This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0162
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL to approximate the laws of the Member States relating to trade marks (Recast)
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Herschikking)
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Herschikking)
/* COM/2013/0162 final - 2013/0089 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Herschikking) /* COM/2013/0162 final - 2013/0089 (COD) */
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
1.1.
Algemene context en gronden voor het voorstel
Het merkenrecht van de lidstaten is
gedeeltelijk geharmoniseerd door Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21
december 1988, gecodificeerd als Richtlijn 2008/95/EG (hierna "de
richtlijn" genoemd). Naast en gekoppeld aan de nationale systemen voor
handelsmerken, werd bij Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december
1993 zake het Gemeenschapsmerk, gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009
(hierna “de Verordening” genoemd), een op zichzelf staand systeem ingevoerd
voor de registratie van unitaire rechten die in de hele EU gelijke werking
hebben. In deze context werd het Bureau voor harmonisatie binnen de interne
markt (BHIM) opgericht, dat verantwoordelijk is voor de inschrijving en het
beheer van gemeenschapsmerken. Een merk dient om waren en diensten van een
onderneming te onderscheiden van andere waren en diensten. Door middel van het
merk kan een onderneming klanten aantrekken en aan zich binden en kunnen waarde
en groei tot stand worden gebracht. Het merk functioneert in dit opzicht als
een motor voor innovatie: de noodzaak het merk zijn waarde te laten behouden
bevordert O&O, wat weer leidt tot een voortdurend proces van
productverbetering en -ontwikkeling. Dit dynamische proces heeft ook een
gunstig effect op de werkgelegenheid. In een steeds meer concurrerende omgeving
heeft zich een gestage groei voorgedaan, niet alleen in de cruciale rol van
merken voor het behalen van commercieel succes maar ook in de commerciële
waarde van deze merken. Dit komt tot uiting in het toenemende aantal
merkaanvragen op zowel nationaal als EU-niveau en in het aantal gebruikers van
merken. Deze ontwikkeling ging gepaard met groeiende verwachtingen van
belanghebbenden naar meer gestroomlijnde, kwalitatief hoogwaardige stelsels
voor de inschrijving van merken en daarvoor wordt meer samenhang,
toegankelijkheid en technologische vernieuwing verwacht. In 2007 benadrukte de Raad, toen hij zich ging
buigen over de kwestie van de financiële perspectieven van het BHIM, dat de
oprichting van het BHIM een groot succes was geweest en dat het wezenlijk had
bijgedragen aan de versterking van het concurrentievermogen van de EU[1]. Hij bracht in herinnering dat
het stelsel van gemeenschapsmerken was opgezet om naast de nationale
merkenstelsels te bestaan. Deze laatste bleven noodzakelijk voor de
ondernemingen die hun merken niet op EU-niveau beschermd willen zien. De Raad
wees verder op het belang van de aanvullende werkzaamheden van de nationale
merkenbureaus en roep het BHIM op om zijn samenwerking met deze bureaus uit te
breiden in het belang van het algehele functioneren van het stelsel van
gemeenschapsmerken. Tot slot erkende de Raad dat er meer dan tien jaar waren
verstreken sinds de invoering van het gemeenschapsmerk en beklemtoonde hij dat
het daarom noodzakelijk was het functioneren van het stelsel van
gemeenschapsmerken aan een algehele evaluatie te onderwerpen. Hij nodigde de
Commissie uit dienaangaande een studie te beginnen, met name teneinde de
bestaande instrumenten voor samenwerking tussen het BHIM en de nationale
merkenbureaus te intensiveren en te verbreden. In haar Small Business Act uit 2008[2] heeft de Commissie zich ertoe
verbonden het stelsel van gemeenschapsmerken toegankelijker voor kleine en
middelgrote ondernemingen te maken. Voorts werd in de mededeling van 2008 over
een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa[3] benadrukt dat de Commissie
streeft naar een effectieve en efficiënte merkenbescherming en een kwalitatief
hoogwaardig merkenstelsel. Zij concludeerde dat het tijd was voor een algehele
evaluatie, die de basis kon vormen voor een toekomstige herziening van het
merkenstelsel in Europa en voor een verdere verbetering van de samenwerking
tussen het BHIM en de nationale bureaus. In 2010 heeft de Commissie in de
mededeling inzake Europa 2020 in het kader van het vlaggenschipinitiatief
“Innovatie-Unie” toegezegd het kader voor merken te moderniseren zodat de
randvoorwaarden voor bedrijfsinnovatie worden verbeterd[4]. Tot slot heeft de Commissie in
haar strategie uit 2011 voor intellectuele-eigendomsrechten in Europa[5] een herziening van het stelsel
van merken in Europa aangekondigd, teneinde dit stelsel, zowel op EU- als op
nationaal niveau te moderniseren door het in zijn geheel effectiever,
efficiënter en consistenter te maken.
1.2.
Doel van het voorstel
Het voornaamste gemeenschappelijke doel van
dit initiatief en het parallelle voorstel voor de wijziging van de verordening,
die gezamenlijk als een pakket worden beschouwd, is het bevorderen van
innovatie en economische groei door de stelsels voor de inschrijving van merken
in de hele EU voor bedrijven toegankelijker en efficiënter te maken in de zin
van lagere kosten en grotere eenvoud, snelheid, voorspelbaarheid en
rechtszekerheid. Deze aanpassingen sluiten aan bij de inspanningen om ervoor te
zorgen dat het merkenstelsel van de Unie en de nationale merkenstelsels naast
elkaar bestaan en elkaar aanvullen. Het onderhavige initiatief om de richtlijn te
herschikken is met name ingegeven door de volgende doelstellingen: ·
modernisering en verbetering van de bestaande
bepalingen van de richtlijn door het wijzigen van verouderde bepalingen, het
vergroten van de rechtszekerheid en het verduidelijken van merkenrechten wat
betreft de werkingssfeer en de grenzen daarvan; ·
grotere harmonisatie van nationale
merkenwetgevingen en -procedures om deze beter verenigbaar te maken met het
stelsel van gemeenschapsmerken, door a) verdere materiële regels toe te voegen
en b) in de richtlijn belangrijke procedurele regels op te nemen in
overeenstemming met de bepalingen van de verordening; ·
bevorderen van samenwerking tussen de bureaus van
de lidstaten en het BHIM teneinde de convergentie van praktijken en de
ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten te bevorderen, door aan deze
samenwerking een rechtsgrond te bieden.
2.
UITKOMSTEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN
EN VAN DE EFFECTBEOORDELING
2.1.
Raadpleging van het publiek
Dit initiatief is gebaseerd op een beoordeling
van de manier waarop het merkenstelsel in Europa functioneert en van de
uitgebreide raadpleging van alle belangrijkste belanghebbenden. Het voornaamste bestanddeel van de beoordeling
was een studie die het Max Planck-instituut voor intellectuele eigendom en
mededingingsrecht namens de Commissie verrichtte. Deze studie werd tussen
november 2009 en februari 2011 uitgevoerd[6].
Naast een analyse door deskundigen bevatte de studie raadplegingen van
belanghebbenden. Zij strekte zich ook uit tot een enquête onder gebruikers van
het stelsel van gemeenschapsmerken, bijdragen van organisaties die gebruikers
van merken op nationaal, Europees en internationaal niveau vertegenwoordigen en
een hoorzitting in juni 2010 waarbij deze organisaties betrokken waren. Tot
slot raadpleegde het Instituut de bureaus voor intellectuele eigendom van alle
lidstaten en het BHIM. In het eindverslag van de MPI-studie werd
geconcludeerd dat de grondvesten van het Europese merkenstelsel solide zijn. Met
name voldoen de door het BHIM gevolgde procedures in het algemeen aan de
bedrijfsbehoeften en -verwachtingen. Er bestond voorts overeenstemming over dat
het naast elkaar bestaan van communautaire en nationale merkenrechten
fundamenteel en noodzakelijk is voor het efficiënte functioneren van een
merkstelsel dat voldoet aan de vereisten voor ondernemingen van verschillende
omvang, markten en geografische behoeften. In het verslag werd niettemin
geoordeeld dat het stelsel gemoderniseerd en verbeterd moet worden. Met name
werd gewezen op de noodzaak een grotere samenhang te bereiken tussen het
stelsel van gemeenschapsmerken en de nationale merkenstelsels door verdere
harmonisering van de merkenwetgeving van de lidstaten zowel binnen de huidige
werkingssfeer van de richtlijn als daarbuiten. Naar aanleiding van de tussentijdse resultaten
van de studie heeft de Raad op 25 mei 2010 conclusies vastgesteld[7]. Daarin werd gewezen op de
bestaande inconsistenties tussen het stelsel van gemeenschapsmerken en de
nationale merkenstelsels en werd de Commissie ertoe opgeroepen in haar
voorstellen maatregelen op te nemen om de richtlijn beter in overeenstemming te
brengen met de verordening en zodoende verder bij te dragen aan het verminderen
van de verschillen binnen het merkenstelsel in Europa in zijn geheel. Als vervolg op de MPI-studie hebben de
diensten van de Commissie op 26 mei 2011 een bijeenkomst georganiseerd van
gebruikersverenigingen. De hoorzitting bevestigde dat er onder gebruikers van
het merkenstelsel in Europa brede overeenstemming bestaat dat het huidige
niveau van onderlinge aanpassing van nationale merkenwetgevingen en aanpassing
daarvan aan het stelsel van gemeenschapsmerken onvoldoende is. De organisaties
van gebruikers verklaarden unaniem dat de nationale merkenwetgevingen verder
moeten worden geharmoniseerd, zowel wat het materiële als het formele recht
betreft.
2.2.
Effectbeoordeling
De effectbeoordeling die met het oog op de
herziening van zowel de verordening als de richtlijn is uitgevoerd, bracht twee
hoofdproblemen aan het licht: het eerste probleem heeft betrekking op de
uiteenlopende bepalingen van het bestaande regelgevingskader en het tweede op
de geringe mate van samenwerking tussen de merkenbureaus in de Unie. Het
laatstgenoemde probleem komt bij de herziening van de verordening aan de orde
en de kwestie van de uiteenlopende bepalingen moet in het kader van de
herziening van de richtlijn worden aangepakt. De raadpleging en beoordeling hebben
aangetoond dat de situatie voor ondernemingen op het gebied van merken zeer
verschillend blijft, ondanks de gedeeltelijke harmonisatie van nationale
wetgevingen sinds het begin van de jaren negentig. Het door de richtlijn
oplegde harmonisatieniveau was tamelijk laag en de harmonisatie betrof
voornamelijk een aantal materiële regels waarvan toen werd gedacht dat zij de
werking van de interne markt het meest direct beïnvloedden; een groot aantal
gebieden, met name betreffende de procedures, werd niet geharmoniseerd. Bovendien
werd de verordening een aantal jaren na de richtlijn vastgesteld, wat meebracht
dat toen de richtlijn tot stand kwam, er geen gemeenschappelijke criteria waren
om de doelmatigheid van nationale procedures te bepalen. De door het BHIM
gevolgde procedures gelden nu echter meer dan 15 jaar en worden algemeen geacht
te voldoen aan de behoeften en verwachtingen van ondernemingen. Het beeld dat het huidige merkenrecht van de
Unie laat zien, wordt dan ook nog steeds daardoor gekenmerkt dat nationale
regels en procedures sterk uiteenlopen, zowel onderling als ten aanzien van de
door het BHIM toegepaste regels en procedures, en er is nog nooit geprobeerd om
ten aanzien van procedures de beste praktijken toe te passen. De bestaande verschillen tussen de nationale
stelsels en het stelsel van gemeenschapsmerken worden aanzienlijk geacht. Deze
zijn het gevolg van het feit dat de richtlijn geen procedurele aspecten behandelt
en dat een aantal belangrijke kwesties van materieel recht nog niet zijn
geharmoniseerd. In combinatie met de beperkte overeenstemming van praktijken en
instrumenten die de merkenbureaus toepassen – welke het gevolg is van een
gering niveau van samenwerking – leiden deze verschillen in wetgeving en
procedures op het gebied van merken tot een beperkte toegankelijkheid tot de
stelsels voor merkenbescherming, veroorzaken zij veel rechtsonzekerheid en
brengen zij de complementaire relatie tussen het stelsel van gemeenschapsmerken
en de nationale merkenstelsels in gevaar. Voorts verhinderen zij dat voor
ondernemingen gelijke concurrentievoorwaarden gelden, met de daarmee gepaard
gaande negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van EU-ondernemingen en
van de Unie als geheel. De volgende alternatieven voor het oplossen
van het probleem werden overwogen: ·
Optie 1: geen verdere
harmonisatie van wetgeving en procedures op het gebied van merkenrecht; ·
Optie 2: gedeeltelijke
uitbreiding van de harmonisatie van nationale wetgevingen en hun samenhang met
het stelsel van gemeenschapsmerken. Daarbij zou het onder meer gaan om het
stroomlijnen van de voornaamste procedureregels met de relevante bepalingen van
de verordening, met inbegrip van de procedureregels die uit het oogpunt van de
gebruikers aanzienlijke problemen veroorzaken en waar deze stroomlijning
absoluut noodzakelijk wordt geacht om in Europa een harmonieus, complementair
systeem van merkenbescherming tot stand te brengen. Ook andere aspecten van
materieel recht zouden daarbij gestroomlijnd worden in overeenstemming met de
bepalingen van de verordening. ·
Optie 3: volledige
harmonisatie van nationale wetgeving en procedures op het gebied van merkenrecht.
Deze benadering zou gebaseerd zijn op optie 2, alle componenten daarvan
omvatten, maar ook de resterende aspecten van materiële wetgeving en procedures
op het gebied van merkenrecht bestrijken; ·
Optie 4: een enkel
geheel van regels op het gebied van merkenrecht dat de merkenwetgeving van de
lidstaten in haar geheel zou vervangen door de invoering van uniforme regels in
de hele Unie. De effectbeoordeling concludeerde dat optie 2
evenredig zou zijn en het meest geschikt om de beoogde doelstellingen te bereiken.
3.
RECHTSGRONDSLAG EN SUBSIDIARITEIT
Artikel 114, lid 1, van het Verdrag verleent
het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen
inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne
markt betreffen. De problemen die zijn vastgesteld wat betreft
de aanzienlijke verschillen in het regelgevingskader staan gelijke
concurrentievoorwaarden voor ondernemingen in de EU in de weg dan wel verstoren
deze voorwaarden aanzienlijk, met verdere negatieve gevolgen voor het
concurrentievermogen van deze ondernemingen en dat van de EU in haar geheel. Het
is daarom raadzaam maatregelen te nemen die de voorwaarden voor het
functioneren van de interne markt kunnen verbeteren. Maatregelen ter
uitbreiding van het huidige niveau van onderlinge aanpassing door middel van de
richtlijn kunnen alleen op het niveau van de Unie worden genomen. Voorts is
optreden op het niveau van de Unie de enige manier om voor samenhang met het
stelsel van gemeenschapsmerken te zorgen. In dit verband moet in aanmerking worden
genomen dat het stelsel van gemeenschapsmerken verankerd is in het Europese
merkenstelsel, dat gebaseerd is op het beginsel van coëxistentie en complementariteit
tussen nationale bescherming van merken en bescherming van merken op het niveau
van de Unie. Terwijl de verordening voorziet in een algeheel stelsel waarin
alle kwesties van materieel en formeel recht worden bestreken, is het huidige
niveau van onderlinge aanpassing van wetgevingen waarin de richtlijn voorziet,
beperkt tot een aantal welbepaalde materiële regels. Om voor een doeltreffende
en duurzame coëxistentie en complementariteit tussen de betrokken componenten
te kunnen zorgen, is het daarom noodzakelijk in de Unie in zijn geheel een
harmonieus stelsel van merkenbescherming tot stand te brengen waarvan de
materiële regels wezenlijk overeenstemmen en ten minste de voornaamste
procedureregels verenigbaar zijn.
