EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51995PC0227

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemennschap en voor de verbetering van de kwaliteit van de dienst

/* COM/95/227 def. - COD 95/0221 */

OJ C 322, 2.12.1995, p. 22–30 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51995PC0227

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemennschap en voor de verbetering van de kwaliteit van de dienst /* COM/95/227 DEF - COD 95/0221 */

Publicatieblad Nr. C 322 van 02/12/1995 blz. 0022


Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap en voor de verbetering van de kwaliteit van de dienst (95/C 322/10) COM(95) 227 def. - 95/0221(COD)

(Door de Commissie ingediend op 22 november 1995)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en op de artikelen 66 en 100 A,

Gelet op de resolutie van het Europees Parlement van 22 januari 1993 inzake het groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten (1),

Gelet op de resolutie van de Raad van 7 februari 1994 over de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap (2),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

1. Overwegende dat overeenkomstig artikel 7 A van het Verdrag maatregelen dienen te worden vastgesteld die ertoe bestemd zijn de interne markt tot stand te brengen; dat deze markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

2. Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt in de postsector voor de economie en voor de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap van belang is aangezien de postdiensten een essentieel instrument voor communicatie en handelsverkeer vormen;

3. Overwegende dat de Commissie op 11 juni 1992 een groenboek over de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten en op 2 juni 1993 een mededeling over richtsnoeren voor de ontwikkeling van de postdiensten in de Gemeenschap heeft ingediend;

4. Overwegende dat de Commissie met betrekking tot de aspecten van de postdiensten die van communautair belang zijn, tot een breed opgezette openbare raadpleging is overgegaan;

5. Overwegende dat de huidige omvang van de universele postdienst en de voorwaarden voor de verrichting van deze dienst van Lid-Staat tot Lid-Staat sterk verschillen; dat met name de prestaties in termen van kwaliteit van de dienst in de onderscheiden Lid-Staten zeer ongelijk zijn;

6. Overwegende dat de grensoverschrijdende postverbindingen niet altijd aan de verwachtingen van de gebruikers en van de Europese burgers beantwoorden en dat de prestaties in termen van kwaliteit van de dienst bij de grensoverschrijdende postdiensten binnen de Gemeenschap heden ten dage bijzonder onbevredigend zijn;

7. Overwegende dat de in de postsector vastgestelde discrepanties voor sectoren van de bedrijvigheid die in sterke mate van de postdiensten afhankelijk zijn, aanzienlijke gevolgen hebben en een belemmering voor de interne samenhang van de Gemeenschap vormen, aangezien regio's zonder postdiensten van toereikende kwaliteit zich wat hun briefpost en ander berichtenverkeer en de distributie van goederen betreft, in een nadelige situatie bevinden;

8. Overwegende dat thans maatregelen nodig zijn om een geleidelijke openstelling van de markt en een passend evenwicht bij de toepassing ervan te bewerkstelligen om in de gehele Gemeenschap, met inachtneming van de rechten en plichten van de universele-dienstverleners, het vrij verrichten van diensten in de postsector te waarborgen;

9. Overwegende dat derhalve een actie op communautair niveau nodig is die op een betere harmonisatie van de in de postsector geldende voorwaarden is gericht; dat bijgevolg gemeenschappelijke regels moeten worden opgesteld;

10. Overwegende dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel een kader van algemene beginselen op communautair niveau moet worden vastgesteld, maar dat het geven van nadere voorschriften een zaak van de Lid-Staten dient te zijn, zodat zij die regeling kunnen kiezen die het best op hun situatie is afgestemd;

11. Overwegende dat het essentieel is dat op het niveau van de Gemeenschap een universele postdienst wordt gewaarborgd die een minimumpakket diensten van goede kwaliteit omvat, welk pakket in alle Lid-Staten tegen een betaalbare prijs aan alle gebruikers, ongeacht waar zij zich in de Gemeenschap bevinden, moet worden geboden;

12. Overwegende dat de doelstelling van de universele dienst erin bestaat alle gebruikers gemakkelijk toegang tot het postnet te verschaffen door met name voldoende vaste dienstverleningspunten te bieden alsmede bevredigende voorwaarden wat de regelmaat van het ophalen en distributie betreft; dat bij de universele-dienstverlening fundamentele vereisten moeten worden nageleefd om een ononderbroken bedrijfsvoering te waarborgen en om zich aan de behoeften van de gebruikers aan te passen en dezen een billijke, niet-discriminerende behandeling te waarborgen;

13. Overwegende dat de universele dienst zowel de nationale als de grensoverschrijdende diensten moet bestrijken;

14. Overwegende dat de gebruikers van de universele dienst passend over het gamma geboden diensten, over de voorwaarden voor de verlening en het gebruik alsmede over de tarieven ervan moeten worden voorgelicht;

15. Overwegende dat de instandhouding van een pakket van bepaalde diensten, die zich voor reservering kunnen lenen, met inachtneming van de regels van het Verdrag en onverminderd de toepassing van de daarin vervatte mededingingsregels, gerechtvaardigd voorkomt teneinde een financieel evenwichtige bedrijfsvoering van de universele dienst mogelijk te maken;

