die eigendom is van of onder zeggenschap staat van een partij;
onderverdeling: een uit zes cijfers bestaand nummer, of de eerste zes cijfers van een nummer gebruikt in de nomenclatuur van het GS;
tariefindeling: de indeling van een goed of materiaal onder een hoofdstuk, een post of een onderverdeling van het GS;
lijst inzake tariefafschaffing: bijlage 2A (Tariefafschaffing);
TBT-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
grondgebied: het grondgebied waarop de onderhavige overeenkomst van toepassing is, zoals bepaald in artikel 1.3;
derde land: een land of grondgebied gelegen buiten het geografische toepassingsgebied van de onderhavige overeenkomst;
TRIPs-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is neergelegd in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst;
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht: het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gedaan te Wenen op 23 mei 1969;
WTO: de Wereldhandelsorganisatie; en
WTO-Overeenkomst: de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.
ARTIKEL 1.2
Partijspecifieke definities
Voor de toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:
burger:
a)
in het geval van Canada, een natuurlijke persoon die een burger van Canada is uit hoofde van de Canadese wetgeving;
b)
in het geval van de EU-partij, een natuurlijke persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit; en
centrale overheid:
a)
in het geval van Canada, de overheid van Canada ("Government of Canada"); en
b)
in het geval van de EU-partij, de Europese Unie of de nationale overheden van haar lidstaten;
ARTIKEL 1.3
Geografisch toepassingsgebied
Tenzij anders aangegeven, is de onderhavige overeenkomst van toepassing:
a)
in het geval van Canada, op:
i)
het grondgebied te land, het luchtruim, de binnenwateren en de territoriale zee van Canada;
ii)
de exclusieve economische zone van Canada, zoals bepaald door zijn interne recht en in overeenstemming met deel V van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982 (hierna "Unclos" genoemd); en
iii)
het continentale plat van Canada, zoals bepaald door zijn interne recht, in overeenstemming met deel VI van het Unclos;
b)
in het geval van de Europese Unie, op de grondgebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden toegepast en onder de in deze verdragen neergelegde voorwaarden. Voor de bepalingen met betrekking tot de tariefbehandeling van goederen is de onderhavige overeenkomst ook van toepassing op de zones die tot het douanegebied van de Europese Unie behoren maar niet onder de eerste zin van het hier onder b) vermelde vallen.
AFDELING B
Inleidende bepalingen
ARTIKEL 1.4
Instelling van vrijhandelsgebied
De partijen brengen hiermee een vrijhandelsgebied tot stand in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.
ARTIKEL 1.5
Verhouding tot WTO-Overeenkomst en andere overeenkomsten
De partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen ingevolge de WTO-Overeenkomst en andere overeenkomsten waarbij zij partij zijn.
ARTIKEL 1.6
Verwijzing naar andere overeenkomsten
Wanneer de onderhavige overeenkomst verwijst naar de totaliteit of een deel van andere overeenkomsten of rechtsinstrumenten, of deze met behulp van een dienovereenkomstige verwijzing in de onderhavige overeenkomst opneemt, omvatten die verwijzingen:
a)
de bijbehorende bijlagen, protocollen, voetnoten, aantekeningen en toelichtingen; en
b)
de vervolgovereenkomsten waarbij de partijen partij zijn, of de wijzigingen die bindend zijn voor de partijen, tenzij de verwijzing bestaande rechten bevestigt.
ARTIKEL 1.7
Verwijzingen naar wet- en regelgeving
Verwijst de onderhavige overeenkomst naar wet- en regelgeving, hetzij in het algemeen hetzij door verwijzing naar specifieke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of richtlijnen, dan heeft deze verwijzing, tenzij anders is bepaald, betrekking op de wet- en regelgeving met inbegrip van de wijzigingen ervan.
ARTIKEL 1.8
Reikwijdte van verplichtingen
1.
Elke partij draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst.
2.
Elke partij ziet erop toe dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om uitvoering te geven aan de bepalingen van de onderhavige overeenkomst, inclusief de naleving ervan op alle overheidsniveaus.
ARTIKEL 1.9
Rechten en plichten met betrekking tot water
1.
De partijen erkennen dat water in zijn natuurlijke staat, zoals het water in meren, rivieren, reservoirs, waterhoudende grondlagen en waterbekkens, geen goed of product is. Derhalve zijn uitsluitend de hoofdstukken tweeëntwintig (Handel en duurzame ontwikkeling) en vierentwintig (Handel en milieu) op dit water van toepassing.
2.
Elke partij heeft het recht haar natuurlijke watervoorraden te beschermen en in stand te houden. Niets in de onderhavige overeenkomst verplicht een partij om het commerciële gebruik van water voor om het even welke doeleinden, met inbegrip van het winnen, het onttrekken of het omleiden ervan voor uitvoer in bulk toe te staan.
3.
Indien een partij het commerciële gebruik van een specifieke waterbron toestaat, doet zij dit op een wijze die in overeenstemming is met de onderhavige overeenkomst.
ARTIKEL 1.10
Personen die gedelegeerde overheidsbevoegdheid uitoefenen
Tenzij in de onderhavige overeenkomst anders is bepaald, draagt elke partij er zorg voor dat een persoon aan wie door haar regelgevende, administratieve dan wel andere overheidsbevoegdheid is gedelegeerd, om het even op welk overheidsniveau, bij de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst handelt.
HOOFDSTUK TWEE
NATIONALE BEHANDELING EN MARKTTOEGANG VOOR GOEDEREN
ARTIKEL 2.1
Doelstelling
De handel in goederen wordt door de partijen gedurende een overgangsperiode die aanvangt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst geleidelijk geliberaliseerd.
ARTIKEL 2.2
Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op de handel in goederen uit een partij zoals omschreven in hoofdstuk 1 (Algemene definities en inleidende bepalingen), tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald.
ARTIKEL 2.3
Nationale behandeling
1.
Elke partij behandelt de goederen uit de andere partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994. Hiertoe wordt artikel III van de GATT 1994 in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het hiervan deel uit.
2.
Lid 1 houdt met betrekking tot een andere dan federale Canadese overheid en met betrekking tot een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie in dat een behandeling wordt toegekend die niet minder gunstig is dan die welke door die overheid aan soortgelijke, rechtstreeks concurrerende of substitueerbare goederen uit Canada respectievelijk de betrokken lidstaat wordt toegekend.
3.
Dit artikel is niet van toepassing op maatregelen, met inbegrip van de voortzetting, de onverwijlde verlenging of wijziging ervan, inzake Canadese accijnzen op absolute alcohol zoals vermeld onder tariefpost 2207.10.90 van de lijst van concessies van Canada (Lijst V), die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesh bij de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, gedaan op 15 april 1994 (het "Protocol van Marrakesh"), die wordt gebruikt bij de productie overeenkomstig de bepalingen van de Excise Act, 2001 (wet op de accijnzen), S.C. 2002, c. 22.
ARTIKEL 2.4
Verlaging en afschaffing van invoerrechten
1.
Elke partij verlaagt haar douanerechten op goederen van oorsprong uit om het even welke van de partijen of schaft die af, overeenkomstig de lijsten inzake tariefafschaffing in bijlage 2A. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "van oorsprong" verstaan van oorsprong uit om het even welke van de partijen volgens de in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures neergelegde oorsprongsregels.
2.
Voor elk goed is het basisdouanerecht waarop de achtereenvolgende verlagingen ingevolge lid 1 moeten worden toegepast, het recht dat in bijlage 2A is vermeld.
3.
Voor goederen waarvoor tariefpreferenties gelden zoals opgenomen in de lijst inzake tariefafschaffing van een partij in bijlage 2A, past elke partij ten aanzien van goederen van oorsprong uit de andere partij het douanerecht toe dat na vergelijking van het overeenkomstig de lijst van die partij berekende tarief met het door haar toegepaste meestbegunstigingstarief het laagste van deze twee is.
4.
De partijen kunnen, indien een van hen daarom verzoekt, in overleg treden om te bezien of invoerrechten tussen de partijen versneld en in ruimere mate kunnen worden afgeschaft. Met een besluit van het Gemengd Comité voor de CETA om een douanerecht op een goed versneld af te schaffen of versneld af te schaffen, worden douanerechten of afbouwcategorieën die voor dat goed overeenkomstig de lijsten van de partijen in bijlage 2-A zijn vastgesteld, vervangen indien elke partij daaraan in overeenstemming met haar toepasselijke wettelijke procedures haar goedkeuring heeft gehecht.
ARTIKEL 2.5
Beperking inzake programma's voor terugbetaling van rechten, uitstel van betaling en schorsing van douanerechten
1.
In verband met betaalde of verschuldigde douanerechten op niet van oorsprong zijnde goederen die in haar grondgebied zijn ingevoerd, gaat een partij, onverminderd de leden 2 en 3, niet over tot terugbetaling, uitstel van betaling of schorsing van deze rechten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat die goederen of identieke, gelijkwaardige dan wel soortgelijke vervangende goederen worden gebruikt als materiaal bij de productie van een ander goed dat vervolgens naar het grondgebied van de andere partij wordt uitgevoerd onder een preferentiële tariefregeling krachtens deze overeenkomst.
2.
Lid 1 is niet van toepassing op een al dan niet tijdelijke regeling van een partij inzake verlaging, schorsing of kwijtschelding van tarieven indien voor die verlaging, schorsing of kwijtschelding niet de uitdrukkelijke voorwaarde van uitvoer van het goed is gesteld.
3.
Lid 1 is niet van toepassing gedurende de eerste drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
ARTIKEL 2.6
Rechten, belastingen of andere vergoedingen en heffingen ter zake van uitvoer
Een partij mag noch rechten, belastingen of andere vergoedingen en heffingen ter zake van of in verband met de uitvoer van goederen naar de andere partij, noch interne belastingen, vergoedingen en heffingen ter zake van de uitvoer van goederen naar de andere partij instellen of handhaven die hoger zijn dan die welke ter zake van die goederen zouden worden geheven indien zij voor verkoop op de interne markt waren bestemd.
ARTIKEL 2.7
Status quo
1.
Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst mag een partij niet bestaande douanerechten op een goed van oorsprong uit de partijen verhogen, en evenmin nieuwe douanerechten op dergelijke goederen instellen.
2.
Niettegenstaande lid 1 kan een partij:
a)
een douanetarief buiten het kader van deze overeenkomst wijzigen op een goed waarvoor geen tariefpreferentie geldt uit hoofde van deze overeenkomst;
b)
een douanerecht verhogen tot het in haar lijst in bijlage 2A vastgelegde niveau na een eenzijdige verlaging; of
c)
een douanerecht handhaven of verhogen zoals toegestaan door deze of een in het kader van de WTO-Overeenkomst gesloten overeenkomst.
3.
Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan alleen Canada een bijzondere vrijwaringsmaatregel toepassen krachtens artikel 5 van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw. Een bijzondere vrijwaringsmaatregel kan alleen worden toegepast ten aanzien van goederen ingedeeld onder posten met de vermelding "SSG" in de lijst van Canada in bijlage 2A. Gebruikmaking van een bijzondere vrijwaringsmaatregel is beperkt tot invoer waarvoor geen tariefpreferentie geldt, en wat invoer betreft waarvoor een tariefcontingent geldt, tot invoer die het contingent te boven gaat.
ARTIKEL 2.8
Tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling
1.
Een partij kan de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 tijdelijk schorsen voor een door een persoon uit de andere partij uitgevoerd of geproduceerd goed, indien zij:
a)
vaststelt, naar aanleiding van een onderzoek op basis van objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie, dat de persoon uit de andere partij systematisch de douanewetgeving heeft overtreden om een preferentiële tariefbehandeling te krijgen krachtens deze overeenkomst; of
b)
vaststelt dat de andere partij systematisch en zonder rechtvaardiging weigert samen te werken bij het onderzoek inzake overtredingen van de douanewetgeving in het kader van artikel 6.13 (Samenwerking), lid 4, en de partij die op basis van objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie om samenwerking verzoekt, gegronde redenen heeft om te concluderen dat de persoon uit de andere partij systematisch de douanewetgeving heeft overtreden om een preferentiële tariefbehandeling te krijgen krachtens deze overeenkomst.
2.
Een partij die een vaststelling als bedoeld in lid 1 heeft gedaan:
a)
stelt de douaneautoriteit van de andere partij daarvan in kennis en verstrekt de informatie en het bewijsmateriaal waarop de vaststelling werd gebaseerd;
b)
start overleg met de autoriteiten van de andere partij om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing die tegemoetkomt aan de bezwaren die tot de vaststelling hebben geleid; en
c)
stelt die persoon uit de andere partij schriftelijk in kennis en verstrekt daarbij onder meer de informatie waarop de vaststelling is gebaseerd.
3.
Indien de autoriteiten na dertig dagen niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing zijn gekomen, verwijst de partij die de vaststelling heeft gedaan, de zaak naar het Gemengd Comité douanesamenwerking.
4.
Indien het Gemengd Comité douanesamenwerking de zaak na zestig dagen niet heeft opgelost, kan de partij die de vaststelling heeft gedaan, de preferentiële tariefbehandeling voor dat goed van die persoon uit de andere partij krachtens de onderhavige overeenkomst tijdelijk schorsen. De tijdelijke schorsing geldt niet voor een goed dat reeds onderweg is tussen de partijen op de dag dat de tijdelijke schorsing van kracht wordt.
5.
De partij die krachtens lid 1 de tijdelijke schorsing toepast, doet dit slechts voor een periode die in verhouding staat tot de gevolgen voor haar financiële belangen zoals veroorzaakt door de situatie die tot de vaststelling als bedoeld in lid 1 heeft geleid; deze periode bedraagt maximaal negentig dagen. Indien de partij gelet op objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de omstandigheden die tot de oorspronkelijke schorsing hebben geleid, na het verstrijken van de termijn van negentig dagen ongewijzigd zijn, kan die partij de schorsing met maximaal negentig dagen verlengen. De oorspronkelijke schorsing en eventuele verlengde schorsingen zijn voorwerp van periodiek overleg in het Gemengd Comité douanesamenwerking.
ARTIKEL 2.9
Retributies en andere heffingen
1.
Overeenkomstig artikel VIII van de GATT 1994 stelt een partij ter zake van of in verband met de in of uitvoer van goederen van een partij geen retributies of heffingen in en handhaaft zij deze evenmin, indien deze niet in verhouding tot de kosten van de verleende diensten staan, zij een indirecte bescherming van interne producten of een belasting voor fiscale doeleinden bij in of uitvoer inhouden.
2.
Voor alle duidelijkheid: lid 1 belet een partij niet een douanerecht of een heffing op te leggen zoals vermeld onder a) tot en met c) van de definitie van douanerechten in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities).
ARTIKEL 2.10
Goederen opnieuw binnengekomen na reparatie of wijziging
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder reparatie of wijziging verstaan elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld of ervoor wordt gezorgd dat zij aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoen, bij ontbreken waarvan de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Reparatie of wijziging van goederen omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
a)
de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
b)
een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of
c)
de functie van een goed ingrijpend wijzigt.
2.
Behoudens het bepaalde in voetnoot 1 past een partij geen douanerechten toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar grondgebied opnieuw binnenkomen nadat zij tijdelijk, ter reparatie of wijziging, uit haar grondgebied naar het grondgebied van de andere partij waren uitgevoerd, ongeacht of die reparatie of wijziging kon worden verricht op het grondgebied van de partij waaruit de goederen ter reparatie of wijziging waren uitgevoerd.,
3.
Lid 2 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.
4.
Een partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie of wijziging tijdelijk zijn ingevoerd uit het grondgebied van de andere partij.
ARTIKEL 2.11
Invoer- en uitvoerbeperkingen
1.
Tenzij in de onderhavige overeenkomst anders is bepaald, mag een partij geen verboden of beperkingen vaststellen of handhaven ter zake van de invoer van een goed uit de andere partij of de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere partij bestemd is, tenzij dit in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994. Hiertoe wordt artikel XI van de GATT 1994 in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het hiervan deel uit.
2.
Indien een partij een verbod of beperking vaststelt of handhaaft ten aanzien van de invoer van een goed uit of de uitvoer van een goed naar een derde land, kan die partij:
a)
de invoer uit het grondgebied van de andere partij van een goed uit dat derde land beperken of verbieden; of
b)
de uitvoer van een goed naar dat derde land via het grondgebied van de andere partij beperken of verbieden.
3.
Indien een partij ten aanzien van de invoer van een goed uit een derde land een verbod of beperking vaststelt of handhaaft, voeren de partijen op verzoek van de andere partij besprekingen om onnodige inmenging in of verstoring van de prijsvorming, de verhandeling of distributieregelingen in de andere partij te voorkomen.
4.
Dit artikel is niet van toepassing op maatregelen, met inbegrip van de voortzetting, onverwijlde verlenging of wijziging ervan, inzake:
a)
de uitvoer van stamhout van alle soorten. Indien een partij niet langer uitvoervergunningen verplicht stelt voor stamhout dat voor een derde land bestemd is, ziet zij voorgoed af van het verplicht stellen van uitvoervergunningen voor stamhout dat voor de andere partij bestemd is;
b)
de uitvoer, gedurende een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst, van onverwerkte vis op grond van de voor Newfoundland en Labrador toepasselijke wetgeving;
c)
Canadese accijnzen op absolute alcohol zoals vermeld onder tariefpost 2207.10.90 van de lijst van concessies van Canada die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesh (Lijst V), die wordt gebruikt bij de productie overeenkomstig de bepalingen van de Excise Act, 2001 (wet op de accijnzen), S.C. 2002, c. 22; en
d)
de invoer van gebruikte voertuigen in Canada die niet aan de Canadese veiligheids- en milieueisen voldoen.
ARTIKEL 2.12
Andere bepalingen in verband met handel in goederen
Elke partij streeft ernaar te waarborgen dat een goed uit de andere partij dat is ingevoerd in en rechtmatig is verkocht of te koop aangeboden op enige plaats binnen het grondgebied van de partij van invoer, tevens kan worden verkocht of te koop aangeboden op het gehele grondgebied van de partij van invoer.
ARTIKEL 2.13
Comité voor de handel in goederen
1.
Het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder a), heeft onder meer de volgende taken:
a)
het bevorderen van de handel in goederen tussen de partijen, met inbegrip van overleg over een versnelde afschaffing van douanerechten ingevolge deze overeenkomst alsmede, in voorkomend geval, over andere kwesties;
b)
het doen van aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA met het oog op wijziging of aanvulling van bepalingen van deze overeenkomst die verband houden met het Geharmoniseerd Systeem; en
c)
het onverwijld bespreken van kwesties die verband houden met het verkeer van goederen via de havens van binnenkomst van de partijen.
2.
Het Comité voor de handel in goederen kan aan het Gemengd Comité van de CETA ontwerpbesluiten voorleggen inzake versnelde verlaging of afschaffing van een douanerecht op een goed.
3.
Het Comité voor landbouw, dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder a):
a)
komt bijeen binnen negentig dagen na de indiening van een verzoek door een partij;
b)
biedt de partijen een forum voor de bespreking van kwesties die verband houden met onder deze overeenkomst vallende landbouwproducten; en
c)
verwijst alle kwesties die niet in het kader van het onder b) bepaalde zijn opgelost, door naar het Comité voor de handel in goederen.
4.
De partijen nemen nota van de samenwerking en de uitwisseling van informatie over landbouwkwesties in het kader van de jaarlijkse landbouwdialoog tussen Canada en de Europese Unie, zoals vastgelegd bij briefwisseling van 14 juli 2008. Voor de toepassing van lid 3 kan in voorkomend geval gebruik worden gemaakt van de landbouwdialoog.
HOOFDSTUK DRIE
HANDELSMAATREGELEN
AFDELING A
Antidumping- en compenserende maatregelen
ARTIKEL 3.1
Algemene bepalingen betreffende antidumping- en compenserende maatregelen
1.
De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel VI van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst.
2.
Het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures is niet van toepassing op antidumping- en compenserende maatregelen.
ARTIKEL 3.2
Transparantie
1.
Elke partij past antidumping- en compenserende maatregelen toe in overeenstemming met de toepasselijke WTO-voorschriften en op grond van een eerlijke en transparante procedure.
2.
Nadat voorlopige maatregelen zijn ingesteld en in elk geval voor de uiteindelijke vaststelling ervan, ziet een partij erop toe dat de belangrijkste feiten en overwegingen die aan de beslissing of definitieve maatregelen worden toegepast, ten grondslag liggen, volledig en duidelijk worden meegedeeld. Dit laat artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM-Overeenkomst onverlet.
3.
Voor zover zulks niet tot onnodige vertraging van het onderzoek leidt, krijgt elke belanghebbende in een antidumping- of antisubsidieonderzoek ten volle gelegenheid zijn belangen te verdedigen.
ARTIKEL 3.3
Overwegingen van algemeen belang en lager recht
1.
De autoriteiten van elke partij houden rekening met in overeenstemming met het interne recht van de betrokken partij verstrekte informatie op grond waarvan de instelling van een antidumping- of compenserend recht niet in het algemeen belang zou zijn.
2.
Na onderzoek van de in lid 1 bedoelde informatie kunnen de autoriteiten van de partij in overeenstemming met het interne recht van die partij overwegen of de hoogte van de in te stellen antidumping- of compenserende rechten de volledige dumpingmarge of het volledige subsidiebedrag zal betreffen, dan wel een lager bedrag.
AFDELING B
Algemene vrijwaringsmaatregelen
ARTIKEL 3.4
Algemene bepalingen betreffende algemene vrijwaringsmaatregelen
1.
De partijen herbevestigen wat algemene vrijwaringsmaatregelen betreft, hun rechten en verplichtingen die voortvloeien uit artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.
2.
Het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures is niet van toepassing op algemene vrijwaringsmaatregelen.
ARTIKEL 3.5
Transparantie
1.
Op verzoek van de partij van uitvoer verstrekt de partij die een vrijwaringsonderzoek opent of voornemens is voorlopige of definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen vast te stellen, onverwijld:
a)
de informatie bedoeld in artikel 12.2 van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, in het formaat dat door het Vrijwaringscomité van de WTO is voorgeschreven;
b)
de openbare versie van de door de interne bedrijfstak ingediende klacht, indien van toepassing; en
c)
een openbaar verslag met de bevindingen en gemotiveerde conclusies over alle in het vrijwaringsonderzoek aan de orde gekomen relevante feitelijke en juridische kwesties. Het openbare verslag omvat een analyse waarin de schade wordt toegeschreven aan de factoren die deze schade hebben veroorzaakt, en zet de bij de vaststelling van de algemene vrijwaringsmaatregelen gehanteerde methode uiteen.
2.
Wanneer informatie op grond van dit artikel wordt verstrekt, biedt de partij van invoer aan met de partij van uitvoer in overleg te treden om de verstrekte informatie te onderzoeken.
ARTIKEL 3.6
Instelling van definitieve maatregelen
1.
Wanneer een partij algemene vrijwaringsmaatregelen vaststelt, beijvert zij zich om dat te doen op een wijze die de bilaterale handel zo weinig mogelijk beïnvloedt.
2.
De partij van invoer biedt aan met de partij van uitvoer in overleg te treden, om de in lid 1 bedoelde aangelegenheid te bespreken. De partij van invoer stelt geen maatregelen vast totdat er vanaf de datum van het aanbod om in overleg te treden dertig dagen zijn verstreken.
AFDELING C
Algemene bepalingen
ARTIKEL 3.7
Uitsluiting van geschillenbeslechting
Hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) is niet op dit hoofdstuk van toepassing.
HOOFDSTUK VIER
TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN
ARTIKEL 4.1
Toepassingsgebied en definities
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het opstellen, het aannemen en het toepassen van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures die de handel in goederen tussen de partijen kunnen beïnvloeden.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a)
aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om in hun eigen productie- of verbruiksbehoeften te voorzien; of
b)
sanitaire en fytosanitaire maatregelen zoals omschreven in bijlage A bij de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna "SPS-Overeenkomst" genoemd).
3.
Behoudens wanneer in deze overeenkomst, met inbegrip van de daarin ingevolge artikel 4.2 opgenomen bepalingen van de TBT-Overeenkomst", een term wordt gedefinieerd of daaraan een betekenis wordt toegekend, hebben de algemene termen inzake normalisatie en conformiteitsbeoordelingsprocedures normaliter de betekenis die daaraan is gegeven in de definities zoals aangenomen in het kader van het systeem van de Verenigde Naties en door internationale normalisatie-instellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de context ervan en met het voorwerp en doel van dit hoofdstuk.
4.
Verwijzingen in dit hoofdstuk naar technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures omvatten tevens wijzigingen daarvan, alsmede aanvullingen op de desbetreffende regelingen of op de producten waarop zij van toepassing zijn, met uitzondering van wijzigingen of aanvullingen van gering belang.
5.
Artikel 1.8 (Reikwijdte van verplichtingen), lid 2, is niet van toepassing op de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9 van de TBT-Overeenkomst, zoals deze in de onderhavige overeenkomst zijn opgenomen.
ARTIKEL 4.2
Opneming van TBT-overeenkomst
1.
De volgende bepalingen uit de TBT-Overeenkomst worden hierbij in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maken hiervan deel uit:
a)
artikel 2 (Opstellen, aannemen en toepassing van technische voorschriften door centrale overheidsorganen);
b)
artikel 3 (Opstellen, aannemen en toepassing van technische voorschriften door lagere-overheidsorganen en niet-gouvernementele organen);
c)
artikel 4 (Opstellen, aannemen en toepassing van normen);
d)
artikel 5 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door centrale overheidsorganen);
e)
artikel 6 (Erkenning van de conformiteitsbeoordeling door organen van de centrale overheid), onverminderd de rechten of verplichtingen van een partij krachtens het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen, en het Protocol betreffende de wederzijdse erkenning van het programma met betrekking tot de naleving en de handhaving van goede fabricagepraktijken voor farmaceutische producten;
f)
artikel 7 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door lokale overheidsorganen);
g)
artikel 8 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door niet-gouvernementele organen);
h)
artikel 9 (Internationale en regionale systemen);
i)
bijlage 1 (Termen en definities voor de toepassing van deze overeenkomst); en
j)
bijlage 3 (Praktijkrichtlijn voor het opstellen, het aannemen en de toepassing van normen).
2.
De term "leden" in de opgenomen bepalingen heeft in de onderhavige overeenkomst dezelfde betekenis als in de TBT-Overeenkomst.
3.
Met betrekking tot de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9 van de TBT-Overeenkomst kan hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) worden toegepast in gevallen waarin een partij van oordeel is dat de andere partij in het kader van deze artikelen geen bevredigende resultaten heeft bereikt, en dat haar handelsbelangen ernstig worden geschaad. Dergelijke resultaten zijn wat dit betreft gelijkwaardig aan die welke zouden zijn bereikt indien het betrokken orgaan een partij was.
ARTIKEL 4.3
Samenwerking
De partijen versterken hun samenwerking op het gebied van technische voorschriften, normen, metrologie, conformiteitsbeoordelingsprocedures, markttoezicht of -monitoring alsmede handhavingsactiviteiten, teneinde de handel tussen de partijen te vergemakkelijken, zoals uiteengezet in hoofdstuk eenentwintig (Samenwerking op regelgevingsgebied). Dit kan onder meer het volgende omvatten: het bevorderen en aanmoedigen van samenwerking tussen de respectieve openbare of particuliere instellingen van de partijen voor metrologie, normalisatie, beproeving, certificering en accreditatie, markttoezicht of monitoring alsmede handhavingsactiviteiten; en, met name, het aanmoedigen van hun accreditatie- en conformiteitsbeoordelingsorganen om de mogelijkheden tot samenwerking te benutten die de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten bevorderen.
ARTIKEL 4.4
Technische voorschriften
1.
De partijen verbinden zich ertoe zoveel mogelijk samen te werken om te waarborgen dat hun technische voorschriften met elkaar verenigbaar zijn. Hiertoe zal, indien een partij belangstelling tot uitdrukking brengt voor de ontwikkeling van een technisch voorschrift met een gelijkwaardig of soortgelijk toepassingsgebied als dat van een technisch voorschrift dat bestaat in of wordt voorbereid door de andere partij, die andere partij desgevraagd voor zover uitvoerbaar de relevante informatie, studies en gegevens waarop zij zich bij de voorbereiding van haar technische voorschrift heeft gebaseerd, verstrekken, ongeacht of dit voorschrift al is vastgesteld of nog wordt geformuleerd. De partijen erkennen dat het noodzakelijk kan zijn een bepaald verzoek te verduidelijken en overeenstemming te bereiken over de reikwijdte daarvan, en dat vertrouwelijke informatie kan worden geweigerd
2.
Een partij die een technisch voorschrift heeft opgesteld dat zij gelijkwaardig acht aan een technisch voorschrift van de andere partij dat een overeenkomstige doelstelling heeft en dat op vergelijkbare producten van toepassing is, kan de andere partij verzoeken te erkennen dat het technische voorschrift gelijkwaardig is. De partij doet het verzoek schriftelijk en motiveert gedetailleerd, tevens met betrekking tot het toepassingsgebied qua producten, waarom het technische voorschrift als gelijkwaardig moet worden beschouwd. De partij die het er niet mee eens is dat het technische voorschrift gelijkwaardig is, verstrekt de andere partij desgevraagd de redenen voor haar besluit.
ARTIKEL 4.5
Conformiteitsbeoordeling
De partijen houden zich aan het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen, en het Protocol betreffende de wederzijdse erkenning van het programma met betrekking tot de naleving en de handhaving van goede fabricagepraktijken voor farmaceutische producten.
ARTIKEL 4.6
Transparantie
1.
Elke partij waarborgt dat belanghebbenden uit de partijen op grond van procedures voor transparantie betreffende de ontwikkeling van technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures in een voldoende vroeg stadium kunnen deelnemen, wanneer wijzigingen nog mogelijk zijn en er nog met opmerkingen rekening kan worden gehouden, tenzij er zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen. Wanneer een overlegprocedure met betrekking tot de ontwikkeling van technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures openstaat voor het publiek, staat elke partij toe dat belanghebbenden uit de andere partij kunnen deelnemen onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke zij aan haar eigen belanghebbenden biedt.
2.
De partijen stimuleren nauwere samenwerking tussen de normalisatie-instellingen die zich op hun respectieve grondgebied bevinden, ter bevordering van onder meer de uitwisseling van informatie over hun respectieve activiteiten, alsmede de harmonisatie van normen op basis van wederzijds belang en wederkerigheid, volgens door de betrokken normalisatie-instellingen overeen te komen modaliteiten.
3.
Elke partij streeft ernaar om, nadat zij voorgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures aan het centrale register voor kennisgevingen van de WTO heeft doorgegeven, een periode van ten minste zestig dagen aan de andere partij te laten waarin deze schriftelijke opmerkingen kan indienen, tenzij er zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen. Een partij neemt redelijke verzoeken tot verlenging van deze termijn om opmerkingen in te dienen, in welwillende overweging.
4.
Indien een partij opmerkingen over haar voorgestelde technische voorschrift of conformiteitsbeoordelingsprocedure ontvangt van de andere partij, antwoordt zij schriftelijk op deze opmerkingen, vóór het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangenomen.
5.
Elke partij maakt haar antwoord of een samenvatting van haar antwoorden op belangrijke opmerkingen die zij heeft ontvangen, uiterlijk op de datum van bekendmaking van het aangenomen technische voorschrift of van de conformiteitsbeoordelingsprocedure, op papier of elektronisch openbaar dan wel anderszins voor het publiek toegankelijk.
6.
Elke partij verstrekt de andere partij desgevraagd nadere informatie over het doel van, de rechtsgrondslag en de grondgedachte voor een technisch voorschrift dat of een conformiteitsbeoordelingsprocedure die zij heeft vastgesteld of voornemens is vast te stellen.
7.
Wanneer een partij, na de toezending van een voorgesteld technisch voorschrift, en voordat de termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken, een redelijk verzoek van de andere partij heeft ontvangen dat strekt tot vaststelling of verlenging van de termijn tussen de aanneming van het technisch voorschrift en de dag waarop het van toepassing wordt, neemt zij dit in welwillende overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.
8.
Elke partij ziet erop toe dat alle vastgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures voor iedereen beschikbaar zijn op officiële websites.
9.
Wanneer een partij goederen die zijn ingevoerd uit het grondgebied van de andere partij, in een haven van binnenkomst vasthoudt op grond dat de goederen niet voldoen aan een technisch voorschrift, stelt eerstgenoemde partij de importeur onverwijld van de reden voor het vasthouden van de goederen in kennis.
ARTIKEL 4.7
Tenuitvoerlegging van het hoofdstuk
1.
De partijen werken met betrekking tot de door dit hoofdstuk bestreken vraagstukken samen. De partijen zijn het erover eens dat het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder a):
a)
toeziet op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b)
door de andere partij voorgelegde kwesties die verband houden met het ontwikkelen, het vaststellen of het toepassen van normen, technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures, onverwijld behandelt;
c)
op verzoek van een partij de discussie over de beoordeling van risico's of gevaar door de andere partij vergemakkelijkt;
d)
de samenwerking bevordert tussen de normalisatie-instellingen en conformiteitsbeoordelingsorganen van de partijen;
e)
informatie uitwisselt over normen, technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures, met inbegrip van die van derden of internationale organen wanneer er sprake is van wederzijds belang daarbij;
f)
dit hoofdstuk evalueert in het licht van ontwikkelingen bij de WTO-Commissie technische handelsbelemmeringen of in het kader van de TBT-Overeenkomst en, indien nodig, aanbevelingen formuleert tot wijziging van dit hoofdstuk, ter overweging door het Gemengd Comité voor de CETA;
g)
andere stappen onderneemt die door de partijen worden geacht van nut te zijn bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de TBT-Overeenkomst, en bij het bevorderen van de handel tussen de partijen; en
h)
brengt over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk in voorkomend geval verslag uit aan het Gemengd Comité voor de CETA.
2.
Indien de partijen niet in staat zijn een onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid op te lossen via het Comité voor de handel in goederen, kan het Gemengd Comité voor de CETA op verzoek van een partij een technische werkgroep ad hoc instellen om de handel te bevorderen. Wanneer een partij niet instemt met een verzoek van de andere partij tot instelling van een technische werkgroep, licht zij desgevraagd de redenen voor haar besluit toe. De technische werkgroep wordt door de partijen geleid.
3.
Wanneer een partij om informatie heeft verzocht, verstrekt de andere partij de informatie, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, op papier of in elektronische vorm binnen een redelijke termijn. De partij streeft ernaar om op elk verzoek om informatie te antwoorden binnen een termijn van zestig dagen.
HOOFDSTUK VIJF
SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN
ARTIKEL 5.1
Definities
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:
a)
de definities in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;
b)
de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Codex Alimentarius Commissie (hierna de "Codex" genoemd);
c)
de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (hierna de "OIE" genoemd);
d)
de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten ("International Plant Protection Convention", hierna het "IPPC" genoemd);
e)
"beschermd gebied voor een bepaald gereguleerd schadelijk organisme": een officieel afgebakend geografisch gebied in de Europese Unie waarin dat organisme ondanks gunstige voorwaarden voor vestiging ervan niet voorkomt, terwijl het in andere delen van de Europese Unie wel voorkomt; en
f)
"bevoegde autoriteit van een partij": een in bijlage 5A vermelde autoriteit.
2.
In aanvulling op lid 1 geldt dat de definities van de SPS-Overeenkomst voorrang hebben, voor zover er sprake is van strijdigheid tussen de onder auspiciën van de Codex, het OIE en het IPPC aangenomen definities en die van de SPS-overeenkomst.