4.
GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
EU-begroting, en gaat daarom niet vergezeld van het financieel memorandum als
bepaald in artikel 31 van het Financieel Reglement (Verordening (EG, Euratom)
nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot
vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting
van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van
de Raad).
5.
NADERE UITLEG VAN HET VOORSTEL
De voorgestelde wijzigingen worden
gepresenteerd in overeenstemming met de doelstellingen die met de herschikking
van de richtlijn worden beoogd en die in deel 1.2 hierboven uiteen zijn gezet.
5.1.
Modernisering en verbetering van bestaande
bepalingen
- Definitie van merk (artikel 3) Op dit moment moeten tekens vatbaar zijn voor
grafische voorstelling om als merk te worden beschermd. Dit vereiste van
grafische voorstelling is verouderd. Het schept erg veel rechtsonzekerheid ten
aanzien van de weergave van bepaalde niet-traditionele merken, zoals gewoon geluiden.
In het laatste geval kan de weergave door andere dan grafische middelen
(bijvoorbeeld door een geluidsbestand) zelfs de voorkeur verdienen boven een
grafische voorstelling, bijvoorbeeld wanneer dit een nauwkeuriger aanduiding
van het merk mogelijk maakt en zo bijdraagt tot de beoogde rechtszekerheid. De
voorgestelde nieuwe definitie beperkt de toegestane wijzen van voorstelling
niet tot grafische of visuele voorstelling maar biedt de mogelijkheid zaken te
registreren die kunnen worden voorgesteld met technische middelen die voldoende
waarborgen bieden. Het is niet de bedoeling om de toegelaten wijzen van
voorstelling van een teken onbeperkt uit te breiden maar om in dat opzicht meer
flexibiliteit te bieden en tegelijkertijd te zorgen voor meer rechtszekerheid. - Rechten verbonden aan het merk (artikelen
10 en 11) 1. Onverminderd oudere rechten verleende
rechten Noch de richtlijn noch de verordening bevatten
een duidelijke regel die bepaalt dat de houder van het merk zich niet met
succes op zijn rechten kan beroepen in geval van gebruik van een identiek of
soortgelijk teken dat al het voorwerp van een ouder recht vormt. In
overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de
handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst)[8] maakt dit voorstel duidelijk
dat vorderingen wegens inbreuk oudere rechten onverlet laten. 2. Gevallen van dubbele gelijkheid Het feit dat overeenkomstig artikel 5, lid 1,
onder a), van de richtlijn bijkomende functies aan het merk moeten worden verleend,
heeft rechtsonzekerheid meegebracht. Met name de relatie tussen gevallen van
dubbele gelijkheid en de verruimde bescherming die door artikel 5, lid 2, van
de richtlijn aan merken met bekendheid wordt geboden, is onduidelijk geworden[9]. Ter wille van de
rechtszekerheid en de consistentie wordt verduidelijkt dat in gevallen van
dubbele gelijkheid krachtens artikel 5, lid 1, onder a), en overeenstemming
krachtens artikel 5, lid 1, onder b), de herkomst de enige functie van
belang is. 3. Gebruik als handelsnaam of
maatschappelijke benaming Volgens het Hof van Justitie[10] is artikel 5, lid 1, van de
richtlijn van toepassing wanneer het publiek het gebruik van een
maatschappelijke benaming (ook) in verband brengt met door de onderneming
aangeboden waren of diensten. Daarom hoort het gebruik als merk van een
beschermd merk als een inbreuk makende handeling te worden beschouwd wanneer
aan de vereisten inzake het gebruik voor waren of diensten is voldaan. 4. Gebruik voor vergelijkende reclame Richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake
misleidende reclame en vergelijkende reclame[11]
regelt de voorwaarden waaronder reclame waarbij een concurrent dan wel door een
concurrent aangeboden waren of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden
genoemd, is toegestaan. De relatie van Richtlijn 2006/114/EG ten opzichte van
de merkenwetgeving heeft tot twijfel geleid. Daarom hoort duidelijk te worden
gemaakt dat de merkhouder het gebruik van zijn merk in geval van vergelijkende
reclame kan verbieden wanneer deze vergelijkende reclame niet voldoet aan de
voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2006/114/EG. 5. Verzendingen van commerciële
aanbieders Er moet duidelijk worden bepaald dat de invoer
van waren in de Unie ook verboden is wanneer alleen de afzender met commercieel
oogmerk handelt. Dit is om ervoor te zorgen dat een merkhouder het recht heeft
ondernemingen (ongeacht of die in de EU of daarbuiten zijn gevestigd) te
beletten waren in te voeren die zich buiten de EU bevinden en die aan
particuliere consumenten worden verkocht, aangeboden, aangeprezen of verzonden,
en om het bestellen en verkopen van nagemaakte waren via met name het internet
te ontmoedigen. 6. In het douanegebied binnengebrachte
waren Volgens het arrest van het Hof van Justitie in
de zaak Philips/Nokia[12]
maakt het binnenbrengen, de aanwezigheid of de verplaatsing van waren van
buiten de EU onder een schorsingsregeling in het douanegebied van de Unie bij
de huidige stand van het acquis geen inbreuk op krachtens de materiële
wetgeving van de Unie en haar lidstaten toegekende
intellectuele-eigendomsrechten. Dergelijke waren kunnen alleen als nagemaakt
worden aangemerkt wanneer bewezen is dat zij het voorwerp vormen van een
commerciële handeling jegens EU-consumenten, zoals verkoop, verkoopaanbieding
of reclame. Op de gevolgen die uit het arrest Philips/Nokia
voortvloeien, is heel wat kritiek gekomen van belanghebbenden, die van mening
zijn dat daardoor een onredelijk zware bewijslast op houders van rechten komt
te liggen en de strijd tegen namaak wordt gehinderd. Het is duidelijk dat in
Europa snel een regelgevingskader moet worden ingevoerd zodat het mogelijk
wordt daadwerkelijk strijd te voeren tegen deze snel groeiende
namaakactiviteiten. Daarom wordt voorgesteld de bestaande lacune op te vullen
en houders van rechten de mogelijkheid te bieden het binnenbrengen van waren in
het douanegebied van de Unie door derden te verhinderen, wanneer deze waren
zonder toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze
waren ingeschreven merk en ongeacht of de waren al dan niet in de vrije handel
worden gebracht. 7. Voorbereidende handelingen Noch de richtlijn noch de verordening bevatten
enige bepaling die het mogelijk maakt op te treden tegen de distributie en
verkoop van etiketten of verpakkingen en soortgelijke zaken die vervolgens met
illegale producten kunnen worden gecombineerd. Sommige nationale wetgevingen
hebben expliciete regels die op deze activiteit betrekking hebben. Daarom moet
in de richtlijn en in de verordening een desbetreffende regel worden opgenomen
die als praktisch, relevant en efficiënt middel bijkomend kan worden ingezet in
de strijd tegen namaakgoederen. - Beperking van de aan het merk verbonden
rechtsgevolgen (artikel 14) De restrictie waarin artikel 14, lid 1, onder
a), van de richtlijn voorziet, wordt in dit voorstel in overeenstemming met de
gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie[13] beperkt tot alleen het gebruik
van persoonsnamen. Vanwege de consistentie wordt de restrictie van artikel 14,
lid 1, onder b), uitgebreid tot het gebruik van tekens of benamingen zonder
onderscheidend vermogen. Het wordt ook noodzakelijk geacht in artikel 14, lid
1, onder c), te voorzien in een expliciete beperking met betrekking tot
verwijzend gebruik in het algemeen. In een afzonderlijk lid wordt tot slot
verduidelijkt onder welke voorwaarden het gebruik van een merk geacht wordt
niet in overeenstemming te zijn met eerlijke handelspraktijken.
5.2.
Een grotere harmonisering van het materiële recht
- Bescherming van geografische aanduidingen
en traditionele termen (artikelen 4 en 5) In tegenstelling tot de verordening hebben de
in de richtlijn opgenomen weigeringsgronden geen betrekking op conflicten met
beschermde geografische aanduidingen, traditional aanduidingen voor wijnen en
gegarandeerde traditionele specialiteiten. Bijgevolg is er geen garantie dat de
beschermingsniveaus die andere instrumenten van EU-recht[14] aan deze rechten bieden, bij
het onderzoeken van merken in de hele Unie uniform en volledig worden
toegepast, met name bij de toepassing van absolute weigeringsgronden. Daarom
wordt voorgesteld om in de richtlijn corresponderende bepalingen op te nemen
met betrekking tot geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen voor
wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten. - Bescherming van bekende merken (artikelen
5 en 10) De artikelen 5 en 10 vervatten de uitgebreide
bescherming in dwingende bepalingen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten
nationale bekende merken hetzelfde beschermingsniveau genieten als
gemeenschapsmerken. - Merken als vermogensbestanddelen
(artikelen 22, 23, 24, 25, 26 en 27) Met uitzondering van enkele basisregels inzake
licenties en in tegenstelling tot de verordening bevat de richtlijn geen
bepalingen met betrekking tot andere aspecten van merken als vermogensbestanddelen,
zoals overdracht of zakelijke rechten. Als gevolg daarvan zijn vitale aspecten
van de commerciële exploitatie van merken in de Unie slecht of verschillend
geregeld. Daarom wordt voorgesteld de richtlijn aan te vullen met een
corresponderend geheel van regels voor merken als vermogensbestanddelen, zoals
bepaald in de verordening. - Collectieve merken (artikelen 28, 30, 31,
32, 33, 34, 35, 36 en 37) Om overeenstemming te verkrijgen met de
verordening voorzien de wijzigingen van deze artikelen van de richtlijn in een
reeks specifieke bepalingen inzake de inschrijving en bescherming van
collectieve merken. Zij kunnen in een aantal lidstaten worden beschermd en zijn
bijzonder succesvol gebleken voor het beschermen van de economische waarde die
aan zulke commerciële instrumenten inherent is. Hoewel collectieve merken op
EU-niveau en in de meeste lidstaten een houder vereisen – in het algemeen een
vereniging – waarvan de leden het merk gebruiken, is dit in andere lidstaten
niet het geval en dat maakt het moeilijk om dit soort merk duidelijk te
onderscheiden van kwaliteitsmerken.
5.3.
Het op één lijn brengen van de voornaamste
procedureregels
- Aanduiding en classificatie van waren en
diensten (artikel 40) In overeenstemming met het voorstel voor de
verordening voorziet dit artikel in gemeenschappelijke regels voor de
aanduiding en de classificatie van waren en diensten. Deze regels volgen de
door het Hof van Justitie[15]
vastgestelde beginselen, volgens welke de waren en diensten waarvoor
bescherming wordt gevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig
moeten worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de ondernemingen de
omvang kunnen bepalen van de bescherming die het merk biedt. De algemene
aanduidingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice kunnen worden
gebruikt om waren en diensten te omschrijven, mits deze omschrijving voldoende
duidelijk en nauwkeurig is. Artikel 40 verduidelijkt voorts dat het gebruik van
algemene termen zo moet worden uitgelegd dat daaronder alleen de waren en
diensten vallen waarop de letterlijke betekenis van de term duidelijk
betrekking heeft. - Ambtshalve onderzoek (artikel 41) In overeenstemming met de verordening bepaalt
dit artikel dat het ambtshalve onderzoek of een aanvrage voor een gemeenschapsmerk
voor inschrijving in aanmerking komt, zal worden beperkt tot de afwezigheid van
gronden met betrekking tot het merk zelf. Het ambtshalve onderzoek van
relatieve gronden schept diverse onnodige belemmeringen voor de inschrijving
van merken. Ondernemingen worden met onnodige kosten en vertragingen
geconfronteerd en zij worden vaak het slachtoffer van afpersing. Het oudere
recht waarop het bezwaar is gebaseerd, wordt wellicht niet door de houder
gebruikt, wat inhoudt dat de betrokken bureaus bezwaar maken op grond van een
recht waarop de houder geen geldig beroep had kunnen doen ter voorkoming van
inschrijving of gebruik van een later merk. Vandaar dat het systeem van
ambtshalve onderzoek tot kunstmatige geschillen leidt en de mededinging
verstoort door het opwerpen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor
markttoegang. Tot slot schept deze benadering in het
ambtshalve onderzoek rechtsonzekerheid, aangezien diensten die dit systeem van
onderzoek toepassen, voor zover het om oudere rechten gaat alleen bezwaren
opwerpen op grond van oudere ingeschreven rechten die voor dezelfde of
soortgelijke waren en diensten zijn ingediend. Derhalve kunnen zij geen
waarborg bieden dat tegen een aanvrage die het ambtshalve onderzoek met succes
doorstaat, niet vervolgens bezwaar zal worden gemaakt op grond van een merk dat
op de markt bekendheid heeft verworven en/of op grond van een ouder algemeen
bekend merk dat niet is ingeschreven. Dit leidt echter tot een onaanvaardbare
duplicatie van procedures die zowel tijdrovend als ondoeltreffend zijn. - Taksen (artikel 44) Om te vermijden dat de griffies te
onoverzichtelijk worden, beoogt dit artikel de tariefstructuur van taksen van
de bureaus te stroomlijnen door voor de inschrijving en vernieuwing van een
merk voor elke klasse waren en diensten buiten de eerste klasse betaling voor
te schrijven van een aanvullende (klasse)taks, die in de initiële taks (voor de
aanvrage/ inschrijving) moet worden opgenomen. - Oppositieprocedure (artikel 45) Dit artikel verplicht lidstaten tot het
invoeren van een doeltreffende en snelle administratieve procedure om bij de
dienst oppositie in te stellen tegen de inschrijving van de aanvrage voor een
merk op basis van oudere rechten. Een administratieve oppositieprocedure is
reeds beschikbaar volgens de verordening en in bijna alle lidstaten. - Het niet-gebruik als verweermiddel in
oppositieprocedures (artikel 46) In overeenstemming met de verordening kan op
grond van dit artikel de persoon die een aanvrage voor inschrijving van een
merk indient, als verweermiddel het niet-gebruik opwerpen wanneer de houder van
een ouder merk oppositie instelt en het oudere merk op het tijdstip van
indiening van de aanvrage om inschrijving of de datum van voorrang van het
latere merk ten minste vijf jaar was ingeschreven. - De vordering tot vervallen- of
nietigverklaring (artikel 47) Dit artikel verplicht lidstaten tot het
invoeren van een administratieve procedure voor het aanvechten van de
geldigheid van de inschrijving bij hun diensten. In sommige lidstaten kunnen
aanvragers en houders van een merk niet de geldigheid aanvechten van oudere
rechten wanneer in dezelfde procedure ten aanzien van hun merk een beroep
hierop wordt gedaan, maar moeten zij de geldigheid daarvan voor de rechter
aanvechten. Dit vertraagt de procedure en vereist gewoonlijk dat voor de
behandeling van de zaak een gekwalificeerd jurist wordt aangesteld. Deze
procedures duren buitensporig lang en zijn omslachtig en kostelijk. De
administratieve doorhalingsprocedures zoals die door het BHIM en de nationale
diensten worden toegepast, zijn in vergelijking daarmee veel eenvoudiger
aangezien de geldigheid van oudere rechten kan worden tegengeworpen in dezelfde
procedure en zonder dat in de rechtszaak een professionele gemachtigde moet
worden aangesteld. In de praktijk betekent dit dat aanvragers van een
gemeenschapsmerk zich in geval van oppositie met succes kunnen verweren en het
merk jaren eerder en tegen aanzienlijk minder kosten kunnen verkrijgen dan een
nationale aanvrager. - Het niet-gebruiken als verweer in een
procedure tot nietigverklaring (artikel 48) In overeenstemming met de verordening krijgt
een persoon in wiens naam een merk is ingeschreven, met dit artikel de
mogelijkheid in een procedure inzake nietigverklaring op grond van een ouder
merk als verweermiddel het niet-gebruiken op te werpen wanneer het oudere merk
op de dag van indiening van het verzoek tot nietigverklaring ten minste vijf
jaar was ingeschreven.
