This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32021L1883
Directive (EU) 2021/1883 of the European Parliament and of the Council of 20 October 2021 on the conditions of entry and residence of third-country nationals for the purpose of highly qualified employment, and repealing Council Directive 2009/50/EC
Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
PE/40/2021/REV/1
PB L 382 van 28/10/2021, p. 1–38
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Repeal | 32009L0050 | 19/11/2023 | |||
Modifies | 32016L0801 | vervanging | artikel 2 lid 2 punt (g) | 17/11/2021 |
28.10.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 382/1 |
RICHTLIJN (EU) 2021/1883 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 oktober 2021
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, punten a) en b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel “Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” wordt als doel gesteld dat de Unie een economie moet worden die is gebaseerd op kennis en innovatie, waarin de administratieve lasten voor ondernemingen worden verminderd en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar worden afgestemd. In die mededeling wordt gewezen op de noodzaak een integraal arbeidsmigratiebeleid te ontwikkelen en de integratie van migranten te verbeteren. Maatregelen om de toegang van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen te vergemakkelijken, moeten in die bredere context worden bekeken. |
(2) |
In de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014 wordt verklaard dat Europa moet concurreren in de wereldwijde wedloop om talent teneinde een aantrekkelijke bestemming voor mensen met talent en vaardigheden te blijven. Daarom moeten strategieën worden ontwikkeld die de mogelijkheden voor legale migratie optimaliseren, onder meer door de bestaande regels te stroomlijnen. |
(3) |
In de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015 met als titel “De Europese migratieagenda” wordt gepleit voor een aantrekkelijke Uniebrede regeling voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen en wordt vermeld dat een herziening van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (4) noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen doeltreffender getalenteerde mensen aan te trekken en daarbij zowel de demografische uitdagingen van de Unie als de tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren van de economie van de Unie aan te pakken. De oproep om die richtlijn te herzien wordt herhaald in de mededeling van de Commissie van 23 september 2020“over een nieuw migratie- en asielpact”, waarin wordt gesteld dat de hervorming van de Europese blauwe kaart “een echte toegevoegde waarde voor de EU [moet] opleveren bij het aantrekken van vaardigheden door middel van een doeltreffend en flexibel EU-breed instrument”. |
(4) |
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 12 april 2016 (5) aangedrongen op een ambitieuze en gerichte herziening van Richtlijn 2009/50/EG, met inbegrip van het toepassingsgebied ervan. |
(5) |
De uitdagingen die de Commissie in haar mededeling van 22 mei 2014 over de uitvoering van Richtlijn 2009/50/EG heeft vastgesteld, moeten worden aangegaan. De Unie moet ernaar streven een aantrekkelijkere en effectievere Uniebrede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen vast te stellen. De aanpak van de Unie om dergelijke hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken moet verder worden geharmoniseerd en de Europese blauwe kaart moet op dat vlak het belangrijkste instrument worden, met snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU. Aangezien Richtlijn 2009/50/EG daartoe grondig moet worden gewijzigd, moet ze worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe. |
(6) |
Er moet een duidelijk en transparant Uniebreed toelatingsstelsel worden gecreëerd dat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen naar de Unie lokt, ervoor zorgt dat ze hier blijven en mobiliteitsbevorderend voor die werknemers is. Deze richtlijn moet gelden ongeacht of de onderdaan van een derde land eerst ergens wil verblijven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, dan wel voor een ander doel dat later wijzigt in het doel van een hooggekwalificeerde baan. De prioriteiten van de lidstaten, hun arbeidsmarktbehoeften en hun opnamecapaciteit moeten in aanmerking worden genomen. Deze richtlijn moet de bevoegdheid van de lidstaten om voor een hooggekwalificeerde baan andere nationale verblijfsvergunningen dan een Europese blauwe kaart af te geven, onverlet laten. Voorts mag deze richtlijn de houder van een Europese blauwe kaart niet beletten om eventuele uit hoofde van het nationale recht verleende, en met deze richtlijn verenigbare, aanvullende rechten en voordelen te genieten. |
(7) |
De lidstaten moeten voor de Europese blauwe kaarten en de nationale verblijfsvergunningen met het oog op hooggekwalificeerde banen, een gelijk speelveld creëren wat betreft procedurele rechten en gelijke behandeling, procedures en toegang tot informatie. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat het niveau van de procedurele waarborgen en rechten voor houders van een Europese blauwe kaart en hun gezinsleden niet lager is dan het niveau van de procedurele waarborgen en rechten voor houders van nationale verblijfsvergunningen. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat aanvragers van een Europese blauwe kaart niet in een minder gunstige positie verkeren dan aanvragers van nationale verblijfsvergunningen met betrekking tot erkenningsprocedures voor werkgevers, en dat zij geen hogere leges moeten betalen voor de behandeling van hun aanvraag. Tot slot moeten de lidstaten met betrekking tot de Europese blauwe kaart evenveel voorlichtings-, promotie- en advertentieactiviteiten verrichten als met betrekking tot de nationale verblijfsvergunningen, bijvoorbeeld wat betreft informatie op nationale websites over legale migratie, voorlichtingscampagnes, en opleidingsprogramma’s voor de bevoegde migratieautoriteiten. |
(8) |
Om de regeling voor de Europese blauwe kaart aan te scherpen en te bevorderen en hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken, worden de lidstaten aangemoedigd de advertentieactiviteiten en voorlichtingscampagnes met betrekking tot de Europese blauwe kaart te intensiveren, waar passend met inbegrip van activiteiten en campagnes gericht op derde landen. |
(9) |
Bij het uitvoeren van deze richtlijn mogen de lidstaten niet discrimineren op basis van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, zoals met name wordt voorgeschreven door Richtlijnen 2000/43/EG (6) en 2000/78/EG (7) van de Raad. Om het non-discriminatiebeginsel effectief te maken, moeten houders van een Europese blauwe kaart verhaal kunnen halen en klachten kunnen indienen zoals bepaald in het nationale recht indien zij met enige vorm van discriminatie worden geconfronteerd, ook op de arbeidsmarkt. |
(10) |
Gezien het Eurostat-verslag van 21 februari 2020 met als titel “Moeilijk vervulbare ICT-vacatures: een steeds grotere uitdaging” en de conclusies daarvan over een algemeen tekort aan hooggekwalificeerde werknemers in de informatie- en communicatietechnologieënsector (ICT-sector) op de arbeidsmarkten van de lidstaten, moeten hogere beroepsvaardigheden worden beschouwd als gelijkwaardig aan kwalificaties van hoger onderwijs met het oog op het aanvragen van een Europese blauwe kaart in verband met twee hogere functies: leidinggevenden van informatie- en communicatietechnologiediensten (ISCO-08 classificatie 133, waarbij ISCO staat voor International Standard Classification of Occupation) en specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ISCO-08 classificatie 25). Aangezien het behalen van een bachelordiploma ten minste drie jaar in beslag neemt, moet de eis van drie jaar beroepservaring gelden. Zoveel beroepservaring lijkt ook verantwoord gezien het snelle tempo van de technologische ontwikkeling in de ICT-sector en de veranderende behoeften van werkgevers. |
(11) |
De lidstaten worden aangemoedigd om de beoordeling en validering van hogere beroepsvaardigheden met het oog op de Europese blauwe kaart te vergemakkelijken. |
(12) |
Het is de bedoeling dat de lijst van beroepen in een bijlage bij deze richtlijn kan worden gewijzigd, met name na beoordelingen door de Commissie daartoe, op basis van onder meer de door de lidstaten verstrekte informatie over hun arbeidsmarktbehoeften, met het oog op de erkenning van beroepservaring op andere werkterreinen onder deze richtlijn. De Commissie moet een dergelijke beoordeling om de twee jaar uitvoeren. |
(13) |
Voor niet in de bijlage vermelde beroepen moeten de lidstaten aanvragen voor een Europese blauwe kaart kunnen aanvaarden op basis van hogere beroepsvaardigheden, die blijken uit een bewijs van ten minste vijf jaar beroepservaring op een niveau dat vergelijkbaar is met de kwalificaties van hoger onderwijs en die relevant is voor het beroep of de sector die in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod is genoemd. |
(14) |
Het concept van hooggekwalificeerde baan houdt in dat de werknemer niet alleen beschikt over een hoog vaardigheidsniveau, dat blijkt uit hogere beroepskwalificaties, maar ook dat die vaardigheid als inherent aan het uit te voeren werk wordt beschouwd. Op de moderne arbeidsmarkt is een rechtstreeks verband tussen de kwalificaties en de functie weliswaar niet altijd vereist en noodzakelijk, maar de taken en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst voor hooggekwalificeerde banen moeten zo gespecialiseerd en complex zijn dat het vereiste competentieniveau om die taken uit te voeren gewoonlijk alleen kan worden bereikt na voltooiing van onderwijsprogramma’s en met de daarmee behaalde kwalificaties op de niveaus 6, 7 en 8 van de International Standard Classification of Education (ISCED) 2011, of, waar passend, met grosso modo gelijkwaardige kwalificaties op de niveaus 6, 7 en 8 van het Europees Kwalificatiekader (EKK), overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat of, voor bepaalde beroepen, met vergelijkbare hogere beroepsvaardigheden. |
