This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0260
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on Animal Health
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de diergezondheid
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de diergezondheid
/* COM/2013/0260 final - 2013/0136 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de diergezondheid /* COM/2013/0260 final - 2013/0136 (COD) */
TOELICHTING 1. MOTIVERING EN DOELSTELLING Diergezondheid gaat alle Europese burgers aan. De
redenen daarvoor zijn de volksgezondheids-, voedselveiligheids- en
voedselzekerheidsaspecten die met de diergezondheid verband houden, maar ook de
economische kosten die uitbraken van dierziekten met zich kunnen brengen en de
dierenwelzijnsaspecten, waaronder de gevolgen van ziektebestrijdingsmaatregelen
voor het dierenwelzijn. Terzelfder tijd ligt dit voorstel in de lijn van
de prioriteiten met betrekking tot slimme regelgeving[1] doordat het streeft naar een
vereenvoudiging van het bestaande rechtskader, waarbij op grond van de
verwachtingen van belanghebbenden de administratieve lasten worden beperkt. Ten slotte ligt het voorstel in de lijn van
prioriteiten van de Commissie, zoals de doelstelling van de Europa
2020-strategie[2]
inzake slimme groei, doordat het de sector helpt om veerkrachtiger te worden
door actieve preventiemaatregelen en flexibeler risicobeheer. Probleemanalyse Het huidige EU-regelgevingskader inzake
diergezondheid bestaat uit bijna 50 basisrichtlijnen en -verordeningen en
ongeveer 400 handelingen van afgeleid recht, waarvan sommige al van 1964
dateren. In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een externe
evaluatie om de resultaten van het optreden van de EU op het gebied van de
diergezondheid grondig te beoordelen, wat in 2007 tot een nieuwe strategie voor
diergezondheid heeft geleid. Door een combinatie van factoren moest ons beleid
opnieuw onder de loep worden genomen: de belangrijkste onderdelen van het huidige beleid zijn
grotendeels tussen 1988 en 1995 ontwikkeld, toen wij nog een Gemeenschap van
twaalf lidstaten waren; nu hebben we te maken met nieuwe uitdagingen. Er zijn nieuwe
ziekten die tien jaar geleden nog onbekend waren, terwijl andere, zoals
mond-en-klauwzeer, bluetongue en aviaire influenza, recentelijk voor nieuwe
uitdagingen hebben gezorgd, die ons eraan herinneren dat zij nog steeds zeer
ernstig risico's opleveren; ook de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt,
zijn drastisch veranderd doordat de omvang van de handel in dieren en dierlijke
producten, zowel binnen de EU als met derde landen, sterk is toegenomen; en er zijn ingrijpende ontwikkelingen geweest in wetenschap en
technologie en in ons institutioneel kader. Met betrekking tot de bestaande wetgeving is een
aantal problemen geconstateerd. Sommige daarvan staan in verband met de
algehele aanpak op beleidsniveau, met name: –
de hoge complexiteit van het huidige communautaire
diergezondheidsbeleid; –
het ontbreken van een algemene strategie; –
te weinig aandacht voor ziektepreventie en in het
bijzonder de behoefte aan een verhoogde biobeveiliging. Andere houden verband met specifieke problemen
inzake de werking van de bestaande wetgeving, in het bijzonder: –
problemen in verband met de handel in levende
dieren binnen de Unie. Zowel de algemene als de specifieke problemen
worden door deze wetgeving verholpen of zullen in de daarop gebaseerde
gedelegeerde en uitvoeringshandelingen worden verholpen. Doelstellingen van het voorstel De diergezondheidswetgeving vormt het rechtskader
ter ondersteuning van de in 2007 bekendgemaakte EU-strategie voor
diergezondheid. De algemene doelstellingen,
zoals geschetst in de strategie, zijn de volgende: een hoog niveau van
volksgezondheid en voedselveiligheid garanderen door de incidentie van
biologische en chemische risico's voor mensen zo klein mogelijk te maken; de diergezondheid
bevorderen door dierziekten te voorkomen en hun incidentie te verkleinen en zo
de landbouw en de plattelandseconomie te ondersteunen; de economische groei,
de cohesie en het concurrentievermogen verbeteren door te zorgen voor vrij
verkeer van goederen en evenredige verplaatsingen van dieren; productiemethoden en
maatregelen voor het dierenwelzijn bevorderen die risico's in verband met de
diergezondheid voorkomen en de milieueffecten tot een minimum beperken,
waardoor de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling wordt ondersteund. De specifieke doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving
zijn de volgende: één vereenvoudigd,
transparant en helder wetgevingskader vaststellen waarin de doelstellingen, het
toepassingsgebied en de beginselen van de regelgevende maatregelen systematisch
worden behandeld, op basis van goed bestuur en
in overeenstemming met de internationale normen (bijvoorbeeld de OIE‑normen), en waarin de klemtoon ligt op preventieve
maatregelen op lange termijn en op samenwerking met alle belanghebbenden; overkoepelende
algemene beginselen invoeren die een vereenvoudigd rechtskader mogelijk maken,
om op de nieuwe uitdagingen voorbereid te zijn, d.w.z. om snel te kunnen
reageren op nieuwe ziekten en daarbij dezelfde
kwaliteit te waarborgen als in de huidige wetgeving is voorzien; zorgen voor samenhang
tussen de horizontale beginselen in de wetgeving inzake het beleid op het
gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid, alsmede het
bredere EU-beleid op het gebied van klimaatverandering, het gemeenschappelijk
landbouwbeleid en duurzaamheid; de gevolgen van
dierziekten voor de diergezondheid en de volksgezondheid, het dierenwelzijn, de
economie en de maatschappij in de mate van het mogelijke beperken door de
waakzaamheid en paraatheid voor ziekten te verhogen en de stelsels voor
surveillance en noodmaatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de
Unie te versterken; de goede werking van
de interne markt voor dieren en dierlijke producten en een hoog niveau van
bescherming van de diergezondheid en volksgezondheid waarborgen en de Europa
2020-doelstellingen ondersteunen. De operationele doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving
zijn de volgende: de nieuwe, op
preventie gerichte aanpak met stimulerende maatregelen integreren in de kern
van het diergezondheidsbeleid; voorzien in een
duidelijke en evenwichtige verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden tussen
de bevoegde autoriteiten, de EU-instellingen, de landbouwsector, de eigenaren
van dieren en anderen; een indeling van
ziekten vaststellen als basis voor het optreden van de EU; voorzien in
doeltreffende werkwijzen voor een snelle reactie op ziektevoorvallen, waaronder
nieuwe uitdagingen, zoals nieuwe ziekten; doeltreffende
paraatheid in noodsituaties en een vroegtijdige reactie op dierziekten en
zoönosen waarborgen, zo nodig met inbegrip van het gebruik van vaccins; waar dat om technische
en andere redenen mogelijk is, vereenvoudigde procedures invoeren en daarbij
rekening houden met de specifieke situatie van kleine landbouwbedrijven en
micro-ondernemingen, en waar mogelijk ongerechtvaardigde administratieve lasten
en kosten opheffen; waarborgen dat het
nieuwe rechtskader voldoende flexibel is om in de toekomst een soepele
aanpassing aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen mogelijk
te maken; het risico op
handelsverstoringen beperken door een adequaat niveau van convergentie met de
relevante internationale normen na te streven en terzelfder tijd vastbesloten
voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen. 2. JURIDISCHE CONTEXT Rechtsgrondslag De artikelen 43, 114 en 168 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vormen de rechtsgrondslag
voor de wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van de diergezondheid,
die immers een essentieel onderdeel zijn van het EU‑beleid inzake
landbouw, volksgezondheid en consumentenbescherming, handel en de interne markt.
–
Artikel 43 vormt de grondslag voor de
wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid. Dit artikel is tevens de grondslag voor de diergeneeskundige
wetgeving geworden, aangezien het communautaire diergezondheidsbeleid uit
juridisch oogpunt als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt
beschouwd en zodoende dezelfde wetgevings- en administratieve procedures worden
gevolgd. –
Artikel 114 vormt de rechtsgrondslag voor de
instelling en de werking van de interne markt en het nader tot elkaar brengen
van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in dit verband. –
Artikel 168 betreffende de gezondheidsbescherming
heeft betrekking op de bescherming van de menselijke gezondheid tegen alle
mogelijke oorzaken van schade, met inbegrip van oorzaken in verband met de
diergezondheid. Ook werden op grond van dit artikel via de
medebeslissingsprocedure rechtstreeks op de bescherming van de volksgezondheid
gerichte diergeneeskundige maatregelen vastgesteld. Samenhang met andere beleidsgebieden van de
Unie Dit wetgevingspakket inzake diergezondheid heeft
invloed op het rechtskader inzake dierenwelzijn, voedselveiligheid,
volksgezondheid, diervoeding, diergeneesmiddelen, milieubescherming, officiële
controles, het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB). Verband met de andere voorstellen in het pakket Het voorstel maakt deel uit van een pakket van
vier herzieningen in verband met de diergezondheid, de plantgezondheid, de kwaliteit
van teeltmateriaal en de officiële controles van planten, dieren,
levensmiddelen en diervoeders. De herziening van de verordening inzake officiële
controles maakt het mogelijk om de officiële controles consequenter toe te
passen met het oog op de bescherming van de diergezondheid en vergroot de
samenhang met de verordening inzake diergezondheid. 3. SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID Subsidiariteit Een goede diergezondheid levert niet alleen
private, maar ook bredere maatschappelijke voordelen op en dient het algemeen
belang. De overdraagbaarheid van veel dierziekten impliceert dat een
gemeenschappelijke aanpak — eerder dan een reeks afzonderlijke acties — in
totaal de grootste voordelen zal opleveren. De waarde van de geharmoniseerde aanpak op het niveau
van de Unie wordt algemeen aanvaard en heeft bijgedragen tot de beperking van
de administratieve lasten voor de exploitanten, handelaren, dierenartsen en
diergeneeskundige sectoren. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de
instelling van de interne markt en heeft binnen de EU de handel in dieren en
dierlijke producten (vlees, melk enz.) bevorderd door geharmoniseerde
voorschriften inzake diergezondheid vast te stellen en door aan het welslagen
van het GLB bij te dragen. De voordelen van geharmoniseerde regelgeving
inzake preventie, melding, bestrijding en uitroeiing van dierziekten op het
niveau van de Unie zijn aangetoond bij recente uitbraken van dierziekten. Uit
de reactie op deze crises is het vermogen van de EU gebleken om snel te
handelen en zo de verspreiding van ziekten te voorkomen en de gevolgen ervan
tot een minimum te beperken. Dit was grotendeels te danken aan de
geharmoniseerde aanpak inzake ziektebestrijding, met onder meer
schadevergoedingen voor de verliezen die landbouwbedrijven leden ten gevolge
van uitroeiingsmaatregelen. Indien een ziekte in één lidstaat niet met succes
wordt bestreden, kan dit gezien de interne markt ernstige gevolgen hebben voor
de gezondheidsstatus van de Unie en het exportpotentieel van de Unie in gevaar
brengen. In het licht van al deze elementen is EU-optreden gerechtvaardigd,
aangezien duidelijk is dat dit door de lidstaten afzonderlijk niet naar behoren
kan worden verwezenlijkt en dat een samenhangende aanpak doeltreffender en
efficiënter tot stand kan worden gebracht op het niveau van de Unie. Evenredigheid De diergezondheidswetgeving vormt een algemeen
kader voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten. Dit kader
berust op resultaatgerichte regelgeving, waarbij overregulering wordt vermeden
en waarbij de lidstaten ruimte wordt gelaten om indien nodig regelingen of
nadere wetgeving vast te stellen, en voorziet aldus in flexibiliteit om de
regelgeving aan nationale, regionale of lokale omstandigheden aan te passen.
Anderzijds moet de regelgeving inzake het handelsverkeer voldoende
gedetailleerd en nauwkeurig zijn om te vermijden dat de exploitanten en
bevoegde autoriteiten deze op een verschillende wijze zouden uitvoeren,
waardoor de concurrentie zou worden verstoord en de aanpak van ziekten mogelijk
minder coherent zou plaatsvinden. In de diergezondheidswetgeving wordt dan ook
gestreefd naar evenwicht, met maatregelen die noodzakelijk, maar ook evenredig
zijn. 4. OVERLEG MET BELANGHEBBENDE
PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadplegingsproces Deze diergezondheidswetgeving is het resultaat van
een lange reeks weloverwogen analyses. In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een
onafhankelijke evaluatie om de prestaties van het communautaire
diergezondheidsbeleid[3]
tijdens het vorige decennium en de samenhang ervan met andere beleidsacties van
de EU te beoordelen. Het was de bedoeling om te achterhalen welke elementen van
het communautaire diergezondheidsbeleid verder konden worden verbeterd, en om
mogelijkheden voor te stellen om deze verbeteringen tot stand te brengen. In de evaluatie van het communautaire
diergezondheidsbeleid wordt onder meer aanbevolen dat één strategie voor
diergezondheid zou worden ontwikkeld om een gefragmenteerde, crisisgebonden
ontwikkeling van het beleid te voorkomen. Het resultaat was de strategie voor
diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013): "Voorkomen is beter dan
genezen"[4]. Deze strategie voor diergezondheid voorziet in de
vaststelling van "één wetgevingskader voor diergezondheid met een sterker
accent op stimulerende maatregelen in plaats van sancties, dat in
overeenstemming is met het andere EU-beleid en met de internationale
normen" en waarin "de gemeenschappelijke beginselen en bepalingen van
de bestaande wetgeving worden vastgelegd en geïntegreerd". In hun reactie
op de mededeling van de Commissie over de nieuwe strategie hebben het Europees
Parlement[5],
de Raad[6]
en het Europees Economisch en Sociaal Comité[7]
dit initiatief toegejuicht. Nadien werd in het actieplan voor de uitvoering van
de strategie[8]
bevestigd dat "het belangrijkste doel van de strategie is een wet inzake
diergezondheid voor de EU te ontwikkelen". Vanaf het prille begin van het proces zijn de
belangrijkste belanghebbenden, de lidstaten, bevoegde autoriteiten,
internationale organisaties en handelspartners nauw betrokken geweest en hebben
zij een cruciale rol in de discussie gespeeld. Bovendien zijn de economische en
sociale belanghebbenden, zoals Europese verenigingen die zich bezighouden met
diergezondheid en dierenwelzijn, en het geïnteresseerde publiek bij een aantal
gelegenheden geraadpleegd, overeenkomstig de normen van de Commissie op het
gebied van raadpleging. 5. ELEMENT EN VAN HET VOORSTEL Deel I: Algemene bepalingen De diergezondheidswetgeving legt in de
EU-wetgeving algemene beginselen voor een goede diergezondheid vast. Zij brengt
maatregelen inzake diergezondheid voor land- en waterdieren bijeen. Deel I voorziet eveneens in het stellen van
prioriteiten en het in een lijst opnemen van ziekten die waarschijnlijk
significante gevolgen zullen hebben. Hierdoor zullen voor de middelen van de
Unie voor het eerst systematisch prioriteiten kunnen worden vastgesteld op
grond van wetenschappelijke bewijzen. De verantwoordelijkheden van alle verschillende
actoren die bij de bescherming van de diergezondheid een belangrijke rol
spelen, zoals de exploitanten, dierenartsen en houders van een gezelschapsdier,
worden voor het eerst expliciet vastgelegd. In het bijzonder moeten
exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, voortaan
een basiskennis van diergezondheid en verwante onderwerpen verwerven. Deel II: Melding, surveillance,
uitroeiingsprogramma's en het ziektevrij zijn Deel II verduidelijkt de verantwoordelijkheden
voor melding en surveillance, met inbegrip van diergezondheidsinspecties. Het
verduidelijkt de rol van de exploitanten, de bevoegde autoriteiten en anderen
inzake surveillance van de diergezondheidssituatie in de Unie. Door het nieuwe
systeem kan bij de surveillance door de verschillende actoren op dit gebied beter
worden samengewerkt om een zo doeltreffend en zo kosteneffectief mogelijk
gebruik van de middelen voor surveillance te waarborgen. Nog een belangrijke verandering is dat
compartimenten, die momenteel enkel voor maatregelen met betrekking tot aviaire
influenza en in de aquacultuur worden toegelaten, voortaan op grotere schaal
kunnen worden gebruikt. Dit maakt ziektebestrijdingsmaatregelen flexibeler en
zorgt ervoor dat verplaatsingen en handel onder bepaalde omstandigheden,
afhankelijk van het risico, kunnen blijven plaatsvinden. Deel III: Paraatheid en waakzaamheid voor ziekten en bestrijding van
ziekten Op grond van deel III moeten de lidstaten nog steeds noodplannen voor
bepaalde ziekten opstellen en daarmee oefenen. Voortaan wordt voorzien in een expliciet en
samenhangend wetgevingskader voor vaccinatie. Er wordt regelgeving vastgelegd voor het gebruik
van antigeen-, vaccin- en reagensbanken. Er wordt regelgeving vastgelegd inzake
bestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen wanneer uitbraken van
bepaalde ziekten worden vermoed of bevestigd; het bestaande systeem werkt goed
en wordt nauwelijks gewijzigd. Deel IV: Voorschriften inzake registratie,
erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen Deel IV is opgedeeld in drie titels, met
afzonderlijke regelgeving voor land-, water- en andere dieren. Deze moeten
afzonderlijk worden beschouwd vanwege de verschillende productiemethoden en
epizoötiologie. De titels betreffende water- en landdieren leggen maatregelen
vast die tot de identificatie en traceerbaarheid van dieren en inrichtingen
bijdragen. De traceerbaarheid van dieren is tijdens de uitbraak van een ziekte
van cruciaal belang om inzicht in de epizoötiologie te krijgen en een betere
bestrijding van de ziekte mogelijk te maken. In deze titels wordt verder in de
mogelijkheid voorzien om meer dieren met elektronische hulpmiddelen te
registreren en te traceren, waardoor een vereenvoudigde en betere wetgeving
wordt gestimuleerd en met behulp van technologie de administratieve lasten
worden beperkt. De derde titel over andere dieren wordt uitsluitend opgenomen
met het oog op eventuele toekomstige bepalingen, ingeval met betrekking tot
deze dieren nieuwe bedreigingen zouden ontstaan. Deel V: Binnenkomst in de Unie en uitvoer Deel V legt voor derde landen die dieren, levende
producten, producten van dierlijke oorsprong en ander materiaal dat dierziekten
in de Unie kan overdragen, uitvoeren, normen en voorschriften vast om de
insleep van ziekten te voorkomen. Verder bevat dit deel voorschriften voor de uitvoer.
De bestaande wetgeving werkt goed en behoeft geen praktische wijzigingen. Deel VI: Noodmaatregelen Noodmaatregelen staan centraal in de aanpak van
ziekten. Deel VI legt de procedures vast die in noodsituaties moeten worden
gevolgd met het oog op een snelle en samenhangende reactie van de Unie. De
bestaande wetgeving werkt prima en behoeft slechts enkele praktische
wijzigingen. Deel VII: Slot- en overgangsbepalingen De slot- en overgangsbepalingen betreffen de
nationale bepalingen, de voorwaarden om gedelegeerde handelingen vast te
stellen, intrekkingen en andere noodzakelijke wettelijke bepalingen. 6. GEVOLGEN
VOOR DE BEGROTING Dit voorstel brengt geen uitgaven met zich die nog niet zijn opgenomen
in het financieel memorandum van het gemeenschappelijk financieel kader in
verband met de voedselketen, de diergezondheid en het dierenwelzijn, alsmede in
verband met de plantgezondheid en het teeltmateriaal. 2013/0136 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de diergezondheid HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114,
lid 3, en artikel 168, lid 4, onder b), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[9],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[10],
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Overdraagbare dierziekten en
de maatregelen die nodig zijn om deze ziekten te bestrijden, kunnen een
verwoestend effect hebben op individuele dieren, dierpopulaties, houders van
dieren en de economie. (2) Zoals uit recente studies
blijkt, kunnen overdraagbare dierziekten ook significante gevolgen hebben voor
de volksgezondheid, zoals bijvoorbeeld in het geval van aviaire influenza en
salmonella. (3) Bovendien kan een negatieve
wisselwerking worden vastgesteld met betrekking tot de biodiversiteit, de
klimaatverandering en andere milieuaspecten. De klimaatverandering kan invloed
hebben op het ontstaan van nieuwe ziekten, het vóórkomen van bestaande ziekten
en de geografische spreiding van ziekteverwekkers en vectoren, met inbegrip van
die welke in het wild levende dieren treffen. (4) Om strenge normen voor de
diergezondheid en de volksgezondheid in de Unie en een rationele ontwikkeling
van de landbouw- en de aquacultuursector te waarborgen en om de productiviteit
te verhogen, moet regelgeving inzake diergezondheid op het niveau van de Unie
worden vastgesteld. Deze regelgeving is onder meer noodzakelijk om bij te
dragen tot de voltooiing van de interne markt en om de verspreiding van
besmettelijke ziekten te voorkomen. (5) De huidige wetgeving van de
Unie inzake diergezondheid bestaat uit een reeks onderling samenhangende
basiswetgevingshandelingen die regelgeving vaststellen inzake diergezondheid
die van toepassing is op de handel binnen de Unie, de binnenkomst in de Unie van
dieren en producten, de uitroeiing van ziekten, diergeneeskundige controles, de
melding van ziekten en financiële steun met betrekking tot verschillende
diersoorten, maar een overkoepelend rechtskader dat voorziet in geharmoniseerde
beginselen voor heel de sector, ontbreekt. (6) "Voorkomen is beter dan
genezen", luidt het in de strategie voor diergezondheid voor de Unie
(2007-2013) die de Commissie heeft vastgesteld in haar mededeling van 19
september 2007 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio's[11].
Beoogd wordt meer aandacht te besteden aan preventieve maatregelen,
ziektesurveillance, ziektebestrijding en onderzoek, om de incidentie van
dierziekten te verminderen en het effect van uitbraken die zich voordoen, tot
een minimum te beperken. In de strategie wordt voorgesteld "één
vereenvoudigd wetgevingskader voor diergezondheid" vast te stellen,
daarbij convergentie met de internationale normen na te streven en terzelfder
tijd vastbesloten voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen. (7) Met deze verordening wordt
beoogd de in die strategie voor diergezondheid bedoelde verbintenissen en
inzichten, met inbegrip van het "één gezondheid"-beginsel, uit te
voeren en het rechtskader voor een gemeenschappelijk diergezondheidsbeleid van
de Unie te consolideren door middel van één vereenvoudigd, flexibel
wetgevingskader voor diergezondheid. (8) Dieren kunnen lijden aan een
breed scala van besmettelijke of niet-besmettelijke ziekten. Veel ziekten
kunnen worden behandeld, hebben enkel gevolgen voor het betrokken dier of
verspreiden zich niet naar andere dieren of naar mensen. Anderzijds kunnen
overdraagbare ziekten ruimere gevolgen voor de dier- of volksgezondheid op
populatieniveau hebben. De regelgeving inzake diergezondheid in deze
verordening moet uitsluitend tot laatstgenoemde ziekten worden beperkt. (9) Bij de vaststelling van die
regelgeving inzake diergezondheid is het van wezenlijk belang om rekening te
houden met het verband tussen diergezondheid en volksgezondheid, milieu,
voedsel- en diervoederveiligheid, dierenwelzijn, voedselzekerheid en
economische, sociale en culturele aspecten. (10) Bij Besluit 94/800/EG van de
Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese
Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende
aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader
van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten[12] werden namens de toenmalige
Europese Gemeenschap voor wat betreft het gedeelte van die aangelegenheden dat
onder haar bevoegdheid valt, de Overeenkomst tot oprichting van de
Wereldhandelsorganisatie (WTO), alsmede de in de bijlagen 1, 2 en 3 bij deze
Overeenkomst opgenomen overeenkomsten, waaronder de Overeenkomst inzake
sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-Overeenkomst), goedgekeurd. In de
SPS-Overeenkomst wordt het gebruik van maatregelen geregeld die noodzakelijk
zijn om het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen, zodat
deze maatregelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd
onderscheid tussen WTO-leden. Voor zover internationale normen bestaan, moeten
zij als basis worden gebruikt. De leden hebben echter het recht om eigen
relevante normen te bepalen, mits deze zijn gebaseerd op wetenschappelijke
uitgangspunten. (11) In de SPS-Overeenkomst wordt
met betrekking tot de voorschriften inzake diergezondheid voor het
internationale handelsverkeer verwezen naar de normen van de Wereldorganisatie
voor diergezondheid (OIE). Om het risico op handelsverstoringen te beperken,
moeten de EU-maatregelen inzake diergezondheid een adequaat niveau van
convergentie met de OIE-normen nastreven. (12) Artikel 5, lid 7, van de
SPS-Overeenkomst, dat voor de Unie is uitgelegd in de mededeling van de
Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel[13], bepaalt dat een lid van die
Overeenkomst in specifieke omstandigheden waarin er een significant risico voor
de dier- of volksgezondheid bestaat, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid
heerst, voorlopige maatregelen mag vaststellen op grond van de beschikbare
relevante gegevens. In die situatie moet het WTO-lid ernaar streven om de
bijkomende gegevens te verzamelen die nodig zijn voor een objectievere
risicobeoordeling en om de maatregel binnen een redelijke termijn
dienovereenkomstig opnieuw te bekijken. (13) De risicobeoordeling op basis
waarvan de maatregelen op grond van deze verordening worden genomen, moet
gebaseerd zijn op het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal en op
onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze worden uitgevoerd. Verder moet
rekening worden gehouden met de adviezen van de Europese Autoriteit voor
voedselveiligheid, die is opgericht bij artikel 22, lid 1, van
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van
28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en
voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese
Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden[14]. (14) In Verordening (EG) nr.
1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot
vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke
consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke
bijproducten)[15]
wordt regelgeving inzake volks- en diergezondheid vastgesteld voor bepaalde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten om de risico's voor de gezondheid
van mensen en dieren als gevolg van die producten te voorkomen en tot een
minimum te beperken, en in het bijzonder om de veiligheid van de voedsel- en
voederketen te beschermen. Om overlappingen in de wetgeving van de Unie te
vermijden moet deze verordening derhalve uitsluitend van toepassing zijn op
dierlijke bijproducten en afgeleide producten waarvoor geen specifieke
regelgeving is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en
waarbij sprake is van een risico voor de diergezondheid. Verordening (EG) nr.
1069/2009 regelt bijvoorbeeld niet hoe dierlijke bijproducten en afgeleide
producten in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen moeten worden
gehanteerd; daarom worden deze kwesties in deze verordening behandeld. (15) Bovendien is al specifieke
regelgeving met betrekking tot overdraagbare dierziekten, met inbegrip van die
welke op de mens kunnen worden overgedragen (zoönosen), vastgelegd in
Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22
mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding
en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën[16], Richtlijn 2003/99/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van
zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG
van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad[17] en Verordening (EG) nr.
2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de
bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen
zoönoseverwekkers[18]
en specifieke regelgeving met betrekking tot overdraagbare ziekten bij de mens
in Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24
september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische
surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap[19]. Die handelingen moeten ook na
de vaststelling van deze verordening van kracht blijven. Derhalve moet deze
verordening, om overlappingen in de wetgeving van de Unie te vermijden,
uitsluitend op zoönosen van toepassing zijn indien in die andere
wetgevingshandelingen van de Unie geen specifieke regelgeving is vastgelegd. (16) Ziekten bij populaties wilde
dieren kunnen schadelijke gevolgen hebben voor de landbouw- en de aquacultuursector,
voor de volksgezondheid, het milieu en de biodiversiteit. Derhalve moeten wilde
dieren, die zowel slachtoffers als vectoren van deze ziekten kunnen zijn, in
die gevallen onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. (17) Dierziekten worden niet alleen
door rechtstreeks contact van het ene dier op het andere of van dieren op de
mens overgedragen. Zij worden ook overgedragen via water en lucht, vectoren
zoals insecten, of via zaad, eicellen en embryo's bij kunstmatige inseminatie,
eiceldonatie of embryotransplantatie. Ziekteverwekkers kunnen ook voorkomen in
levensmiddelen en andere producten van dierlijke oorsprong zoals leer, bont,
veren, hoorn en elk ander materiaal dat van het lichaam van een dier afkomstig
is. Bovendien kan allerlei ander materiaal,
zoals vervoermiddelen, uitrusting, veevoeder en hooi en stro, ziekteverwekkers
verspreiden. Doeltreffende regelgeving inzake diergezondheid moet dan ook
toepasselijk zijn op alle wijzen van besmetting en materiaal dat daarbij
betrokken is. (18) Dierziekten kunnen schadelijke
gevolgen hebben voor de verspreiding van diersoorten in het wild en zo de
biodiversiteit beïnvloeden. Micro-organismen die dierziekten veroorzaken kunnen
daarom vallen onder de definitie van invasieve uitheemse soorten in het
VN-Verdrag inzake biodiversiteit. Bij de maatregelen van deze verordening wordt
ook rekening gehouden met de biodiversiteit; deze verordening moet daarom van
toepassing zijn op de diersoorten en ziekteverwekkers — met inbegrip van die
welke als invasieve uitheemse soorten worden gedefinieerd — die een rol spelen
bij de overdracht van of worden getroffen door in deze verordening bedoelde
ziekten. (19) De vóór deze verordening
vastgestelde wetgeving van de Unie bevat afzonderlijke regelgeving inzake diergezondheid
voor land- en waterdieren. In Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober
2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en
de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde
ziekten bij waterdieren[20]
wordt specifieke regelgeving vastgelegd voor waterdieren. De belangrijkste
beginselen voor goed bestuur op het gebied van de diergezondheid gelden in de
meeste gevallen echter voor beide groepen diersoorten. Derhalve moet deze
verordening van toepassing zijn op zowel land- als waterdieren en die
regelgeving inzake diergezondheid in voorkomend geval op elkaar afstemmen. Toch
weerspiegelt deze verordening op bepaalde vlakken, in het bijzonder de
registratie en erkenning van inrichtingen en de traceerbaarheid en de
verplaatsingen van dieren in de Unie, de in het verleden gevolgde aanpak,
waarbij regelgeving inzake diergezondheid — en bijgevolg ook de voorschriften
ter bescherming van de gezondheid — vanwege het verschillende milieu afzonderlijk
voor landdieren en waterdieren werd vastgelegd. (20) Verder wordt in vóór deze
verordening vastgestelde wetgeving van de Unie en in het bijzonder in Richtlijn
92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de
veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de
Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van
de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire
regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt[21] basisregelgeving inzake
diergezondheid vastgesteld voor andere diersoorten waarvoor geen regeling
bestaat in andere wetgevingshandelingen van de Unie, zoals reptielen,
amfibieën, zeezoogdieren en andere dieren die niet onder de definities van
water- of landdieren van deze verordening vallen. Doorgaans houden dergelijke
soorten geen significant gezondheidsrisico voor mensen of voor andere dieren in
en daarom geldt er geen of slechts schaarse regelgeving inzake diergezondheid.
Om onnodige administratieve lasten en kosten te vermijden, moet deze
verordening de in het verleden gevolgde aanpak weerspiegelen, waarbij wordt
voorzien in het rechtskader voor nadere regels inzake diergezondheid met
betrekking tot de verplaatsingen van dergelijke dieren en de producten ervan,
die moeten worden vastgesteld indien het risico dat vereist. (21) Het houden van
gezelschapsdieren, met inbegrip van waterdieren voor sierdoeleinden in
huishoudens en niet-commerciële sieraquaria, binnens- en buitenshuis, houdt in het
algemeen een lager gezondheidsrisico in dan andere wijzen om op ruimere schaal
dieren te houden of te verplaatsen, zoals die welke in de landbouw gebruikelijk
zijn. De algemene voorschriften betreffende registratie, documentatie en
verplaatsingen in de Unie hoeven dan ook niet van toepassing te zijn op
dergelijke dieren, aangezien dit ongerechtvaardigde administratieve lasten en
kosten zou veroorzaken. De voorschriften betreffende registratie en
documentatie hoeven derhalve niet van toepassing te zijn op de houders van
gezelschapsdieren. Bovendien moet specifieke regelgeving worden vastgesteld
voor niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapsdieren in de Unie. (22) Enkele specifieke groepen
dieren waarvoor in deze verordening bijzondere regelgeving inzake
diergezondheid bestaat, moeten wegens de grote omvang van de groep als
diersoorten worden opgenomen in een lijst in een bijlage. Dit is het geval voor
de groep van zoogdieren met hoeven, die als hoefdieren (ungulata) wordt
ingedeeld. Aanpassing van deze lijst kan in de toekomst noodzakelijk zijn
vanwege een aangepaste taxonomie, wetenschappelijke ontwikkelingen of
wetenschappelijk verantwoorde technische aanpassingen. Evenzo kan aanpassing
van de lijst van soorten gezelschapsdieren noodzakelijk zijn vanwege
maatschappelijke ontwikkelingen of gewijzigde gewoonten met betrekking tot het
houden van gezelschapsdieren, in het bijzonder indien deze dieren ziekten
overdragen. Teneinde rekening te houden met dergelijke wijzigingen, moet aan de
Commissie derhalve de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel
290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen
vast te stellen ten aanzien van de in de bijlagen I en II bij deze verordening
opgenomen lijsten van gezelschapsdieren en hoefdieren. (23) Niet alle overdraagbare
dierziekten kunnen of moeten met behulp van wettelijke maatregelen worden
voorkomen en bestreden, bijvoorbeeld als de ziekte zich te wijd heeft verbreid,
middelen voor diagnose niet beschikbaar zijn, of de particuliere sector zelf
maatregelen kan nemen om de ziekte te bestrijden. Wettelijke maatregelen om
overdraagbare dierziekten te voorkomen en te bestrijden kunnen voor de
betrokken sectoren grote economische gevolgen hebben en het handelsverkeer
verstoren. Daarom is het van wezenlijk belang dat dergelijke maatregelen enkel
worden toegepast indien zij evenredig en noodzakelijk zijn, zoals wanneer een
ziekte een significant risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid
inhoudt of vermoedelijk inhoudt. (24) Bovendien moeten de
maatregelen ter preventie en bestrijding op maat zijn gesneden van elke
overdraagbare dierziekte, om in te spelen op het unieke epizoötiologische
profiel ervan en zijn gevolgen. Telkens moet dus ziektespecifieke regelgeving
inzake preventie en bestrijding van toepassing zijn. (25) Een overdraagbare dierziekte
gaat doorgaans gepaard met klinische of pathologische verschijnselen van de
besmetting. Voor de toepassing van deze verordening, die beoogt de verspreiding
van bepaalde overdraagbare dierziekten te bestrijden en deze ziekten uit te
roeien, moet echter een ruimere definitie van ziekte gelden, die ook de andere
dragers van de ziekteverwekker omvat. (26) Sommige overdraagbare
dierziekten verspreiden zich niet gemakkelijk naar andere dieren of naar mensen
en richten dus geen grootschalige schade aan de economie of de biodiversiteit
aan. Zij vormen dan ook geen ernstige bedreiging voor de diergezondheid of de
volksgezondheid in de Unie en kunnen dus desgewenst door nationale regelgeving
worden aangepakt. (27) Bij overdraagbare dierziekten
waarvoor geen maatregelen op het niveau van de Unie van toepassing zijn, maar
die van een zeker economisch belang zijn voor de particuliere sector op lokaal
niveau, moet deze sector, met de ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van
de lidstaten, maatregelen nemen om die ziekten te voorkomen of te bestrijden,
bijvoorbeeld door maatregelen inzake zelfregulering of de ontwikkeling van
gedragscodes. (28) Gemakkelijk overdraagbare
dierziekten kunnen zich, in tegenstelling tot de in de overwegingen 26 en 27
bedoelde overdraagbare dierziekten, snel over de grenzen heen verspreiden en
kunnen, indien het daarbij om zoönosen gaat, ook gevolgen hebben voor de
volksgezondheid en de voedselveiligheid. Deze verordening moet dan ook van
toepassing zijn op gemakkelijk overdraagbare dierziekten en zoönosen. (29) In Actie nr. 5 van de
mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad – Actieplan
tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie[22] – wordt de preventieve rol van
deze verordening en de daaruit voortvloeiende verwachte vermindering van het
gebruik van antibiotica bij dieren beklemtoond. De resistentie van
micro-organismen tegen antimicrobiële stoffen waarop zij vroeger reageerden, neemt
toe. Door deze resistentie wordt de behandeling van besmettelijke ziekten bij
mensen en dieren ingewikkelder. Micro-organismen die resistent zijn geworden
tegen antimicrobiële stoffen moeten bijgevolg worden behandeld alsof het om
overdraagbare ziekten ging, en deze verordening moet dus op hen van toepassing
zijn. (30) Nieuwe aan bepaalde ziekten of
soorten verbonden gevaren kunnen zich ontwikkelen, in het bijzonder door
veranderingen in het milieu, het klimaat, de dierhouderij en de agrarische
productie, maar ook door maatschappelijke veranderingen. Wetenschappelijke
vooruitgang kan ook leiden tot nieuwe kennis en een betere bekendheid met
bestaande ziekten. Bovendien kunnen vandaag belangrijke ziekten en soorten in
de toekomst worden gemarginaliseerd. Daarom moet het toepassingsgebied van deze
verordening breed zijn en moet de regelgeving zijn gericht op ziekten met een
hoge publieke relevantie. De OIE heeft met steun van de Europese Commissie in
het kader van een studie met de titel "Listing and categorisation of
priority animal diseases, including those transmissible to humans"[23] ("Opname in een lijst en
indeling in categorieën van prioritaire dierziekten, met inbegrip van die welke
op de mens overdraagbaar zijn") een systeem voor het stellen van prioriteiten
en de indeling in categorieën van ziekten ontwikkeld en een instrument om dat
te doen. Deze verordening moet die aanpak in de wetgeving van de Unie
introduceren. (31) Om eenvormige voorwaarden voor
de uitvoering van deze verordening met betrekking tot overdraagbare dierziekten
op het niveau van de Unie te waarborgen, moet een geharmoniseerde lijst van
overdraagbare dierziekten ("in de lijst opgenomen ziekten") worden
vastgesteld. Bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden
toegekend om een dergelijke lijst vast te stellen. (32) Nieuwe ziekten die ernstige
risico's voor de gezondheid van mensen of dieren kunnen inhouden en die
gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid, de economie of het milieu, kunnen in
de toekomst voorkomen. Na de beoordeling van die ziekten en na de vaststelling
van eventuele tijdelijke noodmaatregelen kan het noodzakelijk zijn snel te
reageren en dergelijke ziekten toe te voegen aan de lijst van opgenomen
ziekten. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig de spoedprocedure handelingen vast te stellen in deze naar
behoren gerechtvaardigde gevallen waarin risico's voor de gezondheid van mensen
of dieren bestaan. (33) De in de lijst opgenomen
ziekten zullen verschillende benaderingen vergen. Enkele uiterst besmettelijke
ziekten die momenteel niet in de Unie voorkomen, vereisen strenge maatregelen
om deze ziekten onmiddellijk uit te roeien zodra zij voorkomen. Andere ziekten
die al kunnen voorkomen in delen van de Unie, vereisen verplichte of
vrijwillige uitroeiing. In beide gevallen is het aangewezen beperkingen op de
verplaatsingen van dieren en producten in te stellen, zoals een verbod op
verplaatsingen naar en uit getroffen gebieden, of eenvoudigweg het uitvoeren
van tests vóór de verzending. In andere gevallen kan het aangewezen zijn om
enkel de verspreiding van de ziekte te surveilleren, zonder aanvullende
maatregelen te nemen. Dit zou met name het geval zijn bij een nieuwe ziekte
waarover niet veel bekend is. (34) Criteria moeten worden
vastgesteld om te waarborgen dat alle essentiële aspecten in acht worden
genomen wanneer wordt bepaald welke overdraagbare dierziekten in de in deze
verordening bedoelde lijst moeten worden opgenomen, en dat op samenhangende en
consistente wijze wordt uitgemaakt of de regelgeving van de verordening inzake
preventie en bestrijding van ziekten van toepassing is op de afzonderlijke in
de lijst opgenomen ziekten. Teneinde te waarborgen dat rekening wordt gehouden
met de vooruitgang van wetenschap en techniek en met de ontwikkeling van de
relevante internationale normen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden
overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van
eventuele wijzigingen van deze criteria. (35) De in deze verordening
vervatte regelgeving inzake preventie en bestrijding van een specifieke
overdraagbare dierziekte moet van toepassing zijn op de diersoorten die de
betrokken ziekte kunnen overdragen, doordat zij ziektegevoelig of ziektedragend
zijn. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze
verordening, moet een geharmoniseerde lijst worden vastgesteld van de soorten
waarvoor de maatregelen voor specifieke in de lijst opgenomen ziekten op het
niveau van de Unie van toepassing moeten zijn ("in de lijst opgenomen
soorten"); bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden
worden toegekend om een dergelijke lijst vast te stellen. (36) Op basis van het belang en de
omvang van de gevolgen van een in de lijst opgenomen ziekte, de verspreiding,
prevalentie en incidentie van de ziekte in de Unie en de beschikbaarheid van
maatregelen ter preventie en bestrijding van die in de lijst opgenomen ziekte,
moet voor elke in de lijst opgenomen ziekte een afzonderlijke reeks specifieke
regels van deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten op
samenhangende en consistente wijze van toepassing zijn. (37) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de
maatregelen ter preventie en bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekten,
moet op het niveau van de Unie worden uitgemaakt of de regelgeving van deze
verordening van toepassing is op de in de lijst opgenomen ziekten. Bijgevolg
moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om vast te
stellen welke regelgeving van toepassing is op de in de lijst opgenomen
ziekten. (38) De exploitanten, personen die
zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren die
met dieren werken, zijn het best geplaatst om de gezondheid van de dieren en de
onschadelijkheid van de producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, te
observeren en te waarborgen. Daarom moet bij hen de primaire verantwoordelijkheid
liggen om maatregelen te nemen ter preventie en bestrijding van de verspreiding
van ziekten bij de dieren en producten waarvoor zij verantwoordelijk zijn. (39) Biobeveiliging is een van de
belangrijkste preventie-instrumenten waarover de exploitanten en anderen die
zich beroepsmatig met dieren bezighouden, beschikken om te vermijden dat
overdraagbare dierziekten worden binnengebracht, zich ontwikkelen en zich
verspreiden naar, in of uit een dierenpopulatie. De rol van biobeveiliging
wordt ook erkend in de effectbeoordeling voor de vaststelling van de
diergezondheidswetgeving van de EU en daarin wordt specifiek ingegaan op de
mogelijke gevolgen. Teneinde te waarborgen dat de door de exploitanten,
personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van
gezelschapsdieren uitgevoerde biobeveiligingsmaatregelen voldoende soepel zijn,
dat zij zijn aangepast aan het soort productie en de soorten of categorieën
betrokken dieren, en dat rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden
en technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden
overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van
aanvullende en nadere voorschriften inzake biobeveiliging. (40) Biociden, zoals
ontsmettingsmiddelen voor diergeneeskundige hygiënedoeleinden of voor plaatsen
waar levensmiddelen en diervoeders worden bewaard, insecticiden,
insectenwerende middelen of rattenverdelgingsmiddelen, spelen een belangrijke
rol in strategieën voor de biobeveiliging, zowel op het niveau van de
landbouwbedrijven als tijdens het vervoer van dieren. Daarom moeten zij als een
component van biobeveiliging worden beschouwd. (41) Kennis inzake diergezondheid,
onder meer over de symptomen en gevolgen van ziekten en mogelijke
preventiemiddelen, met inbegrip van biobeveiliging, behandeling en bestrijding,
is een essentiële voorwaarde voor een efficiënt beheer op het gebied van de
diergezondheid en voor de vroegtijdige opsporing van dierziekten. Exploitanten
en andere personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, moeten daarom
deze kennis waar nodig verwerven. Zij kunnen deze kennis op verschillende
wijzen verwerven, bijvoorbeeld door formeel onderwijs, maar ook door middel van
het in de landbouwsector bestaande bedrijfsadviseringssysteem of door
niet-formele opleidingen, waaraan nationale en Europese landbouwers- en andere
organisaties een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Die alternatieve
mogelijkheden om deze kennis te verwerven moeten in deze verordening eveneens
worden erkend. (42) Dierenartsen en
gezondheidswerkers voor waterdieren spelen een belangrijke rol bij alle
aspecten van het beheer op het gebied van de diergezondheid, en in deze
verordening moet algemene regelgeving betreffende hun rol en
verantwoordelijkheden worden vastgesteld. (43) Dierenartsen beschikken over
de opleiding en beroepskwalificaties die waarborgen dat zij de nodige kennis,
vaardigheden en competenties hebben om onder meer ziekten te diagnosticeren en
dieren te behandelen. Bovendien bestaat in sommige lidstaten om historische
redenen of als gevolg van een tekort aan dierenartsen die zich met ziekten bij
waterdieren bezighouden, een gespecialiseerd beroep "gezondheidwerkers
voor waterdieren". Zij zijn gewoonlijk geen dierenarts, maar beoefenen wel
de geneeskunde met betrekking tot waterdieren. Daarom moet deze verordening het
besluit van de lidstaten die dat beroep erkennen, respecteren. In die gevallen
moeten gezondheidswerkers voor waterdieren binnen hun specifiek werkgebied
dezelfde verantwoordelijkheden en verplichtingen als dierenartsen hebben. Deze
aanpak stemt overeen met de Gezondheidscode voor waterdieren van de OIE. (44) Teneinde te waarborgen dat de
dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren die activiteiten verrichten
die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, over passende
kwalificaties beschikken en de nodige opleiding krijgen, moet aan de Commissie
de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen
ten aanzien van hun kwalificatie en opleiding. (45) De lidstaten en met name de
bevoegde autoriteit daarvan die verantwoordelijk is voor de diergezondheid,
behoren tot de belangrijkste actoren bij de preventie en bestrijding van
overdraagbare dierziekten. De voor de diergezondheid bevoegde autoriteit speelt
een belangrijke rol bij surveillance-, uitroeiings- en
ziektebestrijdingsmaatregelen, rampenplannen, het verhogen van de waakzaamheid
voor ziekten, het vergemakkelijken van de verplaatsingen van dieren en het
internationale handelsverkeer, door de afgifte van diergezondheidscertificaten.
Om hun taken overeenkomstig deze verordening te kunnen uitvoeren moeten de
lidstaten over adequate financiële en personele middelen en adequate
infrastructuur beschikken op hun hele grondgebied, met inbegrip van
laboratoriumcapaciteit en wetenschappelijke en andere relevante knowhow. (46) Wegens de beperkte middelen
kan de bevoegde autoriteit niet altijd alle voor de toepassing van deze
verordening noodzakelijke activiteiten uitvoeren. Om die reden moet worden
voorzien in een rechtsgrondslag voor de delegatie van de uitvoering van deze
activiteiten aan dierenartsen. Teneinde te waarborgen dat de noodzakelijke
voorwaarden voor de algemene toepassing van maatregelen ter preventie en
bestrijding van ziekten in de hele Unie worden vastgesteld, moet aan de
Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen ten aanzien van de delegatie van de uitvoering van die activiteiten aan
dierenartsen en ten aanzien van de door hen benodigde opleiding. (47) Het beste beheer van de
diergezondheid kan enkel tot stand worden gebracht in samenwerking met de
houders van dieren, exploitanten, andere belanghebbenden en handelspartners. Om
hun steun te verkrijgen moeten de besluitvormingsprocedures en toepassing van
de maatregelen van deze verordening helder en transparant verlopen. Daarom moet
de bevoegde autoriteit het nodige doen om het publiek te informeren, in het
bijzonder wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat dieren of
producten een risico inhouden voor de diergezondheid of de volksgezondheid en
wanneer het een zaak van openbaar belang betreft. (48) Om te vermijden dat
ziekteverwekkers vrijkomen uit laboratoria, instituten en andere voorzieningen
die met ziekteverwekkers werken, is het van groot belang dat zij passende
maatregelen nemen inzake biobeveiliging, bioveiligheid en biologische
inperking. Daarom moet deze verordening voorzien in veiligheidsmaatregelen die
moeten worden nageleefd bij het werken met en het vervoeren van die
ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten. Deze verplichting
moet ook gelden voor elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die bij een
dergelijke activiteit betrokken is. Teneinde te waarborgen dat bij het werken
met uiterst besmettelijke biologische agentia, vaccins en andere biologische
producten de veiligheidsnormen worden nageleefd, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten
aanzien van de veiligheidsmaatregelen in die laboratoria, instituten en
voorzieningen en voor de verplaatsingen van ziekteverwekkers. (49) Vroegtijdige opsporing en een
duidelijke structuur bij de melding en rapportage van ziekten zijn voor een
doeltreffende ziektebestrijding van cruciaal belang. Om efficiënt en snel te
kunnen reageren, moet elk vermoeden of elke bevestiging van een uitbraak van
bepaalde in de lijst opgenomen ziekten onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit
worden gemeld. Deze meldingsplicht moet gelden voor elke natuurlijke persoon en
rechtspersoon, zodat geen uitbraken van ziekten onopgemerkt blijven. (50) Dierenartsen zijn belangrijke
actoren bij het onderzoek naar ziekten en een belangrijke schakel tussen de
exploitanten en de bevoegde autoriteit. Daarom moeten zij door de exploitant op
de hoogte worden gesteld van abnormale sterftegevallen, andere ernstige
ziekteproblemen of een sterk verlaagde productie met onbekende oorzaak. (51) Teneinde de doeltreffende en
efficiënte melding te waarborgen en teneinde uiteenlopende omstandigheden in
verband met abnormale sterftegevallen en andere ernstige symptomen te
verduidelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria om uit te maken in
welke omstandigheden de melding noodzakelijk is, en in voorkomend geval ten
aanzien van de regelgeving voor verder onderzoek. (52) Bij bepaalde in de lijst
opgenomen ziekten is het van groot belang dat de Commissie en de andere
lidstaten onmiddellijk van de ziekten op de hoogte worden gesteld. Deze melding
op het niveau van de Unie zal aangrenzende of andere getroffen lidstaten in
staat stellen om in voorkomend geval voorzorgsmaatregelen te nemen. Om
eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van die melding op het
niveau van de Unie, worden aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend. (53) Anderzijds vereisen sommige
ziekten geen onmiddellijke melding en maatregelen. In die gevallen is het van
wezenlijk belang informatie met betrekking tot het vóórkomen van die ziekten te
verzamelen en te rapporteren teneinde de ziektesituatie onder controle te
krijgen en waar nodig maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten
te nemen. Deze rapportageverplichting kan eveneens van toepassing zijn op
ziekten waarvoor een melding op het niveau van de Unie verplicht is, indien
aanvullende informatie is vereist voor de uitvoering van doeltreffende
maatregelen ter preventie en bestrijding van de ziekten. Teneinde te waarborgen
dat de juiste informatie en gegevens die noodzakelijk zijn om de verspreiding
van de betrokken ziekte te voorkomen of om haar te bestrijden, tijdig worden
verzameld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van hetgeen moet worden
gerapporteerd. (54) Een belangrijk doel van de
melding en rapportage van ziekten is het verkrijgen van betrouwbare,
transparante en toegankelijke epizoötiologische gegevens. Een geautomatiseerd
informatiesysteem om surveillancegegevens doeltreffend te verzamelen en te
beheren moet op het niveau van de Unie worden gecreëerd voor in de lijst
opgenomen ziekten en, in voorkomend geval, voor nieuwe ziekten of
antimicrobieel resistente ziekteverwekkers. Dat systeem moet bevorderen dat de
beschikbaarheid van gegevens wordt geoptimaliseerd, dat de uitwisseling van
gegevens eenvoudiger wordt en dat de administratieve lasten voor de bevoegde
autoriteiten van de lidstaten worden beperkt door de melding en rapportage van
ziekten binnen de Unie en op internationaal niveau samen te voegen tot een
enkel proces (namelijk door middel van de WAHIS/WAHID-databank van de OIE).
Eveneens moet de samenhang met de uitwisseling van informatie overeenkomstig
Richtlijn 2003/99/EG[24]
worden gewaarborgd. (55) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving inzake melding en rapportage
van ziekten op het niveau van de Unie, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van een lijst van
ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde regelgeving inzake melding en
rapportage op het niveau van de Unie geldt, en tot vaststelling van de
noodzakelijke procedures, formaten, gegevens en informatie-uitwisseling met
betrekking tot de melding en rapportage van ziekten. (56) Surveillance is een
belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Surveillance moet
zorgen voor de vroegtijdige opsporing en efficiënte melding van overdraagbare
dierziekten, zodat de sector en de bevoegde autoriteit, waar mogelijk, tijdig
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten kunnen nemen en haar
kunnen uitroeien. Bovendien moet surveillance inhouden dat informatie wordt
verstrekt over de diergezondheidsstatus van elke lidstaat en van de Unie, en
dat daarbij de ziektevrije status wordt bevestigd en het handelsverkeer met
derde landen wordt vergemakkelijkt. (57) De exploitanten observeren hun
dieren regelmatig en zijn het best geplaatst om abnormale sterftegevallen of
andere ernstige symptomen op te sporen. De exploitanten vormen dan ook de
hoeksteen van elke surveillance en zijn van wezenlijk belang voor de surveillance
door de bevoegde autoriteit. (58) Om nauwe samenwerking en
uitwisseling van informatie tussen exploitanten en dierenartsen of
gezondheidswerkers voor waterdieren te waarborgen en om de surveillance door de
exploitanten aan te vullen, moeten, al naar gelang van het soort productie en
andere relevante factoren, in de inrichtingen diergezondheidsinspecties worden
uitgevoerd. Teneinde een niveau van surveillance te waarborgen dat evenredig is
met de betrokken risico's in de verschillende soorten inrichtingen, moet aan de
Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290
van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen ten aanzien van de criteria en de inhoud van die diergezondheidsinspecties
in de verschillende soorten inrichtingen. (59) Het is van wezenlijk belang
dat de bevoegde autoriteit beschikt over een systeem voor surveillance van de
in de lijst opgenomen ziekten die aan surveillance zijn onderworpen. Dit moet
ook gelden voor nieuwe ziekten, waarbij de mogelijke gezondheidsrisico's van
die ziekte moeten worden beoordeeld en epizoötiologische gegevens voor die
beoordeling moeten worden verzameld. Om optimaal gebruik van de middelen te
waarborgen moet de informatie zo doeltreffend en efficiënt mogelijk worden
verzameld, uitgewisseld en gebruikt. (60) De surveillancemethoden, ‑frequentie
en ‑intensiteit moeten worden afgestemd op elke specifieke ziekte,
rekening houdend met het specifieke doel van de surveillance, de
diergezondheidsstatus in de betrokken regio en eventuele aanvullende
surveillance door de exploitanten. (61) In sommige gevallen kan het,
afhankelijk van het epizoötiologische profiel van een ziekte en de relevante
risicofactoren, nodig zijn een gestructureerd surveillanceprogramma op te
zetten. In dat geval moeten de lidstaten op epizoötiologie gebaseerde
surveillanceprogramma's ontwikkelen. Aan de Commissie moet de bevoegdheid
worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de
opzet van de surveillance, de criteria voor officiële bevestiging van uitbraken
van en de gevalsdefinities van die ziekten en de voorschriften met betrekking
tot de inhoud en de duur van surveillanceprogramma’s en de informatie die moet
worden verstrekt. (62) Om de coördinatie tussen de
lidstaten te bevorderen en om de samenhang van deze surveillanceprogramma's met
de doelstellingen van de Unie te waarborgen, moeten zij ter informatie bij de
Commissie en de andere lidstaten worden ingediend. Verder moet de lidstaat die
het surveillanceprogramma uitvoert, ook regelmatig aan de Commissie verslag
uitbrengen over de resultaten van dat surveillanceprogramma. Om eenvormige
voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de surveillanceprogramma's,
moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot
vaststelling van een lijst van aan surveillanceprogramma's onderworpen ziekten
en tot vaststelling van geharmoniseerde procedures, formaten en uitwisseling
van gegevens en informatie. (63) Lidstaten die niet vrij zijn
van in de lijst opgenomen ziekten waarvoor de in deze verordening bedoelde
uitroeiingsmaatregelen moeten worden genomen, of lidstaten waarvan niet bekend
is dat zij vrij zijn van die ziekten, moeten verplichte uitroeiingsprogramma's
vaststellen om die ziekten uit te roeien waarvan de uitroeiing in de Unie
verplicht is; zij moeten vrijwillige uitroeiingsprogramma's kunnen vaststellen
om die ziekten uit te roeien waarvan de uitroeiing in de Unie wordt beoogd,
maar niet verplicht is. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de
algemene toepassing in de hele Unie, moeten geharmoniseerde voorschriften voor
die verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's worden vastgesteld. Teneinde
een doeltreffende uitroeiing van ziekten te waarborgen, moet aan de Commissie
de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen
ten aanzien van de doelstellingen van de strategieën voor ziektebestrijding, de
ziektebestrijdingsmaatregelen op grond van de verplichte of vrijwillige
uitroeiingsprogramma’s en de voorschriften voor die programma’s. (64) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de uitroeiingsprogramma's voor ziekten,
moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot
vaststelling van procedures voor de indiening van die programma's,
prestatie-indicatoren en rapportage. (65) Verder moeten de lidstaten hun
hele grondgebied, zones of compartimenten daarvan vrij kunnen verklaren van een
of meer in de lijst opgenomen ziekten die onder de regelgeving inzake
verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma's vallen, om tegen de insleep
van deze in de lijst opgenomen ziekten uit andere delen van de Unie of uit
derde landen of grondgebieden te worden beschermd. Hiertoe moet een duidelijke
geharmoniseerde procedure worden vastgesteld, met inbegrip van de criteria die
nodig zijn om de ziektevrije status te verkrijgen. Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de erkenning van de ziektevrije status in de
Unie, is het noodzakelijk dat de ziektevrije status officieel wordt erkend en
bijgevolg moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden voor de erkenning van
deze status worden toegekend. (66) De OIE heeft in het kader van
de Terrestrial Animal Health Code (gezondheidscode voor landdieren) en de
Aquatic Animal Health Code (gezondheidscode voor waterdieren) het begrip
compartimentering ingevoerd. In vóór deze verordening vastgestelde wetgeving
van de Unie wordt dat begrip enkel erkend voor bepaalde, in specifieke
wetgeving van de Unie bedoelde diersoorten en -ziekten, namelijk aviaire
influenza en ziekten bij waterdieren. Deze verordening moet de mogelijkheid
scheppen het systeem van compartimenten te gebruiken voor andere diersoorten en
‑ziekten. Teneinde de nadere voorwaarden en regelgeving voor de erkenning
en de voorschriften voor compartimenten vast te stellen, moet aan de Commissie
de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen. (67) Teneinde hun handelspartners
te informeren en het handelsverkeer te stimuleren, moeten de lidstaten
bekendmaken of hun grondgebied of zones en compartimenten daarvan ziektevrij
zijn. (68) Teneinde de nadere voorwaarden
voor de erkenning van de ziektevrije status vast te stellen, moet aan de
Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen ten aanzien van de criteria om die status te verkrijgen, het
bewijsmateriaal ter staving van het ziektevrij zijn, bijzondere maatregelen ter
preventie en bestrijding van ziekten, beperkende maatregelen, de informatie die
moet worden verstrekt, afwijkingen, en voorwaarden voor de handhaving,
schorsing, intrekking of herinvoering van de ziektevrije status. (69) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de procedures voor het verkrijgen van de
ziektevrije status, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden
toegekend om te bepalen welke in de lijst opgenomen ziekten het voorwerp van
compartimentering kunnen zijn, en om nadere regelgeving vast te stellen met
betrekking tot het formaat voor de indiening van aanvragen en de uitwisseling
van informatie. (70) De aanwezigheid van een geheel
niet-immune populatie van dieren die voor bepaalde in de lijst opgenomen
ziekten gevoelig zijn, vereist constante waakzaamheid en paraatheid voor
ziekten. In het verleden is gebleken dat rampenplannen een cruciaal instrument
zijn om ziektenoodsituaties met succes het hoofd te bieden. Teneinde dit
instrument, dat doeltreffend en efficiënt is om ziektenoodsituaties te bestrijden
en dat soepel aan die noodsituaties kan worden aangepast, te waarborgen, moet
aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel
290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen
vast te stellen ten aanzien van de nadere voorschriften en voorwaarden voor de
rampenplannen. (71) Uit eerdere
diergezondheidscrises zijn de voordelen van specifieke, gedetailleerde en
snelle beheersprocedures voor ziektenoodsituaties gebleken. Deze
organisatorische procedures moeten een snelle en doeltreffende reactie
waarborgen en de coördinatie van de inspanningen van alle betrokken partijen
verbeteren, met name van de bevoegde autoriteiten en de belanghebbenden. (72) Om te waarborgen dat
rampenplannen toepasbaar zijn in echte noodsituaties is het van wezenlijk
belang om te oefenen en om te testen of de systemen functioneren. Daartoe
moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten simulatie-oefeningen
uitvoeren, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de aangrenzende
lidstaten en, indien dat relevant en haalbaar is, van derde landen en
grondgebieden. (73) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van rampenplannen en simulatie-oefeningen, moeten
aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van
regelgeving voor de praktische uitvoering van die plannen en oefeningen. (74) Diergeneesmiddelen zoals
vaccins, hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen spelen een belangrijke rol
bij de preventie en bestrijding van overdraagbare dierziekten. In de
effectbeoordeling voor de vaststelling van de diergezondheidswetgeving van de
EU wordt met name het belang van vaccins als instrument bij de preventie,
bestrijding en uitroeiing van dierziekten beklemtoond. (75) De bestrijdingsstrategieën
voor sommige overdraagbare dierziekten vereisen echter dat het gebruik van
bepaalde diergeneesmiddelen wordt verboden of beperkt, aangezien het gebruik
ervan de doeltreffendheid van die strategieën zou belemmeren. Hyperimmuunsera
of antimicrobiële stoffen bijvoorbeeld kunnen de klinische verschijnselen van
ziekten onderdrukken, de opsporing van een ziekteverwekker onmogelijk maken of
een snelle en differentiële diagnose bemoeilijken en zo de correcte opsporing
van ziekten in gevaar brengen. (76) Deze bestrijdingsstrategieën
kunnen echter aanzienlijk variëren naargelang de in de lijst opgenomen ziekten.