ARTIKEL 5.2
Doelstellingen
Dit hoofdstuk heeft tot doel:
a)
het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen en tegelijkertijd de handel te bevorderen;
b)
ervoor te zorgen dat de sanitaire en fytosanitaire ("SPS") maatregelen van de partijen geen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen in het leven roepen; en
c)
de uitvoering van de SPS-Overeenkomst te bevorderen.
ARTIKEL 5.3
Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op SPS-maatregelen die het handelsverkeer tussen de partijen al dan niet rechtstreeks kunnen beïnvloeden.
ARTIKEL 5.4
Rechten en verplichtingen
De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de SPS-Overeenkomst.
ARTIKEL 5.5
Aanpassing aan regionale omstandigheden
1.
Met betrekking tot dieren, dierlijke producten en dierlijke bijproducten geldt het volgende:
a)
de partijen erkennen het beginsel van zonering en hebben besloten dit concept toe te passen op de in bijlage 5B vermelde ziekten;
b)
indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5C;
c)
voor de toepassing van het bepaalde onder a), baseert de partij van invoer haar sanitaire maatregel die van toepassing is op de partij van uitvoer waarvan het grondgebied door een in bijlage 5B vermelde ziekte wordt getroffen, op het zoneringsbesluit van de partij van uitvoer, mits de partij van invoer ervan overtuigd is dat het zoneringsbesluit van de partij van uitvoer in overeenstemming is met de beginselen en richtsnoeren zoals de partijen die hebben vastgelegd in bijlage 5C, en het op desbetreffende internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen is gebaseerd. De partij van invoer kan aanvullende maatregelen nemen ter verwezenlijking van het door haar vastgestelde adequate niveau van sanitaire bescherming;
d)
wanneer een partij met betrekking tot een bepaalde, niet in bijlage 5B vermelde ziekte, van oordeel is dat zij een bijzondere status heeft, kan zij om erkenning van die status verzoeken. De partij van invoer kan voor de invoer van levende dieren, dierlijke producten en dierlijke bijproducten aanvullende garanties verlangen die passen bij de overeengekomen, door de partij van invoer erkende status; dit omvat tevens de in bijlage 5E genoemde bijzondere voorwaarden; en
e)
de partijen erkennen het beginsel van compartimentering en komen overeen, op dit punt samen te werken.
2.
Met betrekking tot planten en plantaardige producten geldt het volgende:
a)
wanneer de partij van invoer haar fytosanitaire maatregel vaststelt of handhaaft, houdt zij rekening met onder meer de status inzake plaagorganismen van een gebied, zoals plagenvrij gebied, plagenvrije productieplaats, plagenvrij productieterrein, gebied met een lage plagenprevalentie en beschermd gebied als door de partij van uitvoer vastgesteld; en
b)
indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5C.
ARTIKEL 5.6
Gelijkwaardigheid
1.
De partij van invoer erkent de SPS-maatregel van de partij van uitvoer als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel, indien de partij van uitvoer voor de partij van invoer op objectieve wijze aantoont dat haar maatregel het door de partij van invoer vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming biedt.
2.
Bijlage 5D omvat beginselen en richtsnoeren om gelijkwaardigheid vast te stellen, te erkennen en in stand te houden.
3.
Bijlage 5E zet de volgende zaken uiteen:
a)
het gebied waarvoor de partij van invoer erkent dat een SPS-maatregel van de partij van uitvoer gelijkwaardig is aan haar eigen maatregel; en
b)
het gebied waarvoor de partij van invoer erkent dat het voldoen aan de specifieke bijzondere voorwaarde, in combinatie met de SPS-maatregel van de partij van uitvoer, het door de partij van invoer vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming biedt.
4.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk is artikel 1.7 (Verwijzingen naar wet- en regelgeving) van toepassing onder voorbehoud van dit artikel, bijlage 5D en de algemene aantekeningen bij bijlage 5E.
ARTIKEL 5.7
Handelsvoorwaarden
1.
De partij van invoer zorgt ervoor dat haar algemene SPS-invoervereisten voor alle handelsartikelen beschikbaar zijn. Indien de partijen gezamenlijk een handelsartikel van prioritair belang achten, stelt de partij van invoer specifieke SPS-invoervereisten voor dat handelsartikel vast, tenzij de partijen anders besluiten. Bij de vaststelling van welke handelsartikelen van prioritair belang zijn, werken de partijen samen teneinde een doeltreffend beheer van hun beschikbare hulpbronnen te waarborgen. De specifieke invoervereisten moeten gelden voor het gehele grondgebied van de partij van uitvoer.
2.
Ingevolge lid 1 zet de partij van invoer onverwijld het proces in werking dat nodig is om voor de van prioritair belang geachte handelsartikelen specifieke SPS-invoervereisten vast te stellen. Indien over deze specifieke invoervereisten overeenstemming wordt bereikt, neemt de partij van invoer onverwijld de maatregelen die nodig zijn opdat handel op basis van deze invoervereisten kan plaatsvinden.
3.
Met het oog op de vaststelling van de specifieke SPS-invoervereisten zal de partij van uitvoer, op verzoek van de partij van invoer:
a)
alle relevante informatie verstrekken waarom door de partij van invoer wordt verzocht; en
b)
redelijke toegang verlenen aan de partij van invoer voor inspectie, proeven, audit en andere relevante procedures.
4.
Indien de partij van invoer een lijst bijhoudt van erkende inrichtingen of voorzieningen voor de invoer van een handelsartikel, erkent zij een zich op het grondgebied van de partij van uitvoer bevindende inrichting of voorziening zonder voorafgaande inspectie van die inrichting of voorziening, indien:
a)
de partij van uitvoer om die erkenning van de inrichting of voorziening heeft verzocht, en haar verzoek vergezeld gaat van de geëigende garanties; en
b)
de in bijlage 5-F vermelde voorwaarden zijn vervuld en de in die bijlage vermelde procedures zijn afgerond.
5.
In aanvulling op lid 4 maakt de partij van invoer haar lijst van toegestane inrichtingen of voorzieningen openbaar.
6.
Een zending van een gereguleerd handelsartikel wordt normaliter door een partij aanvaard, zonder dat voor het handelsartikel bij elke zending voorafgaande inklaring moet plaatsvinden, tenzij de partijen anders besluiten.
7.
De partij van invoer kan verlangen dat de desbetreffende bevoegde autoriteit van de partij van uitvoer objectief aantoont, ten genoegen van de partij van invoer, dat aan de invoervereisten is of kan worden voldaan.
8.
De partijen volgen de procedure van bijlage 5-G inzake de specifieke invoervereisten met betrekking tot de gezondheid van planten.
ARTIKEL 5.8
Audit en controle
1.
Met het oog op het behoud van het vertrouwen in de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, kan een partij een audit of controle dan wel beide verrichten, ten aanzien van het geheel of van een deel van het controleprogramma van de bevoegde autoriteit van de andere partij. De partij draagt haar eigen kosten in verband met de audit of de controle.
2.
Indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5H. Indien een partij een audit of controle uitvoert, doet zij dit in overeenstemming met de beginselen en richtsnoeren in bijlage 5H.
ARTIKEL 5.9
Exportcertificering
1.
Indien een officieel gezondheidscertificaat vereist is voor de invoer van een zending levende dieren of dierlijke producten, en de partij van invoer de SPS-maatregel van de partij van uitvoer heeft erkend als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel met betrekking tot deze dieren of dierlijke producten heeft erkend, gebruiken de partijen het model van de gezondheidsverklaring dat in bijlage 5I voor zo'n certificaat is voorgeschreven, tenzij de partijen anders besluiten. De partijen kunnen ook voor andere producten een modelverklaring gebruiken indien zij daartoe besluiten.
2.
Bijlage 5I omvat beginselen en richtsnoeren voor de exportcertificering, waaronder elektronische certificering, intrekking of vervanging van certificaten, taalregelingen en modelverklaringen.
ARTIKEL 5.10
Invoercontroles en vergoedingen
1.
Bijlage 5J omvat beginselen en richtsnoeren voor invoercontroles en vergoedingen, met inbegrip van de frequentie van invoercontroles.
2.
Indien uit de invoercontroles blijkt dat niet aan de toepasselijke invoervereisten is voldaan, dan moeten de maatregelen van de partij van invoer worden gebaseerd op een beoordeling van het betrokken risico en moeten zij de handel niet meer beperken dan nodig is om het door de partij vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming te verwezenlijken.
3.
Waar mogelijk stelt de partij van invoer de importeur van een nietconforme zending, of diens vertegenwoordiger, in kennis van de grond van nietconformiteit, en biedt hen de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen of beroep in te stellen tegen het besluit. De partij van invoer neemt alle relevante informatie in overweging die ter onderbouwing van het bezwaar of beroep is ingediend.
4.
Een partij kan vergoedingen vragen voor de kosten van de grenscontroles, die niet hoger mogen zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten.
ARTIKEL 5.11
Kennisgeving en informatie-uitwisseling
1.
Een partij geeft aan de andere partij onverwijld kennis van:
a)
significante veranderingen in de status inzake plaagorganismen of ziekten, zoals het vóórkomen en de ontwikkeling van een in bijlage 5B vermelde ziekte;
b)
bevindingen van epidemiologisch belang met betrekking tot een niet in bijlage 5B vermelde dierziekte, of met betrekking tot een nieuwe ziekte; en
c)
een belangrijke voedselveiligheidskwestie die verband houdt met een tussen de partijen verhandeld product.
2.
De partijen streven tevens het uitwisselen na van informatie over andere relevante kwesties, waaronder:
a)
een wijziging van een SPS-maatregel van een partij;
b)
elke significante wijziging van de structuur of de organisatie van een bevoegde autoriteit van een partij;
c)
op verzoek, de resultaten van de officiële controle van een partij en een verslag betreffende de resultaten van de verrichte controle;
d)
de resultaten van een invoercontrole als bedoeld in artikel 5.10 in geval van een afgewezen of een nietconforme zending; en
e)
op verzoek, een risicoanalyse of wetenschappelijk advies opgesteld door een partij en van belang in het kader van dit hoofdstuk.
3.
Tenzij het Gemengd Comité van beheer anders besluit, geldt het volgende: wanneer de in de leden 1 of 2 bedoelde informatie door middel van kennisgeving aan het centrale register van kennisgevingen van de WTO of aan de relevante internationale normalisatieinstelling, in overeenstemming met de desbetreffende regels, beschikbaar is gemaakt, dan is aan de voor deze informatie geldende vereisten van de leden 1 en 2 voldaan.
ARTIKEL 5.12
Technisch overleg
Indien een partij aanzienlijke bedenkingen heeft met betrekking tot voedselveiligheid, de gezondheid van planten of de gezondheid van dieren, of over een SPS-maatregel die de andere partij heeft voorgesteld of doorgevoerd, kan die partij verzoeken om technisch overleg met de andere partij. De partij waaraan het verzoek is gericht, moet onverwijld op het verzoek reageren. Elke partij streeft ernaar de informatie te verstrekken die noodzakelijk is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en, in voorkomend geval, tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.
ARTIKEL 5.13
SPS-noodmaatregelen
1.
Een partij deelt de andere partij een SPS-noodmaatregel mee binnen 24 uur nadat zij tot uitvoering van de maatregel heeft besloten. Indien een partij verzoekt om technisch overleg om de SPS-noodmaatregel te bespreken, moet dit technisch overleg plaatsvinden binnen tien dagen na de kennisgeving van de SPS-noodmaatregel. De partijen nemen via het technisch overleg verstrekte informatie in overweging.
2.
De partij van invoer neemt bij haar besluit over een zending die ten tijde van de vaststelling van de SPS-noodmaatregel tussen de partijen wordt vervoerd, de door de partij van uitvoer tijdig verstrekte informatie in overweging.
ARTIKEL 5.14
Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen
1.
Het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna het "Gemengd Comité van beheer" genoemd), dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder d), omvat vertegenwoordigers van elke partij op het gebied van regelgeving en handel, die verantwoordelijk zijn voor SPS-maatregelen.
2.
Het Gemengd Comité van beheer heeft onder meer tot taak:
a)
op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk toe te zien, alle aangelegenheden die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging te nemen en alle vragen die naar aanleiding van de uitvoering van de bepalingen ervan rijzen, te bestuderen;
b)
richting te geven aan het vaststellen, prioriteren, beheren en oplossen van kwesties;
c)
elk verzoek van een partij tot wijziging van een invoercontrole te behandelen;
d)
ten minste een keer per jaar de bijlagen bij dit hoofdstuk te evalueren, met name in het licht van de geboekte voortgang in het kader van het overleg waarin deze overeenkomst voorziet. Na de evaluatie kan het Gemengd Comité van beheer besluiten de bijlagen bij dit hoofdstuk te wijzigen. De partijen kunnen het besluit van het Gemengd Comité van beheer goedkeuren, overeenkomstig hun respectieve procedures die nodig zijn om de wijziging in werking te doen treden. Het besluit treedt in werking op een door de partijen overeengekomen datum;
e)
de uitvoering van een onder d) bedoeld besluit, alsmede de werking van de hiervoor onder d) bedoelde maatregelen te monitoren;
f)
een forum te bieden om regelmatig informatie uit te wisselen die betrekking heeft op het regelgevingsysteem van elke partij, met inbegrip van de grondslag voor de wetenschappelijke en risicobeoordeling van een SPS-maatregel; en
g)
een document op te stellen en bij te houden waarin de stand van de besprekingen tussen de partijen over hun werkzaamheden op het gebied van de erkenning van de gelijkwaardigheid van specifieke SPS-maatregelen nauwkeurig wordt weergegeven.
3.
Het Gemengd Comité van beheer kan onder andere:
a)
mogelijkheden voor sterker bilateraal engagement in kaart brengen, met inbegrip van nauwere betrekkingen, welke mogelijkheden een uitwisseling van ambtenaren kunnen omvatten;
b)
in een vroeg stadium wijzigingen of voorgestelde wijzigingen van een voorgenomen SPS-maatregel bespreken;
c)
een beter begrip tussen de partijen over de uitvoering van de SPS-Overeenkomst vergemakkelijken, en samenwerking tussen de partijen bevorderen over SPS-kwesties die worden besproken in multilaterale fora, met inbegrip van het WTO-Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen en internationale normalisatieinstellingen, indien van toepassing; dan wel
d)
in een vroeg stadium initiatieven in kaart brengen en bespreken die een SPS-component hebben, en waarvoor samenwerking een voordeel kan opleveren.
4.
Het Gemengd Comité van beheer kan met het oog op het aanpakken van specifieke SPS-kwesties werkgroepen oprichten met vertegenwoordigers van de partijen op deskundigenniveau.
5.
Een partij kan een SPS-kwestie voorleggen aan het Gemengd Comité van beheer. Het Gemengd Comité van beheer moet de kwestie zo spoedig mogelijk behandelen.
6.
Indien het Gemengd Comité van beheer niet in staat is een kwestie spoedig op te lossen moet het, op verzoek van een partij, hierover prompt verslag uitbrengen aan het Gemengd Comité voor de CETA.
7.
Tenzij de partijen anders besluiten, komt het Gemengd Comité van beheer bijeen en stelt het zijn werkprogramma vast uiterlijk honderdtachtig dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en zijn reglement van orde uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst.
8.
Nadat het Gemengd Comité van beheer voor het eerst bijeen is gekomen, komt het zoals vereist bijeen, normaliter eenmaal per jaar. Het Gemengd Comité van beheer kan besluiten per video- of teleconferentie bijeen te komen, en het kan buiten de bijeenkomsten kwesties ook schriftelijk behandelen.
9.
Het Gemengd Comité van beheer brengt over zijn activiteiten en werkprogramma jaarlijks verslag uit aan het Gemengd Comité voor de CETA.
10.
Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst stellen de partijen elkaar schriftelijk in kennis van een door hen aangewezen contactpunt voor de coördinatie van de agenda van het Gemengd Comité van beheer en de bevordering van de communicatie over SPS-aangelegenheden.
HOOFDSTUK ZES
DOUANE EN HANDELSBEVORDERING
ARTIKEL 6.1
Doelstellingen en beginselen
1.
De partijen erkennen het belang van douane en handelsbevordering bij de ontwikkeling van het mondiale handelsstelsel.
2.
De partijen werken zoveel mogelijk samen en wisselen zoveel mogelijk informatie uit, waaronder informatie over beste praktijken, om eraan bij te dragen dat de handelsbevorderende maatregelen in het kader van deze overeenkomst worden toegepast en nageleefd.
3.
Handelsbevorderende maatregelen mogen geen belemmering vormen voor mechanismen ter bescherming van personen door een doeltreffende handhaving en naleving van het interne recht van een partij.
4.
Invoer-, uitvoer- en doorvoervereisten en -procedures mogen in administratief opzicht niet omslachtiger of beperkender voor de handel zijn dan nodig om legitieme doelstellingen te bereiken.
5.
Bestaande internationale instrumenten en normen op handels- en douanegebied vormen de basis voor invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en –procedures, tenzij die instrumenten en normen niet passend of doeltreffend voor het bereiken van de nagestreefde legitieme doelstellingen zijn.
ARTIKEL 6.2
Transparantie
1.
Elke partij maakt haar wet- en regelgeving, rechterlijke beslissingen en administratieve beleid inzake voorschriften voor de invoer of uitvoer bekend of stelt deze anderszins beschikbaar, langs elektronische weg daaronder begrepen.
2.
Elke partij streeft ernaar voorgestelde regelgeving en administratief beleid betreffende douaneaangelegenheden bekend te maken, mede via het internet, en belanghebbenden de gelegenheid te geven opmerkingen te maken voordat die regelgeving en dat administratieve beleid worden vastgesteld.
3.
Elke partij wijst een of meer contactpunten aan of houdt contactpunten in stand, waaraan belanghebbenden vragen over douaneaangelegenheden kunnen stellen, en stelt via het internet informatie over de procedures voor het stellen van dergelijke vragen beschikbaar.
ARTIKEL 6.3
Vrijgave van goederen
1.
Elke partij stelt vereenvoudigde en doelmatige douaneprocedures voor de doeltreffende vrijgave van goederen vast of handhaaft deze, ter bevordering van de handel tussen de partijen en ter verlaging van de kosten voor importeurs en exporteurs.
2.
Elke partij waarborgt dat deze vereenvoudigde procedures:
a)
voorzien in de vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan vereist om te waarborgen dat aan haar interne recht wordt voldaan;
b)
erin voorzien dat goederen, en in de mate van het mogelijke, gecontroleerde of gereguleerde goederen, worden vrijgegeven bij het eerste punt van aankomst;
c)
de prompte vrijgave mogelijk maken van goederen waarvoor een spoedinklaring nodig is;
d)
toestaan dat importeurs of hun agenten goederen uit het douanetoezicht halen voordat de uiteindelijke vaststelling en betaling van douanerechten, belastingen en vergoedingen plaatsvindt. Vóór de vrijgave van de goederen kan een partij verlangen dat een importeur een afdoende garantie stelt in de vorm van een zekerheid, een borgsom of een ander passend instrument; en
e)
in overeenstemming met haar interne recht, voorzien in vereenvoudigde documentatieverplichtingen voor de aangifte van goederen van geringe waarde zoals bepaald door elke partij.
3.
Elke partij kan in haar vereenvoudigde procedures verlangen dat in voorkomend geval uitgebreidere informatie wordt verstrekt door middel van boekhouding en verificaties na binnenkomst.
4.
Elke partij moet de versnelde vrijgave van goederen mogelijk maken en, voor zover mogelijk en indien van toepassing:
a)
erin voorzien dat informatie vóór de fysieke aankomst van goederen elektronisch kan worden ingediend en vervolgens ook elektronisch kan worden verwerkt teneinde hun vrijgave bij aankomst mogelijk te maken, indien er geen risico's in kaart zijn gebracht en/of er geen steekproeven moeten worden uitgevoerd; en
b)
erin voorzien dat bepaalde goederen met een minimum aan documentatie kunnen worden ingeklaard.
5.
Elke partij zorgt er voor zover mogelijk voor dat haar bij grens- en andere controles op in- en uitvoer betrokken autoriteiten en agentschappen met het oog op de handelsbevordering samenwerken en coördineren, door onder meer invoer- en uitvoergegevens alsmede documentatieverplichtingen te laten convergeren en door één adres voor eenmalige documenten- en fysieke controle van zendingen in te stellen.
6.
Elke partij zorgt ervoor dat, voor zover mogelijk, haar in- en uitvoervereisten voor goederen worden gecoördineerd met het oog op de handelsbevordering, ongeacht of deze vereisten door een agentschap of door de douane namens dat agentschap worden geadministreerd.
ARTIKEL 6.4
Douanewaarde
1.
De Overeenkomst inzake de douanewaarde regelt de vaststellingen van de douanewaarde die voor de wederzijdse handel tussen de partijen gelden.
2.
De partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van kwesties met betrekking tot de douanewaarde.
ARTIKEL 6.5
Indeling van goederen
De indeling van goederen in het handelsverkeer tussen de partijen in het kader van deze overeenkomst gebeurt volgens de respectieve tariefnomenclatuur van elke partij, in overeenstemming met het Geharmoniseerd Systeem.
ARTIKEL 6.6
Vergoedingen en heffingen
Elke partij publiceert of maakt anderszins informatie beschikbaar over vergoedingen en heffingen die door de douane van die partij worden opgelegd, langs elektronische weg daaronder begrepen. Deze informatie omvat de toepasselijke vergoedingen en heffingen, de specifieke reden voor de vergoedingen of heffingen, de verantwoordelijke instantie, en het tijdstip en de wijze waarop de betaling moet worden verricht. Een partij legt nieuwe of gewijzigde vergoedingen en heffingen niet op totdat zij deze informatie publiceert of anderszins ter beschikking stelt.
ARTIKEL 6.7
Risicobeheer
1.
Elke partij baseert haar procedures voor onderzoek, vrijgave en controle na binnenkomst veeleer op beginselen van risicobeoordeling dan dat zij voor elke zending bij binnenkomst uitgebreid onderzoekt of aan de invoervereisten is voldaan.
2.
Elke partij stelt haar invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en -procedures voor goederen vast en past deze toe op basis van risicobeheersbeginselen, en richt nalevingsmaatregelen op transacties die bijzondere aandacht behoeven.
3.
Het bepaalde in de leden 1 en 2 belet een partij niet kwaliteitscontroles te verrichten en na te gaan of de voorschriften zijn nageleefd, waarvoor verdergaand onderzoek nodig kan zijn.
ARTIKEL 6.8
Automatisering
1.
Elke partij maakt gebruik van informatietechnologie die procedures voor de vrijgave van goederen bespoedigt, met het oog op het bevorderen van de handel, de handel tussen de partijen daaronder begrepen.
2.
Elke partij:
a)
zet zich in om langs elektronische weg douaneformulieren ter beschikking te stellen die voor de in- of uitvoer van goederen nodig zijn;
b)
biedt, in overeenstemming met haar interne recht, gelegenheid die douaneformulieren in elektronische vorm in te dienen; en
c)
voorziet erin dat haar douane zorg draagt voor elektronische uitwisseling van informatie met haar handelssector.
3.
Elke partij streeft ernaar:
a)
om volledig met elkaar in verbinding staande eenloketsystemen te ontwikkelen of te behouden teneinde het gemakkelijker te maken om de door de douane- en andere wetgeving vereiste informatie voor grensoverschrijdend verkeer van goederen in één keer elektronisch in te dienen; en
b)
gegevensreeksen en processen te ontwikkelen in overeenstemming met het gegevensmodel en de bijbehorende aanbevelingen en richtsnoeren van de Werelddouaneorganisatie, hierna "WDO" genoemd.
4.
Met het oog op de bevordering van de handel tussen de partijen, streven de partijen ernaar samen te werken aan de ontwikkeling van interoperabele elektronische systemen, waarbij rekening wordt gehouden met het werk in de WDO.
ARTIKEL 6.9
Besluiten vooraf
1.
Elke partij stelt op schriftelijk verzoek besluiten vooraf vast inzake tariefindeling, in overeenstemming met haar interne recht.
2.
Elke partij maakt, bijvoorbeeld via internet, de voor een goed begrip en toepassing van tariefindelingsvoorschriften relevante informatie bekend over besluiten vooraf inzake tariefindeling, tenzij vertrouwelijkheidsvereisten hieraan in de weg staan.
3.
Om de handel te bevorderen, houden de partijen elkaar in hun bilaterale overleg regelmatig op de hoogte van wijzigingen in hun respectieve wet- en regelgeving en van uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde aangelegenheden.
ARTIKEL 6.10
Toetsing en beroep
1.
Elke partij zorgt ervoor dat ten aanzien van een administratieve handeling of officiële beslissing ten aanzien van de invoer van goederen een toetsing mogelijk is door gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve gerechten of door middel van administratieve procedures.
2.
Het gerecht dat of de ambtenaar die optreedt naar aanleiding van deze administratieve procedures zijn onafhankelijk van de ambtenaar of de dienst die het besluit heeft genomen, en is bevoegd de vaststelling in overeenstemming met het interne recht van de partij te handhaven, te wijzigen of te herroepen.
3.
Alvorens te verlangen dat een persoon, ingeval hij wil opkomen tegen een besluit, dit op een meer formeel of gerechtelijk niveau doet, voorziet elke partij in de mogelijkheid van administratief beroep of nadere toetsing, die losstaat van de voor de oorspronkelijke handeling of het oorspronkelijke besluit verantwoordelijke ambtenaar of dienst.
4.
Elke partij waarborgt ten aanzien van vaststellingen van besluiten vooraf door haar douane, dat personen die uit hoofde van artikel 6.9 een besluit vooraf hebben ontvangen, in wezen dezelfde mogelijkheid van toetsing en beroep hebben als importeurs op haar grondgebied.
ARTIKEL 6.11
Sancties
Elke partij draagt er zorg voor dat haar douanewet- en regelgeving erin voorziet dat wegens overtredingen opgelegde sancties evenredig en nietdiscriminerend zijn en dat de toepassing ervan niet tot ongerechtvaardigde vertragingen leidt.
ARTIKEL 6.12
Vertrouwelijkheid
1.
Elke partij zal in overeenstemming met haar interne recht alle in het kader van dit hoofdstuk verkregen informatie die van vertrouwelijke aard is of die als vertrouwelijk is verstrekt, als strikt vertrouwelijk behandelen, en deze informatie beschermen tegen openbaarmaking die afbreuk zou kunnen doen aan de concurrentiepositie van de persoon die de informatie verstrekt.
2.
Indien de partij die de in lid 1 bedoelde informatie ontvangt of verkrijgt, deze openbaar moet maken op grond van haar interne recht, stelt zij de partij of de persoon die deze informatie heeft verstrekt, daarvan in kennis.
3.
Elke partij zorgt ervoor dat de vertrouwelijke informatie die wordt verzameld in het kader van dit hoofdstuk, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving inzake douanezaken, tenzij de partij of persoon die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven.
4.
Een partij kan toestaan dat in het kader van dit hoofdstuk verzamelde informatie wordt gebruikt in administratieve, rechterlijke of semirechterlijke procedures die zijn ingeleid wegens nietnaleving van douanegerelateerde wet- en regelgeving tot uitvoering van dit hoofdstuk. Een partij stelt de partij of persoon die de informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.
ARTIKEL 6.13
Samenwerking
1.
De partijen zetten hun samenwerking in internationale fora zoals de WDO voort, teneinde wederzijds erkende doelstellingen te bereiken, waaronder die welke zijn vastgelegd in het "Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade" van de WDO.
2.
De partijen evalueren regelmatig relevante internationale initiatieven over handelsbevordering, waaronder het "Compendium of Trade Facilitation Recommendations", ontwikkeld door de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling, en de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa, om uit te maken op welke gebieden nadere gezamenlijke actie de handel tussen de partijen en gezamenlijke multilaterale doelstellingen zou bevorderen.
3.
De partijen werken samen in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken, gedaan te Ottawa op 4 december 1997 (de "Overeenkomst douanesamenwerking EUCanada").
4.
De partijen verlenen elkaar wederzijdse bijstand in douanezaken in overeenstemming met de Overeenkomst douanesamenwerking EUCanada, waaronder aangelegenheden in verband met een vermeende overtreding van de douanewetgeving van een partij, zoals omschreven in die overeenkomst, en met de uitvoering van deze overeenkomst.
ARTIKEL 6.14
Gemengd Comité douanesamenwerking
1.
Het Gemengd Comité douanesamenwerking, waaraan de bevoegdheid is verleend om op te treden onder auspiciën van het Gemengd Comité voor de CETA als gespecialiseerd comité op grond van artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder c), ziet toe op de goede werking van dit hoofdstuk en van het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, alsmede van artikel 20.43 (Toepassingsgebied van maatregelen aan grens) en artikel 2.8 (Tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling). Het Gemengd Comité douanesamenwerking onderzoekt aangelegenheden die zich voordoen door de toepassing ervan overeenkomstig de doelstellingen van deze overeenkomst.
2.
Voor onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden omvat het Gemengd Comité douanesamenwerking vertegenwoordigers van de douane-, handels-, of andere bevoegde autoriteiten zoals elke partij passend acht.
3.
Elke partij zorgt ervoor dat haar vertegenwoordigers in de bijeenkomsten van het Gemengd Comité douanesamenwerking over een deskundigheid beschikken die in overeenstemming is met de agendapunten. Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan in een specifieke samenstelling van deskundigheid bijeenkomen om aangelegenheden op het gebied van oorsprongsregels of oorsprongsprocedures aan te pakken, hetzij als "Gemengd Comité douanesamenwerking-oorsprongsregels", hetzij als "Gemengd Comité douanesamenwerking-oorsprongsprocedures".
4.
Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan resoluties, aanbevelingen of adviezen opstellen en ontwerpbesluiten voorstellen aan het Gemengd Comité voor de CETA, die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen en de goede werking van de mechanismen die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk alsmede in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, in artikel 20.43 (Toepassingsgebied van maatregelen aan grens) en artikel 2.8 (Tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling).
HOOFDSTUK ZEVEN
SUBSIDIES
ARTIKEL 7.1
Definitie van subsidie
1.
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder subsidie verstaan een maatregel die verband houdt met de handel in goederen en die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de SCM-Overeenkomst.
2.
Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op subsidies wanneer het specifieke subsidies in de zin van artikel 2 van de SCM-Overeenkomst betreft.
ARTIKEL 7.2
Transparantie
1.
Om de twee jaar stellen de partijen elkaar in kennis van de volgende gegevens voor elke op haar grondgebied toegekende of gehandhaafde subsidie:
a)
de rechtsgrondslag voor de subsidie;
b)
de vorm van de subsidie; en
c)
het bedrag van de subsidie of het bedrag dat voor de subsidie is begroot.
2.
Kennisgevingen aan de WTO in het kader van artikel 25.1 van de SCM-Overeenkomst worden geacht aan het in lid 1 neergelegde vereiste te voldoen.
3.
Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij onverwijld informatie en beantwoordt zij terstond vragen met betrekking tot specifieke vormen van overheidssteun in verband met de handel in op haar grondgebied verleende diensten.
ARTIKEL 7.3
Overleg over subsidies en overheidssteun
in andere sectoren dan landbouw en visserij
1.
Indien een partij van mening is dat een door de andere partij in verband met de handel in diensten verleende subsidie of specifieke vorm van overheidssteun haar belangen schaadt of kan schaden, kan zij haar bezorgdheid uiten jegens de andere partij en verzoeken om overleg over de kwestie. De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt dit in zorgvuldige en welwillende overweging.
2.
Tijdens overleg kan een partij verzoeken om aanvullende informatie over een door de andere partij in verband met de handel in diensten verleende subsidie of specifieke vorm van overheidssteun, waaronder de beleidsdoelstelling en de hoogte ervan, alsmede de maatregelen die zijn getroffen ter beperking van de mogelijke verstorende gevolgen voor de handel van die subsidie of steun.
3.
Op basis van het overleg streeft de partij waaraan het verzoek is gericht ernaar, voor de belangen van de verzoekende partij ongunstige gevolgen van de met de handel in diensten verband houdende subsidies of specifieke vormen van overheidssteun volledig tegen te gaan of zo beperkt mogelijk te houden.
4.
Dit artikel is niet van toepassing op subsidies in verband met landbouwproducten en visserijproducten, en laat de artikelen 7.4 en 7.5 onverlet.
ARTIKEL 7.4
Overleg over subsidies voor landbouw-
en visserijproducten
1.
De partijen stellen zich beide tot doel gezamenlijk overeenstemming te bereiken:
a)
om te komen tot een verdere verbetering van de multilaterale regels en disciplines betreffende de handel in landbouwproducten in het kader van de WTO; en
b)
om bij te dragen tot de ontwikkeling van een mondiale, multilaterale oplossing voor visserijsubsidies.
2.
Indien een partij van mening is dat een subsidie of het verlenen van overheidssteun door de andere partij haar belangen met betrekking tot landbouw- of visserijproducten schaadt of kan schaden, kan zij haar bezorgdheid jegens de andere partij uiten en verzoeken om overleg over de kwestie.
3.
De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt dat verzoek in zorgvuldige en welwillende overweging en zal zich zoveel mogelijk inspannen om de ongunstige gevolgen van de subsidie of de overheidssteun voor de belangen van de verzoekende partij met betrekking tot landbouw- en visserijproducten, volledig tegen te gaan of zo beperkt mogelijk te houden.
ARTIKEL 7.5
Uitvoersubsidies voor landbouwproducten
1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a)
uitvoersubsidie: een uitvoersubsidie zoals omschreven in artikel 1, onder e), van de Overeenkomst inzake de landbouw; en
b)
volledige afschaffing van een tarief: indien tariefcontingenten bestaan, de afschaffing van de tarieven van het contingent en van die van boven het desbetreffende contingent.
2.
Een partij voert geen uitvoersubsidies in en handhaaft deze evenmin op landbouwproducten die worden uitgevoerd, of die worden verwerkt in producten die worden uitgevoerd, naar het grondgebied van de andere partij nadat deze laatste partij, onmiddellijk dan wel na afloop van de overgangsperiode, het tarief op dat landbouwproduct volledig heeft afgeschaft overeenkomstig bijlage 2A (Afschaffing van rechten) bij hoofdstuk twee (Nationale behandeling en markttoegang voor goederen), met inbegrip van de tarieflijsten ervan.
ARTIKEL 7.6
Vertrouwelijkheid
Bij het verstrekken van informatie in het kader van dit hoofdstuk is een partij niet verplicht vertrouwelijke informatie openbaar te maken.
ARTIKEL 7.7
Uitsluiting van subsidies en overheidssteun
voor audiovisuele diensten en de cultuursector
Deze overeenkomst is niet van toepassing op subsidies en overheidssteun met betrekking tot audiovisuele diensten wat de Europese Unie betreft, en tot de culturele sector wat Canada betreft.
ARTIKEL 7.8
Verhouding tot de WTO-Overeenkomst
De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel VI van de GATT 1994, de SCM-Overeenkomst en de Overeenkomst inzake de landbouw.