5.4.
Bevordering van de samenwerking tussen diensten
(artikel 52)
In aanvulling op het rechtskader voor
samenwerking dat bij de herziening van de verordening wordt voorgesteld, biedt
artikel 52 een rechtsgrond voor de bevordering van de samenwerking tussen het
BHIM en de diensten voor intellectuele eigendom van de lidstaten met het oog op
de bevordering van de convergentie van praktijken en de ontwikkeling van
gemeenschappelijke instrumenten. ê2008/95/EG
(aangepast) 2013/0089 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de aanpassing van het merkenrecht
der lidstaten (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gelet opGezien het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, Ö betreffende de
werking van de Europese Unie Õ , en met name
artikel 95 Ö 114 Õ, Gezien het voorstel van de Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[16], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: ê 2008/95/EG overweging
1 (aangepast) ð nieuw (1)
ð In ï Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van
21 december 1988 2008/95/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de
aanpassing van het merkenrecht der lidstaten[17]
ð moeten een aantal wijzigingen worden
aangebracht ï is inhoudelijk gewijzigd[18]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst
dient tot codificatie ð herschikking ï van deze richtlijn te worden overgegaan. ê 2008/95/EG overweging
2 (aangepast) (2)
De Ö Richtlijn
2008/95/EG heeft de centrale bepalingen van materieel merkenrecht
geharmoniseerd Õ wetgevingen in de lidstaten van voor de
inwerkingtreding van Richtlijn 89/104/EEG vertoonden verschillen Ö die ten tijde
van de vaststelling ervan geacht werden het meest rechtstreeks van invloed
te zijn op de werking van de interne markt doordat zij Õ het vrije verkeer
van waren en het vrij verrichten van diensten Ö in de Unie
belemmerden Õ konden belemmeren en de mededingingsvoorwaarden
op de gemeenschappelijke markt konden vervalsen. De wetgevingen van de lidstaten moesten derhalve
worden aangepast om de goede werking van de interne markt te verzekeren. ê 2008/95/EG overweging
3 (aangepast) Het is van belang, dat
de uitkomsten en voordelen die het stelsel van Gemeenschapsmerken kan bieden
voor ondernemingen die rechten op een merk willen verkrijgen, niet worden
miskend. ê 2008/95/EG overweging
4 Het lijkt niet nodig, de merkenwetgevingen van de lidstaten volledig
aan te passen. Het volstaat slechts die bepalingen van nationaal recht aan te
passen welke het meest rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de
interne markt. ò nieuw (3)
De bescherming van merken
in de lidstaten bestaat naast de bescherming die op het niveau van de Unie
beschikbaar is door middel van Europese merken, dit zijn intellectuele-eigendomsrechten
die een eenheid vormen en in de hele Unie geldig zijn, zoals bepaald in
Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het
Gemeenschapsmerk[19].
Het naast elkaar bestaan van merkenstelsels op nationaal en Unie-niveau vormt
in feite een hoeksteen van het beleid van de Unie inzake de bescherming van
intellectuele eigendom. (4)
In aansluiting op haar
mededeling van 16 juli 2008 over een strategie inzake
industriële-eigendomsrechten voor Europa[20]
heeft de Commissie een diepgaande evaluatie van de algemene werking van het
merkenstelsel in Europa als geheel verricht, waarbij het merkenstelsel van de
Unie en de nationale merkenstelsels alsmede de onderlinge betrekkingen tussen
deze stelsels zijn behandeld. (5)
In zijn conclusies van 25
mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de Europese
Unie[21]
heeft de Raad de Commissie opgeroepen om voorstellen in te dienen voor de
herziening van Verordening (EG) nr. 207/2009 en Richtlijn 2008/95/EG. Daarbij
moet de herziening van de richtlijn maatregelen omvatten die deze meer in
overeenstemming brengen met Verordening (EG) nr. 207/2009, en zo zorgen voor
minder gebieden waar binnen het merkenstelsel in Europa in zijn geheel
verschillen bestaan. (6)
De Commissie concludeerde
in haar mededeling “Een eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten”
van 24 mei 2011[22]
dat om te voldoen aan de toegenomen vraag van belanghebbenden naar steeds
snellere, kwalitatief betere en eenvoudigere inschrijvingsstelsels die
consistenter, gebruiksvriendelijker, beter toegankelijk voor het publiek en
meer technologisch actueel zijn, het merkenstelsel in de Unie in zijn geheel
moet worden gemoderniseerd en aangepast aan het internettijdperk. (7)
Uit raadplegingen en
evaluaties ten behoeve van deze richtlijn is gebleken dat ondanks de vorige
gedeeltelijke harmonisatie van nationale wetgevingen het Europese
bedrijfsklimaat erg heterogeen blijft, wat de algehele toegankelijkheid tot
bescherming van merken beperkt en dus een nadelig effect heeft op
concurrentievermogen en groei. (8)
Om bij te dragen tot de
beoogde bevordering en totstandbrenging van een goed functionerende eengemaakte
markt en de verkrijging en bescherming van merken in de Unie te vereenvoudigen,
is het daarom noodzakelijk verder te gaan dan het beperkte toepassingsgebied
van de door Richtlijn 2008/95/EG bereikte onderlinge aanpassing en deze
aanpassing uit te breiden tot alle aspecten van het materiële merkenrecht voor
door middel van inschrijving beschermde merken, zoals voorgeschreven door
Verordening (EG) nr. 207/2009. (9)
Om de inschrijving van
merken in de hele Unie te vereenvoudigen en gemakkelijker te beheren, is het
van wezenlijk belang om niet alleen bepalingen van materieel recht onderling
aan te passen, maar ook procedurele regels. Daarom moeten de belangrijkste
procedurele regels in de lidstaten en binnen het Europese merkenstelsel, met
inbegrip van de regels die door hun onderlinge verschillen ernstige problemen
meebrengen voor de werking van de interne markt, met elkaar in overeenstemming
worden gebracht. Wat de procedures op grond van het nationale recht betreft, is
het voldoende algemene beginselen vast te stellen en het aan de lidstaten over
te laten om meer specifieke regels op te stellen. (10)
Het is van
cruciaal belang ervoor te zorgen dat ingeschreven merken dezelfde bescherming
genieten in de rechtstelsels van alle lidstaten en dat merken op nationaal
niveau dezelfde bescherming krijgen als Europese merken. In overeenstemming met
de ruimere bescherming die in de Unie aan bekende Europese merken wordt
verleend, moet ook op nationaal niveau ruimere bescherming worden verleend aan
alle ingeschreven merken die in de betrokken lidstaat bekend zijn. ê 2008/95/EG overweging
5 (11)
De lidstaten dienen ondanks deze richtlijn de
bevoegdheid te behouden tot het beschermen van op grond van het gebruik
verworven rechten op een merk, die deze richtlijn alleen wat betreft hun
verhouding tot door inschrijving verkregen rechten op een merk in aanmerking
neemt. ê 2008/95/EG overweging
6 De lidstaten moeten tevens iedere vrijheid behouden, de
inschrijvingsprocedure of verval of nietigheid van de door inschrijving
verkregen rechten op een merk vast te stellen. Zij bepalen, bijvoorbeeld, de
vorm van de inschrijvings- en nietigheidsprocedure, zij maken uit of oudere
rechten in de inschrijvingsprocedure, in de nietigheidsprocedure of in beide
procedures moeten worden ingeroepen en, zij voorzien ingeval oudere rechten in
de inschrijvingsprocedure kunnen worden ingeroepen, in een oppositieprocedure
en/of een ambtshalve onderzoek. De lidstaten moeten de bevoegdheid behouden om
de rechtsgevolgen van verval of nietigheid van merken vast te stellen. ê 2008/95/EG overweging
8 (aangepast) ð nieuw (12)
Het doel van de aanpassing kan alleen worden
bereikt indien de verkrijging en het behoud van het recht op een ingeschreven
merk in alle lidstaten in beginsel afhankelijk wordt gesteld van gelijke
voorwaarden. (13)
Hiertoe moet een niet limitatieve opsomming van
tekens worden vastgesteld die een merk kunnen vormen, vooropgesteld dat zij de
waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere
ondernemingen. ðOm aan de doelstellingen van het
inschrijvingsstelsel voor merken te voldoen, te weten het waarborgen van
rechtszekerheid en goed beheer, is het ook van wezenlijk belang dat wordt
geëist dat het teken zo kan worden weergegeven dat het voorwerp van bescherming
nauwkeurig kan worden vastgesteld. Een teken moet daarom in elke passende vorm
weergegeven kunnen worden en derhalve niet noodzakelijk door grafische
middelen, zolang de weergave in dat opzicht voldoende garanties biedt.ï (14)
De gronden van weigering of nietigverklaring van
het recht op een merk zelf, zoals Ö waaronder Õ een gebrek aan
onderscheidend vermogen of strijd met oudere rechten, moeten Ö voorts Õ limitatief worden
opgesomd zij het deels facultatief, zodat de lidstaten deze in hun wetgeving
kunnen handhaven of opnemen. De lidstaten moeten weigerings- of nietigheidsgronden
met betrekking tot de voorwaarden voor verkrijging of behoud van het recht op
een merk die niet worden aangepast, in hun wetgeving kunnen handhaven of
opnemen, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoedanigheid van de merkhouder, de
vernieuwing van het merk, het taksenregime of de niet-naleving van de
procedureregels. ê 2008/95/EG overweging
9 Om het totale aantal in de Gemeenschap ingeschreven en beschermde
merken en derhalve het aantal daartussen rijzende conflicten te verminderen,
moet de eis worden gesteld dat een ingeschreven merk werkelijk wordt gebruikt
en bij gebreke daarvan vervallen kan worden verklaard. Bepaald moet worden, dat
de nietigheid van het recht op een merk niet kan worden uitgesproken wegens het
bestaan van een ouder niet gebruikt merk, met de bevoegdheid van de lidstaten
hetzelfde beginsel toe te passen in de inschrijvingsprocedure of te bepalen dat
het recht op een merk niet kan worden ingeroepen indien naar aanleiding van een
exceptie in een inbreukprocedure komt vast te staan dat het recht vervallen zou
kunnen worden verklaard. Het is aan de lidstaten voor al deze gevallen de
toepasselijke procedureregels vast te stellen. ê 2008/95/EG overweging
10 Het is, om het vrije verkeer van waren en de vrije dienstverlening te
vergemakkelijken, van fundamenteel belang ervoor te zorgen dat ingeschreven
merken in alle lidstaten dezelfde wettelijke bescherming genieten. Dit ontneemt
evenwel de lidstaten niet het recht om bekende merken een ruimere bescherming
te verlenen. ò nieuw (15)
Om ervoor te zorgen dat
de beschermingsniveaus die andere instrumenten van EU-recht aan geografische
aanduidingen verlenen, in de hele Unie eenvormig en volledig worden toegepast
bij het onderzoek van absolute en relatieve weigeringsgronden, moet deze
richtlijn inzake geografische aanduidingen dezelfde bepalingen bevatten als
Verordening (EG) nr. 207/2009. ê 2008/95/EG
overweging 11 (16)
De door het ingeschreven merk verleende
bescherming, waarvan de functie met name is het merk als aanduiding van
herkomst te waarborgen, moet absoluut zijn wanneer het merk gelijk is aan het
teken en de waren of diensten dezelfde zijn. De bescherming moet ook gelden
wanneer het merk overeenstemt met het teken en de waren of diensten soortgelijk
zijn. Het begrip overeenstemming moet in samenhang met het gevaar van
verwarring worden uitgelegd. Het gevaar van verwarring, dat van vele factoren
afhangt en met name van de bekendheid van het merk op de markt, van de vraag in
hoeverre een associatie mogelijk is met het gebruikte of ingeschreven teken, van de mate van overeenstemming tussen het
merk en het teken en van de geïdentificeerde waren of diensten, moet de
grondslag voor de bescherming vormen. De wijze waarop het gevaar van verwarring
kan worden vastgesteld, en in het bijzonder de bewijslast, moet een zaak van
nationaal procesrecht zijn, waarop deze richtlijn geen betrekking moet hebben. ò nieuw (17)
Om te zorgen voor
rechtszekerheid en volledige overeenstemming met het voorrangsbeginsel, op
grond waarvan een eerder ingeschreven merk voorrang verkrijgt boven later
ingeschreven merken, is het nodig te bepalen dat de handhaving van aan een merk
ontleende rechten de rechten van houders die vóór de datum van indiening of
voorrang van het merk zijn verworven, onverlet laat. Dit is in overeenstemming
met artikel 16, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de
intellectuele eigendom van 15 april 1994 (hierna “TRIPS-Overeenkomst ”)[23]. (18)
Er moet worden bepaald
dat een inbreuk op een merk alleen kan worden bewezen wanneer wordt vastgesteld
dat het inbreuk makende merk of teken in het economisch verkeer wordt gebruikt
voor het onderscheiden van waren of diensten wat hun commerciële herkomst
betreft. Op gebruik voor andere doeleinden moeten de bepalingen van nationaal
recht van toepassing zijn. (19)
Ter wille van de
rechtszekerheid en ter verduidelijking moet uitdrukkelijk worden bepaald dat
niet alleen in geval van overeenstemming maar ook ingeval een identiek teken
voor identieke waren of diensten wordt gebruikt, aan een merk alleen
bescherming moet worden verleend indien en voor zover de belangrijkste functie
van het merk, namelijk het waarborgen van de commerciële herkomst van de waren
of diensten, wordt aangetast. (20)
Inbreuk op een merk moet
ook het gebruik van het teken als handelsnaam of een soortgelijke aanduiding
omvatten voor zover het gebruik plaatsvindt met het oog op het onderscheiden
van waren of diensten wat betreft hun commerciële herkomst. (21)
Omwille van de
rechtszekerheid en met het oog op volledige overeenstemming met specifieke
wetgeving van de Unie moet worden bepaald dat de houder van een merk het recht
moet hebben een derde partij te verbieden gebruik te maken van een teken in
vergelijkende reclame wanneer deze reclame in strijd is met Richtlijn
2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake
misleidende reclame en vergelijkende reclame[24].