Deze verordening moet daarom voorzien in regelgeving voor het gebruik van
diergeneesmiddelen ter preventie en bestrijding van de in de lijst opgenomen
ziekten en in geharmoniseerde criteria om te bepalen of vaccins,
hyperimmuunsera en antimicrobiële stoffen al dan niet mogen worden gebruikt, en
hoe zij worden gebruikt. Teneinde een flexibele aanpak te waarborgen en
rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende in de lijst
opgenomen ziekten en met de beschikbaarheid van de doeltreffende behandelingen,
moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen vast te stellen ten aanzien van de beperkingen, verboden of
verplichtingen betreffende het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen in het
kader van de bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten. In
dringende gevallen en om nieuwe risico's met mogelijk verwoestende gevolgen
voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de economie, de maatschappij of
het milieu te ondervangen, moet het mogelijk zijn om die maatregelen
overeenkomstig de spoedprocedure vast te stellen. (77) Voorts moeten de Unie en de
lidstaten op grond van de conclusies van het deskundigenadvies over vaccin- en
diagnosereagensbanken voor belangrijke dierziekten[25] de mogelijkheid hebben om
voorraden van antigenen, vaccins en diagnosereagentia aan te leggen voor in de
lijst opgenomen ziekten die een ernstige bedreiging vormen voor de
diergezondheid of de volksgezondheid. De oprichting van een antigeen‑,
vaccin‑ en diagnosereagensbank van de Unie zou de doelstellingen van de
Unie inzake diergezondheid bevorderen door een snelle en doeltreffende reactie
mogelijk te maken wanneer de genoemde middelen nodig zijn, en zorgt voor een
efficiënt gebruik van de beperkte middelen. (78) Teneinde een snelle en
doeltreffende reactie te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid
worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de
oprichting en het beheer van dergelijke banken, en de veiligheidsnormen en de
voorschriften voor de werking daarvan. Deze verordening moet echter niet
voorzien in regelgeving inzake de financiering van de maatregelen ter preventie
en bestrijding van ziekten, waaronder vaccinaties. (79) Er moeten criteria voor
prioritaire toegang tot de middelen van de antigeen‑, vaccin‑ en
diagnosereagensbanken van de Unie worden vastgesteld om in noodgevallen de
doeltreffende verdeling ervan te waarborgen. (80) Om veiligheidsredenen in
verband met bioterrorisme en agroterrorisme moet bepaalde gedetailleerde
informatie over de antigeen‑, vaccin‑ en diagnosereagensbanken van
de Unie vertrouwelijk worden behandeld en mag deze niet worden bekendgemaakt. (81) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor het beheer van de antigeen‑, vaccin‑ en
diagnosereagensbanken van de Unie, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van nadere
regelgeving met betrekking tot welke biologische producten in die banken moeten
worden opgenomen en voor welke ziekten, en nadere regelgeving betreffende de
bevoorrading, hoeveelheden, opslag, levering, procedurele en technische
voorschriften voor vaccins, antigenen en diagnosereagentia en de frequentie en
inhoud van de informatieverstrekking aan de Commissie. (82) Bij het uitbreken van een in
de lijst opgenomen ziekte die wordt geacht een hoog risico voor de
diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie te vormen, moeten onmiddellijk
ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen om die in de lijst opgenomen
ziekte uit te roeien teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid en de
betrokken sectoren te beschermen. (83) De primaire
verantwoordelijkheid voor de preventie en bestrijding van de verspreiding van
overdraagbare dierziekten moet bij de exploitanten, personen die zich
beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren liggen.
Zij moeten onmiddellijk maatregelen nemen in geval van verdenking of
bevestiging van uiterst besmettelijke ziekten. (84) De bevoegde autoriteit moet
verantwoordelijk zijn om de eerste onderzoeken in te stellen teneinde de
aanwezigheid van een uiterst besmettelijke en in de lijst opgenomen ziekte die
wordt geacht een hoog risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de
Unie te vormen, al dan niet te bevestigen. (85) De bevoegde autoriteit moet voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen treffen om te voorkomen dat de in de lijst
opgenomen ziekte zich kan verspreiden en moet een epizoötiologisch onderzoek
uitvoeren. (86) Zodra de aanwezigheid van een
in de lijst opgenomen ziekte is bevestigd, moet de bevoegde autoriteit
onmiddellijk de nodige ziektebestrijdingsmaatregelen nemen, waaronder indien
nodig de instelling van beperkingszones, om de ziekte uit te roeien en de
verdere verspreiding ervan te voorkomen. (87) Indien een in de lijst
opgenomen ziekte bij wilde dieren voorkomt, kan dit een risico vormen voor de
volksgezondheid of de gezondheid van gehouden dieren. Daarom moet bijzondere
regelgeving worden vastgesteld om in voorkomend geval ziekten bij wilde dieren
te bestrijden en uit te roeien. (88) Voor in de lijst opgenomen
ziekten die niet uiterst besmettelijk zijn en waarvoor een verplichting tot
uitroeiing geldt, moeten ziektebestrijdingsmaatregelen worden uitgevoerd om de
verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekten, met name naar niet-besmette
gebieden, te voorkomen. Deze maatregelen kunnen echter beperkter zijn dan of
verschillend van die welke van toepassing zijn op de gevaarlijkste in de lijst
opgenomen ziekten. Daarom moet deze verordening voor die ziekten voorzien in
bijzondere regelgeving. Ook de lidstaten die een vrijwillig
uitroeiingsprogramma hebben vastgesteld, moeten dergelijke
ziektebestrijdingsmaatregelen uitvoeren. Het niveau en de intensiteit van de
ziektebestrijdingsmaatregelen moeten echter evenredig zijn en in overeenstemming
met de kenmerken van de in de lijst opgenomen ziekte in kwestie, de
verspreiding en het belang ervan voor de betrokken lidstaat en voor de Unie als
geheel. (89) Teneinde de doeltreffende
toepassing van de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening door de
exploitanten, houders van gezelschapsdieren en bevoegde autoriteiten te
waarborgen, en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de
ziektebestrijdingsmaatregelen voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en de
risicofactoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van nadere
ziektebestrijdingsmaatregelen bij verdenking of bevestiging van een in de lijst
opgenomen ziekte in inrichtingen, andere locaties en beperkingszones. (90) Teneinde de Commissie de
mogelijkheid te bieden om tijdelijk bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen
vast te stellen ingeval de ziektebestrijdingsmaatregelen van deze verordening
ontoereikend of niet geschikt zijn om dat risico aan te pakken, moeten aan de
Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om voor een beperkte periode
bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen vast te stellen. (91) De registratie van bepaalde
inrichtingen waar landdieren worden gehouden of waar met levende producten
wordt gewerkt, en van bepaalde vervoerders die deze dieren of producten
vervoeren, is noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de
surveillance adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te voorkomen,
te bestrijden en uit te roeien. (92) Wanneer bepaalde soorten
inrichtingen waar landdieren worden gehouden, waar met levende producten wordt
gewerkt of waar levende producten worden opgeslagen, een bijzonder risico voor
de diergezondheid inhouden, moeten die in het bezit zijn van een erkenning door
de bevoegde autoriteit. (93) Om ongerechtvaardigde
administratieve lasten en kosten te vermijden, in het bijzonder voor kleine en
middelgrote ondernemingen, moet aan de lidstaten soepelheid worden geboden om
het systeem voor registratie en erkenning aan de lokale en regionale
omstandigheden en productiepatronen aan te passen. (94) Ter wille van de beperking van
de administratieve lasten moeten de registratie en erkenningen waar mogelijk
worden geïntegreerd in een systeem voor registratie of erkenning dat de
lidstaat reeds voor andere doeleinden heeft ingesteld. (95) De exploitanten beschikken
over kennis uit de eerste hand van hun dieren. Daarom moeten zij zorgen voor
bijgewerkte documentatie die relevant is voor de beoordeling van de
diergezondheidsstatus, voor de traceerbaarheid en voor een epizoötiologisch
onderzoek wanneer een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt. Deze documentatie
moet voor de bevoegde autoriteit gemakkelijk toegankelijk zijn. (96) Teneinde de publieke
toegankelijkheid van actuele informatie over de geregistreerde inrichtingen en
vervoerders en erkende inrichtingen te waarborgen, moet de bevoegde autoriteit
een register van dergelijke inrichtingen en vervoerders aanleggen en bewaren.
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen vast te stellen ten aanzien van de in het register van inrichtingen
en vervoerders op te nemen informatie en de voorschriften inzake documentatie,
wat betreft de informatie die moet worden opgenomen, de afwijkingen van de
voorschriften inzake documentatie en de specifieke aanvullende voorschriften voor
levende producten. (97) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de voorschriften van deze verordening met
betrekking tot de registratie en erkenning van inrichtingen en met betrekking
tot de documentatie en de registers, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met
betrekking tot de informatieverplichtingen, vrijstellingen en andere
regelgeving, en het formaat en de operationele specificaties van de registers
en de documentatie. (98) Efficiënte traceerbaarheid is
een belangrijke component van het ziektebestrijdingsbeleid. Er moet worden
voorzien in identificatie- en registratievoorschriften die specifiek zijn voor
de verschillende soorten gehouden landdieren en levende producten, om de
doeltreffende toepassing van de in deze verordening bedoelde regelgeving inzake
preventie en bestrijding van ziekten te vergemakkelijken. Bovendien is het
belangrijk om te voorzien in de mogelijkheid om een identificatie- en
registratiesysteem in te stellen voor soorten waarvoor dergelijke regelingen
momenteel niet bestaan, of wanneer gewijzigde omstandigheden en het risico dit
vereisen. (99) Teneinde de goede werking van
het identificatie- en registratiesysteem en de traceerbaarheid te waarborgen, moet
aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel
290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen
vast te stellen ten aanzien van de verplichtingen inzake databanken, de
aanwijzing van de bevoegde autoriteit, en nadere identificatie- en
registratievoorschriften voor verschillende diersoorten en inzake documenten. (100) Het is aangewezen de
administratieve lasten en kosten te beperken en het systeem voldoende soepel
toe te passen wanneer aan de traceerbaarheidsvoorschriften kan worden voldaan
op een andere wijze dan die welke in deze verordening wordt aangegeven. Daarom
moet de Commissie bevoegd zijn overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te
stellen met betrekking tot afwijkingen van de identificatie- en
registratievoorschriften. (101) Om eenvormige
voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het identificatie‑ en
registratiesysteem en de traceerbaarheid, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met
betrekking tot de technische specificaties voor databanken,
identificatiemiddelen, documenten en formaten, de termijnen, en criteria voor
afwijkingen van dergelijke systemen. (102) Een belangrijk instrument om de
insleep en verspreiding van een overdraagbare dierziekte te voorkomen is het
instellen van beperkingen op verplaatsingen van dieren en producten die die
ziekte kunnen overdragen. Verplaatsingen van dieren en producten beperken kan
echter ernstige economische gevolgen hebben en de werking van de interne markt
verstoren. Dergelijke beperkingen mogen derhalve alleen worden toegepast indien
zij noodzakelijk zijn en evenredig met de betrokken risico's. Deze aanpak is in
overeenstemming met de beginselen van de SPS-Overeenkomst en met de
internationale OIE-normen. (103) Voor alle verplaatsingen van
dieren moeten de algemene voorschriften van deze verordening gelden, zoals het
verbod op verplaatsingen van dieren uit een inrichting waar abnormale
sterftegevallen of andere symptomen met onbekende oorzaak voorkomen, of de
voorschriften inzake ziektepreventie tijdens het vervoer. (104) Het huidige rechtskader van de
Unie met betrekking tot de verplaatsingen van landdieren voorziet in de eerste
plaats in geharmoniseerde regelgeving inzake verplaatsingen van landdieren en
producten tussen de lidstaten, terwijl de lidstaten vrij zijn de noodzakelijke
voorschriften voor verplaatsingen binnen hun grondgebied vast te stellen. In de
effectbeoordeling voor de diergezondheidswetgeving van de EU werd een
uitvoerige vergelijking gemaakt van de huidige situatie met een alternatief
waarin ook de regelgeving inzake verplaatsingen binnen de lidstaten op het
niveau van de Unie zou worden geharmoniseerd. Daaruit werd de conclusie
getrokken dat de huidige aanpak gehandhaafd moet blijven, aangezien een
volledige harmonisatie van alle verplaatsingen heel complex zou zijn en de
voordelen als gevolg van gemakkelijkere verplaatsingen tussen de lidstaten niet
opwegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor het vermogen om
ziekten te bestrijden. (105) Op de verplaatsingen van dieren
tussen de lidstaten is een reeks basisvoorschriften inzake diergezondheid van
toepassing. Met name mogen dieren niet worden verplaatst uit inrichtingen met
abnormale sterftegevallen of symptomen met onbekende oorzaak. Zelfs abnormale
sterftegevallen mogen echter, indien zij verband houden met krachtens Richtlijn
2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van
22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt[26]
erkende wetenschappelijke procedures en indien zij niet het gevolg zijn van in
de lijst opgenomen infectieziekten, geen reden zijn om de verplaatsingen van
voor wetenschappelijke doeleinden bestemde dieren te verhinderen. (106) Deze verordening moet echter
voorzien in flexibiliteit om de verplaatsingen van soorten en categorieën
landdieren die een laag risico voor de verspreiding van in de lijst opgenomen
ziekten tussen de lidstaten opleveren, te vergemakkelijken. Bovendien moet
worden voorzien in verdere mogelijkheden tot afwijking ingeval de lidstaten of
exploitanten met succes alternatieve risicobeperkingsmaatregelen instellen,
zoals een hoog niveau van biobeveiliging en doeltreffende systemen voor
surveillance. (107) Hoefdieren en pluimvee zijn
groepen diersoorten met een groot economisch belang, waarop bijzondere
voorschriften voor verplaatsingen van toepassing zijn, die voortvloeien uit vóór
deze verordening vastgestelde wetgeving van de Unie, namelijk Richtlijn
64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke
vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in
runderen en varkens[27],
Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake
veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer
in schapen en geiten[28],
Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van
veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de
invoer van paardachtigen uit derde landen[29],
Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van
veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer
en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren[30] en gedeeltelijk Richtlijn
92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de
veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de
Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van
de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire
regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt[31]. De belangrijkste regelgeving
inzake verplaatsingen van die soorten moet in deze verordening worden
vastgesteld. De nadere voorschriften die grotendeels afhankelijk zijn van de
ziekten die door de verschillende soorten of categorieën dieren kunnen worden
overgedragen, moeten in latere handelingen van de Commissie worden geregeld, rekening
houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken ziekten, soorten en
categorieën dieren. (108) Aangezien het verzamelen van
hoefdieren en pluimvee een bijzonder hoog ziekterisico oplevert, is het
aangewezen in deze verordening specifieke regelgeving vast te stellen om de
gezondheid van de betrokken dieren te beschermen en de verspreiding van
overdraagbare dierziekten te voorkomen. (109) Afhankelijk van de in de lijst
opgenomen ziekten en in de lijst opgenomen soorten is het noodzakelijk te voorzien
in specifieke diergezondheidsvoorschriften voor bepaalde andere diersoorten dan
gehouden hoefdieren en pluimvee. Ook voor deze soorten bestond reeds voor deze
verordening regelgeving, met name in Richtlijn 92/65/EEG. Die richtlijn
voorziet in specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van diersoorten zoals
bijen, hommels, apen, honden en katten enz. en deze verordening moet derhalve
voorzien in een rechtsgrondslag voor de vaststelling van gedelegeerde en
uitvoeringshandelingen tot vaststelling van specifieke regelgeving inzake
verplaatsingen van die diersoorten. (110) Geconsigneerde inrichtingen die
doorgaans worden gebruikt voor het houden van proefdieren of dieren in een
dierentuin, brengen gewoonlijk een hoog niveau van biobeveiliging, een gunstige
en goed gecontroleerde gezondheidsstatus en minder verplaatsingen met zich mee,
of enkel verplaatsingen binnen de gesloten keten van die inrichtingen. De
status van de geconsigneerde inrichtingen, waarvan de exploitanten op
vrijwillige basis de erkenning kunnen aanvragen, werd ingevoerd bij
Richtlijn 92/65/EEG, waarin regelgeving en voorschriften inzake erkenning
en verplaatsingsvoorschriften voor erkende instellingen, instituten en centra
zijn vastgesteld. Dat systeem maakt het voor die inrichtingen mogelijk met
minder verplaatsingsvoorschriften onderling dieren uit te wisselen en
terzelfder tijd gezondheidsgaranties te bieden binnen de keten van
geconsigneerde inrichtingen. Daarom hebben de exploitanten het in brede kring
aanvaard en er op vrijwillige basis gebruik van gemaakt. Het is dan ook
aangewezen het concept van geconsigneerde inrichtingen te behouden en in deze
verordening eveneens regelgeving inzake verplaatsingen tussen die inrichtingen
vast te stellen. (111) Voor wetenschappelijke
doeleinden, zoals onderzoeks- of diagnosedoeleinden, en met name voor de
doeleinden die zijn erkend overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU, kunnen
verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn die niet voldoen aan de algemene
diergezondheidsvoorschriften van deze verordening en die een groter risico voor
de diergezondheid opleveren. Die soorten verplaatsingen mogen door de
bepalingen van deze verordening niet worden verboden of onnodig beperkt,
aangezien dit anders erkende onderzoeksactiviteiten kan verhinderen en de wetenschappelijke
vooruitgang kan vertragen. Niettemin is het van wezenlijk belang dat in deze
verordening regelgeving wordt vastgesteld om te waarborgen dat de
verplaatsingen van die dieren op veilige wijze plaatsvinden. (112) Het patroon van de
verplaatsingen van circusdieren, dieren die in dierentuinen worden gehouden,
dieren die bestemd zijn voor tentoonstellingen en bepaalde andere dieren wijkt
vaak af van het patroon van de verplaatsingen van andere gehouden diersoorten.
Bij het aanpassen van regelgeving van de Unie inzake verplaatsingen van die
dieren moet rekening worden gehouden met specifieke risico's en alternatieve
risicobeperkingsmaatregelen. (113) Teneinde te waarborgen dat de
doelstellingen van de overwegingen 102 tot en met 112 van deze verordening
worden verwezenlijkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen
om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van preventieve
maatregelen tegen ziekten bij het vervoer, specifieke regelgeving inzake
verplaatsingen van bepaalde diersoorten en inzake bijzondere omstandigheden,
zoals het verzamelen of geweigerde zendingen, en bijzondere voorschriften of
afwijkingen voor andere soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor
wetenschappelijke doeleinden. (114) Om te waarborgen dat bijzondere
regelgeving inzake verplaatsingen kan worden vastgesteld indien de regelgeving
inzake verplaatsingen ontoereikend of niet geschikt is om de verspreiding van
een bepaalde ziekte tegen te gaan, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde voor een beperkte periode
bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen vast te stellen. (115) Wanneer gehouden landdieren
tussen de lidstaten worden verplaatst, moet aan de voorschriften voor
dergelijke verplaatsingen worden voldaan. In het geval van diersoorten die een
risico voor de gezondheid opleveren of die van groter economisch belang zijn,
moeten de dieren vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteit uitgereikt
diergezondheidscertificaat. (116) Voor zover dat technisch,
praktisch en financieel haalbaar is, moeten technologische ontwikkelingen
worden benut om voor de exploitanten en de bevoegde autoriteit de
administratieve lasten met betrekking tot certificering en kennisgeving te
beperken, door informatietechnologie te gebruiken om papieren dossiers te
vervangen en om de kennisgevingsprocedures te vereenvoudigen, en door
certificaten zo veel mogelijk voor verschillende doeleinden te gebruiken. (117) Ingeval een door de bevoegde
autoriteit uitgereikt diergezondheidscertificaat niet is vereist, moet een
exploitant die dieren naar een andere lidstaat verplaatst, een document met
eigen verklaring opstellen waarin wordt bevestigd dat de dieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften
van deze verordening. (118) Teneinde te waarborgen dat de
doelstellingen van de overwegingen 115, 116 en 117 van deze verordening worden
verwezenlijkt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van regelgeving inzake
inhoud, informatieverplichtingen, en afwijkingen van de voorschriften inzake
diergezondheidscertificering, specifieke regelgeving inzake certificering en de
verplichting van officiële dierenartsen om vóór ondertekening van het
diergezondheidscertificaat passende controles uit te voeren. (119) Kennisgeving van verplaatsingen
van dieren en levende producten tussen de lidstaten en in sommige gevallen
binnen het nationaal grondgebied van de lidstaten is van wezenlijk belang om de
traceerbaarheid van dieren en van die levende producten te waarborgen, wanneer
met deze verplaatsingen een risico voor de verspreiding van overdraagbare
dierziekten is verbonden. Daarom is kennisgeving en registratie van die
verplaatsingen noodzakelijk. Hiertoe moet gebruik worden gemaakt van het
Imsoc-systeem, zoals bedoeld in artikel 130, lid 1, van Verordening (EU) nr.
xxx/xxx betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die
worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en
diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid,
dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te
waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003,
1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009, 1107/2009, de
Verordeningen (EU) nr. 1151/2012, [….]/2013, en de Richtlijnen 98/58/EG,
1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening
officiële controles)[32][Publication
office]. (120) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving van deze verordening inzake
diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen, moeten aan de
Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van
regelgeving met betrekking tot de modellen van de diergezondheidscertificaten,
de documenten met eigen verklaring, het formaat en de termijnen voor de
kennisgeving van verplaatsingen van land- en waterdieren, levende producten en,
in voorkomend geval, ook producten van dierlijke oorsprong. (121) De specifieke aard van de
verplaatsingen van gezelschapsdieren levert een risico voor de diergezondheid
op dat significant afwijkt van dat van andere gehouden dieren. Daarom moet in
deze verordening specifieke regelgeving voor die verplaatsingen worden
vastgesteld. Teneinde te waarborgen dat gezelschapsdieren geen significant
risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten vormen, moet aan de
Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen ten aanzien van nadere regelgeving inzake verplaatsingen van gezelschapsdieren.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de
diergezondheidsvoorschriften van deze verordening inzake verplaatsingen van
gezelschapsdieren, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden
toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de maatregelen
ter preventie en bestrijding van ziekten die bij die verplaatsingen moeten
worden genomen. (122) Om diverse redenen kunnen wilde
dieren een risico voor de diergezondheid of de volksgezondheid opleveren,
bijvoorbeeld indien zij worden verplaatst naar een inrichting of een ander
milieu. Eventueel moeten passende preventieve maatregelen voor de
verplaatsingen van die dieren worden genomen om de verspreiding van
overdraagbare dierziekten te voorkomen. Teneinde te waarborgen dat wilde dieren
geen significant risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten
vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvullende voorschriften
inzake verplaatsingen van wilde landdieren. (123) Levende producten kunnen een
vergelijkbaar risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten naar
levende dieren opleveren. Daarnaast kent hun productie specifieke kenmerken,
die verband houden met hoge gezondheidseisen voor het fokken van dieren en die
strengere of bijzondere diergezondheidsvoorschriften met betrekking tot de
donordieren vereisen. Teneinde veilige verplaatsingen van levende producten en
de daarvoor verwachte strenge gezondheidsnormen te waarborgen en teneinde
rekening te houden met enkele specifieke vormen van gebruik, moet aan de
Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te
stellen ten aanzien van de nadere voorschriften voor het verplaatsen van
levende producten van bepaalde diersoorten, ten aanzien van bijzondere
voorschriften, zoals bijvoorbeeld het verplaatsen ervan voor wetenschappelijke
doeleinden, en ten aanzien van afwijkingen van de verplichting tot
diergezondheidscertificering. (124) Producten van dierlijke
oorsprong kunnen een risico voor de verspreiding van overdraagbare dierziekten opleveren.
De voedselveiligheidsvoorschriften met betrekking tot producten van dierlijke
oorsprong in de wetgeving van de Unie waarborgen goede hygiënepraktijken en
beperken de risico’s van die producten voor de diergezondheid. Voor bepaalde
gevallen moeten echter specifieke maatregelen inzake diergezondheid, zoals
ziektebestrijdings- en noodmaatregelen, in deze verordening worden vastgesteld
om te waarborgen dat producten van dierlijke oorsprong geen dierziekten
verspreiden. Teneinde in dergelijke gevallen veilige verplaatsingen van
producten van dierlijke oorsprong te waarborgen, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien
van nadere regelgeving inzake verplaatsingen van producten van dierlijke
oorsprong in verband met de ziektebestrijdingsmaatregelen, de verplichting tot
diergezondheidscertificering en afwijkingen van die regelgeving, wanneer het
met die verplaatsingen verbonden risico en de genomen
risicobeperkingsmaatregelen dat mogelijk maken. (125) Wanneer de lidstaten nationale
maatregelen treffen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en levende
producten of besluiten nationale maatregelen te treffen om op hun grondgebied
de gevolgen van andere dan in de lijst opgenomen overdraagbare dierziekten te
beperken, mogen deze nationale maatregelen de regelgeving betreffende de
interne markt in de wetgeving van de Unie niet doorkruisen. Derhalve moet het
kader voor dergelijke nationale maatregelen worden vastgesteld en moet worden
gewaarborgd dat zij binnen de volgens het recht van de Unie toegestane grenzen
blijven. (126) De registratie en erkenning van
aquacultuurinrichtingen is noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te
stellen de surveillance adequaat uit te voeren en overdraagbare dierziekten te
voorkomen, te bestrijden en uit te roeien. Richtlijn 2006/88/EG bepaalt dat
alle inrichtingen waar waterdieren worden verplaatst, een vergunning nodig hebben.
Dat stelsel van vergunningverlening moet in deze verordening worden
gehandhaafd, hoewel in sommige officiële talen van de Unie voor dit stelsel in
deze verordening andere termen worden gebruikt dan in Richtlijn 2006/88/EG. (127) Bij het slachten en verwerken
van aquacultuurdieren waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, kunnen
zich overdraagbare dierziekten verspreiden, bijvoorbeeld als gevolg van de
lozing van ziekteverwekkers bevattende effluenten door verwerkingsinrichtingen.
Verwerkingsinrichtingen die aan de risicobeperkingsmaatregelen voldoen, hebben
derhalve een erkenning nodig voor het slachten en verwerken. Daarom moet deze
verordening voorzien in de erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor
aquatische levensmiddelen. (128) Teneinde de publieke
toegankelijkheid van actuele informatie over geregistreerde en erkende
inrichtingen te waarborgen, moet de bevoegde autoriteit hieromtrent een
register aanleggen en bewaren. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden
overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de
informatie die moet worden opgenomen in het register van
aquacultuurinrichtingen en ten aanzien van de documentatievoorschriften voor
aquacultuurinrichtingen en vervoerders. (129) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de regelgeving van deze verordening inzake de
registratie en erkenning van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende
inrichtingen voor aquatische levensmiddelen en inzake de documentatie en de
registers van inrichtingen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden
worden toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot de
informatieverplichtingen, afwijkingen en andere uitvoeringsbepalingen, en het
formaat en de operationele specificaties van de registers en de documentatie. (130) Aangezien het in de meeste
gevallen niet haalbaar is om waterdieren individueel te identificeren, vormt de
documentatie in aquacultuurinrichtingen, in ziektebestrijdende inrichtingen
voor aquatische levensmiddelen en van vervoerders een essentieel hulpmiddel om
de traceerbaarheid van waterdieren te waarborgen. Documentatie is ook nuttig
voor de surveillance van de gezondheidssituatie van inrichtingen. (131) Net als bij landdieren moet
geharmoniseerde regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren worden
vastgesteld, met inbegrip van regelgeving inzake diergezondheidscertificering
en de kennisgeving van verplaatsingen. (132) In Richtlijn 2006/88/EG wordt
regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren vastgesteld, die zowel voor
verplaatsingen binnen lidstaten als voor verplaatsingen tussen de lidstaten
gelijkelijk van toepassing is. De belangrijkste bepalende factor in de
regelgeving inzake verplaatsingen van waterdieren is de gezondheidsstatus met
betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten van de lidstaat, zones en
compartimenten van bestemming. (133) Deze verordening moet voorzien
in hetzelfde systeem. Om de lidstaten echter aan te moedigen de
gezondheidssituatie van hun populaties waterdieren te verbeteren, zijn enkele
aanpassingen en extra flexibiliteit noodzakelijk. (134) Teneinde de controle van
verplaatsingen van waterdieren te waarborgen, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten
aanzien van bij het vervoer geldende preventieve maatregelen tegen ziekten,
specifieke regelgeving inzake verplaatsingen van bepaalde categorieën
waterdieren voor uiteenlopende doeleinden, specifieke voorschriften of
afwijkingen voor bepaalde soorten verplaatsingen, zoals verplaatsingen voor
wetenschappelijke doeleinden, en aanvullende voorschriften voor het verplaatsen
van wilde waterdieren. (135) Om te waarborgen dat tijdelijke
afwijkingen en specifieke voorschriften inzake verplaatsingen van waterdieren
kunnen worden vastgesteld indien de regelgeving inzake verplaatsingen van deze
verordening ontoereikend of niet geschikt is om de verspreiding van een
bepaalde in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van bijzondere
regelgeving inzake verplaatsingen of afwijkingen voor een beperkte periode. (136) De aquacultuurproductie in de
Unie is uiterst gediversifieerd qua soorten en productiesystemen, en deze
diversificatie neemt in hoog tempo toe. Dit kan rechtvaardigen dat op het
niveau van de lidstaten nationale maatregelen worden genomen met betrekking tot
andere ziekten dan die welke overeenkomstig deze verordening als in de lijst
opgenomen ziekten worden beschouwd. Die nationale maatregelen moeten echter
gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn en in de juiste verhouding staan tot de
doeleinden. Tevens mogen zij de verplaatsingen tussen de lidstaten niet
negatief beïnvloeden, behalve indien het noodzakelijk is om de insleep te
voorkomen of de verspreiding van een ziekte tegen te gaan. Nationale
maatregelen die de handel tussen de lidstaten negatief beïnvloeden, moeten
worden goedgekeurd en geregeld worden geëvalueerd op het niveau van de Unie. (137) Momenteel hebben de in de lijst
opgenomen ziekten slechts in zeer beperkte mate betrekking op andere
diersoorten dan die welke in deze verordening als land- en waterdieren worden
gedefinieerd, zoals reptielen, amfibieën, insecten en andere. Derhalve hoeft
niet te worden geëist dat alle bepalingen van deze verordening op die dieren
van toepassing zijn. Indien een ziekte met betrekking tot andere soorten dan
die welke als land- of waterdieren worden gedefinieerd, echter in de lijst moet
worden opgenomen, moeten de toepasselijke diergezondheidsvoorschriften van deze
verordening voor die soorten gelden om te waarborgen dat passende en evenredige
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten kunnen worden genomen. (138) Teneinde te waarborgen dat
wanneer het risico dit vereist, regelgeving kan worden vastgesteld inzake
verplaatsingen van dieren die in deze verordening niet als land- of waterdieren
worden gedefinieerd, en van de daarvan afkomstige levende producten en
producten van dierlijke oorsprong, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden
overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de
registratie en erkenning van inrichtingen, de documentatie en de registers, de
identificatie-, registratie- en traceerbaarheidsvoorschriften voor
verplaatsingen, de diergezondheidscertificering en eigen verklaring en de
verplichtingen inzake de kennisgeving van verplaatsingen van dieren en van die
soorten afkomstige levende producten en producten van dierlijke oorsprong. (139) Indien noodzakelijk om
eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de
diergezondheidsvoorschriften voor die andere diersoorten en daarvan afkomstige
levende producten en producten van dierlijke oorsprong, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot vaststelling van nadere
regelgeving inzake die voorschriften. (140) Om de insleep van in de lijst
opgenomen ziekten en nieuwe ziekten in de Unie te voorkomen, is het
noodzakelijk te beschikken over efficiënte regelgeving inzake binnenkomst in de
Unie van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong die zulke
ziekten kunnen overdragen. (141) De voorschriften voor
binnenkomst in de Unie van dieren en producten moeten analoog zijn aan de
voorschriften voor verplaatsingen in de Unie van dieren en producten van
dezelfde categorie, soort en met hetzelfde beoogde gebruik. (142) Om te waarborgen dat dieren,
levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of
grondgebieden voldoen aan diergezondheidsvoorschriften welke garanties bieden
die gelijkwaardig zijn aan die van de wetgeving van de Unie, is het van
wezenlijk belang dat zij worden onderworpen aan passende controles door de
bevoegde autoriteit van de derde landen of grondgebieden die naar de Unie
uitvoeren. In voorkomend geval moet de gezondheidsstatus van een derde land of
grondgebied van oorsprong worden gecontroleerd vooraleer de binnenkomst van die
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong te aanvaarden.
Bijgevolg mogen enkel derde landen en grondgebieden die kunnen aantonen dat zij
aan de diergezondheidsnormen voor binnenkomst in de Unie van dieren en
producten voldoen, deze naar de Unie uitvoeren en hiertoe in een lijst worden
ingeschreven. (143) Voor sommige soorten en
categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong
bevatten de vóór deze verordening vastgestelde wetgevingshandelingen van de
Unie nog geen lijsten van derde landen en grondgebieden vanwaaruit de
binnenkomst in de Unie is toegestaan. In die gevallen en in afwachting van de
vaststelling van regelgeving krachtens deze verordening, moet het de lidstaten
worden toegestaan te bepalen uit welke landen en grondgebieden die dieren,
levende producten en producten van dierlijke oorsprong hun grondgebied mogen
binnenkomen. Daarbij moeten de lidstaten rekening houden met de in deze verordening
vermelde criteria voor de Unielijsten van derde landen en grondgebieden. (144) Om te waarborgen dat de
diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie waarin deze
verordening voorziet, worden nageleefd en overeenstemmen met de beginselen van
de gezondheidscodes voor dieren van de OIE, moeten alle dieren, levende
producten en producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen,
vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de
bevoegde autoriteit van het derde land of grondgebied en waarin wordt bevestigd
dat alle diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zijn
nageleefd. Afwijking van deze regel moet echter worden toegestaan voor goederen
die een laag diergezondheidsrisico vormen. (145) Diergezondheidscertificaten
kunnen op zichzelf staan, maar certificering is in de wetgeving van de Unie
vaak voor andere doeleinden vereist, bijvoorbeeld om te bevestigen dat met
betrekking tot dieren of producten is voldaan aan de voorschriften inzake volksgezondheid
of dierenwelzijn. Dit mag niet uit het oog worden verloren. Om de
administratieve lasten en kosten tot een minimum te beperken moet ook worden
toegestaan dat die diergezondheidscertificaten informatie bevatten die in het
kader van andere wetgeving van de Unie met betrekking tot de voedsel- en
diervoederveiligheid is vereist. (146) Ziekten kunnen op andere wijzen
worden verspreid dan door dieren, levende producten, producten van dierlijke
oorsprong en dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Bijvoorbeeld kunnen
ook voertuigen, containers, hooi, stro, plantaardige producten, materiaal dat
in contact kan zijn geweest met besmette dieren, en uitrusting ziekten
verspreiden. Indien nodig moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat
ziekten op deze wijzen worden overgedragen. (147) Teneinde te waarborgen dat de
voorschriften inzake binnenkomst in de Unie voldoende gedetailleerd zijn, moet
aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen vast te stellen ter aanvulling en wijziging van de criteria voor de
lijsten van derde landen en grondgebieden, de criteria voor schorsing of
intrekking van de inschrijving op die lijst, ter aanvulling van de regelgeving
inzake erkenning van inrichtingen in derde landen en grondgebieden en
afwijkingen, diergezondheidsvoorschriften inzake binnenkomst in de Unie van
zendingen uit derde landen en grondgebieden, de inhoud van
diergezondheidscertificaten, en de diergezondheidsvoorschriften voor
ziekteverwekkers, ander materiaal, vervoermiddelen en uitrusting die
dierziekten kunnen overdragen. (148) Om eenvormige voorwaarden te
waarborgen voor de uitvoering van de diergezondheidsvoorschriften inzake
binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van
dierlijke oorsprong, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden
toegekend tot vaststelling van regelgeving met betrekking tot onder meer de
lijst van derde landen en grondgebieden vanwaaruit de binnenkomst in de Unie
van dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is
toegestaan en met betrekking tot de modellen van de
diergezondheidscertificaten. (149) In het verleden is gebleken dat
wanneer een uitbraak van een ernstige ziekte zich voordoet in de lidstaten of
in derde landen of grondgebieden vanwaaruit dieren of producten de Unie
binnenkomen, de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten
onmiddellijk moeten worden genomen om de insleep en verspreiding van de ziekte
te beperken. Een dergelijke noodsituatie kan betrekking hebben op in de lijst
opgenomen ziekten, nieuwe ziekten of andere gevaren voor de diergezondheid. In
dat kader moet worden verduidelijkt welke reeks maatregelen ter preventie en
bestrijding van ziekten van deze verordening kan worden genomen wanneer een in
de lijst opgenomen of nieuwe ziekte of gevaar voorkomt. In al deze gevallen is
het van wezenlijk belang dat onverwijld en op zeer korte termijn maatregelen
kunnen worden genomen. Aangezien dergelijke maatregelen verplaatsingen in of
naar de Unie zouden beperken, moeten zij indien mogelijk op het niveau van de
Unie worden uitgevoerd. (150) Om een doeltreffende en snelle
reactie op nieuwe risico's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden
worden toegekend tot vaststelling van noodmaatregelen. (151) In naar behoren gemotiveerde
gevallen moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen
vaststellen met betrekking tot onder meer het in een lijst opnemen van ziekten
en soorten, de in de lijst opgenomen ziekten waarop de reeks regels inzake
preventie en bestrijding van ziekten van toepassing moet zijn, de bevoorrading,
voorraad, opslag en het leveren en andere procedures van de antigeen-, vaccin-
en diagnosereagensbanken van de Unie, het vaststellen van bijzondere
ziektebestrijdingsmaatregelen en afwijkingen voor een beperkte periode, de
bijzondere regelgeving inzake verplaatsingen van land- en waterdieren voor een
beperkte periode, de noodmaatregelen, en de lijst van derde landen en
grondgebieden vanwaaruit binnenkomst in de Unie is toegestaan. (152) Deze verordening stelt algemene
en specifieke regelgeving vast inzake preventie en bestrijding van
overdraagbare dierziekten en waarborgt een geharmoniseerde aanpak van de
diergezondheid in de hele Unie. Op sommige gebieden, zoals de algemene
verantwoordelijkheden met betrekking tot de diergezondheid, melding,
surveillance, registratie en erkenning of traceerbaarheid, moeten de lidstaten
worden gemachtigd of aangemoedigd om aanvullende of strengere nationale
maatregelen toe te passen. Dergelijke nationale maatregelen mogen echter
uitsluitend worden toegestaan indien zij de doelstellingen inzake
diergezondheid van deze verordening niet in het gedrang brengen, indien zij
niet in strijd zijn met de regelgeving van deze verordening en mits zij geen
belemmering vormen voor verplaatsingen van dieren en producten tussen de
lidstaten, tenzij dat noodzakelijk is om de insleep van ziekten te voorkomen of
de verspreiding van ziekten te bestrijden. (153) Om de administratieve lasten te
beperken, moeten de in overweging 152 bedoelde nationale maatregelen worden
onderworpen aan een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure. De ervaring heeft
geleerd dat de algemene kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en
regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij[33] een belangrijk instrument is
om op niet-geharmoniseerde of gedeeltelijk geharmoniseerde gebieden richting te
geven aan nationale technische regelgeving en de kwaliteit ervan te verbeteren
wat een grotere transparantie, leesbaarheid en doeltreffendheid betreft.
Derhalve is het dienstig deze algemene kennisgevingsprocedure van Richtlijn
98/34/EG toe te passen. (154) Momenteel is de regelgeving van
de Unie inzake diergezondheid te vinden in de volgende wetgevingshandelingen
van het Europees Parlement en de Raad en in latere handelingen van de Commissie
die op grond daarvan zijn vastgesteld: –
Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964
inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het
intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens[34], –
Richtlijn 77/391/EEG van de Raad van 17 mei 1977
betreffende een gemeenschappelijke actie met het oog op de uitroeiing van
brucellose, tuberculose en leukose bij runderen[35], –
Richtlijn 78/52/EEG van de Raad van 13 december
1977 tot vaststelling van de communautaire criteria voor de nationale
programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose, tuberculose en
endemische leukose bij runderen[36],
–
Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988
tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op
het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de
invoer daarvan[37],
–
Richtlijn 80/1095/EEG van de Raad van 11 november
1980 houdende voorschriften welke ertoe strekken het grondgebied van de
Gemeenschap vrij van klassieke varkenspest te maken en te houden[38], –
Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december
1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap[39], –
Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september
1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het
intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden
runderen en de invoer daarvan uit derde landen[40],
–
Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990
tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op
het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer
daarvan[41], –
Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991
inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire
handelsverkeer in schapen en geiten[42],
–
Beschikking 91/666/EEG van de Raad van 11 december
1991 betreffende de vorming van communautaire reserves van
mond-en-klauwzeervaccins[43],
–
Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992
tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding
van paardenpest[44],
–
Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992
tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het
handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en
embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen
specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van
Richtlijn 90/425/EEG geldt[45],
–
Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992
tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de
ziekte van Newcastle[46],
–
Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december
1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de
gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap
van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke
communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van
Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn
90/425/EEG[47],
–
Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december
1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de
bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien
van de vesiculaire varkensziekte[48],
–
Beschikking 95/410/EG van de Raad van 22 juni 1995
tot vaststelling van de voorschriften voor de steekproefsgewijze
microbiologische test in de inrichting van oorsprong van slachtpluimvee met als
bestemming Finland en Zweden[49], –
Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november
2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en
uitroeiing van bluetongue[50],
–
Beschikking 2000/258/EG van de Raad van 20 maart
2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is
voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de
serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren[51], –
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie-
en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en
rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de
Raad[52],
–
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober
2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke
varkenspest[53],
–
Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002
houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van
Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met
betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse
varkenspest[54],
–
Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december
2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de
productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor
menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong[55], –
Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september
2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van
mond-en-klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de
Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn
92/46/EEG[56],
–
Verordening (EU) nr. XXX/XXXX van het Europees
Parlement en de Raad van .... betreffende de niet-commerciële verplaatsingen
van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 [Publication
office] [57],
–
Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17
december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling
voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en
de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG[58],
–
Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004
tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en
de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging
van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn
72/462/EEG[59],
–
Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november
2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het
verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen[60], –
Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december
2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire
influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG[61], –
Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober
2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en
de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde
ziekten bij waterdieren[62],
–
Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli
2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens
(codificatie van Richtlijn 92/102/EEG)[63],
–
Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november
2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het
intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en
broedeieren[64].
(155) De bepalingen van de in
overweging 154 bedoelde wetgevingshandelingen moeten worden vervangen door deze
verordening en door handelingen die de Commissie krachtens deze verordening
later zal vaststellen. Derhalve moeten die wetgevingshandelingen worden
ingetrokken. Om echter juridische duidelijkheid te waarborgen en te voorkomen
dat er een juridisch vacuüm ontstaat, mag de intrekking slechts van kracht
worden wanneer de respectieve gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond
van deze verordening zijn vastgesteld. Daarom moet de Commissie kunnen bepalen
op welke data de intrekking van deze wetgevingshandelingen van kracht wordt. (156) De volgende handelingen van de
Raad op het gebied van de diergezondheid zijn achterhaald en moeten ter wille
van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie uitdrukkelijk worden
ingetrokken: Beschikking 78/642/EEG van de Raad van 25 juli 1978
betreffende gezondheidsmaatregelen ten aanzien van de Republiek Botswana[65]; Richtlijn 79/110/EEG van de
Raad van 24 januari 1979 houdende machtiging van de Italiaanse Republiek om de
kennisgeving en de tenuitvoerlegging van de nationale programma's voor de
versnelde uitroeiing van brucellose en tuberculose bij runderen uit te stellen[66]; Richtlijn 81/6/EEG van de
Raad van 1 januari 1981 waarbij de Helleense Republiek wordt toegestaan de
nationale programma's voor de versnelde uitroeiing van brucellose en
tuberculose bij runderen mede te delen en ten uitvoer te leggen[67]; Beschikking 89/455/EEG van de
Raad van 24 juli 1989 tot instelling van een communautaire actie betreffende
het opzetten van proefprojecten voor de bestrijding van rabiës met het oog op
de uitroeiing of de voorkoming daarvan[68];
Richtlijn 90/423/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot wijziging van Richtlijn
85/511/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding
van mond-en-klauwzeer[69];
Beschikking 90/678/EEG van de Raad van 13 december 1990 houdende erkenning
van bepaalde delen van het grondgebied van de Gemeenschap als officieel vrij
van varkenspest of vrij van varkenspest[70]. (157) De voorschriften van deze
verordening mogen pas van toepassing worden zodra alle gedelegeerde en
uitvoeringshandelingen die door de Commissie krachtens deze verordening moeten
worden vastgesteld, van toepassing zijn. Er moet worden voorzien in een termijn
van ten minste 36 maanden tussen de datum van inwerkingtreding van deze
verordening en de datum van toepassing van de nieuwe regelgeving, teneinde de
betrokken exploitanten voldoende tijd te geven om zich aan te passen. (158) Teneinde de rechtszekerheid te
waarborgen met betrekking tot de toepassing van regelgeving inzake de
identificatie en registratie van dieren, ziektebestrijdingsmaatregelen voor
bepaalde zoönosen en niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapsdieren,
moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
handelingen vast te stellen ten aanzien van de datum waarop de Verordeningen
(EG) nr. 1760/2000, (EU) nr. XXX/XXX [Ex-998/2003] en (EG) nr. 21/2004
en Richtlijnen 92/66/EEG, 2000/75/EG, 2001/89/EG, 2002/60/EG, 2003/85/EG,
2005/94/EG en 2008/71/EG niet langer van kracht zijn. (159) De uitvoeringsbevoegdheden
waarin deze verordening voorziet, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16
februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die
van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[71]. (160) Het is van bijzonder belang dat
de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging
overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de
voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat
de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden
toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. (161) Deze verordening mag niet
leiden tot onevenredige administratieve lasten of economische gevolgen voor
kleine en middelgrote ondernemingen. Uitgaande van overleg met de
belanghebbenden wordt in deze verordening rekening gehouden met de bijzondere
situatie van kleine en middelgrote ondernemingen. Een eventuele algehele
afwijking van de voorschriften van deze verordening voor die ondernemingen is
niet in overweging genomen, gezien de doelstellingen van algemeen belang om de
diergezondheid en de volksgezondheid te beschermen. Met betrekking tot de
afzonderlijke voorschriften van deze verordening moet echter worden voorzien in
een aantal afwijkingen voor die ondernemingen, rekening houdend met de
betrokken risico's. (162) De doelstellingen van deze
verordening, met name regelgeving inzake diergezondheid vast te stellen voor
dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke
bijproducten en afgeleide producten, voor zover zij niet vallen onder
specifieke regelgeving in andere wetgeving van de Unie, en voor ander materiaal
dat bij de verspreiding van overdraagbare dierziekten kan zijn betrokken,
kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen op
efficiëntere wijze op het niveau van de Unie worden bereikt met een
gemeenschappelijk en gecoördineerd rechtskader voor de diergezondheid. Deze
verordening is derhalve in overeenstemming met het in artikel 5, lid 3, van het
Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel.
Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat
deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te
verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN Hoofdstuk 1
Onderwerp, toepassingsgebied en definities Artikel 1
Onderwerp 1. Deze verordening stelt bepalingen
vast met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten die kunnen
worden overgedragen op dieren of mensen. Die bepalingen voorzien in: a) het stellen van prioriteiten voor en de
indeling in categorieën van ziekten die de Unie aanbelangen en de vaststelling
van de verantwoordelijkheid voor de diergezondheid, in deel I; b) de vroegtijdige opsporing, de melding en
de rapportage van ziekten, surveillance, uitroeiingsprogramma's en de
ziektevrije status, in deel II; c) waakzaamheid en paraatheid voor en
bestrijding van ziekten, in deel III; d) de registratie en erkenning van
inrichtingen en vervoerders en de verplaatsingen en de traceerbaarheid van
zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong binnen
de Unie, in deel IV; e) de binnenkomst van zendingen dieren,
levende producten en producten van dierlijke oorsprong in de Unie en de uitvoer
van dergelijke zendingen uit de Unie, in deel V; f) de noodmaatregelen die in een
ziektenoodsituatie moeten worden genomen, in deel VI. 2. De in lid 1 bedoelde
bepalingen: a) waarborgen i) een duurzame landbouw- en
aquacultuurproductie in de Unie; ii) de goede werking van de interne markt; iii) een vermindering van de nadelige
milieueffecten van: –
bepaalde ziekten; –
maatregelen ter preventie en bestrijding van
ziekten; b) houden rekening met i) het verband tussen diergezondheid en –
volksgezondheid; –
het milieu en de gevolgen van klimaatverandering; –
voedselveiligheid en diervoederveiligheid; –
het dierenwelzijn; –
voedselzekerheid; ii) de economische, sociale, culturele en
milieueffecten van de toepassing van maatregelen ter bestrijding en preventie
van ziekten. Artikel 2
Toepassingsgebied van deze verordening 1. Deze verordening is van toepassing
op: a) gehouden dieren en wilde dieren; b) levende producten; c) producten van dierlijke oorsprong; d) dierlijke bijproducten en afgeleide
producten, onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009; e) voorzieningen, vervoermiddelen,
uitrusting en alle andere bronnen van besmetting en materialen die bij de
verspreiding van overdraagbare dierziekten betrokken zijn of kunnen zijn. 2. Deze verordening is van toepassing
op overdraagbare ziekten, inclusief zoönosen, onverminderd de bepalingen van: a) Beschikking nr. 2119/98/EG; b) Verordening (EG) nr. 999/2001; c) Richtlijn 2003/99/EG; d) Verordening (EG) nr. 2160/2003. Artikel 3
Toepassingsgebied van deel IV inzake registratie, erkenning,
traceerbaarheid en verplaatsingen 1. Deel IV, titel I, is van
toepassing op: a) landdieren en dieren die geen landdieren
zijn maar die ziekten van landdieren kunnen overdragen; b) van landdieren afkomstige levende
producten; c) van landdieren afkomstige producten van
dierlijke oorsprong. 2. Deel IV, titel II, is van
toepassing op: a) waterdieren en dieren die geen
waterdieren zijn maar die ziekten van waterdieren kunnen overdragen; b) van waterdieren afkomstige producten van
dierlijke oorsprong. 3. Deel IV, titel III, is van
toepassing op: a) andere dieren dan die welke vallen onder
de definitie van landdieren of waterdieren, in de zin van artikel 4,
lid 1, punt 4; b) levende producten en producten van
dierlijke oorsprong, afkomstig van de onder a) bedoelde dieren. 4. Deel IV, titel I,
hoofdstukken 1 en 3, en titel II, hoofdstukken 1 en 2, zijn niet
van toepassing op gezelschapsdieren. Artikel 4
Definities 1. In deze verordening wordt verstaan
onder: 1) "dieren": gewervelde en
ongewervelde dieren; 2) "landdieren": vogels,
landzoogdieren, bijen en hommels; 3) "waterdieren": dieren van de
volgende soorten, in alle levensfasen, inclusief eieren, sperma en gameten: i) vissen die behoren tot de superklasse
Agnatha en de klassen Chondrichthyes, Sarcopterygii en Actinopterygii; ii) waterweekdieren van het phylum
Mollusca; iii) waterschaaldieren van het subphylum
Crustacea; 4) "andere dieren": dieren van
andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van land- of
waterdieren; 5) "gehouden dieren": dieren die
door de mens worden gehouden; in het geval van waterdieren, aquacultuurdieren; 6) "aquacultuur": de kweek van
waterdieren, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken
dieren te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu en
waarbij de dieren in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de
oogst, eigendom blijven van een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen,
met uitsluiting van de oogst of vangst voor menselijke consumptie van wilde
waterdieren die vervolgens in afwachting van de slacht tijdelijk worden
gehouden zonder te worden gevoerd; 7) "aquacultuurdieren":
waterdieren die het voorwerp zijn van aquacultuur; 8) "wilde dieren": dieren die geen
gehouden dieren zijn; 9) "pluimvee": vogels die worden
gekweekt of in gevangenschap worden gehouden voor: a) de productie van i) vlees; ii) eieren voor consumptie; iii) andere producten; b) het uitzetten in het wild; c) het kweken van vogels die worden
gebruikt voor de onder a) genoemde soorten productie; 10) "in gevangenschap levende
vogels": andere vogels dan pluimvee die om andere dan de in punt 9
vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden, waaronder vogels die voor
voorstellingen, races, tentoonstellingen, wedstrijden, het kweken of het
verkopen worden gehouden; 11) "gezelschapsdier": een dier van
de in bijlage I vermelde soorten dat: a) in een huishouden wordt gehouden, of dat
in het geval van waterdieren wordt gehouden in een niet-commercieel
sieraquarium; b) wanneer het wordt verplaatst, voor een
niet-commerciële verplaatsing de houder ervan of een natuurlijke persoon die
optreedt namens of in overeenstemming met de houder vergezelt en tijdens die
niet-commerciële verplaatsing onder de verantwoordelijkheid van de houder of
die persoon blijft vallen; 12) "houder van een
gezelschapsdier": een natuurlijk persoon die een gezelschapsdier houdt; 13) "niet-commerciële verplaatsing":
elke verplaatsing van gezelschapsdieren die direct noch indirect financiële
winst oplevert of overdracht van eigendom tot stand brengt of een en ander
beoogt; 14) "ziekte": het voorkomen van
besmettingen en plagen bij dieren, die worden veroorzaakt door een of meer
ziekteverwekkers die kunnen worden overgedragen op dieren of mensen, al dan
niet gepaard gaand met klinische of pathologische verschijnselen; 15) "in de lijst opgenomen ziekten":
ziekten die zijn opgenomen in de in artikel 5, lid 2, bedoelde lijst; 16) "nieuwe ziekte": een niet in de
lijst opgenomen ziekte die aan de in artikel 6, lid 1, onder a),
bedoelde criteria voor in de lijst opgenomen ziekten kan voldoen doordat: a) een nieuwsoortige ziekte het gevolg is
van de evolutie of verandering van een bestaande ziekteverwekker; b) een bekende ziekte zich naar een nieuw
geografisch gebied of een nieuwe populatie verspreidt; of c) een voorheen onbekende ziekteverwekker
of ziekte voor het eerst wordt gediagnosticeerd; 17) "ziekteprofiel": de in
artikel 6, lid 1, onder a, bedoelde ziektecriteria; 18) "in de lijst opgenomen soort":
diersoort of groep diersoorten die is opgenomen in de in artikel 7,
lid 2, bedoelde lijst of, in het geval van nieuwe ziekten, diersoort of
groep van diersoorten die voldoet aan de in artikel 7, lid 2, bedoelde
criteria voor in de lijst opgenomen soorten; 19) "gevaar": een ziekteverwekker in
of een toestand van een dier of product dat een nadelig gevolg kan hebben voor
de gezondheid van mensen of dieren; 20) "risico": de waarschijnlijkheid
dat een nadelig gevolg voor de diergezondheid of volksgezondheid biologische en
economische gevolgen kan hebben, en de vermoedelijke omvang daarvan; 21) "biobeveiliging": de som van de
beheers- en fysieke maatregelen die zijn bedoeld om het risico te verminderen
dat ziekten worden geïntroduceerd, zich ontwikkelen en zich verspreiden naar,
in of uit: a) een dierenpopulatie, of b) een inrichting, zone, compartiment,
vervoermiddel of enige andere voorziening, ruimte of locatie; 22) "exploitant": een natuurlijk of
rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren en producten, met inbegrip
van houders en vervoerders van dieren, maar met uitzondering van houders van
een gezelschapsdier en dierenartsen; 23) "persoon die zich beroepsmatig met
dieren bezighoudt": een natuurlijk of rechtspersoon die beroepshalve met
dieren of producten bezig is, anders dan een exploitant of dierenarts; 24) "inrichting": een ruimte,
structuur of milieu waarin dieren of levende producten worden gehouden,
behalve: a) huishoudens waarin gezelschapsdieren worden
gehouden; b) niet-commerciële aquaria waar waterdieren
worden gehouden; c) dierenartspraktijken en veterinaire
klinieken; 25) "levende producten": a) sperma, zaad, oöcyten en embryo's,
bestemd voor kunstmatige voortplanting; b) broedeieren; 26) "producten van dierlijke
oorsprong": a) levensmiddelen van dierlijke oorsprong,
inclusief honing en bloed; b) levende tweekleppige weekdieren, levende
stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen bestemd
voor menselijke consumptie; en c) andere dan de onder b genoemde
dieren die bestemd zijn om behandeld te worden teneinde levend aan de
eindverbruiker te worden geleverd; 27) "dierlijke bijproducten": hele
kadavers of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere van
dieren afkomstige producten die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn,
met uitzondering van levende producten; 28) "afgeleide producten": producten
die zijn verkregen door een of meer behandelingen, omzettingen of
verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten; 29) "producten": a) levende producten; b) producten van dierlijke oorsprong; c) dierlijke bijproducten en afgeleide
producten; 30) "officiële controle":
officiële controle als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van
Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office – Number to be added: on official controls and other official
activities.]; 31) "gezondheidsstatus": de
ziektestatus voor alle in de lijst opgenomen ziekten voor een in de lijst
opgenomen soort wat betreft: a) een dier; b) de dieren in: i) een inrichting; ii) een compartiment; iii) een zone; iv) een lidstaat; v) een derde land of grondgebied; 32) "zone": a) voor landdieren,
een duidelijk omschreven deel van een lidstaat, derde land of grondgebied met
een subpopulatie dieren met een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een of
meer specifieke ziekten waarop passende surveillance-, ziektebestrijdings- en
biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn; b) voor waterdieren, een aaneengesloten
hydrologisch systeem met een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een of meer
specifieke ziekten dat een van de volgende gebieden vormt: i) een volledig stroomgebied, van de bron
van een waterloop tot de monding of een meer; ii) meer dan één stroomgebied; iii) een deel van een stroomgebied, van de bron
van een waterloop tot een barrière die de introductie van een of meer
specifieke ziekten belet; iv) een
geografisch nauwkeurig afgebakend deel van een kustgebied; v) een geografisch nauwkeurig afgebakende
riviermonding; 33) "stroomgebied": een door natuurlijke
elementen, zoals heuvels of bergen, omsloten gebied of bekken waar alle water
in afvloeit; 34) "compartiment": een subpopulatie
dieren in een of meer inrichtingen en, in het geval van waterdieren, een of
meer aquacultuurinrichtingen, met een gemeenschappelijk
biobeveiligingsbeheerssysteem en een afzonderlijke gezondheidsstatus voor een
of meer specifieke ziekten, waarop passende surveillance-, ziektebestrijdings-
en biobeveiligingsmaatregelen van toepassing zijn; 35) "quarantaine": de isolering van
dieren onder toezicht van de bevoegde autoriteit, ter voorkoming van direct of
indirect contact met andere dieren, zodat ziekten zich niet kunnen verspreiden
terwijl de dieren voor een bepaalde tijdsduur worden geobserveerd en in
voorkomend geval worden getest en behandeld; 36) "epizoötiologische eenheid": een
groep dieren die dezelfde kans op blootstelling aan een ziekteverwekker lopen; 37) "uitbraak": een of meer gevallen
in een inrichting, huishouden of andere plaats waar dieren worden gehouden of
zich bevinden; 38) "geval": de officiële
bevestiging dat een in de lijst opgenomen ziekte of een nieuwe ziekte aanwezig
is in een levend of dood dier; 39) "beperkingszone": zone waarin
beperkende maatregelen voor verplaatsingen van bepaalde dieren of producten en
andere ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, teneinde te voorkomen dat een
bepaalde ziekte wordt verspreid naar gebieden waar geen beperkende maatregelen
gelden; een beperkingszone kan in voorkomend geval beschermings-
en surveillancezones omvatten; 40) "beschermingszone": zone met een
of meer ziektegevallen die wordt ingesteld na de officiële bevestiging van een
uitbraak en waar ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de
verspreiding van de ziekte vanuit die zone te voorkomen; 41) "surveillancezone": zone rond de
beschermingszone, die wordt ingesteld na de officiële bevestiging van een
uitbraak en waar ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn om de
verspreiding van de ziekte vanuit die zone en de beschermingszone te voorkomen;
42) "broedeieren": eieren van
pluimvee, bestemd om te worden bebroed; 43) "hoefdieren": de in
bijlage II genoemde dieren; 44) "inrichting voor levende
producten": a) een inrichting waar levende producten
worden verzameld, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen; b) een broederij; 45) "broederij": een inrichting waar
eieren worden verzameld, opgeslagen en uitgebroed met het oog op de voorziening
van: a) eieren voor uitbroeding; b) eendagskuikens
of pas uitgekomen vogels van andere soorten; 46) "vervoerder":
een exploitant die voor eigen rekening of voor een derde dieren vervoert; 47) "geconsigneerde inrichting":
elke permanente, geografisch beperkte inrichting die op vrijwillige basis tot
stand is gekomen en die is erkend met het oog op verplaatsingen, waar dieren: a) worden gehouden of gefokt met het oog op
tentoonstellingen, onderwijs, de instandhouding van soorten of onderzoek; b) zijn ingesloten en afgezonderd van het
omringende milieu; c) worden onderworpen aan strenge
diergezondheidssurveillance en biobeveiligingsmaatregelen; 48) "verzameling": het verzamelen
van gehouden landdieren uit meer dan één inrichting gedurende kortere tijd dan
de voor die diersoort vereiste verblijfsduur; 49) "verblijfsduur": de minimumtijd
gedurende welke een dier in een inrichting moet blijven alvorens het van
daaruit kan worden verplaatst; 50) "Imsoc":
het geautomatiseerde informatiebeheersysteem, bedoeld in artikel 130, lid 1,
van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office: Number to be
added -on official controls and other official activities]; 51) "ziektebestrijdende inrichting voor
aquatische levensmiddelen": een levensmiddelenbedrijf dat is erkend
overeenkomstig: a) artikel 4 van Verordening (EG)
nr. 853/1004, voor de verwerking van aquacultuurdieren voor voedingsdoeleinden;
b) artikel 177 van deze verordening,
voor de slacht van waterdieren met het oog op de bestrijding van ziekten
overeenkomstig deel III, titel II. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging
van de lijst van: a) gezelschapsdieren in bijlage I; b) hoefdieren in bijlage II. Hoofdstuk 2
In de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten, en in de lijst opgenomen
soorten Artikel 5
Opnemen van ziekten in een lijst 1. De ziektespecifieke voorschriften
voor de preventie en bestrijding van ziekten waarin deze verordening voorziet,
zijn van toepassing op: a) in de lijst opgenomen ziekten; b) nieuwe ziekten. 2. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandelingen een lijst op van de in lid 1, onder a),
bedoelde in de lijst opgenomen ziekten. Die lijst bevat ziekten die voldoen aan de in dit
lid, onder a) en b), bedoelde voorwaarden, rekening houdend met de in
artikel 6 bedoelde criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst: a) ziekten die waarschijnlijk aanzienlijke
gevolgen zullen hebben op ten minste een van de volgende gebieden: i) de volksgezondheid; ii) de landbouw- of aquacultuurproductie of
aanverwante sectoren van de economie; iii) de samenleving in de lidstaten en in
voorkomend geval in derde landen of grondgebieden; iv) het milieu; b) ziekten waarvoor
risicobeperkingsmaatregelen bestaan of kunnen worden ontwikkeld die in
verhouding staan tot de aan die ziekten verbonden risico's. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder
zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255,
lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast. Artikel 6
Criteria voor het opnemen van ziekten in de lijst 1. Wanneer de Commissie beoordeelt of
een ziekte voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig artikel 5,
lid 2, te worden opgenomen in de lijst, houdt zij rekening met de volgende
criteria: a) het ziekteprofiel, dat het volgende
omvat: i) de diersoorten die door de ziekte
getroffen worden; ii) het ziekte- en het sterftecijfer van de
ziekte in dierpopulaties; iii) de zoönotische aard van de ziekte; iv) het vermogen om resistent te worden
tegen behandelingen; v) de persistentie van de ziekte in een
dierpopulatie of het milieu; vi) de wijze waarop en de snelheid waarmee
de ziekte van het ene dier op het andere en, in voorkomend geval, van dieren op
mensen wordt overgedragen; vii) de afwezigheid of de aanwezigheid en
verspreiding van de ziekte in de Unie en, als de ziekte niet voorkomt in de
Unie, het risico van de insleep ervan in de Unie; viii) het bestaan van middelen voor diagnose
en ziektebestrijding; b) de gevolgen van de ziekte voor: i) de landbouw- of aquacultuurproductie en
andere delen van de economie: –
de mate waarin de ziekte in de Unie voorkomt; –
het productieverlies ten gevolge van de ziekte; –
andere verliezen; ii) de gezondheid van de mens: –
de overdraagbaarheid van dieren op de mens; –
de overdraagbaarheid van de ene mens op de andere; –
de ernst van de vormen van de ziekte bij de mens; –
de beschikbaarheid van een doeltreffende preventie
of medische behandeling bij de mens; iii) het dierenwelzijn; iv) de biodiversiteit en de
milieuvervuiling; c) het vermogen om een crisissituatie te
veroorzaken en het mogelijke gebruik bij bioterrorisme; d) de haalbaarheid, beschikbaarheid en
doeltreffendheid van de volgende maatregelen ter preventie en bestrijding van
de ziekte: i) middelen en capaciteit voor diagnose; ii) vaccinatie; iii) medische behandeling; iv) biobeveiligingsmaatregelen; v) beperkingen van de verplaatsing van
dieren en producten; vi) ruiming en verwijdering van dieren; e) de gevolgen van maatregelen ter preventie
en bestrijding van de ziekte voor: i) de directe en indirecte kosten voor de
getroffen sectoren en de economie als geheel; ii) de maatschappelijke aanvaarding ervan; iii) het welzijn van de getroffen
subpopulaties van gehouden en wilde dieren; iv) het milieu en de biodiversiteit. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
wijziging van de criteria in lid 1 van dit artikel om rekening te houden
met de vooruitgang van wetenschap en techniek en met de ontwikkeling van de
pertinente internationale normen. Artikel 7
Opnemen van soorten in een lijst 1. De ziektespecifieke voorschriften
voor in de lijst opgenomen ziekten waarin wordt voorzien door deze verordening
en de krachtens deze verordening vastgestelde regelgeving zijn van toepassing
op in de lijst opgenomen soorten. 2. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandelingen een lijst op van de in lid 1 bedoelde soorten. Die lijst bevat de diersoorten of groepen van
diersoorten die een groot gevaar voor de verspreiding van specifieke in de
lijst opgenomen ziekten opleveren, rekening houdend met de volgende criteria: a) de gevoeligheid van de risicolopende
dierpopulatie; b) de duur van de incubatie- en
besmettingstijd voor de dieren; c) het vermogen van die dieren om drager te
zijn van die specifieke ziekten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder
zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in
artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast. Artikel 8
Toepassing van de regelgeving inzake de preventie en bestrijding van ziekten op
in de lijst opgenomen ziekten 1. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandelingen vast hoe de in de volgende punten bedoelde regelgeving
inzake de preventie en bestrijding van ziekten worden toegepast op in de lijst
opgenomen ziekten: a) in de lijst opgenomen ziekten die vallen
onder de bepalingen inzake: i) waakzaamheid en paraatheid voor de
ziekte, bedoeld in deel III, titel I, en de
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in deel III, titel II,
hoofdstuk 1; ii) de in artikel 37, lid 1,
bedoelde compartimentering; b) in de lijst opgenomen ziekten die vallen
onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met
betrekking tot: i) de in artikel 30, lid 1,
bedoelde verplichte uitroeiingsprogramma's; ii) de in artikel 36 bedoelde
ziektevrije lidstaten en zones; iii) de in artikel 37, lid 2,
bedoelde compartimentering; iv) de in deel III, titel II,
hoofdstuk 2, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen; c) in de lijst opgenomen ziekten die vallen
onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met
betrekking tot: i) de in artikel 30, lid 2,
bedoelde vrijwillige uitroeiing; ii) de in artikel 36 bedoelde
ziektevrije lidstaten en zones; iii) de in artikel 37, lid 2,
bedoelde compartimentering; iv) de in deel III, titel II,
hoofdstuk 2, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen; d) in de lijst opgenomen ziekten die vallen
onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met betrekking
tot: i) verplaatsing binnen de Unie, bedoeld in
deel IV, titel I, hoofdstukken 3 tot en met 7, en titel II,
hoofdstukken 2, 3 en 4; ii) binnenkomst in de Unie en uitvoer uit
de Unie, bedoeld in deel V; e) in de lijst opgenomen ziekten die vallen
onder de bepalingen inzake de preventie en bestrijding van ziekten met
betrekking tot: i) de in deel II, hoofdstuk 1,
bedoelde melding en rapportage; ii) de in deel II, hoofdstuk 2,
bedoelde surveillance. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw risico voor bijzonder
zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in
artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast. 2. Bij de vaststelling van de in
lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende criteria: a) de omvang van de gevolgen van de ziekte
voor de diergezondheid en de volksgezondheid, het dierenwelzijn en de economie;
b) de prevalentie, incidentie en
verspreiding van de ziekte in de Unie; c) de
beschikbaarheid, haalbaarheid en doeltreffendheid van de verschillende in deze
verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van de betrokken
ziekte. Hoofdstuk 3
Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid Afdeling 1
Exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders
van gezelschapsdieren Artikel 9
Verantwoordelijkheid voor de diergezondheid en voor biobeveiligingsmaatregelen 1. Exploitanten, personen die zich
beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren a) zijn verantwoordelijk voor de gezondheid
van de gehouden dieren en de producten waarvoor zij verantwoordelijkheid
dragen; b) nemen, rekening houdend met de betrokken
risico's, passende biobeveiligingsmaatregelen om de gezondheid van die gehouden
dieren en producten te garanderen en om te beletten dat ziekten worden geïntroduceerd,
zich ontwikkelen en vermeerderen bij en zich verspreiden onder en van bij die
gehouden dieren en producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, tenzij
dat om wetenschappelijke doeleinden specifiek is toegestaan, op een wijze die
passend is voor: i) de categorieën en soorten gehouden
dieren en producten; ii) het soort productie. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot biobeveiligingsmaatregelen die een aanvulling vormen op de
voorschriften van lid 1, onder b, van dit artikel. Artikel 10
Basiskennis van diergezondheid 1. Exploitanten
en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden verwerven kennis van: a) dierziekten, met inbegrip van die welke
op de mens kunnen worden overgedragen; b) de beginselen van biobeveiliging; c) de interactie tussen diergezondheid,
dierenwelzijn en gezondheid van de mens. 2. De overeenkomstig lid 1
vereiste kennis en de omvang daarvan zijn afhankelijk van: a) de categorieën en soorten gehouden dieren
of producten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen; b) het soort productie; c) de verrichte taken. 3. De in lid 1 bedoelde kennis
wordt verworven op een van de volgende manieren: a) door beroepservaring of ‑opleiding;
b) door bestaande programma's in de
landbouw- of de aquacultuursector die relevant zijn voor de diergezondheid; c) door formeel onderwijs. Afdeling 2
Dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren Artikel 11
Verantwoordelijkheid van dierenartsen en gezondheidswerkers voor waterdieren 1. Tijdens hun activiteiten die binnen
het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten dierenartsen: a) alle dienstige maatregelen treffen om het
binnenbrengen, de ontwikkeling en de verspreiding van ziekten te beletten; b) zorgen voor de vroegtijdige opsporing van
ziekten door het stellen van precieze en differentiële diagnosen teneinde de
aanwezigheid van een ziekte uit te sluiten of te bevestigen alvorens met een
symptomatische behandeling wordt begonnen; c) een actieve rol spelen bij: i) het vergroten van de waakzaamheid
inzake diergezondheid; ii) ziektepreventie; iii) de vroegtijdige opsporing van en een
snelle reactie op ziekten; d) bij de uitvoering van de in deze
verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten
samenwerken met de bevoegde autoriteit, exploitanten, personen die zich
beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van gezelschapsdieren. 2. Gezondheidswerkers voor waterdieren
mogen ten aanzien van waterdieren activiteiten verrichten die in deze
verordening aan dierenartsen worden toegewezen indien zij naar nationaal recht
daartoe gemachtigd zijn. In dat geval is lid 1 op hen van toepassing. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de kwalificaties van dierenartsen en gezondheidswerkers voor
waterdieren die activiteiten verrichten die binnen het toepassingsgebied van
deze verordening vallen. Afdeling 3
Lidstaten Artikel 12
Verantwoordelijkheid van de lidstaten 1. Om te garanderen dat de voor
diergezondheid bevoegde autoriteit de noodzakelijke en dienstige maatregelen
kan nemen en de activiteiten kan uitvoeren die op grond van deze verordening
vereist zijn, waarborgen de lidstaten haar: a) gekwalificeerd personeel, voorzieningen,
uitrusting, financiële middelen en een doeltreffende organisatie die het hele
grondgebied van de lidstaat bestrijkt; b) toegang tot laboratoria met
gekwalificeerd personeel, voorzieningen, uitrusting en financiële middelen die
een snelle en juiste diagnose en differentiële diagnose van in de lijst
opgenomen ziekten en nieuwe ziekten garanderen; c) voldoende geschoolde dierenartsen voor de
in artikel 11 bedoelde activiteiten die binnen het toepassingsgebied van
deze verordening vallen. 2. De lidstaten bieden de exploitanten
en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden ondersteuning om de in
artikel 10 bedoelde basiskennis van diergezondheid te verwerven, te
onderhouden en te ontwikkelen via pertinente programma's in de landbouw- of
aquacultuursector of via formeel onderwijs. Artikel 13
Delegatie van andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteit 1. De
bevoegde autoriteit kan aan dierenartsen een of meer van de volgende
activiteiten delegeren: a) activiteiten met betrekking tot de in
deel II, hoofdstuk 1, bedoelde melding en rapportage en de in
deel II, hoofdstuk 2, bedoelde surveillance; b) activiteiten met betrekking tot: i) de in deel III bedoelde waakzaamheid,
paraatheid en bestrijding; ii) de in deel IV bedoelde registratie,
erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen; iii) de in deel VI bedoelde
noodmaatregelen. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de omstandigheden en de voorwaarden
waaronder de in lid 1 bedoelde activiteiten kunnen worden gedelegeerd; b) de vraag welke andere dan de in
lid 1 van dit artikel bedoelde activiteiten aan dierenartsen mogen worden
gedelegeerd, in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden; c) minimumvereisten voor de in
artikel 12, lid 1, onder c), bedoelde opleiding van
dierenartsen. Bij de vaststelling van die gedelegeerde
handelingen houdt de Commissie rekening met de aard van die taken en met de
internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten. Artikel 14
Informatie voor het publiek Wanneer op redelijke gronden kan worden
vermoed dat dieren of producten een risico inhouden, neemt de bevoegde
autoriteit de nodige stappen om het publiek te informeren over de aard van het
risico en de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om dat
risico te voorkomen of te beheersen, gelet op de aard, de ernst en de omvang
van dat risico en het belang van het publiek om te worden geïnformeerd. Afdeling 4
Laboratoria, voorzieningen en andere natuurlijke en rechtspersonen die werken
met ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten Artikel 15
Verplichtingen van laboratoria, voorzieningen en anderen die werken met
ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten 1. Laboratoria, voorzieningen en andere
natuurlijke of rechtspersonen die met het oog op onderzoek, onderwijs,
diagnosticering of de productie van vaccins en andere biologische producten
werken met ziekteverwekkers, moeten, in voorkomend geval rekening houdend met
internationale normen: a) dienstige biobeveiligings-,
bioveiligheids- en biologische-inperkingsmaatregelen nemen om te voorkomen dat
de ziekteverwekkers ontsnappen en vervolgens in contact komen met dieren buiten
het laboratorium of de andere voorziening waar voor onderzoeksdoeleinden wordt
gewerkt met ziekteverwekkers; b) ervoor zorgen dat de verplaatsing van
ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten tussen laboratoria of
andere voorzieningen geen risico inhoudt op verspreiding van in de lijst
opgenomen ziekten en nieuwe ziekten. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de veiligheidsmaatregelen voor laboratoria, voorzieningen en
andere natuurlijke of rechtspersonen die werken met ziekteverwekkers, vaccins
en andere biologische producten wat betreft: a) biobeveiligings-, bioveiligheids- en
biologische-inperkingsmaatregelen; b) verplaatsingsvoorschriften voor
ziekteverwekkers, vaccins en andere biologische producten. DEEL II
MELDING VAN ZIEKTEN EN RAPPORTAGE, SURVEILLANCE, UITROEIINGSPROGRAMMA'S,
ZIEKTEVRIJE STATUS Hoofdstuk 1
Melding van ziekten en rapportage Artikel 16
Melding binnen lidstaten 1. Natuurlijke en rechtspersonen melden
onverwijld: a) een uitbraak of een vermoedelijke
uitbraak van een in artikel 8, lid 1, onder e, bedoelde in de
lijst opgenomen ziekte aan de bevoegde autoriteit; b) abnormale sterftegevallen en andere
ernstige symptomen of een sterk verlaagde productie bij dieren met onbekende
oorzaak aan een dierenarts, zodat verder onderzoek kan worden verricht, met
inbegrip van bemonstering voor laboratoriumonderzoek indien de situatie dat
vereist. 2. De lidstaten kunnen beslissen dat de
in lid 1, onder b, bedoelde meldingen worden gericht tot de bevoegde
autoriteit. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de criteria om uit te maken of sprake is
van de in lid 1, onder b, van dit artikel bedoelde omstandigheden die
melding vereisen; b) nadere bepalingen voor het verdere
onderzoek, bedoeld in lid 1, onder b, van dit artikel. Artikel 17
Melding in de Unie 1. De lidstaten melden aan de Commissie
en de andere lidstaten onverwijld elke uitbraak van in de lijst opgenomen
ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e), waarvoor een
onverwijlde melding vereist is om, rekening houdend met het ziekteprofiel,
tijdig de nodige risicobeheersmaatregelen te kunnen nemen. 2. De in lid 1 bedoelde melding
bevat de volgende informatie over de uitbraak: a) de ziekteverwekker en in voorkomend geval
het subtype; b) de datum waarop de uitbraak vermoed en
bevestigd werd; c) de plaats van de uitbraak; d) eventuele daarmee samenhangende
uitbraken; e) de door de uitbraak getroffen dieren; f) eventuele ziektebestrijdingsmaatregelen
die in verband met de uitbraak zijn getroffen; g) de mogelijke of bekende oorsprong van de
in de lijst opgenomen ziekte; h) de gehanteerde diagnosemethoden. 3. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandelingen vast welke in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder e, de lidstaten overeenkomstig
lid 1 van dit artikel onverwijld moeten melden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 18
Rapportage in de Unie 1. De lidstaten rapporteren bij de
Commissie en de andere lidstaten informatie over in de lijst opgenomen ziekten,
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder e, waarvoor: a) geen onverwijlde melding van uitbraken in
de zin van artikel 17, lid 1, vereist is; b) een onverwijlde melding van uitbraken in
de zin van artikel 17, lid 1, vereist is, maar waarvoor aan de
Commissie en de andere lidstaten aanvullende informatie moet worden meegedeeld
betreffende: i) surveillance overeenkomstig de bepalingen
van een krachtens artikel 29 vastgestelde uitvoeringshandeling; ii) een uitroeiingsprogramma overeenkomstig
de bepalingen van een krachtens artikel 35 vastgestelde
uitvoeringshandeling. 2. De in lid 1 bedoelde rapporten
bevatten informatie over: a) de opsporing van de in lid 1
bedoelde in de lijst opgenomen ziekten; b) de resultaten van surveillance indien dat
overeenkomstig krachtens artikel 29, onder b, punt ii,
vastgestelde bepalingen vereist is; c) de resultaten van surveillanceprogramma's
indien dat overeenkomstig artikel 27, lid 3, en krachtens
artikel 29, onder b, punt ii, vastgestelde bepalingen vereist
is; d) uitroeiingsprogramma's indien dat
overeenkomstig artikel 33 en de bepalingen van een krachtens
artikel 35 vastgestelde uitvoeringshandeling vereist is. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot wijziging en aanvulling van de voorschriften in lid 2 van
dit artikel en betreffende de rapportage over andere aangelegenheden wanneer
dat noodzakelijk is voor een doeltreffende toepassing van de bepalingen van
deze verordening inzake preventie en bestrijding van ziekten. Artikel 19
Gemeenschappelijke bepalingen voor melding en rapportage in de Unie 1. De in artikel 17, lid 1,
en artikel 18, lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de
Unie vinden plaats op tijdstippen en met frequenties die transparantie en de
tijdige toepassing van de nodige risicomanagementmaatregelen garanderen,
rekening houdend met: a) het ziekteprofiel; b) het soort uitbraak. 2. Met het oog op de in
artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde melding
in de Unie en rapportage in de Unie stellen de lidstaten meldings- en
rapportageregio's in. Artikel 20
Geautomatiseerd informatiesysteem voor melding in de Unie en rapportage in de
Unie De Commissie creëert en beheert een
geautomatiseerd informatiesysteem voor de werking van de mechanismen en
instrumenten voor de in de artikelen 17, 18 en 19 bedoelde melding in de
Unie en rapportage in de Unie. Artikel 21
Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de melding in de Unie en de
rapportage in de Unie en het geautomatiseerd informatiesysteem De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
bepalingen vast voor de melding in de Unie en de rapportage in de Unie en het
geautomatiseerd informatiesysteem, bedoeld in de artikelen 17 tot en met
20, inzake: a) de informatie die de lidstaten
moeten verstrekken bij de in artikel 17, lid 1, en artikel 18,
lid 1, bedoelde melding in de Unie en rapportage in de Unie; b) de procedures voor het creëren en
het gebruik van het in artikel 20 bedoelde geautomatiseerd
informatiesysteem, en overgangsmaatregelen voor de migratie van de gegevens en
de informatie van de bestaande systemen naar het nieuwe en voor de volledige
werking ervan; c) het formaat en de structuur van de
gegevens die moeten worden ingevoerd in het in artikel 20 bedoelde
geautomatiseerd informatiesysteem; d) de termijnen voor en de frequentie
van de in artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 1, bedoelde
melding in de Unie en rapportage in de Unie; e) de in artikel 19, lid 2,
bedoelde regio's voor melding in de Unie en rapportage in de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 2
Surveillance Artikel 22
Surveillanceplicht van de exploitanten Teneinde in de lijst opgenomen ziekten en
nieuwe ziekten op te sporen a) observeren de exploitanten de
gezondheid en het gedrag van de dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid
dragen; b) gaan zij na of zich in de normale
productieparameters van de inrichtingen, dieren of levende producten waarvoor
zij verantwoordelijkheid dragen, veranderingen voordoen die het vermoeden
kunnen wekken dat zij worden veroorzaakt door een in de lijst opgenomen ziekte
of een nieuwe ziekte; c) houden zij in het oog of zich bij
dieren waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, abnormale sterftegevallen of
andere ernstige symptomen voordoen. Artikel 23
Diergezondheidsinspecties 1. De exploitanten zorgen ervoor dat in
de inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn een dierenarts
diergezondheidsinspecties uitvoert wanneer dat wegens de aan de inrichting
verbonden risico's verantwoord is, rekening houdend met: a) het soort inrichting; b) de categorieën en soorten gehouden dieren
in de inrichting; c) elke andere pertinente surveillance,
kwaliteitsborging of officiële controles waaraan de gehouden dieren en het
soort inrichting onderworpen zijn. Die diergezondheidsinspecties worden verricht met
een frequentie die in verhouding staat tot de aan de inrichting verbonden
risico's. Zij kunnen worden gecombineerd met andere
inspecties. 2. De in lid 1 bedoelde
diergezondheidsinspecties beogen: a) het opsporen van mogelijke aanwijzingen
voor in de lijst opgenomen ziekten of nieuwe ziekten; b) het verstrekken aan de exploitant van
advies over biobeveiliging en andere diergezondheidskwesties, voor zover dat
relevant is voor het soort inrichting en de categorieën en soorten gehouden
dieren in de inrichting. Artikel 24
Bevoegdheidsdelegatie inzake diergezondheidsinspecties De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) de aanvulling van: i) de criteria van artikel 23,
lid 1, waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van: –
het soort inrichting waar diergezondheidsinspecties
moeten worden uitgevoerd; –
de frequentie van die diergezondheidsinspecties; ii) de voorschriften van artikel 23,
lid 2, inzake de inhoud en de frequentie van de diergezondheidsinspecties
voor de verschillende soorten inrichtingen, teneinde te waarborgen dat de
doelstellingen van de diergezondheidsinspecties worden bereikt; b) de bepaling van de soorten
inrichtingen waar diergezondheidsinspecties moeten worden uitgevoerd. Artikel 25
Surveillanceplicht van de bevoegde autoriteit 1. De bevoegde autoriteit surveilleert
voor aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder e), en voor nieuwe ziekten. 2. De surveillance wordt aldus opgezet
dat de aanwezigheid van in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder e), en van nieuwe ziekten tijdig wordt
opgespoord door het inwinnen, vergelijken en analyseren van relevante
informatie betreffende de ziektesituatie. 3. De bevoegde autoriteit ziet erop toe
dat de in lid 1 bedoelde surveillancegegevens doeltreffend en efficiënt
worden ingewonnen en verwerkt. Artikel 26
Methodiek, frequentie en intensiteit van de surveillance De opzet, de middelen, de diagnosemethoden, de
frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de
bemonsteringspatronen van de in artikel 25, lid 1, bedoelde
surveillance zijn dienstig voor en evenredig met de doelstellingen van de
surveillance, rekening houdend met: a) het ziekteprofiel; b) de betrokken risicofactoren; c) de gezondheidsstatus in: i) de lidstaat, de zone of het compartiment
daarvan dat aan surveillance onderworpen is; ii) de lidstaten en derde landen of
grondgebieden die grenzen aan die lidstaat, die zone of dat compartiment of
waaruit dieren en producten er binnenkomen; d) de surveillance door de exploitanten
overeenkomstig artikel 22 of door andere overheidsinstellingen. Artikel 27
Surveillanceprogramma's 1. De bevoegde autoriteit verricht de
in artikel 25, lid 1, bedoelde surveillance in het kader van een
surveillanceprogramma, wanneer gestructureerde surveillance noodzakelijk is
wegens: a) het ziekteprofiel; b) de betrokken risicofactoren. 2. Lidstaten die een
surveillanceprogramma in de zin van lid 1 opstellen, delen dat mee aan de
Commissie en de andere lidstaten. 3. Lidstaten die uitvoering geven aan
een surveillanceprogramma in de zin van lid 1, brengen aan de Commissie
regelmatig rapport uit over de resultaten van dat surveillanceprogramma. Artikel 28
Bevoegdheidsdelegatie De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) de opzet, de middelen, de
diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en
de bemonsteringspatronen van de in artikel 26 bedoelde surveillance; b) de criteria voor de officiële
bevestiging en gevalsdefinities van in artikel 8, lid 1,
onder e), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten en, in voorkomend geval,
nieuwe ziekten; c) de aan in artikel 27,
lid 1, bedoelde surveillanceprogramma's gestelde eisen inzake: i) de inhoud van de
surveillanceprogramma's; ii) de informatie die moet worden verstrekt
bij de indiening van surveillanceprogramma's overeenkomstig artikel 27,
lid 2, en van regelmatige rapporten overeenkomstig artikel 27, lid 3; iii) de tijd gedurende welke
surveillanceprogramma's worden toegepast. Artikel 29
Uitvoeringsbevoegdheden De Commissie stelt voor de surveillance en
surveillanceprogramma's, bedoeld in de artikelen 26 en 27 en de krachtens
artikel 28 vastgestelde regelgeving, bij uitvoeringshandelingen
voorschriften vast inzake: a) de vaststelling voor welke van de in
artikel 8, lid 1, onder e), bedoelde in de lijst opgenomen
ziekten surveillanceprogramma's moeten gelden; b) de vorm en de procedure om: i) surveillanceprogramma's ter informatie
in te dienen bij de Commissie en de andere lidstaten; ii) aan de Commissie rapport uit te brengen
over de resultaten van de surveillance. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 3
Uitroeiingsprogramma's Artikel 30
Verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's 1. Lidstaten die niet voor hun hele
grondgebied of zones of compartimenten daarvan vrij zijn van of bekend staan
als vrij van een of meer van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b): a) stellen een programma op om die in de
lijst opgenomen ziekte uit te roeien of om aan te tonen dat zij vrij zijn van
die ziekte, dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte
te maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of de relevante
zones of compartimenten daarvan bestrijkt ("verplicht
uitroeiingsprogramma"); b) leggen het ontwerp van het verplichte
uitroeiingsprogramma ter goedkeuring voor aan de Commissie. 2. Lidstaten die niet vrij zijn van of
niet bekend staan als zijnde vrij van een of meer van de in de lijst opgenomen
ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder c), en die besluiten
om een programma voor de uitroeiing van die in de lijst opgenomen ziekte op te
stellen dat moet worden uitgevoerd in de dierpopulaties die met die ziekte te
maken hebben en dat de relevante delen van hun grondgebied of zones of
compartimenten daarvan bestrijkt ("vrijwillig uitroeiingsprogramma"),
leggen dat programma ter goedkeuring voor aan de Commissie. 3. De Commissie verleent bij
uitvoeringshandelingen goedkeuring voor: a) ontwerpen van verplichte
uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 1 ter goedkeuring zijn
voorgelegd; b) ontwerpen van vrijwillige
uitroeiingsprogramma's die haar overeenkomstig lid 2 ter goedkeuring zijn
voorgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte die een risico
voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in
artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast zoals bedoeld in dit lid, onder a). De Commissie kan waar nodig overeenkomstig de
punten a) en b) goedgekeurde uitroeiingsprogramma's bij
uitvoeringshandelingen wijzigen of beëindigen. Die uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de doelstellingen, de
ziektebestrijdingsstrategieën en de tussentijdse doelstellingen van verplichte
en vrijwillige uitroeiingsprogramma's; b) afwijkingen van de in lid 1,
onder b), en lid 2 van dit artikel bedoelde verplichting om
verplichte uitroeiingsprogramma's en vrijwillige uitroeiingsprogramma's ter
goedkeuring in te dienen, wanneer die goedkeuring niet nodig is omdat met
betrekking tot die programma's bepalingen zijn vastgesteld overeenkomstig
artikel 31, lid 2, artikel 34, lid 2, en artikel 35; c) de informatie die de lidstaten aan de
Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken inzake de onder b)
bedoelde afwijkingen van het vereiste van goedkeuring van verplichte
uitroeiingsprogramma's en vrijwillige uitroeiingsprogramma's. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de krachtens dit
lid, onder b), vastgestelde bepalingen te wijzigen of in te trekken. Artikel 31
Maatregelen in het kader van de verplichte en vrijwillige
uitroeiingsprogramma's 1. Verplichte uitroeiingsprogramma's en
vrijwillige uitroeiingsprogramma's omvatten ten minste de volgende maatregelen: a) ziektebestrijdingsmaatregelen om de
ziekteverwekker uit te roeien in inrichtingen, compartimenten en zones waar de
ziekte voorkomt en om herinfectie te voorkomen; b) surveillance overeenkomstig de bepalingen
van de artikelen 26 tot en met 29, met het oog op het aantonen van: i) de doeltreffendheid van de
onder a) bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen; ii) het vrij zijn van de in de lijst
opgenomen ziekte; c) ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten
worden genomen indien de resultaten van de surveillance positief zijn. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de in lid 1, onder a), bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen; b) ziektebestrijdingsmaatregelen om te
voorkomen dat de betrokken dierpopulatie opnieuw met de betrokken ziekte wordt
besmet in inrichtingen, zones en compartimenten; c) de opzet, de middelen, de
diagnosemethoden, de frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en
de bemonsteringspatronen van de surveillance, bedoeld in artikel 26; d) de in lid 1, onder c), bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van positieve
resultaten voor de in de lijst opgenomen ziekte; e) vaccinatie. Artikel 32
Inhoud van de in te dienen verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's Wanneer de lidstaten overeenkomstig
artikel 30, leden 1 en 2, verplichte of vrijwillige
uitroeiingsprogramma's ter goedkeuring aan de Commissie voorleggen, nemen zij
daarin de volgende informatie op: a) een beschrijving van de
epizoötiologische situatie van de in de lijst opgenomen ziekte waarop het
verplichte of het vrijwillige uitroeiingsprogramma betrekking heeft; b) een beschrijving en afbakening van
het geografische en bestuurlijke gebied waarop het verplichte of het
vrijwillige uitroeiingsprogramma betrekking heeft; c) een beschrijving van de
ziektebestrijdingsmaatregelen in het verplichte of het vrijwillige
uitroeiingsprogramma, bedoeld in artikel 31, lid 1, en de krachtens
artikel 31, lid 2, vastgestelde regelgeving; d) de geschatte looptijd van het
verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma; e) de tussentijdse doelstellingen en de
ziektebestrijdingsstrategieën ter uitvoering van het verplichte of vrijwillige
uitroeiingsprogramma; f) een analyse van de verwachte kosten
en baten van het verplichte of vrijwillige uitroeiingsprogramma. Artikel 33
Rapportage De lidstaat die een verplicht of vrijwillig
uitroeiingsprogramma uitvoert, verstrekt de Commissie: a) regelmatig tussentijdse rapporten
betreffende de monitoring van de in artikel 32, onder e), bedoelde
tussentijdse doelstellingen van de lopende verplichte of vrijwillige
programma's; b) een eindrapport na afloop ervan. Artikel 34
Uitvoeringstermijn van uitroeiingsprogramma's 1. Verplichte en vrijwillige
uitroeiingsprogramma's zijn van toepassing tot de volgende situatie is bereikt: a) de voorwaarden voor het aanvragen van de
ziektevrije status van het grondgebied van de lidstaat of van een zone als
bedoeld in artikel 36, lid 1, of van een compartiment als bedoeld in
artikel 37, lid 1, zijn vervuld; of b) in het geval van vrijwillige
uitroeiingsprogramma's, de voorwaarden voor het aanvragen van de ziektevrije
status kunnen niet worden vervuld en het programma beantwoordt niet langer aan
zijn doel; in dat geval wordt het door de bevoegde autoriteit of door de
Commissie ingetrokken volgens de procedure op grond waarvan het was opgesteld. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot aanvulling en wijziging van de in lid 1 van dit artikel
gestelde eisen met betrekking tot de uitvoeringstermijn van verplichte en
vrijwillige uitroeiingsprogramma's. Artikel 35
Uitvoeringsbevoegdheden De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
de voorschriften vast voor de informatie, vorm en procedure met betrekking tot
de regelgeving van de artikelen 30 tot en met 33 over: a) het ter goedkeuring indienen van
ontwerpen van verplichte en vrijwillige uitroeiingsprogramma's; b) prestatie-indicatoren; c) de rapportage aan de Commissie en de
andere lidstaten over de resultaten van de uitvoering van verplichte of
vrijwillige uitroeiingsprogramma's. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 4
Ziektevrije status Artikel 36
Ziektevrije lidstaten en zones 1. Een lidstaat kan de Commissie
verzoeken om zijn gehele grondgebied of een of meer zones daarvan vrij te
verklaren van één of meer van de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) en c), mits aan een of meer van de
volgende voorwaarden is voldaan: a) op het gehele grondgebied van de lidstaat
of in de zone(s) waarop het verzoek betrekking heeft, komt geen enkele diersoort
voor die is opgenomen in de lijst voor de ziekte waarop het verzoek voor het
verkrijgen van de ziektevrije status betrekking heeft; b) van de ziekteverwekker is bekend dat hij
op het gehele grondgebied van de lidstaat, of in de zone(s) waarop het verzoek
betrekking heeft, niet kan overleven; c) in het geval van in de lijst opgenomen
ziekten die enkel door vectoren worden overgedragen, komt op het gehele
grondgebied van de lidstaat of in de zone(s) waarop het verzoek betrekking
heeft geen van de vectoren voor of is bekend dat die daar niet kunnen
overleven; d) het vrij zijn van de in de lijst
opgenomen ziekte is aangetoond door middel van: i) een uitroeiingsprogramma dat voldoet
aan de bepalingen van artikel 31, lid 1, en van krachtens lid 2
van dat artikel vastgestelde regelgeving; of ii) historische gegevens en
surveillancegegevens. 2. Verzoeken van lidstaten voor het
verkrijgen van de ziektevrije status bevatten bewijsmateriaal om te staven dat
aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de
ziektevrije status is voldaan. 3. Wanneer aan de in de leden 1 en
2 gestelde voorwaarden is voldaan, willigt de Commissie, na zo nodig
wijzigingen te hebben aangebracht, bij een uitvoeringshandeling de verzoeken
van lidstaten voor het verkrijgen van de ziektevrije status in. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 37
Compartimenten 1. Een lidstaat kan de Commissie
verzoeken om voor in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder a), de ziektevrije status van compartimenten te
erkennen, en de ziektevrije status van dat compartiment te beschermen in geval
van uitbraken van een of meer van die in de lijst opgenomen ziekten op zijn
grondgebied, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) de insleep van de in de lijst opgenomen
ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend
met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden
voorkomen; b) het compartiment waarop het verzoek
betrekking heeft, is aan één gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem
onderworpen om de ziektevrije status van alle inrichtingen die er deel van
uitmaken te garanderen; c) het compartiment waarop het verzoek betrekking
heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van dieren en
producten daarvan overeenkomstig: i) de artikelen 94 en 95 voor
compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden; ii) de artikelen 181 en 182 voor compartimenten
waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden. 2. Een lidstaat kan de Commissie
verzoeken om voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) en c), de ziektevrije status van
compartimenten te erkennen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) de insleep van de in de lijst opgenomen
ziekte of ziekten waarop het verzoek betrekking heeft, kan, rekening houdend
met het ziekteprofiel, op het niveau van het compartiment doeltreffend worden
voorkomen; b) er is voldaan aan een of meer van de
volgende voorwaarden: i) de voorwaarden van artikel 36,
lid 1, onder a) tot en met d); ii) de inrichtingen van het compartiment
beginnen of hervatten hun activiteiten en hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem
opgezet om het ziektevrij zijn van het compartiment te garanderen; c) de exploitanten van de inrichtingen van
het compartiment hebben een gemeenschappelijk biobeveiligingsbeheerssysteem om
de ziektevrije status van het compartiment te garanderen; d) het compartiment waarop het verzoek
betrekking heeft, is door de bevoegde autoriteit erkend voor verplaatsingen van
dieren en producten daarvan overeenkomstig: i) de artikelen 94 en 95 voor
compartimenten waar landdieren en producten daarvan worden gehouden; ii) de artikelen 181 en 182 voor
compartimenten waar aquacultuurdieren en producten daarvan worden gehouden. 3. Verzoeken van lidstaten voor de
erkenning van de ziektevrije status van compartimenten overeenkomstig de
leden 1 en 2 bevatten bewijsmateriaal om te staven dat aan de in die leden
gestelde voorwaarden is voldaan. 4. Wanneer aan de in de leden 1 of
2 en aan de in lid 3 gestelde voorwaarden is voldaan, erkent de Commissie,
na zo nodig wijzigingen te hebben aangebracht, bij uitvoeringshandelingen de
ziektevrije status van compartimenten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 5. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de eisen voor de erkenning van de
ziektevrije status van compartimenten, bedoeld in de leden 1 en 2 van dit
artikel, rekening houdend met het profiel van de in de lijst opgenomen ziekten,
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), b) en c), betreffende ten
minste: i) surveillance en ander bewijsmateriaal
ter staving van het ziektevrij zijn; ii) biobeveiligingsmaatregelen; b) de nadere bepalingen voor de erkenning
van de ziektevrije status van compartimenten door de bevoegde autoriteit,
bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel; c) compartimenten die zich op het
grondgebied van meer dan één lidstaat bevinden. Artikel 38
Lijsten van ziektevrije zones of compartimenten Elke lidstaat maakt en handhaaft een
bijgewerkte lijst van: a) ziektevrije grondgebieden of zones,
bedoeld in artikel 36, lid 1; b) ziektevrije compartimenten, bedoeld
in artikel 37, leden 1 en 2. De lidstaten maken die lijsten openbaar. Artikel 39
Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektevrije status van lidstaten en zones De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) nadere bepalingen inzake de
ziektevrije status van lidstaten en zones daarvan, rekening houdend met de
verschillende ziekteprofielen, met betrekking tot: i) de criteria die moeten worden gehanteerd
ter staving van beweringen van lidstaten dat geen in de lijst opgenomen soorten
voorkomen of kunnen overleven, en het bewijsmateriaal om die beweringen te
staven, als bedoeld in artikel 36, lid 1, onder a); ii) de criteria die moeten worden
gehanteerd om te staven dat een ziekteverwekker of vector niet kan overleven,
en het bewijsmateriaal om die beweringen te staven, als bedoeld in
artikel 36, lid 1, onder b) en c); iii) de criteria om het ziektevrij zijn te bepalen, als bedoeld in
artikel 36, lid 1, onder d); iv) surveillance en ander bewijsmateriaal
ter staving van het ziektevrij zijn; v) biobeveiligingsmaatregelen; vi) beperkingen van en voorwaarden voor
vaccinatie in ziektevrije lidstaten en zones daarvan; vii) de instelling van zones tussen de
ziektevrije zones of zones waar een uitroeiingsprogramma van toepassing is, en
de beperkingszones ("bufferzones"); viii) zones die zich uitstrekken over het
grondgebied van meer dan één lidstaat; b) afwijkingen van het in artikel 36,
lid 1, bedoelde vereiste dat de Commissie voor één of meer in de lijst
opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c),
de ziektevrije status erkent wanneer die erkenning niet nodig is omdat voor het
ziektevrij zijn nadere bepalingen zijn vastgesteld in krachtens punt a)
van dit artikel vastgestelde regelgeving; c) de informatie die de lidstaten aan
de Commissie en aan de andere lidstaten moeten verstrekken ter staving van de
verklaringen betreffende de ziektevrije status, zonder dat overeenkomstig
artikel 36, lid 3, een uitvoeringshandeling is vastgesteld, zoals
bepaald in punt b van dit artikel. Artikel 40
Uitvoeringsbevoegdheden De
Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen eisen vast inzake de ziektevrije
status van grondgebieden, zones en compartimenten die betrekking hebben op de
bepalingen van de artikelen 36, 37 en 38 en de bepalingen in krachtens
artikel 39 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met betrekking tot: a) het bepalen voor welke van de in de
lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
b) en c), overeenkomstig artikel 37 ziektevrije compartimenten mogen
worden ingesteld; b) de eisen betreffende de te
verstrekken informatie, en de vorm van en de procedures voor: i) verzoeken voor het verkrijgen van de
ziektevrije status voor het gehele grondgebied van de lidstaat of voor zones of
compartimenten daarvan; ii) de uitwisseling van informatie tussen
de lidstaten en de Commissie over ziektevrije lidstaten of zones en compartimenten
daarvan. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 41
Handhaving van de ziektevrije status 1. De lidstaten handhaven de
ziektevrije status van hun grondgebied of van zones of compartimenten daarvan
slechts zolang de volgende voorwaarden vervuld zijn: a) aan de voorwaarden voor het verkrijgen
van de ziektevrije status in artikel 36, lid 1, artikel 37,
leden 1 en 2, en krachtens lid 3 van dit artikel en artikel 39
vastgestelde bepalingen is voldaan; b) er wordt met inachtneming van de in
artikel 26 gestelde eisen, surveillance verricht om te controleren dat het
grondgebied, de zone of het compartiment vrij blijft van de in de lijst
opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend; c) overeenkomstig de bepalingen in de
delen IV en V gelden beperkingen op verplaatsingen naar het grondgebied,
de zone of het compartiment van dieren, en in voorkomend geval van hun
producten, van soorten die in de lijst zijn opgenomen voor de in de lijst
opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of erkend; d) er worden andere
biobeveiligingsmaatregelen toegepast om de insleep te voorkomen van de in de
lijst opgenomen ziekte waarvoor de ziektevrije status was goedgekeurd of
erkend. 2. Wanneer de in lid 1 bedoelde
voorwaarden voor handhaving van de ziektevrije status niet langer vervuld zijn,
deelt een lidstaat dat onverwijld mee aan de Commissie. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de volgende voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije
status: a) surveillance in de zin van lid 1,
onder b); b) biobeveiligingsmaatregelen in de zin van
lid 1, onder c). Artikel 42
Opschorting, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status 1. Wanneer een lidstaat redenen heeft
om aan te nemen dat een van de voorwaarden voor de handhaving van zijn status
als ziektevrije lidstaat, ziektevrije zone of compartiment daarvan is geschonden, a) schort hij onverwijld de verplaatsingen
op van de in de lijst opgenomen soort voor de in de lijst opgenomen ziekte
waarvoor de ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, naar andere lidstaten,
zones of compartimenten met een voor die in de lijst opgenomen ziekte hogere
gezondheidsstatus; b) neemt hij, indien dat dienstig is ter
voorkoming van de verspreiding van een in de lijst opgenomen ziekte waarvoor de
ziektevrije status is goedgekeurd of erkend, onverwijld de in deel III, titel
II, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen. 2. De in lid 1 bedoelde
maatregelen worden opgeheven wanneer nader onderzoek het volgende bevestigt: a) de vermoede schending heeft niet
plaatsgevonden; of b) de vermoede schending heeft geen
wezenlijk effect gehad en de lidstaat kan garanderen dat de voorwaarden voor
handhaving van zijn ziektevrije status opnieuw vervuld zijn. 3. Wanneer nader onderzoek door de
lidstaat bevestigt dat het zeer waarschijnlijk is dat de in de lijst opgenomen
ziekte waarvoor hij de ziektevrije status had verkregen, is voorgekomen of dat
andere ernstige schendingen van de voorwaarden voor de handhaving van de
ziektevrije status hebben plaatsgevonden, deelt de lidstaat dat onverwijld mee
aan de Commissie. 4. Wanneer de Commissie van de lidstaat
de in lid 3 van dit artikel bedoelde mededeling heeft ontvangen dat de
voorwaarden voor de handhaving van de ziektevrije status niet langer zijn
vervuld, trekt zij bij uitvoeringshandelingen de krachtens artikel 36,
lid 3, verleende goedkeuring van de ziektevrije status van een lidstaat of
zone of de krachtens artikel 37, lid 4, verleende erkenning van de
ziektevrije status van een compartiment in. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
uiterste urgentie, stelt de Commissie, wanneer de in lid 3 van dit artikel
bedoelde in de lijst opgenomen ziekte zich snel verspreidt met het risico van
zeer ernstige gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, de
economie of de samenleving, volgens de in artikel 255, lid 3,
bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. 5. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende
bepalingen inzake de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde
schorsing, intrekking en herinvoering van de ziektevrije status. DEEL III
WAAKZAAMHEID EN PARAATHEID VOOR ZIEKTEN EN ZIEKTEBESTRIJDING TITEL I
Waakzaamheid en paraatheid voor ziekten Hoofdstuk 1
Rampenplannen en simulatieoefeningen Artikel 43
Rampenplannen 1. De lidstaten stellen rampenplannen
en, waar nodig, gedetailleerde handleidingen op met de maatregelen die in de
lidstaat moeten worden getroffen wanneer zich een geval of een uitbraak van een
in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), of van een nieuwe ziekte voordoet, en werken die bij, zodat
grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een snelle respons worden
gewaarborgd. 2. De rampenplannen en, in voorkomend
geval, de gedetailleerde handleidingen voorzien ten minste in: a) de instelling van een hiërarchisch
gestructureerde taakverdeling binnen de bevoegde autoriteit en met andere
overheidsinstellingen om te zorgen voor een snelle en doeltreffende besluitvorming
op nationaal, regionaal en lokaal niveau; b) het kader voor de samenwerking tussen de
bevoegde autoriteit en de andere betrokken overheidsinstellingen om ervoor te
zorgen dat maatregelen op een samenhangende en gecoördineerde wijze worden genomen; c) toegang tot i) voorzieningen; ii) laboratoria; iii) uitrusting; iv) personeel; v) noodfondsen; vi) alle andere dienstige materialen en
middelen die nodig zijn voor de snelle en efficiënte uitroeiing van de in de
lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
of de nieuwe ziekten; d) de beschikbaarheid van de volgende centra
en groepen die beschikken over de nodige deskundigheid om de bevoegde
autoriteit te helpen: i) een functioneel centraal
ziektebestrijdingscentrum; ii) regionale en lokale
ziektebestrijdingscentra, naargelang de administratieve en geografische
situatie in de lidstaten; iii) operationele groepen van deskundigen; e) de uitvoering van de
ziektebestrijdingsmaatregelen in de zin van titel II, hoofdstuk 1,
voor de in de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), en voor nieuwe ziekten; f) in voorkomend geval bepalingen inzake
noodvaccinatie; g) beginselen voor de geografische
afbakening van door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 64,
lid 1, ingestelde beperkingszones; h) in voorkomend geval, coördinatie met
naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en grondgebieden. Artikel 44
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringsbevoegdheden inzake rampenplannen 1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
gedetailleerde eisen en voorwaarden voor de in artikel 43, lid 1,
bedoelde rampenplannen en ter aanvulling van de vereisten van artikel 43,
lid 2, rekening houdend met: a) de doelstellingen van de rampenplannen,
die moeten zorgen voor een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een
snelle respons; b) het ziekteprofiel van de in de lijst
opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a); c) nieuwe kennis van en de ontwikkelingen
inzake instrumenten voor ziektebestrijding. 2. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandelingen eisen inzake de praktische tenuitvoerlegging in de
lidstaten van de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen vast,
die betrekking hebben op: a) de aangelegenheden bedoeld in
artikel 43, lid 2, onder a) en c) tot en met h); b) andere operationele aspecten van de
rampenplannen in de lidstaten; c) gedetailleerde eisen en voorwaarden voor
de praktische uitvoering van de krachtens lid 1 van dit artikel
vastgestelde gedelegeerde handelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 45
Simulatieoefeningen 1. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor
dat regelmatig simulatieoefeningen voor de in artikel 43, lid 1,
bedoelde rampenplannen worden gehouden: a) teneinde in de lidstaat te zorgen voor
een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en een snelle respons; b) teneinde de doelmatigheid van die
rampenplannen te verifiëren. 2. Voor zover dat haalbaar en dienstig
is, worden simulatieoefeningen gehouden in nauwe samenwerking met de bevoegde
autoriteiten van de naburige lidstaten en aangrenzende derde landen en
grondgebieden. 3. De lidstaten verstrekken de
Commissie en de andere lidstaten op hun verzoek een verslag over de voornaamste
resultaten van de simulatieoefeningen. 4. Indien zulks dienstig en nodig is,
stelt de Commissie voor de praktische uitvoering van simulatieoefeningen in de
lidstaten bij uitvoeringshandelingen bepalingen vast inzake: a) de frequentie, de inhoud en de vorm van
simulatieoefeningen; b) simulatieoefeningen betreffende meer dan
één in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a); c) samenwerking tussen naburige lidstaten en
met aangrenzende derde landen en gebieden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 2
Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten Artikel 46
Gebruik van diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van ziekten 1. De lidstaten kunnen maatregelen
treffen betreffende het gebruik van diergeneesmiddelen voor in de lijst
opgenomen ziekten, om te zorgen voor een zo efficiënt mogelijke preventie of
bestrijding van die ziekten, mits die maatregelen stroken met de bepalingen
inzake het gebruik van diergeneesmiddelen in krachtens artikel 47
vastgestelde gedelegeerde handelingen. Die maatregelen kunnen het volgende omvatten: a) het verbod en de beperking van het
gebruik van diergeneesmiddelen; b) het verplichte gebruik van
diergeneesmiddelen. 2. Wanneer de lidstaten beoordelen of
ter preventie en bestrijding van een bepaalde in de lijst opgenomen ziekte al
dan niet diergeneesmiddelen mogen worden gebruikt, en zo ja, hoe, houden zij
rekening met de volgende criteria: a) het ziekteprofiel; b) de verspreiding van de in de lijst
opgenomen ziekte in: i) de lidstaat; ii) de Unie; iii) in voorkomend geval, in aangrenzende
derde landen en grondgebieden; iv) derde landen en grondgebieden van
waaruit dieren en producten de Unie worden binnengebracht; c) de beschikbaarheid, de doeltreffendheid
en de risico's van de diergeneesmiddelen; d) de beschikbaarheid van diagnostische
tests voor het opsporen van besmettingen bij dieren die met de
diergeneesmiddelen worden behandeld; e) de economische, sociale en milieueffecten
en de gevolgen voor het dierenwelzijn van het gebruik van de diergeneesmiddelen
in vergelijking met andere beschikbare strategieën voor de preventie en
bestrijding van ziekten. 3. De lidstaten treffen passende
preventiemaatregelen voor het gebruik van diergeneesmiddelen voor
wetenschappelijk onderzoek, of voor het onder gecontroleerde omstandigheden
ontwikkelen en testen daarvan, teneinde de diergezondheid en de volksgezondheid
te beschermen. Artikel 47
Bevoegdheidsdelegatie inzake het gebruik van diergeneesmiddelen 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) het verbod en de beperking van het
gebruik van diergeneesmiddelen; b) specifieke voorwaarden voor het gebruik
van diergeneesmiddelen voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte; c) het verplichte gebruik van
diergeneesmiddelen; d) risicobeperkende maatregelen ter
voorkoming van de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten door dieren
die zijn behandeld met de diergeneesmiddelen of door producten van die dieren; e) surveillance na het gebruik van vaccins
en andere diergeneesmiddelen voor specifieke in de lijst opgenomen ziekten. 2. Bij de vaststelling van de in
lid 1 van dit artikel bedoelde bepalingen houdt de Commissie rekening met
de criteria van artikel 46, lid 2. 3. Indien dit bij nieuwe risico's om
dwingende redenen van urgentie vereist is, is de procedure van artikel 254
van toepassing op krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde
regelgeving. Hoofdstuk 3
Antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken Artikel 48
Oprichting van antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie 1. Voor in de lijst opgenomen ziekten,
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor vaccinatie niet
verboden is bij een krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde
gedelegeerde handeling, kan de Commissie antigeen-, vaccin- en
diagnosereagensbanken van de Unie oprichten en daarvoor
beheersverantwoordelijkheid dragen, teneinde voorraden van een of meer van de
volgende biologische producten op te slaan en te vervangen: a) antigenen; b) vaccins; c) bronmateriaal voor vaccins; d) diagnosereagentia. 2. De Commissie ziet erop toe dat de in
lid 1 bedoelde antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie: a) voldoende grote voorraden van de juiste
soorten antigenen, vaccins, bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia
voor de specifieke in de lijst opgenomen ziekte aanhouden, rekening houdend met
de in het kader van de in artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplannen
geraamde behoeften van de lidstaten; b) regelmatig voorraden antigenen, vaccins,
bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia ontvangen en die tijdig
vervangen; c) worden beheerd en verplaatst
overeenkomstig de passende normen voor biobeveiliging, bioveiligheid en
biologische inperking, bedoeld in artikel 15, lid 1, en krachtens
artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) het beheer, de opslag en de vervanging
van voorraden van de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie,
bedoeld in de leden 1 en 2; b) de eisen op het gebied van
biobeveiliging, bioveiligheid en biologische inperking voor de werking van die
banken, rekening houdend met de eisen in artikel 15, lid 1, en in
krachtens artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen. Artikel 49
Toegang tot de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie 1. Voor zover voorraden beschikbaar
zijn, levert de Commissie op verzoek de in artikel 48, lid 1,
bedoelde biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en
diagnosereagensbanken van de Unie aan: a) lidstaten; b) derde landen of grondgebieden, mits dat
in de eerste plaats gericht is op het voorkomen van de verspreiding van een
ziekte naar de Unie. 2. Indien slechts beperkte voorraden
beschikbaar zijn, stelt de Commissie prioriteiten vast voor de in lid 1 bedoelde
toegang, rekening houdend met: a) de ziekteomstandigheden waaronder het
verzoek wordt ingediend; b) het bestaan van een nationale antigeen-,
vaccin- en diagnosereagensbank in de verzoekende lidstaat of het verzoekende
derde land of grondgebied; c) het bestaan van EU-maatregelen voor
verplichte vaccinatie, voorgeschreven in krachtens artikel 47, lid 1,
vastgestelde gedelegeerde handelingen. Artikel 50
Uitvoeringsbevoegdheden inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken
van de Unie De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
bepalingen vast inzake de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de
Unie, waarin voor de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten
wordt bepaald: a) welke
van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken
van de Unie moeten worden opgenomen voor welke van de in artikel 8,
lid 1, onder a), bedoelde in de lijst opgenomen ziekten; b) welke
soorten van die biologische producten in de antigeen-, vaccin- en
diagnosereagensbank van de Unie moeten worden opgenomen, en in welke
hoeveelheden voor elke in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder a), waarvoor de bank bestaat; c) welke
eisen gelden met betrekking tot de levering, de opslag en de vervanging van die
biologische producten; d) de
levering van die biologische producten uit de antigeen-, vaccin- en
diagnosereagensbanken van de Unie aan de lidstaten en aan derde landen en
grondgebieden; e) procedurele
en technische eisen voor het opnemen van die biologische producten in de
antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie, en voor het aanvragen
van toegang ertoe. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen
van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld
in artikel 8, lid 1, onder a), die een risico voor bijzonder
zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie volgens de in artikel 255,
lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast. Artikel 51
Vertrouwelijkheid van informatie inzake de antigeen-, vaccin- en
diagnosereagensbanken van de Unie De informatie over de hoeveelheden en subtypes
van de in artikel 48, lid 1, bedoelde biologische producten die zijn
opgeslagen in de antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie wordt
als gerubriceerde informatie beschouwd en wordt niet bekendgemaakt. Artikel 52
Nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken 1. Lidstaten die een nationale
antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbank hebben opgericht voor in de lijst
opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
waarvoor antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken van de Unie bestaan, zorgen
ervoor dat hun nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken voldoen