ARTIKEL 7.9
Geschillenbeslechting
De bepalingen in deze overeenkomst inzake geschillenbeslechting zijn niet van toepassing op artikel 7.3 en artikel 7.4 van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK ACHT
INVESTERINGEN
AFDELING A
Definities en toepassingsgebied
ARTIKEL 8.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
activiteiten uitgevoerd in het kader van de uitoefening van overheidsgezag: activiteiten die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers worden uitgevoerd;
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenoemde lijnonderhoud;
exploitatie van luchthavens: de exploitatie of het beheer, voor een vast bedrag of op contractbasis, van luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van terminals en start- en landingsbanen, taxibanen en platforms, parkeerplaatsen en interne luchthaventransportsystemen. Voor alle duidelijkheid: de exploitatie van luchthavens omvat noch de eigendom van of investeringen in luchthavens of vliegvelden noch de taken van een raad van bestuur. De exploitatie van luchthavens omvat geen luchtvaartnavigatiediensten;
beslaglegging: de inbeslagneming van vermogensbestanddelen van een partij bij het geschil tot zekerheidstelling of tot waarborg van de naleving van een uitspraak;
diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen: de dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen uitgegeven;
vertrouwelijke of beschermde informatie:
a)
vertrouwelijke bedrijfsinformatie; of
b)
informatie die is beschermd tegen openbaarmaking;
i)
in het geval van informatie van de verweerder, uit hoofde van het recht van de verweerder;
ii)
in het geval van andere informatie, uit hoofde van het recht dat of de voorschriften die door het Gerecht op de openbaarmaking van die informatie van toepassing is of zijn verklaard;
onder de overeenkomst vallende investering: met betrekking tot een partij, een investering:
a)
verricht op haar grondgebied;
b)
verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht op het tijdstip waarop de investering wordt gedaan;
c)
die een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks in eigendom heeft of waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent; en
d)
die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is verricht, of na die datum wordt verricht of verkregen;
partij bij het geschil: hetzij de investeerder die een procedure als bedoeld in afdeling F inleidt, hetzij de verweerder. Voor de toepassing van afdeling F en onverminderd artikel 8.14 wordt onder investeerder niet een partij bij de overeenkomst verstaan;
partijen bij het geschil: zowel de investeerder als de verweerder;
verbieden: het uitvaardigen van een bevel strekkende tot het verbod van een maatregel of tot beperking van de toepassing daarvan;
onderneming: een onderneming zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities) alsmede een filiaal of een vertegenwoordiging van een onderneming;
grondafhandelingsdiensten: het verlenen, voor een vast bedrag of op contractbasis, van de volgende diensten: administratieve dienstverlening en toezicht op de grond, met inbegrip van ladingscontrole en communicatie; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; vracht- en postafhandeling; platformafhandeling en servicing van luchtvaartuigen; brandstof- en olielevering; lijnonderhoud aan luchtvaartuigen, operationele gronddiensten en administratieve diensten ten behoeve van de bemanning; vervoer op de grond; en catering. Niet tot de grondafhandelingsdiensten behoren beveiligingsdiensten of de exploitatie of het beheer van de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals bagageafhandelingssystemen, ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen of interne luchthaventransportsystemen;
Icsid: Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;
Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden: de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;
Icsid-Verdrag: het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965;
intellectuele-eigendomsrechten: auteursrecht en naburige rechten, recht op handelsmerken, recht op geografische aanduidingen, recht op tekeningen en modellen van nijverheid, octrooirecht, recht op ontwerpen voor schakelpatronen van geïntegreerde schakelingen, recht inzake bescherming van niet openbaar gemaakte informatie, en kwekersrecht, alsmede, indien het recht van een partij bij de overeenkomst hierin voorziet, gebruiksmodellenrecht. Het Gemengd Comité voor de CETA kan bij besluit deze definitie uitbreiden met andere categorieën intellectuele eigendom;
investering: elke vorm van activa die een investeerder rechtstreeks of onrechtstreeks in eigendom heeft of waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent, die de kenmerken van een investering bezit; deze kenmerken zijn onder meer een zekere duur en de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van winst of voordelen, of risico-overname. Investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:
a)
een onderneming;
b)
aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming;
c)
obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en andere schuldinstrumenten van een onderneming;
d)
een lening aan een onderneming;
e)
elk ander soort belang in een onderneming;
f)
een belang dat voortvloeit uit:
i)
een krachtens het recht van een partij bij de overeenkomst of bij overeenkomst verleende concessie, onder meer voor de prospectie, ontginning, winning of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
ii)
een sleutelklaar-, bouw-, productie- of inkomstendelingscontract, of
iii)
andere soortgelijke contracten;
g)
intellectuele-eigendomsrechten;
h)
andere roerende, lichamelijke of onlichamelijke, zaken of onroerende zaken en verwante rechten;
i)
geldvorderingen of aanspraken op contractuele prestaties.
Voor alle duidelijkheid: tot geldvorderingen behoren niet:
i)
geldvorderingen die uitsluitend voortvloeien uit commerciële contracten voor de verkoop van goederen of diensten door een natuurlijke persoon of een onderneming op het grondgebied van de ene partij bij de overeenkomst ten behoeve van een natuurlijke persoon of een onderneming op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst;
ii)
de interne financiering van die contracten; of
iii)
een bevel, vonnis of arbitrale uitspraak verband houdend met de punten i) of ii).
Alle rendement dat wordt geïnvesteerd, wordt als investering beschouwd. Elke wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onverlet;
investeerder: een partij bij de overeenkomst, een natuurlijke persoon of een onderneming uit een partij bij de overeenkomst, anders dan een filiaal of een vertegenwoordiging, die een investering op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst wil verrichten, verricht of heeft verricht;
voor de toepassing van deze definitie wordt onder onderneming uit een partij bij de overeenkomst verstaan:
a)
een onderneming die is opgericht of georganiseerd naar het recht van die partij bij de overeenkomst en die zakelijke activiteiten van betekenis op het grondgebied van die partij bij de overeenkomst heeft, of
b)
een onderneming die is opgericht of georganiseerd naar het recht van die partij bij de overeenkomst en die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon uit die partij bij de overeenkomst of een onder a) genoemde onderneming;
plaatselijk gevestigde onderneming (locally established company): een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de verweerder en die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst;
natuurlijke persoon:
a)
in het geval van Canada, een natuurlijke persoon die burger of een permanente ingezetene van Canada is; en
b)
in het geval van de EU-partij, een natuurlijk persoon die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit, in overeenstemming met de respectieve wetgeving daarvan, en, wat Letland betreft, ook een natuurlijke persoon die een permanente ingezetene van de Republiek Letland is en die geen burger van de Republiek Letland of van een andere staat is, maar die op grond van de wet- en regelgeving van de Republiek Letland recht heeft op een paspoort voor niet-staatsburgers.
Een natuurlijke persoon die burger van Canada is en de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit, wordt geacht uitsluitend een natuurlijke persoon van de partij bij de overeenkomst van zijn of haar overheersende en feitelijke nationaliteit te zijn.
Een natuurlijke persoon die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit of burger van Canada is en die tevens een permanente ingezetene van de andere partij bij de overeenkomst is, wordt geacht uitsluitend een natuurlijke persoon van de partij bij de overeenkomst van zijn of haar nationaliteit of burgerschap, naargelang het geval, te zijn;
Verdrag van New York: het Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958;
niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst: hetzij Canada, wanneer de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is, hetzij de Europese Unie, wanneer Canada de verweerder is;
verweerder: hetzij Canada, hetzij, in het geval van de Europese Unie, de lidstaat van de Europese Unie of de Europese Unie overeenkomstig artikel 8.21;
rendement: alle bedragen verkregen uit investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, royalty's, rente of andere vormen van vergoedingen en betalingen in natura;
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoerdiensten en de toepasselijke voorwaarden;
financiering door derden: financiering door een natuurlijke of rechtspersoon die geen partij bij het geschil is maar die een overeenkomst sluit met een partij bij het geschil met het oog op de financiering van alle of een deel van de kosten van het geschil, hetzij bij wijze van donatie of de verstrekking van financiële steun, hetzij tegen een vergoeding die afhangt van de uitkomst van het geschil;
Gerecht: het Gerecht ingesteld op grond van artikel 8.27;
Uncitral-arbitragevoorschriften: de arbitragevoorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral); en
Uncitral-transparantievoorschriften: de voorschriften van Uncitral betreffende transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten.
ARTIKEL 8.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij bij de overeenkomst op haar grondgebied vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot:
a)
een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst;
b)
een onder de overeenkomst vallende investering; en
c)
wat artikel 8.5 betreft, alle investeringen op haar grondgebied.
2.
Wat de vestiging of de verwerving van een onder de overeenkomst vallende investering betreft, zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot:
a)
luchtdiensten of daarmee verband houdende diensten ter ondersteuning van luchtdiensten alsmede andere diensten verleend door middel van luchtvervoer, anders dan:
i)
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen;
ii)
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;
iii)
geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);
iv)
grondafhandelingsdiensten;
v)
exploitatie van luchthavens; of
b)
activiteiten uitgevoerd in het kader van de uitoefening van overheidsgezag.
3.
Wat de EU-partij betreft, zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot audiovisuele diensten. Wat Canada betreft, zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot de culturele sector.
4.
In het kader van dit hoofdstuk kunnen verzoeken door een investeerder uitsluitend worden ingediend overeenkomstig artikel 8.18 en in overeenstemming met de procedures als bedoeld in afdeling F. Verzoeken met betrekking tot een verplichting als bedoeld in afdeling B zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van afdeling F. Verzoeken in het kader van afdeling C met betrekking tot de vestiging of de verwerving van een onder de overeenkomst vallende investering zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van afdeling F. Afdeling D is uitsluitend van toepassing op een onder de overeenkomst vallende investering en op investeerders met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investering.
5.
Dit hoofdstuk laat de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst uit hoofde van de Luchtvervoersovereenkomst tussen Canada en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, gedaan te Brussel op 17 december 2009 en te Ottawa op 18 december 2009, onverlet.
ARTIKEL 8.3
Verhouding tot andere hoofdstukken
1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen voor zover deze maatregelen van toepassing zijn op de investeerders of hun investeringen die onder hoofdstuk dertien (Financiële diensten) vallen.
2.
De door een partij bij de overeenkomst aan een dienstverlener uit de andere partij bij de overeenkomst gestelde voorwaarde dat hij enkel tegen borgstelling of door het stellen van een andere vorm van financiële zekerheid een dienst op haar grondgebied kan verlenen, volstaat op zich niet om dit hoofdstuk toe te passen op de door de partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de verlening van die grensoverschrijdende dienst. Dit hoofdstuk is van toepassing op door de partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de borgstelling of de financiële zekerheid voor zover die borgstelling of die financiële zekerheid een onder de overeenkomst vallende investering is.
AFDELING B
Vestiging van investeringen
ARTIKEL 8.4
Markttoegang
1.
Een partij bij de overeenkomst stelt ten aanzien van de markttoegang in het kader van de vestiging van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst voor haar gehele grondgebied of voor het grondgebied van een nationale, provinciale, territoriale, regionale of lokale overheid geen maatregelen vast of handhaaft geen maatregelen die:
a)
beperkingen inhouden van:
i)
het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii)
de totale waarde van transacties of activa, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iii)
het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iv)
de deelneming van buitenlands kapitaal, uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen; of
v)
het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag zijn tewerkgesteld of dat een onderneming in dienst mag hebben, en dat nodig is voor en zich rechtstreeks bezighoudt met het uitvoeren van een economische activiteit, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
b)
voor het uitoefenen van een economische activiteit door een onderneming specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures vereisen dan wel deze juist beperkingen opleggen.
2.
Voor alle duidelijkheid: de volgende maatregelen zijn in overeenstemming met lid 1:
a)
maatregelen op het gebied van voorschriften met betrekking tot bestemmingsplannen en ruimtelijke ordening die gevolgen hebben voor de ontwikkeling of het gebruik van land, of andere maatregelen van dezelfde strekking;
b)
maatregelen volgens welke, met het oog op eerlijke mededinging, de eigendom van de infrastructuur moet worden gescheiden van de eigendom van de via die infrastructuur geleverde goederen of verleende diensten, bijvoorbeeld op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie;
c)
maatregelen die, met het oog op eerlijke mededinging, de concentratie van eigendom beperken;
d)
maatregelen die beogen het behoud en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu te verzekeren, met inbegrip van een beperking van de beschikbaarheid, het aantal en de reikwijdte van de verleende concessies alsmede de instelling van een moratorium of een verbod;
e)
maatregelen die het aantal verleende vergunningen wegens technische of fysieke beperkingen, bijvoorbeeld het telecommunicatiespectrum en de telecommunicatiefrequenties, aan banden leggen; of
f)
maatregelen volgens welke een bepaald percentage aandeelhouders, eigenaars, vennoten of bestuurders van een onderneming over bepaalde kwalificaties moet beschikken of een bepaald beroep moet uitoefenen, zoals dat van advocaat of accountant.
ARTIKEL 8.5
Prestatie-eisen
1.
Een partij bij de overeenkomst onthoudt zich ervan de volgende eisen te stellen of te handhaven, of een desbetreffende verbintenis of toezegging te doen naleven, in verband met de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie of het beheer van investeringen op haar grondgebied:
a)
er wordt een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten uitgevoerd;
b)
een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten betreft interne goederen of diensten;
c)
er worden op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten gekocht of gebruikt of die goederen of diensten krijgen de voorkeur, of er worden goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied gekocht;
d)
de omvang of de waarde van de invoer wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die investering;
e)
de verkoop van met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt aan banden gelegd door die verkoop te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan;
f)
er vindt overdracht plaats van technologie, productieprocedés of andere bedrijfsspecifieke knowhow aan natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied; of
g)
met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten worden vanaf het grondgebied van de partij bij de overeenkomst exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt geleverd.
2.
Een partij bij de overeenkomst stelt het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie of het beheer van investeringen op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:
a)
een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten betreft interne goederen of diensten;
b)
er worden op haar grondgebied geproduceerde goederen gekocht of gebruikt of die goederen krijgen de voorkeur, of er worden goederen bij producenten op haar grondgebied gekocht;
c)
de omvang of de waarde van de invoer wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die investering; of
d)
de verkoop van met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt aan banden gelegd door die verkoop te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan.
3.
Lid 2 belet een partij bij de overeenkomst niet om het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met een investering op haar grondgebied afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.
4.
Het bepaalde in lid 1, onder f), is niet van toepassing wanneer de eis wordt gesteld of de uitvoering van de desbetreffende verbintenis of toezegging wordt gelast door een gerecht, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit met het doel om een einde te maken aan een inbreuk op het mededingingsrecht.
5.
Het bepaalde in:
a)
lid 1, onder a), b) en c), en lid 2, onder a) en b), is niet van toepassing op de kwalificatievereisten waaraan een goed of een dienst moet voldoen om in aanmerking te komen voor programma's voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp;
b)
dit artikel is niet van toepassing op de opdrachten van een partij bij de overeenkomst voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder deze overeenkomst vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied);
6.
Voor alle duidelijkheid: het bepaalde in lid 2, onder a) en b), is niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende partij bij de overeenkomst met betrekking tot het volume van een goed dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.
7.
Dit artikel laat de door een partij bij de overeenkomst in het kader van de Wereldhandelsorganisatie aangegane verbintenissen onverlet.
AFDELING C
Niet-discriminerende behandeling
ARTIKEL 8.6
Nationale behandeling
1.
Elke partij bij de overeenkomst behandelt de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst en de onder de overeenkomst vallende investeringen met betrekking tot de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van hun investeringen op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun investeringen.
2.
De door een partij bij de overeenkomst overeenkomstig lid 1 toegekende behandeling houdt met betrekking tot een andere dan de federale overheid in Canada of ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie een behandeling in die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in vergelijkbare situaties door die overheid wordt toegekend aan de investeerders uit die partij bij de overeenkomst op haar grondgebied en aan de investeringen van die investeerders.
ARTIKEL 8.7
Meestbegunstigingsbehandeling
1.
Elke partij bij de overeenkomst behandelt de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst en de onder de overeenkomst vallende investeringen met betrekking tot de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van hun investeringen op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan de investeerders uit een derde land en hun investeringen.
2.
Voor alle duidelijkheid: de door een partij bij de overeenkomst overeenkomstig lid 1 toegekende behandeling houdt met betrekking tot een andere dan de federale overheid in Canada of ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie een behandeling in die in vergelijkbare situaties door die overheid wordt toegekend aan de investeerders uit een derde land op haar grondgebied en aan de investeringen van die investeerders.
3.
Lid 1 is niet van toepassing op behandelingen die worden toegekend door een partij bij de overeenkomst die in erkenning voorziet, onder meer door middel van regelingen of overeenkomsten met derde landen, waardoor de accreditatie van diensten in verband met beproeving en analyse, reparatie en onderhoud en de desbetreffende dienstverleners, alsmede de certificering van de kwalificaties van de betreffende geaccrediteerde dienstverleners, de door hen verrichte werkzaamheden en de met deze geaccrediteerde diensten bereikte resultaten worden erkend.
4.
Voor alle duidelijkheid: onder "behandeling" als bedoeld in de leden 1 en 2 vallen geen procedures voor de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten waarin andere internationale investeringsverdragen en andere handelsovereenkomsten voorzien. In andere internationale investeringsverdragen en andere handelsovereenkomsten geformuleerde materiële verplichtingen vormen als zodanig geen "behandeling" en kunnen dus geen schending van dit artikel opleveren wanneer een partij bij de overeenkomst geen maatregelen op grond van die verplichtingen heeft vastgesteld of gehandhaafd.
ARTIKEL 8.8
Hoger management en raden van bestuur
Een partij bij de overeenkomst mag een van haar ondernemingen, die tevens een onder de overeenkomst vallende investering is, niet verplichten natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit als lid van het hoger management of de raad van bestuur te benoemen.
AFDELING D
Investeringsbescherming
ARTIKEL 8.9
Investeringen en regelgevingsmaatregelen
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk herbevestigen de partijen bij de overeenkomst hun recht op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.
2.
Voor alle duidelijkheid: dat een partij bij de overeenkomst, onder meer door een wijziging van haar wetgeving, regelgeving vaststelt op een wijze die een negatieve uitwerking op een investering heeft of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerder, waaronder zijn winstverwachtingen, vormt op zich geen schending van een verplichting uit hoofde van deze afdeling.
3.
Voor alle duidelijkheid: het besluit van een partij bij de overeenkomst om een subsidie niet toe te kennen, te verlengen of te handhaven:
a)
wanneer een rechtens of bij overeenkomst vastgelegde specifieke verbintenis om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven ontbreekt; of
b)
wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met eventuele aan de toekenning, verlenging of handhaving van de subsidie verbonden voorwaarden,
vormt geen schending van de bepalingen van deze afdeling.
4.
Voor alle duidelijkheid: niets in deze afdeling mag zodanig worden uitgelegd dat een partij bij de overeenkomst wordt belet de toekenning van een subsidie te beëindigen of te verzoeken om terugbetaling daarvan, wanneer een dergelijke maatregel noodzakelijk is om te voldoen aan de tussen de partijen bij de overeenkomst geldende internationale verplichtingen of is gelast door een bevoegd gerecht, administratief gerecht of een andere bevoegde autoriteit, of dat die partij bij de overeenkomst verplicht is de investeerder daarvoor te compenseren.
ARTIKEL 8.10
Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen
1.
Elke partij bij de overeenkomst zorgt op haar grondgebied voor eerlijke en billijke behandeling alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen van de andere partij bij de overeenkomst en van de investeerders met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investeringen, in overeenstemming met de leden 2 tot en met 7.
2.
Een partij bij de overeenkomst handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wanneer het bij een maatregel of reeks maatregelen gaat om:
a)
rechtsweigering in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;
b)
wezenlijke schending van het recht op een eerlijke rechtsgang, ook van de transparantieverplichting, in gerechtelijke en administratieve procedures;
c)
kennelijke willekeur;
d)
gerichte discriminatie op kennelijk ongerechtvaardigde gronden zoals geslacht, ras of religieuze overtuiging;
e)
onjuiste behandeling van investeerders, waaronder druk, dwang en intimidatie; of
f)
schending van eventuele, door de partijen bij de overeenkomst overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde nieuwe elementen van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling.
3.
De partijen bij de overeenkomst evalueren regelmatig, of op verzoek van een partij bij de overeenkomst, de inhoud van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling. Het Comité voor diensten en investeringen, dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder b), kan in dit verband aanbevelingen opstellen en voor besluit voorleggen aan het Gemengd Comité voor de CETA.
4.
In verband met de toepassing van bovenbedoelde verplichting tot eerlijke en billijke behandeling kan het Gerecht er rekening mee houden of een partij bij de overeenkomst tegenover een investeerder, met het doel om hem tot een onder de overeenkomst vallende investering aan te zetten, een specifieke verklaring heeft afgelegd die een gewettigd vertrouwen heeft gewekt en op basis waarvan de investeerder heeft besloten de onder de overeenkomst vallende investering te verrichten of te handhaven, maar die de partij bij de overeenkomst nadien heeft geschonden.
5.
Voor alle duidelijkheid: "volledige bescherming en veiligheid" heeft betrekking op de verplichtingen van de partij bij de overeenkomst in verband met de fysieke veiligheid van de investeerders en de onder de overeenkomst vallende investeringen.
6.
Voor alle duidelijkheid: een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst of van een afzonderlijke internationale overeenkomst houdt geen schending van dit artikel in.
7.
Voor alle duidelijkheid: het feit dat een maatregel in strijd is met intern recht, houdt op zichzelf geen schending van dit artikel in. Om na te gaan of de maatregel een schending van dit artikel inhoudt, moet het Gerecht onderzoeken of een partij bij de overeenkomst heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen uit hoofde van lid 1.
ARTIKEL 8.11
Compensatie voor verliezen
Onverminderd artikel 8.15, lid 5, onder b), behandelt elke partij bij de overeenkomst de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst die met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investeringen verliezen lijden wegens een gewapend conflict, interne onlusten, een noodtoestand of een natuurramp op haar grondgebied, wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere vorm van vergelijk betreft niet minder gunstig dan de eigen investeerders of de investeerders uit een derde land, naargelang welke behandeling voor de betrokken investeerders gunstiger is.
ARTIKEL 8.12
Onteigening
1.
Een partij bij de overeenkomst mag rechtstreeks noch onrechtstreeks een onder de overeenkomst vallende investering nationaliseren of onteigenen door middel van maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening ("onteigening"), behalve wanneer de onteigening:
a)
geschiedt ten algemenen nutte;
b)
geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang;
c)
niet-discriminerend is; en
d)
geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadeloosstelling.
Voor alle duidelijkheid: dit lid moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage 8A.
2.
De hoogte van de in lid 1 bedoelde schadeloosstelling is gelijk aan de billijke marktwaarde die de investering vertegenwoordigde onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening of, als dit eerder is, het tijdstip waarop bekend werd dat onteigening zou volgen. De waarderingscriteria omvatten de goingconcernwaarde, de waarde van de activa, inclusief de aangegeven fiscale waarde van lichamelijke zaken, alsmede, in voorkomend geval, andere criteria voor de bepaling van de billijke marktwaarde.
3.
De schadeloosstelling omvat tevens rente over de periode te rekenen vanaf de onteigeningsdatum tot de betalingsdatum, berekend tegen een normaal commercieel tarief, en wordt, om voor de investeerder doeltreffend te zijn, onverwijld uitbetaald en onverwijld overdraagbaar gemaakt naar het door de investeerder aangewezen land, in de valuta van het land waarvan de investeerder onderdaan is of in om het even welke vrij converteerbare valuta die de investeerder aanvaardt.
4.
De betroffen investeerder heeft, krachtens het recht van de onteigenende partij bij de overeenkomst, recht op onverwijlde toetsing van zijn vordering en van de waardebepaling van zijn investering, overeenkomstig de in dit artikel neergelegde beginselen, door een rechterlijke instantie of andere onafhankelijke instantie van die partij bij de overeenkomst.
5.
Dit artikel is niet van toepassing op de afgifte van dwanglicenties die worden verleend in verband met intellectuele-eigendomsrechten, voor zover die afgifte in overeenstemming is met de TRIPs-Overeenkomst.
6.
Voor alle duidelijkheid: de intrekking, beperking of invoering van intellectuele-eigendomsrechten vormt geen onteigening, voor zover deze maatregelen in overeenstemming zijn met de TRIPs-Overeenkomst en met hoofdstuk twintig (Intellectuele eigendom). Bovendien kan uit de vaststelling dat deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met de TRIPs-Overeenkomst of met hoofdstuk twintig (Intellectuele eigendom), niet worden afgeleid dat er sprake is van onteigening.
ARTIKEL 8.13
Overmakingen
1.
Elke partij bij de overeenkomst staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot een onder de overeenkomst vallende investering zonder beperking of vertraging worden verricht in vrij converteerbare valuta en tegen de op de datum van overmaking geldende marktwisselkoers. Die overmakingen omvatten:
a)
kapitaalinbreng, zoals aanvangskapitaal en extra middelen voor het aanhouden, uitbreiden of verhogen van de investering;
b)
winsten, dividenden, rente, kapitaalwinsten, uitkeringen van royalty's, vergoedingen voor beheer en technische steun alsmede andere vergoedingen, of andere vormen van rendement of bedragen verkregen uit de onder de overeenkomst vallende investering;
c)
opbrengsten uit de verkoop of de liquidatie van de onder de overeenkomst vallende investering of een deel daarvan;
d)
betalingen in het kader van een contract gesloten door de investeerder of door de onder de overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen uit hoofde van een leningsovereenkomst;
e)
betalingen op grond van de artikelen 8.11 en 8.12;
f)
inkomsten en andere bezoldigingen van buitenlands personeel dat werkzaam is in verband met een investering; en
g)
betaling van schadevergoeding uit hoofde van een overeenkomstig afdeling F gedane uitspraak.
2.
Een partij bij de overeenkomst mag haar investeerders niet verplichten tot overmaking van de inkomsten, verdiensten, winsten of andere bedragen die zijn verkregen uit of zijn toe te schrijven aan investeringen op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst, noch haar investeerders die zulks verzuimen, bestraffen.
3.
Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat een partij bij de overeenkomst wordt belet op billijke en niet-discriminerende wijze, zonder dat dit een verkapte beperking van overmakingen zou vormen, toepassing te geven aan haar wettelijke regeling betreffende:
a)
faillissement, insolventie of crediteurenbescherming;
b)
de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten;
c)
strafbare feiten;
d)
de financiële verslaglegging of registratie van overmakingen, indien nodig ter ondersteuning van de met de rechtshandhaving of financiële regelgeving belaste instanties; en
e)
de naleving van uitspraken van rechterlijke of soortgelijke instanties.
ARTIKEL 8.14
Subrogatie
Indien een partij bij de overeenkomst of een instantie van een partij bij de overeenkomst een betaling verricht uit hoofde van een schadevergoeding, een borgstelling of een verzekeringsovereenkomst waartoe zij zich heeft verplicht of die zij is aangegaan met betrekking tot een door een van haar investeerders op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst verrichte investering, erkent de andere partij bij de overeenkomst dat die partij bij de overeenkomst of haar instantie ten aanzien van de investering onder alle omstandigheden dezelfde rechten als de investeerder heeft. Deze rechten mogen door de partij bij de overeenkomst of een instantie van de partij bij de overeenkomst dan wel, met toestemming van de partij bij de overeenkomst of een instantie van de partij bij de overeenkomst, door de investeerder geldend worden gemaakt.
AFDELING E
Voorbehouden en excepties
ARTIKEL 8.15
Voorbehouden en excepties
1.
De artikelen 8.4 tot en met 8.8 zijn niet van toepassing op:
a)
bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij bij de overeenkomst worden gehandhaafd op het niveau van:
i)
de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii)
een nationale overheid, als opgenomen door die partij bij de overeenkomst in haar lijst in bijlage I;
iii)
een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij bij de overeenkomst in haar lijst in bijlage I; of
iv)
een lokale overheid;
b)
de handhaving of onmiddellijke verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c)
een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 8.4 tot en met 8.8.
2.
De artikelen 8.4 tot en met 8.8 zijn niet van toepassing op maatregelen die een partij bij de overeenkomst vaststelt of handhaaft met betrekking tot een sector, subsector of activiteit als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
3.
Onverminderd de artikelen 8.10 en 8.12 stelt een partij bij de overeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst geen maatregelen of reeks maatregelen vast die vallen onder haar lijst in bijlage II en die investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst al dan niet rechtstreeks op grond van nationaliteit verplichten investeringen die bestaan op het tijdstip waarop de maatregelen of reeks maatregelen werking krijgen, te verkopen of anderszins te vervreemden.
4.
Met betrekking tot de intellectuele-eigendomsrechten mag een partij bij de overeenkomst afwijken van artikel 8.5, lid 1, onder f), en van de artikelen 8.6 en 8.7, indien dit is toegestaan op grond van de TRIPs-Overeenkomst, met inbegrip van eventuele wijzigingen van de TRIPS-Overeenkomst die voor beide partijen bij de overeenkomst gelden, en de ontheffingen betreffende de TRIPs-Overeenkomst die zijn verleend op grond van artikel IX van de WTO-Overeenkomst.
5.
De artikelen 8.4, 8.6, 8.7 en 8.8 zijn niet van toepassing op:
a)
opdrachten van een partij bij de overeenkomst voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder deze overeenkomst vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied); of
b)
door een partij bij de overeenkomst verstrekte subsidies of overheidssteun in verband met de handel in diensten.
ARTIKEL 8.16
Weigering van toekenning van voordelen
Een partij bij de overeenkomst kan weigeren de voordelen van dit hoofdstuk toe te kennen aan een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst die een onderneming uit deze partij bij de overeenkomst is en aan de investeringen van die investeerder indien:
a)
een investeerder uit een derde land eigenaar is van of zeggenschap heeft over de onderneming; en
b)
de weigerende partij bij de overeenkomst maatregelen vaststelt of handhaaft met betrekking tot het derde land:
i)
die betrekking hebben op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid; en
ii)
die transacties met de onderneming verbieden of die zouden worden overtreden of omzeild indien de voordelen van dit hoofdstuk zouden worden verleend aan de onderneming of aan de investeringen ervan.
ARTIKEL 8.17
Formele voorwaarden
Onverminderd de artikelen 8.6 en 8.7 kan een partij bij de overeenkomst van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst of van zijn onder de overeenkomst vallende investering verlangen dat periodiek, en uitsluitend voor informatieve of statistische doeleinden, inlichtingen over die investering worden verstrekt, mits zulks redelijk en niet buitensporig belastend is. De partij bij de overeenkomst beschermt vertrouwelijke of beschermde inlichtingen tegen enigerlei openbaarmaking die de concurrentiepositie van de investeerder of de onder de overeenkomst vallende investering zou aantasten. Dit artikel belet een partij bij de overeenkomst niet om anderszins inlichtingen in verband met het op billijke wijze en te goeder trouw toepassen van haar wettelijke regeling te verkrijgen of openbaar te maken.
AFDELING F
Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten
ARTIKEL 8.18
Toepassingsgebied
1.
Onverminderd de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst uit hoofde van hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) kan een investeerder uit een partij bij de overeenkomst bij het overeenkomstig deze afdeling ingestelde Gerecht een verzoek indienen op grond dat de andere partij bij de overeenkomst een verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens:
a)
afdeling C, met betrekking tot de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van zijn onder de overeenkomst vallende investering, of
b)
afdeling D,
wanneer de investeerder stelt verlies of schade te hebben geleden als gevolg van de vermeende niet-nakoming.
2.
Verzoeken uit hoofde van lid 1, onder a), met betrekking tot de uitbreiding van een onder de overeenkomst vallende investering kunnen alleen worden ingediend voor zover de maatregel betrekking heeft op de bestaande zakelijke activiteiten van een onder de overeenkomst vallende investering en de investeerder als gevolg daarvan verlies of schade met betrekking tot de onder de overeenkomst vallende investering heeft geleden.
3.
Voor alle duidelijkheid: een investeerder kan geen verzoek uit hoofde van deze afdeling indienen wanneer de investering is verricht door middel van bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.
4.
Een verzoek met betrekking tot de herstructurering van door een partij bij de overeenkomst uitgegeven schulden kan alleen in het kader van deze afdeling overeenkomstig bijlage 8-B worden ingediend.
5.
Het overeenkomstig deze afdeling ingesteld Gerecht doet geen uitspraak op verzoeken die buiten het toepassingsgebied van dit artikel vallen.
ARTIKEL 8.19
Overleg
1.
Alle geschillen dienen voor zover mogelijk in der minne te worden geschikt. Een minnelijke schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook nadat een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 is ingediend. Tenzij de partijen bij het geschil een langere periode overeenkomen, vindt het overleg plaats binnen zestig dagen na de indiening van het verzoek om overleg overeenkomstig lid 4.
2.
Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt het overleg gehouden:
a)
te Ottawa, indien het bij de aangevochten maatregelen om maatregelen van Canada gaat;
b)
te Brussel, indien de aangevochten maatregelen een maatregel van de Europese Unie omvatten; of
c)
in de hoofdstad van de betrokken lidstaat van de Europese Unie, indien het bij de aangevochten maatregelen uitsluitend om maatregelen van die lidstaat gaat.
3.
De partijen bij het geschil kunnen in voorkomend geval overleg plegen per videoconferentie of met gebruikmaking van andere hulpmiddelen, zoals in het geval van een investeerder die een kleine of middelgrote onderneming is.
4.
De investeerder dient bij de andere partij bij de overeenkomst een verzoek om overleg in, met vermelding van:
a)
de naam en het adres van de investeerder en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;
b)
indien er sprake is van meer dan één investeerder, de naam en het adres van elke investeerder, alsmede, indien er sprake is van meer dan één plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van elke plaatselijk gevestigde onderneming;
c)
de bepalingen van deze overeenkomst die zouden zijn geschonden;
d)
de wettelijke en feitelijke basis van het verzoek, met inbegrip van de maatregelen in kwestie; en
e)
de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding.
Het verzoek om overleg moet vergezeld gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat de investeerder een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst is en dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investering, alsook, in voorkomend geval, dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over de plaatselijk gevestigde onderneming namens welke het verzoek wordt ingediend.
5.
Aan de in lid 4 bedoelde vereisten voor het verzoek om overleg moet op zodanig specifieke wijze worden voldaan dat de verweerder in staat is op doeltreffende wijze overleg te plegen en zijn verweer voor te bereiden.
6.
Een verzoek om overleg moet worden ingediend binnen:
a)
drie jaar na de datum waarop de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de vermeende schending alsmede van het feit dat de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming daardoor verlies of schade heeft geleden; of
b)
twee jaar nadat een investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming de naar het recht van een partij bij de overeenkomst bij een rechterlijke instantie ingestelde vorderingen intrekt of de aldaar ingeleide procedure beëindigt, of nadat die procedure op andere wijze is beëindigd, en hoe dan ook ten laatste tien jaar na de datum waarop de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de vermeende schending alsmede van het feit dat de investeerder daardoor verlies of schade heeft geleden.
7.
Een verzoek om overleg betreffende een vermeende schending door de Europese Unie of door een lidstaat van de Europese Unie moet aan de Europese Unie worden gericht.
8.
Indien de investeerder binnen achttien maanden na de indiening van het verzoek om overleg geen verzoek overeenkomstig artikel 8.23 heeft ingediend, wordt hij geacht zijn verzoek om overleg en, indien van toepassing, zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder te hebben ingetrokken, en kan hij uit hoofde van deze afdeling geen verzoek met betrekking tot dezelfde maatregelen indienen. De partijen bij het geschil kunnen overeenkomen deze termijn te verlengen.
ARTIKEL 8.20
Bemiddeling
1.
De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen.
2.