(22)
Om de bescherming van het
merk te verbeteren en de strijd tegen namaak daadwerkelijk te kunnen aangaan,
moet de houder van een merk derden kunnen verhinderen om waren in het
douanegebied van de Unie binnen te brengen zonder dat deze in de vrije handel
worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder
toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze waren
ingeschreven merk. (23)
Om
doelmatiger op te treden tegen het binnenbrengen van goederen die inbreuk maken
op de wetgeving, in het bijzonder wanneer deze goederen over het internet
worden verkocht, moet de houder het recht hebben de invoer van dergelijke
goederen in de Unie te verbieden wanneer het alleen de verzender van de waren
is die commerciële doeleinden nastreeft. (24)
Om houders van Europese
merken in staat te stellen namaak daadkrachtiger te bestrijden, moet hun het
recht worden verleend het aanbrengen van een inbreuk makend merk of
voorbereidende handelingen die daaraan voorafgaan, te verbieden. (25)
De uitsluitende rechten
die door een Europees merk worden verleend, mogen er niet toe leiden dat de
houder het gebruik kan verbieden van tekens of aanduidingen die op billijke
wijze en in overeenstemming met eerlijke gebruiken in nijverheid en handel
worden gebruikt. Om voor handelsnamen en merken gelijke voorwaarden te creëren,
rekening houdend met het feit dat aan handelsnamen gewoonlijk onbeperkte
bescherming tegen latere merken wordt verleend, moet een dergelijk gebruik
geacht worden alleen het gebruik van de eigen persoonsnaam te omvatten. Verder
moet hierbij ook sprake zijn van gebruik van beschrijvende of
niet-onderscheidende aanduidingen in het algemeen. Bovendien mag de houder niet
het recht krijgen het algemene billijke en eerlijke gebruik van het merk te
verbieden wanneer dit bedoeld is ter identificatie of aanduiding van waren of
diensten als die van de houder. (26)
Het beginsel van het
vrije verkeer van waren impliceert dat de houder van een merk het gebruik
daarvan door een derde niet kan verbieden voor waren die in de Unie door hemzelf
of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de
houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de
waren te verzetten. ê2008/95/EG overweging
12 (27)
Ter wille van de rechtszekerheid en zonder de
houder van een ouder merk onredelijk in zijn belangen te schaden, moet worden
bepaald dat deze niet meer de nietigverklaring kan eisen noch zich kan
verzetten tegen het gebruik van een jonger merk waarvan hij geruime tijd bewust
het gebruik heeft gedoogd, tenzij het jongere merk te kwader trouw is
aangevraagd. ò nieuw (28)
Ter wille van de
rechtszekerheid en om legitiem verworven merkenrechten te waarborgen, is het
passend en noodzakelijk te bepalen, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat
een later merk niet kan worden tegengeworpen aan een ouder merk, dat houders
van oudere merken geen weigering of nietigverklaring van een jonger merk kunnen
verkrijgen of tegen het gebruik van een jonger merk geen bezwaar kunnen maken,
wanneer het jongere merk werd verkregen op een tijdstip waarop het oudere merk
nietig of vervallen kon worden verklaard, bijvoorbeeld omdat het nog geen
onderscheidend vermogen door gebruik had verkregen of wanneer de voorrang van
het oudere merk ten aanzien van het jongere merk niet kon worden afgedwongen
omdat niet aan de noodzakelijke voorwaarden was voldaan, bijvoorbeeld wanneer
het oudere merk nog geen bekendheid had verworven. (29)
Merken voldoen
alleen aan hun doelstelling dat zij waren en diensten onderscheiden en
consumenten in staat stellen gefundeerde keuzes te maken, wanneer zij
daadwerkelijk op de markt worden gebruikt. Een eis inzake gebruik is ook
noodzakelijk om het totale aantal in de Unie ingeschreven en beschermde merken
en bijgevolg het aantal conflicten daartussen te verminderen. Daarom moet
worden bepaald dat een ingeschreven merk ook daadwerkelijk dient te worden
gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en dat het mogelijk
moet zijn het in geval van niet-gebruik vervallen te verklaren. (30)
Bijgevolg moet een
ingeschreven merk alleen maar worden beschermd voor zover het daadwerkelijk
wordt gebruikt en mag een eerder ingeschreven merk de houder daarvan niet het
recht geven oppositie tegen een jonger merk in te stellen of dat merk nietig te
laten verklaren wanneer die houder zijn merk niet in normaal gebruik heeft.
Voorts moeten lidstaten bepalen dat een merk in een inbreukprocedure niet kan
worden ingeroepen indien ten gevolge van een exceptie is vast komen te staan
dat het merk vervallen kan worden verklaard of, indien de vordering tegen een
jonger recht wordt ingesteld, vervallen had kunnen worden verklaard op het
tijdstip waarop het jongere recht is verkregen. (31)
Het is passend te bepalen
dat wanneer voor een Europees merk beroep is gedaan op de anciënniteit van een
nationaal merk en daarna van het nationale merk afstand is gedaan of dit
nationale merk is komen te vervallen, de geldigheid van dat nationale merk nog
steeds kan worden aangevochten. Het nationale merk moet alleen kunnen worden
aangevochten in situaties waarin dit nietig of vervallen had kunnen worden
verklaard op het tijdstip waarop het merk uit het register werd geschrapt. (32)
Omwille van
de samenhang en om de commerciële exploitatie van merken in de Unie te
bevorderen, moeten de regels voor merken als vermogensbestanddelen worden
aangepast aan de reeds bestaande regels voor Europese merken en moet worden
voorzien in voorschriften inzake afstand en overdracht, licentieovereenkomsten,
zakelijke rechten, gedwongen tenuitvoerlegging en insolventieprocedures. (33)
Collectieve merken zijn
een nuttig instrument gebleken om reclame te maken voor waren of diensten met
specifieke gemeenschappelijke kenmerken. Daarom moeten nationale collectieve
merken aan hetzelfde soort regels worden onderworpen als die welke op Europese
collectieve merken van toepassing zijn. (34)
Teneinde de toegang tot
merkbescherming te verbeteren en te vereenvoudigen en de rechtszekerheid en
juridische voorspelbaarheid te vergroten, moet de procedure voor de
inschrijving van merken in de lidstaten doeltreffend en transparant zijn en
soortgelijke regels volgen als die welke op Europese merken van toepassing zijn.
Om te komen tot een consistent en evenwichtig merkenstelsel op nationaal niveau
en op het niveau van de Unie, moeten de centrale diensten voor intellectuele
eigendom van de lidstaten hun ambtshalve onderzoek van de vraag of een aanvrage
voor een merk voor inschrijving in aanmerking komt, derhalve beperken tot de
absolute weigeringsgronden. Dit mag echter niet afdoen aan het recht van deze
diensten om op verzoek van aanvragers louter op informatieve basis recherche
naar oudere merken te verrichten, zonder dat dit afbreuk doet aan of een
verbindend effect heeft voor het verdere verloop van de inschrijvingsprocedure,
met inbegrip van latere oppositieprocedures. (35)
Om de rechtszekerheid inzake
het toepassingsgebied van merkenrechten te verbeteren en de toegang tot
merkbescherming te vereenvoudigen, moeten de aanduiding en indeling van waren
en diensten waarop een aanvrage voor een merk van toepassing is, in alle
lidstaten dezelfde regels volgen en worden aangepast aan de op Europese merken
toepasselijke regels. Teneinde de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in
staat te stellen de omvang van de gewenste merkbescherming uitsluitend op basis
van de aanvrage vast te stellen, moet de aanduiding van waren en diensten
voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. De gebruikte algemene bewoordingen
moeten dusdanig worden geïnterpreteerd dat daaronder alleen de waren en
diensten vallen die onder de letterlijke betekenis van de desbetreffende term
vallen. (36)
Met het oog op een
effectieve merkenbescherming moeten de lidstaten een doeltreffende
administratieve oppositieprocedure invoeren, die houders van oudere
merkenrechten de mogelijkheid biedt zich te verzetten tegen de aanvrage om
inschrijving van een merk. Om doeltreffende middelen te verstrekken waarmee
merken vervallen of nietig kunnen worden verklaard, moeten lidstaten bovendien
voorzien in een soortgelijke administratieve procedure voor vervallen- of
nietigverklaring als die welke in de Unie van toepassing is op Europese merken. (37)
De centrale diensten voor
industriële eigendom van de lidstaten moeten onderling en met het Agentschap
voor merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie (hierna “Agentschap”)
samenwerken op alle gebieden met betrekking tot de inschrijving en het beheer
van merken, teneinde de convergentie te bevorderen van praktijken en
instrumenten, zoals de oprichting en het bijhouden van gemeenschappelijke of
onderling verbonden gegevensbanken en portalen voor raadpleging en recherche.
De diensten van de lidstaten en het Agentschap moeten verder samenwerken op
alle andere gebieden waar zij activiteiten ontwikkelen die van belang zijn voor
de bescherming van merken in de Unie. ê 2008/95/EG overweging
7 (38)
Deze richtlijn dient de toepassing van andere
rechtsregels van de lidstaten op merken, zoals die betreffende oneerlijke
mededinging, wettelijke aansprakelijkheid of bescherming van de consument, niet
uit te sluiten. ê 2008/95/EG overweging
13 (aangepast) (39)
Alle lidstaten zijn gebonden door het Verdrag van
Parijs tot bescherming van de industriële eigendom Ö (Verdrag van Parijs)
en de TRIPS-overeenkomst Õ. De bepalingen van
deze richtlijn moeten volledig stroken met die van genoemd Verdrag Ö en genoemde
overeenkomst Õ. Deze richtlijn moet
de verplichtingen van de lidstaten die uit dat Verdrag Ö en die
overeenkomst Õ voortvloeien,
onverkort laten. In voorkomend geval moet artikel 307 Ö 351 Õ , tweede alinea, van
het Verdrag van toepassing zijn. ò nieuw (40)
De verplichting tot
omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de
bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De
verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de
vorige richtlijn. ê 2008/95/EG overweging
14 (aangepast) (41)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de
lidstaten met betrekking tot de in bijlage
I, deel B, van bijlage I bij Richtlijn 2008/95/EG genoemde termijn voor
omzetting in nationaal recht van Ö de richtlijn Õ Richtlijn 89/104/EEG onverlet
te laten, ê 2008/95/EG (aangepast) HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Hoofdstuk 1 Ö Algemene
bepalingen Õ ê 2008/95/EG Artikel 1 Toepassing Deze richtlijn is van toepassing op ieder merk
voor waren of diensten dat in een lidstaat het voorwerp is van een inschrijving
of een aanvrage om inschrijving als een individueel, collectief, garantie- of
kwaliteitsmerk, dan wel het voorwerp is van een inschrijving of een aanvrage om
inschrijving bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of van een
internationale inschrijving die rechtsgevolgen heeft in een lidstaat. ò nieuw Artikel 2 Definities In deze richtlijn
wordt verstaan onder: a) “dienst”:
de centrale dienst voor de industriële eigendom van de lidstaat dan wel het
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, die belast is met de
inschrijving van merken; b) “Agentschap”:
het in overeenstemming met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 207/2009
opgerichte Agentschap voor merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie; c) “register”:
het door een dienst bijgehouden merkenregister. ê 2008/95/EG (aangepast) Hoofdstuk 2 Ö Het
merkenrecht Õ Deel 1 Ö Tekens die een gemeenschapsmerk kunnen vormen Õ Artikel 23 Tekens die een Gemeenschapsmerk kunnen
vormen Merken kunnen worden gevormd door alle tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen,
letters, cijfers, Ö kleuren als
zodanig, Õ vormen van waren of
van verpakking, Ö of
geluiden Õ mits deze (a) de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden.; ò nieuw (b) kunnen worden
weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat
stelt het precieze voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming
vast te stellen. ê 2008/95/EG (aangepast) Deel 2 Ö Gronden voor weigering of nietigheid Õ Artikel 34 Ö Absolute Õ Ggronden
voor weigering of nietigheid ê 2008/95/EG 1. Niet ingeschreven
worden of, indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden: a) tekens die geen merk kunnen vormen; b) merken die elk onderscheidend
vermogen missen; c) merken die uitsluitend bestaan uit
tekens of benamingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort,
hoedanigheid, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst of tijdstip
van vervaardiging van de waren of van verrichting van de dienst of andere
kenmerken van de waren of diensten; d) merken die uitsluitend bestaan uit
tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide
handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden; e) tekens die uitsluitend bestaan uit: i) de vorm die door de aard van de waar
wordt bepaald, of ii) de vorm van de waar die noodzakelijk is
om een technische uitkomst te verkrijgen, of iii) de vorm die een wezenlijke waarde aan
de waar geeft; f) merken die in strijd zijn met de
openbare orde of de goede zeden; g) merken die tot misleiding van het
publiek kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van aard, hoedanigheid of
plaats van herkomst van de waren of diensten; h) merken die bij gebreke van
goedkeuring van de bevoegde autoriteiten, krachtens artikel 6 ter van
het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, hierna
„Verdrag van Parijs” te noemen, geweigerd of nietig verklaard moeten worden.; ò nieuw i) merken
die van inschrijving zijn uitgesloten en die verder niet zullen worden gebruikt
ingevolge EU-wetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij
is en die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen
voorzien; (j) merken
die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge EU-wetgeving of internationale
overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van traditionele
aanduidingen voor wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien. 2. Lid 1 is ook van
toepassing indien de weigeringsgronden: (a) in andere
lidstaten bestaan dan die waar de aanvrage voor inschrijving is ingediend; (b) alleen bestaan
wanneer een merk in een vreemde taal is vertaald of getranscribeerd in een
schrift of een officiële taal van de lidstaten. 3. Een merk kan
nietig worden verklaard wanneer de aanvrage om inschrijving van het merk te
kwader trouw is ingediend. Een lidstaat kan ook bepalen dat een dergelijk merk
niet wordt ingeschreven. ê 2008/95/EG 24. Elke lidstaat kan bepalen dat een merk niet ingeschreven wordt of,
indien ingeschreven, kan worden nietig verklaard indien en voor zover: ê 2008/95/EG (aangepast) a) het gebruik van dat merk verboden
kan worden op grond van andere dan merkenrechtelijke bepalingen in die lidstaat
of in de Ö Unie Õ Gemeenschap; ê 2008/95/EG b) het merk een teken met grote
symbolische waarde, en met name een religieus symbool, omvat; c) het merk andere badges, emblemen en
wapenschilden van openbaar belang omvat dan bedoeld in artikel 6 ter van
het Verdrag van Parijs, tenzij de inschrijving daarvan overeenkomstig het recht
van de lidstaat door de bevoegde autoriteiten is toegestaan;. d) de aanvrage om inschrijving van het merk te kwader trouw
is gedeponeerd. ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw 35. Een merk wordt niet geweigerd of kan, indien ingeschreven, niet worden
nietig verklaard overeenkomstig lid 1, onder b), c) of d), indien het merk, als
gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, vóór de datum van de aanvrage om
inschrijving ð of na de datum van inschrijving ï onderscheidend vermogen heeft verkregen. 6. De lidstaat kan voorts bepalen dat deze bepaling Ö lid 5 Õ ook van toepassing
is wanneer het onderscheidend vermogen verkregen is na de aanvrage om
inschrijving of na ð en voor ï de inschrijving. 4. Elke lidstaat kan bepalen dat, in afwijking van de leden 1, 2 en 3,