16. Overwegende dat, wat de briefpostdienst betreft, briefpoststukken van 350 gram en zwaarder minder dan 2 % van het volume en 3 % van de inkomsten van de posterijen vertegenwoordigen; dat op grond van het prijscriterium (vijf maal het basistarief) een beter onderscheid zal kunnen worden gemaakt tussen de gereserveerde dienst en de reeds geliberaliseerde exprespostdienst;

17. Overwegende dat het wenselijk is om "direct-mail", dat een afzonderlijk segment van de markt voor postdiensten vormt en, wat de briefpostdienst betreft, gemiddeld in de Gemeenschap 17 % van het volume en 12 % van de inkomsten van de posterijen vertegenwoordigt, van de diensten die zich voor reservering kunnen lenen, uit te zonderen; dat het evenwel gerechtvaardigd kan zijn deze dienst tot en met 31 december 2000 tot de gereserveerde sector te laten behoren, indien zulks voor het financieel evenwicht van de verlener van de universele dienst noodzakelijk is; dat de Commissie evenwel uiterlijk op 30 juni 1998, gelet op, met name, de economische, sociale en technologische ontwikkelingen die zich in de postsector hebben voorgedaan, en op het financiële evenwicht van de verleners van de universele dienst, een besluit zal nemen over een eventuele verschuiving van de liberalisering naar een later tijdstip;

18. Overwegende dat het wenselijk is om de distributie van inkomende grensoverschrijdende post, die wat de briefpostdienst betreft, gemiddeld in de Gemeenschap 4 % van het volume en 3 % van de inkomsten van de posterijen vertegenwoordigt, van de diensten die zich voor reservering kunnen lenen, uit te zonderen; dat het evenwel gerechtvaardigd kan zijn deze dienst tot en met 31 december 2000 tot de gereserveerde sector te laten behoren, indien zulks voor het financieel evenwicht van de verlener van de universele dienst noodzakelijk is; dat de Commissie evenwel uiterlijk op 30 juni 1998, gelet op, met name, de economische, sociale en technologische ontwikkelingen die zich in de postsector hebben voorgedaan, en op het financiële evenwicht van de verleners van de universele dienst, een besluit zal nemen over een eventuele verschuiving van de liberalisering naar een later tijdstip;

19. Overwegende dat het in de bedoeling ligt de reikwijdte van de gereserveerde sector uiterlijk in de eerste helft van het jaar 2000 opnieuw aan een algemeen onderzoek te onderwerpen;

20. Overwegende dat de Lid-Staten een gerechtvaardigd belang erbij kunnen hebben de plaatsing van voor het aanbieden van poststukken op of aan de openbare weg bestemde brievenbussen om redenen van openbare orde en openbare veiligheid aan een of meer door hen aan te wijzen lichamen toe te vertrouwen; dat het om dezelfde redenen zaak van de Lid-Staten is een of meer lichamen aan te wijzen die het recht hebben postzegels uit te geven welke de naam van het land dragen;

21. Overwegende dat speciale diensten, bij voorbeeld de exprespostdienst (die, naast een grotere snelheid en betrouwbaarheid bij het ophalen, het vervoer en de distributie van zendingen gekenmerkt wordt door een of meer van de volgende bijkomende prestaties: gegarandeerde levering vóór een bepaalde datum; afhaling aan huis; persoonlijke overhandiging aan de geadresseerde; mogelijkheid om de bestemming en de geadresseerde in de loop van het traject te wijzigen; ontvangstbevestiging aan de afzender; het volgen van zendingen; persoonlijke behandeling van klanten en à la carte-diensten, afhankelijk van de behoefte), nieuwe diensten (andere dan de traditionele diensten) en documentenuitwisseling geen deel uitmaken van de universele dienst, zodat er geen redenen zijn om deze diensten voor de universele-dienstverleners te reserveren; dat het voorgaande eveneens geldt voor zelfbezorging (het verzorgen van postdiensten door een natuurlijke of een rechtspersoon van wie de briefpoststukken uitgaan of het verzorgen van de afhaling en de expeditie van deze stukken door een derde die uitsluitend namens deze persoon handelt) welke niet onder de categorie diensten valt;

22. Overwegende dat de Lid-Staten op hun grondgebied de mogelijkheid moeten hebben om het verrichten van niet voor de universele-dienstverleners gereserveerde postdiensten door middel van registratie en, waar gerechtvaardigd, door middel van vergunningsprocedures te regelen; dat deze procedures transparant en niet-discriminerend moeten zijn en op objectieve criteria moeten berusten;