aan de eisen op het gebied van biobeveiliging, bioveiligheid en biologische
inperking van artikel 15, lid 1, onder a), en krachtens
artikel 15, lid 2, en artikel 48, lid 3, onder b),
vastgestelde gedelegeerde handelingen. 2. De lidstaten verstrekken de
Commissie en de andere lidstaten bijgewerkte informatie over: a) het bestaan of de oprichting van
nationale antigeen-, vaccin- en diagnosereagensbanken als bedoeld in
lid 1; b) de soorten antigenen, vaccins,
bronmateriaal voor vaccins en diagnosereagentia en de hoeveelheden daarvan in
die banken; c) eventuele wijzigingen in de werking van
die banken. 3. De Commissie kan bij
uitvoeringshandelingen bepalingen vaststellen met betrekking tot de inhoud, de
frequentie en de vorm van de in lid 2 van dit artikel bedoelde
informatieverstrekking. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. TITEL II
Ziektebestrijdingsmaatregelen Hoofdstuk 1
In de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a) Afdeling 1
Ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een in de lijst opgenomen
ziekte bij gehouden dieren Artikel 53
Verplichtingen van exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren
bezighouden en houders van gezelschapsdieren 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), voorkomt bij gehouden dieren, melden personen die zich
beroepsmatig met dieren bezighouden, exploitanten en houders van
gezelschapsdieren de aanwijzingen of het vermoeden overeenkomstig
artikel 16, lid 1, aan de bevoegde autoriteit en aan dierenartsen, en
nemen zij in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde
autoriteit overeenkomstig artikel 54, lid 1, en artikel 55,
lid 1, passende ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in
artikel 55, lid 1, onder c), d) en e), om de verspreiding van
die in de lijst opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en
locaties die onder hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere dieren of naar
mensen te voorkomen. 2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde
handelingen vast te stellen houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in
lid 1 van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten
worden genomen door exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren
bezighouden en houders van gezelschapsdieren. Artikel 54
Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst
opgenomen ziekte 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde autoriteit
onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst opgenomen
ziekte al dan niet te bevestigen. 2. Met betrekking tot het in lid 1
bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat
officiële dierenartsen: a) een klinisch onderzoek verrichten op een
representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen
soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte; b) passende steekproeven van die gehouden
dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere steekproeven nemen voor
laboratoriumonderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen
laboratoria; c) laboratoriumonderzoek verrichten teneinde
de aanwezigheid van de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte al dan niet
te bevestigen. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot nadere bepalingen ter aanvulling van de bepalingen inzake het in
lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit. Artikel 55
Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit 1. Bij een vermoeden dat een in de
lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
voorkomt bij gehouden dieren, en in afwachting van de resultaten van het in
artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek en van de toepassing van de in
artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, neemt de
bevoegde autoriteit de volgende voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen: a) het instellen van officiële surveillance
op de inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of
de inrichting voor dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats waar de
ziekte vermoed wordt voor te komen; b) het opstellen van een inventaris van: i) de gehouden dieren in de inrichting,
het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de inrichting voor
dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats; ii) de producten in de inrichting, het
huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf of de inrichting voor
dierlijke bijproducten, of iedere andere plaats, indien dat relevant is voor de
verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte; c) toepassing van passende
biobeveiligingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van die verwekker
van de in de lijst opgenomen ziekte naar andere dieren of de mens; d) wanneer dit zinvol is om verdere
verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen, isolering van de gehouden
dieren van voor die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten,
en verhindering van contact met wilde dieren; e) beperking van de verplaatsingen van
gehouden dieren, producten en, in voorkomend geval, personen, voertuigen en elk
ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid naar
of uit de inrichting, huishoudens, levensmiddelen- en diervoederbedrijven,
inrichtingen voor dierlijke bijproducten of enige andere plaats waar die in de
lijst opgenomen ziekte vermoed wordt voor te komen, voor zover dit nodig is om
de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen; f) alle andere nodige
ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de in afdeling 4
bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen, met betrekking tot: i) het uitvoeren van het in
artikel 54, lid 1, bedoelde onderzoek door de bevoegde autoriteit en
de toepassing van de in dit lid, onder a) tot en met d), bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen op andere inrichtingen, epizoötiologische
eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- en diervoederbedrijven of
inrichtingen voor dierlijke bijproducten; ii) het instellen van tijdelijke
beperkingszones die zijn afgestemd op het ziekteprofiel; g) het inleiden van het in artikel 57,
lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende nadere bepalingen ter aanvulling van die in lid 1 van dit
artikel, met betrekking tot de specifieke en gedetailleerde
ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen naargelang van de in de
lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
rekening houdend met de risico's die dit inhoudt voor: a) de soort of de categorie dieren; b) het soort productie. Artikel 56
Herziening en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen De in artikel 55, lid 1, bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen: a) worden in voorkomend geval door de
bevoegde autoriteit herzien naar aanleiding van de bevindingen van: i) het in artikel 54, lid 1,
bedoelde onderzoek; ii) het in artikel 57, lid 1,
bedoelde epizoötiologisch onderzoek. b) worden zo nodig uitgebreid tot
andere locaties als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder e). Afdeling 2
Epizoötiologisch onderzoek Artikel 57
Epizoötiologisch onderzoek 1. De bevoegde autoriteit voert een
epizoötiologisch onderzoek wanneer wordt vermoed of bevestigd dat een in de
lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
voorkomt bij dieren. 2. Het in lid 1 bedoelde
epizoötiologisch onderzoek heeft tot doel: a) de vermoedelijke oorsprong van de in de
lijst opgenomen ziekte en de wijze van verspreiding ervan op te sporen; b) de vermoedelijke duur van het voorkomen
van de in de lijst opgenomen ziekte te berekenen; c) contactinrichtingen en epizoötiologische
eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven,
inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar dieren van in
de lijst opgenomen soorten voor de verdachte in de lijst opgenomen ziekte
geïnfecteerd, geïnfesteerd of besmet kunnen zijn, op te sporen; d) informatie te verkrijgen over de
verplaatsingen van gehouden dieren, personen, producten, voertuigen en elk
ander materiaal of middel waardoor de ziekteverwekker kan zijn verspreid
gedurende de periode voorafgaande aan de melding van het vermoeden of de
bevestiging van het voorkomen van de in de lijst opgenomen ziekte; e) informatie te verkrijgen over de waarschijnlijke
verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte in het omliggende milieu,
inclusief de aanwezigheid en de verspreiding van de vectoren van de ziekte. Afdeling 3
bevestiging van een ziekte bij gehouden dieren Artikel 58
Officiële bevestiging door de bevoegde autoriteit van een in de lijst opgenomen
ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a) 1. De bevoegde autoriteit baseert de
officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder a), op de volgende informatie: a) de resultaten van de klinische en
laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 54, lid 2; b) het in artikel 57, lid 1,
bedoelde epizoötiologisch onderzoek; c) andere beschikbare epizoötiologische
gegevens. 2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de eisen
waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde
officiële bevestiging te geven. Artikel 59
Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer de aanwezigheid
van de in de lijst opgenomen ziekte is uitgesloten De bevoegde autoriteit blijft de in
artikel 55, lid 1, en artikel 56 bedoelde voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat op grond van de informatie,
bedoeld in artikel 58, lid 1, of krachtens artikel 58,
lid 2, vastgestelde regelgeving, de aanwezigheid van de in de lijst
opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), is
uitgesloten. Afdeling 4
Ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer een ziekte bij gehouden dieren is bevestigd
Artikel 60
Door de bevoegde autoriteit te nemen onmiddellijke
ziektebestrijdingsmaatregelen Indien een uitbraak van een in artikel 8,
lid 1, onder a), bedoelde in de lijst opgenomen ziekte bij gehouden
dieren overeenkomstig artikel 58, lid 1, officieel bevestigd wordt, a) verklaart de bevoegde autoriteit de
inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de
inrichting voor dierlijke bijproducten of iedere andere plaats die getroffen
is, onverwijld officieel besmet met die in de lijst opgenomen ziekte; b) stelt zij onverwijld een voor die in
de lijst opgenomen ziekte passende beperkingszone in; c) past zij onverwijld het in
artikel 43, lid 1, bedoelde rampenplan toe teneinde de
ziektebestrijdingsmaatregelen ten volle te coördineren. Artikel 61
Getroffen inrichtingen en andere locaties 1. In geval van een uitbraak van een in
de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), bij gehouden dieren in een inrichting, een huishouden, een
levensmiddelen- of diervoederbedrijf, een inrichting voor dierlijke
bijproducten of een andere locatie, neemt de bevoegde autoriteit onverwijld één
of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen om de verdere
verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen: a) verplaatsingsbeperkingen voor personen,
dieren, producten, voertuigen of alle andere materialen of stoffen die besmet
kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in de lijst
opgenomen ziekte; b) afmaken en opruiming of slachten van
dieren die besmet kunnen zijn en kunnen bijdragen aan de verspreiding van de in
de lijst opgenomen ziekte; c) vernietiging, verwerking, bewerking of
behandeling van producten, diervoeder of alle andere stoffen, of de behandeling
van uitrusting, vervoermiddelen, planten of plantaardige producten, of water
die besmet kunnen zijn, zoals vereist is om te verzekeren dat een
ziekteverwekker of vector van de ziekteverwekker is vernietigd; d) vaccinatie of behandeling met andere
diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46,
lid 1, en krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde
handelingen; e) isolering, quarantaine of behandeling van
dieren en producten die waarschijnlijk besmet zijn en bijdragen aan de
verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte; f) reiniging, ontsmetting, desinfestatie of
toepassing van andere noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen op de
inrichting, het huishouden, het levensmiddelen- of diervoederbedrijf, de
inrichting voor dierlijke bijproducten of andere locaties die getroffen zijn,
om het risico van verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte te beperken; g) nemen van een voldoende aantal geschikte
monsters om het in artikel 57, lid 1, bedoelde epizoötiologisch
onderzoek te voltooien; h) laboratoriumonderzoek van monsters. 2. Wanneer de bevoegde autoriteit
bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen
aangewezen zijn, houdt zij rekening met: a) het ziekteprofiel; b) het soort productie, en epidemiologische
eenheden in de getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of
diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere
locaties. 3. De bevoegde autoriteit verleent
slechts toestemming voor de herbevolking van de inrichtingen, huishoudens of
andere locaties wanneer: a) alle dienstige
ziektebestrijdingsmaatregelen en laboratoriumonderzoeken, bedoeld in
lid 1, met succes zijn beëindigd; b) voldoende tijd is verstreken om te
beletten dat de getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of
diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere
locaties, opnieuw worden besmet met de in de lijst opgenomen ziekte die de in
lid 1 bedoelde uitbraak heeft veroorzaakt. Artikel 62
Epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties 1. De bevoegde autoriteit breidt de in
artikel 61, lid 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen uit tot
andere inrichtingen, epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens,
levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke
bijproducten of andere plaatsen of vervoermiddelen waar het in artikel 57,
lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek of de uitslagen van klinische
of laboratoriumonderzoeken of andere epidemiologische gegevens het vermoeden
wekken dat de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), waartegen die maatregelen zijn getroffen, daarnaar, daarvan of
daardoor wordt verspreid. 2. Indien uit het in artikel 57,
lid 1, bedoelde epizoötiologisch onderzoek blijkt dat de in de lijst
opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
waarschijnlijk afkomstig is uit een andere lidstaat of dat het waarschijnlijk
is dat die in de lijst opgenomen ziekte zich naar een andere lidstaat heeft
verspreid, deelt de bevoegde autoriteit dat mee aan die lidstaat. 3. In de in lid 2 bedoelde gevallen
werken de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten samen bij een
verder epizoötiologisch onderzoek en bij de toepassing van
ziektebestrijdingsmaatregelen. Artikel 63
Gedelegeerde bevoegdheid inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in getroffen en
epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere
bepalingen over de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteiten
overeenkomstig de artikelen 61 en 62 in de getroffen en epidemiologisch
verbonden inrichtingen, levensmiddelen- of diervoederbedrijven of inrichtingen
voor dierlijke bijproducten en locaties moeten nemen voor elke in de lijst
opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a). Die nadere bepalingen betreffen: a) de voorwaarden en vereisten voor de
in artikel 61, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen; b) de procedures voor de in
artikel 61, lid 1, onder f, bedoelde reiniging, ontsmetting en
desinfestatie, in voorkomend geval met vermelding van het gebruik van biociden
daartoe; c) de voorwaarden en vereisten voor de
in artikel 61, lid 1, onder g) en h), bedoelde bemonstering en
laboratoriumonderzoeken; d) de gedetailleerde voorwaarden en
eisen voor de herbevolking, bedoeld in artikel 61, lid 3; e) de in artikel 62 bedoelde
noodzakelijke ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in
epidemiologisch verbonden inrichtingen, locaties en vervoermiddelen. Artikel 64
Het instellen van beperkingszones door de bevoegde autoriteit 1. De bevoegde autoriteit stelt rond de
getroffen inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven,
inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere locaties waar de uitbraak
van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a), bij gehouden dieren is opgetreden, een beperkingszone in, in
voorkomend geval rekening houdend met: a) het ziekteprofiel; b) de geografische ligging van de
beperkingszones; c) de ecologische en hydrologische kenmerken
van de beperkingszones; d) de meteorologische omstandigheden; e) de aanwezigheid, de verspreiding en het
type van de vectoren in de beperkingszones; f) de resultaten van het epizoötiologisch
onderzoek, bedoeld in artikel 57, lid 1, en andere studies en
epidemiologische gegevens; g) de resultaten van
laboratoriumonderzoeken; h) de toegepaste
ziektebestrijdingsmaatregelen. De beperkingszone omvat in voorkomend geval een
beschermings- en surveillancezone van een bepaalde omvang en configuratie. 2. De bevoegde autoriteit moet de
situatie voortdurend beoordelen en onderzoeken en, wanneer dat nodig is ter
voorkoming van de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder a): a) past zij de grenzen van de beperkingszone
aan; b) stelt zij extra beperkingszones in. 3. Indien de beperkingszones op het
grondgebied van verschillende lidstaten zijn gelegen, werken de bevoegde
autoriteiten van die lidstaten samen om de in lid 1 bedoelde
beperkingszones in te stellen. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende nadere bepalingen voor de vaststelling en de aanpassing van
beperkingszones, met inbegrip van beschermings- en surveillancezones. Artikel 65
Ziektebestrijdingsmaatregelen in een beperkingszone 1. Ter voorkoming van de verdere
verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder a), neemt de bevoegde autoriteit in de beperkingszone
een of meer van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen: a) identificatie van inrichtingen,
huishoudens, levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor
dierlijke bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor
die in de lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden; b) inspecties bij inrichtingen, huishoudens,
levensmiddelen- of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke
bijproducten of andere plaatsen waar zich gehouden dieren van voor die in de
lijst opgenomen ziekte in de lijst opgenomen soorten bevinden, en zo nodig
onderzoeken, bemonsteringen en laboratoriumonderzoeken van de monsters; c) vaststelling van voorwaarden voor de
verplaatsing van personen, dieren, producten, diervoeder, voertuigen of alle
andere materialen of stoffen die besmet kunnen zijn of kunnen bijdragen tot de
verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekte in en vanuit de
beperkingszones, en voor het vervoer door de beperkingszones; d) biobeveiligingseisen voor: i) de productie, verwerking en distributie
van producten van dierlijke oorsprong; ii) de inzameling en verwijdering van
dierlijke bijproducten; iii) kunstmatige inseminatie; e) vaccinatie en behandeling met andere
diergeneesmiddelen van gehouden dieren overeenkomstig artikel 46,
lid 1, en krachtens artikel 47, lid 1, vastgestelde gedelegeerde
handelingen; f) reiniging, ontsmetting en desinfestatie;
g) de aanwijzing of, in voorkomend geval, de
goedkeuring van een levensmiddelenbedrijf voor het slachten van dieren of het
behandelen van producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit de
beperkingszones; h) de identificatie en
traceerbaarheidsvoorschriften voor verplaatsingen van dieren, levende producten
of producten van dierlijke oorsprong; i) andere noodzakelijke biobeveiligings- en
risicobeperkingsmaatregelen om het risico van verspreiding van die in de lijst
opgenomen ziekte te beperken. 2. De bevoegde autoriteit neemt alle
nodige maatregelen om de personen in de beperkingszones volledig op de hoogte
te stellen van de geldende beperkingen en van de aard van de
ziektebestrijdingsmaatregelen. 3. Wanneer de bevoegde autoriteit
bepaalt welke van de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen
moeten worden genomen, houdt zij rekening met: a) het ziekteprofiel; b) de soorten productie; c) de haalbaarheid, beschikbaarheid en
doeltreffendheid van die ziektebestrijdingsmaatregelen. Artikel 66
Verplichtingen van de exploitanten in beperkingszones 1. Exploitanten die dieren en producten
houden in de beperkingszone, bedoeld in artikel 64, lid 1, brengen alle
geplande verplaatsingen van gehouden dieren en producten, binnen of vanuit de
beperkingszone, aan de bevoegde autoriteit ter kennis. 2. Zij verplaatsen de gehouden dieren
en producten alleen overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit. Artikel 67
Bevoegdheidsdelegatie inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen in
beperkingszones De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
nadere bepalingen inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen die in een
beperkingszone, bedoeld in artikel 65, lid 1, moeten worden genomen
voor elke in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder a). Die nadere voorschriften betreffen: a) de
voorwaarden en vereisten voor de in artikel 65, lid 1, onder a),
c), d), e), g), h) en i), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen; b) de
procedures voor de in artikel 65, lid 1, onder f, bedoelde
reiniging, ontsmetting en desinfestatie, in voorkomend geval met vermelding van
het gebruik van biociden daartoe; c) de
surveillance die noodzakelijk is na de toepassing van de
ziektebestrijdingsmaatregelen en de in artikel 65, lid 1,
onder b, bedoelde laboratoriumonderzoeken; d) andere
specifieke ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van specifieke in de
lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a),
te beperken. Artikel 68
Handhaving van ziektebestrijdingsmaatregelen in beperkingszones en gedelegeerde
handelingen 1. De bevoegde autoriteit past de in
deze afdeling bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen toe totdat: a) de ziektebestrijdingsmaatregelen die
passend zijn voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder a), ten gevolge waarvan de beperkingen zijn ingesteld,
zijn uitgevoerd; b) de definitieve reiniging, ontsmetting en
desinfestatie is uitgevoerd die passend is voor: i) de in de lijst opgenomen ziekte,
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de
ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast; ii) de getroffen soorten gehouden dieren; iii) het soort productie; c) afhankelijk van de in de lijst opgenomen
ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de
ziektebestrijdingsmaatregelen zijn toegepast en het soort inrichting of
locatie, in de beperkingszone passende surveillance is verricht waaruit blijkt
dat die in de lijst opgenomen ziekte is uitgeroeid. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot nadere bepalingen inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen die de
bevoegde autoriteit krachtens lid 1 van dit artikel moet nemen met
betrekking tot: a) de procedures voor de definitieve
reiniging, ontsmetting en desinfestatie, en, in voorkomend geval, het gebruik
van biociden daartoe; b) de opzet, de middelen, de methoden, de
frequentie, de intensiteit, de betrokken dierpopulatie en de
bemonsteringspatronen van de surveillance met het oog op het opnieuw verwerven
van de ziektevrije status na de uitbraak; c) de herbevolking van de beperkingszones na
voltooiing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen, rekening houdend met de herbevolkingsvoorwaarden
van artikel 61, lid 3; d) andere ziektebestrijdingsmaatregelen die
noodzakelijk zijn om de ziektevrije status opnieuw te verwerven. Artikel 69
Noodvaccinatie 1. Indien dat nodig is voor een
doeltreffende bestrijding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder a), waarvoor de
ziektebestrijdingsmaatregelen ten gevolge van de uitbraak van toepassing zijn,
kan de bevoegde autoriteit: a) een vaccinatieprogramma opstellen; b) vaccinatiezones instellen. 2. Bij haar beslissing over het
vaccinatieprogramma en het instellen van vaccinatiezones, bedoeld in lid 1
van dit artikel, houdt de bevoegde autoriteit rekening met: a) de voorschriften voor noodvaccinatie in
de rampenplannen, bedoeld in artikel 43, lid 1; b) de voorschriften voor het gebruik van
vaccins in artikel 46, lid 1, en krachtens artikel 47,
lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen. 3. De in lid 1, onder b), van
dit artikel bedoelde vaccinatiezones voldoen aan de voorschriften inzake
risicobeperkingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van in de lijst
opgenomen ziekten en inzake surveillance, neergelegd in krachtens
artikel 47, lid 1, onder d) en e), vastgestelde gedelegeerde
handelingen. Afdeling 5
Wilde dieren Artikel 70
Wilde dieren 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder
a), voorkomt bij wilde dieren, of dat officieel bevestigd is: a) verricht de getroffen lidstaat, voor
zover dat voor die in de lijst opgenomen ziekte pertinent is, surveillance van
de populatie wilde dieren; b) neemt de getroffen lidstaat de nodige
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten om de verdere verspreiding
van die in de lijst opgenomen ziekte te voorkomen. 2. De in lid 1, onder b),
bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten houden rekening
met: a) het ziekteprofiel; b) de getroffen wilde dieren; c) de ziektebestrijdingsmaatregelen die
krachtens de regelgeving van de afdelingen 1 tot en met 4 moeten worden
genomen wanneer een vermoeden bestaat dat een in de lijst opgenomen ziekte,
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), voorkomt bij gehouden
dieren, of dat officieel bevestigd is. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) surveillance overeenkomstig lid 1,
onder a); b) maatregelen ter preventie en bestrijding
van ziekten overeenkomstig lid 1, onder b). Wanneer de Commissie die gedelegeerde handelingen
vaststelt, houdt zij rekening met het ziekteprofiel en de in de lijst opgenomen
soorten voor de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1. Afdeling 6
Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie door de
Commissie en tijdelijke bijzondere ziektebestrijdingsvoorschriften Artikel 71
Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, coördinatie van
maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere
ziektebestrijdingsvoorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 5 1. De lidstaten kunnen
ziektebestrijdingsmaatregelen nemen ter aanvulling van die van artikel 61,
lid 1, artikel 62, artikel 65, leden 1 en 2, en
artikel 68, lid 1, en in krachtens artikel 67 en
artikel 68, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, mits die
maatregelen stroken met de bepalingen van deze verordening en noodzakelijk en
evenredig zijn om de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld
in artikel 8, lid 1, onder a), tegen te gaan, rekening houdend
met: a) de specifieke epizoötiologische
omstandigheden; b) het soort inrichting, andere locaties en
productie; c) de getroffen categorieën en soorten
dieren; d) economische of sociale omstandigheden. 2. De lidstaten stellen de Commissie
onverwijld in kennis van: a) de door de bevoegde autoriteit genomen
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in de artikelen 58, 59, 61, 62, 64
en 65, artikel 68, lid 1, artikel 69, artikel 70,
leden 1 en 2, en krachtens artikel 63, artikel 67, artikel 68,
lid 2, en artikel 70, lid 3, vastgestelde gedelegeerde
handelingen; b) eventuele door hen genomen aanvullende
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1. 3. De Commissie evalueert de
ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen
ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit en aanvullende
ziektebestrijdingsmaatregelen van de lidstaat, en kan onder voorwaarden die
passend zijn voor de epizoötiologische situatie, bij uitvoeringshandelingen
voor een beperkte termijn bijzondere ziektebestrijdingsmaatregelen
voorschrijven in de volgende gevallen: a) die ziektebestrijdingsmaatregelen blijken
niet geschikt voor de epizoötiologische situatie; b) de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld
in artikel 8, lid 1, onder a), lijkt zich ondanks de overeenkomstig
dit hoofdstuk genomen ziektebestrijdingsmaatregelen te verspreiden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 4. Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ziekte die een nieuw
risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie
volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk
toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. Hoofdstuk 2
In de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) en c) Afdeling 1
Ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer een ziekte bij gehouden dieren wordt
vermoed Artikel 72
Verplichtingen van exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren
bezighouden en houders van gezelschapsdieren 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat in
de lijst opgenomen ziekten, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) en c), voorkomen bij gehouden dieren, melden exploitanten,
personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders van
gezelschapsdieren de aanwijzingen en het vermoeden overeenkomstig
artikel 16, lid 1, aan de bevoegde autoriteit en aan dierenartsen, en
nemen zij in afwachting van ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde
autoriteit overeenkomstig artikel 74, lid 1, passende
ziektebestrijdingsmaatregelen als bedoeld in artikel 74, lid 1,
onder a), en in krachtens artikel 74, lid 3, vastgestelde
gedelegeerde handelingen ter voorkoming van de verspreiding van die in de lijst
opgenomen ziekte van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties die onder
hun verantwoordelijkheid vallen, naar andere dieren of naar mensen. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in lid 1 van dit artikel
bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen door
exploitanten, personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden en houders
van gezelschapsdieren. Artikel 73
Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een in de lijst
opgenomen ziekte 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) en c), voorkomt bij gehouden dieren, verricht de bevoegde
autoriteit onverwijld een onderzoek om de aanwezigheid van die in de lijst
opgenomen ziekte al dan niet te bevestigen. 2. Met betrekking tot het in lid 1
bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit er in voorkomend geval voor dat
officiële dierenartsen: a) een klinisch onderzoek verrichten op een
representatieve steekproef van de gehouden dieren van in de lijst opgenomen
soorten voor de desbetreffende in de lijst opgenomen ziekte; b) passende monsters nemen van de gehouden
dieren van in de lijst opgenomen soorten en andere monsters nemen voor
laboratoriumonderzoek in door de bevoegde autoriteit daartoe aangewezen
laboratoria; c) een laboratoriumonderzoek verrichten
teneinde de aanwezigheid van de betrokken in de lijst opgenomen ziekte al dan
niet te bevestigen. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de regels betreffende het in
lid 1 van dit artikel bedoelde onderzoek. Artikel 74
Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) of c), voorkomt bij gehouden dieren, en in afwachting van de
resultaten van het in artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en van de
toepassing van de in artikel 78, leden 1 en 2, bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen, neemt de bevoegde autoriteit de volgende
voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen: a) toepassing van
ziektebestrijdingsmaatregelen om de verspreiding van die in de lijst opgenomen
ziekte vanuit de getroffen gebieden, inrichtingen, huishoudens, levensmiddelen-
of diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere
plaatsen te beperken; b) zo nodig instelling van een
epizoötiologisch onderzoek, rekening houdend met de regels voor dergelijke
onderzoeken, als bedoeld in artikel 57, lid 1, en eventueel krachtens
artikel 57, lid 2, vastgestelde regelgeving. 2. De voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, zijn passend en evenredig
aan het risico dat verbonden is aan de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) en c), rekening houdend met: a) het ziekteprofiel; b) de getroffen gehouden dieren; c) de gezondheidsstatus van de lidstaat, de
zone, het compartiment of de inrichting waar wordt vermoed dat die in de lijst
opgenomen ziekte voorkomt; d) de voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in artikel 55, lid 1,
artikel 56 en elke krachtens artikel 55, lid 2, vastgestelde
gedelegeerde handeling. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende regels ter aanvulling van die in lid 1 van dit artikel, rekening
houdend met het bepaalde in lid 2 van dit artikel, met betrekking tot: a) de voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van
de in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in lid 1, onder a), te
voorkomen; b) de toepassing van de voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen, bedoeld in lid 1, onder a), op andere
inrichtingen, epizoötiologische eenheden daarvan, huishoudens, levensmiddelen-
of diervoederbedrijven of inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere
plaatsen; c) het instellen van tijdelijke
beperkingszones die gelet op het ziekteprofiel passend zijn. Artikel 75
Herziening en uitbreiding van de voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen De in artikel 74, lid 1, bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen: a) worden in voorkomend geval door de
bevoegde autoriteit herzien naar aanleiding van de bevindingen van het in
artikel 73, lid 1, bedoelde onderzoek en, in voorkomend geval, het in
artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epizoötiologisch
onderzoek; b) worden zo nodig uitgebreid tot
andere locaties als bedoeld in artikel 74, lid 3, onder b). Afdeling 2
bevestiging van ziekte bij gehouden dieren Artikel 76
Officiële bevestiging van ziekte door de bevoegde autoriteit 1. De bevoegde autoriteit baseert de
officiële bevestiging van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) of c), op de volgende informatie: a) de resultaten van de klinische en
laboratoriumonderzoeken, bedoeld in artikel 73, lid 2; b) in voorkomend geval, het in
artikel 74, lid 1, onder b), bedoelde epizoötiologisch
onderzoek. c) andere beschikbare epizoötiologische
gegevens. 2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de eisen
waaraan moet zijn voldaan om de in lid 1 van dit artikel bedoelde
officiële bevestiging te geven. Artikel 77
Opheffing van voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen wanneer is uitgesloten
dat de ziekte voorkomt De bevoegde autoriteit blijft de in
artikel 74, lid 1, en artikel 75 bedoelde voorlopige
ziektebestrijdingsmaatregelen toepassen totdat de aanwezigheid van de in de
lijst opgenomen ziekten als bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) of c), is uitgesloten overeenkomstig artikel 76, lid 1,
of krachtens artikel 76, lid 2, vastgestelde regelgeving. Afdeling 3
Ziektebestrijdingsmaatregelen bij bevestiging van ziekte bij gehouden dieren Artikel 78
Ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit 1. Wanneer een uitbraak van een in
artikel 8, lid 1, onder b), bedoelde in de lijst opgenomen
ziekte bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig
artikel 76, lid 1: a) past de bevoegde autoriteit in een
lidstaat, zone of compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 1,
bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte
geldt, de in dat verplicht uitroeiingsprogramma voorgeschreven
ziektebestrijdingsmaatregelen toe; b) zet de bevoegde autoriteit in een
lidstaat, gebied, zone of compartiment waarvoor nog geen in artikel 30,
lid 1, bedoeld verplicht uitroeiingsprogramma voor die in de lijst
opgenomen ziekte geldt, dat verplicht uitroeiingsprogramma op en past de daarin
voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen toe. 2. Wanneer een uitbraak van een in
artikel 8, lid 1, onder c), bedoelde in de lijst opgenomen
ziekte bij gehouden dieren officieel bevestigd is overeenkomstig
artikel 76, lid 1: a) past de bevoegde autoriteit in een
lidstaat, zone of compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 2,
bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte
geldt, de in dat vrijwillig uitroeiingsprogramma voorgeschreven
ziektebestrijdingsmaatregelen toe; b) past de bevoegde autoriteit in een
lidstaat, gebied, zone of compartiment waarvoor geen in artikel 30,
lid 2, bedoeld vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst
opgenomen ziekte geldt, zo nodig maatregelen toe om de verspreiding van die
ziekte te bestrijden en te voorkomen. 3. De in lid 2, onder b, van
dit artikel bedoelde maatregelen zijn evenredig aan het risico dat verbonden is
aan die in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder c), rekening houdend met: a) het ziekteprofiel; b) de getroffen gehouden dieren; c) de gezondheidsstatus van de lidstaat, het
gebied, de zone, het compartiment of de inrichting waar de in de lijst
opgenomen ziekte officieel is bevestigd; d) de ziektebestrijdingsmaatregelen die
moeten worden genomen in de inrichtingen, andere plaatsen en beperkingszones,
bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze titel. Artikel 79
Bevoegdheidsdelegatie voor de door de bevoegde autoriteit te nemen
ziektebestrijdingsmaatregelen De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende nadere
bepalingen inzake de in artikel 78, lid 2, onder b), bedoelde
ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen in geval van uitbraken
van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) of c), bij gehouden dieren, rekening houdend met de criteria van
artikel 78, lid 3. Afdeling 4
Wilde dieren Artikel 80
Wilde dieren 1. Wanneer een vermoeden bestaat dat
een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b), voorkomt bij wilde dieren, of wanneer dat officieel bevestigd
is: a) past de bevoegde autoriteit van de
getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat, het gebied of de
zone waarvoor een in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht
uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de in dat
verplicht uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen
toe; b) zet de bevoegde autoriteit van de
getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat, het gebied of de
zone waarvoor geen in artikel 30, lid 1, bedoeld verplicht
uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, dat verplicht
uitroeiingsprogramma op en past in voorkomend geval de daarin voorgeschreven
ziektebestrijdingsmaatregelen toe om de verspreiding van die ziekte te
bestrijden en te voorkomen; 2. In geval van een uitbraak van een in
de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder c), bij wilde dieren: a) past de bevoegde autoriteit van de
getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat of in het gebied, de
zone of het compartiment waarvoor een in artikel 30, lid 2, bedoeld
vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, de
in dat vrijwillig uitroeiingsprogramma voorgeschreven ziektebestrijdingsmaatregelen
toe; b) past de bevoegde autoriteit van de
getroffen lidstaat op het hele grondgebied van de lidstaat of in het gebied, de
zone of het compartiment waarvoor geen in artikel 30, lid 2, bedoeld
vrijwillig uitroeiingsprogramma voor die in de lijst opgenomen ziekte geldt, zo
nodig maatregelen toe om de verspreiding van die ziekte te bestrijden en te
voorkomen. 3. De in lid 2, onder b),
bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen houden rekening met: a) het ziekteprofiel; b) de getroffen wilde dieren; c) de ziektebestrijdingsmaatregelen die
krachtens de voorschriften van hoofdstuk 1, afdelingen 1 tot en
met 4, van deze titel moeten worden genomen wanneer een vermoeden bestaat
dat een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt bij gehouden dieren, of dat
officieel bevestigd is. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen
houdende nadere bepalingen ter aanvulling van de in lid 2, onder b),
van dit artikel bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen
in geval van uitbraken van een in de lijst opgenomen ziekte, bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) of c), bij wilde dieren. Afdeling 5
Coördinatie door de Commissie en tijdelijke bijzondere
ziektebestrijdingsvoorschriften Artikel 81
Coördinatie van maatregelen door de Commissie en tijdelijke bijzondere
voorschriften inzake de afdelingen 1 tot en met 4 1. De lidstaten stellen de Commissie in
kennis van de ziektebestrijdingsmaatregelen die de bevoegde autoriteit
overeenkomstig artikel 76, lid 1, de artikelen 77 en 78,
artikel 80, leden 1 en 2, en gedelegeerde handelingen die zijn
vastgesteld krachtens artikel 76, lid 2, artikel 79 en
artikel 80, lid 4, heeft genomen met betrekking tot een in de lijst
opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b). 2. De Commissie evalueert de
ziektesituatie en de overeenkomstig dit hoofdstuk getroffen
ziektebestrijdingsmaatregelen van de bevoegde autoriteit, en kan onder
voorwaarden die passend zijn voor de epizoötiologische situatie, bij
uitvoeringshandelingen voor een beperkte termijn voor een in de lijst opgenomen
ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), bijzondere
voorschriften inzake ziektebestrijdingsmaatregelen vaststellen, wanneer: a) die ziektebestrijdingsmaatregelen van de
bevoegde autoriteit niet geschikt worden bevonden voor de epizoötiologische
situatie; b) in voorkomend geval, die in de lijst
opgenomen ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c),
zich ondanks de overeenkomstig dit hoofdstuk genomen
ziektebestrijdingsmaatregelen lijkt te verspreiden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 3. Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de lijst opgenomen
ziekte, bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b en c), die een
nieuw risico voor bijzonder zwaarwegende gevolgen oplevert, stelt de Commissie
volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk
toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. DEEL IV
REGISTRATIE, ERKENNING, TRACEERBAARHEID EN VERPLAATSINGEN TITEL I
Landdieren, levende producten en van landdieren afkomstige producten van
dierlijke oorsprong Hoofdstuk 1
Registratie, erkenning, documentatie en registers Afdeling 1
Registratie van inrichtingen en vervoerders Artikel 82
Verplichting van exploitanten om inrichtingen ter registreren 1. Exploitanten van inrichtingen waar
landdieren worden gehouden of waar levende producten worden gewonnen,
geproduceerd, behandeld of opgeslagen, moeten met het oog op hun registratie
overeenkomstig artikel 88, alvorens zij die activiteiten aanvatten: a) de bevoegde autoriteit in kennis stellen
van alle soortgelijke inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn; b) de bevoegde autoriteit informatie
verstrekken over: i) de naam en het adres van de exploitant; ii) de locatie en een beschrijving van de
voorzieningen; iii) de categorieën, soorten en aantallen
van de gehouden landdieren of levende producten die in de inrichting aanwezig
zijn en de capaciteit van de inrichting; iv) het soort inrichting; v) andere aspecten van de inrichting die
relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is. 2. De in lid 1 bedoelde
exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van: a) significante wijzigingen in de inrichting
wat de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten betreft; b) de stopzetting van de activiteiten in de
inrichting. 3. Inrichtingen die moeten worden
erkend overeenkomstig artikel 89, lid 1, hoeven de in lid 1 van
dit artikel bedoelde informatie niet te verstrekken. Artikel 83
Afwijkingen van de verplichting van exploitanten om inrichtingen te registreren
In afwijking van artikel 82, lid 1,
kunnen de lidstaten bepaalde categorieën inrichtingen vrijstellen van de
verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de volgende
criteria: a) de categorieën, soorten en aantallen
van de gehouden landdieren en levende producten die in de inrichting aanwezig
zijn en de capaciteit van de inrichting; b) het soort inrichting; c) de verplaatsingen van gehouden
landdieren of levende producten naar en uit de inrichting. Artikel 84
Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de verplichting van exploitanten om
inrichtingen te registreren De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen
regelgeving vaststellen met betrekking tot: a) de gegevens die exploitanten moeten
verstrekken voor de registratie van inrichtingen, bedoeld in artikel 82,
lid 1; b) de soorten inrichtingen die door de
lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie
overeenkomstig artikel 83, mits zij geen significant risico vormen en mits
rekening wordt gehouden met de criteria in dat artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 85
Registratieverplichtingen van vervoerders van gehouden hoefdieren en
gedelegeerde handelingen 1. Vervoerders van gehouden hoefdieren
die die dieren vervoeren tussen lidstaten, moeten met het oog op hun
registratie overeenkomstig artikel 88, alvorens zij die activiteiten
aanvatten: a) de bevoegde autoriteit in kennis stellen
van hun activiteiten; b) de bevoegde autoriteit informatie
verstrekken over: i) de naam en het adres van de vervoerder; ii) de categorieën, soorten en aantallen
van de vervoerde gehouden landdieren; iii) het soort vervoer; iv) het vervoermiddel. 2. De vervoerders stellen de bevoegde
autoriteit in kennis van: a) significante wijzigingen met betrekking
tot de in lid 1, onder b), bedoelde aspecten; b) de stopzetting van de
vervoersactiviteiten. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
aanvulling en wijziging van de regels van lid 1 inzake de verplichting van
andere vervoerders om de voor de registratie van hun activiteiten vereiste
informatie te verstrekken, rekening houdend met de risico's die met dergelijke
transporten verbonden zijn. Artikel 86
Afwijkingen van de verplichting om vervoerders van gehouden hoefdieren te
registreren In afwijking van artikel 85, lid 1,
kunnen de lidstaten bepaalde categorieën vervoerders vrijstellen van de
verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de volgende
criteria: a) de afstanden waarover zij die
gehouden landdieren vervoeren; b) de categorieën, soorten en aantallen
van de gehouden landdieren die zij vervoeren. Artikel 87
Uitvoeringshandelingen met betrekking tot de verplichting om vervoerders te
registreren De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen
vast te stellen met betrekking tot: a) de gegevens die de vervoerder moet
verstrekken voor de registratie van zijn activiteiten, bedoeld in
artikel 85, lid 1; b) de soorten vervoerders die door de
lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot registratie
overeenkomstig artikel 86, mits het soort vervoer geen significant risico
vormt en mits rekening wordt gehouden met de criteria in dat artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 88
Verplichting van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de registratie van
inrichtingen en vervoerders De bevoegde autoriteit registreert: a) inrichtingen in het register van
inrichtingen en vervoerders, bedoeld in artikel 96, lid 1, indien de
exploitant de overeenkomstig artikel 82, lid 1 vereiste informatie
heeft verstrekt; b) vervoerders in dat register van
inrichtingen en vervoerders, bedoeld in artikel 96, lid 1, indien de
vervoerder de overeenkomstig artikel 85, lid 1 vereiste informatie
heeft verstrekt. Afdeling 2
Erkenning van bepaalde soorten inrichtingen Artikel 89
Erkenning van bepaalde inrichtingen en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten van de volgende
soorten inrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot
erkenning in overeenkomstig artikel 91, lid 1, en beginnen hun
activiteiten pas wanneer hun inrichting overeenkomstig artikel 92, lid 1,
is erkend; a) inrichtingen voor het verzamelen van
hoefdieren en pluimvee, van waaruit die dieren worden verplaatst naar een
andere lidstaat; b) inrichtingen voor levende producten voor
runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen, van waaruit levende
producten van die dieren worden verplaatst naar een andere lidstaat; c) broederijen, van waaruit broedeieren of
pluimvee worden verplaatst naar een andere lidstaat; d) inrichtingen waar pluimvee wordt
gehouden, van waaruit pluimvee dat bestemd is voor andere doeleinden dan de
slacht of het uitbroeden van eieren wordt vervoerd naar een andere lidstaat; e) elke andere soort inrichting voor
gehouden landdieren die een significant risico inhoudt en erkenning behoeft op
grond van regelgeving in een krachtens lid 3, onder b), vastgestelde
gedelegeerde handeling. 2. De exploitanten beëindigen de
activiteiten in een inrichting, bedoeld in lid 1, wanneer: a) de bevoegde autoriteit haar erkenning
overeenkomstig artikel 95, lid 2, intrekt of schorst; of b) in geval van een voorwaardelijke
erkenning overeenkomstig artikel 94, lid 3, de inrichting niet kan
voldoen aan de overblijvende voorwaarden van artikel 94, lid 3, en
geen definitieve erkenning krijgt krachtens artikel 92, lid 1. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
aanvulling en wijziging van de regelgeving inzake de erkenning van de in
lid 1 van dit artikel bedoelde inrichtingen, met betrekking tot: a) afwijkingen van de verplichting voor
exploitanten van de soorten inrichtingen, bedoeld in lid 1, onder a)
tot en met d), om bij de bevoegde autoriteit erkenning door de bevoegde
autoriteit aan te vragen, wanneer die inrichtingen geen significant risico
vormen; b) de soorten inrichtingen die
overeenkomstig lid 1, onder e), moeten worden erkend; c) bijzondere regelgeving voor de
beëindiging van de activiteiten van inrichtingen voor levende producten, bedoeld
in lid 1, onder b). 4. Bij de vaststelling van de in
lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende criteria: a) de categorieën en soorten gehouden
landdieren of levende producten in een inrichting; b) het aantal soorten en het aantal gehouden
landdieren of levende producten in een inrichting; c) het soort inrichting en het soort
productie; d) de verplaatsingen van gehouden landdieren
of levende producten naar en uit die soorten inrichtingen. Artikel 90
Erkenning van de status van geconsigneerde inrichtingen De exploitanten van inrichtingen die de status
van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen: a) dienen bij de bevoegde autoriteit
een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 91, lid 1; b) verplaatsen geen gehouden dieren
naar een geconsigneerde inrichting als bedoeld in de voorschriften van
artikel 134, lid 1, en in de krachtens artikel 134, lid 2
vastgestelde gedelegeerde handelingen voordat hun inrichtingen van de bevoegde
autoriteit de erkenning van die status hebben verkregen overeenkomstig de
artikelen 92 en 94. Artikel 91
Informatieplicht van de exploitanten voor het verkrijgen van een erkenning en
uitvoeringshandelingen 1. Bij hun aanvraag tot erkenning van
hun inrichting overeenkomstig artikel 89, lid 1, en artikel 90,
onder a), verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit informatie
betreffende: a) de naam en het adres van de exploitant; b) de locatie van de inrichting en een
beschrijving van de voorzieningen; c) de categorieën, soorten en aantallen
gehouden landdieren of levende producten in de inrichting; d) het soort inrichting; e) andere aspecten in verband met de
specificiteit van de inrichting die relevant zijn voor het bepalen van het
risico dat ermee verbonden is. 2. De in lid 1 bedoelde
exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van: a) significante wijzigingen in de
inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) en c),
bedoelde aspecten; b) de stopzetting van de activiteiten in de
inrichting. 3. De Commissie kan bij
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de informatie
die de exploitanten overeenkomstig lid 1 van dit artikel moeten
verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun inrichtingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 92
Verlening van en voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen en gedelegeerde
handelingen 1. De bevoegde autoriteit verleent
inrichtingen slechts de in artikel 89, lid 1, en artikel 90,
onder a), bedoelde erkenning als deze inrichtingen: a) voor zover van toepassing, voldoen aan de
volgende voorschriften betreffende: i) quarantaine, isolering en andere
biobeveiligingsmaatregelen, rekening houdend met de voorschriften van
artikel 9, lid 1, onder b), en de krachtens artikel 9,
lid 2, vastgestelde regelgeving; ii) surveillancevoorschriften zoals bedoeld
in artikel 22 en, indien van toepassing, voor het soort inrichting en het
risico dat ermee verbonden is, zoals bedoeld in artikel 23 en de krachtens
artikel 24 vastgestelde regelgeving; iii) documentatie zoals bedoeld in de
artikelen 97 en 98 en in de krachtens de artikelen 100 en 101
vastgestelde regelgeving; b) beschikken over voorzieningen en uitrusting
die: i) geschikt zijn om het risico op het
binnenbrengen en het verspreiden van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug
te dringen, rekening houdend met het soort inrichting; ii) voldoende capaciteit hebben voor het
aantal gehouden landdieren of het volume levende producten; c) geen onaanvaardbaar risico voor
verspreiding van ziekten inhouden, rekening houdend met de geldende
risicobeperkingmaatregelen; d) beschikken over voldoende goed opgeleid
personeel voor de activiteit van de inrichting; e) voorzien zijn van een systeem waarmee de
exploitant aan de bevoegde autoriteit kan aantonen dat de punten a) tot en
met d) worden nageleefd. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften inzake: a) quarantaine, isolatie en andere
biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder a), i); b) surveillance zoals bedoeld in lid 1,
onder a), ii); c) voorzieningen en uitrusting zoals bedoeld
in lid 1, onder b); d) de verantwoordelijkheid, vakkundigheid en
opleiding van het personeel en de dierenartsen, zoals bedoeld in lid 1,
onder d); e) het nodige toezicht en gezag van de
bevoegde autoriteit. 3. Bij de vaststelling van de
regelgeving in krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen houdt
de Commissie rekening met de volgende aspecten: a) de risico's die met elk soort inrichting
verbonden zijn; b) de categorieën en soorten gehouden
landdieren; c) het soort productie; d) typische verplaatsingspatronen voor het
soort inrichting en voor de soorten en de categorieën dieren die in deze
inrichtingen worden gehouden. Artikel 93
Reikwijdte van de erkenning van inrichtingen Bij de overeenkomstig artikel 92, lid 1,
verleende erkenning van een inrichting op grond van een overeenkomstig
artikel 89, lid 1, en artikel 90, onder a), ingediende
aanvraag bepaalt de bevoegde autoriteit uitdrukkelijk: a) voor welke van de soorten
inrichtingen, bedoeld in artikel 89, lid 1, artikel 90 en
krachtens artikel 89, lid 3, onder b), vastgestelde regelgeving,
de erkenning geldig is; b) voor welke categorieën en soorten
gehouden landdieren of levende producten van die soorten de erkenning geldig
is. Artikel 94
Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit 1. De bevoegde autoriteit stelt
procedures op die exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen
voor de erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 89,
lid 1, artikel 90 en artikel 91, lid 1. 2. Na ontvangst van een aanvraag tot
erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 89, lid 1,
onder a), en artikel 90, onder a), verricht de bevoegde
autoriteit een inspectiebezoek ter plaatse. 3. De bevoegde autoriteit kan aan een
inrichting een voorwaardelijke erkenning verlenen wanneer uit de aanvraag van
de exploitant en het daarop volgende inspectiebezoek ter plaatse van de
bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, blijkt dat de
inrichting voldoet aan de belangrijkste voorschriften die voldoende garanties
bieden dat een dergelijke inrichting geen significant risico vormt, en de
bedoeling heeft te voldoen aan alle voorschriften voor de erkenning zoals
bedoeld in artikel 92, lid 1, en in de krachtens artikel 92,
lid 2, vastgestelde regelgeving. 4. Indien de bevoegde autoriteit
overeenkomstig lid 3 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft
verleend, kan zij de definitieve erkenning pas verlenen wanneer uit een volgend
inspectiebezoek ter plaatse, uitgevoerd binnen drie maanden na de datum van de
voorwaardelijke erkenning, blijkt dat de inrichting voldoet aan alle
voorwaarden voor erkenning zoals bedoeld in artikel 92, lid 1, en in
de krachtens artikel 92, lid 2, vastgestelde regelgeving. Indien uit het inspectiebezoek ter plaatse blijkt
dat de inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan
alle voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke
erkenning verlengen. De totale geldigheidsduur van de voorlopige erkenning mag
echter niet meer dan zes maanden bedragen. Artikel 95
Herziening, opschorting en intrekking van erkenningen door de bevoegde
autoriteit 1. De bevoegde autoriteit evalueert de
erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de
artikelen 92 en 94. 2. Indien de bevoegde autoriteit bij de
inrichtingen ernstige tekortkomingen vaststelt inzake de naleving van de
vereisten van artikel 92, lid 1, en van de krachtens artikel 92,
lid 2, vastgestelde regelgeving en indien de exploitant geen afdoende
garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden verholpen, leidt de
bevoegde autoriteit de procedure tot intrekking van de erkenning van de
inrichting in. De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning
van een inrichting opschorten, indien de exploitant kan garanderen die
tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen. 3. Een overeenkomstig lid 2
opgeschorte of ingetrokken erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de
bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig
voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting
van toepassing zijn. Afdeling 3
Door de bevoegde autoriteit gehouden register van inrichtingen en vervoeders Artikel 96
Register van inrichtingen en vervoerders 1. De
bevoegde autoriteit moet registers aanleggen en bijhouden van: a) alle inrichtingen en vervoerders die
overeenkomstig artikel 88 zijn geregistreerd; b) alle inrichtingen die overeenkomstig de
artikelen 92 en 94 zijn erkend. Zij maakt dat register toegankelijk voor de andere
lidstaten en het publiek. 2. Wanneer dit dienstig en pertinent
is, kan de bevoegde autoriteit de in lid 1, onder a), bedoelde
registratie en de in lid 1, onder b), bedoelde erkenning combineren
met een registratie voor andere doeleinden. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de in het register te vermelden gegevens
als bedoeld in lid 1; b) aanvullende voorschriften voor de
registers van inrichtingen voor levende producten die hun activiteiten
beëindigd hebben; c) de openbaarheid van het in lid 1
bedoelde register. 4. De Commissie kan bij
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot het formaat
en de procedure voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde register van
inrichtingen en vervoerders en van erkende inrichtingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Afdeling 4
Documentatie Artikel 97
Documentatieplicht van exploitanten van andere inrichtingen dan inrichtingen
voor levende producten 1. De exploitanten van inrichtingen die
moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 88, of die moeten
worden erkend overeenkomstig artikel 92, lid 1, zorgen voor het
bewaren en bijwerken van documentatie, die ten minste de volgende gegevens
bevat: a) de soorten, de categorieën, de aantallen
en de identificatie van gehouden landdieren in hun inrichting; b) de verplaatsingen van gehouden landdieren
van en naar hun inrichting, naar gelang van het geval onder vermelding van: i) de plaats van oorsprong en de plaats
van bestemming; ii) de data waarop deze verplaatsingen
plaatsvinden; c) de papieren of elektronische documenten
die gehouden landdieren die in hun inrichting aankomen of die verlaten, dienen
te vergezellen overeenkomstig artikel 106, onder b),
artikel 107, onder b), artikel 109, onder c),
artikel 110, onder b), artikel 113, onder b),
artikel 140, leden 1 en 2, artikel 162, lid 2, en krachtens
de artikelen 114 en 117 en artikel 141, lid 1, onder b) en
c), vastgestelde regelgeving; d) eventuele veterinairrechtelijke
vraagstukken betreffende gehouden dieren in hun inrichting; e) biobeveiligingsmaatregelen, surveillance,
behandelingen, testresultaten en andere relevante gegevens indien van
toepassing voor: i) de categorie en de soorten gehouden
landdieren in de inrichting; ii) het soort productie; iii) de soort en de grootte van de
inrichting; f) de resultaten van
diergezondheidsinspecties die zijn vereist overeenkomstig artikel 23,
lid 1, en de krachtens artikel 24 vastgestelde regelgeving. 2. Inrichtingen die overeenkomstig
artikel 83 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de
lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit
artikel bedoelde gegevens bij te houden. 3. De exploitanten van inrichtingen
bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie in de inrichting en: a) stellen die op verzoek ter beschikking
van de bevoegde autoriteit; b) bewaren die gedurende een door de
bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar
mag bedragen. Artikel 98
Documentatieplicht voor inrichtingen voor levende producten 1. De exploitanten van inrichtingen
voor levende producten zorgen voor het bewaren en bijwerken van documentatie,
die ten minste de volgende gegevens bevat: a) het ras, de leeftijd en de identificatie
van de voor de productie van levende producten gebruikte donordieren; b) het tijdstip en de plaats van winning,
verwerking en opslag van de gewonnen, geproduceerde of verwerkte levende
producten; c) de identificatie van de levende producten
en gedetailleerde gegevens over hun bestemming, indien die beschikbaar zijn; d) de papieren of elektronische documenten
die levende producten die in de inrichting aankomen of die verlaten, dienen te
vergezellen overeenkomstig artikel 159, artikel 162, lid 2, en
krachtens artikel 160, leden 3 en 4, vastgestelde regelgeving; e) de gebruikte laboratoriumtechnieken. 2. Inrichtingen die overeenkomstig
artikel 84 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de
lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit
artikel bedoelde gegevens bij te houden. 3. De exploitanten van inrichtingen
voor levende producten bewaren de in lid 1 bedoelde documentatie in de
inrichting en: a) stellen die op verzoek ter beschikking
van de bevoegde autoriteit; b) bewaren die gedurende een door de
bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar
mag bedragen. Artikel 99
Documentatieplicht voor vervoerders 1. Vervoerders van levende producten
zorgen voor het bewaren en bijwerken van documentatie, die ten minste de
volgende gegevens bevat: a) de door hen aangedane inrichtingen; b) de categorieën, soorten en aantallen van
de door hen vervoerde levende producten; c) de reiniging, ontsmetting en
desinfestatie van de vervoermiddelen. 2. Vervoerders die overeenkomstig
artikel 86 zijn vrijgesteld van de registratieplicht kunnen door de
lidstaat worden vrijgesteld van de verplichting om de in lid 1 van dit
artikel bedoelde gegevens bij te houden. 3. De vervoerders bewaren de in
lid 1 bedoelde documentatie: a) op een dusdanige wijze dat de bevoegde
autoriteit er op haar verzoek onmiddellijk toegang toe kan krijgen; b) gedurende een door de bevoegde autoriteit
vast te stellen minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen. Artikel 100
Bevoegdheidsdelegatie inzake documentatie 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot regelgeving ter aanvulling van de documentatievoorschriften van
de artikelen 97, 98 en 99 inzake: a) afwijkingen van de
documentatievoorschriften voor: i) exploitanten van bepaalde soorten
inrichtingen en bepaalde soorten vervoerders; ii) inrichtingen of vervoerders die een
klein aantal gehouden landdieren of een kleine hoeveelheid levende producten
houden of vervoeren; iii) bepaalde categorieën of soorten
gehouden landdieren of levende producten; b) gegevens die moeten worden bijgehouden
ter aanvulling van de gegevens, bedoeld in artikel 97, lid 1,
artikel 98, lid 1, en artikel 99, lid 1; c) aanvullende documentatievoorschriften
voor levende producten die zijn gewonnen, geproduceerd of verwerkt in een
inrichting voor levende producten die haar activiteiten heeft beëindigd. 2. Wanneer de Commissie de regelgeving
vaststelt van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in lid 1, houdt
zij rekening met de volgende aspecten: a) de risico's die met elk soort inrichting
of vervoerder verbonden zijn; b) de categorieën en soorten gehouden landdieren
of levende producten die zich in de inrichting bevinden of worden vervoerd; c) het soort productie in de inrichting of
het soort vervoer; d) de typische verplaatsingspatronen voor
het soort inrichting en de categorie van de desbetreffende dieren; e) het aantal gehouden landdieren of het
volume levende producten dat zich in de inrichting bevindt of door de
vervoerder wordt vervoerd. Artikel 101
Uitvoeringsbevoegdheid met betrekking tot documentatie De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
regelgeving vast met betrekking tot: a) het
formaat van de documentatie, bedoeld in artikel 97, lid 1,
artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, en de krachtens
artikel 100 vastgestelde regelgeving; b) het
in elektronische vorm bijhouden van de documentatie, bedoeld in
artikel 97, lid 1, artikel 98, lid 1, artikel 99,
lid 1, en de krachtens artikel 100 vastgestelde regelgeving; c) de
procedures voor het bijhouden van de documentatie, bedoeld in artikel 97,
lid 1, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, en de
krachtens artikel 100 vastgestelde regelgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 2
Traceerbaarheidsvoorschriften voor gehouden landdieren en levende producten Afdeling 1
gehouden landdieren Artikel 102
Verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de vaststelling van een
identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren 1. De lidstaten beschikken over een
identificatie- en registratiesysteem voor gehouden landdieren en, in voorkomend
geval, voor de registratie van hun verplaatsingen, waarbij rekening wordt
gehouden met: a) de soort of de categorie gehouden
landdieren; b) het aan die soort of categorie verbonden
risico. 2. Het in lid 1 bedoelde systeem
bevat de volgende elementen: a) de middelen om gehouden landdieren
individueel of in groep te identificeren; b) de in artikel 104 bedoelde
identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor de
identificatie en tracering van gehouden landdieren; c) bijgewerkte documentatie in inrichtingen,
als bedoeld in artikel 97, lid 1, onder a) en b); d) een in artikel 103, lid 1,
bedoeld geautomatiseerd gegevensbestand van gehouden landdieren. 3. Het in lid 1 bedoelde systeem
wordt aldus ontworpen dat: a) de efficiënte toepassing van de in deze
verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten is
gewaarborgd; b) de traceerbaarheid van gehouden
landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in
de Unie wordt vergemakkelijkt; c) de efficiënte interoperabiliteit,
integratie en compatibiliteit van de elementen van dat systeem is gewaarborgd; d) wordt gewaarborgd dat het systeem, voor
zover nodig, is aangepast aan: i) het in artikel 20 bedoelde
geautomatiseerd informatiesysteem voor melding en rapportage in de Unie; ii) Imsoc; e) een samenhangende aanpak wordt
gewaarborgd voor de verschillende diersoorten die onder het systeem vallen. 4. De lidstaten kunnen in voorkomend
geval: a) het gehele of een deel van het in
lid 1 bedoelde systeem gebruiken voor andere doelen dan die van
lid 3, onder a) en b); b) de in artikel 104 bedoelde
identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten
samenvoegen met de diergezondheidscertificaten of documenten met de eigen
verklaring, bedoeld in artikel 140, leden 1 en 2, artikel 148,
lid 1, en krachtens artikel 141, onder b) en c), en
artikel 148, leden 3 en 4, vastgestelde regelgeving; c) een andere autoriteit aanwijzen of een
andere instantie of een natuurlijke persoon machtiging verlenen voor de
praktische toepassing van het in lid 1 bedoelde identificatie- en
registratiesysteem. Artikel 103
Verplichting van de lidstaten tot instelling van een geautomatiseerd
gegevensbestand van gehouden landdieren 1. De lidstaten zetten een
geautomatiseerd gegevensbestand op en houden het bij, voor het opslaan van: a) de volgende gegevens in verband met
gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren: i) hun individuele identificatie, bedoeld
in artikel 106, onder a), en artikel 107, onder a); ii) de inrichtingen waar zij worden
gehouden; iii) hun verplaatsingen van en naar
inrichtingen; b) gegevens over gehouden dieren die tot een
varkenssoort behoren en de inrichtingen waar zij worden gehouden; c) de volgende gegevens in verband met
gehouden dieren die tot een soort paardachtigen behoren: i) hun unieke levensnummer, bedoeld in
artikel 109, lid 1, onder a); ii) de identificatiemiddelen die dat dier
verbinden met het onder iii) bedoelde identificatiedocument, indien van
toepassing; iii) het in artikel 109, lid 1,
onder c), bedoelde identificatiedocument; iv) de inrichtingen waar die dieren
gewoonlijk worden gehouden; d) gegevens inzake gehouden landdieren van
andere dan de onder a), b) en c) bedoelde soorten, indien krachtens
lid 2 vastgestelde regelgeving daarin voorziet. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot het waar nodig registreren van gegevens inzake andere dan de
onder a), b) en c) van dit artikel genoemde diersoorten in het in dat lid
bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand, rekening houdende met de risico's die
die diersoorten opleveren, om: a) de efficiënte toepassing van de in deze
verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te
waarborgen; b) de traceerbaarheid van gehouden
landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in
de Unie te vergemakkelijken. Artikel 104
Verplichting van de bevoegde autoriteit met betrekking tot
identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten voor de
identificatie en tracering van gehouden landdieren De bevoegde
autoriteit: a) geeft identificatiedocumenten voor
gehouden landdieren af wanneer dat is voorgeschreven door artikel 106,
onder b, artikel 109, onder c), artikel 112, lid 1,
onder b), en lid 2, onder b), artikel 113, onder b),
of krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving; b) geeft verplaatsingsdocumenten en
andere documenten af voor de identificatie en tracering van gehouden landdieren
wanneer dat is voorgeschreven door artikel 107, onder b),
artikel 110, onder b), artikel 113, onder b), of krachtens
de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving. Artikel 105
Openbaarheid van gegevens over identificatiemiddelen De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in
kennis van en maakt gegevens openbaar over: a) contactpunten
voor de overeenkomstig artikel 103, lid 1, door de lidstaten
ingestelde geautomatiseerde gegevensbestanden; b) de
autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van
identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten en andere documenten
overeenkomstig artikel 104, rekening houdend met artikel 102,
lid 4, onder c); c) de
identificatiemiddelen die moeten worden gebruikt voor elke categorie en soort
gehouden landdieren, overeenkomstig artikel 106, onder a),
artikel 107, onder a), artikel 109, lid 1,
artikel 110, onder a), artikel 112, lid 1, onder a),
en lid 2, onder a), artikel 113, onder a), en krachtens de
artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving; d) het
voorgeschreven formaat voor de afgifte van de in artikel 104 bedoelde
identificatiedocumenten en andere documenten. Artikel 106
Verplichting van de exploitanten tot identificatie van gehouden dieren die tot
een rundersoort behoren De exploitanten die tot een rundersoort behorende
dieren houden: a) zorgen ervoor dat die gehouden
dieren individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel; b) zorgen ervoor dat voor die gehouden
dieren door de bevoegde autoriteit, een daartoe aangewezen autoriteit of een
gemachtigde instantie een identificatiedocument is afgegeven dat een uniek,
levenslang geldig document is, en dat dit document: i) door de exploitant wordt bewaard,
correct ingevuld en bijgewerkt; ii) die gehouden landdieren bij
verplaatsingen vergezelt; c) geven de gegevens over de
verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de inrichting door aan het
geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en
krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving. Artikel 107
Verplichting van de exploitanten tot identificatie van gehouden dieren die tot
een schapen- of geitensoort behoren De exploitanten die tot een schapen- of
geitensoort behorende gehouden dieren houden: a) zorgen ervoor dat die gehouden
dieren individueel geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel; b) zorgen ervoor dat wanneer die
gehouden dieren worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden,
zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat door de
bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 104 is afgegeven; c) geven de gegevens over de
verplaatsingen van die gehouden dieren van en naar de inrichting door aan het
geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103, lid 1, en
krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving. Artikel 108
Afwijkingen voor identificatie- en verplaatsingsdocumenten voor gehouden dieren
die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren In afwijking van artikel 104, artikel 106,
onder b), en artikel 107, onder b), kunnen de lidstaten
exploitanten vrijstellen van de verplichting om ervoor te zorgen dat gehouden
dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren tijdens
verplaatsingen binnen de lidstaat vergezeld gaan van identificatiedocumenten of
verplaatsingsdocumenten, mits: a) de gegevens in het verplaatsings- of
identificatiedocument zijn opgenomen in het in artikel 103, lid 1,
bedoelde geautomatiseerd gegevensbestand; b) het identificatie- en registratiesysteem
voor gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort behoren
dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als identificatiedocumenten en
verplaatsingsdocumenten. Artikel 109
Verplichting van de exploitanten tot identificatie en registratie van gehouden
dieren die tot een soort paardachtigen behoren 1. De exploitanten die tot een soort
paardachtigen behorende gehouden dieren houden, zorgen ervoor dat die dieren
individueel worden geïdentificeerd aan de hand van: a) een uniek levensnummer, dat wordt
geregistreerd in het in artikel 103, lid 1, bedoelde geautomatiseerd
gegevensbestand; b) een methode die het gehouden dier
ondubbelzinnig verbindt met het in dit lid, onder c), bedoelde
identificatiedocument dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven
overeenkomstig artikel 104; c) een correct ingevuld uniek, levenslang
geldig identificatiedocument. 2. De exploitanten van gehouden dieren
die tot een soort paardachtigen behoren, geven de gegevens over die dieren door
aan het geautomatiseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 103,
lid 1, en krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde regelgeving.