de gronden voor weigering en nietigheid welke in die staat golden vóór de datum
van inwerkingtreding van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn
89/104/EEG te voldoen, van toepassing zijn op merken waarvan de aanvragen om
inschrijving vóór die datum zijn gedeponeerd. Artikel 45 Aanvullende ð Relatieve ï gronden van weigering of nietigheid betreffende strijd met oudere rechten ê 2008/95/EG 1. Een merk wordt niet
ingeschreven of kan, indien ingeschreven, worden nietig verklaard: a) wanneer het
gelijk is aan een ouder merk en wanneer de waren of diensten waarvoor het merk
is aangevraagd of ingeschreven, dezelfde zijn als de waren of diensten waarvoor
het oudere merk is ingeschreven; b) wanneer het
gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk en betrekking heeft op
dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek
verwarring kan ontstaan, inhoudende de mogelijkheid van associatie met het
oudere merk. 2. Onder „oudere merken”
in de zin van lid 1 worden verstaan: a) de merken
waarvan de depotdatum voorafgaat aan de depotdatum van de merkaanvrage, waarbij
in voorkomend geval rekening wordt gehouden met het ten behoeve van die merken
ingeroepen voorrangsrecht, en die behoren tot de volgende categorieën: ê 2008/95/EG (aangepast) i) Ö Europese
merken Õ Gemeenschapsmerken; ê 2008/95/EG ii) in de lidstaat
of, in het geval van België, Nederland en Luxemburg, bij het Benelux-Bureau
voor de Intellectuele Eigendom ingeschreven merken; iii) merken
ingeschreven ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een
lidstaat; ê 2008/95/EG (aangepast) b) de Ö Europese
merken Õ Gemeenschapsmerken
waarvan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 207/2009
40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake
het Gemeenschapsmerk[25]
op geldige wijze de anciënniteit wordt ingeroepen op grond van een onder a),
ii) en iii), bedoeld merk, ook al is van dit merk afstand gedaan of is het merk
vervallen; ê 2008/95/EG c) de
aanvragen om inschrijving bedoeld onder a) en b), mits deze zullen worden
ingeschreven; d) de merken
die op de depotdatum van de merkaanvrage of, in voorkomend geval, van het ten
behoeve van de merkaanvrage ingeroepen voorrangsrecht, in een lidstaat algemeen
bekend zijn in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs. ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw 3. Voorts Een merk wordt niet ingeschreven
of kan, indien ingeschreven, kan worden nietig
verklaard een merkindien: a) dat het gelijk is aan of
overeenstemt met een ouder Gemeenschapsmerk ð ongeacht of de waren of diensten
waarvoor het is aangevraagd ofï in de zin van lid 2,
waarvoor inschrijving is gevraagd of daar is
ingeschreven voor waren of diensten
die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het
oudere Gemeenschapsmerk ingeschreven is, wanneer het oudere Gemeenschapsmerk in de Gemeenschap ð een lidstaat of, in geval van een
Europees merk, in de Unie ï bekend is en wanneer door het gebruik, zonder geldige reden, van het jongere merk
ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het
onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere Gemeenschapsmerk.; ò nieuw b) het door
de gemachtigde of de vertegenwoordiger van de houder op eigen naam en zonder
toestemming van de houder wordt aangevraagd, tenzij de gemachtigde of
vertegenwoordiger zijn handelwijze rechtvaardigt; c) het
aanleiding kan geven tot verwarring met een jonger merk dat buiten de Unie
wordt beschermd, mits het merk op het tijdstip van de aanvrage nog
daadwerkelijk werd gebruikt en de aanvrage door de aanvrager te kwader trouw
werd gedaan; d) het van
inschrijving is uitgesloten en niet verder zal worden gebruikt ingevolge
EU-wetgeving die in bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen
voorziet. ê 2008/95/EG (aangepast) 4. Elke lidstaat kan bovendien bepalen,
dat een merk niet wordt ingeschreven of, indien ingeschreven, kan worden nietig
verklaard indien en voor zover: ê 2008/95/EG a) het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder
nationaal merk in de zin van lid 2, waarvoor inschrijving is gevraagd of dat is
ingeschreven voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor
het oudere merk ingeschreven is, indien het oudere merk bekend is in de
betrokken lidstaat en indien door het gebruik, zonder geldige reden, van het
jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt
gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk; ba) rechten
op een niet ingeschreven merk of een ander in het economische verkeer gebruikt
teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvrage om
inschrijving van het merk of in voorkomend geval vóór de datum van het ten
behoeve van die merkaanvrage ingeroepen voorrangsrecht, en dat niet
ingeschreven merk of dat andere teken de houder ervan het recht verleent om het
gebruik van een jonger merk te verbieden; cb) het
gebruik van het merk kan worden verboden op grond van een ander ouder recht dan
de in lid 2 en het onderhavige lid, onder ba), vermelde rechten, met name van: i) een recht op een naam; ii) een recht op een portret; iii) een auteursrecht; iv) een recht van industriële eigendom;. d) het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder
collectief merk waaraan een recht verbonden was dat ten hoogste drie jaar vóór
het depot is vervallen; e) het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder
garantie- of kwaliteitsmerk waaraan een recht verbonden was dat vervallen is
binnen een termijn voorafgaande aan de aanvrage om inschrijving van het merk,
waarvan de duur door de lidstaat wordt vastgesteld; f) het merk gelijk is aan of overeenstemt met een ouder merk
waaraan een recht was verbonden voor dezelfde of soortgelijke waren of
diensten, dat vervallen is ten gevolge van het niet vernieuwen binnen een
termijn van ten hoogste twee jaar voorafgaande aan de aanvrage om inschrijving
van het merk, tenzij de houder van het oudere merk in de inschrijving van het
merk heeft toegestemd of het oudere merk niet is gebruikt; g) het merk aanleiding kan geven tot verwarring met een merk
dat in het buitenland werd gebruikt op het tijdstip van de aanvrage en daar nog
wordt gebruikt, indien de aanvrage door de aanvrager te kwader trouw is gedaan. 5. De lidstaten kunnen toestaan, dat in
voorkomend geval de inschrijving niet geweigerd of het merk niet nietig
verklaard behoeft te worden wanneer de houder van het oudere merk of oudere
recht erin toestemt dat het merk wordt ingeschreven. 6. Elke lidstaat kan bepalen dat, in afwijking
van de leden 1 tot en met 5, de gronden voor weigering en nietigheid welke in
die staat golden vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die nodig
zijn om aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, van toepassing zijn op merken
waarvoor vóór die datum een aanvrage gedeponeerd is. ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 146 Vaststelling achteraf van nietigheid
of vervallenverklaring van een merk Wanneer de anciënniteit van een ouder Ö nationaal Õ merk waarvan de
houder afstand heeft gedaan of dat hij heeft laten vervallen, wordt ingeroepen
voor een Ö Europees Õ Gemeenschapsmerk, kan
de nietigheid of vervallenverklaring van het oudere Ö nationale Õ merk achteraf worden
vastgesteld ð , mits dit merk ook nietig of vervallen
had kunnen worden verklaard op het tijdstip waarop de houder daarvan afstand
heeft gedaan of het heeft laten vervallen. In dat geval zal de anciënniteit niet langer gevolgen
hebbenï . Artikel 7 ÖGronden voor
weigering of nietigverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten Õ Ö Indien een
grond voor weigering van inschrijving of nietigverklaring van een merk slechts
bestaat voor een deel van de waren of diensten waarvoor dit merk gedeponeerd of
ingeschreven is, betreffen de weigering van inschrijving of de nietigverklaring
alleen die waren of diensten. Õ ò nieuw Artikel 8 Ontbreken
van onderscheidend vermogen of bekendheid van een ouder merk waardoor een
nietigverklaring van een ingeschreven merk uitgesloten is In elk van de
volgende gevallen wordt een ingeschreven merk niet op grond van een ouder merk
nietig verklaard: a) wanneer
het oudere merk nietig kan worden verklaard ingevolge artikel 4, lid 1, onder
b), c) of d), en op de datum van indiening of voorrang van het ingeschreven
merk geen onderscheidend vermogen had verkregen overeenkomstig artikel 4, lid
5; b) wanneer de
vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 5, lid 1, onder b), en
het oudere merk niet voldoende onderscheidend vermogen had verkregen om tot de
bevinding te kunnen komen dat er op de datum van aanvrage of voorrang van het
ingeschreven merk verwarring kon ontstaan in de zin van artikel 5, lid 1, onder
b); c) wanneer de
vordering tot nietigverklaring is gebaseerd op artikel 5, lid 3, en het oudere
merk op de datum van aanvrage of voorrang van het ingeschreven merk niet bekend
was in de zin van artikel 5, lid 3. ê2008/95/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 9 Rechtsverwerking Ö Voorkoming
van nietigverklaring Õ wegens gedogen 1. De houder in een
lidstaat van een in artikel 45, lid 2 ð en lid 3 ï , bedoeld ouder merk, die het gebruik van een in die lidstaat later
ingeschreven merk bewust heeft gedoogd gedurende vijf opeenvolgende jaren, kan
niet meer op grond van het oudere merk vorderen dat het jongere merk nietig
wordt verklaard noch bezwaar maken tegen het
gebruik van het jongere merk voor de waren of diensten
waarvoor dat jongere merk is gebruikt, tenzij het jongere merk te kwader trouw
is gedeponeerd. 2. Elke lidstaat kan
bepalen dat lid 1 van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van een houder van een ouder merk bedoeld in artikel 4, lid 4, onder a),
of van een ander ouder recht bedoeld in artikel 45, lid 4,
onder (ab)
of (bc). ê 2008/95/EG 3. In de in de leden 1 en
2 bedoelde gevallen kan de houder van een later ingeschreven merk geen bezwaar
maken tegen het gebruik van het oudere recht, ofschoon dat recht niet langer
aan het jongere merk kan worden tegengeworpen. ê 2008/95/EC (aangepast) ð nieuw Deel 3 Ö Verleende rechten en beperkingen Õ Artikel 510 Rechten verbonden aan het merk 1. Ö De inschrijving
van een Õ Het ingeschreven merk
geeft de houder een uitsluitend recht. Ö 2. Onverminderd
de rechten die een houder voor de datum van aanvrage of voorrang van het
ingeschreven merk heeft verkregen Õ Dit recht staat dit recht de houder Ö van een
ingeschreven merk Õ toe, iedere derde
die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen het gebruik van een teken Ö met betrekking
tot waren of diensten Õ in het economische
verkeer te verbieden: a) wanneer dat gelijk is aan het merk
en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk
ingeschreven is ð en gebruik ervan de functie van het
merk die erin bestaat voor consumenten de herkomst van de waren of diensten te
waarborgen, aantast of kan aantasten ï ; b) dat gelijk is aan of overeenstemt
met het merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten ð waarvoor het merk is ingeschreven ï , indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan;,
inhoudende het gevaar van associatie met het merk. 2. c) Elke lidstaat kan tevens bepalen dat de houder
gerechtigd is derden die zijn toestemming niet hebben gekregen, het gebruik in
het economische verkeer te verbieden van een teken dat
gelijk is aan of overeenstemt met het merk Ö ongeacht of dat
wordt gebruikt Õ voor waren of
diensten die Ö al dan Õ niet soortgelijk
zijn aan die waarvoor het merk ingeschreven is, wanneer dit bekend is in de
lidstaat en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken
ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het
onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. ê 2008/95/EG 3. Met name kan krachtens
de leden 1 en lid 2 worden verboden: ê 2008/95/EG a) het aanbrengen van het teken op de
waren of op hun verpakking; b) het aanbieden, in de handel brengen
of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van
diensten onder het teken; c) het invoeren of uitvoeren van waren
onder het teken; ò nieuw d) het gebruik van
het teken als handelsnaam of naam van een onderneming of als deel van een
handelsnaam of naam van een onderneming; ê 2008/95/EG de) het
gebruik van het teken in stukken voor zakelijk gebruik en in advertenties.; ò nieuw f) het
gebruik van het teken op een wijze die in strijd is met Richtlijn 2006/114/EG. 4. De houder van een ingeschreven merk heeft ook het recht de invoer
van waren ingevolge lid 3, onder c), te verbieden wanneer alleen de afzender
van de waren met commercieel oogmerk handelt. 5. De houder van een merk heeft eveneens het recht derden te
verhinderen waren binnen te brengen in het douanegebied van de lidstaat waar
het merk is ingeschreven zonder dat deze daar in de vrije handel worden
gebracht, wanneer deze waren, met inbegrip van verpakking, uit derde landen
afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor
deze waren ingeschreven merk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat
merk kan worden onderscheiden. ê 2008/95/EG 46. Indien op grond van het recht van de lidstaat het gebruik van een
teken, overeenkomstig lid 21, onder b), en c)lid 2,
vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen die noodzakelijk zijn om
aan Richtlijn 89/104/EEG te voldoen, niet kon worden verboden, kan het aan het
merk verbonden recht niet worden ingeroepen om verder gebruik van dit teken te
verhinderen. 57. De leden 1, 2, 3, en 6 tot en met 4 laten onverlet bepalingen in een
lidstaat, betreffende bescherming tegen het gebruik van een teken anders dan
ter onderscheiding van waren of diensten, indien door gebruik, zonder geldige
reden, van dat teken ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk
wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. ò nieuw Artikel 11 Inbreuk op
de rechten van de houder door het gebruik van een aanbiedingsvorm, verpakking
of andere middelen. Wanneer er gevaar
bestaat dat de aanbiedingsvorm, verpakking of andere middelen waarop het merk
is aangebracht, in de lidstaat zullen worden gebruikt met betrekking tot waren
of diensten en het gebruik met betrekking tot deze waren of diensten een
inbreuk zou vormen op de rechten van de houder op grond van artikel 10, leden 2
en 3, heeft de houder het recht het volgende te verbieden: a) het in het
economisch verkeer aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt
met het merk, op een aanbiedingsvorm, verpakking of andere middelen waarop het
merk kan worden aangebracht; b) het
aanbieden of in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of invoeren of
uitvoeren van aanbiedingsvormen, verpakkingen of andere middelen waarop het
merk is aangebracht. Artikel 12 Afbeelding
van merken in naslagwerken Wanneer door de
afbeelding van een merk in een woordenboek, een encyclopedie of een ander
naslagwerk de indruk wordt gewekt dat het hierbij gaat om de soortnaam van de
waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, is de uitgever gehouden op
verzoek van de houder van het merk zich ervan te verzekeren dat de afbeelding
van het merk uiterlijk bij de volgende uitgave van het werk vergezeld gaat van
de vermelding dat het een ingeschreven merk betreft. Artikel 13 Verbod op
het gebruik van het merk dat voor een gemachtigde of vertegenwoordiger
ingeschreven is 1. Wanneer een merk
zonder de toestemming van de houder ingeschreven is op naam van de gemachtigde
of vertegenwoordiger van een persoon die de houder van dat merk is, heeft de
houder het recht om: a) zich te
verzetten tegen het gebruik van zijn merk door zijn gemachtigde of
vertegenwoordiger; b) van de
gemachtigde of vertegenwoordiger de overgang van de inschrijving te zijnen
behoeve te vorderen. 2. Lid 1 is niet van
toepassing wanneer de gemachtigde of vertegenwoordiger zijn handelwijze
rechtvaardigt. ê 2008/95/EG Artikel 614 Beperking van de aan het merk