23. Overwegende dat de Lid-Staten de mogelijkheid moeten hebben om in voorkomend geval aan vergunningen voorwaarden te verbinden die verplichtingen op het stuk van universele-dienstverlening inhouden of daaraan storting te verbinden van financiële bijdragen in een compensatiefonds dat bestemd is om de universele-dienstverlener compensatie te bieden voor de onbillijke financiële lasten die voor hem uit de verlening van deze dienst voortvloeien; dat de Lid-Staten de mogelijkheid moeten hebben om in de vergunningen een verplichting op te nemen meebrengende dat de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend, niet op oneerlijke wijze afbreuk doen aan de uitsluitende en bijzondere rechten die met betrekking tot de gereserveerde postdiensten aan de verlener(s) van de universele dienst zijn toegekend; dat met het oog op controle in de invoering van een systeem voor het kenmerken van "direct-mail" kan worden voorzien indien "direct-mail" geliberaliseerd wordt;

24. Overwegende dat het in de toekomst nodig kan blijken om daar waar zulks gerechtvaardigd is, op communautair niveau tot harmonisatie over te gaan van de door de Lid-Staten vastgestelde vergunningprocedures voor het op commerciële basis aan het publiek aanbieden van niet voor de universele-dienstverleners gereserveerde postdiensten;

25. Overwegende dat het in de toekomst nodig kan blijken om op communautair niveau de voorwaarden voor toegang tot het openbare postnet in de Lid-Staten te harmoniseren;

26. Overwegende dat de tarieven van de universele diensten objectief, transparant, niet-discriminerend moeten zijn en op de kosten moeten berusten, teneinde een gezond beheer van de universele diensten te waarborgen en concurrentievervalsing te vermijden;

27. Overwegende dat voor de grensoverschrijdende post de verlener van de universele dienst in het land van aankomst een vergoeding moet ontvangen die zijn kosten dekt; dat deze vergoeding tevens een prikkel dient te zijn om de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst binnen de Gemeenschap te verbeteren;

28. Overwegende dat een boekhoudkundige scheiding tussen gereserveerde en niet-gereserveerde diensten nodig is teneinde de kosten van de verschillende diensten transparant te doen zijn en te vermijden dat kruissubsidies tussen de gereserveerde en de niet-gereserveerde sector de concurrentievoorwaarden in laatstgenoemde sector nadelig kunnen beïnvloeden;

29. Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met de belangen van de gebruikers die recht hebben op diensten van goede kwaliteit; dat derhalve maatregelen moeten worden getroffen om de kwaliteit van de op Gemeenschapsschaal geleverde diensten te verbeteren en op een hoog niveau te brengen; dat de Lid-Staten met het oog op deze kwaliteitsverbetering voor de tot de universele dienst behorende diensten, normen dienen vast te stellen, welke door de universele-dienstverleners moeten worden bereikt of nog worden overtroffen;

30. Overwegende dat de door de gebruikers ervaren kwaliteit van de dienst een essentieel aspect van de verleende dienst vormt; dat in het belang van de gebruikers de normen voor de beoordeling van deze dienstkwaliteit en de daadwerkelijk bereikte kwaliteitsniveaus moeten worden gepubliceerd; dat geharmoniseerde normen voor de dienstkwaliteit en gemeenschappelijke meetmethodes beschikbaar moetten zijn om de convergentie van de dienstkwaliteit op communautaire schaal te kunnen beoordelen;

31. Overwegende dat de Lid-Staten de nationale kwaliteitsnormen moeten vaststellen, die evenwel met de communautaire kwaliteitsnormen moeten sporen; dat voor grensoverschrijdende verkeersstromen binnen de Gemeenschap, waarvoor ten minste twee universele-dienstverleners in twee verschillende Lid-Staten moeten samenwerken, kwaliteitsnormen op communautair niveau moeten worden vastgesteld;

32. Overwegende dat regelmatig op geharmoniseerde grondslag een onafhankelijke verificatie van de naleving van deze normen dient te geschieden; dat de gebruikers het recht moeten hebben van de uitslag van deze controles in kennis te worden gesteld;

33. Overwegende dat Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (3) op de exploitanten van postdiensten van toepassing is;

34. Overwegende dat de verbetering van de kwaliteit van de verrichte diensten het nodig maakt dat beslechting van eventuele geschillen snel en doeltreffend geschiedt; dat als aanvulling op de beroepsmogelijkheden die het nationale en het communautaire recht bieden, in een eenvoudige verzoeningsprocedure dient te worden voorzien; dat deze procedure soepel, niet duur en doorzichtig moet zijn en dat deze voor alle betrokken partijen open moet staan;

35. Overwegende dat vooruitgang bij interconnectie van de postnetten en het belang van de gebruikers aanmoediging van de technische normalisatie vereisen; dat technische harmonisatie onontbeerlijk is om de interoperabiliteit tussen de nationale netwerken en, bijgevolg, een efficiënte universele dienst in de Gemeenschap te bevorderen; dat de gebruikers actief bij de harmonisatie van de technische normen moeten worden betrokken;

36. Overwegende dat de gedetailleerde uitwerking van deze geharmoniseerde technische normen een progressief proces dient te zijn; dat richtsnoeren inzake Europese harmonisatie het mogelijk maken deze gespecialiseerde technische normalisatiewerkzaamheden aan het Europees Comité voor normalisatie (CEN) op te dragen;