Het beroep op bemiddeling laat de rechtspositie of de rechten van de partijen bij het geschil uit hoofde van dit hoofdstuk onverlet, en op het beroep op bemiddeling zijn de door de partijen bij het geschil overeengekomen regels van toepassing, met inbegrip van, indien beschikbaar, de door het Comité voor diensten en investeringen overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder c), vastgestelde regels voor bemiddeling.
3.
De bemiddelaar wordt aangewezen met instemming van de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil kunnen eveneens de secretaris-generaal van het Icsid verzoeken de bemiddelaar aan te wijzen.
4.
De partijen bij het geschil streven ernaar binnen zestig dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar tot een oplossing van het geschil te komen.
5.
Wanneer de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen, is artikel 8.19, leden 6 en 8, niet van toepassing vanaf de datum waarop de partijen bij het geschil zijn overeengekomen een beroep op bemiddeling te doen tot de datum waarop een van de partijen bij het geschil beslist de bemiddeling te beëindigen. De beslissing van een partij bij het geschil om de bemiddeling te beëindigen, wordt de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil via brief toegezonden.
ARTIKEL 8.21
Bepaling van verweerder bij geschillen
met Europese Unie of haar lidstaten
1.
Indien het geschil niet binnen negentig dagen na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht, het verzoek betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de Europese Unie of door een lidstaat van de Europese Unie en de investeerder voornemens is een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 in te dienen, zendt de investeerder aan de Europese Unie een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder.
2.
In de in lid 1 bedoelde mededeling wordt aangegeven ten aanzien van welke maatregelen de investeerder voornemens is een verzoek in te dienen.
3.
De Europese Unie stelt, na de verweerder te hebben bepaald, de investeerder ervan in kennis of de Europese Unie dan wel een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is.
4.
Indien de investeerder niet van de bepaling van de verweerder in kennis is gesteld binnen vijftig dagen na toezending van zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, en:
a)
het bij de in de mededeling aangegeven maatregelen uitsluitend om maatregelen van een lidstaat van de Europese Unie gaat, dan is deze lidstaat de verweerder;
b)
de in de mededeling aangegeven maatregelen maatregelen van de Europese Unie omvatten, dan is de Europese Unie de verweerder.
5.
De investeerder kan op basis van de bepaling van de verweerder overeenkomstig lid 3 of, indien de bepaling van de verweerder niet aan de investeerder is meegedeeld, met toepassing van lid 4 een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 indienen.
6.
Indien ingevolge lid 3 of lid 4 de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is, kan noch de Europese Unie noch de lidstaat van de Europese Unie stellen dat het verzoek niet-ontvankelijk is of dat het Gerecht onbevoegd is, of anderszins bezwaar maken tegen het verzoek of de uitspraak op grond dat verweerder niet op de juiste wijze is bepaald overeenkomstig lid 3 of is vastgesteld overeenkomstig lid 4.
7.
Het Gerecht is gebonden aan de bepaling van de verweerder overeenkomstig lid 3 of, indien de bepaling van de verweerder niet aan de investeerder is meegedeeld, de toepassing van lid 4.
ARTIKEL 8.22
Procedurele en andere vereisten voor indiening van verzoek bij Gerecht
1.
Een investeerder kan uitsluitend een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 indienen indien:
a)
hij bij de indiening van het verzoek tegenover de verweerder verklaart ermee in te stemmen dat het geschil door het Gerecht wordt beslecht overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures;
b)
hij ten minste honderdtachtig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van het verzoek om overleg en, in voorkomend geval, ten minste negentig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder laat verstrijken;
c)
hij voldoet aan de vereisten van de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder;
d)
hij voldoet aan de vereisten met betrekking tot het verzoek om overleg;
e)
hij in zijn verzoek geen maatregelen vermeldt die niet in zijn verzoek om overleg zijn vermeld;
f)
hij afstand van instantie doet in het kader van naar intern of internationaal recht voor een rechterlijke instantie aanhangige procedures met betrekking tot een maatregel waarvan wordt gesteld dat die een in zijn verzoek bedoelde schending vormt; en
g)
hij afstand doet van zijn recht om naar intern of internationaal recht bij een rechterlijke instantie een vordering in te stellen of een procedure aanhangig te maken met betrekking tot een maatregel waarvan wordt gesteld dat die een in zijn verzoek bedoelde schending vormt.
2.
Indien het overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoek betrekking heeft op verlies of schade voor een plaatselijk gevestigde onderneming of voor een belang in een plaatselijk gevestigde onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van de investeerder, zijn de vereisten bedoeld in lid 1, onder f) en g), zowel op de investeerder als op de plaatselijk gevestigde onderneming van toepassing.
3.
De vereisten bedoeld in lid 1, onder f) en g), en lid 2 zijn niet van toepassing op een plaatselijk gevestigde onderneming wanneer de verweerder of de gaststaat van de investeerder de investeerder de zeggenschap over de plaatselijk gevestigde onderneming heeft ontnomen of anderszins heeft belet dat de plaatselijk gevestigde onderneming aan deze vereisten voldoet.
4.
Op verzoek van de verweerder verklaart het Gerecht zich onbevoegd wanneer de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming niet voldoet aan een van de vereisten bedoeld in de leden 1 en 2.
5.
De afstand van het recht ingevolge lid 1, onder g), of, naargelang het geval, lid 2 houdt op van toepassing te zijn:
a)
wanneer het Gerecht het verzoek afwijst op grond dat niet is voldaan aan de vereisten bedoeld in de leden 1 of 2, dan wel op enige andere procedurele of bevoegdheidsgronden;
b)
wanneer het Gerecht het verzoek afwijst op grond van de artikelen 8.32 of 8.33; of
c)
wanneer de investeerder zijn verzoek in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van artikel 8.23, lid 2, binnen twaalf maanden na de samenstelling van de formatie van het Gerecht intrekt.
ARTIKEL 8.23
Indiening van verzoek bij Gerecht
1.
Als een geschil niet door middel van overleg is opgelost, kan uit hoofde van deze afdeling een verzoek worden ingediend door:
a)
een investeerder uit een partij bij de overeenkomst namens zichzelf; of
b)
een investeerder uit een partij bij de overeenkomst namens een plaatselijk gevestigde onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn eigendom is of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zijn zeggenschap staat.
2.
Een verzoek kan worden ingediend op grond van de volgende voorschriften:
a)
het Icsid-Verdrag en het reglement van orde voor arbitrage;
b)
de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wanneer de voorwaarden voor een procedure overeenkomstig het bepaalde onder a) niet van toepassing zijn;
c)
de Uncitral-arbitragevoorschriften; of
d)
alle andere voorschriften waarover de partijen bij het geschil overeenstemming bereiken.
3.
Indien de investeerder op grond van lid 2, onder d), voorschriften voorstelt, antwoordt de verweerder binnen twintig dagen na de datum van ontvangst ervan op het voorstel van de investeerder. Indien de partijen bij het geschil binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van het desbetreffende voorstel geen overeenstemming over dergelijke voorschriften bereiken, kan de investeerder een verzoek indienen ingevolge de voorschriften bedoeld in lid 2, onder a), b) of c).
4.
Voor alle duidelijkheid: een overeenkomstig lid 1, onder b), ingediend verzoek moet voldoen aan de voorschriften van artikel 25, lid 1, van het Icsid-Verdrag.
5.
Bij de indiening van het verzoek kan de investeerder voorstellen dat één lid van het Gerecht de zaak behandelt. De verweerder neemt dit voorstel in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de investeerder een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is.
6.
De op grond van lid 2 toepasselijke voorschriften zijn die welke gelden op de datum waarop het verzoek of de verzoeken overeenkomstig deze afdeling bij het Gerecht wordt of worden ingediend, met inachtneming van de specifieke voorschriften in deze afdeling en aangevuld door de overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder b), vastgestelde voorschriften.
7.
Een verzoek met het oog op geschillenbeslechting in het kader van deze afdeling wordt ingediend wanneer:
a)
de secretarisgeneraal van het Icsid het rekest krachtens artikel 36, lid 1, van het Icsid-Verdrag ontvangt;
b)
het secretariaat van het Icsid het rekest krachtens artikel 2 van bijlage C bij de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden ontvangt;
c)
de verweerder het bericht krachtens artikel 3 van de Uncitral-arbitragevoorschriften ontvangt; of
d)
de verweerder overeenkomstig de voorschriften waarover ingevolge lid 2, onder d), overeenstemming is bereikt, het rekest of het bericht waarmee de procedure wordt ingeleid, ontvangt.
8.
Een partij bij de overeenkomst stelt de andere partij bij de overeenkomst in kennis van de plaats van verstrekking van de berichten en andere documenten door de investeerders uit hoofde van deze afdeling. Elke partij ziet erop toe dat deze informatie openbaar wordt gemaakt.
ARTIKEL 8.24
Procedure in kader van andere internationale overeenkomst
Wanneer op grond van deze afdeling en een andere internationale overeenkomst een verzoek wordt ingediend en:
a)
er mogelijk sprake is van overlappende schadeloosstelling; of
b)
het andere internationale verzoek aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor de afhandeling van het op grond van deze afdeling ingediende verzoek,
schorst het Gerecht, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, zo spoedig mogelijk de bij het Gerecht aanhangige procedure of ziet het er anderszins op toe dat in zijn beslissing, bevel of uitspraak rekening wordt gehouden met de op grond van een andere internationale overeenkomst ingeleide procedure.
ARTIKEL 8.25
Instemming met geschillenbeslechting door Gerecht
1.
De verweerder stemt ermee in dat het geschil door het Gerecht wordt beslecht overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures.
2.
De instemming krachtens lid 1 en de indiening van een verzoek bij het Gerecht overeenkomstig deze afdeling moeten voldoen aan de voorschriften van:
a)
artikel 25 van het Icsid-Verdrag en hoofdstuk II van bijlage C bij de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wat betreft de schriftelijke instemming van de partijen bij het geschil; en
b)
artikel II van het Verdrag van New York, wat betreft een schriftelijke overeenkomst.
ARTIKEL 8.26
Financiering door derden
1.
In geval van financiering door derden deelt de partij bij het geschil die de financiering ontvangt, aan de andere partij bij het geschil en het Gerecht de naam en het adres van de derde financier mee.
2.
De naam en het adres van de derde financier worden meegedeeld ten tijde van de indiening van een verzoek of, wanneer de financieringsovereenkomst wordt gesloten of de donatie of de financiële steun wordt verstrekt na de indiening van een verzoek, onverwijld na de sluiting van de overeenkomst of de verstrekking van de donatie of de financiële steun.
ARTIKEL 8.27
Instelling van Gerecht
1.
Het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht doet uitspraak op overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoeken.
2.
Het Gemengd Comité voor de CETA wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst vijftien leden van het Gerecht aan. Vijf leden van het Gerecht zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, vijf zijn onderdaan van Canada
en vijf zijn onderdaan van derde landen.
3.
Het Gemengd Comité voor de CETA kan besluiten het aantal leden van het Gerecht met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in lid 2.
4.
De leden van het Gerecht voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen rechterlijke ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.
5.
De overeenkomstig deze afdeling aangewezen leden van het Gerecht worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar, die éénmaal kan worden verlengd. De ambtstermijn van zeven van de vijftien leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel zes jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een lid dat wordt aangewezen ter vervanging van een lid van het Gerecht wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. In beginsel kan een lid van het Gerecht dat op het tijdstip waarop zijn of haar ambtstermijn eindigt, zitting heeft in een formatie van het Gerecht, aanblijven als lid van die formatie totdat definitief uitspraak is gedaan.
6.
Het Gerecht behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden van het Gerecht, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één onderdaan van Canada en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door het lid van het Gerecht dat onderdaan van een derde land is.
7.
Binnen negentig dagen na de indiening van een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 wijst de president van het Gerecht beurtelings de leden van het Gerecht aan die deel uitmaken van de formatie van het Gerecht die de zaak behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van de formaties willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden van het Gerecht gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.
8.
De president en de vicepresident van het Gerecht zijn verantwoordelijk voor organisatorische aangelegenheden, en worden door middel van loting voor twee jaar aangewezen uit de leden van het Gerecht die onderdaan van derde landen zijn. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de voorzitter van het Gemengd Comité voor de CETA. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.
9.
Onverminderd lid 6 kunnen de partijen bij het geschil overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht dat willekeurig wordt aangewezen uit de onderdanen van derde landen. De verweerder neemt een verzoek van de eiser om behandeling van de zaak door één lid van het Gerecht in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de eiser een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is. Een dergelijk verzoek wordt ingediend vóór de samenstelling van de formatie van het Gerecht.
10.
Het Gerecht kan zijn eigen werkmethoden vaststellen.
11.
De leden van het Gerecht zorgen ervoor dat zij beschikbaar zijn en in staat zijn om de in deze afdeling beschreven taken uit te voeren.
12.
Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden van het Gerecht een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld door het Gemengd Comité voor de CETA.
13.
Het in lid 12 bedoelde voorschot wordt door beide partijen bij de overeenkomst voor gelijke delen gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één van de partijen bij de overeenkomst het voorschot niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen het voorschot te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.
14.
Tenzij het Gemengd Comité voor de CETA een besluit neemt op grond van lid 15, worden de honoraria en kostenvergoedingen van de leden van het Gerecht die zitting hebben in een formatie die een zaak behandelt, anders dan de in lid 12 bedoelde voorschotten, vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het administratief en financieel reglement van het Icsid-Verdrag zoals dit geldt op de datum van indiening van het verzoek en door het Gerecht overeenkomstig artikel 8.39, lid 5, verdeeld over de partijen bij het geschil.
15.
Het Gemengd Comité voor de CETA kan bij besluit van de voorschotten en andere honoraria en kostenvergoedingen een reguliere bezoldiging maken, alsmede de modaliteiten en voorwaarden ter zake vaststellen.
16.
Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor het Gerecht en verleent het passende ondersteuning.
17.
Wanneer het Gemengd Comité voor de CETA binnen negentig dagen na de datum waarop een verzoek met het oog op geschillenbeslechting is ingediend, geen leden van het Gerecht overeenkomstig lid 2 heeft aangewezen, wijst de secretaris-generaal van het Icsid, op verzoek van een van de partijen bij het geschil, een uit drie leden van het Gerecht bestaande formatie aan, tenzij de partijen bij het geschil zijn overeengekomen dat de zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht. De secretaris-generaal van het Icsid wijst de leden van die formatie aan door middel van willekeurige selectie uit de voorgedragen kandidaten. De secretaris-generaal van het Icsid mag als voorzitter geen onderdaan van Canada of van een lidstaat van de Europese Unie aanwijzen, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.
ARTIKEL 8.28
Beroepsinstantie
1.
Er wordt een Beroepsinstantie ingesteld, die is belast met de toetsing van de uit hoofde van deze afdeling gedane uitspraken.
2.
De Beroepsinstantie kan een uitspraak van het Gerecht bevestigen, wijzigen of vernietigen:
a)
op grond van onjuiste toepassing of uitlegging van het toepasselijke recht;
b)
op grond van kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, met inbegrip van kennelijk onjuiste beoordeling van de desbetreffende interne wetgeving;
c)
om de redenen vermeld in artikel 52, lid 1, onder a) tot en met e), van het Icsid-Verdrag, voor zover zij niet onder de punten a) en b) vallen.
3.
De leden van de Beroepsinstantie worden aangewezen bij besluit van het Gemengd Comité voor de CETA, dat tegelijk met het in lid 7 bedoelde besluit wordt genomen.
4.
De leden van de Beroepsinstantie voldoen aan de eisen bedoeld in artikel 8.27, lid 4, en handelen in overeenstemming met artikel 8.30.
5.
De formatie van de Beroepsinstantie die het beroep behandelt, bestaat uit drie leden van de Beroepsinstantie die willekeurig worden aangewezen.
6.
De artikelen 8.36 en 8.38 zijn van toepassing op de procedure voor de Beroepsinstantie.
7.
Het Gemengd Comité voor de CETA neemt onverwijld een besluit inzake de volgende administratieve en organisatorische aangelegenheden met betrekking tot de werking van de Beroepsinstantie:
a)
de administratieve ondersteuning;
b)
de inleiding en het verloop van beroepsprocedures alsmede, waar nodig, de verwijzing van een zaak naar het Gerecht met het oog op aanpassing van de uitspraak;
c)
de voorziening in vacatures bij de Beroepsinstantie en bij de formatie van de Beroepsinstantie die een zaak behandelt;
d)
de bezoldiging van de leden van de Beroepsinstantie;
e)
de voorschriften inzake de kosten van beroepsprocedures;
f)
het aantal leden van de Beroepsinstantie; en
g)
alle andere aspecten die het noodzakelijk acht voor de doeltreffende werking van de Beroepsinstantie.
8.
Het Comité voor diensten en investeringen evalueert op gezette tijden de werking van de Beroepsinstantie en kan aanbevelingen doen aan het Gemengd Comité voor de CETA. Het Gemengd Comité voor de CETA kan, indien nodig, het in lid 7 bedoelde besluit herzien.
9.
Na de vaststelling van het in lid 7 bedoelde besluit:
a)
kan een partij bij het geschil binnen negentig dagen na de bekendmaking van een overeenkomstig deze afdeling gedane uitspraak daartegen beroep instellen bij de Beroepsinstantie;
b)
mag een partij bij het geschil met betrekking tot een uitspraak uit hoofde van deze afdeling niet om toetsing, vernietiging, nietigverklaring, herziening of inleiding van een andere soortgelijke procedure verzoeken;
c)
kan een op grond van artikel 8.39 gedane uitspraak niet als definitief worden beschouwd en kan geen vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging van een uitspraak worden ingesteld zolang:
i)
niet een periode van negentig dagen is verstreken na de bekendmaking van de uitspraak van het Gerecht, zonder dat beroep is ingesteld;
ii)
een ingesteld beroep niet is verworpen of ingetrokken; of
iii)
niet een periode van negentig dagen is verstreken na de uitspraak van de Beroepsinstantie, zonder dat de zaak naar het Gerecht is verwezen;
d)
wordt een definitieve uitspraak van de Beroepsinstantie beschouwd als een definitieve uitspraak voor de toepassing van artikel 8.41; en
e)
is artikel 8.41, lid 3, niet van toepassing.
ARTIKEL 8.29
Oprichting van multilateraal investeringsgerecht en instelling van multilaterale beroepsmogelijkheid
De partijen bij de overeenkomst streven samen met andere handelspartners naar de oprichting van een multilateraal investeringsgerecht en de instelling van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van investeringsgeschillen. Bij de instelling van een dergelijke multilaterale beroepsmogelijkheid neemt het Gemengd Comité voor de CETA een besluit waarin wordt bepaald dat investeringsgeschillen in het kader van deze afdeling zullen worden beslecht met toepassing van de multilaterale beroepsmogelijkheid, en voorziet het in passende overgangsregelingen.
ARTIKEL 8.30
Gedragscode
1.
De leden van het Gerecht zijn onafhankelijk. Zij zijn niet verbonden aan enige overheid
. Zij nemen geen instructies van enige organisatie of enige overheid aan met betrekking tot het voorwerp van het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling van geschillen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot een belangenconflict zouden kunnen leiden. Zij moeten voldoen aan de richtsnoeren van de International Bar Association inzake belangenconflicten in internationale arbitrage en aan alle krachtens artikel 8.44, lid 2, vastgestelde aanvullende voorschriften. Daarnaast treden zij na hun aanwijzing niet op als raadsman of als door een partij bij het geschil aangewezen deskundige of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsgeschillen uit hoofde van deze overeenkomst of enige andere internationale overeenkomst.
2.
Wanneer een partij bij het geschil van mening is dat een lid van het Gerecht in een belangenconflict verkeert, kan zij de president van het Internationaal Gerechtshof verzoeken een besluit te nemen over de wraking van dat lid. Het bericht van wraking wordt naar de president van het Internationaal Gerechtshof verzonden binnen vijftien dagen na de datum waarop de samenstelling van de formatie van het Gerecht is meegedeeld aan de partij bij het geschil, dan wel binnen vijftien dagen na de datum waarop de partij bij het geschil kennis heeft gekregen van de relevante feiten, indien die redelijkerwijs niet bekend konden zijn geweest op het tijdstip van de samenstelling van de formatie. In het bericht van wraking worden de gronden voor wraking vermeld.
3.
Indien het gewraakte lid van het Gerecht er binnen vijftien dagen na de datum van het bericht van wraking voor kiest zijn functie in de formatie van het Gerecht niet neer te leggen, kan de president van het Internationaal Gerechtshof, na de opmerkingen en stukken van de partijen bij het geschil te hebben ontvangen en na het lid van het Gerecht in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen, een besluit over de wraking nemen. De president van het Internationaal Gerechtshof streeft ernaar binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het bericht van wraking een besluit te nemen en de partijen bij het geschil en de andere leden van de formatie daarvan in kennis te stellen. Er wordt onverwijld voorzien in een vacature wanneer het mandaat van een lid van het Gerecht vervallen wordt verklaard of een lid van het Gerecht zijn functie neerlegt.
4.
De partijen bij de overeenkomst kunnen op grond van een met redenen omklede aanbeveling van de president van het Gerecht of op gezamenlijk initiatief, bij besluit van het Gemengd Comité voor de CETA, een lid van het Gerecht van zijn mandaat ontheffen wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met de in lid 1 bedoelde verplichtingen en onverenigbaar is met de voortzetting van het mandaat van lid van het Gerecht.
ARTIKEL 8.31
Toepasselijk recht en uitlegging
1.
Het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht doet uitspraak met toepassing van deze overeenkomst zoals uitgelegd overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en andere regels en beginselen van internationaal recht die in de betrekkingen tussen de partijen bij de overeenkomst van toepassing zijn.
2.
Het Gerecht is niet bevoegd de wettigheid van een maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending van deze overeenkomst vormt, te toetsen aan de interne wetgeving van een partij bij de overeenkomst. Voor alle duidelijkheid: bij de beoordeling of een maatregel in overeenstemming met deze overeenkomst is, kan het Gerecht in voorkomend geval de interne wetgeving van een partij bij de overeenkomst als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Daarbij volgt het Gerecht de heersende uitlegging van de interne wetgeving door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die partij bij de overeenkomst, en de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die partij bij de overeenkomst zijn niet gebonden aan de uitlegging die het Gerecht aan de interne wetgeving geeft.
3.
Wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, kan het Comité voor diensten en investeringen overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder a), het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven. Een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging is bindend voor het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht. Het Gemengd Comité voor de CETA kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.
ARTIKEL 8.32
Kennelijk oneigenlijke verzoeken
1.
De verweerder kan, uiterlijk dertig dagen na de samenstelling van de formatie van het Gerecht en in elk geval vóór de eerste zitting daarvan, de exceptie opwerpen dat een verzoek kennelijk oneigenlijk is.
2.
Een exceptie in de zin van lid 1 kan niet worden opgeworpen wanneer de verweerder een exceptie overeenkomstig artikel 8.33 heeft opgeworpen.
3.
De verweerder geeft de gronden voor de exceptie zo nauwkeurig mogelijk aan.
4.
Na ontvangst van een exceptie overeenkomstig dit artikel schorst het Gerecht de procedure ten gronde en stelt het een tijdschema voor het onderzoek van die exceptie op dat is afgestemd op het tijdschema dat het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld.
5.
Nadat het Gerecht de partijen bij het geschil in de gelegenheid heeft gesteld om hun opmerkingen te maken, neemt het op zijn eerste zitting of onverwijld daarna een besluit over of doet het uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen. Daarbij worden de vermeende feiten geacht juist te zijn.
6.
Dit artikel laat de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, alsook het recht van de verweerder om tijdens de procedure aan te voeren dat een verzoek oneigenlijk is, onverlet.
ARTIKEL 8.33
Rechtens ongegronde verzoeken
1.
Onverminderd de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken en onverminderd het recht van de verweerder om op een gepast tijdstip excepties op te werpen, onderzoekt het Gerecht vóór de behandeling ten principale en doet het vóór de behandeling ten principale uitspraak op elke door de verweerder opgeworpen exceptie dat ten aanzien van een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, of onderdeel daarvan, rechtens geen voor de eiser gunstige uitspraak kan worden gedaan krachtens deze afdeling, ook indien de vermeende feiten geacht worden juist te zijn.
2.
Een exceptie in de zin van lid 1 wordt uiterlijk op de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn contramemorie moet indienen, bij het Gerecht opgeworpen.
3.
Wanneer een exceptie overeenkomstig artikel 8.32 is opgeworpen, kan het Gerecht, rekening houdend met de omstandigheden in verband met die exceptie, volgens de in dit artikel vastgelegde procedures weigeren een overeenkomstig lid 1 opgeworpen exceptie te onderzoeken.
4.
Na ontvangst van een exceptie in de zin van lid 1 en, in voorkomend geval, nadat het een besluit overeenkomstig lid 3 heeft genomen, schorst het Gerecht de procedure ten gronde, stelt het een tijdschema voor het onderzoek van de exceptie op dat is afgestemd op de tijdschema's die het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld, en neemt het een besluit over of doet het uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen.
ARTIKEL 8.34
Voorlopige beschermingsmaatregelen
Het Gerecht kan voorlopige beschermingsmaatregelen gelasten met het doel de rechten van een partij bij het geschil te beschermen of de volledige uitoefening van zijn eigen bevoegdheid te verzekeren, met inbegrip van een bevel tot bescherming van bewijsmateriaal dat zich in het bezit of in de macht van een partij bij het geschil bevindt of tot bescherming van zijn eigen bevoegdheid. Het Gerecht kan noch een bevel tot beslaglegging uitvaardigen noch de toepassing verbieden van de maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending als bedoeld in artikel 8.23 vormt. Voor de toepassing van dit artikel omvat een bevel ook een aanbeveling.
ARTIKEL 8.35
Afstand van instantie
Wanneer de investeerder, na de indiening van een verzoek krachtens deze afdeling, gedurende honderdtachtig opeenvolgende dagen of gedurende een door de partijen bij het geschil overeengekomen periode geen procedurele maatregelen heeft genomen, wordt hij geacht zijn verzoek te hebben ingetrokken en afstand van instantie te hebben gedaan. Op verzoek van de verweerder, en na kennisgeving aan de partijen bij het geschil, neemt het Gerecht middels een beschikking akte van de afstand van instantie. Nadat de beschikking is gegeven, is het Gerecht niet langer bevoegd.
ARTIKEL 8.36
Transparantie van procedure
1.
In verband met procedures krachtens deze afdeling gelden de Uncitral-transparantievoorschriften, zoals gewijzigd bij dit hoofdstuk.
2.
Het verzoek om overleg, de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, de mededeling van bepaling van de verweerder, het akkoord om gebruik te maken van bemiddeling, het bericht van het voornemen om een lid van het Gerecht te wraken, het besluit inzake de wraking van een lid van het Gerecht en het verzoek om voeging worden opgenomen in de lijst van documenten die op grond van artikel 3, lid 1, van de Uncitral-transparantievoorschriften ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld.
3.
Bewijsstukken worden opgenomen in de lijst van documenten die op grond van artikel 3, lid 2, van de Uncitral-transparantievoorschriften ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld.
4.
Onverminderd artikel 2 van de Uncitral-transparantievoorschriften stelt Canada of de Europese Unie, naargelang het geval, vóór de instelling van het Gerecht de ter zake dienende documenten als bedoeld in lid 2 tijdig ter beschikking van het publiek, in een versie waaruit de vertrouwelijke of beschermde informatie wordt weggelaten. Die documenten kunnen door toezending aan de depositaris ter beschikking van het publiek worden gesteld.
5.
De zittingen zijn toegankelijk voor het publiek. Het Gerecht treft, in overleg met de partijen bij het geschil, de passende logistieke maatregelen om de toegang van het publiek tot die zittingen te vergemakkelijken. Wanneer het Gerecht vaststelt dat vertrouwelijke of beschermde informatie moet worden beschermd, treft het de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat het deel van de zitting dat niet in het openbaar mag worden gehouden, achter gesloten deuren plaatsvindt.
6.
Niets in dit hoofdstuk belet een verweerder informatie te verstrekken waarvan openbaarmaking op grond van zijn wetgeving is voorgeschreven. De verweerder moet die wetgeving zodanig toepassen dat geen informatie openbaar wordt gemaakt die als vertrouwelijk of beschermd is aangemerkt.
ARTIKEL 8.37
Informatie-uitwisseling
1.
Een partij bij het geschil mag in het kader van de uit hoofde van deze afdeling ingeleide procedures documenten in onbewerkte vorm verstrekken aan derden, met inbegrip van getuigen en deskundigen, wanneer zij dat in de loop van de procedure noodzakelijk acht. Zij ziet er evenwel op toe dat die derden de in die documenten vervatte vertrouwelijke of beschermde informatie beschermen.
2.
Deze overeenkomst belet een verweerder niet aan ambtenaren van de Europese Unie, de lidstaten van de Europese Unie respectievelijk subnationale overheden documenten in onbewerkte vorm te verstrekken wanneer hij dat in de loop van de uit hoofde van deze afdeling ingeleide procedures noodzakelijk acht. De verweerder ziet er evenwel op toe dat die ambtenaren de in die documenten vervatte vertrouwelijke of beschermde informatie beschermen.
ARTIKEL 8.38
Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst
1.
De verweerder verstrekt binnen dertig dagen na ontvangst ervan of onmiddellijk nadat een geschil betreffende vertrouwelijke of beschermde informatie is opgelost, aan de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst:
a)
een verzoek om overleg, een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, een mededeling van bepaling van de verweerder, een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, een verzoek om voeging alsmede elk ander document dat bij die stukken is gevoegd;
b)
op verzoek:
i)
de procedurestukken, dossierstukken, verzoekschriften en andere door een partij bij het geschil bij het Gerecht ingediende stukken;
ii)
de overeenkomstig artikel 4 van de Uncitral-transparantievoorschriften bij het Gerecht ingediende schriftelijke opmerkingen;
iii)
de processen-verbaal of verslagen van de zittingen van het Gerecht, indien beschikbaar; en
iv)
de bevelen, uitspraken en beslissingen van het Gerecht; en
c)
op verzoek en voor rekening van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst, alle of een deel van de aan het Gerecht overgelegde bewijsstukken, tenzij de gevraagde bewijsstukken openbaar toegankelijk zijn.
2.
Het Gerecht aanvaardt mondelinge of schriftelijke opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst met betrekking tot de uitlegging van deze overeenkomst, of kan deze partij, na overleg met de partijen bij het geschil, om haar mondelinge of schriftelijke opmerkingen daarover verzoeken. De niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst kan een overeenkomstig deze afdeling gehouden zitting bijwonen.
3.
Het Gerecht verbindt geen conclusies aan het feit dat geen opmerkingen zijn ingediend overeenkomstig lid 2.
4.
Het Gerecht ziet erop toe dat de partijen bij het geschil een redelijke gelegenheid wordt geboden om hun opmerkingen in te dienen over opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst.
ARTIKEL 8.39
Definitieve uitspraak
1.
Wanneer het Gerecht bij definitieve uitspraak de verweerder in het ongelijk stelt, kan het uitsluitend, afzonderlijk dan wel in combinatie:
a)
een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, toekennen;
b)
de teruggave van eigendom gelasten; in dat geval wordt in de uitspraak bepaald dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding te betalen die de billijke marktwaarde van de eigendom vertegenwoordigt onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening of, als dit eerder is, het tijdstip waarop bekend werd dat onteigening zou volgen, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, zoals bepaald overeenkomstig artikel 8.12.
2.
Onverminderd de leden 1 en 5 wordt in een uitspraak op een overeenkomstig artikel 8.23, lid 1, onder b), ingediend verzoek:
a)
waarbij financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, wordt toegekend, bepaald dat het bedrag daarvan wordt uitbetaald aan de plaatselijk gevestigde onderneming;
b)
waarbij de teruggave van eigendom wordt gelast, bepaald dat de eigendom wordt teruggegeven aan de plaatselijk gevestigde onderneming;
c)
die een voor de investeerder gunstige kostenverwijzing bevat, bepaald dat de door de investeerder gemaakte kosten worden vergoed; en
d)
bepaald dat de uitspraak geen afbreuk doet aan het eventuele recht van een andere persoon dan de persoon die op grond van artikel 8.22 afstand van recht heeft gedaan, op de toekenning van financiële schadevergoeding of de teruggave van eigendom krachtens het interne recht van een partij bij de overeenkomst.
3.
De financiële schadevergoeding mag niet meer bedragen dan het verlies dat de investeerder of, in voorkomend geval, de plaatselijk gevestigde onderneming heeft geleden, verminderd met de eventueel reeds betaalde schadevergoeding of schadeloosstelling. Bij de berekening van de financiële schadevergoeding mag het Gerecht tevens het bedrag daarvan verminderen om rekening te houden met de eventuele teruggave van eigendom of intrekking of wijziging van de maatregel.
4.
Het Gerecht kent geen punitieve schadevergoeding toe.
5.
Het Gerecht verwijst de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in de kosten van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Gerecht, indien het zulks in de omstandigheden van het verzoek passend acht, de kosten over de partijen bij het geschil verdelen. Andere redelijke kosten, met inbegrip van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil, tenzij het Gerecht zulks in de omstandigheden van het verzoek onredelijk acht. Wordt het verzoek slechts op bepaalde onderdelen toegewezen, dan vindt de verwijzing in de kosten plaats naar evenredigheid van het aantal of de omvang van de onderdelen waarop het verzoek is toegewezen.
6.
Het Gemengd Comité voor de CETA neemt aanvullende voorschriften in overweging die strekken tot vermindering van de financiële lasten voor eisers die natuurlijke personen of kleine of middelgrote ondernemingen zijn. In het kader van dergelijke aanvullende voorschriften kunnen met name de financiële middelen van die eisers en het bedrag van de gevorderde schadeloosstelling in aanmerking worden genomen.
7.
Het Gerecht en de partijen bij het geschil stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de geschillenbeslechtingsprocedure tijdig wordt uitgevoerd. Het Gerecht geeft zijn definitieve uitspraak binnen vierentwintig maanden na de datum waarop het verzoek overeenkomstig artikel 8.23 is ingediend. Indien het Gerecht meer tijd nodig heeft om zijn definitieve uitspraak te geven, doet het de partijen bij het geschil opgave van de redenen voor de vertraging.
ARTIKEL 8.40
Schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling
De verweerder mag niet bij wijze van verweer, tegenvordering of compensatierecht dan wel anderszins aanvoeren, en het Gerecht mag niet als zodanig aanvaarden, dat een investeerder of, in voorkomend geval, een plaatselijk gevestigde onderneming met betrekking tot de volledige of een deel van de schadeloosstelling die in een in het kader van deze afdeling voorgelegd geschil wordt gevorderd, uit hoofde van een verzekerings- of borgstellingsovereenkomst een schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling heeft ontvangen of zal ontvangen.
ARTIKEL 8.41
Tenuitvoerlegging van uitspraken
1.
Een overeenkomstig deze afdeling gedane uitspraak is bindend voor de partijen bij het geschil en ten aanzien van de zaak waarin de uitspraak wordt gedaan.
2.
Onverminderd lid 3 erkent een partij bij het geschil de uitspraak en komt zij deze onverwijld na.
3.