(15) |
Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten om daar arbeid te verrichten, zoals in artikel 79, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is voorgeschreven. Op die grondslag moeten de lidstaten een aanvraag voor een Europese blauwe kaart niet-ontvankelijk kunnen verklaren of kunnen afwijzen. |
(16) |
Personen die internationale bescherming genieten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) hebben een groot aantal rechten, waaronder toegang tot de arbeidsmarkt in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Om hun kansen op de arbeidsmarkt in de gehele Unie te verhogen, dienen hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten het recht te hebben een Europese blauwe kaart aan te vragen in andere lidstaten dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. In die andere lidstaten moeten zij aan dezelfde regels onderworpen worden als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en tegelijkertijd mag deze richtlijn geen impact hebben op hun status in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. Personen die internationale bescherming genieten, hebben ook het recht een Europese blauwe kaart aan te vragen in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen, mogen in dergelijke gevallen de bepalingen inzake gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet van toepassing zijn. Die rechten moeten geregeld blijven uit hoofde van het asielacquis en, waar van toepassing, uit hoofde van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (9). |
(17) |
De overdracht van verantwoordelijkheid voor personen die internationale bescherming genieten, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn. De beschermingsstatus en de rechten die met internationale bescherming gepaard gaan, mogen niet aan een andere lidstaat worden overgedragen omdat een Europese blauwe kaart is afgegeven. |
(18) |
Hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die het recht op vrij verkeer genieten, dienen ter vergemakkelijking van hun autonome mobiliteit en werkactiviteiten binnen de EU in aanmerking te komen voor de Europese blauwe kaart volgens dezelfde regels als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Dat recht betreft personen die het recht op vrij verkeer genieten op basis van familiebanden met een burger van de Unie overeenkomstig de wetgeving ter zake en moet gelden ongeacht of de bewuste burger van de Unie uit hoofde van artikel 21 VWEU het grondrecht op vrij verkeer en verblijf heeft uitgeoefend en ongeacht of de betrokken onderdaan van een derde land aanvankelijk een houder van een Europese blauwe kaart dan wel een persoon met het recht op vrij verkeer was. Dergelijke houders van een Europese blauwe kaart moeten dus het recht hebben hooggekwalificeerd werk uit te oefenen, werkreizen te maken en in verschillende lidstaten te gaan wonen, ongeacht of de onderdaan van het derde land de bewuste burger van de Unie begeleidt. De rechten die dergelijke onderdanen van derde landen verwerven als houder van een Europese blauwe kaart, mogen niet afdoen aan de eventuele rechten die zij genieten uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (10). Met het oog op juridische duidelijkheid en samenhang wat betreft gezinshereniging en gelijke behandeling, dienen de regels uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG te prevaleren. Alle bepalingen betreffende de begunstigden van het recht op vrij verkeer in deze richtlijn dienen ook te gelden voor onderdanen van derde landen die uit hoofde van overeenkomsten ofwel tussen de Unie en de lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds, ofwel tussen de Unie en derde landen, rechten op vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die welke burgers van de Unie genieten. |
(19) |
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in een lidstaat te mogen verblijven met het oog op de uitvoering van onderzoeksprojecten; voor hen geldt immers Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (11), waarbij een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek werd ingevoerd. Legaal verblijvende onderdanen van derde landen die op grond van Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten, moeten echter het recht hebben een Europese blauwe kaart aan te vragen uit hoofde van deze richtlijn. Houders van een Europese blauwe kaart die legaal in een lidstaat verblijven, moeten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/801 ook een verblijf als onderzoeker kunnen aanvragen. Om die mogelijkheid te creëren, moet Richtlijn (EU) 2016/801 in die zin worden gewijzigd. |
(20) |
Hoewel deze richtlijn niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die verzoeken om als binnen een onderneming overgeplaatste persoon te worden toegelaten tot de Unie op grond van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad (12), moeten binnen een onderneming geplaatste personen, indien zij legaal in de Unie verblijven, het recht hebben om uit hoofde van deze richtlijn een Europese blauwe kaart aan te vragen voor andere doeleinden dan de in Richtlijn 2014/66/EU bedoelde. |
(21) |
Er moet worden voorzien in een soepel, vraaggestuurd, duidelijk en evenwichtig toelatingsstelsel met objectieve criteria, zoals het feit dat de aanvrager een arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod voor ten minste zes maanden heeft, de naleving van het toepasselijke recht, collectieve overeenkomsten of nationale praktijken in de betrokken beroepssectoren, een salarisdrempel die door de lidstaten kan worden aangepast aan hun arbeidsmarktsituatie en het feit dat de aanvrager hogere beroepskwalificaties of, waar passend, hogere beroepsvaardigheden heeft. |
(22) |
Deze richtlijn dient de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma’s onverlet te laten. Om na te gaan of de betrokken onderdaan van een derde land een getuigschrift van hoger onderwijs of evenwaardige kwalificaties bezit, moet worden verwezen naar de niveaus 6, 7 en 8 van ISCED 2011 of, waar passend, naar de grosso modo evenwaardige niveaus 6, 7 en 8 van het EKK, overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat. |
(23) |
De lidstaten worden aangemoedigd de erkenning van documenten ter aantoning van de benodigde hogere beroepskwalificaties van de betrokken onderdaan van een derde land te vergemakkelijken en, met betrekking tot personen die internationale bescherming genieten en die misschien niet over de vereiste documenten beschikken, regelingen te treffen voor de geschikte beoordeling en validatie van hun eerdere kwalificaties van hoger onderwijs of, waar relevant, hun hogere beroepsvaardigheden. |
(24) |
Teneinde in de gehele Unie in voldoende mate geharmoniseerde toelatingsvoorwaarden te garanderen, moeten een onderfactor en een bovenfactor voor de salarisdrempel worden vastgesteld. De ondergrens en de bovengrens voor het bepalen van de nationale salarisdrempel moeten worden vastgesteld door die onderfactor en bovenfactor te vermenigvuldigen met het gemiddelde bruto jaarsalaris in de betrokken lidstaat. Na overleg met de sociale partners overeenkomstig de nationale praktijken moet een salarisdrempel worden gekozen tussen de onder- en bovengrens. Die salarisdrempel moet het minimumloon bepalen dat de houder van een Europese blauwe kaart moet verdienen. Derhalve moeten aanvragers, om een Europese blauwe kaart te verkrijgen, een salaris verdienen dat gelijk is aan of hoger is dan de door de betrokken lidstaat gekozen salarisdrempel. |
(25) |
De lidstaten moeten een lagere salarisdrempel kunnen vaststellen voor specifieke beroepen, indien er volgens de betrokken lidstaat een groot tekort aan beschikbare werknemers is en indien die beroepen deel uitmaken van hoofdgroep 1 of 2 van de ISCO-classificatie. Een dergelijke salarisdrempel mag in geen geval lager zijn dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat. |
(26) |
Overeenkomstig de prioriteiten van de in de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 opgenomen nieuwe vaardighedenagenda voor Europa, met name om vaardigheden beter af te stemmen op vraag en aanbod en vaardigheidstekorten weg te werken, worden de lidstaten aangemoedigd om, waar passend, na raadpleging van de sociale partners, lijsten op te stellen van werkgelegenheidssectoren waar er een tekort aan hooggekwalificeerde werknemers is. |
(27) |
De lidstaten moeten een lagere salarisdrempel kunnen vaststellen voor onderdanen van derde landen tijdens een bepaalde periode na hun afstuderen. Die periode moet gelden telkens wanneer de onderdaan van een derde land een onderwijsniveau bereikt dat hoog genoeg is voor de toepassing van deze richtlijn, namelijk ISCED 2011-niveau 6, 7 of 8 of, waar passend, EKK-niveau 6, 7 of 8, overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat. Die periode moet gelden wanneer de onderdaan van een derde land een eerste aanvraag of een verlengingsaanvraag voor een Europese blauwe kaart indient uiterlijk drie jaar nadat hij de relevante kwalificaties verkregen heeft en ook wanneer die onderdaan van een derde land verzoekt om de Europese blauwe kaart te verlengen binnen 24 maanden na de afgifte van de eerste Europese blauwe kaart. Na afloop van die respijtperioden — die gelijktijdig kunnen lopen — mag redelijkerwijs worden verwacht dat jonge professionals voldoende beroepservaring hebben verworven om voor de gewone salarisdrempel in aanmerking te komen. Dergelijke lagere salarisdrempel mag in geen geval lager zijn dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat. |