37. Overwegende dat de toekomstige werkzaamheden voor het uitstippelen van maatregelen in verband met de kwaliteit van de grensoverschrijdende dienst binnen de Gemeenschap en de technische normalisatie onder verantwoordelijkheid van de Commissie moeten worden voorbereid die daarin wordt bijgestaan door de Lid-Staten, in overleg met de betrokken partijen, met inbegrip van de consumentenorganisaties, en met hulp van een daartoe opgericht ad hoc-comité;

38. Overwegende dat het met het oog op de goede werking van de universele dienst en om in de niet-gereserveerde sector concurrentievervalsing te vermijden, wenselijk is dat de functie van regelgever enerzijds en die van exploitant anderzijds worden gescheiden; dat geen enkele exploitant van postdiensten tegelijk rechter en partij mag zijn; dat het de taak van de Lid-Staat is de status van een of meer nationale regelgevende instanties vast te stellen die een overheidsinstantie of een daartoe aangewezen onafhankelijk lichaam kunnen zijn;

39. Overwegende dat er een evaluatie van de gevolgen van de aldus geharmoniseerde voorwaarden voor de werking van de interne markt voor postdiensten zal moeten worden verricht; dat het derhalve wenselijk is dat de Commissie drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn en uiterlijk in de loop van de eerste helft van het jaar 2000 aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing ervan verslag uitbrengt; dat het wenselijk is dat de Commissie bij deze taak wordt bijgestaan door een waarnemingscentrum dat de ontwikkelingen in deze sector volgt en dat zal bestaan uit ten hoogste vijf, door de Commissie te benoemen onafhankelijke deskundigen die te zamen over de daartoe benodigde uiteenlopende deskundigheid beschikken en die over de ontwikkeling van de sector, met name over de economische, sociale en technologische aspecten, en over de kwaliteit van de dienst relevante informatie zullen verzamelen;

40. Overwegende dat het Hof van Justitie de toepasselijkheid van de mededingingsregels op de postsector heeft bevestigd; dat deze richtlijn in overeenstemming met de regels van het Verdrag moet zijn, dat de Commissie de toepassing van de mededingingsregels en met name van artikel 90 van het Verdrag op de postsector in een mededeling van . . . heeft uiteengezet; dat op grond van de mededingingsregels een onafhankelijke instantie moet worden opgericht die voor een effectief toezicht op de gereserveerde diensten en voor doorzichtigheid van de boekhouding van de leveranciers van de universele dienst zorg draagt; dat op grond van de mededingingsregels tevens niet-discriminerende toegang tot het postnet moet worden gewaarborgd;

41. Overwegende dat deze richtlijn de regels van het Verdrag, en met name de regels inzake mededinging en het vrij verrichten van diensten, onverlet laat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 Doelstelling en toepassingsgebied

Artikel 1

Deze richtlijn behelst gemeenschappelijke regels inzake:

- de verlening van een universele postdienst binnen de Gemeenschap;

- de criteria waarmee de diensten zich voor reservering voor de verleners van de universele dienst kunnen lenen;

- de tariefbeginselen en de transparantie van de rekeningen;

- de vaststelling van kwaliteitsnormen en de invoering van een systeem om de naleving van deze normen te waarborgen;

- de harmonisatie van de technische normen;

- de instelling van onafhankelijke nationale regelgevende instanties.

Artikel 2

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. Postdiensten: diensten bestaande uit het ophalen, waaronder het openbaar ophalen, het vervoer en de distributie van poststukken;

2. Openbaar postnetwerk: het geheel van menselijke hulpbronnen en van roerende en onroerende goederen dat nodig is voor:

- het op het gehele grondgebied openbaar ophalen van onder een verplichting tot universele dienstverlening begrepen poststukken uit brievenbussen en bij andere toegangspunten;

- het expediëren en verwerken van deze poststukken tussen de toegangspunten en het betrokken distributiecentrum;

- het in regelmatige bestelrondes bezorgen van deze poststukken op de daarop vermelde adressen;

3. Ophaling: de verrichting bestaande in het verzamelen, vervoeren en doorzenden van poststukken vanaf de plaats waar deze worden verpakt en vanaf brievenbussen waarin de poststukken voor dat doel zijn gedeponeerd, naar een toegangspunt tot het postnetwerk;

4. Lichting: de verrichting bestaande in het ophalen van briefpoststukken uit daartoe op publiek terrein geplaatste bussen of in lokalen van de verlener van de universele dienst, die geschikt zijn om die stukken daar te deponeren;

5. Distributie: de handelingen die het sorteren in distributiecentra tot en met de bezorging van poststukken op de daarop vermelde adressen omvatten;

6. Poststuk: geadresseerde zending waarvan de fysieke en technische specificaties het mogelijk maken deze in het postnetwerk in te brengen. Het betreft onder andere briefpoststukken, boeken, catalogi, kranten, alsmede tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;

7. Briefpoststuk: een in schriftelijke vorm op enigerlei fysieke drager aangebrachte mededeling, waarbij de fysieke drager wordt vervoerd en op het door de afzender op de fysieke drager zelf of op de omslag daarvan vermelde adres wordt bezorgd. Boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als briefpoststuk beschouwd;