Een partij bij het geschil verzoekt uitsluitend om tenuitvoerlegging van een definitieve uitspraak wanneer:
a)
in het geval van een definitieve uitspraak uit hoofde van het Icsid-Verdrag:
i)
een periode van honderdtwintig dagen is verstreken na de datum waarop de uitspraak is gedaan, zonder dat een partij bij het geschil heeft verzocht om herziening of nietigverklaring van de uitspraak; of
ii)
de tenuitvoerlegging van de uitspraak werd opgeschort en de procedure voor herziening of nietigverklaring van de uitspraak is afgelopen;
b)
in het geval van een definitieve uitspraak uit hoofde van de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, de Uncitral-arbitragevoorschriften of eventuele andere voorschriften die van toepassing zijn ingevolge artikel 8.23, lid 2, onder d):
i)
een periode van negentig dagen is verstreken na de datum waarop de uitspraak is gedaan, zonder dat een partij bij het geschil een procedure voor de herziening, vernietiging of nietigverklaring van de uitspraak heeft ingeleid; of
ii)
de tenuitvoerlegging van de uitspraak werd opgeschort en een rechterlijke instantie een verzoek om herziening, vernietiging of nietigverklaring van de uitspraak heeft toe- of afgewezen en hiertegen geen beroep openstaat.
4.
De tenuitvoerlegging van de uitspraak is onderworpen aan de wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
5.
Een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak is een arbitrale uitspraak die voor de toepassing van artikel I van het Verdrag van New York wordt geacht verband te houden met een uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie voortvloeiend geschil.
6.
Voor alle duidelijkheid: wanneer een verzoek is ingediend overeenkomstig artikel 8.23, lid 2, onder a), wordt een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak aangemerkt als een uitspraak krachtens afdeling 6 van het Icsid-Verdrag.
ARTIKEL 8.42
Rol van partijen bij overeenkomst
1.
Een partij bij de overeenkomst mag geen internationale vordering instellen met betrekking tot een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, tenzij de andere partij bij de overeenkomst de in het geschil gedane uitspraak niet heeft geëerbiedigd of niet is nagekomen.
2.
Lid 1 sluit niet uit dat in verband met een algemeen toepasselijke maatregel een beroep kan worden gedaan op geschillenbeslechting krachtens hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting), ook indien wordt gesteld dat die maatregel deze overeenkomst heeft geschonden met betrekking tot een specifieke investering ten aanzien waarvan een verzoek is ingediend overeenkomstig artikel 8.23; lid 1 laat artikel 8.38 onverlet.
3.
Lid 1 vormt geen beletsel voor informele uitwisselingen die uitsluitend tot doel hebben de beslechting van het geschil te vergemakkelijken.
ARTIKEL 8.43
Voeging
1.
Wanneer in twee of meer overeenkomstig artikel 8.23 afzonderlijk ingediende verzoeken eenzelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan een partij bij het geschil of kunnen de partijen bij het geschil gezamenlijk op grond van dit artikel verzoeken om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en vragen dat deze formatie een voegingsbeschikking geeft ("verzoek om voeging").
2.
De partij bij het geschil die om voeging verzoekt, zendt eerst een kennisgeving aan de partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn.
3.
Wanneer de partijen bij het geschil waaraan overeenkomstig lid 2 een kennisgeving is gezonden, overeenstemming hebben bereikt over de voegingsbeschikking waarom moet worden verzocht, kunnen zij een gemeenschappelijk verzoek om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en om een voegingsbeschikking uit hoofde van dit artikel indienen. Wanneer de partijen bij het geschil waaraan overeenkomstig lid 2 een kennisgeving is gezonden, binnen dertig dagen na de datum van de kennisgeving geen overeenstemming hebben bereikt over de voegingsbeschikking waarom moet worden verzocht, kan een van de partijen bij het geschil een verzoek om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en om een voegingsbeschikking uit hoofde van dit artikel indienen.
4.
Het verzoek wordt schriftelijk meegedeeld aan de president van het Gerecht en aan alle partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn, en in het verzoek wordt het volgende vermeld:
a)
de naam en het adres van de partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn;
b)
de verzoeken, of onderdelen daarvan, waarop de voegingsbeschikking betrekking zal hebben; en
c)
de gronden voor het verzoek om voeging.
5.
Voor een verzoek om voeging waarbij meer dan één verweerder is betrokken, is de instemming van alle verweerders vereist.
6.
De voorschriften die van toepassing zijn op de in dit artikel bedoelde procedures, worden als volgt vastgesteld:
a)
wanneer alle verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, op grond van dezelfde voorschriften overeenkomstig artikel 8.23 zijn ingediend met het oog op geschillenbeslechting, zijn deze voorschriften van toepassing;
b)
wanneer de verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, niet op grond van dezelfde voorschriften zijn ingediend met het oog op geschillenbeslechting:
i)
kunnen de investeerders overeenkomstig artikel 8.23, lid 2, gezamenlijk overeenstemming bereiken over de voorschriften; of
ii)
indien de investeerders niet binnen dertig dagen nadat de president van het Gerecht het verzoek om voeging heeft ontvangen, overeenstemming bereiken over de toepasselijke voorschriften, zijn de Uncitral-arbitragevoorschriften van toepassing.
7.
De president van het Gerecht stelt, na ontvangst van een verzoek om voeging en in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 8.27, lid 7, een nieuwe formatie van het Gerecht ("formatie die uitspraak over de voeging doet") samen die bevoegd is om, geheel of ten dele, kennis te nemen van alle of een deel van de verzoeken die het voorwerp van het gezamenlijke verzoek om voeging zijn.
8.
Wanneer de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, vaststelt dat in de overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoeken eenzelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, en dat voeging het belang van een eerlijke en doeltreffende afhandeling van de verzoeken zou dienen, kan zij zich, met het oog op de consistentie van de uitspraken, bij beschikking bevoegd verklaren om, geheel of ten dele, kennis te nemen van alle of een deel van de verzoeken.
9.
Wanneer de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, zich op grond van lid 8 bevoegd heeft verklaard, kan een investeerder die overeenkomstig artikel 8.23 een verzoek heeft ingediend dat niet is gevoegd, het Gerecht schriftelijk verzoeken dat de voegingsbeschikking ook tot hem gericht zal zijn, op voorwaarde dat het verzoek voldoet aan de voorwaarden van lid 4. De formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, geeft een voegingsbeschikking wanneer zij vaststelt dat aan de voorwaarden van lid 8 is voldaan en dat de inwilliging van een dergelijk verzoek de partijen bij het geschil niet onnodig zou belasten of op onbillijke wijze zou benadelen dan wel de procedure niet onnodig zou verstoren. Vóórdat de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, de voegingsbeschikking geeft, pleegt zij overleg met de partijen bij het geschil.
10.
Op verzoek van een partij bij het geschil kan de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, alvorens haar beschikking krachtens lid 8 te geven, gelasten dat de behandeling door de op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht wordt geschorst, tenzij laatstbedoelde formatie van het Gerecht haar zitting reeds heeft verdaagd.
11.
De op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht is niet langer bevoegd uitspraak te doen over verzoeken, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, zich bevoegd heeft verklaard.
12.
De uitspraak van de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, op die verzoeken, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan zij zich bevoegd heeft verklaard, is bindend voor de op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht met betrekking tot die verzoeken, of onderdelen daarvan.
13.
Een investeerder kan een krachtens deze afdeling ingediend verzoek dat in het kader van een voegingsprocedure is behandeld, intrekken; een dergelijk verzoek mag niet opnieuw worden ingediend overeenkomstig artikel 8.23. Indien het verzoek uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van voeging wordt ingetrokken, vormt de eerdere indiening daarvan geen beletsel voor de investeerder om een beroep te doen op de beslechting van geschillen anders dan uit hoofde van deze afdeling.
14.
Op verzoek van een investeerder kan de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, alle maatregelen nemen die zij geschikt acht om het vertrouwelijke of beschermde karakter van de informatie van die investeerder ten opzichte van andere investeerders te waarborgen. Die maatregelen kunnen onder meer inhouden dat bewerkte versies van documenten die vertrouwelijke of beschermde informatie bevatten, worden overgelegd aan de andere investeerders, of dat de zitting gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.
ARTIKEL 8.44
Comité voor diensten en investeringen
1.
Het Comité voor diensten en investeringen biedt de partijen bij de overeenkomst een forum voor het plegen van overleg over kwesties die verband houden met dit hoofdstuk, met inbegrip van:
a)
de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b)
de mogelijke verbeteringen van dit hoofdstuk, in het bijzonder in het licht van de opgedane ervaring en de ontwikkelingen in andere internationale fora en in het kader van de andere overeenkomsten die de partijen bij de overeenkomst hebben gesloten.
2.
Het Comité voor diensten en investeringen stelt, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, een gedragscode voor de leden van het Gerecht vast die moet worden toegepast in geschillen die voortvloeien uit dit hoofdstuk, die de toepasselijke regels kan vervangen of aanvullen, en die onder meer betrekking kan hebben op:
a)
de openbaarmakingsverplichtingen;
b)
de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van het Gerecht; en
c)
de vertrouwelijkheid.
De partijen bij de overeenkomst stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de gedragscode uiterlijk op de eerste dag van de voorlopige toepassing of de inwerkingtreding van deze overeenkomst, naargelang het geval, maar in ieder geval niet later dan twee jaar na die datum wordt vastgesteld.
3.
Het Comité voor diensten en investeringen kan, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan:
a)
het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven als bedoeld in artikel 8.31, lid 3;
b)
regels ter aanvulling van de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting vaststellen en wijzigen, en de toepasselijke transparantievoorschriften wijzigen. Deze regels en wijzigingen zijn bindend voor het overeenkomstig deze afdeling ingestelde Gerecht;
c)
voor de partijen bij het geschil bestemde regels voor bemiddeling als bedoeld in artikel 8.20 vaststellen;
d)
het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen eventuele nieuwe elementen van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling ingevolge artikel 8.10, lid 3, vast te stellen; en
e)
aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA doen betreffende de werking van de Beroepsinstantie als bedoeld in artikel 8.28, lid 8.
ARTIKEL 8.45
Uitsluiting
De geschillenbeslechtingsbepalingen van deze afdeling en van hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) zijn niet van toepassing op de in bijlage 8C bedoelde aangelegenheden.
HOOFDSTUK NEGEN
GRENSOVERSCHRIJDENDE HANDEL IN DIENSTEN
ARTIKEL 9.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenoemde lijnonderhoud;
exploitatie van luchthavens: de exploitatie of het beheer, voor een vast bedrag of op contractbasis, van luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van terminals en start- en landingsbanen, taxibanen en platforms, parkeerplaatsen en interne luchthaventransportsystemen. Voor alle duidelijkheid: de exploitatie van luchthavens omvat noch de eigendom van of investeringen in luchthavens of vliegvelden noch de taken van een raad van bestuur. De exploitatie van luchthavens omvat geen luchtvaartnavigatiediensten;
diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen: de dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen uitgegeven;
grensoverschrijdende handel in diensten of grensoverschrijdende dienstverlening: het verlenen van een dienst:
a)
vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij; of
b)
op het grondgebied van een partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst uit de andere partij;
dit omvat niet het verlenen van een dienst op het grondgebied van een partij door een persoon uit de andere partij;
grondafhandelingsdiensten: het verlenen, voor een vast bedrag of op contractbasis, van de volgende diensten: administratieve dienstverlening en toezicht op de grond, met inbegrip van ladingscontrole en communicatie; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; vracht- en postafhandeling; platformafhandeling en servicing van luchtvaartuigen; brandstof- en olielevering; lijnonderhoud aan luchtvaartuigen, operationele gronddiensten en administratieve diensten ten behoeve van de bemanning; vervoer op de grond; en catering. Niet tot de grondafhandelingsdiensten behoren beveiligingsdiensten of de exploitatie of het beheer van de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals bagageafhandelingssystemen, ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen of interne luchthaventransportsystemen;
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoerdiensten en de toepasselijke voorwaarden; en
diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag: alle diensten die noch op commerciële basis worden verleend, noch in concurrentie met een of meer dienstverleners.
ARTIKEL 9.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen die van invloed zijn op de grensoverschrijdende handel in diensten door een dienstverlener uit de andere partij, met inbegrip van maatregelen die van invloed zijn op:
a)
de productie, distributie, marketing, verkoop en levering van een dienst;
b)
de aankoop van, het gebruik van of de betaling voor een dienst; en
c)
in samenhang met de verlening van een dienst, de toegang tot en het gebruik van diensten waarvan wordt geëist dat deze algemeen aan het publiek worden aangeboden.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen die van invloed zijn op:
a)
diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;
b)
wat de Europese Unie betreft, audiovisuele diensten;
c)
wat Canada betreft, de culturele sector;
d)
financiële diensten zoals omschreven in artikel 13.1 (Definities);
e)
luchtdiensten, aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten en andere diensten verleend door middel van luchtvervoer, anders dan:
i)
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen;
ii)
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;
iii)
geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);
iv)
grondafhandelingsdiensten;
v)
exploitatie van luchthavens;
f)
opdrachten van een partij betreffende goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder dit hoofdstuk vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 19.2, lid 2 (Toepassingsgebied); of
g)
subsidies of andere overheidssteun in verband met de grensoverschrijdende handel in diensten, verleend door een partij.
3.
Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de partijen in het kader van de Luchtvervoersovereenkomst tussen Canada en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, gedaan te Brussel op 17 december 2009 en te Ottawa op 18 december 2009.
4.
Dit hoofdstuk legt een partij geen verplichting op ten aanzien van onderdanen van de andere partij die op haar grondgebied toegang tot haar arbeidsmarkt of werk op permanente basis trachten te verkrijgen, en verleent die onderdanen evenmin enig recht met betrekking tot die toegang of dat werk.
ARTIKEL 9.3
Nationale behandeling
1.
Elke partij behandelt de dienstverleners en diensten uit de andere partij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners en diensten.
2.
Voor alle duidelijkheid: de behandeling die door een partij overeenkomstig lid 1 wordt toegekend, betekent voor een overheid in Canada anders dan op federaal niveau, of voor een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die door die overheid in vergelijkbare situaties aan haar eigen dienstverleners en voor haar eigen diensten wordt toegekend.
ARTIKEL 9.4
Formele vereisten
Artikel 9.3 belet een partij niet om maatregelen vast te stellen of te handhaven waarbij met betrekking tot de verlening van een dienst formele vereisten worden gesteld, mits deze vereisten niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie. Deze maatregelen omvatten vereisten:
a)
inzake het verkrijgen van een vergunning, registratie, certificering of toestemming om een dienst te leveren, of inzake lidmaatschap in het kader van een bepaald beroep, zoals het lidmaatschap van een beroepsorganisatie of deelname aan collectieve waarborgfondsen voor de leden van beroepsorganisaties;
b)
inzake het beschikken door een dienstverlener over een lokale agent voor dienstverlening of een plaatselijk adres;
c)
inzake het beheersen van een nationale taal of het in bezit zijn van een rijbewijs; of
d)
inzake het door een dienstverlener:
i)
betalen van een borgsom of stellen van een andere vorm van financiële zekerheid;
ii)
opzetten van of bijdragen aan een trustrekening;
iii)
aanhouden van een bepaalde soort verzekering en een bepaald verzekerd bedrag;
iv)
bieden van andere soortgelijke garanties; of
v)
bieden van toegang tot gegevens.
ARTIKEL 9.5
Meestbegunstigingsbehandeling
1.
Elke partij behandelt de dienstverleners en diensten uit de andere partij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan de dienstverleners en diensten uit een derde land.
2.
Voor alle duidelijkheid: de behandeling die door een partij overeenkomstig lid 1 wordt toegekend, betekent voor een overheid in Canada anders dan op federaal niveau, of voor een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie, de behandeling die in vergelijkbare situaties door die overheid op haar grondgebied aan de dienstverleners of voor diensten uit een derde land wordt toegekend.
3.
Lid 1 is niet van toepassing op behandelingen die door een partij uit hoofde van een bestaande of toekomstige erkenningsmaatregel worden toegekend, onder meer door middel van regelingen of overeenkomsten met derde landen, waardoor de accreditatie van diensten in verband met beproeving en analyse, reparatie en onderhoud en de desbetreffende dienstverleners, alsmede de certificering van de kwalificaties van de betreffende geaccrediteerde dienstverleners, de door hen verrichte werkzaamheden en de met deze geaccrediteerde diensten bereikte resultaten worden erkend.
ARTIKEL 9.6
Markttoegang
Een partij mag inzake haar volledige grondgebied of inzake haar grondgebied op nationaal, provinciaal, territoriaal, regionaal of lokaal overheidsniveau geen maatregel vaststellen of handhaven waarbij beperkingen worden opgelegd inzake:
a)
het aantal dienstverleners, ongeacht of dit geschiedt in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
b)
de totale waarde van dienstentransacties of activa, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
c)
het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de output aan diensten uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte.
ARTIKEL 9.7
Voorbehouden
1.
De artikelen 9.3, 9.5 en 9.6 zijn niet van toepassing op:
a)
bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i)
de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii)
een nationale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I;
iii)
een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I; of
iv)
een lagere overheid.
b)
de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c)
een wijziging van een niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 9.3, 9.5 en 9.6.
2.
De artikelen 9.3, 9.5 en 9.6 zijn niet van toepassing op maatregelen die een partij voor een sector, subsector of activiteit overeenkomstig haar lijst in bijlage II vaststelt of handhaaft.
ARTIKEL 9.8
Weigering toekenning voordelen
Een partij kan weigeren de voordelen van dit hoofdstuk toe te kennen aan een dienstverlener uit de andere partij die een onderneming is van deze partij en aan diensten van die dienstverlener indien:
a)
een dienstverlener uit een derde land eigenaar is van of zeggenschap heeft over de onderneming; en
b)
de weigerende partij ten aanzien van het derde land een maatregel vaststelt of handhaaft die:
i)
betrekking heeft op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid; en
ii)
transacties met de onderneming verbiedt of die geschonden dan wel omzeild zou worden indien de voordelen van dit hoofdstuk aan de onderneming zouden worden verleend.
HOOFDSTUK TIEN
TIJDELIJKE TOELATING EN TIJDELIJK VERBLIJF VAN NATUURLIJKE PERSONEN
VOOR ZAKELIJKE DOELEINDEN
ARTIKEL 10.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
dienstverleners op contractbasis: natuurlijke personen in dienst bij een onderneming uit een partij die geen vestiging op het grondgebied van de andere partij heeft en die een bonafide contract (anders dan door een agentschap zoals gedefinieerd in de CPC 872) voor de verlening van diensten aan een verbruiker in de andere partij heeft gesloten, zodat de tijdelijke aanwezigheid van haar werknemers op het grondgebied van de andere partij voor de uitvoering van het dienstverleningscontract vereist is;
onderneming: een "onderneming" zoals omschreven in artikel 8.1 (Definities);
beoefenaars van een vrij beroep: natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, geen vestiging op het grondgebied van de andere partij hebben en een bonafide contract (anders dan door een agentschap zoals gedefinieerd in de CPC 872) voor de verlening van diensten aan een verbruiker in laatstgenoemde partij hebben gesloten, zodat hun tijdelijke aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij voor de uitvoering van het dienstverleningscontract vereist is;
stafpersoneel: zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden, investeerders en binnen de onderneming overgeplaatste personen:
a)
zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden: natuurlijke personen met een leidinggevende of specialistische functie die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een onderneming, maar die geen directe transacties met het publiek verrichten en evenmin een beloning uit een bron op het grondgebied van de gastpartij ontvangen;
b)
investeerders: natuurlijke personen die belast zijn met de vestiging, ontwikkeling of het beheer van een investering in een toezichthoudende of uitvoerende hoedanigheid, en ten aanzien waarvan deze personen of de onderneming die deze personen tewerkstelt, een aanzienlijk bedrag aan kapitaal hebben toegezegd of aan het toezeggen zijn; en
c)
binnen de onderneming overgeplaatste personen: natuurlijke personen die ten minste een jaar in dienst van of partner van een onderneming uit een partij zijn en die tijdelijk worden overgeplaatst naar een onderneming (die een dochteronderneming, filiaal of moederonderneming van de onderneming uit een partij kan zijn) op het grondgebied van de andere partij. De betrokken natuurlijke persoon moet behoren tot een van de volgende categorieën:
i)
leidinggevend personeel: natuurlijke personen met een leidinggevende functie binnen een onderneming die:
A)
in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de onderneming of leiding geven aan de onderneming, dan wel aan een afdeling of onderafdeling daarvan; en
B)
een ruime beoordelingsmarge hebben bij de besluitvorming, waaronder eventueel de bevoegdheid om persoonlijk werknemers in dienst te nemen en te ontslaan of andere maatregelen in het kader van het personeelsbeleid te nemen (zoals toestemming voor bevorderingen of verloven), en
I)
slechts zijn onderworpen aan algemeen toezicht of instructies van, in hoofdzaak, hogere leidinggevenden, de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming of daarmee gelijkgestelde personen; of
II)
toezicht houden op het werk van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers dat zij ook controleren, en discretionaire bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van de dagelijkse werkzaamheden; of
ii)
specialisten: natuurlijke personen die werkzaam zijn in een onderneming en die beschikken over:
A)
bijzondere kennis van de producten of diensten van de onderneming en de toepassing ervan op de internationale markten; of
B)
een hoge mate van deskundigheid of kennis van de processen en procedures van de onderneming zoals de productie, de onderzoeksuitrusting, de technische werkzaamheden of het management ervan.
Bij de beoordeling van dergelijke deskundigheid of kennis nemen de partijen de vaardigheden in aanmerking die ongebruikelijk zijn en verschillen van die welke over het algemeen in een bepaalde bedrijfstak voorhanden zijn, en die op korte termijn niet gemakkelijk kunnen worden overgedragen aan een andere natuurlijke persoon. Deze vaardigheden kunnen zijn verkregen via specifieke academische kwalificaties of uitgebreide ervaring in de onderneming; of
iii)
afgestudeerde stagiairs: natuurlijke personen die:
A)
een universitaire graad hebben behaald; en
B)
tijdelijk worden overgeplaatst naar een onderneming op het grondgebied van de andere partij, met het oog op loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfskundige technieken of methoden; en onder
natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden: stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep of zakelijke bezoekers voor een kort verblijf die onderdaan zijn van een partij.
ARTIKEL 10.2
Doelstellingen en toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk weerspiegelt de preferentiële handelsbetrekkingen tussen de partijen alsmede het wederzijdse streven naar vergemakkelijking van de handel in diensten en investeringen door tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden en door zorg te dragen voor transparantie in het proces.
2.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf op haar grondgebied van stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf. Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
3.
Niets in dit hoofdstuk belet een partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, waaronder maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van, en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, al mogen deze maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die een partij op grond van dit hoofdstuk toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen geen visum vereist is, wordt niet geacht voordelen op grond van dit hoofdstuk teniet te doen of uit te hollen.
4.
Voor zover in dit hoofdstuk geen verbintenissen worden aangegaan, blijven alle andere voorschriften van de wet- en regelgeving van de partijen inzake toelating en verblijf van toepassing, met inbegrip van de voorschriften inzake de duur van een verblijf.
5.
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk blijven alle vereisten van de wet- en regelgeving van de partijen inzake werkgelegenheid en socialezekerheidsmaatregelen van toepassing, met inbegrip van de voorschriften inzake minimumlonen en collectieve arbeidsovereenkomsten.
6.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing in gevallen waarin het de bedoeling of het gevolg van de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf is om in te grijpen in of anderszins het resultaat te beïnvloeden van een arbeids- of managementgeschil of -onderhandeling, of waarin het de tewerkstelling betreft van natuurlijke personen die bij dergelijke geschillen of onderhandelingen betrokken zijn.
ARTIKEL 10.3
Algemene verplichtingen
1.
Elke partij staat de tijdelijke toelating van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden uit de andere partij toe, indien zij voor het overige de immigratiemaatregelen van die partij die op tijdelijke toelating van toepassing zijn overeenkomstig dit hoofdstuk naleven.
2.
Elke partij past haar maatregelen in verband met dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 10.2, lid 1, toe, en met name zodanig dat onnodige belemmering of vertraging van de handel in goederen of diensten of van investeringsactiviteiten in het kader van deze overeenkomst wordt voorkomen.
3.
Elke partij ziet erop toe dat vergoedingen voor de verwerking van verzoeken om tijdelijke toelating redelijk zijn en in verhouding staan tot de gemaakte kosten.
ARTIKEL 10.4
Informatieverstrekking
1.
Gelet op hoofdstuk zevenentwintig (Transparantie), en zich bewust van het belang voor de partijen van transparantie van informatie over tijdelijke toelating, stelt elke partij, uiterlijk honderdtachtig dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, aan de andere partij toelichtend materiaal over de voorschriften voor tijdelijke toelating in het kader van dit hoofdstuk ter beschikking, waarmee zakenmensen uit de andere partij zich van die voorschriften op de hoogte kunnen stellen.
2.
Indien een partij in het kader van dit hoofdstuk gegevens verzamelt en bijhoudt met betrekking tot de tijdelijke toelating per categorie zakenmensen, stelt zij deze gegevens desgevraagd beschikbaar aan de andere partij, in overeenstemming met haar interne recht op het gebied van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming.
ARTIKEL 10.5
Contactpunten
1.
De partijen stellen hierbij de volgende contactpunten in:
a)
voor Canada:
Director
Temporary Resident Policy
Immigration Branch
Citizenship and Immigration Canada
b)
voor de Europese Unie:
Directeur-generaal
Directoraat-generaal Handel
Europese Commissie
c)
voor de lidstaten van de Europese Unie: de contactpunten die worden vermeld in bijlage 10A of de respectieve opvolgers daarvan.
2.
De contactpunten voor Canada en de Europese Unie, en indien van toepassing de contactpunten voor de lidstaten van de Europese Unie, wisselen de informatie uit hoofde van artikel 10.4 uit, en komen zo dikwijls als noodzakelijk is bijeen om over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden te spreken, zoals:
a)
de uitvoering en het beheer met betrekking tot de bepalingen van dit hoofdstuk, met inbegrip van de praktijken van de partijen inzake tijdelijke toelating;
b)
de ontwikkeling en vaststelling van gemeenschappelijke criteria alsmede uitlegging voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
c)
de ontwikkeling van maatregelen ter verdere vergemakkelijking van de tijdelijke toelating van zakenmensen; en
d)
aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA in het kader van dit hoofdstuk.
ARTIKEL 10.6
Verplichtingen in andere hoofdstukken
1.
Deze overeenkomst legt aan partijen geen verplichting met betrekking tot haar immigratiemaatregelen op, tenzij in dit hoofdstuk en in hoofdstuk zevenentwintig (Transparantie) specifiek aangegeven.
2.
Zonder afbreuk te doen aan besluiten tot tijdelijke toelating van natuurlijke personen uit de andere partij overeenkomstig dit hoofdstuk, de toegestane duur van het verblijf op grond van een dergelijke toelating daaronder begrepen, geldt het volgende:
a)
de artikelen 9.3 (Nationale behandeling) en 9.6 (Markttoegang), onverminderd de artikelen 9.4 (Formele vereisten) en 9.2 (Toepassingsgebied) met uitzondering van artikel 9.2, lid 2, onder d), worden opgenomen in dit hoofdstuk en maken hiervan deel uit en zijn van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden in de volgende categorieën:
i)
stafpersoneel; en
ii)
dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep, zoals omschreven in artikel 10.1, voor alle sectoren vermeld in bijlage 10E; en
b)
Artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling), onverminderd de artikelen 9.4 (Formele vereisten) en 9.2 (Toepassingsgebied) met uitzondering van artikel 9.2, lid 2, onder d), wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden in de volgende categorieën:
i)
stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep; en
ii)
zakelijke bezoekers voor een kort verblijf, zoals aangegeven in artikel 10.9.
3.
Voor alle duidelijkheid: lid 2 is van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden en binnen de betrokken categorieën vallen, en die financiële diensten verlenen zoals omschreven in artikel 13.1 (Definities) van hoofdstuk dertien (Financiële diensten). Lid 2 is niet van toepassing op maatregelen inzake toestemming voor tijdelijke toelating aan natuurlijke personen uit een partij of uit een derde land.
4.
Indien een partij een voorbehoud heeft opgenomen in de lijst van die partij in bijlage I, II of III, vormt het voorbehoud ook een voorbehoud ten aanzien van lid 2, in zoverre de in het voorbehoud aangegeven of toegestane maatregel van invloed is op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden.
ARTIKEL 10.7
Stafpersoneel
1.
Elke partij staat de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf van stafpersoneel uit de andere partij toe, met inachtneming van de voorbehouden en uitzonderingen als vermeld in bijlage 10B.
2.
Elke partij onthoudt zich ervan om ten aanzien van het totale aantal leden van het stafpersoneel uit de andere partij waarvoor tijdelijke toelating wordt toegestaan, beperkingen in de vorm van kwantitatieve beperkingen of van een onderzoek naar de economische behoefte in te stellen of in stand te houden.
3.
Elke partij staat de tijdelijke toelating van zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden toe, zonder dat hiervoor een werkvergunning of het doorlopen van een andere procedure van soortgelijke strekking voor het verkrijgen van toestemming vooraf, verplicht wordt gesteld.
4.
Elke partij verleent toestemming voor de tijdelijke tewerkstelling op haar grondgebied van binnen een onderneming overgeplaatste personen en investeerders uit de andere partij.
5.
De toegestane duur van het verblijf van stafpersoneel is als volgt:
a)
binnen de onderneming overgeplaatste personen (specialisten en leidinggevend personeel): voor de duur van drie jaar of van de looptijd van het contract, als deze korter is, met een mogelijke verlenging van maximaal 18 maanden naar keuze van de partij die de toestemming voor tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf verleent;
b)
binnen de onderneming overgeplaatste personen (afgestudeerde stagiairs): voor de duur van een jaar of de duur van het contract, indien de looptijd daarvan korter is;
c)
investeerders: één jaar, met mogelijkheid van verlenging naar keuze van de partij die de toestemming voor de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf verleent;
d)
zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden: negentig dagen per zes maanden.
ARTIKEL 10.8
Dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep
1.
Overeenkomstig bijlage 10E staat elke partij de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf toe van dienstverleners op contractbasis uit de andere partij, onder de volgende voorwaarden:
a)
de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk zijn aangetrokken als werknemer van een onderneming die een dienstencontract heeft gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien het dienstencontract een looptijd heeft van meer dan twaalf maanden, dan zijn de verbintenissen van dit hoofdstuk alleen van toepassing gedurende de eerste twaalf maanden van het contract;
b)
de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten direct voorafgaand aan de datum waarop het verzoek om toegang tot dat grondgebied wordt ingediend, bedoelde diensten al ten minste een jaar lang als werknemer van de onderneming die de diensten verleent, hebben verricht; bovendien moeten zij op die datum al ten minste drie jaar beroepservaring hebben in de activiteitensector waarop het contract betrekking heeft;
c)
de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten hebben behaald of in het bezit zijn van:
i)
een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt; en
ii)
de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving van de partij waar de dienst wordt verleend eventueel voorschrijft voor het uitoefenen van de desbetreffende activiteit;
d)
de natuurlijke personen ontvangen geen andere beloning voor het verlenen van diensten dan die welke wordt betaald door de onderneming waarvoor zij als dienstverleners op contractbasis gedurende hun verblijf op het grondgebied van de andere partij werken;
e)
de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf waarvoor krachtens dit artikel toestemming is verleend, hebben enkel betrekking op het verrichten van een dienst die het voorwerp is van het contract. Het recht gebruik te maken van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend kan worden toegekend, zoals voorgeschreven, door de bevoegde autoriteit, zoals omschreven in artikel 11.1 (Definities), door middel van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning ("MRA") of anderszins; en
f)
het dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere juridische vereisten van de partij waar het contract wordt uitgevoerd.
2.
Overeenkomstig bijlage 10E staat elke partij de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf toe van beoefenaars van een vrij beroep uit de andere partij, onder de volgende voorwaarden:
a)
de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk arbeidsprestaties leveren als op het grondgebied van de andere partij gevestigde zelfstandige, en een dienstencontract hebben gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien het dienstencontract een looptijd heeft van meer dan twaalf maanden, dan zijn de verbintenissen van dit hoofdstuk alleen van toepassing gedurende de eerste twaalf maanden van het contract;
b)
de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten op de datum van indiening van een verzoek om toegang tot dat grondgebied ten minste zes jaar beroepservaring hebben in de activiteitensector waarop het contract betrekking heeft;
c)
de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten hebben behaald of in het bezit zijn van:
i)
een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt; en
ii)
de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving van de partij waar de dienst wordt verleend eventueel voorschrijft voor het verlenen van de desbetreffende activiteit;
d)
de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf waarvoor krachtens dit artikel toestemming is verleend, hebben enkel betrekking op het verlenen van een dienst die het voorwerp is van het contract. Het recht gebruik te maken van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend kan worden toegekend, zoals voorgeschreven, door de bevoegde autoriteit, zoals omschreven in artikel 11.1 (Definities), door middel van een MRA of anderszins; en
e)
het dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere juridische vereisten van de partij waar het contract wordt uitgevoerd.
3.
Tenzij anders aangegeven in bijlage 10E, onthoudt elke partij zich ervan om ten aanzien van het totale aantal dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep aan wie tijdelijke toelating wordt toegestaan, beperkingen in de vorm van kwantitatieve beperkingen of van een onderzoek naar de economische behoefte in te stellen of in stand te houden.
4.
De duur van het verblijf van dienstverleners op contractbasis of beoefenaars van een vrij beroep bedraagt cumulatief niet meer dan 12 maanden, met mogelijkheid van verlenging naar keuze van de partij, binnen een periode van 24 maanden dan wel voor de duur van het contract indien dit een kortere looptijd heeft.
ARTIKEL 10.9
Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf
1.
In overeenstemming met bijlage 10B verleent een partij toestemming voor de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf uit de andere partij, voor het verrichten van de in bijlage 10D vermelde activiteiten, op voorwaarde dat de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf:
a)
zich niet bezighouden met de verkoop van een goed of een dienst aan het grote publiek;
b)
niet op eigen naam een beloning ontvangen van een bron binnen de partij waarin de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf tijdelijk verblijven; en
c)
zich niet bezighouden met dienstverlening in het kader van een contract dat is gesloten tussen enerzijds een onderneming zonder commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de partij waarin de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zich tijdelijk bevinden, en anderzijds een consument op dat grondgebied, behoudens als voorzien in bijlage 10D.
2.
Elke partij staat de tijdelijke toelating van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf toe, zonder dat hiervoor een werkvergunning of het doorlopen van andere procedures van soortgelijke strekking voor het verkrijgen van toestemming vooraf, verplicht worden gesteld.
3.
De maximale duur van het verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf is negentig dagen per zes maanden.
ARTIKEL 10.10
Evaluatie van verbintenissen
De partijen overwegen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst hun respectieve verbintenissen in het kader van de artikelen 10.7 tot en met 10.9 te actualiseren.
HOOFDSTUK ELF
WEDERZIJDSE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES
ARTIKEL 11.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
jurisdictie: het grondgebied van Canada en elk van zijn provincies en territoria, of het grondgebied van elk van de lidstaten van de Europese Unie, voor zover deze overeenkomst in deze gebieden overeenkomstig artikel 1.3 (Geografisch toepassingsgebied) van toepassing is;
onderhandelende entiteit: een persoon of instantie van een partij die bevoegd of gemachtigd is om te onderhandelen over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties ("MRA");
beroepservaring: daadwerkelijke en rechtmatige praktijkervaring in dienstverlening;
beroepskwalificaties: kwalificaties gestaafd door een bewijs van formele kwalificaties en/of beroepservaring;
bevoegde autoriteit: een autoriteit of instantie die uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen is aangewezen om kwalificaties te erkennen en toestemming te verlenen voor de uitoefening van een beroep binnen een jurisdictie; en
gereglementeerd beroep: een dienst waarvan de uitoefening, met inbegrip van het voeren van een titel of benaming, aan het hebben van bepaalde kwalificaties is onderworpen uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
ARTIKEL 11.2
Doelstellingen en toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk stelt een kader vast voor het bevorderen van een billijke, transparante en samenhangende regeling inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties door de partijen en legt de algemene voorwaarden neer voor het onderhandelen over MRA's.