(28) |
De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de uitoefening van hooggekwalificeerde banen, met inbegrip van de criteria in verband met een salarisdrempel om te bepalen wie voor de regeling in aanmerking komt, moeten worden vastgesteld. De door de lidstaat vastgestelde salarisdrempel mag niet tot doel hebben de salarissen te bepalen en daarom mag de drempel noch van op lidstaatniveau geldende regels of praktijken, noch van collectieve overeenkomsten afwijken, en mag de drempel niet worden gebruikt om harmonisatie op dat gebied tot stand te brengen. Het aan de houder van een Europese blauwe kaart betaalde salaris mag niet lager zijn dan de toepasselijke salarisdrempel, maar kan hoger zijn, zoals overeengekomen tussen de werkgever en de onderdaan van een derde land, conform de marktomstandigheden, het arbeidsrecht, collectieve overeenkomsten en praktijken in de betrokken lidstaat. Deze richtlijn moet de bevoegdheden van de lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid, arbeid en sociale aangelegenheden, geheel onverlet laten. |
(29) |
De lidstaten moeten van de onderdaan van een derde land kunnen vereisen dat hij het adres vermeldt waar hij op het moment van de aanvraag woont. Indien de onderdaan van een derde land zijn toekomstige adres nog niet kent, moeten de lidstaten een tijdelijk adres aanvaarden, dat het adres van de werkgever kan zijn. |
(30) |
De geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart moet ten minste 24 maanden zijn. Indien de duur van de arbeidsovereenkomst korter is, moet de Europese blauwe kaart evenwel worden afgegeven voor ten minste de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden, met een maximum van 24 maanden. Indien de onderdaan van een derde land houder is van een reisdocument waarvan de geldigheidsduur korter is dan 24 maanden of korter dan de duur van de arbeidsovereenkomst, moet de Europese blauwe kaart ten minste voor de geldigheidsduur van het reisdocument worden afgegeven. Onderdanen van derde landen moeten hun reisdocument kunnen verlengen tijdens de geldigheidsduur van hun Europese blauwe kaart. |
(31) |
De lidstaten dienen aanvragen voor Europese blauwe kaarten af te wijzen en moeten Europese blauwe kaarten kunnen intrekken of de verlenging ervan kunnen weigeren wanneer er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. Een bedreiging voor de volksgezondheid moet worden begrepen in de zin van artikel 2, punt 21), van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (13). Een weigering van een aanvraag op grond van de openbare orde of de openbare veiligheid moet, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, gebaseerd zijn op het individuele gedrag van de betrokkene. Ziekte of handicap nadat de onderdaan van een derde land op het grondgebied van de eerste lidstaat is toegelaten, mag niet de enige reden zijn voor de intrekking van de Europese blauwe kaart of de weigering om ze te verlengen, of om geen Europese blauwe kaart af te geven in een tweede lidstaat. Bovendien moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben een Europese blauwe kaart niet in te trekken of de verlenging ervan niet te weigeren wanneer tijdelijk niet wordt voldaan aan de verplichting om een geldige arbeidsovereenkomst voor te leggen, of de toepasselijke salarisdrempel tijdelijk niet wordt gehaald, wegens ziekte, handicap of ouderschapsverlof. |
(32) |
De lidstaten moeten een Europese blauwe kaart kunnen intrekken of weigeren ze te verlengen wanneer de houder van een Europese blauwe kaart niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor mobiliteit uit hoofde van deze richtlijn, onder meer in gevallen van misbruik van mobiliteitsrechten, bijvoorbeeld wanneer de houder zich niet heeft gehouden aan de termijn voor het verrichten van een werkactiviteit, niet binnen de voorgeschreven termijn een aanvraag voor langetermijnmobiliteit in tweede lidstaten heeft ingediend, of een Europese blauwe kaart heeft aangevraagd in een tweede lidstaat en sneller dan toegestaan is beginnen te werken, terwijl het duidelijk was dat niet zou worden voldaan aan de mobiliteitsvoorwaarden en de aanvraag zou worden afgewezen. |
(33) |
In elk besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, en elk besluit moet proportioneel zijn. Met name wanneer de grond tot afwijzing, intrekking of niet-verlenging verband houdt met het gedrag van de werkgever, mag een lichte vorm van wangedrag van de werkgever in geen geval de enige reden zijn om een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af te wijzen of om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen. |
(34) |
Een beslissing tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart doet geen afbreuk aan het recht van de betrokken onderdaan van een derde land om een andere aanvraag in te dienen. De indiening van een dergelijke nieuwe aanvraag betekent niet dat de betrokken onderdaan van een derde land op het grondgebied van de betrokken lidstaat mag blijven, tenzij het nationale recht daarin voorziet. |
(35) |
Zodra aan alle toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de lidstaten binnen een welbepaalde termijn een Europese blauwe kaart afgeven. Indien een lidstaat alleen verblijfsvergunningen op zijn eigen grondgebied afgeeft en aan alle toelatingsvoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat aan de betrokken onderdaan van een derde land het vereiste visum uit te reiken. Daartoe moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten effectief samenwerken. Indien de lidstaat geen visa afgeeft, dient hij aan de betrokken onderdaan van een derde land een gelijkwaardige toegangsvergunning uit te reiken. |
(36) |
De regels voor de behandelingstermijn van aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten garanderen dat de vergunningen in alle gevallen snel worden afgegeven. De termijn voor het behandelen van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart mag niet, indien van toepassing, de tijd omvatten die nodig is voor de erkenning van beroepskwalificaties of, indien vereist, voor de afgifte van een visum. Indien de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart tijdens de verlengingsprocedure verstrijkt, moet de onderdaan van een derde land het recht hebben om op het grondgebied van de lidstaat die de Europese blauwe kaart heeft afgegeven, te verblijven, te werken en de rechten te genieten waarin deze richtlijn voorziet, totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag hebben genomen, maar mag die onderdaan van een derde land niet het recht op mobiliteit naar een tweede lidstaat hebben. |
(37) |
Wanneer een lidstaat heeft vastgesteld dat de werkgever een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of voor mobiliteit binnen de EU moet indienen, mag die lidstaat geen afbreuk doen aan de procedurele waarborgen die de betrokken onderdaan van een derde land tijdens de aanvraagprocedure geniet, noch aan de rechten die de houder van een Europese blauwe kaart geniet tijdens de periode van arbeid of de verlengingsprocedure voor de Europese blauwe kaart. |
(38) |
Het model van de Europese blauwe kaart moet stroken met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (14), zodat de lidstaten kunnen verwijzen naar de informatie over de voorwaarden waaronder de betrokkene mag werken. De lidstaten moeten aanvullende informatie op papier kunnen verstrekken of elektronisch kunnen opslaan, overeenkomstig artikel 4 van die verordening en punt a), 16), van de bijlage bij die verordening, met als doel nadere informatie te geven over de betrokken beroepsactiviteit. Het verstrekken van dergelijke aanvullende informatie moet facultatief zijn voor de lidstaten en mag geen aanvullende eis zijn waardoor de gecombineerde vergunning en de één-aanvraagprocedure in het gedrang zouden komen. |
(39) |
De betrokken lidstaat moet ervoor zorgen dat de aanvragers het recht hebben om een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of een besluit om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, bij de rechter aan te vechten. Dit moet de mogelijkheid onverlet laten om een administratieve autoriteit aan te wijzen om een voorafgaande bestuursrechtelijke toetsing van dergelijke besluiten uit te voeren. |
(40) |
Aangezien deze richtlijn de arbeids- en vaardighedentekorten in belangrijke sectoren van de arbeidsmarkten wil wegnemen, moet een lidstaat kunnen nagaan of een vacature die een aanvrager van een blauwe kaart wenst te vervullen, in de plaats daarvan kan worden vervuld door een nationale of Uniewerknemer, of door onderdanen van derde landen die al legaal in die lidstaat verblijven en die dus reeds deel uitmaken van diens arbeidsmarkt krachtens het Unie- of nationale recht, of door EU-langdurig ingezetenen die naar die lidstaat wensen te verhuizen voor een hooggekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (15). Indien de lidstaten besluiten van die mogelijkheid gebruik te maken, moeten zij dit op een duidelijke, toegankelijke en transparante wijze meedelen aan de aanvragers en werkgevers, ook via onlinemedia. Dergelijke arbeidsmarkttoetsen mogen geen onderdeel zijn van de verlengingsprocedure voor een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat. In gevallen van langetermijnmobiliteit mag een lidstaat alleen rekening kunnen houden met de arbeidsmarktsituatie als die lidstaat ook controles heeft ingevoerd voor aanvragers uit derde landen. |
(41) |
Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich ervan te onthouden in ontwikkelingslanden actief werknemers te werven in sectoren waar er een tekort aan arbeidskrachten is. In belangrijke sectoren, zoals in de gezondheidszorg, moeten een beleid en beginselen van ethische werving worden ontwikkeld die van toepassing zijn op werkgevers uit de openbare en de privésector. Dit strookt met de toezegging van de Unie zich te zullen houden aan de mondiale gedragscode van 2010 van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de internationale werving van gezondheidswerkers, alsook met de conclusies van de Raad en de lidstaten van 14 mei 2007 inzake een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007-2013) en met het engagement van de Unie ten aanzien van de onderwijssector. Het is passend die beginselen en beleidsmaatregelen te versterken door mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten om, waar passend, meer mogelijkheden te scheppen voor circulaire en tijdelijke migratie, te ontwikkelen en toe te passen, alsook andere maatregelen om de negatieve effecten van de migratie van hooggekwalificeerden voor ontwikkelingslanden zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten ervan optimaal te benutten, teneinde “brain drain” om te zetten in “brain gain”. |
(42) |
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een vereenvoudigde procedure voor werkgevers toe te passen. Die procedure moet erkende werkgevers in staat stellen gebruik te maken van eenvoudiger procedures en toelatingsvoorwaarden in het kader van deze richtlijn. De lidstaten moeten echter voldoende waarborgen tegen misbruik inbouwen. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel moet in die waarborgen rekening worden gehouden met de ernst en de aard van het wangedrag. Indien de werkgever op het moment van de verlenging van een Europese blauwe kaart niet langer erkend is, moeten de normale toelatingsvoorwaarden van toepassing zijn op de verlenging van die Europese blauwe kaart, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land door een andere erkende werkgever in dienst wordt genomen. |
(43) |
Om ervoor te zorgen dat nog steeds aan de toelatingscriteria wordt voldaan, moeten de lidstaten kunnen eisen dat tijdens de eerste twaalf maanden van legale arbeid als houder van een Europese blauwe kaart, elke verandering van werkgever of andere belangrijke veranderingen worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten en dat de bevoegde autoriteiten een arbeidsmarkttoets uitvoeren. Na die periode van twaalf maanden mogen de lidstaten alleen kunnen vereisen dat de houder van een Europese blauwe kaart de bevoegde autoriteiten in kennis stelt van een verandering van werkgever of van een verandering die van invloed is op de naleving van de toelatingscriteria van deze richtlijn, met inbegrip van, indien nodig, de nieuwe arbeidsovereenkomst. Er mag geen arbeidsmarkttoets worden uitgevoerd. De door de lidstaten verrichte beoordeling moet beperkt zijn tot de aspecten waarin een verandering is opgetreden. |
(44) |
Om innoverend ondernemerschap te bevorderen, moeten de lidstaten onderdanen van derde landen die uit hoofde van deze richtlijn zijn toegelaten, de mogelijkheid kunnen bieden een activiteit als zelfstandige uit te oefenen naast hun werkzaamheden in het kader van deze richtlijn, zonder dat dit invloed heeft op hun verblijfsrechten als houders van een Europese blauwe kaart. Dat recht mag geen afbreuk doen aan de voortdurende verplichting om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn, en derhalve moet de houder van een Europese blauwe kaart een hooggekwalificeerde baan blijven uitoefenen. De lidstaten moeten de voorwaarden voor toegang tot een activiteit als zelfstandige in hun nationale recht kunnen vastleggen. De lidstaten moeten ook het recht hebben de reikwijdte van toegelaten activiteiten als zelfstandige te beperken. De lidstaten moeten houders van een Europese blauwe kaart toegang geven tot werkzaamheden als zelfstandige onder voorwaarden die minstens even gunstig zijn als die waarin de bestaande nationale regelingen voorzien. Inkomsten uit zelfstandige arbeid mogen niet bijdragen aan het halen van de vereiste salarisdrempel om in aanmerking te komen voor een Europese blauwe kaart. |
(45) |
Ter vergroting van de bijdrage die de houder van een Europese blauwe kaart door zijn hogere beroepskwalificaties kan leveren, moeten de lidstaten in hun nationale recht ook bepalingen kunnen vastleggen op grond waarvan houders van een Europese blauwe kaart andere beroepsactiviteiten mogen verrichten in aanvulling op hun hoofdactiviteit als houder van een Europese blauwe kaart. Inkomsten uit die beroepsactiviteiten mogen niet bijdragen aan het halen van de vereiste salarisdrempel om in aanmerking te komen voor een Europese blauwe kaart. |
(46) |
Houders van een Europese blauwe kaart moeten gelijk worden behandeld met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die zijn vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16). Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Zij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de onderdanen van derde landen die binnen haar toepassingsgebied vallen. |
(47) |
In geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17) van toepassing. Deze richtlijn mag aan de mobiele houder van een Europese blauwe kaart niet meer rechten verlenen dan die waarin het bestaande recht van de Unie reeds voorziet op het gebied van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen met grensoverschrijdende belangen in meerdere lidstaten. |
(48) |
Beroepskwalificaties die onderdanen van derde landen in een andere lidstaat hebben behaald, dienen op dezelfde manier te worden erkend als die van burgers van de Unie. Met beroepskwalificaties die in een derde land zijn behaald, dient rekening te worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (18). Deze richtlijn moet in het nationale recht vastgelegde voorwaarden voor de uitoefening van gereguleerde beroepen onverlet laten. Deze richtlijn mag een lidstaat niet beletten nationale beperkingen op de toegang tot arbeid te handhaven die ten minste occasionele betrokkenheid bij de uitoefening van het openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het algemeen belang van de staat inhouden, of nationale regels in stand te houden inzake activiteiten die voorbehouden zijn aan onderdanen van die lidstaat, aan burgers van de Unie of aan burgers van een ander land in de Europese Economische Ruimte (EER-burgers), ook in gevallen van mobiliteit naar andere lidstaten, indien dergelijke beperkingen of regels bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn. |
(49) |
De rechten die een persoon die internationale bescherming geniet, heeft verkregen als houder van een Europese blauwe kaart, mogen geen afbreuk doen aan de rechten die die persoon uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en uit hoofde van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”), geniet in de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend. In die lidstaat mogen de bepalingen betreffende gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet van toepassing zijn, teneinde conflicterende regels te voorkomen. Personen die internationale bescherming genieten in één lidstaat en houder zijn van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat, moeten dezelfde rechten genieten als alle andere houders van een Europese blauwe kaart in die andere lidstaat, dus ook dezelfde behandeling krijgen als de onderdanen van de lidstaat van verblijf en rechten op gezinshereniging genieten. De status van een persoon die internationale bescherming geniet, staat los van de vraag of die persoon tevens houder van een Europese blauwe kaart is en ook los van de geldigheid van die Europese blauwe kaart. |
(50) |
Gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en toegang tot werk voor echtgenoten dienen een fundamenteel aspect te zijn van deze richtlijn, teneinde hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen beter te kunnen aantrekken. Om die doelstelling te bereiken, moet op bepaalde punten worden afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG, die geldt voor de eerste en de tweede lidstaat van verblijf. De lidstaten moeten de omvang van de werkzaamheden anders dan in loondienst die echtgenoten mogen verrichten, kunnen beperken, onder dezelfde voorwaarden als die welke voor houders van een Europese blauwe kaart gelden. Voorwaarden in verband met integratie of wachtperioden mogen niet worden toegepast voordat toelating tot gezinshereniging is gegeven, aangezien hooggekwalificeerde werknemers en hun gezin waarschijnlijk een gunstig uitgangspunt voor integratie in de gastgemeenschap hebben. Om de snelle toegang van hooggekwalificeerde werknemers te vergemakkelijken, dienen verblijfsvergunningen voor hun gezinsleden tegelijk met de Europese blauwe kaart te worden afgegeven, wanneer is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden en de aanvragen tegelijkertijd werden ingediend. |
(51) |
Er moet worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG om hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken en hun voortgezet verblijf in de Unie aan te moedigen en tegelijkertijd mobiliteit binnen de Unie en circulaire migratie mogelijk te maken. Houders van een Europese blauwe kaart die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om van één lidstaat naar een andere lidstaat te verhuizen, moeten gemakkelijker toegang krijgen tot de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat, met name door hen toe te staan perioden van verblijf in verschillende lidstaten te cumuleren, mits zij het aantal jaar van legaal en ononderbroken verblijf kunnen aantonen dat krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG vereist is als houder van een Europese blauwe kaart, een nationale vergunning voor een hooggekwalificeerde baan of een vergunning als student of onderzoeker overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801, of als persoon die internationale bescherming geniet. Onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als EU-langdurig ingezetene in een lidstaat wordt ingediend, moeten zij ook een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar als houder van een Europese blauwe kaart kunnen aantonen. Zoals bepaald in Richtlijn 2003/109/EG mag slechts de helft van de perioden van verblijf voor studiedoeleinden meetellen voor de berekening van de vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf in de lidstaten waar perioden van verblijf voor studiedoeleinden meetellen voor de berekening van het ononderbroken verblijf. |