Artikel 110
Verplichting van de exploitanten tot identificatie en registratie van gehouden
dieren die tot een varkenssoort behoren De exploitanten die tot een varkenssoort
behorende gehouden dieren houden: a) zorgen ervoor dat die gehouden
dieren geïdentificeerd zijn door een fysiek identificatiemiddel; b) zorgen ervoor dat wanneer die
gehouden dieren worden verplaatst uit de inrichting waar zij worden gehouden,
zij vergezeld gaan van een correct ingevuld verplaatsingsdocument dat door de
bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 104 is afgegeven; c) geven de gegevens over de inrichting
waar die dieren worden gehouden door aan het geautomatiseerde gegevensbestand,
bedoeld in artikel 103, lid 1, en krachtens de artikelen 114 en
117 vastgestelde regelgeving. Artikel 111
Afwijkingen inzake de verplaatsingen van gehouden dieren die tot een
varkenssoort behoren In afwijking van artikel 110,
onder b), kunnen de lidstaten exploitanten vrijstellen van de verplichting
om ervoor te zorgen dat gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren
tijdens verplaatsingen binnen de lidstaat vergezeld gaan van correct ingevulde
verplaatsingsdocumenten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit, mits: a) de gegevens in die
verplaatsingsdocumenten zijn opgenomen in het geautomatiseerde gegevensbestand
dat de lidstaat overeenkomstig artikel 103, lid 1, heeft ingesteld; b) het identificatie- en
registratiesysteem voor gehouden dieren die tot een varkenssoort behoren
dezelfde mate van traceerbaarheid garandeert als die verplaatsingsdocumenten. Artikel 112
Verplichting van de houders van gezelschapsdieren om gezelschapslanddieren te
identificeren en te registreren 1. De houders van gezelschapsdieren
zorgen ervoor dat gezelschapslanddieren van de in deel A van
bijlage I opgenomen soorten die worden verplaatst van de ene lidstaat naar
een andere: a) individueel geïdentificeerd zijn door een
fysiek identificatiemiddel; b) vergezeld gaan van een correct ingevuld
en bijgewerkt identificatiedocument dat door de bevoegde autoriteit
overeenkomstig artikel 104 is afgegeven. 2. De houders van gezelschapsdieren
zorgen ervoor dat gezelschapslanddieren van de in deel B van
bijlage I opgenomen soorten bij verplaatsing van de ene lidstaat naar een
andere, en indien zulks krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde
regelgeving vereist is: a) individueel of in groep worden
geïdentificeerd; b) vergezeld gaan van correct ingevulde en
bijgewerkte identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere
documenten voor de identificatie en tracering van dieren, naar gelang van de
betrokken diersoort. Artikel 113
Plicht van de exploitanten tot identificatie van andere gehouden landdieren dan
runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en gezelschapsdieren De exploitanten zorgen ervoor dat gehouden
landdieren van andere soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen, en andere dan gezelschapsdieren, aan de onderstaande voorschriften
voldoen indien zulks krachtens de artikelen 114 en 117 vastgestelde
regelgeving vereist is: a) zij worden individueel of in groep
geïdentificeerd; b) zij gaan vergezeld van correct
ingevulde en bijgewerkte identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of
andere documenten voor de identificatie en tracering van dieren, naar gelang
van de betrokken diersoort. Artikel 114
Bevoegdheidsdelegatie inzake identificatie en registratie De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) de aanwijzing van andere
autoriteiten of de verlening van machtiging aan instanties of natuurlijke
personen, bedoeld in artikel 102, lid 4, onder c); b) bijzondere voorschriften inzake: i) het identificatiemiddel voor gehouden
landdieren, bedoeld in artikel 106, onder a), artikel 107,
onder a), artikel 109, lid 1, artikel 110, onder a),
artikel 112, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), en
artikel 113, onder a); ii) de toepassing en het gebruik van dat
identificatiemiddel; c) de gegevens die moeten worden
opgenomen in: i) de in artikel 103, lid 1,
bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden; ii) het in artikel 105, onder b),
bedoelde identificatiedocument voor gehouden dieren die tot een rundersoort
behoren; iii) het in artikel 107, onder b),
bedoelde verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een schapen- of
geitensoort behoren; iv) het in artikel 109, lid 1,
onder c), bedoelde identificatiedocument voor gehouden dieren die tot een
soort paardachtigen behoren; v) het in artikel 110, onder b),
bedoelde verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een varkenssoort
behoren; vi) de in artikel 112, lid 1,
onder b) bedoelde identificatiedocumenten voor gezelschapslanddieren of de
in artikel 112, lid 2, onder b), bedoelde
identificatiedocumenten, verplaatsingsdocumenten of andere documenten voor
gezelschapslanddieren; vii) de in artikel 113, onder b),
bedoelde identificatiedocumenten of verplaatsingsdocumenten voor andere
gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens, paardachtigen en
gezelschapsdieren; d) bijzondere voorschriften voor
verschillende soorten en categorieën gehouden landdieren om de efficiënte
werking van het in artikel 102, lid 1, bedoelde identificatie- en
registratiesysteem te waarborgen; e) bijzondere voorschriften voor
gehouden landdieren die de Unie binnenkomen vanuit derde landen en
grondgebieden; f) identificatie- en
registratievoorschriften voor gezelschapslanddieren van de in bijlage I,
deel B, opgenomen soorten en zo nodig voor gehouden landdieren van andere
soorten dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen, rekening
houdende met de risico's die de betrokken soort oplevert, om: i) de efficiënte toepassing van de in deze
verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten te
waarborgen; ii) de traceerbaarheid van gehouden
landdieren, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in
de Unie te vergemakkelijken. Artikel 115
Bevoegdheidsdelegatie inzake afwijkingen van de traceerbaarheidsvoorschriften De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
afwijkingen van de identificatie- en registratievoorschriften van de
artikelen 106, 107, 109 en 110 voor exploitanten: a) in gevallen waarin één of meer van
deze elementen niet noodzakelijk zijn om te voldoen aan de voorschriften van
artikel 102, lid 3, onder a) en b); b) wanneer andere
traceerbaarheidsmaatregelen in de lidstaten verzekeren dat de mate van traceerbaarheid
van de betrokken dieren niet in het gedrang wordt gebracht. Artikel 116
Aspecten waarmee bij de vaststelling van in de artikelen 114 en 115
bedoelde gedelegeerde handelingen rekening moet worden gehouden Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt
van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in de artikelen 114 en 115,
houdt zij rekening met de volgende aspecten: a) de categorieën en soorten gehouden
landdieren; b) de risico's voor die gehouden
landdieren; c) het aantal dieren in de inrichting; d) het soort productie in de
inrichtingen waar die landdieren worden gehouden; e) de verplaatsingspatronen van de
soorten en categorieën gehouden landdieren; f) overwegingen betreffende de
bescherming en het behoud van soorten gehouden landdieren; g) de prestaties van de andere
traceerbaarheidselementen van het identificatie- en registratiesysteem voor
gehouden landdieren, bedoeld in artikel 102, lid 2. Artikel 117
Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de traceerbaarheid van gehouden
landdieren De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
regelgeving vast voor de toepassing van de voorschriften in de
artikelen 106, 107, 109, 110, 112 en 113 en in de krachtens
artikel 103, lid 2, artikel 114 en artikel 115 vastgestelde
gedelegeerde handelingen, betreffende: a) technische specificaties, formaten
en operationele voorschriften voor: i) de middelen, de methoden en het gebruik
van identificatie; ii) het identificatiedocument of
verplaatsingsdocument voor gehouden dieren die tot een runder-, schapen- of geitensoort
behoren; iii) het identificatiedocument voor gehouden
dieren die tot een soort paardachtigen behoren; iv) het identificatiedocument, het
verplaatsingsdocument en andere documenten voor andere soorten gehouden
landdieren dan runderen, schapen, geiten en paardachtigen; v) geautomatiseerde gegevensbestanden; b) de uiterste termijnen voor: i) de doorgifte van gegevens door
exploitanten aan het geautomatiseerde gegevensbestand; ii) de registratie van gehouden landdieren; iii) de identificatie van gehouden
landdieren en de vervanging van identificatiemerktekens; c) de praktische toepassing van
vrijstellingen van de identificatie en registratie waarin is voorzien in de
krachtens artikel 115 vastgestelde regelgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Afdeling 2
levende producten Artikel 118
Traceerbaarheidsvoorschriften voor levende producten van gehouden dieren die
tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort of een soort paardachtigen
behoren en van pluimvee 1. De exploitanten die levende
producten produceren, verwerken of opslaan, merken levende producten van
gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of varkenssoort of een
soort paardachtigen behoren aldus dat een duidelijke tracering mogelijk is van: a) de donordieren; b) de datum van verzameling; c) de inrichtingen voor levende producten
waar zij zijn gewonnen, geproduceerd, verwerkt en opgeslagen. 2. Het in lid 1 bedoelde merkteken
wordt aldus ontworpen dat wordt gezorgd voor: a) de doeltreffende toepassing van de in
deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;
b) de traceerbaarheid van die levende
producten, van hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en van hun
binnenkomst in de Unie. Artikel 119
Bevoegdheidsdelegatie inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende
producten 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) traceerbaarheidsvoorschriften voor
levende producten van gehouden dieren die tot een runder-, schapen-, geiten- of
varkenssoort of een soort paardachtigen behoren, ter wijziging en aanvulling
van de regelgeving in artikel 118; b) traceerbaarheidsvoorschriften voor levende
producten van andere gehouden landdieren dan runderen, geiten, schapen,
paardachtigen en varkens, waar dit nodig is voor: i) de doeltreffende toepassing van de in
deze verordening bedoelde maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten;
ii) de traceerbaarheid van die levende
producten, hun verplaatsingen in en tussen de lidstaten en hun binnenkomst in
de Unie. 2. Bij de vaststelling van de in
lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende aspecten: a) de soorten gehouden landdieren waarvan de
levende producten afkomstig zijn; b) de gezondheidsstatus van de donordieren; c) de risico's die met die levende producten
verbonden zijn; d) het soort levende producten; e) het soort winning, verwerking of opslag; f) de verplaatsingspatronen van de soorten
en categorieën gehouden landdieren en hun levende producten; g) overwegingen betreffende de bescherming
en het behoud van soorten gehouden landdieren; h) andere elementen die kunnen bijdragen tot
de traceerbaarheid van levende producten. Artikel 120
Uitvoeringsbevoegdheden inzake de traceerbaarheidsvoorschriften voor levende
producten De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen
regelgeving vast met betrekking tot: a) technische
voorschriften en specificaties voor de in artikel 118, lid 1,
bedoelde merking; b) operationele
voorschriften voor de traceerbaarheidsvoorschriften in krachtens
artikel 119, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 3
Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gezelschapslanddieren
binnen de Unie Afdeling 1
Algemene voorschriften voor verplaatsingen Artikel 121
Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren 1. De exploitanten treffen passende
preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van
gehouden landdieren de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming geen
gevaar loopt met betrekking tot: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); b) nieuwe ziekten. 2. De exploitanten verplaatsen gehouden
landdieren slechts uit inrichtingen, en ontvangen slechts gehouden landdieren
indien de dieren voldoen aan de volgende voorwaarden: a) zij zijn afkomstig van inrichtingen die: i) overeenkomstig artikel 88, onder
a), door de bevoegde autoriteit zijn ingeschreven in het register van
inrichtingen en waarvoor de lidstaat van oorsprong geen afwijking heeft
toegestaan overeenkomstig artikel 83; ii) indien artikel 89, lid 1, of
artikel 90 dat vereisen, door de bevoegde autoriteit overeenkomstig
artikel 92, lid 1, zijn erkend; b) zij voldoen aan de identificatie- en
registratievoorschriften van de artikelen 106, 107, 109, 110 en 113 en aan
de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 114, onder a) tot en met d),
en artikel 117. Artikel 122
Preventieve maatregelen in verband met vervoer 1. De exploitanten treffen passende en
noodzakelijke preventieve maatregelen om het volgende te waarborgen: a) de gezondheidsstatus van de gehouden
landdieren loopt geen gevaar tijdens het vervoer; b) het vervoer van gehouden landdieren
veroorzaakt op de verzamelplaatsen, de rustplaatsen en de plaatsen van
bestemming geen mogelijkheid tot verspreiding onder mensen en dieren van in de
lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d); c) de maatregelen betreffende reiniging,
ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en andere
passende biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen in overeenstemming met de
risico’s die met het vervoer verbonden zijn. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de reiniging, ontsmetting en
desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en het gebruik van biociden
voor deze doeleinden; b) andere passende
biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder c). Afdeling 2
Verplaatsingen tussen lidstaten Artikel 123
Algemene voorschriften voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen
lidstaten 1. De exploitanten verplaatsen gehouden
landdieren slechts naar een andere lidstaat indien de dieren voldoen aan de
volgende voorwaarden: a) zij zijn afkomstig van een inrichting: i) waar geen abnormale sterftegevallen of
andere symptomen met onbekende oorzaak voorkomen; ii) waarvoor met betrekking de soorten die
worden verplaatst geen verplaatsingsbeperkingen gelden overeenkomstig de
regelgeving van artikel 55, lid 1, onder d), artikel 61,
lid 1, onder a), artikel 62, artikel 65, lid 1, onder
c), artikel 74, lid 1, en artikel 78, leden 1 en 2, en
de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de
artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3,
artikel 79 en artikel 81, lid 2, of overeenkomstig de
noodmaatregelen van de artikelen 246 en 247 en de regelgeving vastgesteld
krachtens artikel 248, tenzij in overeenstemming met deze regelgeving
afwijkingen van verplaatsingsbeperkingen zijn toegestaan; iii) die niet gelegen is in een
beperkingszone overeenkomstig de regelgeving van artikel 55, lid 1,
onder f), ii), de artikelen 64 en 65, artikel 74, lid 1, artikel 78,
en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 67, artikel 71,
lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81,
lid 2, of overeenkomstig de noodmaatregelen van de artikelen 246 en 247 en
de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248, tenzij in
overeenstemming met deze regelgeving afwijkingen zijn toegestaan; b) zij zijn vóór de datum van de geplande
verplaatsing naar een andere lidstaat gedurende een passende periode niet in
contact geweest met gehouden landdieren waarvoor verplaatsingsbeperkingen
gelden zoals bedoeld onder a), ii) en iii), of met gehouden landdieren van in
de lijst opgenomen soorten waarvoor een lagere gezondheidsstatus geldt; om de
kans op de verspreiding van ziekten te beperken wordt daarbij rekening gehouden
met de volgende aspecten: i) de incubatieperiode en de
overdrachtswijze van de in de lijst opgenomen ziekten en van nieuwe ziekten; ii) het soort inrichting; iii) de soorten en categorieën van de
gehouden landdieren die worden verplaatst; iv) andere epizoötiologische factoren; c) zij voldoen aan de desbetreffende
voorschriften van de afdelingen 3 tot en met 8. 2. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat gehouden landdieren die naar
een andere lidstaat worden verplaatst, rechtstreeks naar hun plaats van
bestemming in een andere lidstaat worden verzonden, tenzij de dieren met het
oog op het dierenwelzijn moeten stoppen op een rustplaats. Artikel 124
Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming 1. De exploitanten van inrichtingen en
slachthuizen die gehouden landdieren uit een andere lidstaat ontvangen: a) controleren: i) de aanwezigheid van de
identificatiemiddelen zoals bedoeld in artikel 106, onder a),
artikel 107, onder a), artikel 109, lid 1, artikel 110,
onder a), en artikel 113, onder a), en in de regelgeving
vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117; ii) de aanwezigheid en de correcte
invulling van de identificatiedocumenten zoals bedoeld in artikel 106,
onder b), artikel 107, onder b), artikel 109, lid 1,
onder c), en artikel 113, onder b), en in de regelgeving
vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117; b) controleren de aanwezigheid van de
diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in artikel 140 en in de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 141, onder b) en c), of van de
eigen verklaringen zoals bedoeld in artikel 148 en de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 148, lid 2; c) stellen de bevoegde autoriteit in kennis
van elke onregelmatigheid met betrekking tot: i) de ontvangen gehouden landdieren; ii) de aanwezigheid van de onder a), i),
bedoelde identificatiemiddelen; iii) de onder a), ii) en b), bedoelde
documenten. 2. Bij onregelmatigheden zoals bedoeld
in lid 1, onder c), isoleert de exploitant de dieren waarop de
onregelmatigheid betrekking heeft tot de bevoegde autoriteit over deze dieren
een beslissing heeft genomen. Artikel 125
Verbod op verplaatsingen van gehouden landdieren tussen lidstaten In het geval van gehouden landdieren die
bestemd zijn voor de slacht ter uitroeiing van een ziekte in het kader van een
uitroeiingsprogramma zoals bedoeld in artikel 30, leden 1, 2, en 3,
verplaatsen de exploitanten deze dieren niet naar een andere lidstaat, tenzij
de lidstaat van bestemming vóór die verplaatsing daartoe de uitdrukkelijke
toestemming verleent, Artikel 126
Algemene voorschriften voor exploitanten voor verplaatsingen van gehouden
landdieren door lidstaten maar bestemd voor uitvoer uit de Unie naar derde
landen of grondgebieden De
exploitanten zien erop toe dat gehouden landdieren die bestemd zijn voor
uitvoer naar een derde land of grondgebied en over het grondgebied van een
andere lidstaat gaan, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 121,
122, 123 en 125. Afdeling 3
Specifieke voorschriften voor verplaatsingen van hoefdieren en pluimvee naar
andere lidstaten Artikel 127
Verplaatsing van gehouden hoefdieren en pluimvee naar andere lidstaten De exploitanten verplaatsen gehouden hoefdieren
en pluimvee slechts van een inrichting in de ene lidstaat naar een andere
lidstaat indien de dieren met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), voldoen aan de
volgende voorwaarden: a) zij vertonen op het ogenblik van de
verplaatsing geen klinische symptomen of tekenen van in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); b) zij hebben voldaan aan een passende
verblijfsduur voor de in de lijst opgenomen ziekten, rekening houdend met de
soorten en categorieën van gehouden hoefdieren en pluimvee die worden
verplaatst; c) in de inrichting van oorsprong zijn
geen gehouden hoefdieren of pluimvee binnengebracht gedurende een periode die
passend is voor de in de lijst opgenomen ziekten en voor de soorten en
categorieën van hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst; d) zij vormen geen significant risico
voor de verspreiding van die in de lijst opgenomen ziekten op de plaats van
bestemming. Artikel 128
Bevoegdheidsdelegatie voor verplaatsing van gehouden hoefdieren en pluimvee
naar andere lidstaten 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de verblijfsduur zoals bedoeld in
artikel 127, onder b); b) de periode vóór de verplaatsing zoals
bedoeld in artikel 127, onder c), waarin het nodig is het binnenbrengen
van gehouden hoefdieren of pluimvee in inrichtingen te beperken; c) aanvullende voorschriften om
overeenkomstig artikel 127, onder d), te waarborgen dat gehouden
hoefdieren en pluimvee geen significant risico vormen voor de verspreiding van
in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d); d) andere risicobeperkingsmaatregelen tot
wijziging en ter aanvulling van de voorschriften van artikel 127. 2. Wanneer de Commissie de regelgeving
vaststelt van de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in lid 1, houdt
zij rekening met de volgende aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de
in de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden hoefdieren of pluimvee
die worden verplaatst; b) de gezondheidsstatus met betrekking tot
de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van
oorsprong en bestemming; c) het soort inrichting en het soort
productie op de plaats van oorsprong en bestemming; d) het soort verplaatsing; e) de categorieën en soorten gehouden
hoefdieren of pluimvee die worden verplaatst; f) de leeftijd van de gehouden hoefdieren
die worden verplaatst en van het pluimvee dat wordt verplaatst; g) andere epizoötiologische factoren. Artikel 129
Gehouden hoefdieren en pluimvee, verplaatst naar een andere lidstaat en bestemd
voor de slacht 1. De exploitanten van slachthuizen die
uit een andere lidstaat gehouden hoefdieren en pluimvee ontvangen, slachten
deze dieren zo snel mogelijk na hun aankomst, uiterlijk binnen de termijn die
moet worden bepaald in de krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde
handelingen. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot het tijdstip van slachting zoals bedoeld in lid 1 van dit
artikel. Afdeling 4
Het verzamelen van gehouden hoefdieren en pluimvee Artikel 130
Afwijking voor verzamelingen 1. In afwijking van artikel 123,
lid 2, mogen de exploitanten voor gehouden hoefdieren en pluimvee ten
hoogste de volgende verzamelingen inplannen: a) één verzameling in de lidstaat van
oorsprong; b) één verzameling in de lidstaat van
doorgang; c) één verzameling in de lidstaat van
bestemming; 2. De in lid 1 van dit artikel
bedoelde verzamelingen vinden slechts plaats in een inrichting die daartoe is
erkend overeenkomstig artikel 92, lid 1, en artikel 94, leden 3
en 4. De lidstaat van oorsprong mag echter op zijn
grondgebied toestaan dat de verzameling plaatsheeft op vervoermiddelen waarmee
gehouden hoefdieren en pluimvee rechtstreeks van de inrichting van oorsprong
worden opgehaald, op voorwaarde dat de dieren daarna niet worden afgeladen
voordat: a) zij bij de inrichting of de uiteindelijke
plaats van bestemming zijn aangekomen; of b) een verzameling plaatsvindt, zoals
bedoeld in lid 1, onder b) en c). Artikel 131
Voorschriften inzake ziektepreventie voor verzamelingen De exploitanten zien bij verzamelingen toe op
het volgende: a) de gehouden hoefdieren en het
pluimvee hebben bij een verzameling dezelfde gezondheidsstatus; wanneer dat
niet het geval is, wordt de lagere gezondheidsstatus toegepast op alle aldus
verzamelde dieren; b) de gehouden hoefdieren en het
pluimvee worden zo snel mogelijk na het verlaten van de inrichting van
oorsprong verzameld en verplaatst naar hun uiteindelijke plaats van bestemming
in een andere lidstaat, uiterlijk binnen de termijn die moet worden bepaald in
de krachtens artikel 132, onder c), vastgestelde gedelegeerde handelingen;
c) de noodzakelijke
biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de gehouden
hoefdieren en het pluimvee bij een verzameling: i) niet in contact komen met gehouden
hoefdieren of pluimvee van een lagere gezondheidsstatus; ii) geen significant risico vormen voor de
verspreiding naar gehouden hoefdieren of pluimvee op de plaats van verzameling
van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d); d) de gehouden hoefdieren of het
pluimvee zijn geïdentificeerd en gaan, in voorkomend geval, vergezeld van de
volgende documenten: i) de documenten voor identificatie en
registratie zoals bedoeld in artikel 106, onder b), artikel 107,
onder b), artikel 109, onder c), artikel 110,
onder b), en artikel 113, onder b), en in de regelgeving
vastgesteld krachtens de artikelen 114 en 117, tenzij overeenkomstig artikel 115
afwijkingen zijn toegestaan; ii) de diergezondheidscertificaten zoals
bedoeld in artikel 140 en artikel 141, onder c), tenzij in de
krachtens artikel 141, onder a), vastgestelde regelgeving afwijkingen zijn
toegestaan; iii) het document met eigen verklaring zoals
bedoeld in artikel 148. Artikel 132
Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot verzamelingen De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) specifieke regelgeving voor
verzamelingen, wanneer andere risicobeperkingsmaatregelen getroffen zijn ter
aanvulling van die bedoeld in artikel 131, onder b) en c); b) de voorwaarden waaronder de
lidstaten van oorsprong toestemming kunnen verlenen voor een verzameling op
vervoermiddelen, zoals bedoeld in artikel 130, lid 2, tweede alinea; c) de termijn tussen het tijdstip van
vertrek van gehouden hoefdieren of pluimvee uit de inrichting van oorsprong en
het tijdstip van vertrek uit de verzameling naar hun eindbestemming in een
andere lidstaat zoals bedoeld in artikel 131, onder b); d) biobeveiligingsmaatregelen zoals
bedoeld in lid 131, onder c). Afdeling 5
Verplaatsingen van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en
pluimvee naar andere lidstaten Artikel 133
Verplaatsing van andere gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren en pluimvee
naar andere lidstaten en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen andere
gehouden landdieren dan gehouden hoefdieren of pluimvee slechts van een
inrichting in de ene lidstaat naar een andere lidstaat wanneer deze dieren op
de plaats van bestemming geen significant risico vormen voor de verspreiding
van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d). 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende
uitvoeringsbepalingen om te waarborgen dat andere gehouden landdieren dan
gehouden hoefdieren of pluimvee geen in lid 1 van dit artikel bedoeld
significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d). 3. Wanneer de Commissie de
uitvoeringsbepalingen vaststelt voor de gedelegeerde handelingen zoals bedoeld
in lid 2, houdt zij rekening met de volgende aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de in
de lijst opgenomen soorten of categorieën gehouden landdieren die worden
verplaatst; b) de gezondheidsstatus met betrekking tot
de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), in de inrichtingen, compartimenten, zones en lidstaten van
oorsprong en op de plaats van bestemming; c) het soort inrichting en het soort
productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming; d) het soort verplaatsing met betrekking tot
het einddoel waarvoor de dieren op hun bestemming worden gebruikt; e) de categorieën en soorten gehouden
landdieren die worden verplaatst; f) de leeftijd van de gehouden landdieren
die worden verplaatst; g) andere epizoötiologische factoren. Afdeling 6
afwijking en aanvulling van risicobeperkingsmaatregelen Artikel 134
Dieren bestemd voor geconsigneerde inrichtingen en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen gehouden
landdieren slechts naar een geconsigneerde inrichting indien de dieren voldoen
aan de volgende voorwaarden: a) zij zijn afkomstig van een andere
geconsigneerde inrichting; b) zij vormen geen significant risico voor
de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen soorten
of categorieën dieren in de geconsigneerde inrichting van bestemming, tenzij
een dergelijke verplaatsing voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) uitvoeringsbepalingen voor het
verplaatsen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen ter
aanvulling van die bedoeld in lid 1 van dit artikel; b) specifieke regelgeving voor
verplaatsingen van gehouden landdieren naar geconsigneerde inrichtingen waar de
getroffen risicobeperkingsmaatregelen waarborgen dat dergelijke verplaatsingen
geen significant risico vormen voor de gezondheid van de gehouden landdieren
binnen die geconsigneerde inrichting of in naburige inrichtingen. Artikel 135
Afwijkingen voor verplaatsingen van gehouden landdieren voor wetenschappelijke
doeleinden en gedelegeerde handelingen 1. De bevoegde autoriteit van de plaats
van bestemming kan, mits de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong
daarmee instemt, voor wetenschappelijke doeleinden toestemming verlenen voor
verplaatsingen van gehouden landdieren naar het grondgebied van die lidstaat
die niet voldoen aan de voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 van
dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 121 en 122,
artikel 123, lid 1), onder a), ii) en artikel 124. 2. De bevoegde autoriteiten staan de in
lid 1 bedoelde afwijkingen slechts toe onder de volgende voorwaarden: a) de bevoegde autoriteit van de plaats van
bestemming en die van de plaats van oorsprong: i) hebben overeenstemming bereikt
betreffende de voorwaarden voor dergelijke verplaatsingen; ii) hebben de noodzakelijke
risicobeperkingsmaatregelen getroffen om te waarborgen dat deze verplaatsingen
geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en op de plaats van
bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d); iii) hebben indien nodig de bevoegde
autoriteit van de lidstaten van doorgang in kennis gesteld van de toegestane
afwijking en van de voorwaarden waaronder deze is toegestaan; b) deze verplaatsingen van deze dieren
verlopen onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de plaats van
oorsprong en de plaats van bestemming en, indien van toepassing, van de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van doortocht. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor
afwijkingen door de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in de leden 1 en 2
van dit artikel. Artikel 136
Afwijkingen met betrekking tot recreatieve doeleinden, sportieve en culturele
evenementen, het laten grazen en werken in grensgebied 1. De bevoegde autoriteit van de plaats
van bestemming kan afwijkingen toestaan van de voorschriften van de afdelingen
2 tot en met 5, met uitzondering van artikel 123, onder a) en b), en de
artikelen 124 en 125, voor verplaatsingen van gehouden landdieren tussen
lidstaten binnen de Unie, indien deze verplaatsingen plaatsvinden: a) voor recreatieve doeleinden in
grensgebied; b) voor in grensgebied georganiseerde
tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen; c) voor het laten grazen van gehouden
landdieren op door lidstaten gedeeld weiland; d) voor het laten werken van gehouden
landdieren in grensgebied van lidstaten. 2. De bevoegde autoriteit van de plaats
van bestemming staat afwijkingen toe voor de in lid 1 bedoelde
verplaatsingen van gehouden landdieren indien de lidstaten van oorsprong en
bestemming hierover overeenstemming hebben bereikt en passende
risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat dergelijke
verplaatsingen geen significant risico vormen. 3. De in lid 2 bedoelde lidstaten
stellen de Commissie in kennis van de in lid 1 bedoelde toegestane
afwijkingen. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor
afwijkingen door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming zoals
bedoeld in lid 1 van dit artikel. Artikel 137
Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot afwijkingen voor circussen,
tentoonstellingen, sportieve evenementen, recreatieve doeleinden, dierentuinen,
dierenwinkels en groothandelsbedrijven De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) specifieke voorschriften ter
aanvulling van de regelgeving van de afdelingen 2 tot en met 5 met betrekking
tot de verplaatsingen van gehouden landdieren voor de volgende doeleinden: i) voor circussen, dierentuinen,
dierenwinkels, dierenasielen en groothandelsbedrijven; ii) voor tentoonstellingen en voor
sportieve, culturele of soortgelijke evenementen; b) afwijkingen van de voorschriften van
de afdelingen 2 tot en met 5, met uitzondering van artikel 123, onder a)
en b), en de artikelen 124 en 125, voor de onder a) bedoelde
verplaatsingen van gehouden landdieren. Artikel 138
Uitvoeringsbevoegdheid inzake tijdelijke afwijkingen voor verplaatsingen van
specifieke soorten of categorieën gehouden landdieren De Commissie kan
middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor tijdelijke
afwijkingen van de voorschriften van dit hoofdstuk betreffende verplaatsingen
van specifieke soorten of categorieën gehouden landdieren in de volgende
gevallen: a) de met de verplaatsing van
dergelijke dieren verbonden risico’s worden niet doeltreffend beperkt door de
verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 127, artikel 129,
lid 1, de artikelen 130 en 131, artikel 133, lid 1,
artikel 134, lid 1, artikel 135, leden 1 en 2, en
artikel 136, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 128,
lid 1, artikel 129, lid 2, artikel 132, artikel 133,
lid 2, artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136,
lid 4, en artikel 137; of b) de in de lijst opgenomen ziekte
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), lijkt zich ondanks
de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 6 te
verspreiden. Die
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren
gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met ziekten die
een risico op bijzonder zwaarwegende gevolgen opleveren en rekening houdend met
de in artikel 139 bedoelde aspecten stelt de Commissie volgens de in
artikel 255, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast. Artikel 139
Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de in
deze afdeling bedoelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen Wanneer de Commissie regelgeving vaststelt
voor de gedelegeerde handelingen en de uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in
artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136,
lid 4, en de artikelen 137 en 138 houdt zij rekening met de volgende
aspecten: a) de risico’s die verbonden zijn met
de in deze bepalingen bedoelde verplaatsingen; b) de gezondheidsstatus met betrekking
tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d), op de plaats van oorsprong en de plaats van
bestemming; c) de in de lijst opgenomen diersoorten
voor de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d); d) de getroffen
biobeveiligingsmaatregelen op de plaats van oorsprong, de plaats van bestemming
en onderweg; e) eventuele specifieke omstandigheden
waarin de gehouden landdieren in inrichtingen worden gehouden; f) specifieke verplaatsingspatronen
voor het soort inrichting en de soorten en categorieën van de betrokken
gehouden landdieren; g) andere epizoötiologische factoren. Afdeling 7
Diergezondheidscertificering Artikel 140
Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat dieren vergezeld gaan
van een diergezondheidscertificaat 1. De exploitanten verplaatsen gehouden
landdieren slechts naar een andere lidstaat indien deze vergezeld gaan van een
overeenkomstig artikel 146, lid 1, door de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong uitgereikt diergezondheidscertificaat en de dieren behoren
tot de volgende soorten en categorieën: a) hoefdieren; b) pluimvee; c) andere gehouden landdieren dan hoefdieren
en pluimvee, bestemd voor een geconsigneerde inrichting; d) andere gehouden landdieren dan die
bedoeld in de punten a), b), en c), van dit lid, indien van toepassing
overeenkomstig de krachtens artikel 141, lid 1, onder c)
vastgestelde gedelegeerde handelingen. 2. De exploitanten verplaatsen geen
gehouden landdieren binnen een lidstaat of van de ene lidstaat naar de andere,
tenzij deze vergezeld gaan van een overeenkomstig artikel 146, lid 1,
door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong uitgereikt
diergezondheidscertificaat en aan de voorwaarden zoals bedoeld in de
onderstaande punten a) en b) is voldaan: a) het is toegestaan dat de gehouden
landdieren worden verplaatst uit een beperkingszone zoals bedoeld in
artikel 55, lid 1, onder f), ii), artikel 56 en
artikel 64, lid 1, en voor de dieren gelden
ziektebestrijdingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 55, lid 1,
artikel 65, lid 1, artikel 74, lid 1, of artikel 78,
leden 1 en 2, of in de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, artikel 67, artikel 71, lid 3,
artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 81, lid 3, of
artikel 248; b) de gehouden landdieren behoren tot
soorten waarvoor deze ziektebestrijdingsmaatregelen gelden. 3. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 van dit
artikel bedoelde diergezondheidscertificaat de gehouden landdieren vergezelt
van de plaats van oorsprong tot de uiteindelijke plaats van bestemming, tenzij
in de krachtens artikel 144 vastgestelde regelgeving specifieke maatregelen
zijn vastgesteld. Artikel 141
Bevoegdheidsdelegatie in verband met de verplichting van de exploitanten om
erop toe te zien dat dieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) afwijkingen van de voorschriften inzake
diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 140, lid 1,
voor verplaatsingen van gehouden landdieren die geen significant risico vormen
voor de verspreiding van een ziekte door: i) de soorten of categorieën gehouden
landdieren die worden verplaatst en de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld
in artikel 8, lid 1, onder d), waarvoor deze soorten in de lijst
zijn opgenomen; ii) de houderijmethoden en het soort
productie voor deze soorten en categorieën gehouden landdieren; iii) het beoogde gebruik van de gehouden
landdieren; iv) de plaats van bestemming van de gehouden
landdieren; of b) bijzondere regelgeving voor voorschriften
inzake diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 140,
lid 1, waarbij de bevoegde autoriteit, rekening houdend met de aspecten
van lid 2 van dit artikel, specifieke risicobeperkingsmaatregelen treft
voor surveillance of biobeveiliging die: i) de traceerbaarheid van de gehouden
landdieren die worden verplaatst te waarborgen; ii) dat de gehouden landdieren die worden
verplaatst, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van
de afdelingen 1 tot en met 6; c) de voorschriften inzake
diergezondheidscertificering voor verplaatsingen van andere soorten en
categorieën gehouden landdieren dan die bedoeld in artikel 140,
lid 1, onder a), b) en c), wanneer de diergezondheidscertificering
verplicht is om te waarborgen dat de verplaatsingen in kwestie voldoen aan de
diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot
en met 6. 2. Wanneer de Commissie bijzondere
regelgeving vaststelt zoals bedoeld in lid 1, onder b), houdt zij
rekening met de volgende aspecten: a) het vertrouwen van de bevoegde autoriteit
in de biobeveiliging van de exploitanten, zoals bedoeld in artikel 9,
lid 1, onder b), en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel
9, lid 2; b) het vermogen van de bevoegde autoriteit
om noodzakelijke en passende maatregelen en acties te treffen zoals vereist
volgens artikel 12, lid 1, van deze verordening; c) het niveau van de verworven basiskennis
inzake diergezondheid, zoals bedoeld in artikel 10, en de ondersteuning,
zoals bedoeld in artikel 12, lid 2; d) de uitvoering van de
diergezondheidsinspecties zoals bedoeld in artikel 23 en in de krachtens
artikel 24 vastgestelde regelgeving, indien geen andere relevante systemen
voor surveillance en kwaliteitsborging of officiële controles zoals bedoeld in
artikel 23, lid 1, onder c) worden toegepast; e) de uitvoering van de kennisgeving en de
verslaglegging aan de Unie door de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel
17 tot en met 20 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 17,
lid 3, artikel 18, lid 3 en artikel 21; f) de toepassing van de surveillance, zoals
bedoeld in artikel 25, en van de surveillanceprogramma’s, zoals bedoeld in
artikel 27 en in de krachtens de artikelen 28 en 29 vastgestelde
regelgeving. 3. De Commissie houdt bij het
vaststellen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering, zoals
bedoeld in lid 1, onder c) van dit artikel, rekening met de aspecten
zoals bedoeld in lid 1, onder a), i) tot en met iv). Artikel 142
Inhoud van diergezondheidscertificaten 1. Het diergezondheidscertificaat bevat
de volgende gegevens: a) de inrichting of plaats van oorsprong, de
inrichting of plaats van bestemming en, indien van toepassing, de inrichtingen
voor het verzamelen of voor het laten rusten van de gehouden landdieren; b) een beschrijving van de gehouden
landdieren; c) het aantal gehouden landdieren; d) de identificatie en de registratie van de
gehouden landdieren, indien vereist overeenkomstig de artikelen 106, 107,
109, 110 en 113 en overeenkomstig de krachtens de artikelen 114 en 117
vastgestelde regelgeving, tenzij in overeenstemming met artikel 115
afwijkingen zijn toegestaan; en e) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de gehouden landdieren voldoen aan de desbetreffende diergezondheidsvoorschriften
voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6. 2. Het diergezondheidscertificaat kan
andere gegevens bevatten die uit hoofde van de wetgeving van de Unie vereist
zijn. Artikel 143
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot de inhoud
van diergezondheidscertificaten 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) uitvoeringsbepalingen met betrekking tot
de inhoud van diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in artikel 142,
lid 1, voor verschillende categorieën en soorten gehouden landdieren en
met betrekking tot specifieke soorten verplaatsingen, zoals bedoeld in de
krachtens artikel 144 vastgestelde regelgeving; b) aanvullende gegevens die in het in
artikel 142, lid 1, bedoelde diergezondheidscertificaat moeten
worden opgenomen. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van diergezondheidscertificaten.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 144
Bevoegdheidsdelegatie in verband met specifieke soorten verplaatsingen van
gehouden landdieren De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke
maatregelen ter aanvulling van de verplichting van de exploitanten om erop toe
te zien dat dieren vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals
bedoeld in artikel 140 en in de krachtens artikel 141 vastgestelde
regelgeving, voor de volgende soorten verplaatsingen van gehouden landdieren: a) verplaatsingen van gehouden
hoefdieren en pluimvee, waarbij dieren worden verzameld, zoals bedoeld in
artikel 130, voordat de uiteindelijke plaats van bestemming wordt bereikt; b) verplaatsingen van gehouden
landdieren die hun weg naar de eindbestemming niet kunnen voortzetten en naar
hun plaats van oorsprong moeten terugkeren of naar een andere bestemming moeten
worden verplaatst om een of meer van de volgende redenen: i) de geplande weg werd onverwachts
onderbroken omwille van het dierenwelzijn; ii) onvoorziene problemen of gebeurtenissen
onderweg; iii) de gehouden landdieren zijn geweigerd
op de plaats van bestemming in een lidstaat of aan de buitengrens van de Unie; iv) de gehouden landdieren zijn geweigerd op
een verzamel- of rustplaats; v) de gehouden landdieren zijn geweigerd in
een derde land; c) verplaatsingen van gehouden
landdieren voor tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke
evenementen, en daarna de terugkeer van die dieren naar hun plaats van
oorsprong. Artikel 145
Verplichtingen van de exploitanten tot samenwerking met de bevoegde autoriteit
voor diergezondheidscertificering De exploitanten: a) verstrekken de bevoegde autoriteit
alle noodzakelijke gegevens voor het invullen van het
diergezondheidscertificaat zoals bedoeld in artikel 140, leden 1 en
2, en in de krachtens artikel 143, lid 1, of artikel 144 vastgestelde
regelgeving; b) onderwerpen de gehouden landdieren
indien nodig aan de in artikel 146, lid 3, bedoelde documentencontroles,
overeenstemmingscontroles en materiële controles. Artikel 146
Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor diergezondheidscertificering
1. De bevoegde autoriteit geeft op
verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de
verplaatsing van gehouden landdieren naar een andere lidstaat, wanneer dat is
vereist overeenkomstig artikel 140 of de krachtens artikel 141,
lid 1, en artikel 143, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen,
op voorwaarde dat aan de volgende verplaatsingsvoorschriften is voldaan: a) de voorschriften zoals bedoeld in artikel
121, artikel 122, lid 1, de artikelen 123, 125, 126, 127, 129, 130 en 131,
artikel 133, lid 1, artikel 134, lid 1, artikel 135 en
artikel 136; b) de voorschriften zoals bedoeld in de
krachtens artikel 122, lid 2, artikel 128, lid 1, artikel
132, artikel 133, lid 2, artikel 134, lid 2,
artikel 135, lid 4, en artikel 136, lid 4 en
artikel 137 vastgestelde gedelegeerde handelingen; c) de voorschriften zoals bedoeld in de
krachtens artikel 138 vastgestelde uitvoeringshandelingen. 2. Diergezondheidscertificaten: a) worden gecontroleerd en ondertekend door
de officiële dierenarts; b) blijven geldig voor een periode, zoals
bedoeld in de regelgeving vastgesteld krachtens lid 4, onder c), waarin de
gecertificeerde gehouden landdieren de in het certificaat vervatte
diergezondheidsgaranties moeten blijven bieden. 3. De officiële dierenarts ondertekent
het diergezondheidscertificaat pas nadat hij heeft gecontroleerd dat de in het
certificaat bedoelde gehouden landdieren voldoen aan de voorschriften van dit
hoofdstuk door middel van de documentencontroles, overeenstemmingscontroles en
materiële controles zoals bedoeld in de krachtens lid 4 vastgestelde
gedelegeerde handelingen. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de soorten documentencontroles, overeenstemmingscontroles
en materiële controles voor verschillende soorten en categorieën gehouden
landdieren die de officiële dierenarts moet uitvoeren overeenkomstig lid 3
van dit artikel om na te gaan of aan de voorschriften van dit hoofdstuk is voldaan; b) de termijnen voor de uitvoering van
dergelijke documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële
controles, en voor de afgifte van diergezondheidscertificaten door de officiële
dierenarts voorafgaand aan de verplaatsing van zendingen gehouden landdieren; c) de geldigheidsduur van
diergezondheidscertificaten. Artikel 147
Elektronische diergezondheidscertificaten Elektronische diergezondheidscertificaten die
worden opgesteld, verwerkt en doorgestuurd via Imsoc, kunnen de in
artikel 146, lid 1, bedoelde begeleidende diergezondheidscertificaten
vervangen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) deze elektronische
diergezondheidscertificaten bevatten alle gegevens die het modelformulier van
diergezondheidscertificaten moet bevatten overeenkomstig artikel 142 en de
krachtens artikel 143 vastgestelde regelgeving; b) de traceerbaarheid van de gehouden
landdieren en het verband tussen die dieren en het elektronische
diergezondheidscertificaat zijn gewaarborgd. Artikel 148
Eigen verklaring van de exploitanten voor verplaatsingen naar andere lidstaten 1. Indien voor de gehouden landdieren
niet vereist is dat zij vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals
bedoeld in artikel 140, leden 1 en 2, geven de exploitanten op
de plaats van oorsprong een document met eigen verklaring af voor
verplaatsingen van gehouden landdieren van hun plaats van oorsprong in de ene
lidstaat naar hun plaats van bestemming in een andere lidstaat en zien zij erop
toe dat het document de dieren vergezelt. 2. Het in lid 1 bedoelde document
met eigen verklaring bevat over de gehouden landdieren de volgende gegevens: a) hun plaats van oorsprong, hun plaats van
bestemming, en indien van toepassing, alle verzamel- of rustplaatsen; b) een beschrijving van de gehouden
landdieren, hun soort, categorie en aantal; c) identificatie en registratie, indien dat
is vereist overeenkomstig de artikelen 106, 107, 109 en 110, en
artikel 113, onder a), en de krachtens de artikelen 114 en 117
vastgestelde regelgeving; d) de noodzakelijke gegevens om aan te tonen
dat de gehouden landdieren voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor
verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) uitvoeringsbepalingen betreffende de
inhoud van het document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van
dit artikel voor verschillende categorieën en soorten dieren; b) gegevens die in het document met eigen
verklaring moeten worden opgenomen ter aanvulling van de in lid 2 van dit
artikel bedoelde gegevens. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van
documenten met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Afdeling 8
Kennisgeving van verplaatsingen van gehouden lanndieren naar andere lidstaten Artikel 149
Verplichting van de exploitanten met betrekking tot de kennisgeving van
verplaatsingen van gehouden landdieren naar andere lidstaten De exploitanten stellen de bevoegde autoriteit
in de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van geplande verplaatsingen van
gehouden landdieren van die lidstaat naar een andere lidstaat in de volgende
gevallen: a) de dieren moeten vergezeld gaan van
een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde autoriteit
van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig de artikelen 146 en 147 en de
krachtens artikel 146, lid 4, vastgestelde regelgeving; b) de dieren moeten vergezeld gaan van
een diergezondheidscertificaat voor gehouden landdieren indien zij uit een
beperkingszone worden verplaatst en op deze dieren
ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn zoals bedoeld in
artikel 140, lid 2; c) kennisgeving is vereist
overeenkomstig de krachtens artikel 151, lid 1, vastgestelde gedelegeerde
handelingen. Voor de in het eerste lid van dit artikel
beschreven doeleinden verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om deze in staat te stellen
overeenkomstig artikel 150, lid 1, de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van bestemming in kennis te stellen van de verplaatsingen van de
gehouden landdieren. Artikel 150
Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor de kennisgeving van
verplaatsingen aan andere lidstaten 1. De bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming in kennis van verplaatsingen van gehouden landdieren zoals bedoeld
in artikel 149. 2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving
geschiedt indien mogelijk via Imsoc. 3. Voor het beheer van de
kennisgevingen van verplaatsingen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel,
duiden de lidstaten regio’s aan. 4. In afwijking van lid 1 kan de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong de exploitant toestemming
verlenen de kennisgeving van verplaatsingen van gehouden landdieren geheel of
gedeeltelijk via Imsoc naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming te versturen. Artikel 151
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen voor de kennisgeving van
verplaatsingen door de exploitanten en door de bevoegde autoriteit 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de verplichting voor de exploitanten om
overeenkomstig artikel 149 vooraf kennisgeving te doen van verplaatsingen
van gehouden landdieren tussen lidstaten voor andere categorieën of soorten
dieren dan die bedoeld onder a) en b) van dat artikel, wanneer de
traceerbaarheid van dergelijke verplaatsingen van die soorten of categorieën
dieren noodzakelijk is om te waarborgen dat aan de diergezondheidsvoorschriften
voor verplaatsingen van de afdelingen 1 tot en met 6 is voldaan; b) de gegevens die noodzakelijk zijn om
kennisgeving te doen van verplaatsingen van gehouden landdieren zoals bedoeld
in de artikelen 149 en 150; c) de noodprocedures voor de kennisgeving
van verplaatsingen van gehouden landdieren bij stroomonderbrekingen en andere
storingen in Imsoc; d) de voorschriften inzake de aanduiding van
regio's door de lidstaten voor het beheer van de kennisgevingen van
verplaatsingen zoals bedoeld in artikel 150, lid 3. 2. De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen
regelgeving vaststellen met betrekking tot: a) het formaat van de kennisgeving van
verplaatsingen van gehouden landdieren door: i) de exploitanten aan de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig artikel 149; ii) de bevoegde autoriteit van de lidstaat
van oorsprong aan de lidstaat van bestemming overeenkomstig artikel 150; b) de uiterste termijnen voor: i) de in artikel 149 bedoelde
noodzakelijke gegevens die de exploitant aan de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong moet verstrekken; ii) de kennisgeving van verplaatsingen van
gehouden landdieren door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong
zoals bedoeld in artikel 150, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 4
Verplaatsingen van gezelschapslanddieren binnen de Unie Artikel 152
Niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapslanddieren en gedelegeerde
handelingen en uitvoeringshandelingen 1. Houders van gezelschapsdieren
verrichten slechts niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapslanddieren
van de in bijlage I vermelde soorten van de ene lidstaat naar de andere indien
aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) deze gezelschapslanddieren zijn geïdentificeerd
en gaan vergezeld van een identificatiedocument indien dat is vereist
overeenkomstig artikel 112 of overeenkomstig de regelgeving vastgesteld
krachtens artikel 114, onder e), en artikel 117; b) tijdens die verplaatsing zijn passende
maatregelen getroffen ter preventie en bestrijding van ziekten, om te
waarborgen dat de gezelschapslanddieren geen significant risico vormen voor de
verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d), en van nieuwe ziekten naar gehouden landdieren op de
plaats van bestemming en tijdens het vervoer. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten, om te waarborgen dat de
gezelschapslanddieren geen significant risico vormen voor de verspreiding van
in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), en van nieuwe ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en
tijdens het vervoer, en houdt daarbij indien nodig rekening met de
gezondheidsstatus van de plaats van bestemming. 3. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten zoals bedoeld in
lid 1 van dit artikel en de krachtens lid 2 van dit artikel
vastgestelde regelgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 254, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 5
Verplaatsing van wilde landdieren Artikel 153
Wilde landdieren 1. De exploitanten verplaatsen wilde
dieren slechts van een habitat in de ene lidstaat naar een habitat of
inrichting in een andere lidstaat indien aan de volgende voorwaarden is
voldaan: a) de verplaatsingen van de wilde dieren uit
hun habitat worden zodanig verricht dat zij onderweg of op de plaats van
bestemming geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst
opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), of van
nieuwe ziekten; b) de wilde dieren zijn niet afkomstig uit
een habitat in een beperkingszone waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden
omdat er een in de lijst opgenomen ziekte voorkomt zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d), of een nieuwe ziekte voor de in de lijst opgenomen
soorten, zoals bedoeld in artikel 70, lid 2, onder c),
artikel 80, leden 1 en 2, en in de regelgeving vastgesteld
krachtens artikel 70, lid 3, onder b), artikel 71, lid 3,
artikel 80, lid 4, en artikel 81, lid 3, of omdat er
noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de artikelen 245 en 246 en de
krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, tenzij overeenkomstig deze
regelgeving afwijkingen zijn toegestaan; c) de wilde dieren gaan vergezeld van een
diergezondheidscertificaat of van andere documenten, indien
diergezondheidscertificering noodzakelijk is om te waarborgen dat is voldaan
aan de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen zoals bedoeld onder a)
en b) van dit lid en aan de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 154,
lid 1, onder c) en d); d) de bevoegde autoriteit van de lidstaat
van oorsprong heeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in
kennis gesteld van de verplaatsing, wanneer overeenkomstig de krachtens artikel
154, lid 1, onder c), vastgestelde regelgeving een
diergezondheidscertificaat is vereist. 2. Wanneer overeenkomstig de krachtens
artikel 154, lid 1, onder c), vastgestelde regelgeving een
diergezondheidscertificaat is vereist, gelden voor verplaatsingen van wilde
landdieren de voorschriften van de artikelen 142 en 145,
artikel 146, leden 1, 2 en 3 en artikel 147, en de regelgeving
vastgesteld krachtens de artikelen 143 en 144 en artikel 146,
lid 4. 3. Wanneer overeenkomstig lid 1,
onder d), van dit artikel de kennisgeving van verplaatsingen is vereist,
gelden voor verplaatsingen van wilde landdieren de voorschriften van de
artikelen 149 en 150 en de regelgeving vastgesteld krachtens de in artikel
151 bedoelde gedelegeerde handelingen. Artikel 154
Bevoegdheden inzake verplaatsingen van wilde landdieren 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de diergezondheidsvoorschriften voor
verplaatsingen van wilde landdieren zoals bedoeld in artikel 153,
lid 1, onder a) en b); b) de diergezondheidsvoorschriften voor het
binnenbrengen van wilde landdieren wanneer zij uit het wild worden
overgebracht: i) naar inrichtingen; ii) om te worden gehouden als
gezelschapdier; c) de soorten verplaatsingen van wilde
landdieren waarvoor of de situaties waarin een diergezondheidscertificaat of
een ander document dergelijke verplaatsingen moet begeleiden, en de
voorschriften met betrekking tot de inhoud van dergelijke
diergezondheidscertificaten of andere documenten; d) de kennisgeving door de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van oorsprong aan de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van bestemming bij verplaatsingen van wilde landdieren tussen
lidstaten en de gegevens die een dergelijke kennisgeving moet bevatten. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen ter specificatie van de
voorschriften zoals bedoeld in artikel 153 en van de gedelegeerde
regelgeving vastgesteld krachtens lid 1, met betrekking tot: a) modelformulieren van diergezondheidscertificaten
en andere documenten die de verplaatsingen van wilde landdieren moeten
vergezellen, indien dat is bepaald in de krachtens artikel 1, onder c),
vastgestelde gedelegeerde handelingen; b) het formaat van de kennisgeving door de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en de termijnen voor
dergelijke kennisgevingen, indien dat is bepaald in de krachtens
artikel 1, onder d), vastgestelde regelgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 6
Verplaatsingen van levende producten binnen de Unie Afdeling 1
Algemene voorschriften Artikel 155
Algemene voorschriften voor verplaatsingen van levende producten 1. De exploitanten treffen passende
preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van
levende producten de gezondheidsstatus van gehouden landdieren op de plaats van
bestemming geen gevaar loopt met betrekking tot: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); b) nieuwe ziekten. 2. De exploitanten verplaatsen levende
producten slechts uit hun inrichtingen en ontvangen slechts dergelijke levende
producten indien deze producten voldoen aan de volgende voorwaarden: a) zij zijn afkomstig van inrichtingen die: i) overeenkomstig artikel 88, onder
a), door de bevoegde autoriteit zijn ingeschreven in het register van
inrichtingen en waarvoor de lidstaat van oorsprong geen afwijking heeft
toegestaan overeenkomstig artikel 83; ii) indien artikel 89, lid 1, of artikel 90
dat vereist, door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 92,
lid 1, zijn erkend; b) zij voldoen aan de
traceerbaarheidsvoorschriften van artikel 118, lid 1, en aan de krachtens
artikel 119, lid 1, vastgestelde regelgeving. 3. De exploitanten leven de
voorschriften van artikel 122 na voor het vervoer van levende producten
van gehouden landdieren. 4. De exploitanten verplaatsen levende
producten niet van een inrichting in de ene lidstaat naar een inrichting in een
andere lidstaat, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming
daartoe de uitdrukkelijke toestemming verleent, wanneer die levende producten
moeten worden vernietigd ter uitroeiing van een ziekte in het kader van een
uitroeiingsprogramma zoals bedoeld in artikel 30, leden 1 en 2. Artikel 156
Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming 1. De exploitanten van inrichtingen op
de plaats van bestemming die levende producten ontvangen van een inrichting uit
een andere lidstaat: a) controleren de aanwezigheid van: i) identificatiemerktekens overeenkomstig
artikel 118 en de krachtens artikel 119 vastgestelde regelgeving; ii) diergezondheidscertificaten zoals
bedoeld in artikel 159; b) stellen de bevoegde autoriteit in kennis
van elke onregelmatigheid met betrekking tot: i) de ontvangen levende producten; ii) de aanwezigheid van
identificatiemiddelen bedoeld onder a), i); iii) de aanwezigheid van
diergezondheidscertificaten bedoeld onder a), ii). 2. Bij onregelmatigheden zoals bedoeld
in lid 1, onder b), houdt de exploitant de levende producten waarop de
onregelmatigheid betrekking heeft onder zijn toezicht tot de bevoegde
autoriteit over deze producten een beslissing heeft genomen. Afdeling 2
Verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen,
geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten Artikel 157
Verplichtingen van de exploitanten inzake verplaatsingen van levende producten
afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en
van pluimvee naar andere lidstaten 1. De exploitanten verplaatsen levende
producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee slechts naar een andere lidstaat indien deze
producten voldoen aan de volgende voorwaarden: a) zij worden gewonnen, geproduceerd,
behandeld en opgeslagen in inrichtingen voor levende producten die daartoe
overeenkomstig artikel 92, lid 1, en artikel 94 zijn erkend; b) zij voldoen aan de
traceerbaarheidsvoorschriften voor het soort levende producten overeenkomstig
artikel 118 en de krachtens artikel 119 vastgestelde regelgeving; c) zij zijn gewonnen van donordieren die
voldoen aan de noodzakelijke diergezondheidsvoorschriften om te waarborgen dat
de levende producten geen in de lijst opgenomen ziekten verspreiden; d) zij zijn gewonnen, geproduceerd,
behandeld, opgeslagen en vervoerd op een manier die waarborgt dat geen in de
lijst vermelde ziekten worden verspreid. 2. De exploitanten verplaatsen geen
levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee van een inrichting voor levende producten
waarvoor met betrekking tot de in de lijst opgenomen soorten
verplaatsingsbeperkingen gelden overeenkomstig: a) artikel 55, lid 1, onder a), c)
en e), artikel 55, lid 1, onder f), ii), artikel 56, artikel 61,
lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 65, lid 1,
onder c), artikel 74, lid 1, en artikel 78, leden 1 en 2; b) de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71,
lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81,
lid 2; en c) de noodmaatregelen zoals bedoeld in de
artikelen 246 en 247 en in de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 248, tenzij in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 247
afwijkingen zijn toegestaan. Artikel 158
Bevoegdheidsdelegatie voor verplaatsingen van levende producten afkomstig van
gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee
naar andere lidstaten De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de
diergezondheidsvoorschriften voor de in artikel 157 bedoelde verplaatsingen van
levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee naar andere lidstaten ter specificatie van: a) regelgeving voor de winning,
productie, behandeling en opslag van levende producten van deze gehouden dieren
in erkende inrichtingen zoals bedoeld in artikel 157, lid 1, onder a); b) diergezondheidsvoorschriften zoals
bedoeld in artikel 157, lid 1, onder c): i) voor gehouden dieren waarvan levende
producten werden gewonnen; ii) isolering of quarantaine voor de onder
i) bedoelde gehouden donordieren; c) laboratoriumtests en andere tests op
gehouden donordieren en levende producten; d) diergezondheidsvoorschriften voor de
winning, productie, behandeling, opslag of voor andere bewerkingen en voor
vervoer zoals bedoeld in artikel 157, lid 1, onder d); e) afwijkingen van de regelgeving van
artikel 157 voor exploitanten, rekening houdend met de risico’s van dergelijke
levende producten en de getroffen risicobeperkingsmaatregelen. Afdeling 3
Diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen Artikel 159
Verplichtingen van de exploitanten met betrekking tot
diergezondheidscertificering voor verplaatsingen van levende producten
afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en
van pluimvee en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen levende
producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee slechts wanneer deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong bij verplaatsingen: a) naar een andere lidstaat; b) binnen een lidstaat of naar een andere
lidstaat, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: i) het is toegestaan dat de levende
producten van gehouden dieren worden verplaatst uit een beperkingszone waarvoor
ziektebestrijdingsmaatregelen gelden zoals bedoeld in artikel 55,
lid 1, onder f, ii), de artikelen 56, 64 en 65, artikel 74,
lid 1 en artikel 78 en in de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, artikel 67, artikel 71, lid 3, artikel 74,
lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, of waarvoor
noodmaatregelen gelden, zoals bedoeld in de artikelen 246 en 247, en in de
krachtens artikel 248 vastgestelde regelgeving, tenzij overeenkomstig de in dit
punt bedoelde regelgeving afwijkingen van de verplichting tot
diergezondheidscertificering zijn toegestaan; en ii) de levende producten van gehouden
dieren zijn afkomstig van soorten waarvoor de onder i) bedoelde
ziektebestrijdings- of noodmaatregelen gelden. 2. De exploitanten treffen alle noodzakelijke
maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde
diergezondheidscertificaat de levende producten vergezelt van de plaats van
oorsprong tot de plaats van bestemming. 3. De bevoegde autoriteit geeft op
verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de
verplaatsingen van de in lid 1 bedoelde levende producten. 4. Voor de diergezondheidscertificering
van de in lid 1 van dit artikel bedoelde levende producten gelden de
artikelen 142, 145, 146 en 147 en de regelgeving vastgesteld krachtens de
artikelen 143 en 144 en artikel 146, lid 4, en voor eigen
verklaringen betreffende verplaatsingen van levende producten gelden
artikel 148, lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 148, lid 2. 5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
afwijkingen van de voorschriften inzake diergezondheidscertificering zoals
bedoeld in lid 1 van dit artikel voor de verplaatsingen van levende
producten van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en
van pluimvee die geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de
lijst opgenomen ziekten door: a) de aard van de levende producten of de
diersoort waarvan deze producten afkomstig zijn; b) de methoden voor productie en behandeling
die in de inrichting voor levende producten worden toegepast; c) het beoogde gebruik van de levende
producten; d) andere getroffen
risicobeperkingsmaatregelen voor het soort en de categorie levende producten en
de inrichtingen voor levende producten. Artikel 160
Inhoud van diergezondheidscertificaten 1. Het diergezondheidscertificaat voor
levende producten zoals bedoeld in artikel 159 bevat ten minste de
volgende gegevens: a) de inrichting voor levende producten van
oorsprong en de inrichting of plaats van bestemming; b) het soort levende producten en de soorten
gehouden donordieren; c) het volume van de levende producten; d) het merkteken van de levende producten,
wanneer artikel 118, lid 1, en de krachtens artikel 119, lid 1,
vastgestelde regelgeving dat vereisen; e) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de levende producten van de zending voldoen aan de
verplaatsingsvoorschriften voor de desbetreffende soorten zoals bedoeld in de
artikelen 155 en 157 en in de krachtens artikel 158 vastgestelde regelgeving. 2. Het diergezondheidscertificaat voor
levende producten zoals bedoeld in artikel 159 mag andere gegevens
bevatten die overeenkomstig andere wetgeving van de Unie zijn vereist. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de gegevens die krachtens lid 1 van
dit artikel in het diergezondheidscertificaat moeten worden vermeld; b) diergezondheidscertificering voor
verschillende soorten levende producten en van verschillende diersoorten. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van
diergezondheidscertificaten voor levende producten. Die uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 161
Kennisgeving van verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden
runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee naar andere
lidstaten 1. De exploitanten: a) stellen de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van
levende producten afkomstig van gehouden runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee naar een andere lidstaat in de volgende gevallen:
i) de levende producten moeten vergezeld
gaan van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel 159, lid 1; ii) rekening houdend met lid 3 van dit
artikel is kennisgeving van de verplaatsing voor levende producten vereist
overeenkomstig de krachtens artikel 151, lid 1, vastgestelde gedelegeerde
handelingen. b) verstrekken de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit
van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen
van de verplaatsing van de levende producten. 2. De bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming overeenkomstig de krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving
in kennis van verplaatsingen van levende producten afkomstig van gehouden
runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee. 3. De artikelen 149 en 150 en de
krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de kennisgeving
van levende producten. Afdeling 4
Verplaatsingen van levende producten afkomstig van andere soorten gehouden
landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van
pluimvee naar andere lidstaten Artikel 162
Levende producten afkomstig van andere gehouden landdieren dan runderen,
schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee 1. De exploitanten verplaatsen levende
producten afkomstig van andere soorten gehouden landdieren dan runderen,
schapen, geiten, varkens en paardachtigen en van pluimvee slechts naar een
andere lidstaat, indien deze, naargelang van de gezondheidsstatus op de plaats
van bestemming, geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de
lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), naar de in de lijst opgenomen diersoorten op de plaats van
bestemming. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot diergezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake diergezondheidscertificering
en kennisgeving van verplaatsingen van levende producten afkomstig van andere
soorten gehouden landdieren dan runderen, schapen, geiten, varkens en
paardachtigen en van pluimvee. Zij houdt daarbij rekening met de volgende
aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid (1), onder d), voor de in de lijst
opgenomen soorten; b) de soorten dieren waarvan de levende
producten zijn gewonnen en het soort levende producten; c) de gezondheidsstatus op de plaats van
oorsprong en de plaats van bestemming; d) het soort winning, productie, behandeling
en opslag; e) andere epizoötiologische factoren. 3. Wanneer overeenkomstig lid 2
van dit artikel diergezondheidscertificering en kennisgeving van verplaatsingen
van levende producten zijn vereist: a) gelden voor dergelijke certificering de
regelgeving van de artikelen 159, 160 en 161 en de krachtens artikel 159,
lid 5, en artikel 160, lid 3, vastgestelde regelgeving; b) gelden voor kennisgeving van
verplaatsingen de voorschriften van artikel 161, leden 1 en 2. Afdeling 5
Afwijkingen Artikel 163
Levende producten bestemd voor wetenschappelijke doeleinden en gedelegeerde
handelingen 1. In afwijking van de afdelingen 1 tot
en met 4 kan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming toestemming
verlenen voor verplaatsingen van levende producten bestemd voor
wetenschappelijke doeleinden die niet voldoen aan de voorschriften van deze
afdelingen, met uitzondering van artikel 155, lid 1,
artikel 155, lid 2, onder c), artikel 155, lid 3, en
artikel 156, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) voordat toestemming wordt verleend, moet
de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming de noodzakelijke
risicobeperkingsmaatregelen treffen om te waarborgen dat die verplaatsingen van
levende producten geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg en
op de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); b) de verplaatsingen van deze levende producten
worden uitgevoerd onder het toezicht van de bevoegde autoriteit van de plaats
van bestemming. 2. Wanneer overeenkomstig lid 1
een afwijking wordt toegestaan, stelt de bevoegde autoriteit van de plaats van
bestemming de lidstaten van oorsprong en de lidstaten van doorgang in kennis
van de toegestane afwijking en van de voorwaarden waaronder deze is toegestaan.