2.
Dit hoofdstuk is van toepassing op beroepen die gereglementeerd zijn in elke partij, met inbegrip van alle of sommige lidstaten van de Europese Unie en alle of sommige provincies en territoria van Canada.
3.
Een partij gaat niet tot erkenning over op een wijze die bij de toepassing van haar criteria voor het verlenen van toestemming, of het afgeven van vergunningen of certificaten aan dienstverleners een middel tot discriminatie zou vormen, dan wel een verkapte beperking van de handel in diensten.
4.
Een MRA overeenkomstig dit hoofdstuk is van toepassing op het hele grondgebied van de Europese Unie en Canada.
ARTIKEL 11.3
Onderhandelingen over een MRA
1.
Elke partij moedigt haar bevoegde autoriteiten of beroepsorganisaties in voorkomend geval aan om gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot voorgestelde MRA's te formuleren en deze voor te leggen aan het Gemengd Comité betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties ("MRA-Comité"), dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder b).
2.
Een aanbeveling bevat een beoordeling van de potentiële waarde van de MRA, op basis van criteria als het bestaande niveau van openstelling van de markt, de behoeften van de bedrijfstak en commerciële mogelijkheden, bijvoorbeeld in termen van het aantal beroepsbeoefenaren die voordeel kunnen hebben van de MRA, het bestaan van andere MRA's voor de sector en van verwachte voordelen op het vlak van economische ontwikkeling en toekomstige bedrijvigheid. Daarnaast omvat een aanbeveling een beoordeling van de verenigbaarheid van de vergunnings- of kwalificatieregelingen van de partijen en van de beoogde aanpak voor de onderhandelingen over een MRA.
3.
Het MRA-Comité beoordeelt de aanbeveling binnen een redelijke termijn, waarbij moet worden gewaarborgd dat de aanbeveling niet tegen de vereisten van dit hoofdstuk indruist. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, neemt het MRA-Comité de nodige maatregelen om tot onderhandelingen te komen en stelt elke partij haar respectieve bevoegde autoriteiten op de hoogte van deze maatregelen.
4.
De onderhandelende entiteiten moeten vervolgens de onderhandelingen voeren en aan het MRA-Comité een ontwerp-MRA voorleggen.
5.
Het MRA-Comité beoordeelt vervolgens de ontwerp-MRA teneinde te waarborgen dat deze niet tegen de onderhavige overeenkomst indruist.
6.
Indien de MRA volgens het MRA-Comité verenigbaar met de onderhavige overeenkomst is, stelt het de MRA vast bij wege van besluit, waarbij vereist is dat elke partij vervolgens het MRA-Comité ervan kennis geeft dat aan haar respectieve interne vereisten is voldaan. Het besluit is voor de partijen bindend vanaf de datum van die kennisgeving door elke partij aan het MRA-Comité.
ARTIKEL 11.4
Erkenning
1.
De erkenning van beroepskwalificaties door een MRA staat de dienstverlener toe beroepsactiviteiten uit te oefenen in de jurisdictie van de gastpartij, in overeenstemming met de in de MRA neergelegde voorwaarden.
2.
Indien de beroepskwalificaties van een dienstverlener van een partij worden erkend door de andere partij op grond van een MRA, dan behandelen de bevoegde autoriteiten van de jurisdictie van de gastpartij deze dienstverlener in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan een vergelijkbare dienstverlener wiens beroepskwalificaties in haar eigen jurisdictie zijn gecertificeerd of bevestigd.
3.
Erkenning in het kader van een MRA kan niet afhankelijk worden gesteld van:
a)
of een dienstverlener voldoet aan een vereiste inzake staatsburgerschap of enige vorm van ingezetenschap; dan wel
b)
of het onderwijs dat of de opleiding die een dienstverlener heeft gevolgd of de ervaring die hij heeft opgedaan binnen de eigen jurisdictie van de partij hebben plaatsgevonden.
ARTIKEL 11.5
Gemengd Comité voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties
Het MRA-Comité dat verantwoordelijk is voor de toepassing van artikel 11.3:
a)
bestaat uit en wordt gezamenlijk voorgezeten door vertegenwoordigers van Canada en van de Europese Unie, die verschillen van de bevoegde autoriteiten of beroepsorganisaties als bedoeld in artikel 11.3, lid 1. Een lijst van deze vertegenwoordigers wordt bevestigd door middel van een briefwisseling;
b)
komt bijeen binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en vervolgens wanneer dat nodig is of voor zover daartoe wordt besloten;
c)
stelt zijn eigen reglement van orde vast;
d)
vergemakkelijkt de uitwisseling van informatie over wet- en regelgeving, beleid en praktijken met betrekking tot normen of criteria voor het verlenen van toestemming, of het afgeven van vergunningen of certificaten met betrekking tot gereglementeerde beroepen;
e)
maakt informatie openbaar over de onderhandelingen over en de uitvoering van MRA's;
f)
brengt aan het Gemengd Comité voor de CETA verslag uit over de voortgang van de onderhandelingen en de uitvoering van MRA's; en
g)
verstrekt informatie en vult de richtsnoeren in bijlage 11A aan, indien passend.
ARTIKEL 11.6
Richtsnoeren voor onderhandelingen over en sluiting van MRA's
In het kader van het streven naar wederzijdse erkenning van kwalificaties formuleren de partijen in bijlage 11A niet-bindende richtsnoeren voor de onderhandelingen over en de sluiting van MRA's.
ARTIKEL 11.7
Contactpunten
Elke partij stelt een of meer contactpunten in voor het beheer in het kader van dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK TWAALF
INTERNE REGELGEVING
ARTIKEL 12.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
vergunning: de aan een persoon verleende toestemming om een dienst te verlenen of enige andere economische activiteit uit te oefenen;
bevoegde autoriteit: elke overheid van een partij of niet-gouvernementeel orgaan waaraan door enige overheid van een partij bevoegdheden zijn gedelegeerd, die een vergunning verleent;
vergunningsprocedures: administratieve of procedureregels, met inbegrip van regels voor de wijziging of verlenging van een vergunning, die moeten worden nageleefd om aan te tonen dat aan de vergunningsvereisten is voldaan;
vergunningsvereisten: andere materiële vereisten dan kwalificatievereisten, waaraan ter verkrijging, wijziging of verlenging van een vergunning moet worden voldaan;
kwalificatieprocedures: administratieve of procedureregels waaraan moet worden voldaan om aan te tonen dat aan de kwalificatievereisten is voldaan; en
kwalificatievereisten: materiële vereisten op het gebied van vaardigheden waaraan ter verkrijging, wijziging of verlenging van een vergunning moet worden voldaan.
ARTIKEL 12.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake vergunningsvereisten, vergunningsprocedures, kwalificatievereisten en kwalificatieprocedures die van invloed zijn op:
a)
de grensoverschrijdende dienstverlening zoals omschreven in artikel 9.1 (Definities);
b)
de verlening van een dienst of de uitoefening van andere economische activiteiten door een commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij, met inbegrip van de vestiging van een dergelijke commerciële aanwezigheid; en
c)
de verlening van een dienst op het grondgebied van die partij door de aanwezigheid van een natuurlijke persoon uit de andere partij overeenkomstig artikel 10.6 (Verplichtingen in andere hoofdstukken), lid 2.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vergunningsvereisten, vergunningsprocedures, kwalificatievereisten en kwalificatieprocedures:
a)
uit hoofde van bestaande, door een partij gehandhaafde niet-conforme maatregelen zoals opgenomen in haar lijst in bijlage I; of
b)
die verband houden met een van de volgende sectoren of activiteiten:
i)
wat Canada betreft, de culturele sector en, zoals vastgelegd in zijn lijst in bijlage II, sociale diensten, zaken met betrekking tot Aboriginals, minderheden, loterijen en kansspelen, en de winning, zuivering en distributie van water; en
ii)
wat de Europese Unie betreft, audiovisuele diensten en, zoals uiteengezet in haar lijst in bijlage II, gezondheidszorg, onderwijs en sociale diensten, loterijen en kansspelen, en de winning, zuivering en distributie van water.
ARTIKEL 12.3
Vergunnings- en kwalificatievereisten en -procedures
1.
Elke partij zorgt ervoor dat de vergunningsvereisten en kwalificatievereisten, vergunningsprocedures en kwalificatieprocedures die zij vaststelt of handhaaft, zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde autoriteit haar beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefent.
2.
De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
a)
duidelijk en transparant;
b)
objectief; en
c)
vooraf vastgesteld en openbaar toegankelijk.
3.
De partijen erkennen dat het uitoefenen van een aan een minister verleende wettelijke discretionaire bevoegdheid inzake een besluit over de verlening van een vergunning in het algemeen belang niet onverenigbaar is met het bepaalde in lid 2, onder c), mits deze bevoegdheid in overeenstemming met het doel van de toepasselijke wet zonder willekeur wordt uitgeoefend en de uitoefening ervan niet anderszins tegen deze overeenkomst indruist.
4.
Lid 3 is niet van toepassing op vergunnings- of kwalificatievereisten voor dienstverlening door beoefenaars van een vrij beroep.
5.
Elke partij ziet erop toe dat een vergunning wordt verleend zodra de bevoegde autoriteit vaststelt dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning is voldaan, en dat de vergunning, zodra verleend, overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden onverwijld van kracht wordt.
6.
Elke partij houdt gerechtelijke, arbitrale of administratieve tribunalen of procedures in stand, of stelt deze in, waarmee op verzoek van een betrokken investeerder of dienstverlener, zoals omschreven in de artikelen 8.1 (Definities) en 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), administratieve besluiten met betrekking tot het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten onverwijld kunnen worden onderzocht en, indien gerechtvaardigd, door passende maatregelen kunnen worden rechtgezet. Indien deze procedures niet onafhankelijk zijn van de instantie die bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet elke partij erop toe dat de procedures op zodanige wijze worden toegepast dat in een objectief en onpartijdig onderzoek wordt voorzien.
7.
Elke partij ziet erop toe dat de vergunnings- en kwalificatieprocedures die zij vaststelt of handhaaft, zo eenvoudig mogelijk zijn en het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten niet onnodig bemoeilijken of vertragen.
8.
Een eventueel door een aanvrager in verband met zijn aanvraag verschuldigde vergoeding voor een vergunning moet redelijk zijn en in verhouding tot de kosten staan, en niet als zodanig een beperking voor het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten vormen.
9.
Vergoedingen voor vergunningen omvatten geen veilingkosten, kosten voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, royalty's, kosten in verband met aanbestedingen of andere niet-discriminatoire middelen om concessies te verlenen, of verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.
10.
Elke partij zorgt ervoor dat de vergunnings- en kwalificatieprocedures die de bevoegde autoriteit volgt bij het verlenen van vergunningen, en haar besluiten, onpartijdig zijn ten aanzien van alle aanvragers. De bevoegde autoriteit moet bij haar besluitvorming onafhankelijk zijn en zij mag met name geen verantwoording verschuldigd zijn aan de verleners van diensten of de personen die andere economische activiteiten uitoefenen waarvoor de vergunning vereist is.
11.
Indien voor vergunningsaanvragen specifieke termijnen bestaan, moet een aanvrager voor het indienen van een aanvraag over een redelijke termijn beschikken. De bevoegde autoriteit behandelt een aanvraag onverwijld. Indien mogelijk worden aanvragen in elektronische vorm geaccepteerd onder vergelijkbare voorwaarden inzake echtheid als aanvragen op papier.
12.
Gewaarmerkte kopieën moeten in de plaats van de originele documenten worden geaccepteerd indien zulks passend wordt geacht.
13.
Elke partij ziet erop toe dat de behandeling van een vergunningsaanvraag, inclusief het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag. Elke partij stelt voor de behandeling van een aanvraag een standaardtermijn vast.
14.
De bevoegde autoriteit van een partij verstrekt de aanvrager op diens verzoek onverwijld informatie over de stand van zaken betreffende de aanvraag.
15.
Indien een aanvraag onvolledig wordt geacht, stelt de bevoegde autoriteit van een partij de aanvrager binnen een redelijke termijn hiervan in kennis, vermeldt zij welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen en biedt zij de aanvrager de mogelijkheid om tekortkomingen te corrigeren.
16.
Indien de bevoegde autoriteit van een partij een aanvraag afwijst, stelt zij de aanvrager hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Op verzoek van de aanvrager stelt de bevoegde autoriteit van de partij de aanvrager tevens in kennis van de redenen voor de afwijzing van de aanvraag en van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Een aanvrager moet binnen een redelijke termijn opnieuw een aanvraag kunnen indienen.
HOOFDSTUK DERTIEN
FINANCIËLE DIENSTEN
ARTIKEL 13.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit een partij: een persoon uit een partij die op het grondgebied van de partij actief is in de financiële dienstverlening en die een financiële dienst wil verlenen of verleent door grensoverschrijdende verlening van die dienst;
grensoverschrijdende verlening van financiële diensten of grensoverschrijdende handel in financiële diensten: het verlenen van een financiële dienst:
a)
vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij; of
b)
op het grondgebied van een partij door een persoon uit die partij, aan een persoon uit de andere partij;
waarbij het verlenen van een dienst op het grondgebied van een partij door een investering in dat grondgebied niet onder deze definitie valt;
financiële instelling: een dienstverlener die een of meer van de in dit artikel als financiële diensten omschreven handelingen verricht, indien hij wat de verlening van die diensten betreft, naar het interne recht van de partij op het grondgebied waarvan hij is gevestigd, als financiële instelling onder regelgeving of toezicht valt, met inbegrip van filialen op het grondgebied van de partij van die verlener van financiële diensten waarvan het hoofdkantoor zich op het grondgebied van de andere partij bevindt;
financiële instelling uit de andere partij: een financiële instelling, filialen daaronder begrepen, die zich op het grondgebied van een partij bevindt en waarover een persoon uit de andere partij zeggenschap heeft;
financiële dienst: een dienst van financiële aard, met inbegrip van verzekeringen en aanverwante diensten, bankdiensten en andere financiële diensten (m.u.v. verzekeringen) en bijkomende diensten of hulpdiensten voor diensten van financiële aard. Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:
a)
verzekeringen en aanverwante diensten:
i)
directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):
A)
levensverzekering; of
B)
schadeverzekering;
ii)
herverzekering en retrocessie;
iii)
verzekeringsbemiddeling, zoals diensten van makelaars en agenten; of
iv)
ondersteunende diensten in de verzekeringssector, zoals adviesverstrekking, actuariaat, risicobeoordeling en regeling van schade-eisen; en
b)
bankdiensten en andere financiële diensten (m.u.v. verzekeringen):
i)
aanvaarding van deposito's en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;
ii)
alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;
iii)
financiële leasing;
iv)
alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder krediet-, betaal- en debetkaarten, reischeques en bankwissels;
v)
verlenen van garanties en stellen van borgtochten;
vi)
transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten op de beurs, de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:
A)
geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten of depositocertificaten);
B)
deviezen;
C)
derivaten, met inbegrip van termijninstrumenten en opties;
D)
wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;
E)
verhandelbare effecten; of
F)
andere verhandelbare stukken en financiële activa, met inbegrip van ongemunt goud en zilver;
vii)
deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van daarmee verband houdende diensten;
viii)
financiële bemiddeling;
ix)
beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;
x)
vereffenings- en verrekeningsdiensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;
xi)
verstrekking en doorgifte van financiële informatie, verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; of
xii)
advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten voor alle onder i) tot en met xi) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en -strategieën;
verlener van financiële diensten: een persoon uit een partij die op het grondgebied van die partij actief is in de financiële dienstverlening, met uitzondering van overheidsinstanties;
investering: "investering" zoals gedefinieerd in artikel 8.1 (Definities), met dien verstande dat voor de toepassing van dit hoofdstuk met betrekking tot "leningen" en "schuldbewijzen" zoals bedoeld in dat artikel, het volgende geldt:
a)
een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling is alleen dan een investering in deze financiële instelling indien die lening of dat schuldbewijs door de partij op het grondgebied waarvan de financiële instelling is gevestigd, als eigen vermogen wordt behandeld; en
b)
een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een financiële instelling, anders dan een lening aan of een schuldbewijs van een financiële instelling zoals bedoeld onder a), is geen investering;
c)
hoofdstuk acht (Investeringen) is van toepassing op leningen of schuldbewijzen voor zover dit hoofdstuk daar niet op ziet; en
d)
een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten, anders dan een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling, is een investering wat de toepassing van hoofdstuk acht (Investeringen) betreft, indien die lening of dat schuldinstrument de criteria voor investeringen van artikel 8.1 (Definities) vervult;
investeerder: een "investeerder" zoals gedefinieerd in artikel 8.1 (Definities);
nieuwe financiële dienst: een niet op het grondgebied van een partij maar wel op het grondgebied van de andere partij verleende financiële dienst omvattend alle nieuwe vormen van levering van een financiële dienst of de verkoop van een financieel product dat niet op het grondgebied van de partij wordt verkocht;
persoon uit een partij: "persoon uit een partij" zoals gedefinieerd in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), welk begrip voor alle duidelijkheid geen filialen van ondernemingen uit een derde land omvat;
overheidsinstantie:
a)
een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een partij, of een entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat van een partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met het uitvoeren van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van instanties die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis; of
b)
een particuliere entiteit die taken vervult welke normaliter door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld; en
zelfregulerende organisatie: een niet-gouvernementeel orgaan, met inbegrip van effecten- of termijnbeurzen of -markten, verrekenkantoren of andere organisaties of verenigingen, dat ten aanzien van verleners van financiële diensten of financiële instellingen zijn eigen of gedelegeerde regelgevings- of toezichtsbevoegdheden uitoefent.
ARTIKEL 13.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:
a)
de financiële instellingen uit de andere partij;
b)
de investeerders uit de andere partij, en de investeringen van deze investeerders, in financiële instellingen op het grondgebied van de partij; en
c)
de grensoverschrijdende handel in financiële diensten.
2.
Voor alle duidelijkheid: de bepalingen van hoofdstuk acht (Investeringen) zijn van toepassing op:
a)
maatregelen ten aanzien van de investeerders uit een partij, en de investeringen van deze investeerders, in verleners van financiële diensten die geen financiële instelling zijn; en
b)
andere maatregelen dan maatregelen inzake het verlenen van financiële diensten, ten aanzien van investeerders uit een partij, of investeringen van die investeerders, in financiële instellingen.
3.
De artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), 8.14 (Subrogatie), 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen), en 8.17 (Formele voorwaarden) zijn opgenomen in en maken deel uit van dit hoofdstuk.
4.
Afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk uitsluitend wat betreft verzoeken wegens niet-nakoming door een partij van de artikelen 13.3 of 13.4 met betrekking tot de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot, de verkoop of vervreemding van een financiële instelling of een investering in een financiële instelling, of van de artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), of 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen).
5.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:
a)
activiteiten of diensten die onderdeel vormen van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid; of
b)
activiteiten of diensten verricht voor rekening van een partij, met garantiestelling door of gebruikmaking van de financiële middelen van de partij, haar overheidsinstanties daaronder begrepen,
met dien verstande dat dit hoofdstuk wel van toepassing is voor zover een partij toestaat dat de onder a) of b) bedoelde activiteiten of diensten door haar financiële instellingen in mededinging met een overheidsinstantie of een financiële instelling worden verricht.
6.
Hoofdstuk twaalf (Interne regelgeving) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk. Voor alle duidelijkheid: artikel 12.3 (Vergunning- en kwalificatievereisten en procedures) is van toepassing ten aanzien van de uitoefening van wettelijke discretionaire bevoegdheden door de met financiële regelgeving belaste autoriteiten van de partijen.
7.
De overeenkomstig lid 6 in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen van hoofdstuk twaalf (Interne regelgeving) zijn niet van toepassing op vergunningsvereisten, -procedures, kwalificatievereisten of -procedures:
a)
uit hoofde van een door Canada gehandhaafde niet-conforme maatregel zoals opgenomen in zijn lijst in bijlage III-A;
b)
uit hoofde van een door de Europese Unie gehandhaafde niet-conforme maatregel zoals opgenomen in haar lijst in bijlage I, voor zover die maatregel betrekking heeft op financiële diensten; en
c)
zoals bedoeld in artikel 12.2 (Toepassingsgebied), lid 2, onder b), voor zover een dergelijke maatregel betrekking heeft op financiële diensten.
ARTIKEL 13.3
Nationale behandeling
1.
Artikel 8.6 (Nationale behandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van financiële instellingen, alsmede op investeerders uit de andere partij en hun investeringen in financiële instellingen.
2.
Onder de behandeling die door een partij aan haar eigen investeerders en hun investeringen wordt toegekend overeenkomstig artikel 8.6 (Nationale behandeling), leden 1 en 2, wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan haar eigen financiële instellingen en investeringen van haar eigen investeerders in financiële instellingen.
ARTIKEL 13.4
Meestbegunstigingsbehandeling
1.
Artikel 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van financiële instellingen, alsmede op investeerders uit de andere partij en hun investeringen in financiële instellingen.
2.
Onder de behandeling die door een partij aan investeerders uit een derde land en investeringen van investeerders uit een derde land wordt toegekend overeenkomstig artikel 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), leden 1 en 2, wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan financiële instellingen uit een derde land en aan investeringen van investeerders uit een derde land in financiële instellingen.
ARTIKEL 13.5
Erkenning van prudentiële maatregelen
1.
Een partij kan prudentiële maatregelen van een derde land bij de toepassing van onder dit hoofdstuk vallende maatregelen erkennen. Deze erkenning kan:
a)
eenzijdig geschieden;
b)
door harmonisatie of op andere wijze worden verwezenlijkt; of
c)
op basis van een overeenkomst of regeling met het derde land plaatsvinden.
2.
Een partij die een prudentiële maatregel erkent, verstrekt de andere partij adequate gelegenheid om te bewijzen dat er sprake is van omstandigheden waarbij gelijkwaardige regelgeving, gelijkwaardig toezicht, gelijkwaardige uitvoering van regelgeving en waar passend gelijkwaardige procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de partijen voorhanden zijn of zullen zijn.
3.
Indien een partij een prudentiële maatregel overeenkomstig lid 1, onder c), erkent en er sprake is van de in lid 2 beschreven omstandigheden, biedt zij de andere partij adequate gelegenheid om te onderhandelen over toetreding tot de overeenkomst of regeling dan wel over een vergelijkbare overeenkomst of regeling.
ARTIKEL 13.6
Markttoegang
1.
Een partij mag met betrekking tot een financiële instelling uit de andere partij of met betrekking tot markttoegang door vestiging van een financiële instelling door een investeerder uit de andere partij geen maatregelen vaststellen of handhaven die voor haar gehele grondgebied of het grondgebied van een nationale, provinciale, territoriale, regionale of lokale overheid:
a)
beperkingen opleggen ten aanzien van:
i)
het aantal financiële instellingen, al dan niet in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii)
de totale waarde van de met de financiële diensten verband houdende transacties of activa in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iii)
het totale aantal met de financiële diensten verband houdende transacties of het totale volume van de output aan financiële diensten, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iv)
de participatie van buitenlands kapitaal uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap in financiële instellingen of de totale waarde van individuele of geaggregeerde buitenlandse investeringen in financiële instellingen; of
v)
het totale aantal natuurlijke personen die kunnen worden tewerkgesteld in een bepaalde financiëledienstensector of die een financiële instelling in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van een specifieke financiële dienst, door middel van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
b)
specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een financiële instelling een economische activiteit kan uitoefenen, vereisen of ten aanzien van die juridische entiteiten of joint ventures beperkingen opleggen.
2.
Artikel 8.4 (Markttoegang), lid 2, wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit artikel.
3.
Voor alle duidelijkheid:
a)
een partij kan voorwaarden opleggen en procedures verplicht stellen voor de vergunning voor vestiging en uitbreiding van een commerciële aanwezigheid, mits daarmee niet de verplichting van de partij krachtens lid 1 wordt omzeild en er geen sprake is van strijdigheid met de overige bepalingen van dit hoofdstuk; en
b)
dit artikel belet niet dat een partij van een financiële instelling verlangt dat zij bepaalde financiële diensten door middel van afzonderlijke juridische entiteiten verleent indien volgens het interne recht van de partij het scala van de door de financiële instelling verleende diensten niet door een enkele entiteit kan worden verleend.
ARTIKEL 13.7
Grensoverschrijdende verlening van financiële diensten
1.
De artikelen 9.3 (Nationale behandeling), 9.4 (Formele vereisten) en 9.6 (Markttoegang) worden opgenomen in en maken deel uit van dit hoofdstuk en zijn van toepassing op de behandeling van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten die de in bijlage 13A vermelde financiële diensten verlenen.
2.
Onder de door een partij aan haar eigen dienstverleners en diensten overeenkomstig artikel 9.3 (Nationale behandeling), lid 2, toegekende behandeling wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan haar eigen financiële diensten en verleners van financiële diensten.
3.
Onder de maatregelen die een partij niet vaststelt of handhaaft met betrekking tot diensten en dienstverleners uit de andere partij overeenkomstig artikel 9.6 (Markttoegang) worden hier verstaan maatregelen met betrekking tot verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij wanneer deze financiële diensten verlenen.
4.
Artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij.
5.
Onder de behandeling die door een partij wordt toegekend aan dienstverleners en diensten uit een derde land overeenkomstig artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan financiële diensten en aan verleners van financiële diensten uit een derde land.
6.
Elke partij staat op haar grondgebied gevestigde personen en onderdanen, ongeacht waar zij zijn gevestigd, toe financiële diensten te kopen van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij die op het grondgebied van die andere partij is gevestigd. Deze verbintenis houdt voor een partij geen verplichting in om dergelijke dienstverleners toe te staan zaken te doen of klanten te werven op haar grondgebied. Elke partij kan de begrippen "zakendoen" en "klanten werven" voor de toepassing van dit artikel definiëren, in overeenstemming met lid 1.
7.
Wat de in bijlage 13A genoemde financiële diensten betreft, staat elke partij een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij toe, op verzoek of met kennisgeving aan de bevoegde regelgevende instantie, indien vereist, een financiële dienst te verlenen in alle nieuwe vormen van levering, of een financieel product te verkopen dat niet wordt verkocht op het grondgebied van de partij. indien de betrokken partij volgens haar interne recht in vergelijkbare situaties toestemming aan haar eigen verleners van financiële diensten verleent, dergelijke diensten te verlenen of dergelijke producten te verkopen.
ARTIKEL 13.8
Hoger management en raden van bestuur
Geen der partijen kan een financiële instelling uit de andere partij ertoe verplichten op posities van het hogere management of in raden van bestuur natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit te benoemen.
ARTIKEL 13.9
Prestatie-eisen
1.
Met betrekking tot investeringen in financiële instellingen onderhandelen de partijen over regels inzake prestatie-eisen zoals die welke zijn vervat in artikel 8.5 (Prestatie-eisen).
2.
Indien de partijen drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst niet dergelijke regels zijn overeengekomen, wordt artikel 8.5 (Prestatie-eisen) op verzoek van een partij opgenomen in en maakt het deel uit van dit hoofdstuk, en is het van toepassing op investeringen in financiële instellingen. Met het oog op de toepassing hiervan omvat "investering" in artikel 8.5 (Prestatie-eisen) "investering in een financiële instelling op haar grondgebied".
3.
Binnen honderdtachtig dagen na de succesvolle onderhandeling door de partijen over de regels inzake prestatie-eisen overeenkomstig lid 1, of naar aanleiding van het verzoek van een partij tot opname van artikel 8.5 (Prestatie-eisen) in dit hoofdstuk overeenkomstig lid 2, kan elke partij haar lijst wijzigen indien vereist. Elke wijziging moet beperkt blijven tot de opname van voorbehouden voor bestaande maatregelen die niet in overeenstemming zijn met de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichting inzake prestatie-eisen, wat Canada aangaat in afdeling A van zijn lijst in bijlage III en wat de Europese Unie aangaat in haar lijst in bijlage I. Artikel 13.10, lid 1, is van toepassing op dergelijke maatregelen met betrekking tot de regels inzake prestatie-eisen waarover is onderhandeld ingevolge lid 1, of artikel 8.5 (Prestatie-eisen) als opgenomen in dit hoofdstuk overeenkomstig lid 2, naargelang van het geval.
ARTIKEL 13.10
Voorbehouden en excepties
1.
De artikelen 13.3, 13.4, 13.6 en 13.8 zijn niet van toepassing op:
a)
bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i)
de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii)
een nationale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I;
iii)
een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I; of
iv)
een lagere overheid;
b)
de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c)
een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 13.3, 13.4, 13.6 of 13.8.
2.
Artikel 13.7 is niet van toepassing op:
a)
bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i)
de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii)
een nationale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I;
iii)
een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I; of
iv)
een lagere overheid;
b)
de handhaving of onmiddellijke verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c)
een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze bij de inwerkingtreding van de overeenkomst bestonden, niet minder conform maakt met artikel 13.7.
3.
De artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7 en 13.8 zijn niet van toepassing op maatregelen die Canada vaststelt of handhaaft met betrekking tot de financiële diensten als opgenomen in afdeling B van zijn lijst in bijlage III, of die de Europese Unie vaststelt of handhaaft met betrekking tot financiële diensten als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
4.
Indien een partij een voorbehoud heeft geformuleerd bij de artikelen 8.4 (Markttoegang), 8.5 (Prestatie-eisen), 8.6 (Nationale behandeling), 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) 8.8 (Hoger management en raden van bestuur), 9.3 (Nationale behandeling), 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling of 9.6 (Markttoegang) in haar lijst in bijlage I of II, vormt dit tevens een voorbehoud bij de artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7 of 13.8, of voor elke regel inzake prestatie-eisen overeengekomen krachtens artikel 13.9, lid 1, of opgenomen in dit hoofdstuk op grond van artikel 13.9, lid 2, naargelang het geval, voor zover de in het voorbehoud bedoelde maatregel, sector, subsector of activiteit onder dit hoofdstuk valt.
5.
Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt een partij geen maatregelen of reeks maatregelen vast die vallen onder afdeling B van de lijst van Canada in bijlage III, of onder de lijst van de Europese Unie in bijlage II en die investeerders uit de andere partij al dan niet rechtstreeks op grond van nationaliteit verplichten investeringen die bestaan op het tijdstip waarop de maatregelen of reeks maatregelen werking krijgen, te verkopen of anderszins te vervreemden.
6.
Wat intellectuele eigendomsrechten betreft, kan een partij afwijken van de artikelen 13.3 en 13.4, alsmede van regels inzake technologieoverdracht die, naargelang het geval, verband houden met prestatie-eisen overeengekomen krachtens artikel 13.9, lid 1, of die zijn opgenomen in dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 13.9, lid 2, indien de afwijking is toegestaan volgens de TRIPs-Overeenkomst, ontheffingen van de TRIPs-Overeenkomst vastgesteld overeenkomstig artikel IX van de WTO-Overeenkomst daaronder begrepen.
7.
De artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7, 13.8 en 13.9 zijn niet van toepassing op:
a)
opdrachten van een partij voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder dit hoofdstuk vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied); of
b)
subsidies, of overheidssteun in verband met de handel in diensten, die door een partij worden verstrekt.
ARTIKEL 13.11
Doeltreffende en transparante regelgeving
1.
Elke partij ziet erop toe dat alle algemeen toepasselijke maatregelen waarop dit hoofdstuk van toepassing is, op een redelijke, objectieve en onpartijdige wijze worden toegepast.
2.
Elke partij ziet erop toe dat haar algemeen toepasselijke wet- en regelgeving, procedures en administratieve besluiten die verband houden met enige onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid, onverwijld worden bekendgemaakt of op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat belanghebbenden en de andere partij daarvan kennis kunnen nemen. Voor zover mogelijk zal elke partij:
a)
de maatregelen die zij voornemens is vast te stellen, vooraf bekendmaken;
b)
belanghebbenden en de andere partij een redelijke gelegenheid bieden om over deze voorgenomen maatregelen opmerkingen te maken; en
c)
een redelijke termijn geven tussen de definitieve bekendmaking van de maatregelen en de datum waarop zij van kracht worden.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk treden deze vereisten in de plaats van die van artikel 27.1 (Bekendmaking).
3.
Elke partij handhaaft passende mechanismen, of stelt deze vast, om binnen een redelijke termijn te reageren op vragen van belanghebbenden inzake onder dit hoofdstuk vallende algemeen toepasselijke maatregelen.
4.
Een regelgevende autoriteit stelt een administratief besluit vast op basis van een volledige aanvraag van een investeerder in een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een financiële instelling uit de andere partij met betrekking tot de verlening van een financiële dienst, en wel binnen een redelijke termijn die wordt gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de toepassing en de normale termijn voor de behandeling van de aanvraag. Wat Canada betreft, bedraagt een dergelijke redelijke termijn honderdtwintig dagen. De regelgevende autoriteit stelt de aanvrager onverwijld van dat besluit in kennis. Is vaststelling van een besluit binnen een redelijke termijn niet haalbaar, dan stelt de regelgevende autoriteit de aanvrager hiervan onverwijld in kennis en tracht zij het besluit zo spoedig mogelijk vast te stellen. Voor alle duidelijkheid: een aanvraag wordt pas volledig geacht wanneer alle hoorzittingen ter zake zijn gehouden en de regelgevende autoriteit alle nodige informatie heeft ontvangen.
ARTIKEL 13.12
Zelfregulerende organisaties
Wanneer een partij verlangt dat een financiële instelling of een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij lid is van, participeert in of toegang heeft tot een zelfregulerende organisatie om een financiële dienst te mogen verlenen op of naar het grondgebied van die partij, of wanneer die partij een voorrecht of voordeel toekent wanneer een financiële dienst via een zelfregulerende organisatie wordt verleend, dan draagt die partij er zorg voor dat de zelfregulerende organisatie de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen naleeft.
ARTIKEL 13.13
Betalings- en clearingsystemen
Onder de voorwaarden voor toekenning van nationale behandeling verschaft elke partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten uit de andere partij toegang tot betalings- en clearingsystemen van een partij, of van een entiteit die uitvoering geeft aan een haar door een partij verleende overheidsbevoegdheid, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel verleent geen toegang tot de kredietfaciliteiten in laatste instantie van een partij.
ARTIKEL 13.14
Nieuwe financiële diensten
1.
Elke partij staat een financiële instelling uit de andere partij toe, op verzoek of met kennisgeving aan de bevoegde regelgevende instantie, indien vereist, nieuwe financiële diensten te verlenen waarvoor de betrokken partij volgens haar interne recht in vergelijkbare situaties toestemming aan haar eigen financiële instellingen zou geven.
2.
Een partij kan de institutionele en rechtsvorm vaststellen waarin de nieuwe financiële dienst kan worden verleend en de verlening daarvan aan een vergunningsplicht onderwerpen. Indien een vergunning vereist is, wordt hierover binnen een redelijke termijn een besluit genomen en kan zij uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen.
3.