verbonden rechtsgevolgen 1. Het aan het merk
verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het
economische verkeer gebruik te maken: ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw a) van diens Ö persoonsnaam Õ en Ö persoonlijk
adres Õ ; b) van ð tekens of ï aanduidingen ð die geen onderscheidend vermogen hebben
of die de ï inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van
herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst
of andere kenmerken van de waren of diensten betreffen; c) van het
merk ð met het oog op het identificeren van
waren of diensten of daarnaar te verwijzen als zijnde de waren of diensten van
de houder, met name ï , wanneer dit Ö het gebruik van
het merk Õ nodig is om de
bestemming van een product of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan
te geven,. voor zover er sprake is
van Ö Het eerste lid
is alleen van toepassing wanneer het Õ gebruik Ö door de derde
plaatsvindt Õ volgens de eerlijke
gebruiken in nijverheid en handel. ò nieuw 2. Het gebruik door een
derde wordt geacht niet in overeenstemming te zijn met eerlijke gebruiken met
name in de volgende gevallen: a) wanneer
het de indruk wekt dat er een zakelijke band bestaat tussen de derde en de
houder van het merk; b) wanneer
het op ongerechtvaardigde wijze voordeel trekt uit of afbreuk doet aan het
onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. ê 2008/95/EG 23. Het aan het merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te
verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van een ouder recht
van slechts plaatselijke betekenis, wanneer dat recht erkend is door de
wetgeving van de betrokken lidstaat en binnen de grenzen van het grondgebied
waarin het erkend wordt. Artikel 715 Uitputting van het aan het merk
verbonden recht ê 2008/95/EG (aangepast) 1. Het aan het merk
verbonden recht staat de houder niet toe het gebruik daarvan te verbieden voor
waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap Ö Unie Õ in de handel zijn
gebracht. ê 2008/95/EG 2. Lid 1 is niet van
toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten
tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de
waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is. ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 1016 Gebruik van het merk 1. Een merk waarvan de
houder vijf jaar nadat de inschrijvingsprocedure is voltooid in de betrokken lidstaat geen normaal gebruik heeft gemaakt voor de
waren of diensten waarvoor het ingeschreven is, of waarvan gedurende een
ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen gebruikgemaakt is, is vatbaar voor de Ö beperkingen
en Õ sancties van Ö artikel 17,
artikel 19, lid 1, artikel 46, lid 1. en artikel 48, leden 3 en 4 Õ deze richtlijn,
tenzij er een geldige reden is voor het niet gebruiken. ò nieuw 2. Wanneer een
lidstaat in een oppositieprocedure na inschrijving voorziet, wordt de in lid 1 bedoelde
termijn van vijf jaar berekend met ingang van de datum waarop niet langer oppositie
tegen het merk kan worden ingesteld of, wanneer oppositie is ingesteld en niet
ingetrokken, met ingang van de datum waarop een besluit tot beëindiging van de
oppositieprocedure onherroepelijk is geworden. 3. Met betrekking
tot ingevolge internationale overeenkomsten met werking in een lidstaat
ingeschreven merken wordt de in lid 1 bedoelde termijn van vijf jaar berekend
met ingang van de datum waarop het merk niet langer kan worden afgewezen of
daartegen niet langer oppositie kan worden ingesteld. Wanneer oppositie is
ingesteld en niet ingetrokken, wordt de termijn berekend met ingang van de
datum waarop een besluit tot beëindiging van de oppositieprocedure
onherroepelijk is geworden. ê 2008/95/EG 4. Als gebruik in de zin van de eerste
alinea lid 1 wordt eveneens
beschouwd: ê 2008/95/EG (aangepast) ð nieuw a) het gebruik van het merk in een op
onderdelen afwijkende vorm zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk
in de vorm waarin het ingeschreven is, wordt gewijzigd, ð ongeacht of het merk in de gebruikte
vorm al dan niet ook op naam van de houder is ingeschreven ï ; b) het aanbrengen van het merk op waren
of de verpakking ervan in de lidstaat, uitsluitend met het oog op uitvoer. 25. Het gebruik van het merk met toestemming van de houder dan wel door een ieder die bevoegd is om een
collectief merk, een garantiemerk of een kwaliteitsmerk te gebruiken, wordt als gebruik door de merkhouder beschouwd. 3. Voor merken die zijn ingeschreven vóór de datum van inwerkingtreding
in de betrokken lidstaat van de bepalingen die nodig zijn om aan Richtlijn
89/104/EEG te voldoen, geldt het volgende: a) wanneer ingevolge een bepaling die vóór die datum van
kracht was sancties verbonden waren aan het niet gebruiken van een merk
gedurende een ononderbroken periode, wordt de in lid 1, eerste alinea, genoemde
periode van vijf jaar geacht te zijn ingegaan op hetzelfde tijdstip als de
periode van het niet gebruiken die op die datum reeds loopt; b) wanneer vóór die datum geen bepaling over het gebruik
van kracht was, wordt de in lid 1, eerste alinea, genoemde periode van vijf
jaar geacht op zijn vroegst op die datum ingegaan te zijn. ò nieuw Artikel 17 Het
niet-gebruiken als verweer tegen een vordering wegens inbreuk De houder van een
merk kan het gebruik van een teken alleen verbieden voor zover zijn rechten op
grond van artikel 19 niet vervallen kunnen worden verklaard op het tijdstip
waarop de vordering wegens inbreuk wordt ingesteld. Artikel 18 Recht van
tussenkomst van de houder van een later ingeschreven merk als verweer tegen een
vordering wegens inbreuk 1. De houder van een
merk kan in een inbreukprocedure het gebruik van een later ingeschreven merk
niet verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig wordt verklaard op grond
van artikel 8, artikel 9, leden 1 en 2, en artikel 48, lid 3. 2. De houder van een
merk kan in een inbreukprocedure het gebruik van een later ingeschreven
Europees merk niet verbieden wanneer dat jongere merk niet nietig wordt
verklaard op grond van de artikel 53, leden 3 en 4, artikel 54, leden 1 en 2,
of artikel 57, lid 2, van Verordening (EG) nr. 207/2009. 3. Wanneer de houder
van een merk ingevolge de leden 1 of 2 het gebruik van een later ingeschreven
merk niet kan verbieden, kan de houder van dat later ingeschreven merk in een
inbreukprocedure het gebruik van het oudere merk niet verbieden, zelfs wanneer dit
recht niet langer aan het jongere merk kan worden tegengeworpen. ê 2008/95/EG Artikel 11 Sancties wegens het niet gebruiken van een merk in
gerechtelijke of administratieve procedures 1. De nietigheid van een merk kan niet worden uitgesproken op grond van
het bestaan van een conflicterend ouder merk dat niet voldoet aan de
voorwaarden inzake gebruik van artikel 10, leden 1 en 2, of, naar gelang van
het geval, artikel 10, lid 3. 2. Een lidstaat kan bepalen, dat de inschrijving van een merk niet kan
worden geweigerd, omdat er een conflicterend ouder merk bestaat dat niet
voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, leden 1 en 2, of, naar gelang van
het geval, artikel 10, lid 3. 3. Onverminderd de toepassing van artikel 12 ingeval een
reconventionele vordering tot vervallenverklaring is ingesteld, kan iedere
lidstaat bepalen dat een merk niet kan worden ingeroepen in een
inbreukprocedure, indien ten gevolge van een exceptie is vast komen te staan,
dat het merk vervallen verklaard zou kunnen worden ingevolge artikel 12, lid 1. 4. Indien het oudere merk slechts voor een deel van de waren of
diensten waarvoor het is ingeschreven, is gebruikt, wordt het voor de
toepassing van de leden 1, 2 en 3 geacht alleen voor dat deel van de waren of
diensten ingeschreven te zijn. ê 2008/95/EG (aangepast) Deel 4 Ö Vervallenverklaring van merkenrechten Õ Artikel 1219 Ö Afwezigheid
van normaal gebruik als Õ Ggronden voor
vervallenverklaring ê 2008/95/EG 1. Een merk kan vervallen
worden verklaard wanneer het gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar
niet normaal in de betrokken lidstaat is gebruikt voor de waren of diensten
waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet
gebruiken. ê 2008/95/EG (aangepast) 2. Vervallenverklaring van een merk kan echter niet worden gevorderd wanneer het
merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de
instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw
normaal is gebruikt. ê 2008/95/EG 3. Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden die aan
de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voorafgaan, met dien
verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van
de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan,
wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin
van gebruik of het hernieuwde gebruik pas wordt getroffen nadat de merkhouder er
kennis van heeft genomen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden
ingesteld. ê2008/95/EG
(aangepast) Artikel 20 ÖOntstaan van een
gebruikelijke benaming of een misleidende aanduiding als grond voor
vervallenverklaring Õ 2. Onverminderd
lid 1 kan Eeen merk kan
vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven: ê2008/95/EG a) door toedoen of nalaten van de
merkhouder tot de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar
of dienst waarvoor het ingeschreven is; b) als gevolg van het gebruik dat ervan
wordt gemaakt door de merkhouder, of met zijn instemming, voor de waren of
diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over
de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van deze waren of diensten. Artikel 1321 ê2008/95/EG
(aangepast) Gronden voor
weigering, vVervallenverklaring of nietigverklaring voor slechts een deel van de waren of diensten Indien een grond voor weigering van inschrijving, vervallen- of nietigverklaring van een merk slechts bestaat voor een deel van de waren of
diensten waarvoor dit merk gedeponeerd
of ingeschreven is, betreftfen de weigering van
inschrijving, de vervallen- of de nietigverklaring
alleen die waren of diensten. ò nieuw Deel 5 Het merk als
vermogensbestanddeel Artikel 22 Overgang van
ingeschreven merken 1. Een merk kan
onafhankelijk van de onderneming overgaan voor alle of een deel van de waren of
diensten waarvoor het ingeschreven is. 2. De overdracht van
een onderneming in haar geheel houdt in dat ook het merk overgaat, tenzij het
tegendeel is overeengekomen of duidelijk uit de omstandigheden blijkt. Deze
bepaling is van toepassing op de verbintenis uit een overeenkomst tot
overdracht van de onderneming. 3. Onverminderd lid
2 geschiedt overgang van het merk, tenzij zij het gevolg is van een
rechterlijke uitspraak, bij een door de partijen bij de overeenkomst
ondertekende akte; bij gebreke daarvan is de overgang nietig. 4. Op verzoek van
een der partijen wordt de overgang ingeschreven in het register en gepubliceerd. 5. Zolang de
overgang niet in het register is ingeschreven, kan de rechtverkrijgende zich
jegens derden niet op de uit de inschrijving van het merk voortvloeiende
rechten beroepen. 6. Wanneer ten
aanzien van de dienst bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen, kan de
rechtverkrijgende de betrokken verklaringen tegenover de dienst afleggen
wanneer het verzoek om inschrijving van de overgang door de dienst is
ontvangen. Artikel 23 Zakelijke rechten 1. Een merk kan
onafhankelijk van de onderneming in pand worden gegeven of het voorwerp vormen
van een ander zakelijk recht. 2. Op verzoek van
een der partijen worden de in lid 1 bedoelde rechten ingeschreven in het
register en gepubliceerd. Artikel 24 Gedwongen
tenuitvoerlegging 1. Een merk kan het
voorwerp vormen van gedwongen tenuitvoerlegging. 2. Op verzoek van
een der partijen wordt de tenuitvoerlegging ingeschreven in het register en
gepubliceerd. Artikel 25 Insolventieprocedure Indien een merk
betrokken is in een insolventieprocedure, wordt op verzoek van de bevoegde
instantie een vermelding hiervan in het register ingeschreven en gepubliceerd. ê 2008/95/EG Artikel 826 Licentie 1. Een merk kan het
voorwerp zijn van licenties voor alle of voor een deel van de waren of diensten
waarvoor het ingeschreven is en voor het geheel of voor een deel van het
grondgebied van een lidstaat. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn. 2. De aan het merk
verbonden rechten kunnen door de merkhouder worden ingeroepen tegen een
licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de
licentieovereenkomst inzake: a) de duur
daarvan; b) de door de
inschrijving gedekte vorm waarin het merk mag worden gebruikt; c) de waren of
diensten waarvoor de licentie is verleend; d) het
grondgebied waarop het merk mag worden aangebracht; of e) de
kwaliteit van de door de licentiehouder vervaardigde waren of verrichte
diensten. ò nieuw 3. Onverminderd het
bepaalde in de licentieovereenkomst kan de licentiehouder een vordering wegens
inbreuk op een merk alleen instellen met toestemming van de houder van dat
merk. De houder van een uitsluitende licentie kan deze vordering echter
instellen indien de merkhouder, na daartoe te zijn aangemaand, niet zelf binnen
een redelijke termijn een vordering wegens inbreuk instelt. 4. De licentiehouder
kan in de vordering wegens inbreuk die de houder van het merk aanhangig heeft
gemaakt, tussenkomen om de door hem geleden schade vergoed te krijgen. 5. Op verzoek van
een van de partijen wordt de verlening of de overdracht van een licentie
betreffende een merk ingeschreven in het register en gepubliceerd. Artikel 27 De aanvrage
om een merk als vermogensbestanddeel De artikelen 22 tot
en met 26 zijn van toepassing op aanvragen om merken. Deel 6 Garantie,
kwaliteits-, en collectieve merken Artikel 28 Definities Voor de toepassing
van dit deel wordt verstaan onder: 1) Een “garantie- of
kwaliteitsmerk” is een merk dat bij aanvrage als zodanig wordt omschreven en op
grond waarvan de waren of diensten die door de merkhouder worden gecertificeerd
met betrekking tot de geografische herkomst, het materiaal, de wijze van
vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid
of andere kenmerken kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet
als zodanig zijn gecertificeerd; 2) Een “collectief
merk” is een merk dat bij de aanvrage als zodanig wordt omschreven en op grond
waarvan de waren of diensten van de leden van een vereniging die houder van het
merk is, kunnen worden onderscheiden van de waren en diensten van andere
ondernemingen. ê 2008/95/EG (aangepast) Artikel 1529 Bijzondere bepalingen inzake
collectieve, garantie- en kwaliteitsmerken Ö 1. Lidstaten
kunnen voorzien in de inschrijving garantie- of kwaliteitsmerken. Õ 12. Onverminderd artikel 4 kunnen dDe lidstaten
waarvoor de wetgeving voorziet in
inschrijving van collectieve, garantie- of kwaliteitsmerken, kunnen bepalen dat weigering van
inschrijving, vervallen- of nietigverklaring van deze merken Ö garantie- of
kwaliteitsmerken Õ plaatsvindt op
andere gronden dan de in de artikelen 3 Ö , 19 Õ en 12 20
bedoelde, voor zover de functie van deze merken zulks vereist. 23. In afwijking van artikel 3, lid 1, onder c),
kunnen de lidstaten bepalen Ö Een garantie-
of kwaliteitsmerk Õ dat Ö wordt gevormd
door Õ tekens of benamingen
die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de
waren of diensten, collectieve,
garantie- of kwaliteitsmerken kunnen vormen. Een zodanig merk geeft de houder niet het recht een derde het gebruik van dergelijke
tekens of benamingen in de handel te verbieden, voor zover er sprake is van een
gebruik volgens de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid;. mMet name kan een zodanig merk niet worden
ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een geografische benaming te
gebruiken. Artikel 30 Ö Collectieve
merken Õ ònieuw 1. Lidstaten maken
de inschrijving van collectieve merken mogelijk. 2. Verenigingen van
fabrikanten, producenten, dienstverrichters of handelaren die overeenkomstig