3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de voorwaarden voor afwijkingen toegestaan door de bevoegde
autoriteit van de plaats van bestemming, zoals bedoeld in lid 1 van dit
artikel. Hoofdstuk 7
Productie, verwerking en distributie van producten van dierlijke oorsprong
binnen de Unie Artikel 164
Algemene verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheid en
gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten treffen passende
preventieve maatregelen om te waarborgen dat producten van dierlijke oorsprong
in geen enkel stadium van de productie, de verwerking en van de distributie
ervan in de Unie de verspreiding veroorzaken van: a) in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), rekening houdend met de
gezondheidsstatus van de plaats van productie, verwerking of bestemming; b) nieuwe ziekten. 2. De exploitanten zien erop toe dat
producten van dierlijke oorsprong niet afkomstig zijn van inrichtingen of
levensmiddelenbedrijven of worden verkregen van dieren die afkomstig zijn van
inrichtingen: a) waarvoor noodmaatregelen gelden zoals
bedoeld in de artikelen 246 en 247 en in de regelgeving vastgesteld
krachtens artikel 248, tenzij in de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 248 afwijkingen zijn toegestaan van de voorschriften van lid 1. b) waarvoor verplaatsingsbeperkingen gelden
voor de gehouden landdieren en voor de producten van dierlijke oorsprong, zoals
bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, onder e),
artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62,
lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1,
onder b), artikel 74, lid 1, onder a), en artikel 78, leden
1 en 2, en in de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2,
de artikelen 63 en 66, artikel 71, lid 3, artikel 74,
lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2, tenzij
overeenkomstig deze regelgeving afwijkingen van deze verplaatsingsbeperkingen
zijn toegestaan. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot nadere voorschriften tot wijziging en aanvulling van lid 2
van dit artikel betreffende de verplaatsingen van producten van dierlijke
oorsprong, rekening houdend met: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en de betrokken
diersoorten en b) de daarmee verbonden risico's. Artikel 165
Verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheidscertificaten en
gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen de
volgende producten van dierlijke oorsprong binnen een lidstaat of naar een
andere lidstaat slechts indien deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong: a) producten van dierlijke oorsprong: i) waarvan de verplaatsing uit een
beperkingszone waarvoor noodmaatregelen gelden, zoals bedoeld in de krachtens artikel 248
vastgestelde regelgeving, is toegestaan; ii) die afkomstig zijn van diersoorten
waarop deze noodmaatregelen van toepassing zijn; b) producten van dierlijke oorsprong: i) waarvan de verplaatsing uit een
beperkingszone waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, overeenkomstig
artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, onder f), ii),
artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62, lid 1,
artikel 64, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1,
onder b), artikel 74, lid 1, onder a), en artikel 78,
leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55,
lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid 3,
artikel 74, lid 3, artikel 79 en artikel 81, lid 2 is
toegestaan; ii) die afkomstig zijn van diersoorten
waarop deze ziektebestrijdingsmaatregelen van toepassing zijn. 2. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde
diergezondheidscertificaat de producten van dierlijke oorsprong vergezelt van
hun plaats van oorsprong tot hun plaats van bestemming. 3. De bevoegde autoriteit geeft op verzoek
van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de verplaatsingen van
de in lid 1 bedoelde producten van dierlijke oorsprong. 4. De artikelen 145, 146 en 147 en de
regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 143 en 144 en
artikel 146, lid 4, zijn van toepassing op de
diergezondheidscertificering van verplaatsingen van de producten van dierlijke
oorsprong, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. 5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
afwijkingen van de voorschriften met betrekking tot diergezondheidscertificaten
van lid 1 van dit artikel en de voorwaarden voor die afwijkingen, voor
verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong die geen significant
risico vormen voor de verspreiding van ziekten door: a) het soort producten van dierlijke
oorsprong; b) de risicobeperkingsmaatregelen die van
toepassing zijn op de producten van dierlijke oorsprong, waardoor het risico op
verspreiding van ziekten wordt beperkt; c) het beoogde gebruik van de producten van
dierlijke oorsprong; d) de plaats van bestemming van de producten
van dierlijke oorsprong. Artikel 166
Inhoud van diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen en
uitvoeringshandelingen 1. Het diergezondheidscertificaat voor
producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in artikel 165, lid 1,
bevat ten minste de volgende gegevens: a) de inrichting of plaats van oorsprong en
de inrichting of plaats van bestemming; b) een beschrijving van de producten van
dierlijke oorsprong; c) de hoeveelheid producten van dierlijke
oorsprong; d) de identificatie van de producten van
dierlijke oorsprong, wanneer dat is vereist overeenkomstig artikel 65,
lid 1, onder h), of overeenkomstig de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 67, onder a); e) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de producten van dierlijke oorsprong voldoen aan de voorschriften
inzake verplaatsingsbeperkingen, zoals bedoeld in artikel 164, lid 2, en
in de krachtens artikel 164, lid 3, vastgestelde regelgeving. 2. Het in lid 1 bedoelde
diergezondheidscertificaat voor producten van dierlijke oorsprong kan andere
gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.
3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking de gegevens die in het diergezondheidscertificaat moeten worden
vermeld, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van
diergezondheidscertificaten voor producten van dierlijke oorsprong, zoals
bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 167
Kennisgeving van verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong naar
andere lidstaten 1. De exploitanten: a) stellen de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van
producten van dierlijke oorsprong wanneer de zendingen vergezeld moeten gaan
van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel 165, lid 1; b) verstrekken de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit
van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen
van de verplaatsing van producten van dierlijke oorsprong. 2. De bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming overeenkomstig artikel 150 en de krachtens artikel 151
vastgestelde regelgeving in kennis van verplaatsingen van producten van
dierlijke oorsprong. 3. De artikelen 149 en 150 en de
krachtens artikel 151 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de
kennisgeving van producten van dierlijke oorsprong. Hoofdstuk 8
Toepassingsgebied van nationale maatregelen Artikel 168
Nationale maatregelen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en levende
producten 1. Het staat de lidstaten vrij
nationale maatregelen te treffen met betrekking tot verplaatsingen van gehouden
landdieren en levende producten daarvan op hun eigen grondgebied. 2. Deze nationale maatregelen: a) houden rekening met de regelgeving inzake
verplaatsingen van dieren en levende producten van de hoofdstukken 3, 4, 5 en
6, en zijn niet strijdig met die regelgeving; b) vormen geen belemmering voor het
verplaatsen van dieren en producten tussen de lidstaten; c) gaan niet verder dan hetgeen wenselijk en
noodzakelijk is om de insleep en de verspreiding van de in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), te
voorkomen. Artikel 169
Nationale maatregelen ter beperking van de gevolgen van andere ziekten dan de
in de lijst opgenomen ziekten Indien een andere ziekte dan de in de lijst
opgenomen ziekten een significant risico vormt voor de diergezondheidssituatie
van gehouden landdieren in een lidstaat, kan de desbetreffende lidstaat
nationale maatregelen treffen ter bestrijding van die ziekte, op voorwaarde dat
deze maatregelen: a) geen belemmering vormen voor het
verplaatsen van dieren en producten tussen lidstaten; b) niet verder gaan dan hetgeen
wenselijk en noodzakelijk is om die ziekte te bestrijden. TITEL II
Waterdieren en van waterdieren afkomstige producten van dierlijke oorsprong Hoofdstuk 1
Registratie, erkenning, documentatie en registers Afdeling 1
Registratie van aquacultuurinrichtingen Artikel 170
Verplichting van de exploitanten tot registratie van aquacultuurinrichtingen 1. Om zich te laten registreren
overeenkomstig artikel 171 moeten de exploitanten van
aquacultuurinrichtingen voordat zij dergelijke activiteiten starten: a) de bevoegde autoriteit in kennis stellen
van alle aquacultuurinrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn; b) de bevoegde autoriteit gegevens
verstrekken over: i) de naam en het adres van de exploitant; ii) de locatie en een beschrijving van de
voorzieningen; iii) de categorieën, soorten en aantallen
aquacultuurdieren die in de aquacultuurinrichting aanwezig zijn en de
capaciteit van de aquacultuurinrichting; iv) het soort aquacultuurinrichting; v) andere aspecten van de inrichting die
relevant zijn voor het bepalen van het risico dat ermee verbonden is. 2. De in lid 1 bedoelde
exploitanten van aquacultuurinrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in
kennis van: a) elke significante wijziging in de
aquacultuurinrichting met betrekking tot de in lid 1, onder b), bedoelde
aspecten; b) een eventuele stopzetting van de
activiteiten in de aquacultuurinrichting. 3. Op aquacultuurinrichtingen die
erkenningsplichtig zijn overeenkomstig artikel 174, lid 1, is de in
lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting tot informatieverstrekking
niet van toepassing. 4. Een exploitant kan een aanvraag tot
registratie zoals bedoeld in lid 1 indienen voor een groep
aquacultuurinrichtingen, op voorwaarde dat deze voldoen aan de voorwaarden
onder a) of aan de voorwaarden onder b): a) zij zijn gelegen in een epizoötiologisch
verbonden gebied en alle exploitanten in dat gebied werken met een
gemeenschappelijk biobeveiligingssysteem; b) zij staan onder de verantwoordelijkheid
van dezelfde exploitant, en i) onder een gemeenschappelijk
biobeveiligingssysteem; en ii) zijn geografisch nabij gelegen. De regelgeving van de leden 1 tot en met 3
van dit artikel, de regelgeving van artikel 171, lid 2, en de
krachtens artikel 173 vastgestelde regelgeving, die van toepassing zijn op
afzonderlijke aquacultuurinrichtingen, gelden bij een aanvraag tot registratie
voor een groep inrichtingen voor de gehele groep aquacultuurinrichtingen. Artikel 171
Verplichtingen van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de registratie van
aquacultuurinrichtingen De bevoegde autoriteit registreert: a) aquacultuurinrichtingen in het
register van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 183,
lid 1, indien de exploitant de overeenkomstig artikel 170,
lid 1, vereiste gegevens heeft verstrekt; b) groepen aquacultuurinrichtingen in
dat register van aquacultuurinrichtingen, indien aan de in artikel 170,
lid 4, bedoelde voorwaarden is voldaan. Artikel 172
Afwijkingen van de verplichting van de exploitanten tot registratie van
aquacultuurinrichtingen In afwijking van artikel 170, lid 1,
kunnen de lidstaten bepaalde categorieën aquacultuurinrichtingen vrijstellen
van de verplichting tot registratie. Daarbij houden zij rekening met de
volgende criteria: a) de categorieën, soorten en aantallen
aquacultuurdieren die in de aquacultuurinrichting aanwezig zijn en het volume
van de aquacultuurdieren en de capaciteit van de aquacultuurinrichting; b) het soort aquacultuurinrichting; c) de verplaatsingen van
aquacultuurdieren naar en uit de aquacultuurinrichting. Artikel 173
Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot afwijkingen van de verplichting om
aquacultuurinrichtingen te registreren De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot: a) de gegevens die exploitanten moeten
verstrekken voor de registratie van de aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in
artikel 170, lid 1; b) de soorten aquacultuurinrichtingen
waarvoor de lidstaten afwijkingen kunnen toestaan van de verplichting tot
registratie zoals bedoeld in artikel 172, op voorwaarde dat zij geen
significant risico vormen en mits rekening wordt gehouden met de criteria van artikel
172. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Afdeling 2
Erkenning van bepaalde soorten aquacultuurinrichtingen Artikel 174
Erkenning van bepaalde aquacultuurinrichtingen en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten van de volgende
soorten aquacultuurinrichtingen dienen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag
tot erkenning in overeenkomstig artikel 178, lid 1, en starten niet met
hun activiteiten voordat hun aquacultuurinrichting overeenkomstig artikel 179,
lid 1, is erkend: a) aquacultuurinrichtingen waar
aquacultuurdieren worden gehouden om van daaruit levend of als producten van
dierlijke oorsprong van aquacultuurdieren te worden verplaatst. Een dergelijke
aanvraag is echter niet vereist indien de verplaatsing enkel gebeurt i) in het kader van een rechtstreekse
levering van kleine hoeveelheden voor menselijke consumptie aan de
eindverbruiker; of ii) naar plaatselijke kleinhandelszaken die
rechtstreeks leveren aan de eindgebruiker. b) andere aquacultuurinrichtingen die een
groot risico vormen door: i) de categorieën, soorten en aantallen
aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting; ii) het soort aquacultuurinrichting; iii) de verplaatsingen van aquacultuurdieren
naar en uit de aquacultuurinrichting. 2. De exploitanten beëindigen de
activiteiten in een aquacultuurinrichting zoals bedoeld in lid 1 in de
volgende gevallen: a) de erkenning wordt overeenkomstig
artikel 182, lid 2, door de bevoegde autoriteit ingetrokken of geschorst;
of b) de aquacultuurinrichting kan in geval van
een voorwaardelijke erkenning, die is verleend overeenkomstig artikel 181,
lid 3, niet aan de overblijvende voorwaarden van artikel 181, lid 3,
voldoen en krijgt geen definitieve erkenning overeenkomstig artikel 182,
lid 4. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de aanvulling en de wijziging van de regelgeving voor de
erkenning van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in lid 1 van dit
artikel met betrekking tot: a) afwijkingen van de verplichting voor
exploitanten om voor de in lid 1, onder a), bedoelde soorten
aquacultuurinrichtingen bij de bevoegde autoriteit een aanvraag tot erkenning
in te dienen; b) de soorten aquacultuurinrichtingen die
overeenkomstig artikel 1, onder b), moeten worden erkend. 4. Bij de vaststelling van de in
lid 3 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende criteria: a) de soorten en categorieën
aquacultuurdieren die in een aquacultuurinrichting worden gehouden; b) het soort aquacultuurinrichting en het
soort productie; c) typische verplaatsingspatronen voor het
soort aquacultuurinrichting en de desbetreffende soort of categorie
aquacultuurdieren. 5. Een exploitant kan een aanvraag tot
erkenning indienen voor een groep aquacultuurinrichtingen indien aan de
voorwaarden van artikel 175, onder a) en b), is voldaan. Artikel 175
Erkenning van groepen aquacultuurinrichtingen door de bevoegde autoriteit De bevoegde autoriteit kan een erkenning
verlenen zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, voor een groep
aquacultuurinrichtingen, mits deze voldoen aan de voorwaarden onder a) of b): a) zij zijn gelegen in een
epizoötiologisch verbonden gebied en alle exploitanten werken met een gemeenschappelijk
biobeveiligingssysteem; verzendingscentra, zuiveringscentra en soortgelijke
inrichtingen die in een dergelijk epizoötiologisch verbonden gebied gelegen
zijn, moeten echter afzonderlijk worden erkend; b) zij staan onder de verantwoordelijkheid
van dezelfde exploitant; en i) onder een gemeenschappelijk
biobeveiligingssysteem; en ii) zijn geografisch nabij gelegen. De regelgeving van artikel 176, de artikelen
178 tot en met 182 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 178,
lid 2, en artikel 179, lid 2, die van toepassing zijn op
afzonderlijke aquacultuurinrichtingen, gelden bij de erkenning van een groep
aquacultuurinrichtingen voor de gehele groep aquacultuurinrichtingen. Artikel 176
Erkenning van de status van geconsigneerde aquacultuurinrichtingen De exploitanten van aquacultuurinrichtingen
die de status van geconsigneerde inrichting wensen te verkrijgen: a) dienen bij de bevoegde autoriteit
een aanvraag in tot erkenning overeenkomstig artikel 178, lid 1; b) verplaatsen geen aquacultuurdieren
naar een geconsigneerde aquacultuurinrichting overeenkomstig de voorschriften
van artikel 203, lid 1, en de krachtens artikel 203, lid 2,
vastgestelde gedelegeerde handelingen voordat hun inrichting de erkenning van
die status heeft verkregen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig
artikel 179 of artikel 181. Artikel 177
Erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen De exploitanten van ziektebestrijdende
inrichtingen voor aquatische levensmiddelen zien erop toe dat hun inrichtingen
door de bevoegde autoriteit zijn erkend voor het slechten van waterdieren voor
ziektebestrijding overeenkomstig artikel 61, lid 1, onder b),
artikel 62, artikel 68, lid 1, en artikel 78, leden
1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 63, artikel
70, lid 3, artikel 71, lid 3, en artikel 78, lid 3. Artikel 178
Informatieplicht van de exploitanten voor het verkrijgen van een erkenning en
uitvoeringshandelingen 1. Bij hun aanvraag tot erkenning van
hun inrichting overeenkomstig artikel 174, lid 1, artikel 175,
artikel 176, onder a), en artikel 177 verstrekken de exploitanten de
bevoegde autoriteit gegevens betreffende: a) de naam en het adres van de exploitant; b) de locatie van de inrichting en een
beschrijving van de voorzieningen; c) de categorieën, soorten en aantallen
aquacultuurdieren in de inrichting; d) het soort inrichting; e) indien van toepassing, de gegevens
betreffende de erkenning van een groep aquacultuurinrichtingen overeenkomstig
artikel 175; f) andere aspecten van de
aquacultuurinrichting die relevant zijn voor het bepalen van het risico dat
ermee verbonden is. 2. De in lid 1 bedoelde
exploitanten van inrichtingen stellen de bevoegde autoriteit in kennis van: a) significante wijzigingen in de
inrichtingen met betrekking tot de in lid 1, onder c), bedoelde aspecten; b) een eventuele stopzetting van de
activiteiten in de inrichting. 3. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de gegevens
die de exploitanten moeten verstrekken in hun aanvraag tot erkenning van hun
inrichtingen, overeenkomstig lid 1 van dit artikel; Die
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 179
Verlening van de erkenning en voorwaarden voor de erkenning en gedelegeerde
handelingen 1. De bevoegde autoriteit verleent de
erkenning voor aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in artikel 174,
lid 1, artikel 176, onder a), groepen aquacultuurinrichtingen zoals
bedoeld in artikel 175 en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen zoals bedoeld in artikel 177 slechts indien dergelijke
inrichtingen: a) voldoen aan de volgende voorschriften,
voor zover van toepassing, betreffende: i) quarantaine, isolering en andere biobeveiligingsmaatregelen,
rekening houdend met de voorschriften zoals bedoeld in artikel 9,
lid 1, onder b), en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 9,
lid 2; ii) surveillancevoorschriften zoals bedoeld
in artikel 22 en, indien van toepassing, voor het soort inrichting en het
risico dat ermee verbonden is, zoals bedoeld in artikel 23 en de krachtens
artikel 24 vastgestelde regelgeving; iii) documentatie zoals bedoeld in de
artikel 185, 186 en 187 en in de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 188
en 189; b) beschikken over voorzieningen en
uitrusting: i) die geschikt zijn om het risico op de
insleep en de verspreiding van ziekten tot een aanvaardbaar niveau terug te
dringen, rekening houdend met het soort inrichting; ii) die voldoende capaciteit bieden voor
het aantal waterdieren; c) niet leiden tot een onaanvaardbaar risico
voor verspreiding van ziekten, rekening houdend met de getroffen
risicobeperkingmaatregelen; d) beschikken over een systeem dat de
exploitant in staat stelt om aan de bevoegde autoriteit aan te tonen dat aan de
voorschriften onder a), b) en c) is voldaan. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de voorschriften zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel
voor wat betreft: a) quarantaine, isolering en andere
biobeveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in lid 1, onder a), i);
b) surveillance zoals bedoeld in lid 1,
onder a), ii); c) voorzieningen en uitrusting zoals bedoeld
in lid 1, onder b). 3. Bij de vaststelling van de
regelgeving voor de krachtens lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen
houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten: a) de risico’s die met elk soort inrichting
verbonden zijn; b) de soorten en categorieën
aquacultuurdieren of waterdieren; c) het soort productie; d) typische verplaatsingspatronen voor het
soort aquacultuurinrichting en voor de soorten en categorieën dieren die in
deze inrichtingen worden gehouden. Artikel 180
Toepassingsgebied van de erkenning van inrichtingen De bevoegde autoriteit vermeldt in erkenningen
van aquacultuurinrichtingen of ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen, verleend krachtens artikel 179, lid 1, uitdrukkelijk: a) voor welke soorten
aquacultuurinrichtingen, zoals bedoeld in artikel 174, lid 1 en
artikel 176, onder a), groepen aquacultuurinrichtingen, zoals bedoeld in
artikel 175, en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen, zoals bedoeld in artikel 177 en in de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 174, lid 3, onder b), de erkenning
geldig is; b) voor welke soorten en categorieën
aquacultuurdieren de erkenning geldig is. Artikel 181
Procedures voor het verlenen van de erkenning door de bevoegde autoriteit 1. De bevoegde autoriteit stelt procedures
op die de exploitanten moeten volgen wanneer zij een aanvraag indienen voor de
erkenning van hun inrichtingen overeenkomstig artikel 174, lid 1, en de
artikelen 176 en 177. 2. Na ontvangst van een aanvraag tot
erkenning van een exploitant overeenkomstig artikel 174, lid 1, en de
artikelen 176 en 177 voert de bevoegde autoriteit een inspectie ter
plaatse uit. 3. De bevoegde autoriteit kan aan een
inrichting een voorwaardelijke erkenning verlenen wanneer blijkt uit de
aanvraag van de exploitant en de daaropvolgende inspectie ter plaatse van de
bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, dat de
inrichting voldoet aan alle belangrijke voorschriften die voldoende garanties
bieden dat een dergelijke inrichting geen significant risico vormt, en de
bedoeling heeft te voldoen aan de overblijvende voorschriften voor de erkenning
zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, en in de krachtens
artikel 179, lid 2, vastgestelde regelgeving. 4. Indien de bevoegde autoriteit
overeenkomstig lid 3 van dit artikel een voorwaardelijke erkenning heeft
verleend, kan zij de definitieve erkenning pas verlenen na een volgende
inspectie ter plaatse, die wordt uitgevoerd binnen drie maanden na de
voorwaardelijke erkenning, waaruit blijkt dat de inrichting voldoet aan alle
voorwaarden voor de erkenning zoals bedoeld in artikel 179, lid 1, en
in de krachtens artikel 179, lid 2, vastgestelde regelgeving. Indien uit de inspectie ter plaatse blijkt dat de
inrichting duidelijk vooruitgang heeft geboekt, maar nog steeds niet aan alle
voorwaarden voldoet, dan kan de bevoegde autoriteit de voorwaardelijke
erkenning verlengen. De totale geldigheidsduur van de voorlopige erkenning mag
echter niet meer dan zes maanden bedragen. Artikel 182
Herziening, schorsing en intrekking van erkenningen door de bevoegde autoriteit
1. De bevoegde autoriteit evalueert de
erkenningen van inrichtingen die zijn verleend overeenkomstig de
artikelen 179, lid 1. 2. Indien de bevoegde autoriteiten in
een inrichting ernstige tekortkomingen vaststelt wat betreft de naleving van de
voorschriften van artikel 179, lid 1, en van de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 179, lid 2, en indien de exploitant
geen afdoende garanties kan bieden dat deze tekortkomingen zullen worden
verholpen, stelt de bevoegde autoriteit de procedure in tot intrekking van de
erkenning van de inrichting. De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning
van een inrichting schorsen, indien de exploitant kan garanderen de
tekortkomingen binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen. 3. Een overeenkomstig lid 2
ingetrokken of geschorste erkenning wordt enkel opnieuw verleend wanneer de
bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat de inrichting volledig
voldoet aan alle voorschriften van deze verordening die op dat soort inrichting
van toepassing zijn. Afdeling 3
Register van de bevoegde autoriteit van aquacultuurinrichtingen en
ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen Artikel 183
Register van aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen 1. De bevoegde autoriteit stelt
registers op en houdt de registers bij van: a) alle aquacultuurinrichtingen die zijn
geregistreerd overeenkomstig artikel 171; b) alle aquacultuurinrichtingen die zijn
erkend overeenkomstig artikel 179, lid 1; c) alle ziektebestrijdende inrichtingen voor
aquatische levensmiddelen die zijn erkend overeenkomstig artikel 179,
lid 1. 2. Het register van
aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in lid 1 bevat de volgende gegevens: a) de naam en het adres van de exploitant en
het registratienummer; b) de geografische ligging van de
aquacultuurinrichting of, indien van toepassing, van de groep
aquacultuurinrichtingen; c) het soort productie dat in de inrichting
wordt toegepast; d) indien van toepassing, de methode van
watervoorziening en –lozing die de inrichting wordt toegepast; e) de soorten aquacultuurdieren die in de
inrichting worden gehouden; f) actuele gegevens over de
gezondheidsstatus van de geregistreerde aquacultuurinrichting of, indien van
toepassing, van de groep van inrichtingen, met betrekking tot de in de lijst
opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d). 3. Van de overeenkomstig artikel 179,
lid 1, erkende inrichtingen maakt de bevoegde autoriteit ten minste de
gegevens van lid 2, onder a), c), e) en f), van dit artikel op
elektronische wijze openbaar. 4. Waar nodig en waar pertinent kan de
bevoegde autoriteit de in lid 1 bedoelde registratie combineren met de
registratie voor andere doeleinden. Artikel 184
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot het register
van aquacultuurinrichtingen 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 254 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de in het register van
aquacultuurinrichtingen te vermelden gegevens zoals bedoeld in
artikel 183, lid 1; b) de openbaarheid van dat register van
inrichtingen. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot het formaat
en de procedures voor het register van inrichtingen zoals bedoeld in
artikel 183, leden 1 en 3. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Afdeling 4
documentatie en traceerbaarheid Artikel 185
Documentatieverplichting van de exploitanten van aquacultuurinrichtingen 1. De exploitanten van
aquacultuurinrichtingen die moeten worden geregistreerd overeenkomstig
artikel 171, of die moeten worden erkend overeenkomstig artikel 179,
lid 1, zorgen voor actuele documentatie die ten minste de volgende
gegevens bevat: a) alle verplaatsingen van aquacultuurdieren
en van producten van dierlijke oorsprong die van die dieren afkomstig zijn naar
en uit de aquacultuurinrichting, met vermelding indien van toepassing van: i) de plaats van oorsprong en de plaats
van bestemming; ii) de data waarop deze verplaatsingen
plaatsvinden; b) de papieren of elektronische
diergezondheidscertificaten die overeenkomstig artikel 208 en de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 211, onder b) en c), en artikel 213,
lid 2, de verplaatsingen van aquacultuurdieren bij aankomst in de
aquacultuurinrichting dienen te vergezellen; c) de sterfte in elke epizoötiologische
eenheid en andere ziekteproblemen in de aquacultuurinrichting die relevant zijn
voor het soort productie; d) biobeveiligingsmaatregelen, surveillance,
behandelingen, testresultaten en ander relevante gegevens indien van toepassing
voor: i) de categorieën en soorten
aquacultuurdieren in de inrichting; ii) het soort productie dat in de aquacultuurinrichting
wordt toegepast; iii) het soort aquacultuurinrichting; e) de resultaten van de
diergezondheidsinspecties, indien vereist overeenkomstig artikel 23, lid
1, en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 24; 2. De exploitanten van aquacultuurinrichtingen: a) houden de in lid 1, onder a),
bedoelde gegevens bij, zodat die het traceren van de plaats van oorsprong en de
plaats van bestemming van de aquacultuurdieren kunnen waarborgen; b) bewaren de in lid 1 bedoelde
gegevens met betrekking tot de aquacultuurinrichting en stellen die op verzoek
ter beschikking van de bevoegde autoriteit; c) bewaren de in lid 1 bedoelde
gegevens gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumduur,
die niet minder dan drie jaar mag bedragen. Artikel 186
Documentatieverplichting voor ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen 1. De exploitanten van
ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen die moeten
worden erkend overeenkomstig artikel 177 houden actuele documentatie bij
van alle verplaatsingen van aquacultuurdieren en van producten van dierlijke
oorsprong die afkomstig zijn van dergelijke dieren naar en uit dergelijke
inrichtingen. 2. De exploitanten van
ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen: a) bewaren de in lid 1 bedoelde
documentatie met betrekking tot de ziektebestrijdende inrichting voor
aquatische levensmiddelen en stellen die op verzoek ter beschikking van de
bevoegde autoriteit; b) bewaren de in lid 1 bedoelde
documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen
minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen. Artikel 187
Documentatieverplichting voor vervoerders 1. De vervoerders van aquacultuurdieren
en wilde waterdieren bestemd voor aquacultuur houden actuele documentatie bij
over: a) sterftecijfers van de aquacultuurdieren
en wilde waterdieren tijdens het vervoer, zoals gebruikelijk voor het soort
vervoer en de soort vervoerde aquacultuurdieren en wilde waterdieren; b) de aquacultuurinrichtingen en ziektebestrijdende
inrichtingen voor aquatische levensmiddelen die het vervoermiddel heeft
aangedaan; c) elke waterverversing tijdens het vervoer,
met vermelding van de herkomst van het nieuwe water en de plaatsen van lozing
van gebruikt water. 2. Vervoerders: a) houden de in lid 1 bedoelde
documentatie bij en stellen die op verzoek ter beschikking van de bevoegde
autoriteit; b) bewaren de in lid 1 bedoelde
documentatie gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen
minimumduur, die niet minder dan drie jaar mag bedragen. Artikel 188
Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot documentatie 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot regelgeving ter aanvulling van de documentatievoorschriften
zoals bedoeld in de artikelen 185, 186 en 187 inzake: a) afwijkingen van de
documentatievoorschriften voor: i) de exploitanten van bepaalde
categorieën aquacultuurinrichtingen en vervoerders; ii) aquacultuurinrichtingen die een klein
aantal dieren houden of vervoerders die een klein aantal dieren vervoeren; iii) bepaalde categorieën of soorten dieren; b) gegevens die de exploitanten moeten
bijhouden ter aanvulling van de gegevens zoals bedoeld in artikel 185,
lid 1, artikel 186, lid 1, en artikel 187, lid 1; c) de minimumduur voor de verplichte
bewaring van documentatie zoals bedoeld in de artikelen 185, 186 en 187. 2. Bij de vaststelling van de in
lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende aspecten: a) de risico’s die met elk soort
aquacultuurinrichting verbonden zijn; b) de categorieën of soorten
aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting; c) het soort productie dat in de inrichting
wordt toegepast; d) typische verplaatsingspatronen voor het
soort aquacultuurinrichting of ziektebestrijdende inrichting voor aquatische
levensmiddelen; e) het aantal aquacultuurdieren of het
volume ervan in de inrichting of tijdens het vervoer. Artikel 189
Uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot documentatie De Commissie
kan middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot: a) het formaat van de documentatie die
moet worden bewaard overeenkomstig de artikelen 185, 186 en 187; b) het elektronisch bijhouden van die
documentatie; c) de operationele specificaties voor
de documentatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 2
Verplaatsingen van andere waterdieren dan gezelschapswaterdieren binnen de
Unie Afdeling 1
Algemene voorschriften Artikel 190
Algemene voorschriften voor het verplaatsen van waterdieren 1. De exploitanten treffen passende
preventieve maatregelen om erop toe te zien dat door de verplaatsing van
waterdieren de gezondheidsstatus op de plaats van bestemming geen gevaar loopt
met betrekking tot: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); b) nieuwe ziekten. 2. De exploitanten verplaatsen geen
waterdieren naar een aquacultuurinrichting of voor menselijke consumptie of
laten geen waterdieren vrij in het wild, wanneer deze dieren vallen onder: a) de verplaatsingsbeperkingen voor de
betrokken categorieën en soorten overeenkomstig de regelgeving van
artikel 55, lid 1, artikel 56, artikel 61, lid 1, de
artikelen 62, 64 en 65, artikel 70, leden 1 en 2,
artikel 74, lid 1, artikel 78, leden 1 en 2,
artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 70,
lid 3, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3,
artikel 79, artikel 80, lid 4 en artikel 81, lid 2; of b) de noodmaatregelen van de artikelen 244
en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248. De exploitanten mogen deze waterdieren echter wel
verplaatsen indien afwijkingen van de verplaatsingsbeperkingen zijn toegestaan
voor dergelijke verplaatsingen of vrijlatingen, zoals bedoeld in deel III,
titel II, of van de noodmaatregelen, zoals bedoeld in de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 248. 3. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat waterdieren na het verlaten
van hun plaats van oorsprong rechtstreeks naar hun uiteindelijke plaats van
bestemming worden verzonden. Artikel 191
Preventieve maatregelen tegen ziekte met betrekking tot vervoer en gedelegeerde
handelingen 1. De exploitanten treffen passende en
noodzakelijke preventieve maatregelen tegen ziekten om het volgende te
waarborgen: a) de gezondheidsstatus van de waterdieren
loopt geen gevaar tijdens het vervoer; b) het vervoer van waterdieren veroorzaakt onderweg
en op de plaatsen van bestemming geen mogelijkheid tot verspreiding onder
mensen of dieren van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d); c) de maatregelen betreffende reiniging,
ontsmetting en desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen en andere
passende biobeveiligingsmaatregelen worden getroffen in overeenstemming met de
risico’s die met het vervoer verbonden zijn. d) iedere verversing van water tijdens het
vervoer van waterdieren bestemd voor aquacultuur gebeurt op plaatsen die en
onder de voorwaarden die geen gevaar vormen voor de gezondheidsstatus met
betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d) van: i) de vervoerde waterdieren; ii) eventuele waterdieren op de weg naar de
plaats van bestemming; iii) waterdieren op de plaats van
bestemming. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de reiniging, ontsmetting en
desinfestatie van uitrusting en vervoermiddelen overeenkomstig lid 1,
onder c), en het gebruik van biociden voor deze doeleinden; b) andere passende
biobeveiligingsmaatregelen tijdens het vervoer zoals bedoeld in lid 1,
onder c); c) verversing van het water tijdens het
vervoer zoals bedoeld in lid 1, onder d). Artikel 192
Wijziging van het beoogde gebruik 1. Waterdieren die worden vervoerd om
te worden vernietigd of geslacht overeenkomstig de maatregelen zoals bedoeld
onder a) of b), worden niet voor andere doeleinden gebruikt: a) ziektebestrijdingsmaatregelen zoals
bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1, de
artikelen 56, 61, 62, 64, 65, 67 en 70, artikel 74, lid 1, en de
artikelen 78 en 80 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 55,
lid 2, de artikelen 63 en 66, artikel 70, lid 3,
artikel 71, lid 3 en artikel 74, lid 3, artikel 79,
artikel 80, lid 3 en artikel 81, lid 2; b) noodmaatregelen zoals bedoeld in de
artikelen 246 en 247 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248. 2. Waterdieren die worden vervoerd voor
menselijke consumptie, aquacultuur, vrijlating in het wild of voor alle andere
specifieke doeleinden, worden uitsluitend voor de beoogde doeleinden gebruikt. Artikel 193
Verplichtingen van de exploitanten op de plaats van bestemming 1. De exploitanten van inrichtingen en
levensmiddelenbedrijven die aquacultuurdieren ontvangen: a) controleren de aanwezigheid van een van
de volgende documenten: i) de diergezondheidscertificaten zoals
bedoeld in artikel 208, lid 1, artikel 209 en artikel 224,
lid 1, en de regelgeving vastgesteld krachtens de artikelen 188, 211 en
213; ii) de documenten met eigen verklaring
zoals bedoeld in artikel 218, lid 1, en de regelgeving vastgesteld
krachtens artikel 218, leden 3 en 4; b) stellen de bevoegde autoriteit in kennis
van elke onregelmatigheid met betrekking tot: i) de ontvangen aquacultuurdieren; ii) de aanwezigheid van de onder a), i) en
ii) bedoelde documenten. 2. Bij onregelmatigheden zoals bedoeld
in lid 1, onder b), isoleert de exploitant de aquacultuurdieren waarop de
onregelmatigheid betrekking heeft tot de bevoegde autoriteit over deze dieren
een beslissing heeft genomen. Artikel 194
Algemene voorschriften voor verplaatsingen van aquacultuurdieren door lidstaten
maar bestemd voor uitvoer uit de Unie naar derde landen of grondgebieden De exploitanten zien erop toe dat
aquacultuurdieren die bestemd zijn voor uitvoer naar een derde land of
grondgebied en over het grondgebied van een andere lidstaat gaan, voldoen aan
de voorschriften van de artikelen 190, 191 en 192. Afdeling 2
Waterdieren bestemd voor aquacultuurinrichtingen of voor vrijlating in het wild
Artikel 195
Abnormale sterftegevallen of andere ernstige symptomen 1. De exploitanten verplaatsen geen
waterdieren van een aquacultuurinrichting of uit het wild naar een andere
aquacultuurinrichting of laten deze niet vrij in het wild, wanneer deze dieren
afkomstig zijn van een aquacultuurinrichting of omgeving met: a) abnormale sterftegevallen; of b) andere ernstige symptomen met onbekende
oorzaak. 2. In afwijking van lid 1 kan de
bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling toestemming verlenen
voor een dergelijke verplaatsing of vrijlating van waterdieren, op voorwaarde
dat de waterdieren afkomstig zijn van een afdeling van de aquacultuurinrichting
of een omgeving in het wild die niet is verbonden met de epizoötiologische
eenheid waarin de abnormale sterftegevallen of andere symptomen zich hebben
voorgedaan. Artikel 196
Verplaatsingen van aquacultuurdieren bestemd voor lidstaten, zones of
compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een
uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen
aquacultuurdieren slechts uit een aquacultuurinrichting voor de onder a) of b)
van dit artikel bedoelde doeleinden indien deze aquacultuurdieren afkomstig
zijn van een overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37,
lid 4, ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone of
ziektevrij verklaard compartiment daarvan, wat betreft de in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), ingeval de
dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor die in de lijst opgenomen
ziekten, en indien de aquacultuurdieren: a) bestemd zijn voor invoer in een lidstaat,
of een zone of compartiment daarvan: i) die of dat ziektevrij is verklaard
overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4; of ii) waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt
zoals bedoeld in artikel 30, leden 1 en 2, met betrekking tot een of meer van
de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder b) en c); b) bestemd zijn voor: i) een aquacultuurinrichting met
verplichte: –
registratie overeenkomstig artikel 171; of –
erkenning overeenkomstig de artikelen 174 tot en
met 177; of ii) vrijlating in het wild. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot afwijkingen van de verplaatsings- en vrijlatingsvoorschriften
van lid 1 van dit artikel die geen significant risico vormen voor de verspreiding
van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), door: a) de soorten, categorieën en de levensfase
van de aquacultuurdieren; b) het soort inrichting van oorsprong en het
soort inrichting van bestemming; c) het beoogde gebruik van de
aquacultuurdieren; d) de plaats van bestemming van de
aquacultuurdieren; e) de behandelingen, bewerkingsmethoden en
andere bijzondere risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van oorsprong of
op de plaats van bestemming worden toegepast. Artikel 197
Afwijkingen door de lidstaten met betrekking tot de verplichtingen van de
exploitanten voor verplaatsingen van aquacultuurdieren tussen lidstaten, zones
of compartimenten waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt In afwijking van artikel 196, lid 1,
kunnen lidstaten aan exploitanten toestemming verlenen voor het verplaatsen van
aquacultuurdieren naar een zone of een compartiment in een andere lidstaat
waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma
is vastgesteld met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), vanuit een andere zone
of compartiment waarvoor eveneens een dergelijk programma voor dezelfde in de
lijst opgenomen ziekten is vastgesteld, op voorwaarde dat een dergelijke
verplaatsing geen gevaar vormt voor de gezondheidsstatus van de lidstaat, de
zone of het compartiment van bestemming. Artikel 198
Maatregelen van de lidstaten met betrekking tot het in het wild vrijlaten van
aquacultuurdieren De lidstaten kunnen voorschrijven dat
aquacultuurdieren slechts in het wild worden vrijgelaten wanneer zij afkomstig
zijn van een overeenkomstig artikel 36, lid 1, of artikel 37,
lid 1, ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone
of ziektevrij verklaard compartiment, wat betreft de in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c), waarvoor
de soort aquacultuurdieren die wordt verplaatst een in de lijst opgenomen soort
is, ongeacht de gezondheidsstatus van het gebied waar de aquacultuurdieren
worden vrijgelaten. Artikel 199
Verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor lidstaten, zones of
compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een
uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen 1. De artikelen 196 en 197 zijn tevens
van toepassing op verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor
aquacultuurinrichtingen of ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische
levensmiddelen met verplichte: a) registratie overeenkomstig
artikel 171; of b) erkenning overeenkomstig de artikelen 174
tot en met 177. 2. Bij verplaatsingen van wilde
waterdieren van een habitat naar een andere treffen de exploitanten preventieve
maatregelen tegen ziekten zodat dergelijke verplaatsingen geen significant
risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) naar waterdieren op de plaats
van bestemming. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de preventieve maatregelen tegen ziekten die de exploitanten
moeten treffen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel. Afdeling 3
Waterdieren bestemd voor menselijke consumptie Artikel 200
Verplaatsingen van aquacultuurdieren bestemd voor lidstaten, zones of
compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een
uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen
aquacultuurdieren slechts uit een aquacultuurinrichting voor de onder a) of b)
van dit lid bedoelde doeleinden indien deze aquacultuurdieren afkomstig zijn
van een overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4,
ziektevrij verklaarde lidstaat, of een ziektevrij verklaarde zone of ziektevrij
verklaard compartiment daarvan, wat betreft de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) of c), ingeval
de dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor die in de lijst
opgenomen ziekten, en indien zij bestemd zijn voor: a) invoer in een lidstaat, of een zone of
compartimenten daarvan, die of dat overeenkomstig artikel 36, lid 3, of
artikel 37, lid 4, ziektevrij verklaard is of waarvoor overeenkomstig
artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma is
vastgesteld voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder b) en c); b) menselijke consumptie. 2. In afwijking van lid 1 van dit
artikel kunnen lidstaten aan exploitanten toestemming verlenen voor het
binnenbrengen van aquacultuurdieren in een zone of een compartiment waarvoor
overeenkomstig artikel 30, leden 1 en 2, een uitroeiingsprogramma is
vastgesteld met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld
in artikel 8, lid 1, onder b) en c), vanuit een andere zone of
compartiment waarvoor eveneens een dergelijk programma voor dezelfde in de
lijst opgenomen ziekten is vastgesteld, op voorwaarde dat een dergelijke
verplaatsing geen gevaar vormt voor de gezondheidsstatus van de lidstaat, of de
zone of het compartiment daarvan. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot afwijkingen van de verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in
lid 2 van dit artikel voor verplaatsingen van aquacultuurdieren die geen
significant risico vormen voor de verspreiding van ziekten door: a) de soorten, categorieën en de levensfase
van de aquacultuurdieren; b) de houderijmethoden voor de
aquacultuurdieren en het soort productie die worden toegepast in de
aquacultuurinrichting van oorsprong en van bestemming; c) het beoogde gebruik van de
aquacultuurdieren; d) de plaats van bestemming van de
aquacultuurdieren; e) de behandelingen, bewerkingsmethoden en
andere bijzondere risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van oorsprong of
op de plaats van bestemming worden toegepast. Artikel 201
Verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor lidstaten, zones of
compartimenten die ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een
uitroeiingsprogramma geldt en gedelegeerde handelingen 1. Artikel 200, leden 1 en 2,
en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 200, lid 3, zijn
tevens van toepassing op verplaatsingen van wilde waterdieren bestemd voor
menselijke consumptie en voor lidstaten, of zones of compartimenten daarvan,
die overeenkomstig artikel 36, lid 3, of artikel 37, lid 4,
ziektevrij zijn verklaard of waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt
overeenkomstig artikel 30, leden 1 of 2, indien dergelijke maatregelen
noodzakelijk zijn om te waarborgen dat deze wilde waterdieren geen significant
risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1 onder d) naar waterdieren op de
plaats van bestemming. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter
aanvulling van lid 1 van dit artikel met betrekking tot
verplaatsingsvoorschriften voor wilde waterdieren bestemd voor menselijke
consumptie. Afdeling 4
Waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor vrijlating in het
wild of voor menselijke consumptie Artikel 202
Verplaatsingen van waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor
vrijlating in het wild of voor menselijke consumptie en gedelegeerde
handelingen 1. De exploitanten treffen de
noodzakelijke preventieve maatregelen om erop toe te zien dat verplaatsingen
van waterdieren die niet bestemd zijn voor inrichtingen, voor vrijlating in het
wild of voor menselijke consumptie geen significant risico vormen voor de
verspreiding van in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d) naar waterdieren op de plaats van bestemming. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de preventieve maatregelen zoals bedoeld in lid 1 van dit
artikel om te waarborgen dat de waterdieren geen in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), verspreiden en houdt
daarbij rekening met de in lid 3 van dit artikel bedoelde aspecten. 3. Bij de vaststelling van de in
lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de
volgende aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), die relevant zijn voor de
in de lijst opgenomen soorten of categorieën waterdieren; b) de gezondheidsstatus met betrekking tot
de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), in de compartimenten, zones of lidstaten van oorsprong en
bestemming; c) de plaats van oorsprong en de plaats van
bestemming; d) het soort verplaatsing van waterdieren; e) de soorten en categorieën waterdieren; f) de leeftijd van de waterdieren; g) andere epizoötiologische factoren. Afdeling 5
Afwijkingen van de afdelingen 1 tot en met 4 en aanvullende
risicobeperkingsmaatregelen Artikel 203
Waterdieren bestemd voor geconsigneerde aquacultuurinrichtingen en gedelegeerde
handelingen 1. De exploitanten verplaatsen
waterdieren slechts naar een geconsigneerde aquacultuurinrichting indien de
dieren voldoen aan de volgende voorwaarden: a) zij zijn afkomstig van een andere
geconsigneerde aquacultuurinrichting; b) zij vormen geen significant risico voor
de verspreiding van de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d), naar de in de lijst opgenomen
soorten en categorieën dieren in de geconsigneerde aquacultuurinrichting van
bestemming, tenzij een dergelijke verplaatsing voor wetenschappelijke
doeleinden is toegestaan. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) nadere voorschriften voor het verplaatsen
van waterdieren naar geconsigneerde aquacultuurinrichtingen ter aanvulling van
die bedoeld in lid 1 van dit artikel; b) specifieke regelgeving voor het
verplaatsen van aquacultuurdieren naar geconsigneerde inrichtingen waar de
getroffen risicobeperkingsmaatregelen waarborgen dat dergelijke verplaatsingen
geen significant risico vormen voor de gezondheid van aquacultuurdieren binnen
de geconsigneerde aquacultuurinrichting of in naburige inrichtingen. Artikel 204
Afwijking voor verplaatsingen van waterdieren voor wetenschappelijke doeleinden
en gedelegeerde handelingen 1. De bevoegde autoriteit van de plaats
van bestemming kan, mits de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong
daarmee instemt, toestemming verlenen voor verplaatsingen van waterdieren naar
haar grondgebied voor wetenschappelijke doeleinden die niet voldoen aan de
voorschriften van de afdelingen 1 tot en met 4 van dit hoofdstuk, met
uitzondering van artikel 190, leden 1 en 3, en de artikelen 191, 192
en 193. 2. De bevoegde autoriteiten staan de in
lid 1 bedoelde afwijkingen voor de verplaatsingen van waterdieren voor
wetenschappelijke doeleinden slechts toe onder de volgende voorwaarden: a) de bevoegde autoriteiten van de plaats
van bestemming en de plaats van oorsprong: i) hebben overeenstemming bereikt
betreffende de voorwaarden voor dergelijke verplaatsingen; ii) hebben de noodzakelijke
risicobeperkingsmaatregelen getroffen om te waarborgen dat de verplaatsingen
van deze waterdieren geen gevaar opleveren voor de gezondheidsstatus onderweg
en de plaats van bestemming met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d); iii) hebben indien nodig de bevoegde
autoriteit van lidstaten van doorgang in kennis gesteld van de toegestane
afwijking en van de voorwaarden waaronder deze toestemming is verleend; b) de verplaatsingen van deze waterdieren
verlopen onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten van de plaats van
oorsprong, de plaats van bestemming en, indien van toepassing, van de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van doorgang. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de regelgeving voor
afwijkingen door de bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in de leden 1 en 2
van dit artikel. Artikel 205
Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot specifieke voorschriften en
afwijkingen voor tentoonstellingen, dierentuinen, dierenwinkels, tuinvijvers,
commerciële aquaria en groothandels De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) specifieke voorschriften ter
aanvulling van de regelgeving van de afdelingen 1 tot en met 4 van dit
hoofdstuk met betrekking tot de verplaatsingen van waterdieren voor de volgende
doeleinden: i) voor dierentuinen, dierenwinkels en
groothandels; ii) voor tentoonstellingen en voor
sportieve, culturele of soortgelijke evenementen; of iii) voor commerciële aquaria; b) afwijkingen van de voorschriften van
de afdelingen 1 tot en met 4, met uitzondering van artikel 190, leden 1 en
3 en de artikelen 191, 192 en 193, voor de onder a) bedoelde
verplaatsingen van waterdieren. Artikel 206
Uitvoeringsbevoegdheid inzake tijdelijke afwijkingen voor verplaatsingen van
specifieke soorten of categorieën waterdieren De Commissie kan
middels uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor tijdelijke
afwijkingen van de regelgeving van dit hoofdstuk betreffende verplaatsingen van
specifieke soorten of categorieën waterdieren in de volgende gevallen: a) de met bepaalde verplaatsingen van
die waterdieren verbonden risico’s worden niet doeltreffend beperkt door de
verplaatsingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 195, artikel 196,
lid 1, de artikelen 197 en 198, artikel 199, leden 1 en 2,
artikel 200, artikel 201, lid 1, artikel 202, lid 1,
artikel 203, lid 1 en artikel 204, leden 1 en 2, en de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 196, lid 2, artikel 199,
lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2, artikel 203, lid
2, artikel 204, lid 3, en artikel 205; of b) de in de lijst opgenomen ziekte
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), lijkt zich ondanks
de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen 1 tot en met 5 te
verspreiden. Die
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 255, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren
gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een in de
lijst opgenomen ziekte die een risico op bijzonder zwaarwegende gevolgen
oplevert, en rekening houdend met de in artikel 205 bedoelde aspecten
stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure
onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. Artikel 207
Aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de in
deze afdeling bedoelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen Wanneer de Commissie de regelgeving vaststelt
voor de gedelegeerde handelingen en de uitvoeringshandelingen zoals bedoeld in
artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, en de artikelen 205
en 206, houdt zij rekening met de volgende aspecten: a) de risico’s die met de verplaatsing
verbonden zijn; b) de gezondheidsstatus met betrekking
tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder d), op de plaats van oorsprong en de plaats van
bestemming; c) de in de lijst opgenomen soorten
waterdieren voor de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d); d) de getroffen
biobeveiligingsmaatregelen; e) eventuele specifieke omstandigheden
waarin de aquacultuurdieren worden gehouden; f) specifieke verplaatsingspatronen
voor het soort aquacultuurinrichting en de desbetreffende soorten of
categorieën aquacultuurdieren; g) andere epizoötiologische factoren. Afdeling 6
Diergezondheidscertificering Artikel 208
Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat aquacultuurdieren
vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat 1. De exploitanten verplaatsen
aquacultuurdieren slechts als deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is
uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong, als de
dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor de onder a) bedoelde in
de lijst opgenomen ziekten en als de dieren worden verplaatst om een van de
volgende redenen: a) zij zijn bestemd om te worden
binnengebracht in een lidstaat, of een zone of compartiment daarvan, die of dat
overeenkomstig artikel 36, lid 3, artikel 37, lid 4, ziektevrij is
verklaard of waarvoor overeenkomstig artikel 30, leden 1 of 2, een
uitroeiingsprogramma is vastgesteld voor een of meer in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b) en c); en b) zij zijn bestemd om voor een van de
volgende doeleinden te worden gebruikt: i) een aquacultuurinrichting; ii) vrijlating in het wild; iii) menselijke consumptie. 2. De exploitanten verplaatsen
aquacultuurdieren slechts als deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is
uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong, als de
dieren behoren tot in de lijst opgenomen soorten voor de onder a) bedoelde
relevante ziekten en als de dieren worden verplaatst om een van de volgende
redenen: a) het is toegestaan dat zij worden
verplaatst uit een beperkingszone waar ziektebestrijdingsmaatregelen gelden
zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, onder f), ii), de
artikelen 56 en 64, artikel 65, lid 1, artikel 74, lid 1,
artikel 78, leden 1 en 2, of de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, de artikelen 67 en 68, artikel 71,
lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 81,
lid 2, en artikel 248 voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a) en b); b) zij zijn bestemd voor een van de volgende
doeleinden: i) een aquacultuurinrichting; ii) vrijlating in het wild; iii) menselijke consumptie. 3. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het
diergezondheidscertificaat de aquacultuurdieren vergezelt van de plaats van
oorsprong tot de plaats van bestemming, tenzij in de krachtens artikel 214
vastgestelde regelgeving specifieke maatregelen zijn vastgesteld. Artikel 209
Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat andere waterdieren
vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat en uitvoeringsbevoegdheid 1. De exploitanten verplaatsen andere
waterdieren dan aquacultuurdieren zoals bedoeld in artikel 208,
leden 1 en 2, slechts als deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig artikel 216, lid 1, is
uitgereikt door de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong indien
wegens het risico dat met het verplaatsen van deze waterdieren is verbonden,
diergezondheidscertificering noodzakelijk is om te waarborgen dat aan de
volgende verplaatsingsvoorschriften voor in de lijst opgenomen soorten dieren
is voldaan: a) de voorschriften van de afdelingen 1 tot
en met 5 en de krachtens deze afdelingen vastgestelde regelgeving; b) ziektebestrijdingsmaatregelen zoals
bedoeld in artikel 55, lid 1, artikel 56, artikel 61,
lid 1, de artikelen 62 en 64, artikel 65, lid 1,
artikel 74, lid 1 en artikel 78, leden 1 en 2, of de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63, 67 en
68, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3, artikel 79
en artikel 81, lid 2; c) noodmaatregelen zoals bedoeld in de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 248. 2. Artikel 208 is tevens van toepassing
op wilde waterdieren bestemd voor een aquacultuurinrichting, tenzij de bevoegde
autoriteit van de plaats van oorsprong van oordeel is dat de certificering niet
mogelijk is door de aard van de plaats van oorsprong van deze wilde
waterdieren. 3. De Commissie stelt middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vast met betrekking tot de verplichting van
de exploitanten zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, om te waarborgen
dat wilde waterdieren bestemd voor een aquacultuurinrichting vergezeld gaan van
een diergezondheidscertificaat. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 210
Afwijkingen van de nationale diergezondheidscertificering door de lidstaten In afwijking van de voorschriften voor
diergezondheidscertificering van de artikelen 208 en 209 kunnen de
lidstaten afwijkingen toestaan voor verplaatsingen binnen hun grondgebied van
bepaalde zendingen waterdieren zonder diergezondheidscertificaat, op voorwaarde
dat zij beschikken over een alternatief systeem om te waarborgen dat dergelijke
zendingen traceerbaar zijn en voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor
dergelijke verplaatsingen zoals bedoeld in de afdelingen 1 tot en met 5. Artikel 211
Bevoegdheidsdelegatie met betrekking tot diergezondheidscertificering voor
waterdieren De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 253
gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot: a) afwijkingen van de voorschriften met
betrekking tot diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in de artikelen 208 en
209 en de voorwaarden voor die afwijkingen voor verplaatsingen van waterdieren
die geen significant risico vormen voor de verspreiding van ziekten door: i) de categorieën, soorten en de levensfase
van de waterdieren; ii) de houderijmethoden en het soort
productie voor deze soorten en categorieën aquacultuurdieren; iii) het beoogde gebruik van de waterdieren;
iv) de plaats van bestemming van de
waterdieren; b) bijzondere regelgeving voor
diergezondheidscertificering zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209, waarbij
de bevoegde autoriteit andere risicobeperkingsmaatregelen treft die: i) de traceerbaarheid van de waterdieren
waarborgen; ii) waarborgen dat de waterdieren die
worden verplaatst, voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften van de
afdelingen 1 tot en met 5; c) uitvoeringsbepalingen betreffende de
diergezondheidscertificaten die de verplaatsingen van waterdieren voor
wetenschappelijke doeleinden moeten vergezellen zoals bedoeld in artikel 204,
lid 1. Artikel 212
Inhoud van diergezondheidscertificaten 1. Het diergezondheidscertificaat bevat
ten minste de volgende gegevens: a) de inrichting of de plaats van oorsprong,
de inrichting of de plaats van bestemming en, indien nodig in verband met de
verspreiding van ziekten, elke onderweg bezochte inrichting of plaats; b) een beschrijving van de waterdieren; c) het aantal waterdieren en het volume of
gewicht van de waterdieren; d) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de dieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van de afdelingen
1 tot en met 5. 2. Het diergezondheidscertificaat kan
andere gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie
vereist zijn. Artikel 213
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot de inhoud
van diergezondheidscertificaten 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de inhoud van diergezondheidscertificaten zoals bedoeld in
artikel 212, lid 1: a) uitvoeringsbepalingen met betrekking tot
de inhoud van die diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in
artikel 212, lid 1, voor verschillende categorieën en soorten
waterdieren; b) aanvullende gegevens die in het in
artikel 212, lid 1, bedoelde diergezondheidscertificaat moeten
worden opgenomen. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van de
diergezondheidscertificaten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 214
Verplichting van de exploitanten om erop toe te zien dat de diergezondheidscertificaten
de waterdieren vergezellen naar de plaats van bestemming en gedelegeerde
handelingen De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke
maatregelen ter aanvulling van de voorschriften voor
diergezondheidscertificering zoals bedoeld in artikel 208, voor de
volgende soorten verplaatsingen van waterdieren: a) verplaatsingen van waterdieren die
hun weg naar de eindbestemming niet kunnen voortzetten en naar hun plaats van
oorsprong moeten terugkeren of naar een andere bestemming moeten worden
verplaatst om een of meer van de volgende redenen: i) de geplande weg werd onverwachts
onderbroken omwille van het dierenwelzijn; ii) onvoorziene problemen of gebeurtenissen
onderweg; iii) de waterdieren zijn geweigerd op de
plaats van bestemming in een lidstaat of aan de buitengrens van de Unie; iv) de waterdieren zijn geweigerd in een
derde land; b) verplaatsingen van waterdieren voor
tentoonstellingen en sportieve, culturele of soortgelijke evenementen, en
daarna de terugkeer naar hun plaats van oorsprong. Artikel 215
Verplichtingen van de exploitanten tot samenwerking met de bevoegde
autoriteiten voor diergezondheidscertificering De exploitanten: a) verstrekken de bevoegde autoriteit alle
noodzakelijke gegevens voor het invullen van het diergezondheidscertificaat
zoals bedoeld in de artikelen 208 en 209 en in de krachtens de
artikelen 211, 213 en 214 vastgestelde regelgeving; b) onderwerpen de waterdieren indien
nodig aan documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële
controles zoals bedoeld in artikel 216, lid 3, en in de krachtens
artikel 216, lid 4, vastgestelde regelgeving. Artikel 216
Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor
diergezondheidscertificering en gedelegeerde handelingen 1. De bevoegde autoriteit geeft op
verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de
verplaatsing van waterdieren, wanneer dat is vereist overeenkomstig de
artikelen 208 en 209 of de krachtens de artikelen 211 en 214 vastgestelde
regelgeving, op voorwaarde dat, in voorkomend geval, aan de volgende
diergezondheidsvoorschriften is voldaan: a) de voorschriften zoals bedoeld in
artikel 190, artikel 191, lid 1, de artikelen 192, 194 en
195, artikel 196, lid 1, de artikelen 197 en 198, artikel 199,
leden 1 en 2, artikel 200, artikel 202, lid 1,
artikel 203, lid 1, en artikel 204, leden 1 en 2; b) de voorschriften zoals bedoeld in de
gedelegeerde handelingen, vastgesteld krachtens artikel 191, lid 2,
artikel 196, lid 2, artikel 199, lid 3, artikel 200,
lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2,
artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, en
artikel 205; c) de voorschriften zoals bedoeld in de
krachtens artikel 206 vastgestelde uitvoeringshandelingen. 2. Diergezondheidscertificaten a) worden gecontroleerd en ondertekend door
de officiële dierenarts; b) blijven geldig voor een periode, zoals
bedoeld in de krachtens lid 4, onder b), vastgestelde regelgeving, waarin
de gecertificeerde waterdieren de in het certificaat vervatte
diergezondheidsgaranties moeten blijven bieden. 3. De officiële dierenarts ondertekent
het diergezondheidscertificaat pas nadat hij heeft gecontroleerd dat de in het
certificaat bedoelde waterdieren voldoen aan de voorschriften van dit hoofdstuk
door middel van de documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële
controles zoals bedoeld in de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde
handelingen, in voorkomend geval rekening houdend met de desbetreffende soorten
en categorieën waterdieren en de diergezondheidsvoorschriften. 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de soorten documentencontroles,
overeenstemmingscontroles, materiële controles en onderzoeken voor verschillende
soorten en categorieën waterdieren die de officiële dierenarts moet uitvoeren
overeenkomstig lid 3 van dit artikel om na te gaan of aan de voorschriften
van dit hoofdstuk is voldaan; b) de termijnen voor de uitvoering van
dergelijke documentencontroles, overeenstemmingscontroles, materiële controles
en onderzoeken, en voor de afgifte van diergezondheidscertificaten door de
officiële dierenarts voorafgaand aan de verplaatsing van zendingen waterdieren. Artikel 217