Dit artikel belet niet dat een financiële instelling uit een partij de andere partij verzoekt te overwegen de verlening van een financiële dienst die niet binnen het grondgebied van een van de partijen wordt verleend, toe te staan. Dit verzoek is onderworpen aan het recht van de partij die de aanvraag ontvangt, en niet aan de verplichtingen van dit artikel.
ARTIKEL 13.15
Doorgifte en verwerking van informatie
1.
Elke partij staat een financiële instelling of een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij toe informatie in elektronische of andere vorm van en naar haar grondgebied te verzenden met het oog op gegevensverwerking, wanneer deze gegevensverwerking noodzakelijk is in het kader van de normale bedrijfsvoering van de financiële instelling of de verlener van grensoverschrijdende financiële diensten.
2.
Elke partij handhaaft passende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met name wat de doorgifte van persoonlijke gegevens aangaat. Indien de doorgifte van financiële informatie persoonlijke gegevens omvat, dient een dergelijke doorgifte te geschieden in overeenstemming met de wetgeving inzake de bescherming van persoonlijke gegevens op het grondgebied van de partij waarvan de overdracht afkomstig is.
ARTIKEL 13.16
Prudentiële uitzonderingsbepaling
1.
Deze overeenkomst belet niet dat een partij redelijke maatregelen handhaaft of vaststelt om prudentiële redenen, zoals:
a)
het beschermen van investeerders, spaarders, polishouders of personen jegens welke een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een verlener van financiële diensten een fiduciaire verplichting heeft;
b)
het handhaven van de veiligheid, degelijkheid, integriteit of financiële verantwoordelijkheid van een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een verlener van financiële diensten; of
c)
het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een partij.
2.
Onverminderd andere prudentiële regelgeving inzake de grensoverschrijdende handel in financiële diensten kan een partij registratie van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij en van financiële instrumenten verlangen.
3.
Onverminderd de artikelen 13.3 en 13.4 kan een partij een bepaalde financiële dienst of activiteit verbieden om prudentiële redenen. Een dergelijk verbod geldt niet voor alle financiële diensten of een volledige subsector van financiële diensten, zoals bankdiensten.
ARTIKEL 13.17
Specifieke uitzonderingen
1.
Deze overeenkomst is niet van toepassing op maatregelen genomen door een overheidsinstantie in het kader van monetair of wisselkoersbeleid. Dit lid doet geen afbreuk aan de verplichtingen van een partij uit hoofde van de artikelen 8.5 (Prestatie-eisen), 8.13 (Overmakingen) of 13.9.
2.
Deze overeenkomst verplicht een partij niet informatie te verstrekken of er toegang toe te verlenen die betrekking heeft op de zaken en rekeningen van individuele consumenten, verleners van grensoverschrijdende financiële diensten of financiële instellingen, en evenmin vertrouwelijke informatie door de openbaarmaking waarvan specifieke regelgevings-, toezichts- of rechtshandhavingsaangelegenheden in het gedrang zouden komen, of waarvan de openbaarmaking anderszins tegen het openbaar belang zou indruisen of legitieme commerciële belangen van bepaalde ondernemingen zou schaden.
ARTIKEL 13.18
Comité financiële diensten
1.
Het Comité financiële diensten dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder f), omvat vertegenwoordigers van de autoriteiten die zijn belast met het beleid inzake financiële diensten, die deskundig zijn op het door dit hoofdstuk bestreken gebied. Voor Canada is de vertegenwoordiger in het Comité een ambtenaar van het Department of Finance van Canada of de opvolger daarvan.
2.
Het Comité financiële diensten besluit bij consensus.
3.
Het Comité financiële diensten komt jaarlijks bijeen, of zoals het anderszins beslist, en:
a)
ziet toe op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b)
geeft uitvoering aan een dialoog over de regulering van de sector financiële diensten, met het oog op bevordering van de wederzijdse kennis van de respectieve regelgevingssystemen van de partijen en samenwerking bij de ontwikkeling van internationale normen zoals uiteengezet in het memorandum van overeenstemming betreffende de dialoog over de regulering van de sector financiële diensten zoals neergelegd in bijlage 13-C; en
c)
geeft uitvoering aan artikel 13.21.
ARTIKEL 13.19
Overleg
1.
Een partij kan verzoeken om overleg met de andere partij over elke uit deze overeenkomst voortvloeiende aangelegenheid die van invloed is op financiële diensten. De andere partij neemt het verzoek in welwillende overweging.
2.
Elke partij draagt er zorg voor dat wanneer er overleg is overeenkomstig lid 1, haar delegatie ambtenaren omvat met relevante deskundigheid op het door dit hoofdstuk bestreken gebied. Voor Canada houdt dit ambtenaren van het Department of Finance of Canada of de opvolger daarvan.
ARTIKEL 13.20
Geschillenbeslechting
1.
Op de beslechting van geschillen die voortvloeien uit dit hoofdstuk, is hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) van toepassing zoals gewijzigd bij dit hoofdstuk.
2.
Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel dat wordt ingesteld met het oog op een uit dit hoofdstuk voortvloeiend geschil, is artikel 29.7 (Samenstelling van arbitragepanel) van toepassing. Alle verwijzingen naar de lijst van arbiters die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 29.8 (Lijst van arbiters) worden gelezen als verwijzingen naar de lijst van arbiters die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
3.
Het Gemengd Comité voor de CETA kan een lijst opstellen van ten minste 15 personen die zijn geselecteerd op grond van hun objectiviteit, betrouwbaarheid en deugdelijk oordeelsvermogen, en die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. De lijst bestaat uit drie sublijsten: een sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die voor het voorzitterschap in aanmerking komen. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité voor de CETA kan de lijst te allen tijde herzien en zorgt ervoor dat de lijst in overeenstemming is met dit artikel.
4.
De arbiters op de lijst moeten beschikken over deskundigheid of ervaring inzake het recht betreffende financiële diensten of de praktijk op dat gebied, waaronder bijvoorbeeld de regelgeving inzake verleners van financiële diensten. De arbiters die fungeren als voorzitter moeten ook ervaring hebben als raadsman, panellid of arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures. Arbiters zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op en nemen geen instructies aan van enige organisatie of overheid. Zij houden zich aan de gedragscode in bijlage 29B (Gedragscode).
5.
Indien een arbitragepanel oordeelt dat een maatregel niet in overeenstemming met deze overeenkomst is en de maatregel:
a)
van invloed is op de financiëledienstensector en enige andere sector, dan mag de verzoekende partij overgaan tot opschorting van de voordelen in de financiëledienstensector waarvan het effect gelijkwaardig is aan het effect van de maatregel op de financiëledienstensector van de partij; of
b)
uitsluitend een andere sector dan de financiëledienstensector beïnvloedt, dan mag de klagende partij de voordelen in de financiëledienstensector niet opschorten.
ARTIKEL 13.21
Investeringsgeschillen op gebied van financiële diensten
1.
Afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten), zoals gewijzigd bij dit artikel en bijlage 13-B, is van toepassing op:
a)
investeringsgeschillen in verband met maatregelen waarop dit hoofdstuk van toepassing is en in het kader waarvan een investeerder klaagt dat een partij de artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen), 13.3 of 13.4 niet is nagekomen; of
b)
procedures voor beslechting van investeringsgeschillen die zijn ingeleid overeenkomstig hoofdstuk acht, afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten), in het kader waarvan een beroep is gedaan op artikel 13.16, lid 1.
2.
Ingeval er sprake is van een investeringsgeschil als bedoeld in lid 1, onder a), of indien de verweerder zich beroept op artikel 13.16, lid 1, binnen zestig dagen na de indiening van een verzoek bij het Gerecht overeenkomstig artikel 8.23 (Indiening van verzoek bij Gerecht), wordt een formatie van het Gerecht samengesteld overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 7, uit de lijst die is opgesteld overeenkomstig artikel 13.20, lid 3. Indien de verweerder binnen zestig dagen na de indiening van een verzoek artikel 13.16, lid 1, inroept, met betrekking tot een ander investeringsgeschil dan hetgeen is bedoeld in lid 1, onder a), gaat de toepasselijke termijn voor de samenstelling van een formatie van het Gerecht overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 7, in op de datum waarop de verweerder artikel 13.16, lid 1, inroept. Indien het Gemengd Comité voor de CETA binnen de in artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 17, bedoelde termijn geen leden van het Gerecht heeft aangewezen overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 2, kan een van de partijen bij het geschil de secretaris-generaal van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen ("Icsid") verzoeken de leden van het Gerecht te kiezen uit de overeenkomstig artikel 13.20 opgestelde lijst. Indien de lijst niet is opgesteld overeenkomstig artikel 13.20 op de datum van indiening van het verzoek overeenkomstig artikel 8.23 (Indiening van verzoek bij Gerecht), wijst de secretaris-generaal van het Icsid de leden van het Gerecht aan uit de personen die door één of beide partijen zijn voorgesteld, overeenkomstig artikel 13.20.
3.
De verweerder kan de zaak schriftelijk verwijzen naar het Comité financiële diensten voor een besluit of, en zo ja in welke mate, de uitzondering krachtens artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Deze verwijzing geschiedt uiterlijk op de datum die het Gerecht vaststelt voor de verweerder wat betreft de indiening van diens contramemorie. Indien de verweerder de zaak verwijst naar het Comité financiële diensten op grond van dit lid, worden de in afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) bedoelde termijnen of procedures geschorst.
4.
Met een verwijzing overeenkomstig lid 3 kan het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA, naargelang van het geval, komen tot een gezamenlijke vaststelling over de vraag of en in hoeverre artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA, naargelang van het geval, stuurt een kopie van de gezamenlijke vaststelling aan de investeerder en het Gerecht, indien dit is ingesteld. Indien in de gezamenlijke vaststelling wordt geconcludeerd dat artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen alle onderdelen van het verzoek in hun geheel, dan wordt de investeerder geacht zijn verzoek te hebben ingetrokken en wordt de procedure beëindigd zoals bedoeld in artikel 8.35 (Afstand van instantie). Indien in de gezamenlijke vaststelling wordt geconcludeerd dat artikel 13.16, lid 1, enkel een geldig verweer vormt tegen onderdelen van het verzoek, dan is de gezamenlijke vaststelling bindend voor het Gerecht met betrekking tot die onderdelen van het verzoek. De schorsing van de termijnen of van de procedures zoals omschreven in lid 3 is dan niet langer van toepassing en de investeerder kan zijn verzoek wat de overige onderdelen ervan betreft, voortzetten.
5.
Indien het Gemengd Comité voor de CETA binnen drie maanden na verwijzing van de aangelegenheid door het Comité financiële diensten geen gezamenlijke vaststelling heeft gedaan, dan is de in lid 3 bedoelde schorsing van de termijnen of procedures niet langer van toepassing en kan de investeerder zijn verzoek voortzetten.
6.
Op verzoek van de verweerder beslist het Gerecht preliminair of en in hoeverre artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Laat de verweerder na dit verzoek in te dienen, dan doet dit niet af aan zijn recht om bij wijze van verweer artikel 13.16, lid 1, in een latere fase van de procedure in te roepen. Het Gerecht verbindt geen negatieve gevolgtrekkingen aan het feit dat het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA geen overeenstemming heeft bereikt over een gezamenlijke vaststelling overeenkomstig bijlage 13B.
HOOFDSTUK VEERTIEN
INTERNATIONALE ZEEVERVOERDIENSTEN
ARTIKEL 14.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
in- en uitklaring: de afhandeling, voor een vast bedrag of op contractbasis, van douaneformaliteiten met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of deze dienst de hoofdactiviteit of een nevenactiviteit van de dienstverlener betreft;
diensten in verband met de opslag van containers: de opslag, het laden, het lossen of de reparatie van containers en het klaarmaken ervan voor verzending, in havengebieden of verder landinwaarts;
vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer: het vervoer van vracht met een enkel vervoersdocument, waarbij gebruik wordt gemaakt van meer dan één wijze van vervoer en dat een internationaal traject over zee omvat;
feederdiensten: het vervoer voorafgaand aan en aansluitend op internationaal vrachtvervoer over zee, inclusief stortgoederen in containers, stukgoederen en droge of vloeibare bulkgoederen, tussen havens die zich binnen het grondgebied van een partij bevinden. Voor alle duidelijkheid geldt met betrekking tot Canada dat feederdiensten betrekking kunnen hebben op vervoer tussen de zee en binnenwateren, waarbij onder binnenwateren worden verstaan binnenwateren zoals omschreven in de Customs Act, R.S.C. 1985, c.1 (2nd Supp.);
internationale vracht: vracht vervoerd door zeeschepen tussen een haven van een partij en een haven van de andere partij of van een derde land, of tussen een haven van een lidstaat van de Europese Unie en een haven van een andere lidstaat van de Europese Unie;
internationale zeevervoerdiensten: het vervoer van passagiers of van vracht door zeeschepen tussen een haven van de ene partij en een haven van de andere partij of van een derde land, of tussen een haven van een lidstaat van de Europese Unie en een haven van een andere lidstaat van de Europese Unie, evenals het rechtstreeks contracten sluiten met verleners van andere vervoerdiensten ter waarborging van vervoer van deur tot deur of van multimodaal vervoer, doch niet het verlenen van dergelijke andere vervoerdiensten;
verleners van internationale zeevervoerdiensten:
a)
ondernemingen uit een partij zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), en de filialen van dergelijke entiteiten; of
b)
ondernemingen zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities) uit een derde land die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van onderdanen van een partij, indien de schepen van die ondernemingen zijn geregistreerd overeenkomstig de wetgeving van die partij en onder de vlag van die partij varen; of
c)
filialen van ondernemingen uit een derde land met aanzienlijke zakelijke activiteiten op het grondgebied van een partij, die internationale zeevervoerdiensten verlenen. Voor alle duidelijkheid: hoofdstuk acht (Investeringen) is niet van toepassing op dergelijke filialen;
diensten van scheepsagenten: de behartiging van de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent, voor de volgende doeleinden:
a)
marketing en verkoop van zeevervoer- en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie; en
b)
organisatorische werkzaamheden namens de maatschappijen betreffende het aanlopen van schepen of het overnemen van vracht in voorkomend geval;
hulpdiensten voor zeevervoer: behandeling van zeevracht, in- en uitklaring, diensten in verband met de opslag van containers, diensten van scheepsagenten, maritieme expediteursdiensten, en opslag;
behandeling van zeevracht: de uitvoering van, de organisatie van en het toezicht op:
a)
het laden of lossen van schepen,
b)
het sjorren of losmaken van vracht, en
c)
het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verscheping of na lossing,
door stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten, met uitzondering van werkzaamheden verricht door dokwerkers wanneer dezen onafhankelijk van de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zijn tewerkgesteld;
maritieme expediteursdiensten: de organisatie en het toezicht op zendingen namens verzenders, door de verlening van diensten zoals vervoer- en aanverwante diensten, vrachtconsolidatie en de verpakking van vracht, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie;
opslag: opslag van diepgevroren of gekoelde goederen en bulkopslag van vloeistoffen of gassen, en overige opslag.
ARTIKEL 14.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake het verlenen van internationale zeevervoerdiensten. Voor alle duidelijkheid: ook de hoofdstukken acht (Investeringen) en negen (Grensoverschrijdende handel in diensten) zien op dergelijke maatregelen.
2.
Voor alle duidelijkheid: in aansluiting op de artikelen 8.6 (Nationale behandeling), 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 9.3 (Nationale behandeling) en 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) mag een partij geen maatregel vaststellen of handhaven ten aanzien van:
a)
een schip dat een internationale zeevervoerdienst verleent en onder de vlag van de andere partij vaart; of
b)
een verlener van internationale zeevervoerdiensten uit de andere partij,
waarbij een behandeling wordt toegekend die minder gunstig is dan die welke die partij in vergelijkbare situaties aan haar eigen vaartuigen of verleners van internationale zeevervoerdiensten of aan vaartuigen of verleners van internationale zeevervoerdiensten uit een derde land toekent met betrekking tot:
a)
haventoegang;
b)
de gebruikmaking van infrastructuur en havendiensten zoals sleep- en loodsdiensten;
c)
de gebruikmaking van hulpdiensten voor zeevervoer, alsmede het opleggen van daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen;
d)
toegang tot douanefaciliteiten; of
e)
de toewijzing van aanlegplaatsen en laad- en losinstallaties.
ARTIKEL 14.3
Verplichtingen
1.
Elke partij staat de verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om aan hen toebehorende of door hen verhuurde lege containers die zij gratis vervoeren, tussen de havens van die partij te verplaatsen.
2.
Een partij staat de verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om "feederdiensten" tussen de havens van die partij te verlenen.
3.
Een partij stelt met betrekking tot internationale zeevervoerdiensten, waaronder het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en lijnvervoer, geen vrachtverdelingsregeling met een derde land in, en handhaaft dergelijke regelingen evenmin.
4.
Een partij stelt noch maatregelen vast noch handhaaft zij maatregelen op grond waarvan een internationale vracht volledig of gedeeltelijk uitsluitend moet worden vervoerd door vaartuigen die in die partij zijn geregistreerd of die eigendom zijn dan wel onder zeggenschap staan van onderdanen van die partij.
5.
Een partij stelt noch maatregelen vast noch handhaaft zij maatregelen die beletten dat verleners van internationale zeevervoerdiensten uit de andere partij rechtstreeks contracten sluiten met andere verleners van vervoerdiensten voor vervoer van deur tot deur of voor multimodaal vervoer.
ARTIKEL 14.4
Voorbehouden
1.
Artikel 14.3 is niet van toepassing op:
a)
bestaande nietconforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i)
de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii)
een nationale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I;
iii)
een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I; of
iv)
een lagere overheid;
b)
de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c)
een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met artikel 14.3.
2.
Artikel 14.3 is niet van toepassing op maatregelen die een partij vaststelt of handhaaft voor sectoren, subsectoren of activiteiten als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
HOOFDSTUK VIJFTIEN
TELECOMMUNICATIE
ARTIKEL 15.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
contributielink: een link voor de transmissie van radio- of televisiesignalen naar een productiecentrum voor programma's;
kostengeoriënteerd: op basis van kosten en mogelijk betrekking hebbend op verschillende kostenmethodologieën voor verschillende faciliteiten of diensten;
onderneming: een "onderneming" zoals omschreven in artikel 8.1 (Definities);
essentiële faciliteiten: faciliteiten in het kader van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst die:
a)
uitsluitend of voornamelijk worden aangeboden door één of een beperkt aantal aanbieders; en
b)
voor het verlenen van een dienst niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen;
interconnectie: het verbinden van openbare telecommunicatienetwerken of diensten van verschillende aanbieders zodat gebruikers van een aanbieder kunnen communiceren met de gebruikers van een andere aanbieder en toegang krijgen tot door een andere aanbieder geleverde diensten;
interne bedrijfscommunicatie: telecommunicatie waardoor een onderneming intern of met haar dochterondernemingen, filialen en, afhankelijk van het interne recht van een partij, gelieerde ondernemingen kan communiceren, en deze laatste onderling kunnen communiceren, met uitzondering van al dan niet op commerciële basis verleende diensten aan ondernemingen die geen dochteronderneming, filiaal of gelieerde onderneming zijn, of aangeboden aan klanten of potentiële klanten. Voor de toepassing van deze definitie geldt de definitie die door elke partij van de begrippen "dochteronderneming", "filiaal" en, indien van toepassing, "gelieerde onderneming" wordt gegeven;
huurlijnen: telecommunicatiefaciliteiten tussen twee of meer bepaalde aansluitpunten die zijn gereserveerd voor het specifieke gebruik door of beschikbaarheid voor een bepaalde klant of andere gebruikers naar de keuze van de klant;
grote aanbieder: een aanbieder die, wat prijs en aanbod betreft, de voorwaarden voor deelneming op de relevante markt voor openbare telecommunicatienetwerken of -diensten wezenlijk kan beïnvloeden ten gevolge van:
a)
controle over essentiële faciliteiten; of
b)
de wijze waarop hij van zijn marktpositie gebruikmaakt;
netwerkaansluitpunt: het fysieke punt waarop een gebruiker toegang tot een openbaar telecommunicatienetwerk krijgt;
nummerportabiliteit: de mogelijkheid voor eindgebruikers van openbare telecommunicatiediensten om dezelfde telefoonnummers op dezelfde locatie te houden zonder dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid of het gemak eronder lijdt wanneer van aanbieder van soortgelijke openbare telecommunicatiediensten wordt veranderd;
openbaar telecommunicatienetwerk: de openbare telecommunicatie-infrastructuur waardoor telecommunicatie tussen twee bepaalde netwerkaansluitpunten mogelijk wordt gemaakt;
openbare telecommunicatiedienst: telecommunicatiedienst ten aanzien waarvan een partij, uitdrukkelijk of feitelijk, eist dat zij aan het algemene publiek wordt aangeboden en die gekenmerkt wordt door de real-time transmissie van door de klant tussen twee of meer punten verzonden informatie, zonder dat de vorm of inhoud van de informatie van de klant van eindpunt tot eindpunt wordt gewijzigd. Deze dienst kan onder meer spraaktelefoniediensten, pakketgeschakelde en circuitgeschakelde datatransmissiediensten, telex-, telegraaf- en faxdiensten, particuliere huurlijnen en diensten en systemen voor mobiele en persoonlijke communicatie omvatten;
regelgevende autoriteit: de instantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving inzake telecommunicatie;
telecommunicatiediensten: alle diensten bestaande in de transmissie en ontvangst van elektromagnetische signalen, maar niet de economische activiteit bestaande in de levering van inhoud door middel van telecommunicatie; en
gebruiker: een onderneming of natuurlijke persoon die gebruikmaakt van of verzoekt om een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst.
ARTIKEL 15.2
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake telecommunicatienetwerken of -diensten, onverminderd het recht van een partij om de verlening van een dienst te beperken in overeenstemming met haar in de bijlagen I of II opgenomen lijst van voorbehouden.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen van een partij met betrekking tot de transmissie door middel van telecommunicatie, de verspreiding van voor ontvangst door het publiek bestemde radio- of televisieprogramma's via de kabel of door middel van rechtstreekse uitzending daaronder begrepen. Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk is van toepassing op contributielinks.
3.
Op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt niet:
a)
van een partij verlangd dat zij toestaat dat een dienstverlener uit de andere partij telecommunicatienetwerken of -diensten instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert op andere wijze dan in deze overeenkomst bepaald; noch wordt er
b)
van een partij verlangd dat zij telecommunicatienetwerken of diensten die niet aan het algemene publiek worden aangeboden, instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert, dan wel dat zij dienstverleners daartoe verplicht.
ARTIKEL 15.3
Toegang tot en gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten
1.
Een partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op redelijke en nietdiscriminerende voorwaarden, onder meer met betrekking tot kwaliteit, technische normen en technische specificaties. De partijen zien op de naleving van deze verplichting onder meer toe met inachtneming van het bepaalde in de leden 2 tot en met 6.
2.
Elke partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle binnen of buiten haar grenzen aangeboden openbare telecommunicatienetwerken en diensten, particuliere huurlijnen inbegrepen, en zorgt er te dien einde voor, overeenkomstig de leden 5 en 6, dat het deze ondernemingen is toegestaan:
a)
eind- of andere apparatuur met interfaces met het openbare telecommunicatienetwerk te kopen of te huren en aan te sluiten;
b)
particuliere huurlijnen of lijnen in particuliere eigendom te verbinden met openbare telecommunicatienetwerken en -diensten uit die partij of met lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere onderneming;
c)
exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken; en
d)
zich bezig te houden met schakelbesturing ("switching"), signalering en verwerking.
3.
Elke partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij openbare telecommunicatienetwerken en diensten kunnen gebruiken voor het binnenlandse en grensoverschrijdende verkeer van informatie, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van deze ondernemingen, en voor toegang tot informatie die in gegevensbestanden of op andere wijze in machinaal leesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van een van de partijen.
4.
Op grond van artikel 28.3 (Algemene uitzonderingen), en niettegenstaande het bepaalde in lid 3, neemt een partij passende maatregelen nemen ter bescherming van:
a)
de veiligheid en vertrouwelijkheid van openbare telecommunicatiediensten; en
b)
de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van openbare telecommunicatiediensten,
mits deze maatregelen niet op zodanige wijze worden toegepast dat zij een middel tot arbitraire of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel vormen.
5.
Elke partij ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn ter:
a)
vrijwaring van de openbare-dienstverantwoordelijkheden van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, en met name hun bevoegdheid hun netwerken of diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen;
b)
bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten; of
c)
waarborging dat dienstverleners uit de andere partij geen diensten verlenen waarvoor de partij, door middel van haar in de bijlagen I of II opgenomen lijst van voorbehouden, beperkingen heeft gesteld.
6.
Mits de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten aan de in lid 5 genoemde criteria voldoen, mogen zij het volgende omvatten:
a)
beperkingen ter zake van wederverkoop en medegebruik van deze diensten;
b)
de eis gespecificeerde technische interfaces te gebruiken, daarbij inbegrepen interface-protocollen, voor koppeling aan die netwerken of diensten;
c)
indien nodig, eisen voor de interoperabiliteit van deze diensten;
d)
type-goedkeuring van eind- of andere apparatuur met interfaces met het netwerk en technische eisen voor de koppeling van die apparatuur aan de netwerken;
e)
beperkingen ter zake van de koppeling van lijnen, in particuliere huur of eigendom, aan deze netwerken, diensten of lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere onderneming; en
f)
aanmelding, registratie en verlening van vergunningen.
ARTIKEL 15.4
Concurrentiewaarborgen ten aanzien van grote aanbieders
1.
Elke partij handhaaft passende maatregelen om te voorkomen dat aanbieders die alleen of met anderen gezamenlijk een grote aanbieder vormen, concurrentiebeperkende praktijken toepassen of blijven toepassen.
2.
De in lid 1 bedoelde concurrentiebeperkende praktijken omvatten:
a)
het op concurrentiebeperkende wijze toepassen van kruissubsidiëring;
b)
het op concurrentiebeperkende wijze gebruiken van informatie van concurrenten; en
c)
het niet op tijdige wijze beschikbaar stellen aan andere dienstverleners van technische informatie over essentiële faciliteiten en commercieel relevante informatie die deze dienstverleners voor het leveren van hun diensten nodig hebben.
ARTIKEL 15.5
Toegang tot essentiële faciliteiten
1.
Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied hun essentiële faciliteiten, die onder meer netwerkelementen, operationele ondersteuningssystemen of ondersteunende structuren kunnen omvatten, tegen redelijke, niet-discriminerende voorwaarden en op de kosten gebaseerde tarieven aan aanbieders van telecommunicatiediensten uit de andere partij ter beschikking stellen.
2.
Elke partij kan in overeenstemming met haar interne wet- en regelgeving bepalen welke essentiële faciliteiten op haar grondgebied beschikbaar moeten worden gesteld.
ARTIKEL 15.6
Interconnectie
1.
Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied interconnectie aanbieden:
a)
op elk technisch haalbaar punt in het netwerk;
b)
op niet-discriminerende voorwaarden, technische normen en specificaties daaronder begrepen, en tegen niet-discriminerende tarieven;
c)
met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten, voor soortgelijke diensten van niet-gelieerde dienstverleners of voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;
e)
binnen een redelijke termijn, op voorwaarden (technische normen en specificaties daaronder begrepen) en tegen op de kosten gebaseerde tarieven die transparant, economisch redelijk en voldoende gescheiden zijn, zodat een aanbieder niet behoeft te betalen voor netwerkonderdelen en -faciliteiten die hij voor de levering van zijn diensten niet nodig heeft; en
f)
op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.
2.
Een aanbieder waaraan een vergunning is verleend om telecommunicatiediensten te leveren, heeft het recht om met andere aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten een nieuwe interconnectieovereenkomst aan te gaan. Elke partij draagt er zorg voor dat grote aanbieders verplicht zijn een referentie-interconnectieaanbieding vast te stellen of met andere aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten interconnectieovereenkomsten aan te gaan.
3.
Elke partij ziet erop toe dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die bij onderhandelingen over interconnectieregelingen informatie van een andere aanbieder ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor zij werd verstrekt en dat zij de vertrouwelijkheid van de verstrekte of opgeslagen informatie te allen tijde respecteren.
4.
Elke partij ziet erop toe dat de procedures voor interconnectie met een grote aanbieder algemeen worden bekendgemaakt.
5.
Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders hun interconnectieovereenkomsten of hun referentie-interconnectieaanbieding, indien van toepassing, algemeen bekendmaken.
ARTIKEL 15.7
Vergunning voor verlening van telecommunicatiediensten
Elke partij dient erop toe te zien dat vergunningen voor het verlenen van telecommunicatiediensten voor zover mogelijk worden verleend op basis van een eenvoudige kennisgevingsprocedure.
ARTIKEL 15.8
Universele dienst
1.
Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij wenst te handhaven.
2.
Elke partij zorgt ervoor dat elke door haar vastgestelde of gehandhaafde maatregel inzake universele diensten wordt uitgevoerd op een transparante, objectieve, niet-discriminerende en uit mededingingsoogpunt neutrale wijze. Elke partij zorgt er tevens voor dat de universeledienstverplichtingen die zij oplegt, niet belastender zijn dan voor de door haar vastgestelde soort universele dienst noodzakelijk is.
3.
Alle dienstverleners komen in aanmerking voor het verzorgen van universele diensten. Indien er een dienstverlener moet worden aangewezen als de aanbieder van een universele dienst, zorgt een partij ervoor dat de selectie geschiedt door middel van een efficiënt, transparant en niet-discriminerend mechanisme.
ARTIKEL 15.9
Schaarse middelen
1.
Elke partij voert haar procedures voor de toewijzing en het gebruik van schaarse middelen, zoals frequenties, nummers en doorgangsrechten, objectief, tijdig, transparant en niet-discriminerend uit.
2.
In afwijking van de artikelen 8.4 (Markttoegang) en 9.6 (Markttoegang) kan een partij maatregelen vaststellen of handhaven waarbij spectrum wordt verdeeld en toegewezen en frequenties worden beheerd. Elke partij behoudt het recht haar beleid vast te stellen en uit te voeren ten aanzien van spectrum en -frequentiebeheer waarbij het aantal aanbieders van openbare telecommunicatiediensten kan worden beperkt. Elke partij behoudt tevens het recht om frequentiebanden toe te wijzen, rekening houdend met de bestaande en toekomstige behoeften.
3.
Elke partij maakt de actuele stand van de toegewezen frequentiebanden algemeen bekend, maar is niet verplicht gedetailleerde informatie te verstrekken over frequenties die zijn toegewezen voor specifiek gebruik door de overheid.
ARTIKEL 15.10
Nummerportabiliteit
Elke partij waarborgt dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten op haar grondgebied onder redelijke voorwaarden nummerportabiliteit aanbieden.
ARTIKEL 15.11
Regelgevende autoriteit
1.
Elke partij waarborgt dat haar regelgevende autoriteit juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige aanbieder van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur, ook indien een partij eigenaar is van of zeggenschap heeft over een aanbieder van telecommunicatienetwerken of -diensten.
2.
Elke partij zorgt ervoor dat de besluiten en procedures van haar regelgevende autoriteit ten aanzien van alle marktdeelnemers onpartijdig zijn en tijdig en transparant worden uitgevoerd.
3.
Elke partij waarborgt dat haar regelgevende autoriteit voldoende bevoegdheden heeft om de sector te reguleren, onder meer door ervoor te zorgen dat die autoriteit bevoegd is om:
a)
van aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten te verlangen dat zij alle informatie indienen die de regelgevende autoriteit voor de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht; en
b)
haar besluiten betreffende de verplichtingen van de artikelen 15.3 tot en met 15.6 kan doorvoeren door middel van passende sancties, die financiële sancties, corrigerende maatregelen of de schorsing of intrekking van vergunningen kunnen omvatten.
ARTIKEL 15.12
Beslechting van telecommunicatiegeschillen
Beroep op regelgevende autoriteiten
1.
In aansluiting op de artikelen 27.3 (Administratieve procedures) en 27.4 (Toetsing en beroep) ziet elke partij erop toe dat:
a)
ondernemingen tijdig een beroep op haar regelgevende autoriteit kunnen doen voor de beslechting van geschillen met aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of diensten over de aangelegenheden die onder de artikelen 15.3 tot en met 15.6 en ingevolge het interne recht van de partij binnen de jurisdictie van de regelgevende autoriteit vallen. In voorkomend geval neemt de regelgevende autoriteit binnen een redelijke termijn een bindend besluit om het geschil tot een oplossing te brengen;
b)
aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten uit de andere partij die om toegang tot essentiële faciliteiten of om interconnectie met een grote aanbieder op het grondgebied van de partij verzoeken, binnen een redelijke, algemeen bekendgemaakte specifieke termijn geschillen met die grote aanbieder over passende voorwaarden en tarieven voor interconnectie of toegang kunnen voorleggen aan een regelgevende autoriteit, in het kader van beslechting daarvan.
Beroep en toetsing van vaststellingen of besluiten van regelgevende autoriteit
2.
Elke partij zorgt ervoor dat een onderneming waarvan de belangen door een vaststelling of besluit van een regelgevende autoriteit worden geschaad, tegen de vaststelling of dat besluit kan opkomen bij een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke, semi-rechterlijke of administratieve autoriteit, als bepaald in het interne recht van de partij. De rechterlijke, semi-rechterlijke of administratieve autoriteit verstrekt de onderneming schriftelijk de redenen op grond waarvan zij tot haar vaststelling of beslissing is gekomen. Elke partij zorgt ervoor dat deze vaststellingen of besluiten, onder voorbehoud van beroep of nadere toetsing, door de regelgevende autoriteit ten uitvoer worden gelegd.
3.
Een verzoek om rechterlijke toetsing vormt geen grond voor niet-naleving van de vaststelling of het besluit van de regelgevende autoriteit, tenzij de desbetreffende rechterlijke instantie die vaststelling of dat besluit schorst.
ARTIKEL 15.13
Transparantie
1.
In aanvulling op de artikelen 27.1 (Bekendmaking) en 27.2 (Informatieverstrekking) en in aanvulling op de andere bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot de bekendmaking van informatie, maakt elke partij de volgende informatie algemeen bekend:
a)
de taken van een regelgevende autoriteit, in een duidelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in het bijzonder wanneer meer dan één orgaan met die taken belast is;
b)
de maatregelen met betrekking tot openbare telecommunicatienetwerken of diensten, met inbegrip van:
i)
regelgeving van haar regelgevende autoriteit, samen met de rechtsgrondslag voor deze regelgeving;
ii)
tarieven en andere voorwaarden van diensten;
iii)
specificaties van technische interfaces;
iv)
voorwaarden voor het koppelen van eind- of andere apparatuur aan de openbare telecommunicatienetwerken;
v)
vereisten op het gebied van aanmelding, toestemming, registratie of vergunningverlening, indien van toepassing; en
c)
informatie over de organen die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, wijziging en goedkeuring van maatregelen inzake normen.
ARTIKEL 15.14
Terughoudendheid
De partijen erkennen het belang van een concurrerende markt om legitieme doelstellingen van overheidsbeleid voor telecommunicatiediensten te verwezenlijken. Met het oog hierop kan elke partij afzien van het reguleren van een telecommunicatiedienst voor zover voorzien in haar interne recht, wanneer een marktanalyse heeft uitgewezen dat een daadwerkelijke mededinging is verwezenlijkt.