8. Documentenuitwisseling: het door de afzenders bezorgen van post in ad hoc-uitwisselingscentra waar hun correspondenten over hen toegewezen postbussen beschikken waaruit zij hun post nemen. De gebruikers van een uitwisselingscentrum moeten op deze dienst geabonneerd zijn;

9. Aangetekende zending: een poststuk dat op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies of beschadiging wordt gewaarborgd en tegen ontvangstbewijs wordt afgeleverd;

10. Zending met aangegeven waarde: een poststuk waarvan de inhoud in geval van verlies of beschadiging voor de door de afzender aangegeven waarde is verzekerd;

11. Inkomende grensoverschrijdende post: post die van herkomst uit een andere Lid-Staat of uit een derde land een Lid-Staat binnenkomt;

12. "Direct-mail": briefpoststukken die dezelfde mededeling bevatten en die om reclame- of marketingdoeleinden aan een aanzienlijk aantal adressen worden verzonden;

13. Verlener van de universele dienst: een overheids- of een particulier lichaam dat door een Lid-Staat met alle tot de universele postdienst behorende verrichtingen of met een deel daarvan is belast;

14. Eindkosten: vergoedingen aan de universele-dienstverleners voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post;

15. Afzender: een natuurlijke of een rechtspersoon van wie poststukken afkomstig zijn;

16. Gebruikers: zakelijke gebruikers en particuliere consumenten alsmede exploitanten van postdiensten voor zover niet belast met de universele dienst (met inbegrip van tussenpersonen) wanneer genoemde exploitanten toegang tot de diensten wensen te verkrijgen teneinde een eind-tot-eindverrichting te kunnen aanbieden;

17. Tussenpersoon: een tussen de afzender en de verlener van de universele dienst optredend economisch subject dat poststukken ophaalt, expedieert en/of voorsorteert alvorens deze poststukken in het openbare postnetwerk van hetzelfde of van een ander land worden ingebracht;

18. Nationale regelgevende instantie: in elke Lid-Staat de instantie(s) waaraan de Lid-Staat onder andere de binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende regelgevende taken toevertrouwt.

HOOFDSTUK 2 Universele dienst

Artikel 3

De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de gebruikers recht hebben op een universele dienst welke inhoudt dat overal op het grondgebied postdiensten van goede kwaliteit tegen voor alle gebruikers betaalbare prijzen worden aangeboden.

Te dien einde zien de Lid-Staten erop toe dat de dichtheid van de dienstverleningspunten en de punten voor de lichting aan de behoeften van de gebruikers beantwoordt.

Zij zien erop toe dat de universele-dienstverleners behoudens uitzonderlijke omstandigheden of uitzonderlijke geografische situaties elke werkdag, ten minste vijf dagen per week, ten minste het volgende waarborgen:

- één lichting van de daarvoor bestemde punten;

- één bestelling aan huis bij elke natuurlijke of elke rechtspersoon.

Elke Lid-Staat treft de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de universele dienst ten minste de volgende verrichtingen omvat:

- lichting, vervoer en distributie van geadresseerde briefpoststukken en van geadresseerde boeken, catalogi, kranten en tijdschriften tot 2 kilogram en van geadresseerde postpakketten tot 20 kilogram;

- diensten in verband met aangetekende zendingen en die in verband met zendingen met aangegeven waarde.

De minimale en de maximale afmetingen van deze poststukken zijn die welke zijn vastgesteld in de Conventie en in de Overeenkomst betreffende postpakketten die door de Wereldpostunie (Union Postale Universelle) op haar congres in Washington in december 1989 zijn aangenomen.

De in dit artikel omschreven universele dienst omvat zowel nationale als grensoverschrijdende diensten.

Artikel 4

Elke Lid-Staat wijst voor de verlening van de universele dienst een of meer exploitanten van postdiensten aan en stelt de Commissie daarvan in kennis. De Lid-Staat bepaalt met inachtneming van het Gemeenschapsrecht de rechten en plichten die aan de universele-dienstverleners worden toegekend, respectievelijk opgelegd en maakt deze bekend.

Artikel 5

Elke Lid-Staat ziet erop toe dat de universele dienst aan de volgende eisen beantwoordt:

- waarborg van de onschendbaarheid en de geheimhouding van de zendingen;

- identieke dienstverlening aan gebruikers die zich in dezelfde omstandigheden bevinden;

- dienstverlening zonder enigerlei discriminatie, met name die op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging;

- geen onderbreking, noch beëindiging ervan behoudens om redenen van overmacht;

- ontwikkeling naar gelang van de technische, economische en sociale omgeving en de vraag van de gebruikers.

Artikel 6

De Lid-Staten zien erop toe dat de universele-diensverlener(s) de gebruikers over de kenmerken van de aangeboden universele diensten, met name over de algemene voorwaarden voor toegang tot de diensten, de prijzen en het kwaliteitsniveau, regelmatig voldoende nauwkeurige inlichtingen verschaft, respectievelijk verschaffen. Deze inlichtingen worden bekendgemaakt, met name door middel van aanplakking of in brochures.