Elektronische gezondheidscertificaten Elektronische diergezondheidscertificaten die
worden opgesteld, verwerkt en doorgestuurd via Imsoc, kunnen de in
artikel 208 bedoelde begeleidende diergezondheidscertificaten vervangen,
indien deze elektronische diergezondheidscertificaten: a) alle gegevens bevatten die het
modelformulier van diergezondheidscertificaten moet bevatten overeenkomstig
artikel 212, lid 1, en de krachtens artikel 213 vastgestelde
regelgeving; b) de traceerbaarheid van de
waterdieren en het verband tussen die dieren en het elektronische
diergezondheidscertificaat waarborgen. Artikel
218
Eigen verklaring van de exploitanten voor verplaatsingen van aquacultuurdieren
naar andere lidstaten en gedelegeerde handelingen 1. Indien voor de waterdieren niet
wordt vereist dat zij vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat zoals
bedoeld in de artikelen 208 en 209 of in de krachtens de
artikelen 211 en 214 vastgestelde regelgeving, geven de exploitanten op de
plaats van oorsprong een document met eigen verklaring af voor verplaatsingen
van aquacultuurdieren van hun plaats van oorsprong in de ene lidstaat naar de
plaats van bestemming in een andere lidstaat en zien zij erop toe dat het
document de waterdieren vergezelt. 2. Het in lid 1 bedoelde document
met eigen verklaring bevat over de waterdieren ten minste de volgende gegevens: a) hun plaats van oorsprong en hun plaats
van bestemming en, indien van toepassing, alle plaatsen onderweg; b) een beschrijving van de
aquacultuurdieren, de soort, de hoeveelheid, het gewicht of het volume naargelang
van de relevantie voor de betrokken dieren; c) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de aquacultuurdieren voldoen aan de verplaatsingsvoorschriften van de
afdelingen 1 tot en met 5. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) uitvoeringsbepalingen betreffende de
inhoud van het document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 2 van
dit artikel voor verschillende soorten en categorieën aquacultuurdieren; b) gegevens die in het document met eigen
verklaring moeten worden opgenomen ter aanvulling van de in lid 2 van dit
artikel bedoelde gegevens. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor een modelformulier van het
document met eigen verklaring zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Afdeling 7
Kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren naar andere lidstaten Artikel 219
Verplichting van de exploitanten met betrekking tot de kennisgeving van
verplaatsingen van waterdieren tussen lidstaten De exploitanten stellen de bevoegde autoriteit
in de lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van
waterdieren van de ene lidstaat naar een andere lidstaat in de volgende
gevallen: a) de waterdieren moeten vergezeld gaan
van een diergezondheidscertificaat dat is uitgereikt door de bevoegde
autoriteit van de lidstaat van oorsprong overeenkomstig de artikelen 208
en 209 of regelgeving vastgesteld krachtens artikel 211 en
artikel 214, lid 2; b) de waterdieren moeten vergezeld gaan
van een diergezondheidscertificaat voor waterdieren indien zij uit een
beperkingszone worden verplaatst, zoals bedoeld in artikel 208,
lid 2, onder a); c) de verplaatste aquacultuurdieren en
wilde waterdieren zijn bestemd voor: i) een instelling die moet worden
geregistreerd overeenkomstig artikel 171 of moet worden erkend
overeenkomstig de artikelen 174 tot en met 177; ii) vrijlating in het wild; d) kennisgeving is vereist
overeenkomstig de krachtens artikel 221 vastgestelde gedelegeerde handelingen. Voor de in het eerste lid van dit artikel
beschreven kennisgeving verstrekken de exploitanten de bevoegde autoriteit in
de lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om deze in staat te
stellen overeenkomstig artikel 220, lid 1, de bevoegde autoriteit van
de lidstaat van bestemming in kennis te stellen van de verplaatsing. Artikel 220
Verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit voor de kennisgeving van
verplaatsingen van waterdieren naar andere lidstaten 1. De bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming in kennis van verplaatsingen van waterdieren zoals bedoeld in
artikel 219, lid 1, tenzij voor een dergelijke kennisgeving
overeenkomstig artikel 221, lid 1, onder c), een afwijking is
toegestaan. 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde
kennisgeving geschiedt indien mogelijk via Imsoc. 3. Voor het beheer van de
kennisgevingen van verplaatsingen door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in
lid 1 van dit artikel, duiden de lidstaten regio's aan. 4. In afwijking van lid 1 kan de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong de exploitant toestemming
verlenen de kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren geheel of
gedeeltelijk via Imsoc naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming te versturen. Artikel 221
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen voor de kennisgeving van
verplaatsingen van waterdieren door de bevoegde autoriteit 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de verplichting voor de exploitanten om
overeenkomstig artikel 219, lid 1, kennisgeving te doen van
verplaatsingen tussen lidstaten van waterdieren van andere categorieën of
soorten dan die bedoeld in artikel 219, lid 1, onder a), b)
en c), wanneer de traceerbaarheid van dergelijke verplaatsingen noodzakelijk is
om de naleving van de diergezondheidsvoorschriften van dit hoofdstuk te
waarborgen; b) de gegevens die noodzakelijk zijn voor de
kennisgeving van verplaatsingen van waterdieren door de exploitanten en de
bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 219, lid 1, en
artikel 220, lid 1; c) afwijkingen van de
kennisgevingsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 219, lid 1, onder
c), voor categorieën of soorten waterdieren of soorten verplaatsingen die geen
significant risico vormen; d) de noodprocedures voor kennisgeving van
verplaatsingen van waterdieren bij stroomonderbrekingen of andere storingen in
Imsoc; e) de voorschriften inzake de aanduiding van
regio's door de lidstaten, zoals bedoeld in artikel 220, lid 3. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot: a) het formaat van de kennisgevingen: i) van verplaatsingen van waterdieren door
de exploitanten aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong
overeenkomstig artikel 219, lid 1; ii) van verplaatsingen van waterdieren door
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong aan de lidstaat van
bestemming, overeenkomstig artikel 220, lid 1; b) de uiterste termijnen voor: i) de in artikel 219, lid 1,
bedoelde noodzakelijke gegevens die de exploitanten aan de bevoegde autoriteit
van de lidstaat van oorsprong moeten verstrekken; ii) de kennisgeving van verplaatsingen door
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zoals bedoeld in
artikel 220, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 3
Verplaatsingen van gezelschapswaterdieren binnen de Unie Artikel 222
Niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapswaterdieren en gedelegeerde
handelingen en uitvoeringshandelingen 1. Houders van gezelschapsdieren
verrichten enkel niet-commerciële verplaatsingen van gezelschapswaterdieren van
de inde lijst van bijlage I opgenomen soorten indien passende maatregelen zijn
getroffen ter preventie en bestrijding van ziekten om te waarborgen dat de gezelschapswaterdieren
geen significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d) en van
nieuwe ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer. 2. Artikel 112 en de regelgeving
in de krachtens artikel 114, onder f), vastgestelde gedelegeerde
handelingen en in de krachtens artikel 117 vastgestelde uitvoeringshandelingen
zijn van toepassing voor de identificatie, de registratie en de traceerbaarheid
van gezelschapswaterdieren. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de in lid 1 bedoelde maatregelen ter preventie en
bestrijding van ziekten, om te waarborgen dat de gezelschapswaterdieren geen
significant risico vormen voor de verspreiding van in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en van nieuwe
ziekten naar dieren op de plaats van bestemming en tijdens het vervoer, en
houdt daarbij indien nodig rekening met de gezondheidsstatus van de plaats van
bestemming. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen met betrekking tot de
maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten zoals bedoeld in
lid 1 van dit artikel en de krachtens lid 2 van dit artikel
vastgestelde regelgeving. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 4
Productie, verwerking en distributie van andere producten van dierlijke
oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren binnen de Unie Artikel 223
Algemene verplichtingen van de exploitanten inzake diergezondheid en
gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten treffen passende
preventieve maatregelen om te waarborgen dat andere producten van dierlijke
oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren in geen enkel stadium van de
productie, de verwerking en van de distributie ervan in de Unie de verspreiding
veroorzaken van: a) in de lijst opgenomen ziekten zoals
bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), rekening houdend met de
gezondheidsstatus van de plaats van productie, verwerking en bestemming; b) nieuwe ziekten. 2. De exploitanten zien erop toe dat
andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende
waterdieren niet afkomstig zijn van inrichtingen of levensmiddelenbedrijven of
worden verkregen van dieren die afkomstig zijn van inrichtingen of
levensmiddelenbedrijven: a) waarvoor noodmaatregelen gelden zoals
bedoeld in de artikelen 246 en 247 en in de krachtens artikel 248
vastgestelde regelgeving, tenzij afwijkingen van die regelgeving zijn
toegestaan overeenkomstig deel VI; b) waar verplaatsingsbeperkingen gelden voor
de waterdieren en producten van dierlijke oorsprong van waterdieren, zoals
bedoeld in artikel 31, lid 1, artikel 55, lid 1,
artikel 56, artikel 61, lid 1, onder a), artikel 62,
lid 1, artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70,
lid 1, onder b), artikel 74, lid 1, onder a), artikel 78,
leden 1 en 2 en artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 55, lid 2, de artikelen 63
en 67, artikel 71, lid 3, artikel 74, lid 3,
artikel 79, artikel 80, lid 3, en artikel 81, lid 2,
tenzij overeenkomstig die regelgeving afwijkingen zijn toegestaan. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot nadere voorschriften ter aanvulling van lid 2 van dit
artikel betreffende de verplaatsing van andere producten van dierlijke
oorsprong van waterdieren dan levende waterdieren, rekening houdend met: a) de ziekten en de soorten waterdieren
waarbij de ziekte voorkomt, waarvoor noodmaatregelen of
verplaatsingsbeperkingen gelden zoals bedoeld in lid 2; b) het soort producten van dierlijke
oorsprong van waterdieren; c) de risicobeperkingsmaatregelen die op de
plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming worden toegepast op de
producten van dierlijke oorsprong van waterdieren; d) het beoogde gebruik van de producten van
dierlijke oorsprong van waterdieren; e) de plaats van bestemming van de producten
van dierlijke oorsprong van waterdieren. Artikel 224
Diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen 1. De exploitanten verplaatsen de
volgende andere producten van dierlijke oorsprong van waterdieren dan levende
waterdieren slechts indien deze vergezeld gaan van een
diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig lid 3 is uitgereikt door de
bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong: a) producten van dierlijke oorsprong van
waterdieren waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor
noodmaatregelen gelden zoals bedoeld in de krachtens artikel 248
vastgestelde regelgeving is toegestaan, wanneer deze producten van dierlijke
oorsprong van waterdieren afkomstig zijn van waterdieren van soorten waarvoor
deze noodmaatregelen gelden; b) producten van dierlijke oorsprong van
waterdieren waarvan de verplaatsing uit een beperkingszone waarvoor
ziektebestrijdingsmaatregelen gelden overeenkomstig artikel 31,
lid 1, artikel 55, lid 1, onder c), artikel 56, artikel 61,
lid 1, onder a), artikel 62, lid 1, artikel 63, lid 1,
artikel 65, lid 1, onder c), artikel 70, lid 1, onder b),
artikel 74, lid 1, onder a), artikel 78, leden 1 en 2, en
artikel 80, leden 1 en 2, en de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 55, lid 2, de artikelen 63 en 67, artikel 71, lid
3, artikel 74, lid 3, artikel 79, artikel 80, lid 3, en artikel 81,
lid 2, is toegestaan, wanneer deze producten van dierlijke oorsprong
afkomstig zijn van waterdieren van soorten waarvoor deze
ziektebestrijdingsmaatregelen gelden. 2. De exploitanten treffen alle
noodzakelijke maatregelen om erop toe te zien dat het in lid 1 bedoelde
diergezondheidscertificaat de producten van dierlijke oorsprong vergezelt van
hun plaats van oorsprong tot hun plaats van bestemming. 3. De bevoegde autoriteit geeft op
verzoek van de exploitant een diergezondheidscertificaat af voor de
verplaatsingen van de andere in lid 1 bedoelde producten van dierlijke
oorsprong dan levende waterdieren. 4. Artikel 212, de artikelen 214 tot en
met 217 en de regelgeving vastgesteld krachtens artikel 213 en artikel 216,
lid 4, zijn van toepassing op de certificering van verplaatsingen van
andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren, zoals bedoeld
in lid 1 van dit artikel. 5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
voorschriften en uitvoeringsbepalingen met betrekking tot het
diergezondheidscertificaat dat andere producten van dierlijke oorsprong dan
levende waterdieren dient te vergezellen, zoals bedoeld in lid 1 van dit
artikel, rekening houdend met de volgende aspecten: a) het soort producten van dierlijke
oorsprong; b) de risicobeperkingsmaatregelen die van
toepassing zijn op de producten van dierlijke oorsprong, ter beperking van het risico
op verspreiding van ziekten; c) het beoogde gebruik van de producten van
dierlijke oorsprong; d) de plaats van bestemming van de producten
van dierlijke oorsprong. Artikel 225
Inhoud van diergezondheidscertificaten en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen 1. Het diergezondheidscertificaat voor
andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren bevat ten
minste de volgende gegevens: a) de inrichting of plaats van oorsprong en
de inrichting of plaats van bestemming; b) een beschrijving van de producten van
dierlijke oorsprong; c) de hoeveelheid of het volume van de
producten van dierlijke oorsprong; d) de identificatie van de producten van
dierlijke oorsprong, wanneer dat is vereist overeenkomstig artikel 65,
lid 1, onder h), of overeenkomstig de krachtens artikel 66 vastgestelde
regelgeving; e) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de producten van dierlijke oorsprong van de zending voldoen aan de
voorschriften inzake verplaatsingsbeperkingen zoals bedoeld in artikel 223,
lid 2, en in de krachtens artikel 223, lid 3, vastgestelde
regelgeving. 2. Het diergezondheidscertificaat voor
andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren kan andere
gegevens bevatten die uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn.
3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de wijziging en de aanvulling van de gegevens die in het
diergezondheidscertificaat moeten worden vermeld, zoals bedoeld in lid 1
van dit artikel. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van
diergezondheidscertificaten, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 226
Kennisgeving van verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong naar
andere lidstaten 1. De exploitanten: a) stellen de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong vooraf in kennis van de geplande verplaatsing van andere
producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren, wanneer de zendingen
vergezeld moeten gaan van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig artikel
224, lid 1; b) verstrekken de bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong alle noodzakelijke gegevens om de bevoegde autoriteit
van de lidstaat van bestemming overeenkomstig lid 2 in kennis te stellen
van de verplaatsing van andere producten van dierlijke oorsprong dan levende
waterdieren. 2. De bevoegde autoriteit van de
lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van
bestemming in kennis van verplaatsingen van andere producten van dierlijke
oorsprong dan levende waterdieren overeenkomstig artikel 220, lid 1. 3. De artikelen 219 en 220 en de
krachtens artikel 221 vastgestelde regelgeving zijn van toepassing op de
kennisgeving andere producten van dierlijke oorsprong dan levende waterdieren. Hoofdstuk 5
Nationale maatregelen Artikel 227
Nationale maatregelen ter beperking van de gevolgen van andere dan in de lijst
opgenomen ziekten 1. Wanneer een andere ziekte dan de in
de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), een significant risico vormt voor waterdieren in een lidstaat,
kan de betrokken lidstaat nationale maatregelen treffen om te voorkomen dat die
ziekte wordt binnengebracht of om de verspreiding ervan te bestrijden. De lidstaten zien erop toe dat die nationale
maatregelen niet verder gaan dan hetgeen wenselijk en noodzakelijk is om binnen
de lidstaat de insleep van de ziekte te voorkomen of de verspreiding ervan te
bestrijden. 2. De lidstaten stellen de Commissie
vooraf in kennis van alle voorgestelde nationale maatregelen zoals bedoeld in
lid 1 die een nadelige invloed op verplaatsingen tussen lidstaten kunnen
hebben. 3. De in lid 2 van dit artikel
bedoelde nationale maatregelen worden door de Commissie middels
uitvoeringshandelingen goedgekeurd en indien nodig gewijzigd. Die
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 255,
lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 4. De in lid 3 bedoelde
goedkeuring wordt enkel gegeven indien het noodzakelijk is
verplaatsingsbeperkingen tussen lidstaten om de insleep van de in lid 1
bedoelde ziekte te voorkomen of de verspreiding ervan te bestrijden, rekening
houdend met de globale gevolgen van de ziekte en van de maatregelen op de Unie. TITEL III
Dieren van andere soorten dan die welke vallen onder de definitie van
landdieren en waterdieren, en levende producten en producten van dierlijke
oorsprong van deze andere dieren Artikel 228
Diergezondheidsvoorschriften voor andere dieren, en levende producten en
producten van dierlijke oorsprong van deze andere dieren Wanneer andere
dieren tot een in de lijst opgenomen soort voor een in de lijst opgenomen
ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), behoren en wanneer
deze dieren of daarvan afkomstige levende producten of producten van dierlijke
oorsprong een risico vormen voor de volksgezondheid of de diergezondheid, zijn
de volgende diergezondheidsvoorschriften van toepassing: a) de voorschriften met betrekking tot
registratie, erkenning, documentatie en registers voor inrichtingen en
vervoerders zoals bedoeld in titel I, hoofdstuk I, en titel II, hoofdstuk 1; b) de voorschriften met betrekking tot
traceerbaarheid zoals bedoeld in de artikelen 102 tot en met 105, en de
artikelen 112 en 113 voor andere dieren en artikel 119 voor levende producten; c) verplaatsingsvoorschriften: i) voor andere dieren die voornamelijk in
een terrestrisch milieu leven of kunnen worden getroffen door ziekten van
landdieren, rekening houdend met de criteria van artikel 229, lid 3,
onder d) en e): de voorschriften van deel IV, titel I, hoofdstuk 3,
afdelingen 1 en 6, en de hoofdstukken 4 en 5; ii) voor andere dieren die voornamelijk in
een aquatisch milieu leven of kunnen worden getroffen door ziekten van
waterdieren, rekening houdend met de criteria van artikel 229, lid 3,
onder d) en e): de voorschriften van deel IV, titel II, hoofdstuk 2,
afdelingen 1 tot en met 5, en titel II, hoofdstuk 2; iii) voor andere gezelschapsdieren: de
voorschriften zoals bedoeld in de artikelen 112 en 152; iv) voor levende producten: de algemene
voorschriften voor verplaatsingen zoals bedoeld in de artikelen 155 en 156 en
de bijzondere voorschriften voor verplaatsingen naar andere lidstaten zoals
bedoeld in de artikelen 162 en 163; v) voor producten van dierlijke oorsprong:
de algemene verplichtingen van exploitanten inzake diergezondheid met
betrekking tot de productie, de verwerking en de distributie van producten van
dierlijke oorsprong binnen de Unie zoals bedoeld in de artikelen 164 en
223; d) de verplichtingen van exploitanten
en de bevoegde autoriteit inzake diergezondheidscertificering en de
verplichtingen van exploitanten inzake eigen verklaringen: i) voor andere dieren: krachtens de
regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 140 tot en met 148 of de artikelen
208 tot en met 218; ii) voor levende producten: krachtens de
regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 159 en 160; iii) voor producten van dierlijke oorsprong:
krachtens de regelgeving zoals bedoeld in de artikelen 165 en 166 of de
artikelen 224 en 225; e) met betrekking tot de kennisgeving
van verplaatsingen door de exploitanten en door de bevoegde autoriteit: de
voorschriften zoals bedoeld in de artikelen 149, 150 en 151, de artikelen
161 en 167, de artikelen 219, 220 en 221 en artikel 226. Artikel 229
Bevoegdheidsdelegatie en uitvoeringshandelingen met betrekking tot
diergezondheidsvoorschriften voor andere dieren, en levende producten en
producten van dierlijke oorsprong van andere dieren 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de aanvulling en de wijziging van de voorschriften voor andere
dieren, en de daarvan afkomstige levende producten of producten van dierlijke
oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, die nodig zijn om het risico van
de daar bedoelde ziekten te beperken, met betrekking tot: a) de voorschriften voor registratie,
erkenning, documentatie en registers voor inrichtingen of vervoerders die
andere dieren en daarvan afkomstige levende producten of producten van
dierlijke oorsprong houden respectievelijk vervoeren, zoals bedoeld in artikel
228, onder a); b) de traceerbaarheidsvoorschriften voor
andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten, zoals bedoeld in
artikel 228, onder b); c) de verplaatsingsvoorschriften voor andere
dieren en de daarvan afkomstige levende producten en producten van dierlijke
oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder c); d) de voorschriften met betrekking tot de
verplichtingen van exploitanten en de bevoegde autoriteit inzake
diergezondheidscertificering en de verplichtingen van exploitanten inzake eigen
verklaringen voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten en
producten van dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder d);
e) de voorschriften met betrekking tot de
kennisgeving van verplaatsingen door de exploitanten en de bevoegde autoriteit
voor andere dieren en de daarvan afkomstige levende producten en producten van
dierlijke oorsprong, zoals bedoeld in artikel 228, onder e). 2. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot uitvoeringsbepalingen
voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter preventie en bestrijding van
ziekten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 3. Bij de vaststelling van de in de
leden 1 en 2 bedoelde gedelegeerde handelingen en
uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met een of meer van de
volgende criteria: a) de soorten of categorieën andere dieren
die behoren tot overeenkomstig artikel 7, lid 2, in de lijst
opgenomen soorten voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten, waarop
bepaalde maatregelen van deze verordening ter preventie en bestrijding van de
ziekten van toepassing zijn; b) het profiel van de in de lijst opgenomen
ziekte waardoor soorten en categorieën van onder a) bedoelde andere dieren
kunnen worden getroffen; c) de haalbaarheid, beschikbaarheid en de
doeltreffendheid van de maatregelen ter preventie en bestrijding van ziekten
voor de in de lijst opgenomen soorten waarop dergelijke maatregelen betrekking
hebben; d) het voornaamste terrestrische of
aquatische milieu waarin deze andere dieren leven; e) de soorten ziekten waardoor deze andere
dieren kunnen worden getroffen, namelijk ziekten die landdieren of ziekten die
waterdieren treffen, ongeacht het onder b) bedoelde voornaamste leefmilieu. DEEL V
BINNENKOMST IN DE UNIE EN UITVOER Hoofdstuk 1
Binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en producten van
dierlijke oorsprong uit derde landen en grondgebieden Afdeling 1
Voorschriften voor binnenkomst in de Unie Artikel 230
Voorschriften voor binnenkomst in de Unie van dieren, levende producten en
producten van dierlijke oorsprong 1. Lidstaten
geven slechts toestemming voor de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren,
levende producten of producten van dierlijke oorsprong uit derde landen of
grondgebieden indien de zendingen aan de volgende voorschriften voldoen: a) zij zijn afkomstig uit een derde land of
grondgebied dat overeenkomstig artikel 231 is opgenomen in de lijst voor
de specifieke soort en categorie dieren, levende producten of producten van
dierlijke oorsprong, of uit een zone of een compartiment daarvan, tenzij voor
die zending een afwijking of een aanvullende regelgeving, vastgesteld krachtens
artikel 241, lid 1, geldt; b) zij zijn afkomstig van erkende en in de
lijst opgenomen inrichtingen, indien overeenkomstig artikel 234 en de krachtens
artikel 235 vastgestelde regelgeving een erkenning en een inschrijving op de
lijst worden vereist; c) zij voldoen aan de
diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie zoals bedoeld in de
krachtens artikel 236, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handelingen,
indien voor de dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong
van de zending dergelijke voorschriften zijn vastgesteld; d) zij gaan vergezeld van een
diergezondheidscertificaat, verklaringen en andere documenten, indien dat is
vereist volgens artikel 239, lid 1, of de krachtens artikel 239, lid 4,
vastgestelde regelgeving; 2. De exploitanten bieden zendingen
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen
of grondgebieden aan voor officiële controle zoals bedoeld in artikel 45
van Verordening (EU) nr. XXX/XXX [Publication office: enter number] bij
het punt van binnenkomst in de Unie, tenzij krachtens die verordening een
afwijking is toegestaan. Afdeling 2
Inschrijving op de lijst van derde landen en grondgebieden Artikel 231
Lijsten van derde landen en grondgebieden waaruit de binnenkomst in de Unie van
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan en
uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen 1. De Commissie stelt middels
uitvoeringshandelingen lijsten op van derde landen en grondgebieden waaruit de
binnenkomst in de Unie van specifieke soorten en categorieën dieren, levende
producten en producten van dierlijke oorsprong is toegestaan. Zij houdt daarbij
rekening met de volgende criteria: a) de wetgeving inzake diergezondheid van
het derde land of grondgebied en de regelgeving inzake binnenkomst in het land
of grondgebied van dieren, levende producten en producten van dierlijke
oorsprong uit andere derde landen en grondgebieden; b) de garanties die de bevoegde autoriteit
van het derde land of grondgebied verstrekt met betrekking tot de efficiëntie
van de tenuitvoerlegging en de controle van de onder a) bedoelde wetgeving
inzake diergezondheid; c) de organisatie, structuur, middelen en
juridische bevoegdheid van de bevoegde autoriteit in het derde land of
grondgebied; d) de procedures voor
diergezondheidscertificering in het derde land of grondgebied; e) de diergezondheidsstatus van het derde
land of grondgebied, of van zones en compartimenten daarvan, met betrekking
tot: i) in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe
ziekten; ii) elk aspect van diergezondheid en
volksgezondheid of van de milieutoestand in het derde land of grondgebied, of
in een zone of compartiment daarvan, dat een risico kan inhouden voor de
diergezondheid, de volksgezondheid of voor de milieutoestand van de Unie; f) de garanties die de bevoegde autoriteit van
het derde land of grondgebied kan bieden inzake de naleving van of de
gelijkwaardigheid met de relevante in de Unie geldende
diergezondheidsvoorschriften; g) de regelmaat en de snelheid waarmee het
derde land of grondgebied aan de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE)
gegevens verstrekt met betrekking tot besmettelijke dierziekten op zijn
grondgebied, met name gegevens met betrekking tot ziekten die worden vermeld in
de Terrestrial Animal Health Code (gezondheidscode voor landdieren) of de Aquatic
Animal Health Code (gezondheidscode voor waterdieren) van het OIE; h) de resultaten van de controles die de
Commissie in het derde land of grondgebied heeft uitgevoerd; i) alle ervaring inzake binnenkomst van
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit het derde
land of grondgebied en de resultaten van officiële controles van dergelijke
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bij het punt van
binnenkomst in de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 2. In afwachting
van de vaststelling van de lijsten van derde landen en grondgebieden zoals
bedoeld in lid 1, en op voorwaarde dat dergelijke lijsten niet reeds
eerder zijn opgesteld krachtens de wetgeving van de Unie zoals bedoeld in
artikel 258, lid 2, bepalen de lidstaten de derde landen en
grondgebieden waaruit specifieke soorten of categorieën dieren, levende
producten of producten van dierlijke oorsprong de Unie mogen binnenkomen. Voor de in de eerste alinea vermelde
doelstellingen houden de lidstaten rekening met de in lid 1, onder a) tot
en met i), van dit artikel bedoelde criteria voor opname in de lijsten van
derde landen en grondgebieden. 3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
afwijkingen van lid 2 van dit artikel, om de mogelijkheid te beperken dat
de lidstaten bepalen uit welke derde landen en grondgebieden een specifieke
soort of categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke
oorsprong de Unie binnenkomen, indien dit noodzakelijk is wegens het risico dat
een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of producten van
dierlijke oorsprong vormt. Artikel 232
In de lijsten van derde landen en grondgebieden op te nemen gegevens De Commissie verstrekt voor elke derde land of
grondgebied van de in artikel 231, lid 1, bedoelde lijst de volgende
gegevens: a) de categorieën of soorten dieren,
levende producten of producten van dierlijke oorsprong die de Unie uit dat
derde land of grondgebied mogen binnenkomen; b) of de overeenkomstig punt a)
vermelde dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong de Unie
mogen binnenkomen vanuit het volledige grondgebied van dat derde land of
grondgebied of slechts vanuit één of meer zones of compartimenten daarvan. Artikel 233
Schorsing en intrekking van de inschrijving op de lijst van derde landen en
grondgebieden en uitvoeringshandelingen 1. De Commissie gaat middels
uitvoeringshandeling over tot de schorsing of intrekking van de inschrijving op
de in artikel 231, lid 1 bedoelde lijst, van een derde land of
grondgebied, of een zone of compartiment daarvan, om een van de volgende
redenen: a) het derde land of grondgebied, of een of meer
zones of compartimenten daarvan, voldoen niet langer aan de criteria van
artikel 231, lid 1, indien deze relevant zijn voor de binnenkomst in
de Unie van een specifieke soort of categorie dieren, levende producten of
producten van dierlijke oorsprong; b) de diergezondheidssituatie in het derde
land of grondgebied, of in een zone of compartiment daarvan, vereist een
schorsing of intrekking van de inschrijving op die lijst om de
diergezondheidsstatus van de Unie te beschermen; c) het derde land of grondgebied verstrekt
geen actuele gegevens over de diergezondheidssituatie en over andere in
artikel 231, lid 1, bedoelde aspecten, hoewel de Commissie daarom
verzoekt; d) het derde land of grondgebied weigert op
zijn grondgebied de Commissie een controle namens de Unie te laten uitvoeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van
urgentie die verband houden met een ernstig risico op de insleep in de Unie van
een in de lijst opgenomen ziekte zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), stelt de Commissie volgens de in artikel 255, lid 3, bedoelde
procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen een derde land of grondgebied, of een zone of
compartiment daarvan, waarvan de inschrijving op de in artikel 231, lid 1,
bedoeld lijst was geschorst of ingetrokken, opnieuw in de lijst opnemen om een
van de volgende redenen: a) om de redenen zoals bedoeld in
lid 1, onder a) of c), van dit artikel, op voorwaarde dat het derde land
of grondgebied aantoont dat het voldoet aan de criteria om in de lijst te
worden opgenomen zoals bedoeld in artikel 231, lid 1; b) om de redenen zoals bedoeld in
lid 1, onder b), van dit artikel, op voorwaarde dat het derde land of
grondgebied passende garanties biedt dat een oplossing werd gevonden voor de
diergezondheidssituatie die de schorsing of intrekking van de inschrijving op
de lijst had veroorzaakt, of dat deze diergezondheidssituatie niet langer een
bedreiging vormt voor de diergezondheid of de volksgezondheid in de Unie; c) om de redenen zoals bedoeld in
lid 1, onder d), van dit artikel, op voorwaarde dat: i) het derde land of grondgebied heeft
ingestemd met een controle op zijn grondgebied door de Commissie namens de
Unie; en ii) uit de resultaten van die controle door
de Commissie blijkt dat het derde land of grondgebied, en zones of
compartimenten daarvan, voldoen aan de criteria om te worden opgenomen in de
lijst zoals bedoeld in artikel 231, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot regelgeving tot wijziging en aanvulling van de criteria voor de
schorsing en intrekking van de inschrijving op de in artikel 231, lid 1,
bedoelde lijst van een derde land of grondgebied, of van zones of compartimenten
daarvan, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel. Afdeling 3
Erkenning en inschrijving op de lijst van inrichtingen in derde landen en
grondgebieden Artikel 234
Erkenning en inschrijving op de lijst van inrichtingen 1. De lidstaten verlenen slechts toestemming
voor binnenkomst in de Unie van landdieren en levende producten daarvan die
afkomstig zijn van een soort inrichting waarvoor in de Unie een erkenning is
vereist overeenkomstig artikel 89, lid 2, en de regelgeving
vastgesteld krachtens artikel 89, lid 3, en artikel 90, indien
die inrichting in het derde land of grondgebied: a) voldoet aan de
diergezondheidsvoorschriften in dat derde land of grondgebied die gelijkwaardig
zijn aan de geldende regelgeving voor dat soort inrichting in de Unie; b) erkend is en door de bevoegde autoriteit
van het derde land of grondgebied van verzending in de lijst is opgenomen. 2. De Commissie verzamelt de lijsten
van de in lid 1, onder b), bedoelde erkende inrichtingen die zij van de
bevoegde autoriteiten van de derde landen of grondgebieden heeft ontvangen. 3. De Commissie verstrekt de lidstaten
elke nieuwe of bijgewerkte lijst van erkende inrichtingen die zij van derde
landen of grondgebieden ontvangt en maakt deze openbaar. Artikel 235
Bevoegdheidsdelegatie voor de erkenning en de inschrijving op de lijst van
inrichtingen De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen van
de voorschriften van artikel 234, lid 1, onder b), indien in het
derde land of grondgebied andere risicobeperkingsmaatregelen zijn getroffen die
gelijkwaardige garanties bieden voor de diergezondheid in de Unie; Afdeling 4
Binnenkomst in de Unie van soorten en categorieën dieren, levende producten en
producten van dierlijke oorsprong Artikel 236
Bevoegdheidsdelegatie voor diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in
de Unie van soorten en categorieën dieren, levende producten en producten van
dierlijke oorsprong 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de diergezondheidsvoorschriften voor: a) de binnenkomst in de Unie van soorten en
categorieën dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong uit
derde landen of grondgebieden; b) het verplaatsen binnen de Unie van en het
werken met deze dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong
na binnenkomst in de Unie. 2. De diergezondheidsvoorschriften van
lid 1, onder a), zijn: a) even streng als de
diergezondheidsvoorschriften van deze verordening en de regelgeving die
krachtens deze verordening is vastgesteld en die van toepassing is op
verplaatsingen binnen de Unie van de desbetreffende soorten en categorieën
dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong; of b) gelijkwaardig aan de
diergezondheidsvoorschriften die van toepassing zijn op de soorten en
categorieën dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong van
deel IV van deze verordening. 3. In afwachting van de vaststelling
van in lid 1 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handelingen tot vaststelling
van diergezondheidsvoorschriften voor een specifieke soort of categorie dieren,
levende producten of producten van dierlijke oorsprong en op voorwaarde dat
dergelijke voorschriften niet reeds eerder zijn vastgesteld krachtens de
wetgeving van de Unie zoals bedoeld in artikel 258, lid 2, kunnen de
lidstaten nationale regelgeving toepassen, op voorwaarde dat deze: a) voldoet aan de voorschriften van
lid 2 van dit artikel en daarin rekening wordt gehouden met de aspecten
zoals bedoeld in de artikelen 237 en 238; b) niet minder streng is dan de regelgeving
van deel IV, titels I en II. Artikel 237
Aspecten waarmee rekening wordt gehouden in de in artikel 236 bedoelde
gedelegeerde handelingen met betrekking tot de binnenkomst in de Unie van
dieren Bij de vaststelling van de in artikel 236,
lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de
diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van specifieke
soorten en categorieën dieren houdt de Commissie rekening met de volgende
aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; b) de gezondheidsstatus van de Unie met
betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; c) de in de lijst opgenomen soorten met
betrekking tot die in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; d) de leeftijd en het geslacht van de
dieren; e) de oorsprong van de dieren; f) het soort inrichting en het soort
productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming; g) de beoogde plaats van bestemming; h) het beoogde gebruik van de dieren; i) de getroffen
risicobeperkingsmaatregelen in de derde landen of grondgebieden van oorsprong
of van doorvoer, of na aankomst op het grondgebied van de Unie; j) de diergezondheidsvoorschriften die
van toepassing zijn op verplaatsingen van die dieren binnen de Unie; k) andere epizoötiologische factoren; l) internationale handelsnormen met
betrekking tot diergezondheid die van toepassing zijn op die soorten en
categorieën dieren. Artikel 238
Aspecten waarmee rekening wordt gehouden in de in artikel 236 bedoelde
gedelegeerde handelingen met betrekking tot de binnenkomst in de Unie van
levende producten en producten van dierlijke oorsprong Bij de vaststelling van de in artikel 236,
lid 1, bedoelde gedelegeerde handelingen met betrekking tot de
diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van levende
producten en producten van dierlijke oorsprong houdt de Commissie rekening met
de volgende aspecten: a) de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; b) de gezondheidsstatus van de dieren
waarvan de levende producten of de producten van dierlijke oorsprong afkomstig
zijn en die van de Unie met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten
zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; c) het soort en de aard van specifieke
levende producten of producten van dierlijke oorsprong, de behandelingen,
bewerkingsmethoden en andere risicobeperkingsmaatregelen die op de plaats van
oorsprong, de plaats van doorzending van de zending, of op de plaats van
bestemming zijn toegepast; d) het soort inrichting en het soort
productie op de plaats van oorsprong en op de plaats van bestemming; e) de beoogde plaats van bestemming; f) het beoogde gebruik van de levende
producten of de producten van dierlijke oorsprong; g) de diergezondheidsvoorschriften die
van toepassing zijn op verplaatsingen van die levende producten en producten
van dierlijke oorsprong binnen de Unie; h) andere epizoötiologische factoren; i) internationale handelsnormen met
betrekking tot diergezondheid die van toepassing zijn op de specifieke levende
producten en producten van dierlijke oorsprong. Afdeling 5
diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten Artikel 239
Diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten voor binnenkomst
in de Unie 1. De lidstaten verlenen slechts
toestemming voor binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, levende producten
en producten van dierlijke oorsprong wanneer deze vergezeld gaan van: a) een door de bevoegde autoriteit van het
derde land of grondgebied van oorsprong uitgereikt diergezondheidscertificaat; b) verklaringen of andere documenten, indien
deze overeenkomstig de krachtens lid 4, onder a), vastgestelde
regelgeving zijn vereist. 2. De lidstaten staan de binnenkomst in
de Unie van zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke
oorsprong slechts toe indien het in lid 1, onder a), bedoelde
diergezondheidscertificaat door een officiële dierenarts in een derde land of
grondgebied is gecontroleerd en ondertekend overeenkomstig certificeringsvoorschriften
die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van artikel 146, lid 3,
of artikel 216, lid 3, en de regelgeving vastgesteld krachtens
artikel 146, lid 4, of artikel 216, lid 4. 3. De lidstaten staan toe dat
elektronische diergezondheidscertificaten die worden opgesteld, verwerkt en
doorgestuurd via Imsoc de in artikel 1 bedoelde begeleidende
diergezondheidscertificaten vervangen, indien deze elektronische
diergezondheidscertificaten: a) alle gegevens bevatten die de in
lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde diergezondheidscertificaten
overeenkomstig artikel 240, lid 1, en de krachtens artikel 240,
lid 3, vastgestelde regelgeving moeten bevatten; b) de traceerbaarheid van de zendingen
dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong en het verband
tussen deze zendingen en het elektronische diergezondheidscertificaat
waarborgen 4. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) afwijkingen van de diergezondheidsvoorschriften
van lid 1, onder a), voor zendingen dieren, levende producten en producten
van dierlijke oorsprong en specifieke regelgeving voor de
diergezondheidscertificering die zendingen die geen significant risico vormen
voor de diergezondheid of de volksgezondheid binnen de Unie, om een of meer van
de volgende factoren: i) de categorie of de soort dieren,
levende producten of producten van dierlijke oorsprong; ii) de houderijmethoden en de soorten
productie voor de dieren, levende producten en producten van dierlijke
oorsprong; iii) het beoogde gebruik ervan; iv) de andere getroffen
risicobeperkingsmaatregelen in de derde landen of grondgebieden van oorsprong
of van doorvoer of na aankomst op het grondgebied van de Unie die een
gelijkwaardige bescherming bieden van de in deze verordening bedoelde
diergezondheid en volksgezondheid van de Unie; v) de door het derde land of grondgebied
verstrekte garanties dat de naleving van de voorschriften voor binnenkomst in
de Unie wordt aangetoond met andere middelen dan met een
diergezondheidscertificaat; b) de voorschriften die bepalen dat
zendingen dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong bij
binnenkomst in de Unie vergezeld moeten gaan van verklaringen of andere
documenten die nodig zijn om aan te tonen dat de dieren, levende producten en
producten van dierlijke oorsprong die de Unie binnenkomen, voldoen aan de
diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de Unie van de krachtens
artikel 236, lid 1, vastgestelde regelgeving. Artikel 240
Inhoud van diergezondheidscertificaten 1. Het in artikel 239, lid 1,
onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat bevat ten minste de volgende
gegevens: a) de naam en het adres van: i) de inrichting of plaats van oorsprong; ii) de inrichting of plaats van bestemming;
iii) indien van toepassing, de inrichtingen
voor het verzamelen of het laten rusten van de gehouden dieren; b) een beschrijving van de dieren, levende
producten of producten van dierlijke oorsprong; c) het aantal of het volume van de dieren,
levende producten of producten van dierlijke oorsprong; d) indien van toepassing, de identificatie
en de registratie van de dieren of levende producten; e) de gegevens die nodig zijn om aan te
tonen dat de dieren, levende producten en producten van dierlijke oorsprong van
de zending voldoen aan de diergezondheidsvoorschriften voor binnenkomst in de
Unie zoals bedoeld in artikel 230 en artikel 236, lid 3, en in de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 236, lid 1, en artikel 241. 2. Het in artikel 239, lid 1,
onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat kan andere gegevens bevatten die
uit hoofde van andere wetgeving van de Unie vereist zijn. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) de gegevens die het in artikel 239,
lid 1, onder a), bedoelde diergezondheidscertificaat moet vermelden, ter
aanvulling van de gegevens zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel; b) de gegevens die de in artikel 239,
lid 1, onder b), bedoelde verklaringen of andere documenten moeten
vermelden. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen voor modelformulieren van
diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten zoals bedoeld in
artikel 239, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 5. In afwachting van de vaststelling
van regelgeving middels gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen
krachtens de leden 3 en 4 van dit artikel voor een specifieke soort of
categorie dieren, levende producten of producten van dierlijke oorsprong, en op
voorwaarde dat dergelijke regelgeving niet reeds eerder is vastgesteld
krachtens de wetgeving van de Unie zoals bedoeld in artikel 258, lid 2,
kunnen de lidstaten nationale regelgeving toepassen, op voorwaarde dat deze
voldoet aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel. Afdeling 6
Afwijkingen en aanvullende voorschriften voor bepaalde categorieën dieren,
levende producten en producten van dierlijke oorsprong Artikel 241
Afwijkingen en aanvullende voorschriften voor bepaalde categorieën dieren,
levende producten en producten van dierlijke oorsprong 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot afwijkingen van de voorschriften zoals bedoeld in artikel 230,
lid 1, en de artikelen 234 en 239 en aanvullende voorschriften voor de
binnenkomst in de Unie van: a) dieren: i) bestemd voor circussen, evenementen,
tentoonstellingen, voorstellingen, shows en geconsigneerde inrichtingen; ii) die gezelschapsdieren zijn; iii) bestemd om voor wetenschappelijke
doeleinden te worden gebruikt; iv) waarvan de eindbestemming niet de Unie
is; v) die afkomstig zijn uit de Unie en die
worden verplaatst naar een derde land of grondgebied, en daarna uit dat derde
land of grondgebied naar de Unie terugkeren; vi) die afkomstig zijn uit de Unie en die op
hun weg naar een ander deel van de Unie door een derde land of grondgebied
worden vervoerd; vii) die tijdelijk worden geweid in de
nabijheid van de grenzen van de Unie; viii) die geen significant risico vormen voor
de diergezondheidsstatus binnen de Unie; b) producten van dierlijke oorsprong: i) bestemd voor persoonlijk gebruik; ii) voor consumptie aan boord in
vervoermiddelen afkomstig uit derde landen of grondgebieden; c) levende producten en producten van
dierlijke oorsprong: i) bestemd voor gebruik als
handelsmonster; ii) bestemd voor gebruik als monster voor
onderzoek en diagnose; iii) waarvan de eindbestemming niet de Unie
is; iv) die afkomstig zijn uit de Unie en worden
verplaatst naar een derde land of grondgebied, en daarna uit dat derde land of
grondgebied naar de Unie terugkeren; v) die afkomstig zijn uit de Unie en die op
hun weg naar een ander deel van de Unie over het grondgebied van een derde land
of grondgebied worden vervoerd; vi) die geen significant risico vormen voor
de diergezondheidsstatus binnen de Unie. Deze gedelegeerde handelingen houden rekening met
de aspecten zoals bedoeld in de artikelen 237 en 238. 2. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen voorschriften vaststellen: a) betreffende modelformulieren voor
diergezondheidscertificaten, verklaringen en andere documenten voor de in
lid 1 bedoelde categorieën dieren, levende producten en producten van
dierlijke oorsprong; b) waarin voor de in lid 1 van dit
artikel bedoelde producten de codes uit de Gecombineerde Nomenclatuur worden
aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de regelgeving vastgelegd
krachtens artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening EU nr.
XXX/XXX [No to be added…on official controls]. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 2
Binnenkomst in de Unie van andere goederen dan dieren, levende
producten en producten van dierlijke oorsprong uit derde landen en gebieden Artikel 242
Ziekteverwekkers en gedelegeerde handelingen 1. Iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die ziekteverwekkers binnenbrengt in de Unie: a) ziet erop toe dat de binnenkomst in de
Unie daarvan geen risico vormt voor de diergezondheid of de volksgezondheid in
de Unie met betrekking tot in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in
artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe ziekten; b) treft passende maatregelen ter
preventieve en bestrijding van ziekten om te waarborgen dat de binnenkomst in
de Unie van die ziekteverwekkers geen risico van bioterrorisme oplevert. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot voorschriften voor binnenkomst in de Unie van ziekteverwekkers
inzake: a) de verpakking van ziekteverwekkers; b) andere risicobeperkingsmaatregelen die
noodzakelijk zijn om het vrijkomen en het verspreiden van ziekteverwekkers te
voorkomen. Artikel 243
Plantaardig materiaal en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen 1. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) specifieke diergezondheidsvoorschriften
voor de binnenkomst in de Unie van plantaardig materiaal, waarlangs in de lijst
opgenomen ziekten of een nieuwe ziekten kunnen worden overgedragen; b) voorschriften betreffende: i) diergezondheidscertificering, rekening
houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder a),
en artikel 239, leden 2 en 3; of ii) verklaringen of andere documenten,
rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1,
onder b). 2. De Commissie stelt de in lid 1
van dit artikel bedoelde diergezondheidsvoorschriften vast in geval van een
ongunstige ziektesituatie in derde landen of grondgebieden met betrekking tot
de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1,
onder d), of nieuwe ziekten, en houdt daarbij rekening met de volgende
criteria: a) de vraag of een in de lijst opgenomen
ziekte of een nieuwe ziekte die via plantaardig materiaal kan worden
overgedragen een ernstig risico vormt voor de diergezondheid of de
volksgezondheid in de Unie; b) de waarschijnlijkheid dat dieren van in
de lijst opgenomen soorten voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte of
een nieuwe ziekte rechtstreeks of onrechtstreeks in contact zullen komen met
het in lid 1 bedoelde plantaardige materiaal; c) de beschikbaarheid en de doeltreffendheid
van alternatieve risicobeperkingsmaatregelen in verband met dat plantaardig
materiaal, die het in lid 2, onder a), bedoelde risico op overdracht
kunnen uitschakelen of beperken. 3. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen waarin voor het in lid 1
van dit artikel bedoelde plantaardige materiaal de codes uit de Gecombineerde
Nomenclatuur worden aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 45, lid 2, onder b),
van Verordening EU nr. XXX/XXX [Number to be added - on official controls]. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Artikel 244
Vervoermiddelen, uitrusting, verpakkingsmateriaal, transportwater, diervoeders
en gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen 1. De exploitanten die dieren en
producten in de Unie binnenbrengen, treffen passende en noodzakelijke
preventieve maatregelen tegen ziekten tijdens het vervoer, zoals bedoeld in
artikel 122, lid 1, en artikel 191, lid 1. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot: a) specifieke diergezondheidsvoorschriften
voor de binnenkomst in de Unie van: a) vervoermiddelen voor dieren, levende
producten, producten van dierlijke oorsprong, dierlijke bijproducten en
afgeleide producten; b) uitrusting, verpakkingsmateriaal of
transportwater voor dieren, levende producten, producten van dierlijke
oorsprong, dierlijke bijproducten en afgeleide producten, of diervoeders die
dierziekten kunnen overdragen. b) voorschriften betreffende: i) diergezondheidscertificering, rekening
houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1, onder a),
en artikel 239, leden 2 en 3; of ii) verklaringen of andere documenten,
rekening houdend met de regelgeving zoals bedoeld in artikel 239, lid 1,
onder b). 3. De Commissie stelt de in lid 2
bedoelde diergezondheidsvoorschriften vast in geval van een ongunstige
ziektesituatie met betrekking tot een of meer in de lijst opgenomen ziekten,
zoals bedoeld in artikel 8,lid 1, onder d), of nieuwe ziekten
die een ernstig risico vormen voor de diergezondheid en de volksgezondheid in
de Unie, in: a) een aangrenzend derde land; b) het derde land van oorsprong; c) een derde land van doorvoer. 4. De Commissie kan middels
uitvoeringshandelingen regelgeving vaststellen waarin voor de in lid 2, onder
a), van dit artikel bedoelde goederen de codes uit de Gecombineerde
Nomenclatuur worden aangegeven, indien deze codes niet worden vermeld in de
regelgeving vastgesteld krachtens artikel 45, lid 2, onder b), van Verordening
(EU) nr. XXX/XXX [Publication office: No of Regulation] betreffende de
officiële controles. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. Hoofdstuk 3
Uitvoer Artikel 245
Uitvoer uit de Unie 1. De lidstaten treffen passende
maatregelen om erop toe te zien dat de uitvoer en de wederuitvoer uit de Unie
naar een derde land of grondgebied van dieren en producten plaatsvindt in
overeenstemming met de regelgeving voor de verplaatsingen van dieren en
producten tussen lidstaten zoals bedoeld in deel IV, rekening houdend met de
diergezondheidsstatus in het derde land of grondgebied van bestemming, of een
zone of compartiment daarvan, met betrekking tot de in de lijst opgenomen
ziekten zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), en nieuwe
ziekten. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van het
invoerende derde land of grondgebied, of indien dat is vastgesteld in de
wetten, verordeningen, normen, codes of praktijken en andere geldende
juridische en administratieve procedures in dat land of grondgebied, kan de
uitvoer en de wederuitvoer uit de Unie echter plaatsvinden overeenkomstig die
bepalingen. 2. Indien de bepalingen van een
bilaterale overeenkomst tussen de Unie en een derde land of grondgebied van
toepassing zijn, moeten de dieren en de producten die uit de Unie naar dat
derde land of grondgebied worden uitgevoerd, aan die bepalingen voldoen. DEEL VI
NOODMAATREGELEN Afdeling 1
Noodmaatregelen met betrekking tot verplaatsingen van dieren en producten
binnen de Unie en vervoermiddelen en andere materialen die met dergelijke
dieren en producten in contact kunnen zijn gekomen Artikel 246
Noodmaatregelen die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat moet
treffen bij een uitbraak van een in de lijst opgenomen ziekte of van een nieuwe
ziekte of indien zich op het grondgebied een gevaar voordoet 1. Bij een uitbraak van een in de lijst
opgenomen ziekte of van een nieuwe ziekte, of indien zich een gevaar voordoet
dat waarschijnlijk een ernstig risico vormt, treft de bevoegde autoriteit van
de lidstaat waar het gevaar zich voordoet, afhankelijk van de ernst van de
situatie en van de desbetreffende ziekte of het desbetreffende gevaar
onverwijld een of meer van de volgende noodmaatregelen om de verspreiding van
de ziekte of van het gevaar te voorkomen: a) bij in de lijst opgenomen ziekten: i) zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder a): de ziektebestrijdingsmaatregelen van deel III, titel II,
hoofdstuk 1; ii) zoals bedoeld in artikel 8,
lid 1, onder b) en c): de ziektebestrijdingsmaatregelen van deel III,
titel II, hoofdstuk 2; b) bij nieuwe ziekten en gevaren: i) verplaatsingsbeperkingen voor dieren en
producten afkomstig uit de inrichtingen of, indien van toepassing, uit de
beperkingzones of compartimenten waar de uitbraak of het gevaar zich voordoet,
en voor vervoermiddelen en andere materialen die met die dieren of producten in
contact kunnen zijn gekomen; ii) quarantaine van dieren en isolering van
producten; iii) maatregelen op het gebied van
surveillance en traceerbaarheid; iv) de in deel III, titel II, hoofdstuk 1,
bedoelde noodmaatregelen ter bestrijding van ziekten; c) andere noodmaatregelen die passend worden
geacht om op doeltreffende en efficiënte wijze de verspreiding van de ziekte of
het gevaar te voorkomen en te bestrijden. 2. De in lid 1 bedoelde bevoegde
autoriteit stelt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van:
a) een uitbraak of een gevaar dat zich
voordoet zoals bedoeld in lid 1; b) de krachtens lid 1 getroffen
noodmaatregelen. Artikel 247
Noodmaatregelen die moeten worden getroffen door andere lidstaten dan de
lidstaat waar de uitbraak of het gevaar zich voordoet 1. De bevoegde autoriteit van de andere
lidstaten dan de lidstaat waar de uitbraak of het gevaar, zoals bedoeld in
artikel 246, lid 1, zich voordoet, treft een of meer in artikel 246,
lid 1, bedoelde noodmaatregelen wanneer zij vaststelt dat op haar
grondgebied dieren of producten afkomstig uit de in artikel 246, lid 1,
bedoelde lidstaat voorkomen, of vervoermiddelen of andere materialen die met
dergelijke dieren of goederen in contact kunnen zijn geweest. 2. In afwachting van de vaststelling
van noodmaatregelen door de Commissie overeenkomstig artikel 248, kan de in
lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit bij een ernstig risico
op tijdelijke basis de in artikel 246, lid 1, bedoelde
noodmaatregelen treffen, afhankelijk van de ernst van de situatie met
betrekking tot de dieren of producten die afkomstig zijn van de inrichtingen of
van elke andere locatie of, indien van toepassing, van de beperkingszones van
de lidstaat waar de ziekte of het gevaar, zoals bedoeld in artikel 246,
lid 1, zich voordoet, of van de vervoermiddelen of de andere materialen
die met dergelijke dieren in contact kunnen zijn gekomen. 3. De in lid 1 bedoelde bevoegde
autoriteit stelt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van: a) de uitbraak of het gevaar dat zich
voordoet zoals bedoeld in lid 1; b) de krachtens de leden 1 en 2
getroffen noodmaatregelen. Artikel 248
Noodmaatregelen van de Commissie 1. Bij een uitbraak of gevaar zoals
bedoeld in artikel 246, lid 1, en wanneer de bevoegde autoriteiten van de
lidstaten overeenkomstig artikel 246, lid 1, en artikel 247,
leden 1 en 2, noodmaatregelen hebben getroffen, beoordeelt de Commissie de
situatie en de getroffen noodmaatregelen en stelt zij middels een uitvoeringshandeling
een of meer in artikel 246, lid 1, bedoelde noodmaatregelen vast met
betrekking tot de dieren en producten en de vervoermiddelen en andere
materialen die met deze dieren of producten in contact kunnen zijn gekomen, in
de volgende gevallen: a) de Commissie is niet in kennis gesteld
van krachtens artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1
en 2 getroffen maatregelen; b) de Commissie acht de krachtens artikel
246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2, getroffen maatregelen
ongeschikt; c) de Commissie acht het noodzakelijk de
krachtens artikel 246, lid 1, en artikel 247, leden 1 en 2, door de bevoegde
autoriteiten van de lidstaten getroffen maatregelen goed te keuren of te
vervangen om ongerechtvaardigde belemmeringen voor verplaatsingen van dieren en
producten te voorkomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 2. Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico's op
verspreiding van een ziekte of van een gevaar, kan de Commissie overeenkomstig
artikel 255, lid 3, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen
vaststellen. Afdeling 2
Noodmaatregelen met betrekking tot zendingen dieren en producten uit derde
landen en grondgebieden en vervoermiddelen en andere materialen die met
dergelijke zendingen in contact kunnen zijn gekomen Artikel 249
Noodmaatregelen die de bevoegde autoriteit van de lidstaat moet treffen Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat
kennis krijgt van een zending dieren of producten uit een derde land of
grondgebied, of van vervoermiddelen of materialen die in contact kunnen zijn
gekomen met een dergelijke zending, die waarschijnlijk in de Unie een ernstig
risico zal vormen door een mogelijke infectie of besmetting met in de lijst
opgenomen ziekten of nieuwe ziekten of gevaren, moet die autoriteit onverwijld:
a) afhankelijk van de ernst van de
situatie een of meer van de volgende noodmaatregelen treffen om het risico te
beperken: i) vernietiging van de zending; ii) quarantaine van dieren en isolering van
producten; iii) surveillance- en
traceerbaarheidsmaatregelen; iv) indien van toepassing, in deel III,
titel II, hoofdstuk 1, bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen; v) andere noodmaatregelen die zij passend
acht om de verspreiding van de ziekte of het gevaar in de Unie te voorkomen; b) de Commissie en de andere lidstaten
via Imsoc in kennis stellen van de risico’s die met de desbetreffende zending
verbonden zijn en van de oorsprong van de zending. Artikel 250
Noodmaatregelen van de Commissie 1. Wanneer een in de lijst opgenomen
ziekte, een nieuwe ziekte of een gevaar dat waarschijnlijk een ernstig risico
zal vormen, zich voordoet of zich verspreidt in een derde land of grondgebied,
of om gewichtige redenen van diergezondheid of volksgezondheid, kan de
Commissie afhankelijk van de ernst van de situatie op eigen initiatief of op
verzoek van een lidstaat middels een uitvoeringshandeling een of meer van de
volgende noodmaatregelen vaststellen: a) de schorsing van de binnenkomst in de
Unie van zendingen dieren, producten en vervoermiddelen of andere materialen
die in contact kunnen zijn gekomen met dergelijke zendingen, die de ziekte of
het gevaar in de Unie kunnen verspreiden; b) de vaststelling van bijzondere
voorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen dieren, producten,
vervoermiddelen of andere materialen die in contact kunnen zijn gekomen met
dergelijke zendingen, die de ziekte of het gevaar in de Unie kunnen
verspreiden; c) elke andere passende noodmaatregel ter
bestrijding van ziekten om de verspreiding van de ziekte of het gevaar in de
Unie te voorkomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 2. Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico's, stelt
de Commissie na overleg met de betrokken lidstaat onmiddellijk toepasbare
uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 255, lid 3, bedoelde
procedure. Artikel 251
Noodmaatregelen van de lidstaten indien de Commissie niet optreedt 1. Indien een lidstaat de Commissie
verzoekt noodmaatregelen te treffen overeenkomstig artikel 250, en de Commissie
dit niet heeft gedaan: a) kan die lidstaat in afwachting van de
vaststelling van noodmaatregelen door de Commissie overeenkomstig lid 2
van dit artikel op tijdelijke basis een of meer van de in artikel 249,
onder punt a), bedoelde noodmaatregelen treffen voor zendingen dieren,
producten, vervoermiddelen en andere materialen die in contact kunnen zijn
gekomen met dergelijke zendingen, afkomstig uit het in artikel 250, lid 1,
bedoelde derde land of grondgebied, afhankelijk van de ernst van de situatie op
het grondgebied; b) stelt die lidstaat onverwijld de
Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van
deze noodmaatregelen, onder vermelding van de reden waarom deze maatregelen
werden vastgesteld. 2. De Commissie beoordeelt de situatie
en de door de lidstaat overeenkomstig lid 1 van dit artikel getroffen
noodmaatregelen en zij stelt, indien nodig, middels een uitvoeringshandeling
een of meer in artikel 250 bedoelde noodmaatregelen vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 255, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. 3. Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die verband houden met ernstige risico’s, stelt
de Commissie onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig
de in artikel 255, lid 3, bedoelde procedure. DEEL VII
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN TITEL I
Procedurebepalingen Artikel 252
Wijziging van de bijlagen I en II De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel
253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van
de bijlagen I en II om rekening te houden met de vooruitgang op
technisch gebied, de wetenschappelijke ontwikkelingen en de gewijzigde
omstandigheden op het gebied van volksgezondheid en diergezondheid. Artikel 253
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit
artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 4, lid 2,
artikel 6, lid 2, artikel 9, lid 2, artikel 11, lid 3,
artikel 13, lid 2, artikel 15, lid 2, artikel 16, lid
3, artikel 18, lid 3, artikel 24, artikel 28, artikel 30,
lid 4, artikel 31, lid 2, artikel 34, lid 2,
artikel 37, lid 5, artikel 39, artikel 41, lid 3,
artikel 42, lid 5, artikel 44, lid 1, artikel 47,
artikel 48, lid 3, artikel 53, lid 2, artikel 54, lid 3, artikel 55,
lid 2, artikel 58, lid 2, artikel 63, artikel 64, lid 4,
artikel 67, artikel 68, lid 2, artikel 70, lid 3,
artikel 72, lid 2, artikel 73, lid 3, artikel 74, lid 3,
artikel 76, lid 2, artikel 79, artikel 80, lid 4,
artikel 85, lid 3, artikel 89, lid 3, artikel 92, lid 2,
artikel 96, lid 3, artikel 100, lid 1, artikel 103, lid 2, de
artikel 114 en 115, artikel 119, lid 1, artikel 122, lid 2,
artikel 128, lid 1, artikel 129, lid 2, artikel 132, artikel 133,
lid 2, artikel 134, lid 2, artikel 135, lid 3, artikel 136, lid
4, artikel 137, artikel 141, lid 1, artikel 143, lid 1,
artikel 144, artikel 146, lid 4, artikel 148, lid 3,
artikel 151, lid 1, artikel 152, lid 2, artikel 154, lid 1,
artikel 158, artikel 159, lid 5, artikel 160, lid 3,
artikel 162, lid 2, artikel 163, lid 3, artikel 164, lid 3,
artikel 165, lid 5, artikel 166, lid 3, artikel 174, lid 3,
artikel 179, lid 2, artikel 184, lid 1, artikel 188, lid 1,
artikel 191, lid 2, artikel 196, lid 2, artikel 199, lid 3,
artikel 200, lid 3, artikel 201, lid 2, artikel 202, lid 2,
artikel 203, lid 2, artikel 204, lid 3, artikel 205,
artikel 211, artikel 213, lid 1, artikel 214, artikel 216,
lid 4, artikel 218, lid 3, artikel 221, lid 1, artikel 222, lid
3, artikel 223, lid 3, artikel 224, lid 5, artikel 225, lid 3,
artikel 229, lid 1, artikel 231, lid 3, artikel 233, lid 3,
artikel 235, artikel 236, lid 1, artikel 239, lid 4,
artikel 240, lid 3, artikel 241, lid 1, artikel 242, lid 2,
artikel 243, lid 1, artikel 244, lid 2, artikel 252,
artikel 259, lid 2, artikel 260, lid 2, en artikel 261,
lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen,
wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van(*). 3. De in artikel 229, lid 1,
bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de
Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van (*). (*) Datum van inwerkingtreding van de
basiswetgevingshandeling of een andere door de wetgever vastgestelde datum. 4. Het Europees Parlement of de Raad
kan de in lid 1 van dit artikel vermelde en in artikel 229, lid 1,
bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid.
Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 5. Zodra de Commissie een gedelegeerde
handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het
Europees Parlement en de Raad. 6. Een overeenkomstig lid 2 van
dit artikel en artikel 229, lid 1 vastgestelde gedelegeerde handeling
treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een
termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees
Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het
Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden
de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.
Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee
maanden verlengd. Artikel 254
Spoedprocedure 1. Een overeenkomstig dit artikel
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van
toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de
kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de
Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de
spoedprocedure. 2. Het Europees Parlement of de Raad
kan overeenkomstig de in artikel 253, lid 6, bedoelde procedure bezwaar
maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de
handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees
Parlement of de Raad bezwaar maakt. Artikel 255
Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door
het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders
ingesteld bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 178/2002. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU)
nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen,
is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen,
is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5
daarvan, van toepassing. TITEL II
Sancties Artikel 256
Sancties De lidstaten stellen de regelgeving vast
inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze
verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat deze
regelgeving wordt uitgevoerd. De aldus vastgestelde sancties moeten
doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op
[in te voegen datum: een jaar na de datum van toepassing van deze
verordening] in kennis van deze bepalingen en delen haar eventuele latere
wijzigingen onverwijld mee. TITEL III
Maatregelen van de lidstaten Artikel 257
Maatregelen van de lidstaten 1. Lidstaten kunnen binnen hun
grondgebied aanvullende maatregelen treffen of strengere maatregelen dan die
van deze richtlijn uitsluitend inzake: a) de verantwoordelijkheid voor de
diergezondheid als bedoeld in deel I, hoofdstuk 3; b) melding binnen de lidstaten zoals bedoeld
in artikel 16; c) surveillance zoals bedoeld in
deel II, hoofdstuk 2; d) registratie, erkenning, documentatie en
registers zoals bedoeld in deel IV, titel I, hoofdstuk 1, en
titel II, hoofdstuk 1; e) traceerbaarheidsvoorschriften voor
gehouden landdieren en levende producten zoals bedoeld in deel IV,
titel I, hoofdstuk 2. 2. De in lid 1 bedoelde nationale
maatregelen zijn in overeenstemming met de regelgeving van deze verordening en: a) zij vormen in geen geval een belemmering
voor verplaatsingen van dieren en producten tussen lidstaten; b) zij zijn in geen geval in strijd met de
in lid 1 bedoelde regelgeving. DEEL VIII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 258
Intrekkingen 1. Beschikking 78/642/EEG,
Richtlijn 79/110/EEG, Richtlijn 81/6/EEG,
Beschikking 89/455/EEG, Richtlijn 90/423/EEG en
Beschikking 90/678/EEG worden ingetrokken. 2. De volgende handelingen worden met
ingang van [datum van toepassing van deze verordening] ingetrokken: –
Richtlijn 64/432/EEG; –
Richtlijn 77/391/EEG; –
Richtlijn 78/52/EEG; –
Richtlijn 80/1095/EEG; –
Richtlijn 82/894/EEG; –
Richtlijn 88/407/EEG; –
Richtlijn 89/556/EEG; –
Richtlijn 90/429/EEG; –
Richtlijn 91/68/EEG; –
Beschikking 91/666/EEG; –
Richtlijn 92/35/EEG; –
Richtlijn 92/65/EEG; –
Richtlijn 92/66/EEG; –
Richtlijn 92/118/EEG; –
Richtlijn 92/119/EEG; –
Beschikking 95/410/EG; –
Richtlijn 2000/75/EG; –
Beschikking 2000/258/EG; –
Verordening (EG) nr. 1760/2000; –
Richtlijn 2001/89/EG; –
Richtlijn 2002/60/EG; –
Richtlijn 2002/99/EG; –
Richtlijn 2003/85/EG; –
Verordening (EU) nr. [XXX/XXX [Publication office:
Number to be inserted… non-commercial movements of pet animals and repealing
Regulation (EC) No 998/2003]; –
Verordening (EG) nr. 21/2004; –
Richtlijn 2004/68/EG; –
Richtlijn 2005/94/EG; –
Richtlijn 2006/88/EG; –
Richtlijn 2008/71/EG; –
Richtlijn 2009/156/EG; –
Richtlijn 2009/158/EG. Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen
gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de
concordantietabel in bijlage III. 3. De handelingen die de Commissie
vaststelt krachtens de in lid 2 bedoelde handelingen van de Raad en het
Europees Parlement blijven van kracht voor zover zij niet in strijd zijn met de
regelgeving van deze verordening. Artikel 259
Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Verordening (EG)
nr. 1760/2000, Verordening (EG) nr. 21/2004 en Richtlijn 2008/71/EG 1. Niettegenstaande artikel 258,
lid 2, van deze verordening blijven Verordening (EG)
nr. 1760/2000, Verordening (EG) nr. 21/2004 en
Richtlijn 2008/71/EG van toepassing tot de datum die wordt bepaald in een
overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 252 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de datum waarop de in lid 1 van dit artikel bedoelde handelingen
niet meer van toepassing zijn. Die datum is de datum waarop de overeenkomstige
regelgeving die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen
zoals bedoeld in artikel 103, lid 2, en de artikelen 114 en 115 van
deze verordening, van toepassing wordt. Artikel 260
Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Richtlijn 92/66/EEG,
Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2001/89/EG,
Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2002/60/EG, Richtlijn 2003/85/EG
en Richtlijn 2005/94/EG 1. Niettegenstaande artikel 258,
lid 2, van deze verordening blijven Richtlijn 92/66/EEG,
Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2001/89/EG,
Richtlijn 2000/75/EG, Richtlijn 2002/60/EG, Richtlijn 2003/85/EG
en Richtlijn 2005/94/EG van toepassing tot de datum die moet worden
bepaald in een overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde
handeling. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de datum waarop de in lid 1 van dit artikel bedoelde richtlijnen
niet meer van toepassing zijn. Die datum is de datum waarop de overeenkomstige
regelgeving, die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen
zoals bedoeld in artikel 44, lid 1, artikel 47, lid 1,
artikel 48, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 54,
lid 3, artikel 58, lid 2, artikel 63, artikel 64,
lid 4, artikel 67, artikel 68, lid 2 en artikel 70,
lid 3, van deze verordening, van toepassing wordt. Artikel 261
Overgangsmaatregelen in verband met de intrekking van Verordening (EU)
nr. [XXX/XXX betreffende het niet-commerciële verkeer van
gezelschapsdieren] 1. Niettegenstaande artikel 258,
lid 2 van deze verordening blijft Verordening (EU) nr. [XXX/XXX] van
toepassing tot de datum die moet worden bepaald in een overeenkomstig lid 2 van
dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 253 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de datum waarop verordening XXX/XXX niet meer van toepassing is.
Die datum is de datum waarop de overeenkomstige
regelgeving, die moet worden vastgesteld krachtens de gedelegeerde handelingen
zoals bedoeld in artikel 114, onder f), artikel 152, lid 2, en
artikel 222, lid 3, van deze verordening, van toepassing wordt. Artikel 262
Inwerkingtreding en toepassing Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 36
maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Deze
verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE I Soorten
gezelschapsdieren DEEL A Honden (Canis lupus familiaris) Katten (Felis silvestris catus) Fretten (Mustela putorius furo) DEEL B Ongewervelde dieren (met uitzondering van bijen en
hommels en weekdieren en schaaldieren) Waterdieren voor sierdoeleinden Amfibieën Reptielen Vogels: alle soorten vogels, met uitzondering van
pluimvee Zoogdieren: andere knaagdieren en konijnen dan die
bestemd voor de voedselproductie. BIJLAGE II Soorten
hoefdieren Taxonomie || Orde || Familie || Geslacht/Soort Perissodactyla || Equidae || Equus spp. Tapiridae || Tapirus spp. Rhinoceritidae || Ceratotherium spp., Dicerorhinus spp., Diceros spp., Rhinoceros spp. Artiodactyla || Antilocapridae || Antilocapra ssp. Bovidae || Addax ssp., Aepyceros ssp., Alcelaphus ssp., Ammodorcas ssp., Ammotragus ssp., Antidorcas ssp., Antilope ssp., Bison ssp., Bos ssp.(met inbegrip van Bibos, Novibos, Poephagus), Boselaphus ssp., Bubalus ssp. (met inbegrip van Anoa), Budorcas ssp., Capra ssp., Cephalophus ssp., Connochaetes ssp., Damaliscus ssp.(met inbegrip van Beatragus), Dorcatragus ssp., Gazella ssp., Hemitragus ssp., Hippotragus ssp., Kobus ssp., Litocranius ssp., Madogua ssp., Naemorhedus ssp. (met inbegrip van Nemorhaedus en Capricornis), Neotragus ssp., Oreamuos ssp., Oreotragus ssp., Oryx ssp., Ourebia ssp., Ovibos ssp., Ovis ssp., Patholops ssp., Pelea ssp., Procapra ssp., Pseudois ssp., Pseudoryx ssp., Raphicerus ssp., Redunca ssp., Rupicapra ssp., Saiga ssp., Sigmoceros-Alecelaphus ssp., Sylvicapra ssp., Syncerus ssp., Taurotragus ssp., Tetracerus ssp., Tragelaphus ssp. (met inbegrip van Boocerus). Camelidae || Camelus ssp., Lama ssp., Vicugna ssp. Cervidae || Alces ssp., Axis-Hyelaphus ssp., Blastocerus ssp., Capreolus ssp., Cervus-Rucervus ssp., Dama ssp., Elaphurus ssp., Hippocamelus ssp., Hydropotes ssp., Mazama ssp., Megamuntiacus ssp., Muntiacus ssp., Odocoileus ssp., Ozotoceros ssp., Pudu ssp., Rangifer ssp. Giraffidae || Giraffa ssp., Okapia ssp. Hippopotamindae || Hexaprotodon-Choeropsis ssp., Hippopotamus ssp. Moschidae || Moschus ssp. Suidae || Babyrousa ssp., Hylochoerus ssp., Phacochoerus ssp., Potamochoerus ssp., Sus ssp., Tayassuidae || Catagonus ssp., Pecari-Tayassu ssp. Tragulidae || Hyemoschus ssp., Tragulus-Moschiola ssp. Proboscidae || Elephantidae || Elephas ssp., Loxodonta ssp. BIJLAGE III Concordantietabel als bedoeld in
artikel 257, lid 2 1. Richtlijn
64/432/EG Richtlijn 64/432/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk), artikel 150, lid 3, en artikel 220, lid 3 Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikelen 121 en 123 Artikel 121, lid 2, artikel 123, lid 1, en artikel 146, leden 3 en 4 Artikel 4, lid 1 Artikel 4, leden 2 en 3 || Artikel 121, lid 1 Artikel 122, leden 1 en 2 Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 Artikel 5, lid 2, onder a) Artikel 5, lid 2, onder b) Artikel 5, lid 3 Artikel 5, lid 4 Artikel 5, lid 5 || Artikel 140, lid 1, artikelen 142 en 143 Artikel 146, leden 3 en 4 Artikel 144, onder a) Artikel 141, lid 1, onder b) Artikel 146, leden 3 en 4 Artikel 150 Artikelen 130, 132 en 150 Artikel 6 || Artikelen 127, 128 en 129 Artikel 6 bis || - Artikel 7 || Artikelen 129 en 130, artikel 131, onder a), en artikel 132 Artikel 8 || Artikelen 16, 17 en 18, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 3, en artikel 19 Artikel 9 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31 en 32, artikel 30, leden 3 en 4, en artikel 31, lid 2 Artikel 10 || Artikel 30, lid 2, artikelen 31, 32, 36, 41 en 42, artikelen 39 en 40, artikel 41, lid 3, en artikel 42, leden 5 en 6 Artikel 11, lid 1 Artikel 11, lid 2 Artikel 11, lid 3 Artikel 11, lid 4 Artikel 11, leden 5 en 6 || Artikel 89, lid 1, onder a), artikelen 92 en 93, en artikel 92, lid 2 Artikelen 97, 100 en 101 Artikelen 93 en 94 Artikel 95 Artikel 92, lid 1, onder d), en lid 2, onder d) Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, lid 3 Artikel 12, lid 4 Artikel 12, leden 5 en 6 || Artikel 122 Artikelen 99 en 100 Artikel 122, lid 1, onder a) en b) Artikel 140, lid 3 - Artikel 13, leden 1 en 2 Artikel 13, lid 3 Artikel 13, lid 4 Artikel 13, leden 5 en 6 || Artikelen 89, 92, 93, 94, 97, 100 en 101 Artikel 95 - Artikel 96 Artikel 14, leden 1 en 2 Artikel 14, lid 3, A en B Artikel 14, lid 3, C Artikel 14, leden 4 tot en met 6 || - - Artikel 103 - Artikel 15, lid 1 Artikel 15, leden 2 tot en met 4 || Artikel 256 - Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 17 bis || - Artikel 18 || Artikel 103 Artikel 19 || - Artikel 20 || - 2. Richtlijn
77/391/EEG Richtlijn 77/391/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2, lid 1 Artikel 2, lid 2 Artikel 2, lid 3 Artikel 2, lid 4 || Artikel 30, lid 1 Artikelen 31 en 32 Artikel 33 Artikelen 36 en 41 Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 || Artikel 30, lid 1 Artikelen 31 en 32 Artikel 33 Artikelen 36 en 41 Artikel 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31, 32, 33, 36 en 41 Artikel 5 || - Artikel 6 || - Artikel 7 || - Artikel 8 || - Artikel 9 || - Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 15 || - 3. Richtlijn
78/52/EEG Richtlijn 78/52/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 Artikel 3, lid 3 Artikel 3, lid 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31, 34, en 35 - - Artikel 30, lid 1, en artikel 31 Artikel 4 || Artikel 30, lid 1, artikelen 31 en 35 Artikel 5 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47 Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 Artikel 6, lid 3 || Artikelen 73 tot en met 75 Artikelen 76 en 77 Artikelen 78 en 79 Artikel 7 || Artikelen 78 en 79 Artikel 8 || Artikelen 78 en 79 Artikel 9 || Artikelen 78 en 79 Artikel 10 || Artikelen 78 en 79 Artikel 11 || Artikelen 78 en 79 Artikel 12 || Artikelen 78 en 79 Artikel 13 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47 Artikel 14, lid 1 Artikel 14, lid 2 Artikel 14, lid 3 || Artikelen 73 tot en met 75 Artikelen 76 en 77 Artikelen 78 en 79 Artikel 15 || Artikelen 78 en 79 Artikel 16 || Artikelen 78 en 79 Artikel 17 || Artikelen 78 en 79 Artikel 18 || Artikelen 78 en 79 Artikel 19 || Artikelen 78 en 79 Artikel 20 || Artikelen 78 en 79 Artikel 21 || - Artikel 22 || Artikelen 16, 17, 18, 46 en 47 Artikel 23 || Artikelen 73 tot en met 79 Artikel 24 || Artikelen 78 en 79 Artikel 25 || Artikelen 78 en 79 Artikel 26 || Artikelen 78 en 79 Artikel 27 || Artikel 121, lid 1, en artikel 123, lid 1, onder b) Artikel 28 || - Artikel 29 || - Artikel 30 || - 4. Richtlijn 80/1095/EEG Richtlijn 80/1095/EEG || Deze verordening Artikel 1 || Artikel 30, lid 1, en artikel 36 Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 30, lid 1, artikelen 34 en 35 Artikel 3 bis || Artikel 30, lid 1, artikelen 34 en 35 Artikel 4 || Artikelen 31, 32 en 35 Artikel 4 bis || Artikelen 31, 32 en 35 Artikel 5 || - Artikel 6 || Artikel 30, lid 1, onder b), en lid 3, en artikel 31 Artikel 7 || Artikelen 36, 39 en 40 Artikel 8 || Artikelen 41 en 42 Artikel 9 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 12 bis || - Artikel 13 || - 5. Richtlijn 82/894/EEG Richtlijn 82/894/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 17, 19, 20 en 21 Artikel 4 || Artikelen 17,18, 19, 20 en 21 Artikel 5 || Artikel 21, onder b) en c) Artikel 6 || - Artikel 7 || - Artikel 8 || - 6. Richtlijn 88/407/EEG Richtlijn 88/407/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 157 en 158 Artikel 4 || Artikel 158, onder b) en c) Artikel 5 || Artikelen 89, 92, 95 en 96 Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 Artikel 6, leden 3 en 4 || Artikelen 159 en 160 - - Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231 Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder b), en artikelen 234 en 235 Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder c), en artikelen 231, 236 en 238 Artikel 11 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikelen 239 en 240 Artikel 12 || Artikel 230, lid 2 Artikel 15 || Artikelen 246 tot en met 251 Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - 7. Richtlijn 89/556/EEG Richtlijn 89/556/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 157, 158 en 159 Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 Artikel 5, leden 2 bis en 3 || Artikelen 89 en 92 Artikel 96 Artikel 92 Artikel 6 || Artikelen 159 en 160 Artikel 7 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231 Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder b), artikel 234 en artikel 235 Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder c), artikel 236 en artikel 238 Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239, en artikel 240 Artikel 11 || Artikel 230, lid 2, en artikelen 249 t/m 251 Artikel 14 || Artikelen 246 tot 248 Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - 8. Richtlijn 90/429/EEG Richtlijn 90/429/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 157 en 158 Artikel 4 || - Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 || Artikelen 89 en 92 Artikel 96 Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 || Artikelen 159 en 160 - Artikel 7 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231 Artikel 8 || Artikel 230, lid 1, onder b), artikel 234 en artikel 235 Artikel 9 || Artikel 230, lid 1, onder c), artikel 236 en artikel 238 Artikel 10 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239 en artikel 240 Artikel 11, lid 1 Artikel 11, leden 2 en 3 || Artikel 230, lid 2 - Artikel 12 || Artikel 239 Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 15 || Artikelen 246 tot 251 Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - 9. Richtlijn 91/68/EEG Richtlijn 91/68/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk), artikel 150, lid 3, en artikel 220, lid 3 Artikel 3, leden 1, 2, 3 en 5 Artikel 3, lid 4 || Artikelen 127 en 128 Artikel 136 Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 || Artikel 121, lid 2, onder b), artikel 127 en artikel 128 Artikel 125 Artikel 128 Artikel 4 bis || Artikel 128 Artikel 4 ter, leden 1 tot en met 3 Artikel 4 ter, lid 4 Artikel 4 ter, lid 5 Artikel 4 ter, lid 6 || Artikel 128 Artikel 130 Artikel 129 Artikel 121, lid 1, en artikel 122 Artikel 4 quater, leden 1 en 2 Artikel 4 quater, lid 3 || Artikel 128 Artikelen 130 en 132 Artikel 5 || Artikel 128 Artikel 6 || Artikel 128 Artikel 7, leden 1 tot en met 3 Artikel 7, lid 4 || Artikelen 30, 31 en 32 - Artikel 8, leden 1 tot en met 3 Artikel 8, lid 4 || Artikelen 36, 39 en 40 - Artikel 8 bis, lid 1 Artikel 8 bis, lid 2 Artikel 8 bis, lid 3 Artikel 8 bis, lid 4 Artikel 8 bis, lid 5 || Artikel 89, lid 1, onder a), en artikelen 92, 93 en 131 Artikel 97, artikel 100 Artikelen 93, 94 en 96 Artikel 95 Artikel 92, lid 1, onder d), en lid 2, onder d) Artikel 8 ter, lid 1 Artikel 8 ter, lid 2 Artikel 8 ter, lid 3 Artikel 8 ter, lid 4 || Artikel 82, artikel 89, lid 1, onder a), en artikelen 92, 93, 97, 100 en 131 Artikelen 89, 92 en 93 Artikel 95 - Artikel 8 quater, lid 1 Artikel 8 quater, lid 2 Artikel 8 quater, lid 3 Artikel 8 quater, leden 4 en 5 || Artikelen 85 en 122 Artikel 99 Artikel 122, lid 1, onder a) - Artikel 9 || Artikelen 140, 141, 142, 143, 144, 145, 146 en 150 Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || Artikel 141, onder b) Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - 10. Beschikking 91/666/EEG Beschikking 91/666/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 48 Artikel 4 || Artikelen 48, 49 en 50 Artikel 5 || Artikelen 48 en 50 Artikel 6 || Artikel 15 en artikel 48, lid 3, onder b) Artikel 7 || Artikel 50 Artikel 8 || - Artikel 9 || - Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || - 11. Richtlijn 92/35/EEG Richtlijn 92/35/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 16 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57 en 59 Artikel 5 || Artikelen 46 en 47 Artikel 6 || Artikelen 60 tot 69 Artikel 7 || Artikel 57 Artikel 8 || Artikel 64 Artikel 9 || Artikelen 65, 66 en 67 Artikel 10 || Artikelen 65, 66 en 67 Artikel 11 || Artikel 68 Artikel 12 || Artikel 71, lid 1 Artikel 13 || Artikel 65, lid 2 Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || Artikelen 43, 44 en 45 Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - 12. Richtlijn 92/65/EEG Richtlijn 92/65/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || - Artikel 4 || Artikelen 121, 123, 16, 17, 18, artikel 30, lid 2, artikelen 140 tot en met 143, artikelen 146 en 148 Artikel 5 || Artikelen 133, 134, 140, 141 Artikel 6, onder A Artikel 6, onder B || Artikelen 121, 123, 127, 128, 134, 137, 140 tot en met 143 - Artikel 7, onder A Artikel 7, onder B || Artikelen 121, 123, 127, 128, 134, 137 en 140 tot en met 143 - Artikel 8 || Artikelen 121, 123, 133 en 140 tot en met 143 Artikel 9 || Artikelen 121, 123, 133 en 140 tot en met 143 Artikel 10, leden 1 tot en met 4 Artikel 10, leden 5 tot en met 7 || Artikelen 121, 123, 133, 140 tot en met 143 - Artikel 10 bis || - Artikel 11, lid 1 Artikel 11, leden 2 en 3 Artikel 11, lid 4 Artikel 11, lid 5 || Artikel 155 Artikelen 155, 157 en 158, artikel 140 tot en met 143 Artikelen 92 en 96 Artikel 162 Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, lid 3 Artikel 12, lid 4 Artikel 12, lid 5 Artikel 12, lid 6 || - Artikel 246 tot en met 248 Artikelen 82, 97 en 100 Artikelen 140 tot en met 146, en artikelen 149 tot en met 151. - Artikel 256 Artikel 13, lid 1 Artikel 13, lid 2 || Artikelen 133, 140 tot en met 146, en artikel 148 Artikelen 90, 92, 93 tot en met 96 Artikel 14 || Artikelen 30, 31 en 32 Artikel 15 || Artikelen 36, 39, 40 en 41 Artikel 16 || Artikel 230, lid 1, en artikel 236 Artikel 17, lid 1 Artikel 17, lid 2 Artikel 17, lid 3 Artikel 17, leden 4 en 5 || Artikel 230, lid 1, onder a), b) en c) Artikel 231 Artikelen 231, 234 en 235 - Artikel 18 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239 Artikel 19 || Artikel 236 Artikel 20 || Artikel 230, lid 2, artikelen 246 tot en met 248 Artikel 21 || Artikelen 141, 142, 143, 160, 209 en 211 Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || Artikel 230, lid 1, onder d), artikel 239 en artikel 241, lid 1, onder a), v), en onder c), iv) Artikel 25 || - Artikel 26 || - Artikel 27 || - Artikel 28 || - Artikel 29 || - Artikel 30 || - 13. Richtlijn 92/66/EEG Richtlijn 92/66/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 16 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56, artikel 57, lid 1, en artikel 59 Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 Artikel 6 || Artikel 63 Artikel 7 || Artikel 57, artikel 43, lid 2, onder d) Artikel 8 || Artikelen 55 en 56 Artikel 9, lid 1 Artikel 9, leden 2 tot en met 7 || Artikel 64 Artikelen 65 tot en met 68 Artikel 10 || Artikelen 65 en 67 Artikel 11 || Artikel 67, onder b), artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a) Artikel 12 || Artikel 54 Artikel 13 || Artikel 65, lid 2 Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || Artikelen 46 en 47 Artikel 17 || Artikel 47 Artikel 18 || Artikel 65, onder e), artikelen 67 en 69 Artikel 19, leden 1 tot en met 3 Artikel 19, lid 4 Artikel 19, lid 5 || Artikelen 53 tot en met 56 Artikel 57, lid 1, artikelen 60 tot en met 63 Artikel 71, lid 2 Artikel 20 || - Artikel 21 || Artikelen 43 en 44 Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - Artikel 25 || - Artikel 26 || - Artikel 27 || - 14. Richtlijn
92/118/EEG Richtlijn 92/118/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v) Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v) - Artikel 5 || Artikelen 164 en 223 Artikel 6 || Artikel 15, lid 1, onder b), en lid 2, onder b) Artikel 7, lid 1 Artikel 7, lid 2 Artikel 7, lid 3 Artikel 7, lid 4 || - Artikelen 246 tot en met 248 - Artikel 256 Artikel 8 || - Artikel 9 || Artikelen 230 en 236 Artikel 10 || Artikelen 230, 236, 239 en 241 Artikel 11 || Artikel 241, lid 1, onder c), ii) Artikel 12 || - Artikel 13 || Artikel 241, lid 1, onder c), i) Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || Artikel 241, lid 1, onder c), v) Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - 15. Richtlijn
92/119/EEG Richtlijn 92/119/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 16 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57 en artikel 59 Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 Artikel 6 || Artikel 70 en artikel 71, lid 2 Artikel 7 || Artikel 63 Artikel 8 || Artikel 57 Artikel 9 || Artikelen 62 en 63 Artikel 10 || Artikel 64 Artikel 11 || Artikelen 65 tot en met 68 en artikel 71, lid 2 Artikel 12 || Artikelen 65 tot en met 68 Artikel 13 || Artikel 67, onder a) Artikel 14 || Artikel 65, lid 2 Artikel 15 || - Artikel 16 || Artikel 63, onder b), artikel 67, onder b), artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a) Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || Artikelen 46, 47 en 69 Artikel 20 || Artikelen 43, 44 en 45 Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - Artikel 25 || - Artikel 26 || - Artikel 27 || - Artikel 28 || - 16. Beschikking
95/410/EEG Beschikking 95/410/EEG || Deze verordening Artikel 1 || Artikelen 127 tot en met 129 Artikel 2 || Artikel 128, lid 1, onder c) Artikel 3 || Artikelen 140, 142 en 143 Artikel 4 || - Artikel 5 || - Artikel 6 || - 17. Richtlijn 2000/75/EG Richtlijn 2000/75/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 16 Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 Artikel 4, lid 6 || Artikelen 54 en 55 Artikel 53 Artikel 56 Artikel 70 Artikel 59 Artikel 5 || Artikelen 46 en 47 Artikel 6 || Artikelen 60 tot en met 64 Artikel 7 || Artikel 57 Artikel 8 || Artikel 64, 68 en artikel 71, lid 3 Artikel 9 || Artikelen 65 en 67 Artikel 10, lid 1 Artikel 10, lid 2 || Artikelen 64 en 67 Artikelen 46 en 47 Artikel 11 || - Artikel 12 || Artikelen 65 en 67 Artikel 13 || Artikel 71, lid 1 Artikel 14 || Artikel 65, lid 2 Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || Artikelen 43, 44 en 45 Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || - 18. Verordening (EG) nr. 1760/2000. Verordening (EG) nr. 1760/2000. || Deze verordening Artikel 1 || Artikel 102 Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 102, lid 2, en artikel 105 Artikel 4 || Artikel 106, onder a), artikelen 108, 114, 115 en 117 Artikel 5 || Artikel 103, lid 1, onder a) Artikel 6 || Artikel 104, artikel 106, onder b), artikelen 108, 114, 115 en 117 Artikel 7 || Artikelen 97, 100, 101 en artikel 106, onder b), i), en onder c) Artikel 8 || Artikel 105 Artikel 9 || - Artikel 10, onder a) tot en met c) Artikel 10, onder d) en e) Artikel 10, onder f) || Artikelen 114, 115 en 117 - Artikel 258 Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - Artikel 25 || - 19. Richtlijn 2001/89/EG Richtlijn 2001/89/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 57, lid 1, en artikel 59 Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 en artikel 71, lid 2 Artikel 6 || Artikelen 63 en 71 Artikel 7 || Artikelen 62, 63 en artikel 65, lid 1, onder b) Artikel 8 || Artikel 57 Artikel 9 || Artikel 64 Artikel 10 || Artikelen 65 tot en met 68 Artikel 11 || Artikelen 65 tot en met 68 Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder f), artikel 67, onder b), en artikel 68, lid 1, onder b) Artikel 13 || Artikel 61, lid 3, artikel 63, onder d), en artikel 68 Artikel 14 || Artikelen 62 en 63 Artikel 15 || Artikel 70 Artikel 16 || Artikelen 70 en 30 t/m 35 Artikel 17 || Artikel 15, artikel 54, leden 2 en 3, artikel 65, lid 1, onder b), en artikel 67, onder c) Artikel 18 || Artikelen 15, 46 en 47 Artikel 19 || Artikel 65, lid 1, onder e), en artikelen 67 en 69 Artikel 20 || Artikel 70 Artikel 21 || - Artikel 22 || Artikelen 43, 44 en 45 Artikel 23 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44 Artikel 24 || - Artikel 25 || - Artikel 26 || - Artikel 27 || - Artikel 28 || - Artikel 29 || - Artikel 30 || - Artikel 31 || - 20. Richtlijn 2002/60/EG Richtlijn 2002/60/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56, artikel 57, lid 1, en artikel 59 Artikel 5 || Artikelen 60 tot en met 63 en artikel 71, lid 2 Artikel 6 || Artikelen 63 en 71 Artikel 7 || Artikelen 62 en 63 Artikel 8 || Artikel 57 Artikel 9 || Artikel 64 Artikel 10 || Artikelen 65, 67 en 68 Artikel 11 || Artikelen 65, 67 en 68 Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder f), artikel 67, onder b), en artikel 68, lid 1, onder b) Artikel 13 || Artikel 61, lid 3, artikel 63, onder d), en artikel 68 Artikel 14 || Artikelen 62 en 63 Artikel 15 || Artikel 70 Artikel 16 || Artikelen 70 en 30 t/m 35 Artikel 17 || Artikel 61, onder f), en artikel 63 Artikel 18 || Artikel 15, artikel 54, leden 2 en 3, artikel 65, lid 1, onder b), en artikel 67, onder c) Artikel 19 || Artikelen 15, 46 en 47 Artikel 20 || - Artikel 21 || Artikelen 43, 44 en 45 Artikel 22 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44 Artikel 23 || - Artikel 24 || - Artikel 25 || - Artikel 26 || - Artikel 27 || - Artikel 28 || - Artikel 29 || - Artikel 30 || - 21. Richtlijn 2002/99/EG Richtlijn 2002/99/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 164, artikel 223 en artikel 228, onder c), v) Artikel 4 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), artikelen 67, 164 en 223 en artikel 229, lid 1, onder d) Artikel 5 || Artikelen 165, 166, 224 en 225 Artikel 6 || - Artikel 7 || Artikelen 236 en 238 Artikel 8 || Artikelen 231, 232 en 233 Artikel 9 || Artikelen 239 en 240 Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || - 22. Richtlijn 2003/85/EG Richtlijn 2003/85/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 16, 17, 18 en 21 Artikel 4 || Artikelen 53 tot en met 56 en artikel 57, lid 1 Artikel 5 || Artikel 55, lid 1, onder d) en e), en lid 2 Artikel 6 || Artikel 55, lid 1, onder f), i), en lid 2, en artikel 56, onder b) Artikel 7 || Artikel 55, lid 1, onder f), ii) Artikel 8 || Artikel 55, lid 1, onder f), en lid 2 Artikel 9 || Artikel 59 Artikel 10 || Artikelen 60, 61 en 63 Artikel 11 || Artikel 61, lid 1, onder f), artikel 63, onder b), artikel 65, lid 1, onder f), en artikel 67, onder b) Artikel 12 || Artikel 65, lid 1, onder h) en i), en artikel 67 Artikel 13 || Artikel 57 Artikel 14 || Artikelen 61 en 63 Artikel 15 || Artikelen 61 en 63 Artikel 16 || Artikelen 61, 62 en 63 Artikel 17 || Artikel 71, leden 2 en 3 Artikel 18 || Artikelen 61 en 63 Artikel 19 || Artikelen 62 en 63 Artikel 20 || Artikel 71, leden 2 en 3 Artikel 21 || Artikel 64 Artikel 22 || Artikelen 65 tot en met 67 Artikel 23 || Artikelen 65 tot en met 67 Artikel 24 || Artikel 67 en artikel 71, lid 1 Artikel 25 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikel 67 Artikel 26 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164 Artikel 27 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164 Artikel 28 || Artikel 65, lid 1, onder c, onder d), iii), en artikel 67 Artikel 29 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67 Artikel 30 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67 Artikel 31 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67 Artikel 32 || Artikelen 65 en 67 Artikel 33 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67 Artikel 34 || Artikel 67, artikel 140, lid 2, artikel 159, lid 1, onder b), artikel 165, lid 1, onder b) Artikel 35 || Artikel 71 Artikel 36 || Artikel 68 Artikel 37 || Artikelen 65 en 67 Artikel 38 || Artikelen 65 en 67 Artikel 39 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164 Artikel 40 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), i), onder g), h) en i), en artikelen 67 en 164 Artikel 41 || Artikel 65, lid 1, onder c), onder d), ii), en artikel 67 Artikel 42 || Artikelen 65 en 67 Artikel 43 || Artikel 71 Artikel 44 || Artikel 68 Artikel 45 || Artikelen 64, 69 en 71 Artikel 46 || Artikelen 65 en 67 Artikel 47 || Artikel 65, lid 1, onder h), en artikel 67 Artikel 48 || Artikel 140 Artikel 49 || Artikelen 15, 46 en 47 Artikel 50 || Artikelen 46, 47 en 69 Artikel 51 || Artikelen 46, 47 en 69 Artikel 52 || Artikelen 46 en 47 Artikel 53 || Artikelen 46 en 47 Artikel 54 || Artikelen 46, 47, 65, 67, en artikel 69, lid 3 Artikel 55 || Artikelen 46, 47, 65, 67, en artikel 69, lid 3 Artikel 56 || Artikel 47, artikel 68, lid 1, onder c), en artikel 69, lid 3 Artikel 57 || Artikel 47, artikel 68, lid 1, onder c), en artikel 69, lid 3 Artikel 58 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67 Artikel 59 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68 Artikel 60 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68 Artikel 61 || Artikelen 36, 38, 39, 40 en 68 Artikel 62 || Artikel 68 Artikel 63 || Artikel 140, lid 2, artikelen 159 en 165 Artikel 64 || Artikel 69, lid 3, en artikel 128 Artikel 65 || Artikel 15 Artikel 66 || - Artikel 67 || - Artikel 68 || - Artikel 69 || - Artikel 70 || Artikel 15 Artikel 71 || Artikel 54, leden 2 en 3, artikel 58, artikel 61, lid 1, onder g), artikel 63, onder c), artikel 65, lid 1, onder b), artikel 67, onder c), artikel 68, lid 1, onder c), en lid 2, onder b) Artikel 72 || Artikel 43 Artikel 73 || Artikel 45 Artikel 74 || Artikel 43, lid 2, onder d) Artikel 75 || Artikel 44 Artikel 76 || Artikel 43, lid 2, onder d), en artikel 44 Artikel 77 || Artikel 44 Artikel 78 || Artikel 43, lid 2, onder d) Artikel 79 || Artikel 52 Artikel 80 || Artikel 48 Artikel 81 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50 Artikel 82 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50 Artikel 83 || Artikel 49 Artikel 84 || Artikel 48, lid 3, en artikel 50 Artikel 85 || Artikelen 70 en 71 Artikel 86 || Artikel 256 Artikel 87 || - Artikel 88 || Artikel 71, lid 3 Artikel 89 || - Artikel 90 || - Artikel 91 || - Artikel 92 || - Artikel 93 || - Artikel 94 || - Artikel 95 || - 23. Verordening
(EG) nr. 998/2003 Verordening (EG) nr. 998/2003 || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || - Artikel 3 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 4 || Artikel 112, artikel 114, onder e), en artikel 117 Artikel 5 || Artikelen 152, 222 en 228 Artikel 6 || - Artikel 7 || Artikel 152, leden 2 en 3, en artikel 222, leden 2 en 3 Artikel 8 || Artikel 241, lid 1, onder a), ii) Artikel 9 || Artikel 241, lid 1, onder a), ii) Artikel 10 || Artikel 231 Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 13 || - Artikel 14, eerste en tweede alinea Artikel 14, derde alinea Artikel 14, vierde alinea || Artikel 239 - Artikel 236, lid 1, onder b), en artikel 241, lid 1, onder a), ii) Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || Artikel 152, leden 2 en 3, artikel 222, leden 2 en 3, artikel 228 en artikel 241, lid 1, onder a), ii) Artikel 18 || Artikelen 246 tot en met 251 Artikel 19 || Artikel 4, lid 2, onder b), artikel 152, leden 2 en 3, artikel 222, leden 2 en 3, artikel 228 en artikel 241, lid 1, onder a), ii) Artikel 19 bis, lid 1 Artikel 19 bis, lid 2 || Artikel 114, onder e), en artikel 117 Artikel 152, leden 2 en 3 Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - Artikel 25 || - 24. Verordening (EU)
nr. 21/2004. Verordening (EU) nr. 21/2004. || Deze verordening Artikel 1 || Artikel 102 Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikel 102, lid 2 Artikel 105 Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, leden 4 tot en met 7 Artikel 4, lid 8 Artikel 4, lid 9 || Artikel 107, onder a), artikelen 114, 115 en 117 Artikel 114, onder b), en artikel 115, onder a) Artikel 114 Artikel 105 Artikel 114, onder b) Artikel 5 || Artikelen 97, 100, 101, 105 en artikel 106, onder b) en c) Artikel 6 || Artikel 105, onder b), artikel 107, onder b), artikel 108, artikel 114, onder c), ii), en artikelen 115 en 117 Artikel 7 || Artikel 96 Artikel 8, lid 1 Artikel 8, lid 2 Artikel 8, leden 3 tot en met 5 || Artikel 103 Artikel 107, onder c) Artikel 103 Artikel 9 || Artikel 114, onder b), en artikel 117 Artikel 10, lid 1, onder a) Artikel 10, lid 1, onder b) Artikel 10, lid 1, onder c) Artikel 10, lid 2 || - Artikel 256 Artikel 258 Artikel 117 Artikel 11 || Artikel 105 Artikel 12, lid 1 Artikel 12, lid 2 Artikel 12, leden 4 tot en met 7 || - Artikel 256 - Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 15 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || - 25. Richtlijn 2004/68/EG Richtlijn 2004/68/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikel 230, lid 1, onder a) Artikel 233, lid 1 Artikel 4 || Artikel 231, lid 1 Artikel 5 || Artikel 231, leden 1 en 3, en artikel 232 Artikel 6 || Artikelen 236 en 237 Artikel 7 || Artikel 236, lid 1, onder a), en lid 2, en artikel 237 Artikel 8 || Artikel 236, artikel 239, lid 4, en artikel 241, lid 1, onder a) Artikel 9 || Artikel 236, lid 1, en artikel 239, lid 4 Artikel 10 || Artikel 236, lid 1, en artikel 239, lid 4 Artikel 11 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikelen 239 en 240 Artikel 12 || - Artikel 13 || - Artikel 14 || - Artikel 16 || - Artikel 17 || - Artikel 18 || - Artikel 19 || - Artikel 20 || - Artikel 21 || - 26. Richtlijn
2005/94/EG Richtlijn 2005/94/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikel 9 Artikel 4 || Artikelen 27 en 28 Artikel 5 || Artikelen 16, 17, 18 en 21 Artikel 6 || Artikel 57 Artikel 7 || Artikelen 53 tot en met 56 en artikel 57, lid 1 Artikel 8 || Artikel 55, lid 2 Artikel 9 || Artikel 59 Artikel 10 || Artikel 55, lid 1, onder e) en f), en artikel 56 Artikel 11 || Artikelen 61 en 63 Artikel 12 || Artikel 63 Artikel 13 || Artikelen 61 en 63 Artikel 14 || Artikel 63, onder a) Artikel 15 || Artikel 62 en artikel 63, onder e) Artikel 16 || Artikel 64 Artikel 17 || Artikelen 65 en 67 Artikel 18 || Artikel 65, lid 1, onder a) en b), en artikel 67 Artikel 19 || Artikelen 65 en 67 Artikel 20 || Artikel 65, lid 1, onder d), ii), en artikel 67 Artikel 21 || Artikel 65, lid 1, onder c) en i), en artikel 67 Artikel 22 || Artikel 65, lid 1, onder c) en i), en artikel 67 Artikel 23 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67 Artikel 24 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67 Artikel 25 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67 Artikel 26 || Artikel 65, lid 1, onder c), en artikel 67 Artikel 27 || Artikel 65, lid 1, onder d), ii), en artikel 67 Artikel 28 || Artikel 65, lid 1, onder f), en artikel 67, onder b) Artikel 29 || Artikel 68 Artikel 30 || Artikelen 65 en 67 Artikel 31 || Artikel 68 Artikel 32 || Artikelen 64, 65, 67 en artikel 71, lid 3 Artikel 33 || Artikel 67 en artikel 71, lid 3 Artikel 34 || Artikel 37, artikel 65, lid 1, onder i), artikel 67 en artikel 71, lid 3 Artikel 35 || Artikelen 54 en 61 Artikel 36 || Artikelen 61 en 63 Artikel 37 || Artikelen 61 en 63 Artikel 38 || Artikelen 61, 63, 65 en 67 Artikel 39 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3 Artikel 40 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3 Artikel 41 || Artikelen 61 en 63 en artikel 71, lid 3 Artikel 42 || Artikelen 62 en 63 Artikel 43 || Artikel 64 Artikel 44 || Artikelen 65 en 67 Artikel 45 || Artikel 68 Artikel 46 || Artikel 64, lid 4, artikel 67 en artikel 71, lid 3 Artikel 47 || Artikelen 61, 63 en 71 Artikel 48 || Artikel 68, lid 1, onder b), en lid 2, onder a) Artikel 49 || Artikel 61, lid 3, en artikel 68 Artikel 50 || Artikel 15, artikel 54, lid 2, onder b) en c), en lid 3, artikel 58, lid 2, en artikel 63, lid 5 Artikel 51 || - Artikel 52 || Artikelen 46 en 47 Artikel 53 || Artikel 69 Artikel 54 || Artikelen 46, 47, 65, 67 en 69 Artikel 55 || Artikelen 46, 47, 65, 67 en 69 Artikel 56 || Artikelen 46 en 47 Artikel 57 || Artikel 47 Artikel 58 || Artikelen 48 tot en met 51 Artikel 59 || Artikel 52 Artikel 60 || - Artikel 61 || Artikel 256 Artikel 62 || Artikelen 43 tot en met 45 Artikel 63 || - Artikel 64 || - Artikel 65 || - Artikel 66 || - Artikel 67 || - Artikel 68 || - Artikel 69 || - 27. Richtlijn 2006/88/EG Richtlijn 2006/88/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 2 en artikel 3, lid 2 Artikel 3 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 || Artikelen 170, 171, 174 en 175 Artikel 177 Artikel 183, lid 2 Artikelen 170, 171, 172 en 173 - Artikel 5 || Artikel 179 Artikel 6 || Artikelen 183 en 184 Artikel 7 || - Artikel 8 || Artikelen 185, 186, 187 en 188 Artikel 9 || Artikel 179, lid 1, onder a), i), en leden 2 en 3 Artikel 10 || Artikel 179, lid 1, onder a), ii), en leden 2 en 3 Artikel 11 || Artikelen 190 en 204 Artikel 12 || Artikel 190 Artikel 13 || Artikel 191 Artikel 14, leden 1 en 2 Artikel 14, leden 3 en 4 || Artikel 208 Artikelen 219 en 220 Artikel 15, leden 1 en 2 Artikel 15, lid 3 Artikel 15, lid 4 || Artikelen 195 en 196 Artikel 192 Artikelen 195, 196 en 198 Artikel 16 || Artikel 196 Artikel 17 || Artikel 196 Artikel 18 || Artikelen 200 en 201 Artikel 19 || Artikelen 200 en 201 Artikel 20 || Artikel 199 Artikel 21 || Artikelen 202, 203 en 205 Artikel 22 || Artikel 230, lid 1, onder a) Artikel 23 || Artikelen 231 en 232 Artikel 24 || Artikel 230, lid 1, onder d), en artikel 239 Artikel 25 || Artikelen 236, 239 en 240 Artikel 26 || Artikel 16 Artikel 27 || Artikelen 17 en 18 Artikel 28 || Artikelen 53 tot en met 55, en artikelen 72 tot en met 74. Artikel 29 || Artikel 57 Artikel 30 || Artikelen 59 en 77 Artikel 31 || - Artikel 32 || Artikelen 60, 61, 62 en 64 Artikel 33 || Artikelen 65 en 67 Artikel 34 || Artikel 61, lid 1, onder b) en c), en artikel 63 Artikel 35 || Artikel 61, lid 3, en artikel 63 Artikel 36 || - Artikel 37 || Artikel 68 Artikel 38 || Artikelen 76 en 78 Artikel 39 || Artikelen 78 en 79 Artikel 40 || Artikel 80 Artikel 41 || Artikel 246, lid 1, onder b) en c) Artikel 42 || Artikel 71, lid 3 Artikel 43 || Artikel 227 Artikel 44 || Artikelen 26, 27, 30 en 31 Artikel 45 || Artikel 32 Artikel 46 || Artikel 34 Artikel 47 || Artikelen 43 en 44 Artikel 48 || Artikelen 46 en 47 Artikel 49 || Artikel 36 Artikel 50 || Artikelen 36 en 37 Artikel 51 || Artikel 38 Artikel 52 || Artikel 41 Artikel 53 || Artikel 42 Artikel 54 || - Artikel 55 || - Artikel 56 || - Artikel 57, onder a) Artikel 57, onder b) Artikel 57, onder c) || - Artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, artikel 58, artikel 61, lid 1, onder h), artikel 63, onder c), en artikel 67, onder b) en c) - Artikel 58 || - Artikel 59 || Artikel 38, artikel 183 (gedeeltelijk) Artikel 60 || Artikel 256 Artikel 61 || - Artikel 62 || - Artikel 63 || - Artikel 64 || - Artikel 65 || - Artikel 66 || - Artikel 67 || - 28. Richtlijn
2008/71/EG Richtlijn 2008/71/EG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3, lid 1 Artikel 3, lid 2 || Artikelen 96 en 115 - Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 || Artikelen 97 en 115 Artikel 110 Artikel 5, lid 1 Artikel 5, lid 2 || Artikel 110, onder a), artikel 114, onder b), en artikel 117 Artikel 110, onder a), en artikel 111 Artikel 6, lid 1 Artikel 6, lid 2 || Artikel 110, onder a), en artikelen 115 en 117 - Artikel 7 || Artikel 103, lid 1, onder b), en lid 2 Artikel 8 || Artikel 110, artikel 114, onder d) Artikel 9 || Artikel 256 Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12 || - Artikel 13 || - 29. Richtlijn
2009/156/EG Richtlijn 2009/156/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || Artikelen 123 en 136 Artikel 4, lid 1 Artikel 4, lid 2 Artikel 4, lid 3 Artikel 4, lid 4 Artikel 4, lid 5 Artikel 4, lid 6 || Artikel 127 en artikel 146, lid 3 Artikelen 127 en 128 Artikel 125 Artikelen 109, 114 en 117 Artikel 123, lid 1, onder a), en artikelen 127 en 128 Artikelen 30 tot en met 35 Artikel 5 || Artikelen 127 en 128 Artikel 6 || Artikelen 127 en 128 en artikel 141, onder b) Artikel 7, lid 1 Artikel 7, lid 2 Artikel 7, lid 3 || Artikel 123, lid 2, en artikel 130 Artikelen 127, 128 en 129 Artikelen 127, 128 en 129 Artikel 8 || Artikel 109, lid 1, onder c), artikel 114, artikel 117 en artikelen 140 tot en met 143 Artikel 9 || Artikelen 246 tot en met 248 (gedeeltelijk) Artikel 10 || - Artikel 11 || - Artikel 12, leden 1, 2 en 3 Artikel 12, leden 4 en 5 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikel 231 Artikel 236 Artikel 13 || Artikelen 231 en 236 Artikel 14 || Artikel 236 Artikel 15 || Artikel 236 Artikel 16 || Artikelen 236, 238 en 239 Artikel 17 || Artikel 236 Artikel 18 || - Artikel 19 || Artikel 236 Artikel 20 || - Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - 30. Richtlijn 2009/158/EG Richtlijn 2009/158/EEG || Deze verordening Artikel 1 || - Artikel 2 || Artikel 4 (gedeeltelijk) Artikel 3 || - Artikel 4 || - Artikel 5 || Artikelen 123, 127, 128, 157 en 158 Artikel 6 || Artikelen 121, 123 en 157 Artikel 7 || Artikel 96 Artikel 8 || Artikelen 157 en 158 Artikel 9 || Artikelen 127 en 128 Artikel 10 || Artikelen 127 en 128 Artikel 11 || Artikelen 127 en 128 Artikel 12 || Artikelen 127 en 128 Artikel 13 || Artikel 128 Artikel 14 || Artikel 128 Artikel 15, lid 1, onder a) Artikel 15, lid 1, onder b) tot en met d) Artikel 15, lid 2 || Artikelen 157 en 158 Artikelen 127 en 128 Artikelen 30 tot en met 35 Artikel 16 || Artikelen 30 tot en met 35 Artikel 17 || Artikelen 36, 39 en 40 Artikel 18 || Artikel 121 en 122, artikel 123, lid 1, onder a), en lid 2, artikel 129 en artikel 155, lid 3 Artikel 19 || Artikel 128 Artikel 20 || Artikelen 140 tot en met 147, en artikelen 159 en 160 Artikel 21 || - Artikel 22 || - Artikel 23 || Artikel 230, lid 1, onder a), en artikelen 231 en 232 Artikel 24 || Artikel 236 Artikel 25 || Artikel 236 Artikel 26 || Artikel 239 Artikel 27 || - Artikel 28 || Artikelen 236, 237 en 238 Artikel 29 || Artikelen 236 en 241 Artikel 30 || Artikel 236 Artikel 31 || Artikelen 246 tot en met 248 Artikel 32 || - Artikel 33 || - Artikel 34 || - Artikel 35 || - Artikel 36 || - Artikel 37 || - Artikel 38 || - [1] COM(2010) 543 definitief "Slimme regelgeving in de
Europese Unie". [2] COM(2010) 2020 "Europa 2020 - Een strategie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei". [3] http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/cahpeval_en.htm [4] http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/index_en.htm [5] Resolutie 2007/2260(INI) van het EP. [6] Doc.15481/07 ADD 1. [7] NAT/376 – EU-strategie diergezondheid. [8] COM(2008) 545 definitief, http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/documents_en.htm [9] PB C [...] van [...], blz. [...]. [10] PB C [...] van [...], blz. [...]. [11] COM(2007) 539 definitief. [12] PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1. [13] COM(2000) 1 definitief. [14] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. [15] PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1. [16] PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. [17] PB L 325 van
12.12.2003, blz. 31. [18] PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1. [19] PB L 268 van 3.10.1998, blz. 1. [20] PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14. [21] PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. [22] COM(2011) 748. [23] http://www.oie.int/en/support-to-oie-members/global-studies/categorisation-of-animal-diseases/ [24] PB L 325 van
12.12.2003, blz. 31. [25] Doc. SANCO/7070/2010. [26] PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33. [27] PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977. [28] PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19. [29] PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1. [30] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74. [31] PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. [32] PB L ... [33] PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. [34] PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977. [35] PB L 145 van 13.6.1977, blz. 44. [36] PB L 15 van 19.1.1978, blz. 34. [37] PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10. [38] PB L 325 van 1.12.1980, blz. 1. [39] PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58. [40] PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1. [41] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62. [42] PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19. [43] PB L 368 van 31.12.1991, blz. 21. [44] PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19. [45] PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. [46] PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1. [47] PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49. [48] PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69. [49] PB L 243 van 11.10.1995, blz. 25. [50] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74. [51] PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40. [52] PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. [53] PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. [54] PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27. [55] PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11. [56] PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1. [57] PB L ... [58] PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8. [59] PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321. [60] PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1. [61] PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16. [62] PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14. [63] PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31. [64] PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74. [65] PB L 213 van 3.8.1978, blz. 15. [66] PB L 29 van 3.2.1979, blz. 24. [67] PB L 14 van 16.1.1981, blz. 22. [68] PB L 223 van 2.8.1989, blz. 19. [69] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 13. [70] PB L 373 van 31.12.1990, blz. 29. [71] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.