(52) |
Om de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen tussen de Unie en hun land van herkomst te bevorderen, moet worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG teneinde langere afwezigheidsperioden toe te laten dan die welke in die richtlijn zijn vastgesteld nadat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat hebben verworven. |
(53) |
De arbeids- en geografische mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen moet worden beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van arbeidsmarktefficiëntie in de hele Unie, het aanvullen van vaardigheidstekorten en het compenseren van regionale onevenwichtigheden. Mobiliteit binnen de Unie dient te worden bevorderd. |
(54) |
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het bepaalde in Richtlijnen 96/71/EG (19) en 2014/67/EU (20) van het Europees Parlement en de Raad. |
(55) |
De bestaande rechtsonzekerheid in verband met werkreizen van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen moet worden aangepakt aan de hand van een definitie van het begrip “werkreizen” en een lijst van activiteiten die in alle lidstaten in elk geval als werkactiviteiten moeten worden beschouwd. Die activiteiten moeten rechtstreeks in verband staan met de belangen van de werkgever in de eerste lidstaat en moeten in verband staan met de verplichtingen die de houder van een Europese blauwe kaart heeft in de baan waarvoor hem de Europese blauwe kaart werd uitgereikt. Tweede lidstaten mogen van houders van een Europese blauwe kaart die werkactiviteiten verrichten, geen visum, werkvergunning of een andere vergunning eisen dan de Europese blauwe kaart. Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, moet de houder ervan het recht hebben voor werkactiviteiten naar een of meer tweede lidstaten te reizen en er maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen te verblijven. |
(56) |
Houders van een Europese blauwe kaart moeten de toelating krijgen om naar een tweede lidstaat te verhuizen onder vereenvoudigde voorwaarden, wanneer zij voornemens zijn een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op basis van een bestaande arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod. Tweede lidstaten mogen van houders van een Europese blauwe kaart geen andere vergunning kunnen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Zodra een houder van een Europese blauwe kaart binnen de in deze richtlijn vastgestelde uiterste termijn een volledige aanvraag voor een nieuwe Europese blauwe kaart in een tweede lidstaat heeft ingediend, moet die lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart kunnen toestaan aan het werk te gaan. Houders van een Europese blauwe kaart moeten het recht hebben om uiterlijk 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor een nieuwe Europese blauwe kaart aan het werk te gaan. Mobiliteit moet vraaggestuurd zijn en daarom moet in de tweede lidstaat altijd een arbeidsovereenkomst vereist zijn, moet worden voldaan aan alle voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren, en moet het salaris voldoen aan de drempel die door de tweede lidstaat is vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn. |
(57) |
Wanneer houders van een Europese blauwe kaart voornemens zijn in een tweede lidstaat een Europese blauwe kaart aan te vragen om een gereguleerd beroep uit te oefenen, moeten hun beroepskwalificaties op dezelfde wijze worden erkend als die van burgers van de Unie die het recht op vrij verkeer uitoefenen, overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG en ander toepasselijk Unie- en nationaal recht. |
(58) |
Hoewel in deze richtlijn enkele bijzondere voorschriften zijn opgenomen betreffende toegang tot en verblijf in een tweede lidstaat met het oog op werkactiviteiten, en betreffende het verhuizen naar een tweede lidstaat om op het grondgebied daarvan te verblijven en te werken op grond van de Europese blauwe kaart, gelden alle andere voorschriften in verband met het grensoverschrijdende verkeer van personen die zijn vastgelegd in de desbetreffende bepalingen van het Schengenacquis. |
(59) |
Indien de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de houder van een Europese blauwe kaart, in gevallen van mobiliteit waarin deze richtlijn voorziet, een buitengrens in de zin van Verordening (EU) 2016/399 overschrijdt naar het grondgebied van een tweede lidstaat, dient die lidstaat het recht te hebben bewijs te vragen van de binnenkomst van de houder van een Europese blauwe kaart op zijn grondgebied, hetzij met het oog op werkactiviteiten, hetzij om er te verblijven en te werken op grond van de Europese blauwe kaart op basis van een arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod. Bij mobiliteit voor het verrichten van werkactiviteiten dient die tweede lidstaat de mogelijkheid te hebben bewijs te vragen van het zakelijke doel van het verblijf, zoals uitnodigingen, toegangskaarten of documenten die de werkactiviteiten van de relevante onderneming en de functie van de houder van een Europese blauwe kaart in die onderneming beschrijven. |
(60) |
Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart zich naar een tweede lidstaat begeeft om een Europese blauwe kaart aan te vragen en hij vergezeld is van gezinsleden, moet die lidstaat die gezinsleden kunnen verzoeken hun in de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning over te leggen. Voorts moeten, in gevallen van overschrijding van een buitengrens in de zin van Verordening (EU) 2016/399, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem raadplegen en de toegang weigeren aan, of bezwaar maken tegen de mobiliteit van, personen die in dat systeem gesignaleerd staan voor de weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (21). |
(61) |
Wanneer een houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist op basis van een in de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart en de tweede lidstaat die aanvraag van de houder van een Europese blauwe kaart voor een nieuwe Europese blauwe kaart afwijst, dient deze richtlijn de tweede lidstaat de mogelijkheid te bieden om te verzoeken dat de houder van een Europese blauwe kaart zijn grondgebied verlaat. Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart nog steeds over een geldige door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart beschikt, moet de tweede lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart kunnen verzoeken naar de eerste lidstaat terug te keren, overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (22). Wanneer de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven, werd ingetrokken of tijdens de behandeling van de aanvraag is verlopen, moet de tweede lidstaat kunnen besluiten de houder van een Europese blauwe kaart ofwel terug te sturen naar een derde land in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG, ofwel de eerste lidstaat te verzoeken de houder van een Europese blauwe kaart weer toe laten op zijn grondgebied zonder onnodige formaliteiten of vertraging. In het laatste geval dient de eerste lidstaat de houder van een Europese blauwe kaart een document af te geven dat hem opnieuw toegang tot zijn grondgebied verleent. |
(62) |
Voor het verblijf in de lidstaten van personen die internationale bescherming genieten, moet ervoor worden gezorgd dat, wanneer die personen naar een andere lidstaat verhuizen dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend, die andere lidstaat ervan op de hoogte wordt gesteld dat de betrokken personen internationale bescherming genieten, opdat die lidstaat kan voldoen aan zijn verplichtingen in verband met het beginsel van non-refoulement. |
(63) |
Wanneer een lidstaat voornemens is een persoon uit te zetten die in die lidstaat een Europese blauwe kaart heeft verkregen en die in een andere lidstaat internationale bescherming geniet, moet die persoon bescherming tegen refoulement genieten overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU en artikel 33 van het Verdrag van Genève. |
(64) |
Indien de uitzetting van een persoon die internationale bescherming geniet van het grondgebied van een lidstaat is toegestaan uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle informatie van de relevante bronnen wordt verkregen, met inbegrip, waar passend, van de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, en dat de informatie terdege wordt geëvalueerd teneinde te waarborgen dat het besluit tot uitzetting van die persoon strookt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). |
(65) |
Er dienen specifieke bepalingen betreffende de verslaglegging te worden vastgesteld om toezicht te houden op de uitvoering van deze richtlijn en ook om mogelijke negatieve brain drain-effecten in de ontwikkelingslanden te signaleren en zo mogelijk tegen te gaan, teneinde brain waste te voorkomen. |