De Lid-Staten delen de Commissie binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn mede op welke wijze de krachtens de eerste alinea bekend te maken inlichtingen beschikbaar worden gesteld. Elke latere wijziging wordt zo spoedig mogelijk aan de Commissie medegedeeld.

Artikel 7

Elke Lid-Staat ziet erop toe dat de verlening van de universele dienst zoals deze dienst in deze richtlijn is omschreven, blijvend wordt gewaarborgd.

HOOFDSTUK 3 Harmonisatie van diensten die zich voor reservering kunnen lenen

Artikel 8

1. Onverminderd lid 2 en voor zover nodig voor de handhaving van de universele dienst zijn de diensten die zich in elke Lid-Staat voor reservering voor de universele-dienstverleners kunnen lenen, het ophalen, het vervoer, het sorteren en de distributie van binnenlandse briefpoststukken waarvan de prijs minder dan vijf maal het openbare tarief van een briefpoststuk van de laagste gewichtsklasse en voor zover het gewicht ervan minder dan 350 gram bedraagt.

2. De distributie van inkomende grensoverschrijdende post en "direct-mail" kunnen tot en met 31 december 2000 nog worden gereserveerd, indien dat voor de evenwichtige financiële positie van de universele-dienstverlener(s) nodig is. De Commissie neemt uiterlijk op 30 juni 1998 een besluit over het eventueel ook nog na 31 december 2000 reserveren van deze diensten. Hierbij zal onder andere rekening worden gehouden met de economische, sociale en technologische ontwikkelingen die zich inmiddels in de postsector hebben voorgedaan en met het financiële evenwicht van de universele-dienstverlener(s).

3. Onverminderd lid 2 worden de bepalingen van lid 1 opnieuw bezien wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 23 aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing van deze richtlijn verslag uitbrengt en uiterlijk in de eerste helft van het jaar 2000.

4. De Lid-Staten verschaffen op verzoek van de Commissie alle nodige informatie met het oog op het in lid 2 bedoelde besluit en het in lid 3 bedoelde verslag.

Artikel 9

De Lid-Staten wijzen het lichaam of de lichamen aan dat het recht heeft, respectievelijk die het recht hebben om voor het aanbieden van postzendingen bestemde brievenbussen op of aan de openbare weg te plaatsen alsmede om postzegels uit te geven die de naam van het land dragen.

HOOFDSTUK 4 Voorwaarden voor de verlening van niet-gereserveerde diensten en voor toegang tot het netwerk

Artikel 10

1. Voor het op commerciële basis aan het publiek aanbieden van niet voor de universele-dienstverleners gereserveerde postdiensten kunnen de Lid-Staten registratie- en in gerechtvaardigde gevallen vergunningprocedures instellen. Deze procedures dienen transparant en niet-discriminerend te zijn en dienen op objectieve criteria te berusten.

2. Aan de verlening van de vergunningen kunnen in voorkomend geval proportionele verplichtingen betreffende universele-dienstverlening worden verbonden alsook de verplichting niet op oneerlijke wijze afbreuk te doen aan de uitsluitende en bijzondere rechten die met betrekking tot de overeenkomstig artikel 8, lid 1, voor de universele-dienstverleners gereserveerde postdiensten zijn toegekend.

3. Wanneer een Lid-Staat vaststelt dat de verplichtingen betreffende de universele dienst, zoals bepaald in deze richtlijn, voor de universele-dienstverlener een onevenredige financiële last vormen, kan deze Lid-Staat aan de vergunningverlening de verplichting verbinden financieel bij te dragen aan een speciaal daartoe gevormd compensatiefonds dat door een van de begunstigde(n) onafhankelijk lichaam wordt beheerd. In dat geval draagt de Lid-Staat ervoor zorg dat bij de vaststelling van de financiële bijdragen de beginselen van doorzichtigheid, non-discriminatie en proportionaliteit worden geëerbiedigd.

4. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de redenen waarom een vergunning wordt geweigerd, de aanvrager worden medegedeeld en zij voeren een beroepsprocedure in.

5. De Lid-Staten kunnen een systeem invoeren voor het kenmerken van "direct-mail" om de controle daarvan mogelijk te maken wanneer deze dienst wordt geliberaliseerd.

Artikel 11

1. Overeenkomstig artikel 57, lid 2, en de artikelen 66 en 100 A van het Verdrag stellen het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen vast ter harmonisatie van de vergunningprocedures voor het aan het publiek op commerciële basis aanbieden van niet-gereserveerde postdiensten, met uitzondering van die diensten welke niet aan dergelijke beperkingen kunnen worden onderworpen, zoals documentenuitwisseling en uitgaande grensoverschrijdende post naar andere Lid-Staten.

2. De in lid 1 bedoelde harmonisatiemaatregelen betreffen met name de criteria waaraan de vergunning aanvragende exploitant van postdiensten, moet voldoen en de procedures die deze moet volgen, de voorschriften voor de bekendmaking van deze criteria en procedures alsmede de beroepsprocedures bij ontzegging van een vergunning.