het daarvoor geldende recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van
ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere
rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden, alsmede
publiekrechtelijke rechtspersonen, kunnen collectieve merken aanvragen. 3. In afwijking van
artikel 4, lid 1, onder c), kunnen tekens of benamingen die in de handel kunnen
dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de waren of diensten,
collectieve merken vormen. ê 2008/95/EG (aangepast) ÖEen collectief merk
staat de merkhouder niet toe, een derde te verbieden om in het economische
verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van
gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Met name kan een
dergelijk merk niet worden ingeroepen tegen een derde die gerechtigd is een
geografische benaming te gebruiken. Õ ò nieuw Artikel 31 Reglement
inzake gebruik van het collectieve merk 1. De aanvrager van
een collectief merk moet het reglement inzake het gebruik daarvan indienen. 2. Het reglement
bepaalt welke personen het merk mogen gebruiken, onder welke voorwaarden iemand
tot de vereniging behoort en onder welke voorwaarden, met inbegrip van
sancties, het merk kan worden gebruikt. Het reglement van een in artikel 30,
lid 3, bedoeld merk stelt het lidmaatschap van de vereniging die houder is van
dat merk, open voor eenieder wiens waren uit het betrokken geografische gebied
afkomstig zijn. Artikel 32 Afwijzing
van de aanvrage 1. Behalve in de bij
de artikelen 4 en 5 bepaalde gevallen wordt de aanvrage om een collectief merk
afgewezen indien niet wordt voldaan aan artikel 28, lid 2, artikel 30 of
artikel 31 of indien het reglement strijdig is met de openbare orde of de goede
zeden. 2. Een aanvrage om
een collectief merk wordt eveneens afgewezen wanneer het publiek kan worden
misleid inzake de aard of betekenis van het merk, met name wanneer het de
indruk kan wekken iets anders te zijn dan een collectief merk. 3. De aanvrage wordt
niet afgewezen wanneer de aanvrager door een wijziging van het reglement
voldoet aan de in leden 1 en 2 gestelde eisen. Artikel 33 Gebruik van
collectieve merken Aan de vereisten van
artikel 16 wordt voldaan wanneer van een collectief merk in overeenstemming met
artikel 16 normaal gebruik wordt gemaakt door iemand die bevoegd is dit te
gebruiken. Artikel 34 Wijziging
van het reglement inzake het gebruik van het collectieve merk 1. De houder van het
collectieve merk legt de dienst elke wijziging van het reglement voor. 2. De wijziging
wordt in het register vermeld tenzij het gewijzigde reglement niet voldoet aan
artikel 31 of een in artikel 32 vermelde afwijzingsgrond doet
ontstaan. 3. Artikel 42,
lid 2, is van toepassing op het gewijzigde reglement van het merk. 4. Voor de
toepassing van deze richtlijn worden wijzigingen van het reglement pas van kracht
vanaf de datum waarop de wijziging in het register wordt vermeld. Artikel 35 Tot
instelling van een vordering wegens inbreuk bevoegde personen 1. Artikel 26, leden
3 en 4, is van toepassing op eenieder die bevoegd is een collectief merk te
gebruiken. 2. De houder van een
collectief merk kan vergoeding eisen namens de personen die bevoegd zijn het
merk te gebruiken, indien deze personen schade hebben geleden door onrechtmatig
gebruik van het merk. Artikel 36 Aanvullende
gronden voor vervallenverklaring In aanvulling op de
in de artikelen 19 en 20 vermelde gronden wordt de houder van een
collectief merk op vordering bij de dienst of op reconventionele vordering in
een inbreukprocedure van zijn rechten vervallen verklaard op de volgende
gronden: a) de merkhouder
neemt geen redelijke maatregelen om te voorkomen dat het merk wordt gebruikt op
een wijze die niet verenigbaar met de voorwaarden van het reglement, waarvan
wijzigingen zo nodig in het register vermeld zijn; b) het
publiek kan worden misleid in de zin van artikel 32, lid 2, door de
wijze waarop bevoegde personen het merk hebben gebruikt; c) een
wijziging van het reglement is in strijd met artikel 34, lid 2, in het register
vermeld tenzij de merkhouder door een nieuwe wijziging van het reglement voldoet
aan de in dat artikel gestelde eisen. Artikel 37 Aanvullende
gronden voor nietigverklaring In aanvulling op de
in de artikelen 4 en 5 vermelde gronden wordt een in strijd met artikel 32
ingeschreven collectief merk nietig verklaard, tenzij de merkhouder door een
wijziging van het reglement voldoet aan de in artikel 32 gestelde eisen. Hoofdstuk 3 Procedures Deel 1 Aanvrage en
inschrijving Artikel 38 Voorschriften
waaraan de aanvrage moet voldoen 1. De aanvrage om
inschrijving van een merk moet bevatten: a) een
verzoek om inschrijving, b) gegevens
op grond waarvan de aanvrager kan worden geïdentificeerd, c) een opgave
van de waren of diensten waarvoor de aanvrage wordt ingediend, d) een
afbeelding van het merk. 2. Bij de aanvrage
om een merk moeten de indieningstaks en, indien nodig, één of meer klassetaksen
worden betaald. Artikel 39 Datum van
indiening 1. De datum van
indiening van de aanvrage om een merk is die waarop de aanvrager aan de dienst
de documenten met de in artikel 38 bedoelde gegevens voorlegt. 2. Lidstaten kunnen daarnaast
bepalen dat de toekenning van de datum van indiening gebonden is aan de
voorwaarde van betaling van de basisaanvrage of de inschrijvingstaks. Artikel 40 Aanwijzing
en classificatie van waren en diensten 1. De waren en diensten
waarvoor een inschrijving wordt aangevraagd, worden ingedeeld overeenkomstig de
Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren
en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken van 15 juni 1957 (hierna
de “classificatie van Nice”). 2. De aanvrager
omschrijft de waren en diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd voldoende
duidelijk en nauwkeurig opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers
alleen op basis daarvan de omvang van de gevraagde bescherming kunnen bepalen.
Op basis van de lijst van waren en diensten kan elk artikel in slechts één
klasse van de classificatie van Nice worden ingedeeld. 3. Voor de
toepassing van lid 2 kunnen de algemene benamingen van de hoofdklassen van de
classificatie van Nice of andere algemene bewoordingen worden gebruikt op
voorwaarde dat deze voldoen aan de basisvereisten van duidelijkheid en
nauwkeurigheid. 4. De dienst verwerpt de aanvrage in geval van
onduidelijke of onnauwkeurige benamingen of bewoordingen indien de aanvrager
geen aanvaardbare formulering voorstelt binnen de daartoe door de dienst
gestelde termijn. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid stellen de
diensten in onderlinge samenwerking een lijst op waarin hun respectieve
administratieve praktijken met betrekking tot de classificatie van waren en
diensten worden weergegeven. 5. Het gebruik van
algemene bewoordingen, met inbegrip van de algemene benamingen van de
hoofdklassen van de classificatie van Nice, wordt geïnterpreteerd als
betrekking hebbende op alle waren of diensten die duidelijk onder de
letterlijke betekenis van de benamingen of bewoordingen vallen. Het gebruik van
deze benamingen of bewoordingen wordt niet geïnterpreteerd als betrekking
hebbende op waren of diensten die niet als dusdanig kunnen worden begrepen. 6. Wanneer de
aanvrager verzoekt om inschrijving voor meer dan een klasse, worden de waren en
diensten gegroepeerd volgens de klassen van de classificatie van Nice, waarbij
elke groep wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe deze groep
van waren of diensten behoort, en in de volgorde van de klassen wordt
voorgesteld. 7. De classificatie
van waren en diensten dient uitsluitend voor administratieve doeleinden. Waren
en diensten worden niet geacht aan elkaar gelijk te zijn op grond dat zij in
dezelfde klasse volgens de classificatie van Nice voorkomen, en waren en
diensten worden niet geacht van elkaar te verschillen op grond dat zij in
onderscheiden klassen volgens de classificatie van Nice voorkomen. Artikel 41 Ambtshalve
onderzoek De diensten beperken
hun ambtshalve onderzoek tot de vraag of de aanvrage om inschrijving van een
merk voor inschrijving in aanmerking komt op basis van de afwezigheid van
absolute weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4. Artikel 42 Opmerkingen
van derden 1. Iedere
natuurlijke of rechtspersoon alsmede groepering of instantie die fabrikanten,
producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten vertegenwoordigt, kan
voor de inschrijving van een merk bij de dienst schriftelijke opmerkingen
indienen met vermelding van de gronden overeenkomstig artikel 4 op basis
waarvan de inschrijving van het merk ambtshalve moet worden geweigerd. Zij zijn
geen partij in de procedure voor de dienst. 2. Naast de in lid 1
bedoelde weigeringsgronden kan iedere natuurlijke of rechtspersoon alsmede
groepering of instantie die fabrikanten, producenten, dienstverrichters,
handelaren of consumenten vertegenwoordigt, bij de dienst schriftelijke
opmerkingen indienen met vermelding van de bijzondere gronden op basis waarvan
de aanvrage voor een collectief merk overeenkomstig artikel 32, leden 1 en 2,
moet worden geweigerd. Artikel 43 Afsplitsing
van aanvragen en inschrijvingen De aanvrager of
houder kan een aanvrage of inschrijving voor een merk in een of meer afzonderlijke
aanvragen of inschrijvingen splitsen door een daartoe strekkende verklaring in
te dienen bij de dienst. Artikel 44 Taksen Bij de inschrijving
en vernieuwing van een merk moet een aanvullende taks worden betaald voor elke
klasse van waren en diensten buiten de eerste klasse. Deel 2 Procedures voor
oppositie en vervallen- en nietigverklaring Artikel 45 Oppositieprocedure 1. De lidstaten
voeren een doeltreffende en snelle administratieve procedure in om bij hun
diensten oppositie in te stellen tegen de inschrijving van een aanvrage op de
in artikel 5 bedoelde gronden. 2. Op basis van de
in lid 1 bedoelde administratieve procedure kan ten minste de houder van ouder
recht als bedoeld in artikel 5, leden 2 en 3, oppositie instellen. 3. Partijen wordt een
termijn van ten minste twee maanden vóór de aanvang van de oppositieprocedure
verleend om te overleggen over de mogelijkheid van een minnelijke schikking
tussen de opposant en de aanvrager. Artikel 46 Niet-gebruiken
als verweer in een oppositieprocedure 1. Wanneer in een
administratieve oppositieprocedure op de datum van indiening of voorrang van
het jongere merk de periode van vijf jaar was verstreken waarbinnen het
oudere merk normaal moet zijn gebruikt als bedoeld in artikel 16, levert de
houder van het oudere merk die oppositie heeft ingesteld, op verzoek van de
aanvrager het bewijs dat het oudere merk normaal is gebruikt als bedoeld in
artikel 16 in de periode van vijf jaar voor de datum van indiening of voorrang
van het jongere merk, dan wel dat er geldige redenen voor het niet-gebruiken
bestonden. Bij ontbreken van het daartoe strekkende bewijs wordt de oppositie
afgewezen. 2. Indien het oudere
merk slechts is gebruikt voor een deel van de waren of diensten waarvoor het is
ingeschreven, wordt het voor het in lid 1 bedoelde onderzoek van de oppositie
geacht alleen voor dat deel van de waren of diensten te zijn ingeschreven . 3.. De leden 1 en 2
zijn van toepassing wanneer het oudere merk een Europees merk is. In dat geval
wordt het normale gebruik van het Europees merk overeenkomstig artikel 15 van
Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgesteld. Artikel 47 Procedure
voor vervallen- of nietigverklaring 1. De lidstaten
voeren een administratieve procedure voor vervallen- of nietigverklaring van
een merk in bij hun diensten. 2. De
administratieve procedure tot vervallenverklaring bepaalt dat het merk op basis
van de in de artikelen 19 en 20 bedoelde gronden vervallen wordt verklaard. 3. De
administratieve procedure tot nietigverklaring bepaalt dat het merk nietig
wordt verklaard op basis van ten minste de volgende gronden: a) het merk had niet
ingeschreven mogen worden omdat het niet voldoet aan de voorschriften van
artikel 4; b) het merk had niet
ingeschreven mogen worden vanwege het bestaan van een jonger merk in de zin van
artikel 5, leden 2 en 3. 4. De
administratieve procedure bepaalt dat een verzoek tot vervallenverklaring of
nietigverklaring ten minste kan worden ingediend door: a) in het geval van
lid 2 en van lid 3, onder a), iedere natuurlijke of rechtspersoon alsmede
groepering of instantie die is opgericht om de belangen van fabrikanten,
producenten, dienstverrichters, handelaren of consumenten te behartigen en die
overeenkomstig het daarvoor geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte
op te treden; b) in het geval van
lid 3, onder b), de houder van een ouder recht als bedoeld in artikel 5, leden
2 en 3. Artikel 48 Niet-gebruiken
als verweer in een procedure tot nietigverklaring 1. Wanneer in een
administratieve procedure tot nietigverklaring op basis van een ingeschreven
merk met een vroegere datum van inschrijving of voorrang de houder van het
jongere merk daarom verzoekt, levert de houder van het oudere merk het bewijs
dat in de periode van vijf jaar vóór de datum van indiening van het verzoek om
nietigverklaring het oudere merk normaal is gebruikt als bedoeld in artikel 16
voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven en dat hij ter
rechtvaardiging van zijn verzoek aanhaalt, dan wel dat er geldige redenen voor
het niet-gebruiken bestonden, op voorwaarde dat de periode van vijf jaar waarin
het oudere merk normaal moet zijn gebruikt, is verstreken op de datum van
indiening van het verzoek tot nietigverklaring. 2. Wanneer op de
datum van indiening of voorrang van het jongere merk de periode van vijf jaar
waarin het oudere merk normaal moet worden gebruikt als bedoeld in artikel 16,
is verstreken, bewijst de houder van het oudere merk naast het in lid 1
bedoelde bewijs dat het merk in de periode van vijf jaar vóór de datum van
indiening of voorrang normaal is gebruikt dan wel dat er geldige redenen voor
het niet-gebruiken bestonden. 3. Bij ontbreken van
de in de leden 1 en 2 bedoelde bewijzen wordt het verzoek tot nietigverklaring
op basis van een ouder merk afgewezen. 4. Indien het oudere
merk overeenkomstig artikel 16 slechts is gebruikt voor een deel van de waren
of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt het voor het onderzoek van het
verzoek tot nietigverklaring geacht alleen voor dat deel van de waren of
diensten te zijn ingeschreven. 5. De leden 1 tot en
met 4 zijn van toepassing wanneer het oudere merk een Europees merk is. In dat
geval wordt het normale gebruik van het Europees merk overeenkomstig artikel 15
van Verordening (EG) nr. 207/2009 vastgesteld. Artikel 49 Gevolgen van
vervallen- en nietigverklaring 1. Een ingeschreven
merk wordt geacht de in deze richtlijn bedoelde gevolgen niet te hebben gehad
vanaf de datum van het verzoek tot vervallenverklaring, voor zover de rechten
van de houder vervallen zijn verklaard. In de beslissing kan op verzoek van een
van de partijen een vroegere datum worden vastgesteld waarop een van de gronden
voor vervallenverklaring heeft plaatsgevonden. 2. Een ingeschreven
merk wordt geacht de in deze richtlijn bedoelde gevolgen niet te hebben gehad
van bij de aanvang, voor zover het merk nietig is verklaard. Deel 3 Duur en
vernieuwing van inschrijving Artikel 50 Duur van
inschrijving 1. De inschrijving
van het merk geldt voor een periode van 10 jaar te rekenen vanaf de datum van
indiening van de aanvrage. 2. De inschrijving
kan overeenkomstig artikel 51 worden vernieuwd voor telkens 10 jaar. Artikel 51 Vernieuwing 1. De inschrijving
van het merk wordt vernieuwd op verzoek van de merkhouder of van een ieder die
door hem gemachtigd is, op voorwaarde dat de vernieuwingstaksen betaald zijn. 2. De dienst stelt
de houder van het merk en elke houder van een ingeschreven recht op het merk
tijdig in kennis voordat de geldigheid van de inschrijving verstreken is.