(66) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een bijzondere toelatingsprocedure en het goedkeuren van de voorwaarden voor toegang en verblijf die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en op hun gezinsleden, en de vaststelling van de daarmee verband houdende rechten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, vooral wat betreft het garanderen van de mobiliteit van die personen tussen de lidstaten en het bieden van één enkel pakket duidelijke toelatingsvoorwaarden voor alle lidstaten, zodat de algehele aantrekkingskracht van de Unie beter kan worden benut, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(67) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend in het Handvest, overeenkomstig artikel 6 VEU. |
(68) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten toegezegd om, daar waar verantwoord, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te laten gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd. |
(69) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaat. |
(70) |
Overeenkomstig artikel 1, artikel 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaat. |
(71) |
Richtlijn 2009/50/EG dient derhalve te worden ingetrokken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn legt het volgende vast:
a) |
de voorwaarden voor toegang en verblijf voor langer dan drie maanden op het grondgebied van de lidstaten, en de rechten van onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en van hun gezinsleden; |
b) |
de voorwaarden voor toegang en verblijf, en de rechten, van de in punt a) bedoelde onderdanen van derde landen en hun gezinsleden in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt. |
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1) |
“onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU; |
2) |
“hooggekwalificeerde baan”: baan van iemand die:
|
3) |
“Europese blauwe kaart”: een verblijfsvergunning getiteld “Europese blauwe kaart”, die de houder ervan het recht geeft op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn; |
4) |
“eerste lidstaat”: de lidstaat die als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt aan een onderdaan van een derde land; |
5) |
“tweede lidstaat”: een andere lidstaat dan de eerste lidstaat, waar de houder van een Europese blauwe kaart voornemens is het recht op mobiliteit, in de zin van deze richtlijn, uit te oefenen of reeds uitoefent; |
6) |
“gezinsleden”: onderdanen van derde landen die gezinsleden zijn als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG; |
7) |
“hogere beroepskwalificaties”: kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of hogere beroepsvaardigheden; |
8) |
“getuigschrift van hoger onderwijs”: een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel waaruit blijkt dat de houder ervan met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling of evenwaardige tertiaironderwijsinstelling, waar de studie die ervoor gevolgd moet worden ten minste drie jaar duurt en overeenkomstig het nationale recht overeenstemt met ten minste niveau 6 van ISCED 2011 of, waar passend, met niveau 6 van het EKK; |
9) |
“hogere beroepsvaardigheden”:
|
10) |
“beroepservaring”: de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep; |
11) |
“gereguleerd beroep”: een gereguleerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2005/36/EG; |
12) |
“niet-gereguleerd beroep”: een beroep dat geen gereguleerd beroep is; |
13) |
“werkactiviteit”: een tijdelijke activiteit die rechtstreeks verband houdt met de zakelijke belangen van de werkgever en met de beroepsmatige verplichtingen van de houder van een Europese blauwe kaart op basis van de arbeidsovereenkomst in de eerste lidstaat, met inbegrip van het bijwonen van interne of externe bedrijfsvergaderingen, het bijwonen van conferenties of seminars, het onderhandelen over zakelijke transacties, het verrichten van verkoop- of marketingactiviteiten, het onderzoeken van bedrijfsopportuniteiten, of het bijwonen en volgen van opleiding; |
14) |
“internationale bescherming”: internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Richtlijn 2011/95/EU. |
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om toegang te krijgen tot het grondgebied van een lidstaat, of die toegang ertoe hebben gekregen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan uit hoofde van deze richtlijn.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) |
onderdanen van derde landen die een aanvraag tot internationale bescherming hebben ingediend en in afwachting zijn van een besluit over hun status of die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (23); |
b) |
onderdanen van derde landen die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de praktijk van een lidstaat en in afwachting zijn van een besluit over hun status, of die bescherming genieten overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de praktijk van een lidstaat; |
c) |
onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn (EU) 2016/801 in een lidstaat te mogen verblijven om een onderzoeksproject uit te voeren; |
d) |
onderdanen van derde landen die in een lidstaat de status van EU-langdurig ingezetene hebben overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG en hun recht uitoefenen om in een andere lidstaat te verblijven om daar een economische activiteit als werknemer of zelfstandige te verrichten; |
e) |
onderdanen van derde landen die een lidstaat binnenkomen op grond van internationale overeenkomsten die de toegang en het tijdelijk verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken, met uitzondering van onderdanen van derde landen die toegang hebben gekregen tot het grondgebied van een lidstaat in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming op grond van Richtlijn 2014/66/EU; |
f) |
onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort; |
g) |
onderdanen van derde landen die onder Richtlijn 96/71/EG vallen, voor de duur van hun detachering op het grondgebied van de betrokken lidstaat, of |
h) |
onderdanen van derde landen die uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en de lidstaten enerzijds, en derde landen anderzijds, als onderdanen van die derde landen, rechten van vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die van burgers van de Unie. |
3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om voor een hooggekwalificeerde baan andere verblijfsvergunningen dan een Europese blauwe kaart af te geven. Dergelijke verblijfsvergunningen verlenen geen recht op verblijf in de andere lidstaten als bepaald in deze richtlijn.
Artikel 4
Gunstigere bepalingen
1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstigere bepalingen van:
a) |
het recht van de Unie, met inbegrip van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en de lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds, en |
b) |
bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen. |
2. Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten onverlet om met betrekking tot artikel 8, lid 5, artikel 11, artikel 15, lid 4, artikel 16, artikel 17 en artikel 18, lid 4, gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven.
HOOFDSTUK II
CRITERIA VOOR TOELATING, WEIGERING EN INTREKKING
Artikel 5
Toelatingscriteria
1. Voor toelating van een onderdaan van een derde land uit hoofde van deze richtlijn moet een aanvrager van een Europese blauwe kaart:
a) |
een geldige arbeidsovereenkomst of, als bepaald in het nationale recht, een bindend aanbod voor een hooggekwalificeerde baan, voor een periode van ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat overleggen; |
b) |
voor niet-gereguleerde beroepen, documenten overleggen waaruit blijkt dat hij over relevante hogere beroepskwalificaties beschikt voor het uit te voeren werk; |
c) |
voor gereguleerde beroepen, documenten overleggen waarin staat dat hij voldoet aan de voorwaarden die volgens het nationale recht gelden voor de uitoefening, door burgers van de Unie, van het gereguleerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod betrekking heeft, overeenkomstig het nationale recht; |
d) |
een naar nationaal recht geldig reisdocument en, indien vereist, een aanvraag voor een visum of een geldig visum overleggen, of indien toepasselijk een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur; |
e) |
bewijsstukken overleggen die aantonen dat hij beschikt over, of indien het nationale recht dat vereist, een aanvraag heeft ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin die dekking of de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. |
2. De lidstaten vereisen dat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen.
3. Naast de in de leden 1 en 2 gestelde eisen geldt ook dat het bedrag van het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan de voor dat doel door de betrokken lidstaat vastgestelde en bekendgemaakte salarisdrempel.
De in de eerste alinea bedoelde salarisdrempel wordt vastgesteld door de betrokken lidstaat, na overleg met de sociale partners overeenkomstig de nationale praktijken. Die salarisdrempel moet ten minste 1,0 maal, maar mag niet meer dan 1,6 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedragen.
4. In afwijking van lid 3 mag een lidstaat voor banen in beroepen waarin specifieke behoefte bestaat aan werknemers uit derde landen en die tot de hoofdgroepen 1 en 2 van de ISCO-classificatie behoren, een lagere salarisdrempel hanteren die ten minste 80 % bedraagt van de door die lidstaat overeenkomstig lid 3 vastgestelde salarisdrempel, mits de lagere salarisdrempel niet lager ligt dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in die lidstaat.
5. In afwijking van lid 3 mag een lidstaat voor onderdanen van derde landen die niet meer dan drie jaar voordat zij een aanvraag voor een Europese blauwe kaart indienden, een getuigschrift van hoger onderwijs hebben behaald, een lagere salarisdrempel hanteren die ten minste 80 % bedraagt van de door die lidstaat overeenkomstig lid 3 vastgestelde salarisdrempel, mits de lagere salarisdrempel niet lager ligt dan 1,0 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat.