Artikel 12

Overeenkomstig artikel 57, lid 2, en de artikelen 66 en 100 A van het Verdrag stellen het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, de nodige maatregelen vast ter harmonisatie van de voorwaarden op basis waarvan de gebruikers en de universele-dienstverleners onder transparente en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt geboden tot het openbare postnet in stadia die aan de einddistributie van de poststukken voorafgaan.

HOOFDSTUK 5 Tariefbeginselen en doorzichtigheid van de rekeningen

Artikel 13

De Lid-Staten zien erop toe dat de tarieven voor de universele dienst met inachtneming van de volgende beginselen worden vastgesteld:

- de prijzen moeten betaalbaar zijn en het mogelijk maken voor alle gebruikers toegankelijke diensten te verlenen;

- de prijzen moeten worden vastgesteld in relatie tot de kosten voor elke, van de universele dienst deel uitmakende dienst; de Lid-Staten kunnen besluiten dat op hun nationale grondgebieden voor elke, van de universele dienst deel uitmakende dienst, een enkel tarief geldt;

- de tarieven moeten transparant en niet-discriminerend zijn.

Artikel 14

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de eindkosten worden vastgesteld in relatie tot de kosten van de universele-dienstverleners die voor het op niet-discriminerende wijze verwerken en distribueren van de post in het land van aankomst zorg dragen en in relatie tot de kwaliteit van de geboden diensten.

Artikel 15

1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de boekhouding van de universele-dienstverleners binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 wordt gevoerd.

2. De universele-dienstverleners houden in hun interne boekhouding voor elke tot de gereserveerde sector behorende dienst afzonderlijke rekeningen bij (waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de ophaal-, de vervoer-, de sorteer- en de distributiefase) enerzijds en voor de niet-gereserveerde diensten anderzijds, zoals zij dat zouden moeten doen indien de betrokken diensten door afzonderlijke ondernemingen zouden worden verricht. In hun jaarverslag publiceren zij zowel voor de gereserveerde als voor de niet-gereserveerde diensten een balans en een winst- en verliesrekening.

3. Ongeacht de voor hen geldende eigendomsregeling en hun rechtsvorm laten de universele-dienstverleners hun jaarrekening door een onafhankelijke accountant controleren. De universele-dienstverleners op wie geen wettelijke verplichting tot de bekendmaking van jaarrekeningen rust, dienen een exemplaar ervan ter beschikking van de nationale regelgevende instantie en van de Commissie te houden.

De Commissie treft de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid van de aldus ontvangen informatie te waarborgen.

HOOFDSTUK 6 Kwaliteit van de diensten

Artikel 16

De Lid-Staten zien erop toe dat een universele dienst van goede kwaliteit wordt geboden.

De kwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de expeditietermijnen, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de diensten.

Deze normen worden vastgesteld door:

- de Lid-Staten voor de nationale diensten;

- de Commissie voor de grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap, volgens de procedure van artikel 21.

Ten minste eenmaal per jaar wordt door lichamen die losstaan van de universele-dienstverleners, een onafhankelijke controle op de prestaties uitgevoerd onder door de Commissie vastgestelde standaardvoorwaarden; over deze controles verschijnt ten minste eenmaal per jaar een publikatie.

Artikel 17

De Lid-Staten zien erop toe dat normen voor de nationale post worden vastgesteld die verenigbaar zijn met de door de Commissie vastgestelde normen voor de grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap. Evenwel dient, rekening houdend met bijzondere nationale omstandigheden, een eerste doelstelling te zijn dat ervoor wordt zorg gedragen dat in alle Lid-Staten briefpoststukken van de snelste standaardcategorie voor ten minste 80 % van de zendingen een eind-tot-eind-expeditietermijn van één werkdag tussen de dag van vertrek en die van de distributie hebben.

Deze normen worden periodiek herzien.

Voor de controle van de prestaties en de rechtvaardiging van de resultaten geldt het bepaalde in artikel 16.

Artikel 18

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 stelt de Commissie één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn kwaliteitsnormen vast voor grensoverschrijdende diensten binnen de Gemeenschap. De Commissie maakt deze normen bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en ziet erop toe dat de prestaties regelmatig worden gecontroleerd en gepubliceerd, waarbij over de naleving van deze normen en over de bereikte vooruitgang verslag wordt uitgebracht. Deze normen worden op gezette tijden herzien.

In afwachting van de in lid 1 bedoelde bepalingen, passen de Lid-Staten voor briefpoststukken van de snelste standaardcategorie de volgende norm toe: een eind-tot-eind-expeditietermijn van drie werkdagen tussen de dag van afgifte in het land van oorsprong en die van distributie in het land van distributie (d+3) voor 90 % van de zendingen en van vijf werkdagen (d+5) voor 99 % van de zendingen. Dit zijn gemiddelde normen welke door de universele-dienstverleners kunnen worden overtroffen.