ARTIKEL 15.15
Verhouding tot andere hoofdstukken
In geval van strijdigheid tussen het bepaalde in dit hoofdstuk en een ander hoofdstuk, heeft het bepaalde in dit hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
HOOFDSTUK ZESTIEN
ELEKTRONISCHE HANDEL
ARTIKEL 16.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
levering: een computerprogramma, tekst, video, beeld-, geluidsopname of andere digitaal opgeslagen levering; en
elektronische handel: handel uitgevoerd door middel van telecommunicatie, alleen of in combinatie met andere informatie- en communicatietechnologieën.
ARTIKEL 16.2
Doelstelling en toepassingsgebied
1.
De partijen erkennen dat elektronische handel leidt tot meer economische groei en handelsmogelijkheden in vele sectoren en zij bevestigen dat de WTO-regels op het gebied van de elektronische handel van toepassing zijn. Zij komen overeen de ontwikkeling van hun onderlinge elektronische handel te bevorderen, met name door samenwerking bij kwesties die in het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk door elektronische handel worden opgeworpen.
2.
Dit hoofdstuk legt aan partijen geen verplichting op om levering langs elektronische weg toe te staan, tenzij een dergelijke verplichting op grond van een andere bepaling van deze overeenkomst bestaat.
ARTIKEL 16.3
Douanerechten op elektronische leveringen
1.
Een partij legt geen douanerecht, -heffing of -vergoeding op voor levering langs elektronische weg.
2.
Voor alle duidelijkheid: lid 1 belet een partij niet om een interne belasting of andere interne heffing op te leggen op een levering langs elektronische weg, mits de belasting of heffing wordt opgelegd op een wijze die niet tegen deze overeenkomst indruist.
ARTIKEL 16.4
Vertrouwen in elektronische handel
Elke partij stelt wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen vast of handhaaft deze voor de bescherming van persoonlijke gegevens van gebruikers bij elektronische handel en houdt daarbij terdege rekening met internationale normen inzake gegevensbescherming van ertoe doende internationale organisaties waarvan beide partijen lid zijn.
ARTIKEL 16.5
Algemene bepalingen
Gelet op het potentieel van de elektronische handel als instrument voor sociale en economische ontwikkeling, erkennen de partijen dat de volgende zaken van belang zijn:
a)
duidelijkheid, transparantie en voorspelbaarheid van hun interne regelgevingskaders bij het faciliteren, in de mate van het mogelijke, van de ontwikkeling van de elektronische handel;
b)
interoperabiliteit, innovatie en mededinging bij het faciliteren van de elektronische handel; en
c)
faciliteren dat kleine en middelgrote ondernemingen gebruikmaken van elektronische handel.
ARTIKEL 16.6
Dialoog inzake elektronische handel
1.
Gezien het mondiale karakter van de elektronische handel komen de partijen overeen een dialoog aan te gaan over de kwesties die zich in het kader van elektronische handel voordoen, en die onder meer betrekking hebben op:
a)
de erkenning van aan het publiek afgegeven certificaten voor elektronische handtekeningen en de facilitering van grensoverschrijdende certificeringsdiensten;
b)
de aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten bij de doorgifte of opslag van informatie;
c)
de behandeling van ongevraagde elektronische commerciële communicatie; en
d)
de bescherming van persoonlijke gegevens en van consumenten en bedrijven tegen frauduleuze en misleidende handelspraktijken op het gebied van elektronische handel.
2.
De in lid 1 bedoelde dialoog kan plaatsvinden in de vorm van een uitwisseling van informatie over de respectieve wet- en regelgeving en andere maatregelen van een partij met betrekking tot deze kwesties, alsmede in de vorm van een uitwisseling van ervaringen over de uitvoering van die wet- en regelgeving en andere maatregelen.
3.
Gezien het mondiale karakter van de elektronische handel bevestigen de partijen het belang van een actieve deelname in multilaterale fora voor het bevorderen van elektronische handel.
ARTIKEL 16.7
Verhouding tot andere hoofdstukken
In geval van strijdigheid tussen dit hoofdstuk en een ander hoofdstuk van deze overeenkomst heeft het bepaalde in dat andere hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
MEDEDINGINGSBELEID
ARTIKEL 17.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
mededingingverstorende zakelijke activiteiten: mededingingverstorende overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of mededingingverstorende regelingen van concurrenten, mededingingverstorende gedragingen van een onderneming die een machtspositie inneemt op een markt, en fusies met belangrijke mededingingverstorende gevolgen; en
dienst van algemeen economisch belang: voor de Europese Unie: een dienst die, indien deze door een onderneming onder normale marktomstandigheden moet worden verleend, niet op bevredigende wijze kan worden verleend tegen voorwaarden die stroken met het algemeen belang, voorwaarden inzake prijs, objectieve kwaliteitskenmerken, continuïteit en toegang tot de dienst daaronder begrepen. Het beheer van een dienst van algemeen economisch belang moet door de staat aan een of meer ondernemingen worden toegewezen, door middel van een toewijzing van een openbare dienst waarin de verplichtingen van de desbetreffende ondernemingen en van de staat worden omschreven.
ARTIKEL 17.2
Mededingingsbeleid
1.
De partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handelsbetrekkingen. De partijen erkennen dat mededingingverstorende zakelijke activiteiten de goede werking van markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.
2.
De partijen nemen passende maatregelen om mededingingverstorend zakelijk gedrag te verbieden, waarbij zij erkennen dat dergelijke maatregelen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst zullen bijdragen.
3.
De partijen werken samen bij aangelegenheden met betrekking tot het verbod van mededingingverstorende zakelijke activiteiten in de vrijhandelszone in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht, gedaan te Bonn op 17 juni 1999.
4.
De in lid 2 bedoelde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, non-discriminatie en de billijkheid van procedures. Uitsluitingen van de toepassing van het mededingingsrecht moeten transparant zijn. Een partij verstrekt de andere partij openbare informatie over dergelijke uitsluitingen in het kader van haar mededingingsrecht.
ARTIKEL 17.3
Toepassing van het mededingingsbeleid op ondernemingen
1.
Een partij draagt er zorg voor dat de in artikel 17.2, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn in de partijen in de mate waarin haar interne recht dit vergt.
2.
Voor alle duidelijkheid:
a)
in Canada is de Competition Act, R.S.C. 1985, c. C34 bindend voor en van toepassing op federale of provinciale overheidsondernemingen ("agents of her Majesty in right of Canada, or of a province"), dat wil zeggen ondernemingen ("Crown corporations"), voor wat hun commerciële activiteiten betreft die zij onder daadwerkelijke of potentiële mededinging met andere personen uitvoeren, voor zover deze wet van toepassing zou zijn als de "agent of her Majesty" geen overheidsonderneming zou zijn. Een dergelijke "agent of her Majesty" kan overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten of voorrechten zijn toegekend, omvatten; en
b)
in de Europese Unie zijn overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, onderworpen aan de mededingingsregels van de Europese Unie. De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen echter onder deze regels evenwel voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.
ARTIKEL 17.4
Geschillenbeslechting
Niets in dit hoofdstuk is onderworpen aan enige vorm van geschillenbeslechting in het kader van de onderhavige overeenkomst.
HOOFDSTUK ACHTTIEN
OVERHEIDSONDERNEMINGEN, ONDERNEMINGEN MET EEN OVERHEIDSMONOPOLIE
EN ONDERNEMINGEN WAARAAN BIJZONDERE RECHTEN OF VOORRECHTEN ZIJN TOEGEKEND
ARTIKEL 18.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
een onder dit hoofdstuk vallende entiteit:
a)
een onderneming met een overheidsmonopolie;
b)
een aanbieder van een goed of een dienst, indien deze behoort tot een klein aantal aanbieders van goederen of diensten die formeel of feitelijk door een partij zijn toegestaan of opgericht, en de partij de mededinging tussen deze aanbieders op haar grondgebied aanzienlijk belemmert;
c)
een entiteit waaraan een partij formeel of feitelijk bijzondere rechten of voorrechten voor het leveren van een goed of dienst heeft toegekend, waardoor het vermogen van alle andere ondernemingen om hetzelfde goed of dezelfde dienst in hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden te leveren, wezenlijk wordt aangetast, waarbij de entiteit volledig of gedeeltelijk kan ontsnappen aan concurrentiedruk of marktbeperkingen; of
d)
een overheidsonderneming;
aanwijzen: een monopolie instellen of toestaan, of de werkingssfeer van een monopolie uitbreiden teneinde daaronder een nieuw goed of een nieuwe dienst te laten vallen;
in overeenstemming met commerciële overwegingen: in overeenstemming met de gebruikelijke handelspraktijken van een particuliere onderneming in de betrokken sector of bedrijfstak; en
niet-discriminerende behandeling: de beste van enerzijds een nationale behandeling en anderzijds een meestbegunstigingsbehandeling zoals bedoeld in deze overeenkomst.
ARTIKEL 18.2
Toepassingsgebied
1.
De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel XVII, leden 1 tot en met 3, van de GATT 1994, het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de GATT 1994 en artikel VIII, leden 1 en 2, van de GATS, die alle zijn opgenomen in deze overeenkomst en hiervan deel uitmaken.
2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op opdrachten van een partij aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder dit hoofdstuk vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied).
3.
De artikelen 18.4 en 18.5 zijn niet van toepassing op de sectoren die zijn vermeld in de artikelen 8.2 (Toepassingsgebied) en 9.2 (Toepassingsgebied).
4
De artikelen 18.4 en 18.5 zijn niet van toepassing op een maatregel van een onder dit hoofdstuk vallende entiteit indien een voorbehoud van een partij, afgezet tegen een verplichting tot nationale behandeling of meestbegunstigingsbehandeling, zoals opgenomen in de lijst van die partij in bijlage I, II of III, van toepassing zou zijn indien dezelfde maatregel door die partij was vastgesteld of gehandhaafd.
ARTIKEL 18.3
Overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend
1.
Onverminderd de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van deze overeenkomst, belet niets in dit hoofdstuk een partij om een overheidsonderneming of een overheidsmonopolie aan te wijzen of in stand te houden, of om aan een onderneming bijzondere rechten of voorrechten toe te kennen.
2.
Een partij mag een onder dit hoofdstuk vallende entiteit verplichten noch aanmoedigen te handelen op een wijze die tegen deze overeenkomst indruist.
ARTIKEL 18.4
Niet-discriminerende behandeling
1.
Elke partij ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende entiteiten op haar grondgebied een niet-discriminerende behandeling toekennen aan onder deze overeenkomst vallende investeringen, aan goederen van de andere partij of dienstverleners van de andere partij bij de aan- of verkoop van goederen of diensten.
2.
Indien een onder dit hoofdstuk vallende entiteit zoals beschreven in de definitie van "een onder dit hoofdstuk vallende entiteit" in artikel18.1, onder b) tot en met d), optreedt overeenkomstig artikel 18.5, lid 1, wordt de partij op wiens grondgebied de onder dit hoofdstuk vallende entiteit is gevestigd, geacht te voldoen aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen met betrekking tot die onder dit hoofdstuk vallende entiteit.
ARTIKEL 18.5
Commerciële overwegingen
1.
Elke partij ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende entiteiten op haar grondgebied bij de aan of verkoop van goederen, alsook bij de aankoop van diensten, handelen in overeenstemming met commerciële overwegingen, met inbegrip van de prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, ook wanneer die goederen of diensten worden verstrekt aan of door een investering van een investeerder uit de andere partij.
2.
Mits de gedragingen van een onder dit hoofdstuk vallende entiteit in overeenstemming zijn met artikel 18.4 en hoofdstuk zeventien (Mededingingsbeleid), is de verplichting van lid 1 niet van toepassing:
a)
in het geval van een monopolie, ten aanzien van activiteiten in het kader van het doel waarvoor het monopolie in het leven is geroepen of waarvoor bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, zoals een openbaredienstverplichting of regionale ontwikkeling; of
b)
in het geval van een overheidsonderneming, bij de vervulling van haar publieke mandaat.
HOOFDSTUK NEGENTIEN
OVERHEIDSOPDRACHTEN
ARTIKEL 19.1
Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
handelsgoederen of diensten: goederen of diensten die in de regel in de handel worden verkocht of te koop worden aangeboden aan, en in de regel worden aangeschaft door nietoverheidskopers voor nietoverheidsdoeleinden;
dienst in verband met de bouw: een dienst die gericht is op de uitvoering, ongeacht op welke wijze, van bouwwerkzaamheden of civieltechnische werken in de zin van afdeling 51 van de voorlopige centrale productenclassificatie van de Verenigde Naties ("CPC");
elektronische veiling: een zich herhalend proces waarbij aanbieders langs elektronische weg nieuwe prijzen en/of nieuwe waarden voor kwantificeerbare, niet op de prijs betrekking hebbende en met de beoordelingscriteria samenhangende onderdelen van de inschrijving opgeven, waardoor een rangorde van de inschrijvingen tot stand komt of de rangorde wordt gewijzigd;
schriftelijk: betreft elke formulering in woorden of cijfers die gelezen, gereproduceerd en later meegedeeld kan worden. De term "schriftelijk" kan ook betrekking hebben op elektronisch doorgegeven en opgeslagen informatie;
onderhandse aanbesteding: een aanbestedingsprocedure waarbij de aanbestedende entiteit contact zoekt met een aanbieder of aanbieders van haar keuze;
maatregel: een wet, voorschrift, procedure, administratief richtsnoer of administratieve praktijk, dan wel een handeling van een aanbestedende entiteit betreffende een onder dit hoofdstuk vallende opdracht;
lijst voor veelvuldig gebruik: een lijst van aanbieders die volgens een aanbestedende entiteit voldoen aan de voorwaarden om op die lijst te worden geplaatst en van wie de aanbestedende entiteit meer dan eens gebruik denkt te maken;
bericht van aanbesteding: een bekendmaking van een aanbestedende entiteit waarbij belangstellende aanbieders worden uitgenodigd een verzoek om deelname in te dienen, in te schrijven of beide;
compensatie: een voorwaarde of verbintenis die de lokale ontwikkeling aanmoedigt of de betalingsbalans van een partij verbetert, bijvoorbeeld betreffende het gebruik van interne producten, het in licentie geven van technologie, investeringen, compenserende handel en vergelijkbare maatregelen of vereisten;
openbare aanbesteding: een aanbestedingsprocedure waarbij alle belangstellende aanbieders kunnen inschrijven;
persoon: persoon zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities);
aanbestedende entiteit: een entiteit die valt onder de bijlagen 191, 192 of 193 van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk;
erkende aanbieder: een aanbieder die door een aanbestedende entiteit is erkend als aanbieder die aan de voorwaarden voor deelname voldoet;
aanbesteding met voorafgaande selectie: een aanbestedingsprocedure waarbij slechts erkende aanbieders door de aanbestedende entiteit tot inschrijven worden uitgenodigd;
diensten: ook diensten in verband met de bouw, tenzij anders bepaald;
norm: een door een erkende instantie goedgekeurd document dat voor algemeen en herhaald gebruik bestemde regels, richtsnoeren of kenmerken voor goederen of diensten of daarmee verband houdende processen en productiemethoden bevat, waarvan de naleving niet verplicht is. Zij kan ook geheel of ten dele betrekking hebben op terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een goed, dienst, proces of productiemethode;
aanbieder: een persoon of groep personen die goederen of diensten levert of kan leveren; en
technische specificatie: een vereiste in een aanbestedingsprocedure waarin:
a)
de kenmerken van een aan te schaffen goed of dienst worden omschreven, zoals kwaliteit, prestaties, veiligheid en afmetingen, dan wel de processen of methoden voor productie of levering; of
b)
terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een goed of dienst, worden omschreven.
ARTIKEL 19.2
Toepassingsgebied
Toepassing van dit hoofdstuk
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle maatregelen inzake onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, ongeacht of deze geheel of gedeeltelijk elektronisch worden aanbesteed.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "onder dit hoofdstuk vallende opdrachten" verstaan opdrachten betreffende de aanschaf voor overheidsdoeleinden:
a)
van goederen, diensten of een combinatie daarvan:
i)
zoals vermeld in de bijlagen van elke partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk; en
ii)
die niet worden aangeschaft met het oog op commerciële verkoop of wederverkoop of voor gebruik bij de productie of levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop of wederverkoop;
b)
met welke contractuele middelen dan ook, waaronder: koop; lease; huur of huurkoop, met of zonder koopoptie;
c)
waarvan de waarde, zoals geraamd overeenkomstig de leden 6 tot en met 8, ten tijde van de publicatie van een bericht van aanbesteding overeenkomstig artikel 19.6, gelijk is aan of meer bedraagt dan de desbetreffende drempelwaarde die vermeld is in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk;
d)
door een aanbestedende entiteit; en
e)
die niet anderszins van het toepassingsgebied van dit hoofdstuk zijn uitgesloten in lid 3 of in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk.
3.
Tenzij anders bepaald in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk, is dit hoofdstuk niet van toepassing op:
a)
de verwerving of huur van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende goederen of de rechten daarop;
b)
niet-contractuele overeenkomsten of enige vorm van bijstand die een partij verleent, met inbegrip van samenwerkingsovereenkomsten, subsidies, leningen, kapitaalinjecties, garanties en fiscale stimuleringsmaatregelen;
c)
de aanbesteding of verwerving van diensten van belastingadviseurs of depositarissen, vereffenings- en managementdiensten voor gereglementeerde financiële instellingen of diensten in verband met de verkoop, aflossing en distributie van de overheidsschuld, met inbegrip van leningen, staatsobligaties, promessen en andere effecten;
d)
arbeidsovereenkomsten voor werk bij de overheid;
e)
opdrachten die worden aanbesteed:
i)
met het specifieke doel internationale bijstand, met inbegrip van ontwikkelingshulp, te verlenen;
ii)
in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale overeenkomst betreffende de legering van strijdkrachten of betreffende de gezamenlijke uitvoering van een project door de ondertekenende landen; of
iii)
in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale organisatie, of gefinancierd door een internationale subsidie, lening of andere vorm van steun, wanneer die procedure of voorwaarde niet in overeenstemming is met dit hoofdstuk.
4.
Onder dit hoofdstuk vallende opdrachten omvatten alle opdrachten die vallen onder de lijsten inzake markttoegang van Canada en van de Europese Unie, waarin de verbintenissen van elke partij als volgt worden uiteengezet:
a)
in bijlage 191: de centrale overheidsentiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
b)
in bijlage 192: de niet-centrale overheidsentiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
c)
in bijlage 193: alle andere entiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
d)
in bijlage 194: de goederen die onder dit hoofdstuk vallen;
e)
in bijlage 195: de diensten, andere dan diensten in verband met de bouw, die onder dit hoofdstuk vallen;
f)
in bijlage 196: de diensten in verband met de bouw die onder dit hoofdstuk vallen;
g)
in bijlage 197: eventuele algemene aantekeningen; en
h)
in bijlage 198: de in het kader van dit hoofdstuk gebruikte middelen voor bekendmaking.
5.
Indien een aanbestedende entiteit, in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht, van personen die niet onder de bijlagen met betrekking tot de lijst inzake markttoegang van de betrokken partij voor dit hoofdstuk vallen, verlangt dat zij bij het plaatsen van opdrachten bepaalde voorschriften in acht nemen, dan is artikel 19.4 van overeenkomstige toepassing op die voorschriften.
Waardebepaling
6.
Bij het ramen van de waarde van een opdracht om te bepalen of dit een onder dit hoofdstuk vallende opdracht is, geldt dat een aanbestedende entiteit:
a)
de opdracht niet in afzonderlijke opdrachten mag verdelen noch een bijzondere methode voor het ramen van de waarde van de opdracht mag kiezen of gebruiken om deze geheel of gedeeltelijk buiten de toepassing van dit hoofdstuk te doen vallen; en
b)
uitgaat van de geraamde maximale totale waarde van de opdracht over de gehele looptijd daarvan, ongeacht of de opdracht aan een of meer aanbieders wordt gegund, waarbij rekening wordt gehouden met alle vormen van vergoeding, met inbegrip van:
i)
premies, honoraria, commissielonen en rente; en
ii)
indien de aanbesteding de mogelijkheid van opties biedt, de totale waarde van deze opties.
7.
Indien een bepaald vereiste met betrekking tot een opdracht tot gevolg heeft dat meer dan een opdracht wordt gegund of een opdracht in afzonderlijke delen wordt gegund ("herhalingsopdrachten"), wordt de berekening van de geraamde maximale totale waarde gebaseerd op:
a)
de waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten die gedurende de voorafgaande twaalf maanden of het voorafgaande begrotingsjaar van de aanbestedende entiteit zijn gegund, zo mogelijk gecorrigeerd op grond van verwachte wijzigingen in de hoeveelheid of waarde van de desbetreffende goederen of diensten in de volgende periode van twaalf maanden; of
b)
de geraamde waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten die gedurende de twaalf maanden na de gunning van de eerste opdracht of gedurende het begrotingsjaar van de aanbestedende entiteit zullen worden gegund.
8.
In geval van een aanbesteding door middel van leasing, huur of huurkoop van een goed of dienst, of van een aanbesteding waarvoor geen totale prijs is opgegeven, wordt de waarde op de volgende grondslag bepaald:
a)
bij opdrachten met een vastgestelde looptijd:
i)
de totale geraamde maximale waarde voor de looptijd van de opdracht indien de looptijd daarvan ten hoogste twaalf maanden bedraagt; of
ii)
indien de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt, de totale geraamde maximale waarde, met inbegrip van de geraamde restwaarde;
b)
bij opdrachten voor onbepaalde duur: het geraamde maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48; en
c)
wanneer het onduidelijk is of de opdracht een vaste looptijd heeft dan wel voor onbepaalde tijd is, wordt het bepaalde onder b) toegepast.
ARTIKEL 19.3
Veiligheid en algemene uitzonderingen
1.
Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een beletsel voor een partij om maatregelen te nemen of informatie niet te verstrekken indien zij dit nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen met betrekking tot:
a)
de aanschaffing van wapens, munitie ("ammunition") of oorlogsmaterieel;
b)
of aanschaffingen die onmisbaar zijn voor de nationale veiligheid; of
c)
aanschaffingen voor nationale defensiedoeleinden.
2.
Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij in gelijke omstandigheden een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen partijen dan wel een verkapte beperking van het internationale handelsverkeer vormen, wordt geen enkele bepaling in dit hoofdstuk uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of handhaven door een partij van maatregelen die:
a)
noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare zeden, orde of veiligheid;
b)
noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;
c)
noodzakelijk zijn ter bescherming van de intellectuele eigendom; of
d)
betrekking hebben op goederen of diensten van mensen met een handicap, liefdadigheidsinstellingen of gevangenisarbeid.
ARTIKEL 19.4
Algemene beginselen
Non-discriminatie
1.
Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten behandelt elke partij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, goederen en diensten uit de andere partij en aanbieders uit de andere partij die die goederen of diensten aanbieden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk niet minder gunstig dan zij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, interne goederen, diensten en aanbieders behandelt. Voor alle duidelijkheid: een dergelijke behandeling omvat:
a)
in Canada, een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke door een provincie of territorium, met inbegrip van de aanbestedende entiteiten daarvan, wordt toegekend aan goederen, diensten en aanbieders uit die provincie of dat territorium; en
b)
binnen de Europese Unie, een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke door een lidstaat of een subcentrale regio van een lidstaat, met inbegrip van de aanbestedende entiteiten daarvan, wordt toegekend aan goederen, diensten en aanbieders uit die lidstaat of regio, naargelang van het geval.
2.
Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten ziet een partij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, erop toe:
a)
dat een lokaal gevestigde aanbieder niet minder gunstig wordt behandeld dan een andere plaatselijk gevestigde aanbieder op grond van de mate waarin het kapitaal ervan of de zeggenschap erover in buitenlandse handen is; en
b)
dat een lokaal gevestigde aanbieder niet wordt gediscrimineerd op grond van het feit dat de door die aanbieder voor een bepaalde opdracht aangeboden goederen of diensten afkomstig zijn uit de andere partij.
Gebruik van elektronische middelen
3.
Wanneer een onder dit hoofdstuk vallende opdracht wordt aanbesteed met elektronische middelen:
a)
ziet de aanbestedende entiteit erop toe dat voor de aanbesteding informatietechnologiesystemen en software, die betreffende de authenticatie en encryptie van informatie daaronder begrepen, worden gebruikt die algemeen beschikbaar zijn en interoperabel met andere algemeen beschikbare informatietechnologiesystemen en software; en
b)
hanteert de aanbestedende entiteit mechanismen die de integriteit van verzoeken om deelname en van inschrijvingen waarborgen, onder meer door het tijdstip van ontvangst te registreren en ongeoorloofde toegang te voorkomen.
Verloop van de aanbesteding
4.
Een aanbestedende entiteit ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende opdrachten worden aanbesteed op een transparante en onpartijdige wijze:
a)
die in overeenstemming is met dit hoofdstuk, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden als openbare aanbesteding, aanbesteding met voorafgaande selectie en onderhandse aanbesteding;
b)
waarbij belangenconflicten worden vermeden; en
c)
waarbij corruptie wordt voorkomen.
Oorsprongsregels
5.
Met betrekking tot onder dit hoofdstuk vallende opdrachten mag een partij op uit de andere partij ingevoerde goederen of uit de andere partij verleende diensten geen oorsprongsregels toepassen die afwijken van de oorsprongsregels die zij op dat moment op de invoer van dezelfde goederen of de verlening van dezelfde diensten uit diezelfde partij in het normale handelsverkeer toepast.
Compensatie
6.
Met betrekking tot onder dit hoofdstuk vallende opdrachten mogen de partijen en hun aanbestedende entiteiten geen compensatie vragen, in aanmerking nemen, opleggen of afdwingen.
Maatregelen die niet specifiek betrekking hebben op overheidsopdrachten
7.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: douanerechten en heffingen van ongeacht welke aard die bij invoer of in verband met invoer worden geïnd; de wijze van inning van deze rechten en heffingen; andere invoerregelingen of -formaliteiten en maatregelen die gevolgen hebben voor de handel in diensten, andere dan maatregelen betreffende onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten.
ARTIKEL 19.5
Informatie over het systeem voor overheidsopdrachten
1.
Elke partij:
a)
publiceert onverwijld alle wetgeving, regelgeving, gerechtelijke uitspraken, administratieve besluiten van algemene strekking en standaardclausules die bij wet- of regelgeving verplicht zijn gesteld en door verwijzing zijn opgenomen in berichten betreffende de aanbesteding, aanbestedingsdossiers en procedures inzake de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, alsmede alle wijzigingen daarvan, in officieel daartoe bestemde elektronische of gedrukte media die op ruime schaal worden verspreid en gemakkelijk toegankelijk blijven voor het publiek; en
b)
verstrekt desgevraagd een uitleg daarvan aan de andere partij.
2.
Elke partij vermeldt in bijlage 198 met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang:
a)
de elektronische of gedrukte media waarin de partij de in lid 1 omschreven informatie publiceert;
b)
de elektronische of gedrukte media waarin de partij de berichten publiceert zoals verlangd door artikel 19.6, artikel 19.8, lid 7, en artikel 19.15, lid 2; en
c)
het internetadres of de internetadressen waarop de partij de volgende informatie publiceert:
i)
haar statistische gegevens inzake overheidsopdrachten conform artikel 19.15, lid 5; of
ii)
haar berichten betreffende gegunde contracten conform artikel 19.15, lid 6.
3.
Bij elke wijziging van de in bijlage 198 vermelde informatie betreffende een partij stelt deze partij het Comité voor overheidsopdrachten daarvan onverwijld in kennis.
ARTIKEL 19.6
Kennisgevingen
Bericht van aanbesteding
1.
Voor elke onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdracht publiceert de aanbestedende entiteit, behalve in de omstandigheden beschreven in artikel 19.12, een bericht van aanbesteding.
De berichten van aanbesteding zijn kosteloos rechtstreeks elektronische beschikbaar via een centraal toegangspunt, onverminderd het bepaalde in lid 2. De berichten van aanbesteding kunnen ook worden gepubliceerd in een geschikte gedrukte vorm die op ruime schaal wordt verspreid en die berichten blijven gemakkelijk toegankelijk voor het publiek, ten minste totdat de in het bericht aangegeven termijn is verstreken.
De daartoe bestemde gedrukte en elektronische media worden door elke partij vermeld in bijlage 198.
2.
Een partij kan een overgangsperiode van maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, gunnen aan onder de bijlagen 192 en 193 vallende entiteiten die niet klaar zijn om deel te nemen aan een centraal toegangspunt als bedoeld in lid 1. Deze entiteiten verstrekken gedurende een dergelijke overgangsperiode hun berichten van aanbesteding, indien elektronisch toegankelijk, via links op een elektronisch portaal dat kosteloos toegankelijk is en staat vermeld in bijlage 198.
3.
Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, worden in alle berichten van aanbesteding de volgende gegevens opgenomen:
a)
de naam en het adres van de aanbestedende entiteit en andere informatie die nodig is om contact met de aanbestedende entiteit op te nemen en alle relevante documentatie in verband met de opdracht te verkrijgen, alsmede de eventuele kosten en betalingsvoorwaarden;
b)
een omschrijving van de opdracht, met inbegrip van de aard en de hoeveelheid van de goederen of diensten die worden aanbesteed, ofwel een raming van de hoeveelheid, indien deze niet exact bekend is;
c)
voor herhalingsopdrachten zo mogelijk een raming van de timing voor de volgende berichten van aanbesteding;
d)
een beschrijving van eventuele facultatieve onderdelen;
e)
de termijnen voor de levering van goederen of diensten of de looptijd van de opdracht;
f)
de te gebruiken aanbestedingsprocedure, met vermelding of daarbij gebruik zal worden gemaakt van onderhandelingen of elektronische veilingen;
g)
indien van toepassing het adres en de eventuele termijn voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding;
h)
het adres en de termijn voor de indiening van inschrijvingen;
i)
de taal of talen waarin inschrijvingen of verzoeken om deelname mogen worden ingediend, indien zij mogen worden ingediend in een andere taal dan een officiële taal van de partij waartoe de aanbestedende entiteit behoort;
j)
een lijst en korte omschrijving van de voorwaarden voor de deelname van aanbieders, waaronder de eventuele verplichte verstrekking van specifieke documenten of certificaten in verband met de opdracht, tenzij deze vereisten zijn opgenomen in het aanbestedingsdossier dat aan alle belangstellende aanbieders ter beschikking wordt gesteld op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding;
k)
indien de aanbestedende entiteit voornemens is overeenkomstig artikel 19.8 een beperkt aantal erkende aanbieders uit te nodigen in te schrijven: de criteria aan de hand waarvan zij zullen worden gekozen en eventuele beperkingen van het aantal aanbieders dat mag inschrijven; en
l)
een vermelding dat de opdracht onder dit hoofdstuk valt.
Samenvatting
4.
Voor iedere voorgenomen aanbesteding publiceert de aanbestedende entiteit in het Engels of het Frans, op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding, een gemakkelijk toegankelijke samenvatting. Deze samenvatting bevat ten minste de volgende informatie:
a)
de inhoud van de opdracht;
b)
de termijn voor de indiening van inschrijvingen en in voorkomend geval de termijn voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding of aanvragen tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik; en
c)
het adres waar documenten met betrekking tot de opdracht kunnen worden opgevraagd.
Aankondiging van geplande aanbestedingen
5.
De aanbestedende entiteiten worden aangemoedigd hun aanbestedingsplannen zo vroeg mogelijk in elk begrotingsjaar bekend te maken ("aankondiging van geplande aanbestedingen") in de passende elektronische en, indien beschikbaar, gedrukte media die in bijlage 198 worden vermeld. De aankondiging van geplande aanbestedingen wordt ook bekendgemaakt op het centrale toegangspunt dat is vermeld in bijlage 198, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2. De aankondiging van geplande aanbestedingen dient de inhoud van de opdracht en de geplande datum van publicatie van het bericht van aanbesteding te bevatten.
6.
Aanbestedende entiteiten die vermeld zijn in de bijlagen 192 of 193 kunnen de aankondiging van geplande aanbestedingen als bericht van aanbesteding gebruiken, mits de aankondiging zoveel mogelijk van de in lid 3 bedoelde informatie bevat waarover de aanbestedende entiteit beschikt, alsmede een verklaring dat aanbieders hun belangstelling voor de opdracht bij de aanbestedende entiteit kenbaar moeten maken.
ARTIKEL 19.7
Voorwaarden voor deelname
1.
Aanbestedende entiteiten beperken de voorwaarden voor deelname aan een aanbesteding tot wat noodzakelijk is om te waarborgen dat een aanbieder over de juridische en financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden beschikt om de desbetreffende opdracht uit te voeren.
2.
Bij de vaststelling van de voorwaarden voor deelname:
a)
mag de aanbestedende entiteit de deelname van een aanbieder aan een aanbesteding niet afhankelijk stellen van de voorwaarde dat aan de betrokken aanbieder reeds eerder een of meer opdrachten zijn gegund door een aanbestedende entiteit van een partij;
b)
kan de aanbestedende entiteit desbetreffende eerdere werkervaring verlangen indien deze van wezenlijk belang is om aan de eisen van de opdracht te kunnen voldoen; en
c)
stelt de aanbestedende entiteit niet als voorwaarde bij de aanbesteding dat er sprake is van eerdere werkervaring op het grondgebied van de partij.
3.
Bij de beoordeling of een aanbieder aan de voorwaarden voor deelname voldoet:
a)
evalueert de aanbestedende entiteit de financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden van de aanbieder aan de hand van diens zakelijke activiteiten op en buiten het grondgebied van de partij waartoe de aanbestedende entiteit behoort; en
b)
baseert de aanbestedende entiteit zich bij deze beoordeling op de voorwaarden die zij vooraf in berichten betreffende de aanbesteding of het aanbestedingsdossier heeft gespecificeerd.
4.
Een partij en haar aanbestedende entiteiten kunnen, indien zij over bewijs beschikken, een aanbieder uitsluiten op gronden zoals:
a)
faillissement;
b)
valsheid in geschrifte;
c)
aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijke eis of verplichting in het kader van een eerdere opdracht of eerdere opdrachten;
d)
definitieve veroordelingen wegens een ernstig misdrijf of een ander strafbaar feit;
e)
fouten bij de beroepsuitoefening of handelingen of nalatigheden die de commerciële integriteit van de aanbieder aantasten; of
f)
belastingontduiking.
ARTIKEL 19.8
Erkenning van aanbieders
Registratiesystemen en erkenningsprocedures
1.
Een partij en haar aanbestedende entiteiten kunnen een systeem aanhouden voor de registratie van aanbieders in het kader waarvan belangstellende aanbieders zich moeten laten registreren en bepaalde informatie moeten verstrekken.
2.
Elke partij ziet erop toe dat:
a)
haar aanbestedende entiteiten zich inspannen om verschillen in hun erkenningsprocedures tot een minimum te beperken; en
b)
indien haar aanbestedende entiteiten registratiesystemen aanhouden, zij zich inspannen om verschillen in hun registratiesystemen tot een minimum te beperken.
3.
Een partij en haar aanbestedende entiteiten mogen geen registratiesysteem of erkenningsprocedure vaststellen of toepassen met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de deelname van aanbieders uit de andere partij aan de aanbesteding ontstaan.
Aanbesteding met voorafgaande selectie
4.
Indien een aanbestedende entiteit een opdracht wil aanbesteden met voorafgaande selectie:
a)
neemt zij in het bericht van aanbesteding ten minste de in artikel 19.6, lid 3, onder a), b), f), g), j), k) en l), vermelde informatie op en nodigt zij aanbieders uit een verzoek om deelname in te dienen; en
b)