Indien de tijdens de periode van drie jaar afgegeven Europese blauwe kaart wordt verlengd, blijft de in de eerste alinea bedoelde salarisdrempel van kracht als:
a) |
de eerste periode van drie jaar niet is verstreken, of |
b) |
er na de afgifte van de eerste Europese blauwe kaart nog geen 24 maanden zijn verstreken. |
6. Indien een aanvraag voor een Europese blauwe kaart een onderdaan van een derde land betreft die houder is van een door dezelfde lidstaat afgegeven nationale verblijfsvergunning met het oog op een hooggekwalificeerde baan:
a) |
mag die lidstaat niet van de aanvrager vereisen dat hij de in lid 1, punt b) of c), genoemde documenten overlegt indien de relevante hogere beroepskwalificaties reeds geverifieerd werden in het kader van de aanvraag van de nationale verblijfsvergunning; |
b) |
mag die lidstaat niet van de aanvrager vereisen dat hij de in lid 1, punt e), van dit artikel genoemde bewijsstukken overlegt tenzij de aanvraag is ingediend in het kader van een verandering van baan; in dat geval is artikel 15 van overeenkomstige toepassing, en |
c) |
past die lidstaat artikel 7, lid 2, punt a), niet toe, tenzij de aanvraag is ingediend in het kader van een verandering van baan; in dat geval is artikel 15 van overeenkomstige toepassing. |
7. De lidstaten mogen van de betrokken onderdaan van een derde land vereisen dat hij zijn adres op hun grondgebied opgeeft.
Indien het recht van een lidstaat vereist dat er een adres wordt opgegeven op het moment van de aanvraag en de betrokken onderdaan van een derde land zijn toekomstige adres nog niet kent, aanvaarden de lidstaten een tijdelijk adres. In dergelijke gevallen geeft de onderdaan van een derde land zijn vast adres op ten laatste wanneer de Europese blauwe kaart op grond van artikel 9 wordt afgegeven.
Artikel 6
Aantal toegelatenen
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij overeenkomstig artikel 79, lid 5, VWEU toelaten.
Artikel 7
Redenen tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart
1. Een lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien:
a) |
er niet wordt voldaan aan artikel 5; |
b) |
de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd; |
c) |
de betrokken onderdaan van een derde land wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of |
d) |
de onderneming van de werkgever is opgericht of opereert met als voornaamste doel de toegang van onderdanen van derde landen te faciliteren. |
2. Een lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen:
a) |
indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, nadat zij zich van de arbeidsmarktsituatie op de hoogte hebben gesteld, bijvoorbeeld indien de werkloosheidsgraad hoog is, besluiten dat de betrokken vacature zou kunnen worden vervuld door nationale arbeidskrachten of arbeidskrachten uit de Unie, of door onderdanen van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijven en daar reeds deel uitmaken van de arbeidsmarkt op grond van het recht van de Unie of het nationale recht, dan wel door EU-langdurig ingezetenen die naar die lidstaat wensen te verhuizen met het oog op een hooggekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG; |
b) |
indien de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen; |
c) |
indien de onderneming van de werkgever uit hoofde van het nationale insolventierecht ontbonden wordt of is, of indien zij geen economische activiteit uitoefent; |
d) |
indien tegen de werkgever een sanctie is uitgesproken voor de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), of indien tegen de werkgever naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken voor zwartwerk of illegale tewerkstelling, of |
e) |
met het oog op een ethisch wervingsbeleid voor beroepen waarvoor er een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten in de landen van herkomst is, onder meer op basis van een daartoe ofwel tussen de Unie en de lidstaten enerzijds en één of meer derde landen anderzijds, ofwel tussen de lidstaten enerzijds en één of meer derde landen anderzijds, overeengekomen lijst van beroepen. |
3. Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot afwijzing van een aanvraag rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
Artikel 8
Redenen tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart
1. Een lidstaat trekt een Europese blauwe kaart in of weigert die te verlengen indien:
a) |
de Europese blauwe kaart of de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd; |
b) |
de betrokken onderdaan van een derde land geen geldige arbeidsovereenkomst voor een hooggekwalificeerde baan meer heeft; |
c) |
de betrokken onderdaan van een derde land niet langer beschikt over de in artikel 5, lid 1, punt b) of c), bedoelde kwalificaties, of |
d) |
het salaris van de betrokken onderdaan van het derde land niet langer voldoet aan de salarisdrempel die is vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 3, 4 of 5, naargelang het geval. |
2. Een lidstaat mag een Europese blauwe kaart intrekken of weigeren die te verlengen:
a) |
om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid; |
b) |
waar passend, indien de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen; |
c) |
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan en, waar van toepassing, in dat van zijn gezinsleden, te voorzien zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van die lidstaat; |
d) |
indien de houder van een Europese blauwe kaart in die lidstaat verblijft om andere redenen dan waarvoor hij werd toegelaten op het grondgebied; |
e) |
indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen; |
f) |
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet heeft voldaan aan de relevante procedures bedoeld in artikel 15, lid 2, punt a), lid 3 of lid 4; |
g) |
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet langer in het bezit is van een geldig reisdocument, vooropgesteld dat die lidstaat voorafgaand aan het intrekken van de Europese blauwe kaart een redelijke termijn heeft vastgesteld waarbinnen die houder van een Europese blauwe kaart een geldig reisdocument moet verkrijgen en overleggen, of |
h) |
indien de houder van een Europese blauwe kaart niet voldoet aan de mobiliteitsvoorwaarden uit hoofde van hoofdstuk V. |
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), beoordelen de lidstaten de toereikendheid van middelen naar hun aard en regelmaat en kunnen zij rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen, minimuminkomens of minimumpensioenen, alsmede met het aantal gezinsleden van de houder van een Europese blauwe kaart. Bij een dergelijke beoordeling wordt rekening gehouden met de bijdragen van de gezinsleden aan het gezinsinkomen.
3. In afwijking van dit artikel, lid 2, eerste alinea, punt f), wordt een nalaten om de uit hoofde van artikel 15, lid 2, punt a), of artikel 15, lid 3 of lid 4, vereiste mededeling te doen op zichzelf niet als een reden beschouwd om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, mits de houder van een Europese blauwe kaart bewijst dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen waarop hij geen invloed heeft.
4. In afwijking van lid 1, punten b) en d), mogen lidstaten besluiten een Europese blauwe kaart niet in te trekken of de verlenging ervan niet te weigeren als de houder van een Europese blauwe kaart tijdelijk en in ieder geval niet langer dan twaalf maanden niet voldoet aan de in artikel 5, lid 1, punt a), of artikel 5, lid 3, of, indien toepasselijk, in artikel 5, lid 4 of lid 5, vastgestelde toelatingscriteria als gevolg van ziekte, handicap of ouderschapsverlof.
5. In afwijking van lid 1, punten b) en d), en lid 2, eerste alinea, punt c), wordt een Europese blauwe kaart niet ingetrokken en wordt de verlenging ervan niet geweigerd in geval van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart, tenzij:
a) |
de gecumuleerde periode van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart meer dan drie maanden bedraagt en hij sinds minder dan twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart, of |
b) |
de gecumuleerde periode van werkloosheid van de houder van een Europese blauwe kaart meer dan zes maanden bedraagt en hij reeds ten minste twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart. |
De lidstaten mogen langere perioden van werkloosheid toestaan vooraleer zij overgaan tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart.
6. Indien een lidstaat voornemens is een Europese blauwe kaart overeenkomstig lid 2, eerste alinea, punt b) of e), in te trekken of niet te verlengen, stelt de bevoegde autoriteit de houder van een Europese blauwe kaart daar vooraf van in kennis en legt hij de houder van een Europese blauwe kaart een redelijke termijn van ten minste drie maanden op om een nieuwe baan te zoeken, onder de voorwaarden van artikel 15, leden 1, 2, en 3. Indien de houder van een Europese blauwe kaart al ten minste twee jaar heeft gewerkt, bedraagt de periode om een baan te zoeken ten minste zes maanden.
7. Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
HOOFDSTUK III
EUROPESE BLAUWE KAART EN PROCEDURE
Artikel 9
Europese blauwe kaart
1. Indien een onderdaan van een derde land voldoet aan de criteria van artikel 5 en er geen redenen zijn voor weigering op grond van artikel 7, wordt hem een Europese blauwe kaart afgegeven.
Indien een lidstaat uitsluitend verblijfsvergunningen op zijn grondgebied afgeeft en de onderdaan van een derde land voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgelegd, geeft de betrokken lidstaat hem het benodigde visum af om een Europese blauwe kaart te verkrijgen.