Artikel 19

De Lid-Staten zien erop toe dat voor de behandeling van klachten van gebruikers, met name ingeval van verlies, diefstal, beschadiging of niet-naleving van de kwaliteitsnormen van de dienst transparante, eenvoudige procedures, die weinig kosten vergen, worden ingevoerd. Zij zien erop toe dat een snel en doeltreffend systeem van terugbetalingen en vergoedingen wordt ingevoerd en dat geschillen op een billijke wijze en binnen een redelijke termijn worden geregeld.

Onverminderd andere, in de nationale en communautaire wetgeving besloten liggende mogelijkheden voor beroep, zien de Lid-Staten erop toe dat de gebruikers, die, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, gezamenlijk met belangenorganisaties van gebruikers en/of consumenten optreden, aan de nationale regelgevende instantie de gevallen kunnen voorleggen waarin de klachten van de gebruikers bij de universele-dienstverlener geen resultaat hebben gehad.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 zien de Lid-Staten erop toe dat de universele-dienstverleners samen met het jaarverslag over de controle van de prestaties de gegevens bekendmaken over het aantal klachten en over de wijze waarop deze zijn behandeld.

HOOFDSTUK 7 Harmonisatie van technische normen

Artikel 20

De harmonisatie van de technische normen dient naar gelang van, met name, het belang van de gebruikers verder te worden doorgevoerd.

Het opstellen van op de postsector toepasselijke technische normen wordt toevertrouwd aan het Europees Comité voor normalisatie (CEN) op basis van mandaten, overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 83/189/EEG van de Raad (4). Bij deze werkzaamheden wordt rekening gehouden met de op internationaal niveau vastgestelde harmonisatiemaatregelen, met name die waartoe door de Wereldpostunie is besloten. De toepasselijke normen worden eenmaal per jaar in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

De Lid-Staten zien erop toe dat bij de universele-dienstverlening naar de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte normen wordt verwezen.

De Lid-Staten zien erop toe dat bij de universele-dienstverlening naar de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte normen wordt verwezen.

Met betrekking tot de stand van de werkzaamheden van het Europees Comité voor normalisatie en de door dit comité op dit gebied geboekte voortgang wordt het Raadgevend Comité overeenkomstig artikel 21 geraadpleegd.

HOOFDSTUK 8 Raadgevend Comité

Artikel 21

De Commissie wordt bijgestaan door een Raadgevend Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Het Comité wordt geraadpleegd over de voorschriften inzake de kwaliteit van de dienst als bedoeld in artikel 16 en die inzake de harmonisatie van technische normen als bedoeld in artikel 20.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zonodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Voorts raadpleegt de Commissie de vertegenwoordigers van de exploitanten van postdiensten, van het betrokken bedrijfsleven, van de gebruikers, met inbegrip van de particuliere gebruikers, en van de sociale partners over vraagstukken inzake de kwaliteit van de dienst en de harmonisatie van technische normen. Zij licht het comité regelmatig in over het resultaat van deze raadplegingen en over de werkzaamheden van het in artikel 23 bedoelde waarnemingscentrum.

HOOFDSTUK 9 Nationale regelgevende instantie

Artikel 22

Elke Lid-Staat wijst voor de postsector een nationale regelgevende instantie aan die juridisch en functioneel onafhankelijk is van de exploitanten van de postdiensten. De Lid-Staten stellen de Commissie van de nationale regelgevende instanties die zij hebben aangewezen om de uit deze richtlijn voortvloeiende taken te vervullen, in kennis.

De nationale regelgevende instanties hebben met name tot taak zorg te dragen voor de naleving van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen; tevens kunnen zij tot taak hebben zorg te dragen voor de naleving van de nationale en gemeenschappelijke mededingingsregels in de postsector.

De nationale regelgevende instanties doen de Commissie eenmaal per kalenderjaar een verslag toekomen over de op nationaal niveau bereikte voortgang bij het verwezenlijken van de in deze richtlijn bedoelde doelstellingen. Dit jaarverslag wordt binnen vijf maanden na afloop van het verslagjaar aan de Commissie toegezonden.

HOOFDSTUK 10 Slotbepalingen

Artikel 23

1. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en uiterlijk in de loop van de eerste helft van het jaar 2000, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing ervan verslag uit. De Commissie wordt daartoe bijgestaan door een waarnemingscentrum dat de ontwikkelingen in de sector volgt.

2. Het waarnemingscentrum bestaat uit ten hoogste vijf, door de Commissie benoemde onafhankelijke deskundigen die te zamen over de benodigde uiteenlopende deskundigheid beschikken. Zij verzamelen de relevante informatie over de ontwikkeling van de sector, met name over de economische, sociale en technologische aspecten, en over de kwaliteit van de dienst.

Artikel 24

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt daarin naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 25

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 26

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

(1) PB nr. C 42 van 15. 2. 1993, blz. 240.

(2) PB nr. C 48 van 16. 2. 1994, blz. 3.

(3) PB nr. L 95 van 21. 4. 1993, blz. 29.

(4) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8.

Top