Verzuim van kennisgeving valt niet onder de verantwoordelijkheid van de dienst. 3. Het verzoek tot
vernieuwing wordt ingediend en de vernieuwingstaksen worden betaald binnen zes
maanden vóór het verstrijken van de maand waarin de bescherming eindigt. Bij
gebreke daarvan kan het verzoek worden ingediend binnen een termijn van zes
maanden volgend op de in de eerste zin bedoelde dag. De vernieuwingstaksen en
de aanvullende taks worden binnen deze bijkomende termijn betaald. 4. Wanneer het
verzoek wordt ingediend of de taksen worden betaald voor slechts een deel van
de waren of de diensten waarvoor het merk is ingeschreven, wordt de
inschrijving slechts voor de betrokken waren of diensten vernieuwd. 5. De vernieuwing
gaat in vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving
verstrijkt. Zij wordt ingeschreven en gepubliceerd. Hoofdstuk 4 Administratieve
samenwerking Artikel 52 Samenwerking
op het gebied van merkeninschrijving en administratie De lidstaten zorgen
ervoor dat de diensten onderling en met het Agentschap samenwerken om convergentie
van praktijken en instrumenten te bevorderen en om samenhangende resultaten te
bereiken in het onderzoek en de inschrijving van merken. Artikel 53 Samenwerking
op andere gebieden De lidstaten zorgen
ervoor dat de diensten met het Agentschap samenwerken op alle andere gebieden
dan die van artikel 52 waarop zij activiteiten ontwikkelen die van belang zijn
voor de bescherming van merken in de Unie. Hoofdstuk 5 Slotbepalingen ê Artikel 54 Omzetting 1. De lidstaten doen de
nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om
uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn te voldoen aan
de artikelen 2 tot en met 6, 8 tot en met 14, 16, 17, 18, 22 tot en met 28, en
30 tot en met 53. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld
mede. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze
richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in
bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze
richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige
richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding
worden vastgesteld door de lidstaten. ê 2008/95/EG (aangepast) Artikel 16 Mededeling 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de
belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze
richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 1755 Intrekking Richtlijn 89/104/EEG Ö 2008/95/EG Õ , zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A,
genoemde beschikking, wordt ingetrokken Ö met ingang van
[de dag volgende op de in artikel 54, lid 1, eerste alinea, van deze
richtlijn vastgestelde datum] Õ , onverminderd de
verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B bij Richtlijn 2008/95/EG, genoemde termijn voor
omzetting in nationaal recht van die Ö de Õ richtlijn. ê 2008/95/EG Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn
gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens
de concordantietabel in de bijlage II. Artikel 1856 Inwerkingtreding ê2008/95/EG Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. ê De artikelen 1, 7, 15, 19, 20, 21 en 54 tot en
met 57 zijn van toepassing met ingang van [de dag volgend op de in artikel
54, lid 1, van deze richtlijn vastgestelde datum]. ê 2008/95/EG Artikel 1957 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter ê2008/95/EG
(aangepast) BIJLAGE I DEEL A Ingetrokken richtlijn met de wijziging ervan (bedoeld in artikel 17) Richtlijn 89/104/EEG van de Raad || (PB L 40 van 11.02.1989, blz. 1) Beschikking 92/10/EEG van de Raad || (PB L 6 van 11.1.1992, blz. 35) DEEL B Termijn voor omzetting in nationaal recht (bedoeld in artikel 17) Richtlijn || Omzettingstermijn 89/104/EEG || 31 december 1992 ê2008/95/EG
(aangepast) BIJLAGE II Concordantietabel Richtlijn 89/104/EEG || De onderhavige richtlijn Artikel 1 || Artikel 1 Artikel 2 || Artikel 2 Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d) || Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d) Artikel 3, lid 1, onder e), aanhef || Artikel 3, lid 1, onder e), aanhef Artikel 3, lid 1, onder e), eerste streepje || Artikel 3, lid 1, onder e), i) Artikel 3, lid 1, onder e), tweede streepje || Artikel 3, lid 1, onder e), ii) Artikel 3, lid 1, onder e), derde streepje || Artikel 3, lid 1, onder e), iii) Artikel 3, lid 1, onder f), g) en h) || Artikel 3, lid 1, onder f), g) en h) Artikel 3, leden 2, 3 en 4 || Artikel 3, leden 2, 3 en 4 Artikel 4 || Artikel 4 Artikel 5 || Artikel 5 Artikel 6 || Artikel 6 Artikel 7 || Artikel 7 Artikel 8 || Artikel 8 Artikel 9 || Artikel 9 Artikel 10, lid 1 || Artikel 10, lid 1, eerste alinea Artikel 10, lid 2 || Artikel 10, lid 1, tweede alinea Artikel 10, lid 3 || Artikel 10, lid 2 Artikel 10, lid 4 || Artikel 10, lid 3 Artikel 11 || Artikel 11 Artikel 12, lid 1, eerste zin || Artikel 12, lid 1, eerste alinea Artikel 12, lid 1, tweede zin || Artikel 12, lid 1, tweede alinea Artikel 12, lid 1, derde zin || Artikel 12, lid 1, derde alinea Artikel 12, lid 2 || Artikel 12, lid 2 Artikel 13 || Artikel 13 Artikel 14 || Artikel 14 Artikel 15 || Artikel 15 Artikel 16, leden 1 en 2 || — Artikel 16, lid 3 || Artikel 16 — || Artikel 17 — || Artikel 18 Artikel 17 || Artikel 19 — || Bijlage I — || Bijlage II é BIJLAGE Concordantietabel Richtlijn 2008/95/EG || Deze richtlijn Artikel 1 || Artikel 1 --- || Artikel 2 Artikel 2 || Artikel 3 Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met h) || Artikel 4, lid 1, onder a) tot en met h) --- || Artikel 4, lid 1, onder i) en j) --- || Artikel 4, lid 2 en lid 3, eerste zin Artikel 3, lid 2, onder a) tot en met c) || Artikel 4, lid 4, onder a) tot en met c) Artikel 3, lid 2, onder d) Artikel 3, lid 3, eerste zin Artikel 3, lid 3, tweede zin Artikel 4, leden 1 en 2 Artikel 4, lid 3 en lid 4, onder a) --- Artikel 4, lid 4, onder g) --- Artikel 4, lid 4, onder b) en c) Artikel 4, lid 4, onder d) tot en met f) Artikel 4, leden 5 en 6 --- Artikel 5, lid 1, eerste inleidende zin Artikel 5, lid 1, tweede inleidende zin Artikel 5, lid 1, onder a) en b) Artikel 5, lid 2 Artikel 5, lid 3, onder a) tot en met c) --- Artikel 5, lid 3, onder d) --- --- Artikel 5, leden 4 en 5 --- --- --- Artikel 6, lid 1, onder a) tot en met c) --- Artikel 6, lid 2 Artikel 7 Artikel 8, leden 1 en 2 --- Artikel 9 Artikel 10, lid 1, eerste alinea --- Artikel 10, lid 1, tweede alinea Artikel 10, lid 2 Artikel 10, lid 3 Artikel 11, lid 1 Artikel 11, lid 2 Artikel 11, lid 3 Artikel 11, lid 4 --- Artikel 12, lid 1, eerste alinea Artikel 12, lid 1, tweede alinea Artikel 12, lid 1, derde alinea Artikel 12, lid 2 Artikel 13 Artikel 14 --- --- --- Artikel 15, lid 1 Artikel 15, lid 2 --- Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 || Artikel 4, lid 3, tweede zin Artikel 4, lid 5 Artikel 4, lid 6 Artikel 5, leden 1 en 2 Artikel 5, lid 3, onder a) Artikel 5, lid 3, onder b) Artikel 5, lid 3, onder c) Artikel 5, lid 3, onder d) Artikel 5, lid 4, onder a) en b) --- Artikel 5, leden 5 en 6 Artikel 8 Artikel 10, lid 1 Artikel 10, lid 2, inleidende zin Artikel 10, lid 2, onder a) en b) Artikel 10, lid 2 Artikel 10, lid 3, onder a) tot en met c) Artikel 10, lid 3, onder d) Artikel 10, lid 3, onder e) Artikel 10, lid 3, onder f) Artikel 10, leden 4 en 5 Artikel 10, leden 6 en 7 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14, lid 1, onder a) tot en met c) Artikel 14, lid 2 Artikel 14, lid 3 Artikel 15 Artikel 26, leden 1 en 2 Artikel 26, leden 3 tot en met 5 Artikel 9 Artikel 16, lid 1 Artikel 16, leden 2 en 3 Artikel 10, lid 4 Artikel 10, lid 5 --- Artikel 48, leden 1 tot en met 3 Artikel 46, lid 1 Artikel 17 Artikel 17, artikel 46, lid 2, en artikel 48, lid 4 Artikel 18 Artikel 19, lid 1 Artikel 19, lid 2 Artikel 19, lid 3 Artikel 20 Artikel 7 en artikel 21 Artikel 6 Artikelen 22 tot en met 25 Artikel 27 Artikel 28 artikel 29, leden 1 en 2 Artikel 29, lid 3 Artikelen 30 tot en met 54, lid 1 Artikel 54, lid 2 Artikel 55 Artikel 56 Artikel 57 _____________ [1] Conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 21 en 22
mei 2007, document 9427/07 van de Raad. [2] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de
Regio's, COM(2008) 394 definitief van 26 juni 2008. [3] COM(2008) 465 definitief van 16 juli 2008. [4] COM(2010) 546 definitief van 6 oktober 2010. [5] COM(2011) 287 definitief van 24 mei 2011, Een
eengemaakte markt voor intellectuele-eigendomsrechten: Creativiteit en
innovatie bevorderen met het oog op economische groei, kwaliteitsjobs en
eersteklasproducten en -diensten in Europa. [6] De definitieve MPI-studie is te vinden op:
http://ec.europa.eu/internal_market/indprop/tm/index_en.htm [7] Conclusies van de Raad Concurrentievermogen van
25 mei 2010 over de toekomstige herziening van het merkenstelsel in de
Europese Unie [8] PB L 336 van 23.12.1994, blz. 213. [9] Conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in zaak
C-323/09, Interflora, par. 9. [10] Arrest van 11 september 2007, zaak C-17/06, Céline,
Jurispr. blz. I-07041. [11] PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21. [12] Arrest van 1 december 2011 in de gevoegde zaken C-446/09 Philips
en C-495/09 Nokia. [13] Gezamenlijke verklaringen van de Raad en de Commissie van
de Europese Gemeenschappen, die is opgenomen in de notulen van de vergadering
van de Raad, inzake de op 21 december 1998 vastgestelde Eerste richtlijn van de
Raad betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten. [14] Met name Verordening (EG) nr. 510/2006
(landbouwproducten), PB L 93 van 31.3.2008, blz.12; Verordening (EG) nr.
479/2008 (wijnen), PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1, en Verordening (EG) nr. 110/2008
(gedistilleerde dranken), PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16. [15] Arrest van 19 juni 2012, zaak C-307/10, ‘IP Translator’. [16] PB C van […], […], blz. […]. [17] PB L 40 299, van 11.2.1989
8.11.2008, blz. 1 25. [18] Zie bijlage
I, deel A. [19] PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1. [20] COM(2008) 465. [21] PB C 140 van 29.5.2010, blz. 22. [22] COM(2011) 287. [23] PB L 336 van 23.12.1994, blz. 213. [24] PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21. [25] PB L 11 van 14.1.1994,
blz. 1.