2. De lidstaten stellen voor de Europese blauwe kaart een standaardgeldigheidsduur van ten minste 24 maanden vast. Indien de arbeidsovereenkomst van de houder van een Europese blauwe kaart een kortere looptijd heeft, is de Europese blauwe kaart geldig voor ten minste de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden, maar voor maximaal de in de eerste zin bedoelde standaardgeldigheidsduur. Indien de geldigheidsduur van het reisdocument van de houder van een Europese blauwe kaart echter korter is dan de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart die zou gelden uit hoofde van de eerste of de tweede zin, is de Europese blauwe kaart geldig voor ten minste de geldigheidsduur van het reisdocument.
3. De Europese blauwe kaart die door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat wordt afgegeven, beantwoordt aan het uniforme model dat wordt beschreven in Verordening (EG) nr. 1030/2002. Overeenkomstig punt a), 12), van de bijlage bij die verordening kunnen de lidstaten op de Europese blauwe kaart de voorwaarden vermelden voor toegang tot de arbeidsmarkt als vervat in artikel 15, lid 1, van deze richtlijn. De lidstaten vermelden de woorden “Europese blauwe kaart” in de voor “soort titel” bestemde ruimte op de verblijfsvergunning.
De lidstaten kunnen aanvullende informatie over de arbeidsverhouding van de houder van een Europese blauwe kaart op papier vermelden of opslaan in een elektronisch formaat overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en punt a), 16), van de bijlage daarbij.
4. Een lidstaat die een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land aan wie die lidstaat internationale bescherming heeft verleend, vermeldt de volgende opmerking onder de rubriek “opmerkingen” op de aan die onderdaan van een derde land afgegeven Europese blauwe kaart: “Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]”. Indien die lidstaat de door de houder van een Europese blauwe kaart genoten internationale bescherming intrekt, geeft die lidstaat waar passend een nieuwe Europese blauwe kaart af waarop die opmerking niet is vermeld.
5. Een lidstaat die een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land die internationale bescherming geniet in een andere lidstaat, vermeldt de volgende opmerking onder de rubriek “opmerkingen” op de aan die onderdaan van een derde land afgegeven Europese blauwe kaart: “Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]”.
Voordat de lidstaat die opmerking vermeldt, stelt hij de in de opmerking te vermelden lidstaat in kennis van zijn voornemen de Europese blauwe kaart af te geven en verzoekt hij die lidstaat te bevestigen of de houder van een Europese blauwe kaart nog steeds internationale bescherming geniet. De in de opmerking te vermelden lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie. Indien de internationale bescherming bij definitief besluit is ingetrokken, vermeldt de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft, die opmerking niet.
Indien de verantwoordelijkheid voor de internationale bescherming van de houder van een Europese blauwe kaart, in overeenstemming met de desbetreffende internationale instrumenten of het nationale recht, aan de lidstaat was overgedragen nadat die overeenkomstig de eerste alinea een Europese blauwe kaart had afgegeven, wijzigt die lidstaat de opmerking dienovereenkomstig uiterlijk drie maanden na de overdracht.
6. Een lidstaat die een Europese blauwe kaart afgeeft op basis van hogere beroepsvaardigheden in beroepen die niet in bijlage I zijn opgenomen, vermeldt onder de rubriek “opmerkingen” de volgende opmerking op die Europese blauwe kaart: “[Beroepen die niet in bijlage I zijn opgenomen]”.
7. Tijdens de geldigheidsduur ervan geeft de Europese blauwe kaart de houder ervan:
a) |
het recht het grondgebied van de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, binnen te gaan, opnieuw binnen te gaan en erop te verblijven, en |
b) |
de in deze richtlijn vastgestelde rechten. |
Artikel 10
Toelatingsaanvragen
1. De lidstaten bepalen of aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door zijn werkgever. De lidstaten kunnen daarnaast bepalen dat zowel de onderdaan van een derde land als zijn werkgever een aanvraag mag indienen.
2. Een aanvraag voor een Europese blauwe kaart wordt behandeld ofwel wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten, ofwel wanneer hij al op het grondgebied van die lidstaat verblijft als houder van een geldige verblijfsvergunning of van een visum voor verblijf van langere duur.
3. In afwijking van lid 2 kan een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht een aanvraag voor een Europese blauwe kaart goedkeuren die wordt ingediend door een onderdaan van een derde land die niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning of van een visum voor een verblijf van langere duur maar wel legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijft.
Artikel 11
Procedurele waarborgen
1. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat nemen een besluit over de aanvraag voor een Europese blauwe kaart en stellen de aanvrager, overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van het recht van die lidstaat, schriftelijk in kennis van hun besluit. Dat besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 90 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag, vastgesteld en meegedeeld.
Indien de werkgever overeenkomstig artikel 13 is erkend, wordt het besluit over de aanvraag van een Europese blauwe kaart zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 30 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag, vastgesteld en meegedeeld.
2. Indien ter staving van de aanvraag niet-afdoende of onvolledige documenten of gegevens zijn overgelegd of verstrekt, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee welke aanvullende documenten of gegevens vereist zijn en stellen zij voor de overlegging of verstrekking daarvan een redelijke termijn vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de gevraagde aanvullende documenten of gegevens hebben ontvangen. Indien de vereiste aanvullende documenten of gegevens niet binnen die termijn zijn verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.
3. Besluiten tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart, tot intrekking van een Europese blauwe kaart en tot niet-verlenging van een Europese blauwe kaart worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken onderdaan van een derde land en indien relevant aan zijn werkgever, overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van het toepasselijke nationale recht. In de kennisgeving worden de gronden van het besluit vermeld, alsmede de bevoegde autoriteit waarbij beroep kan worden aangetekend en de termijn die daarvoor geldt. De lidstaten voorzien in effectieve beroepsmogelijkheden, overeenkomstig het nationale recht.
4. Het is een aanvrager toegestaan een verlengingsaanvraag in te dienen voordat zijn Europese blauwe kaart vervalt. De lidstaten mogen voor de indiening van een verlengingsaanvraag een termijn van ten hoogste 90 dagen vóór de vervaldag van de Europese blauwe kaart vaststellen.
5. Indien de geldigheid van de Europese blauwe kaart vervalt tijdens de verlengingsprocedure, staan de lidstaten de onderdaan van een derde land toe om op hun grondgebied te verblijven alsof hij een houder van een Europese blauwe kaart is totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag tot verlenging hebben genomen.
6. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, verlenen houders van een Europese blauwe kaart dezelfde procedurele waarborgen als die waarin hun nationale regelingen voorzien, indien de procedurele waarborgen in het kader van die nationale regelingen gunstiger zijn dan die waarin de leden 1 tot en met 5 voorzien.
Artikel 12
Vergoedingen
De lidstaten kunnen de betaling van een vergoeding vereisen voor de behandeling van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. De door een lidstaat opgelegde vergoedingen voor de behandeling van aanvragen mogen niet onevenredig of buitensporig zijn.
Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, mogen van aanvragers van een Europese blauwe kaart niet vereisen dat ze hogere vergoedingen betalen dan die welke aan aanvragers van nationale vergunningen worden opgelegd.
13
Erkende werkgevers
1. Met het oog op een vereenvoudigde procedure voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart kunnen de lidstaten voorzien in erkenningsprocedures voor werkgevers overeenkomstig hun nationale recht of bestuurlijke gebruiken.
Een lidstaat die voorziet in dergelijke erkenningsprocedures, verstrekt aan de betrokken werkgevers duidelijke en transparante informatie over, onder meer, de erkenningsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden, waaronder de mogelijke intrekking of niet-verlenging van de erkenning, evenals toepasselijke sancties.
De erkenningsprocedures mogen geen onevenredige of buitensporige administratieve lasten of kosten voor de werkgevers, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, met zich meebrengen.
2. De vereenvoudigde procedure heeft onder meer betrekking op de behandeling van aanvragen overeenkomstig artikel 11, lid 1, tweede alinea. De aanvragers worden vrijgesteld van het overleggen of verstrekken van een of meer bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b) of e), of in artikel 5, lid 7.
3. De lidstaten kunnen weigeren een werkgever op grond van lid 1 te erkennen indien aan die werkgever een sanctie is opgelegd wegens:
a) |
de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen overeenkomstig Richtlijn 2009/52/EG; |
b) |
zwartwerk of illegale tewerkstelling uit hoofde van het nationale recht, of |
c) |
het niet nakomen van zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden. |
In elk besluit tot weigering van erkenning van een werkgever wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, met inbegrip van de tijd die is verstreken sinds de oplegging van de sanctie, en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
4. De lidstaten kunnen weigeren de erkenning van een werkgever te verlengen of besluiten die erkenning in te trekken, indien de werkgever de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen of de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen.
5. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op hooggekwalificeerde banen en erkenningsprocedures hebben vastgesteld voor werkgevers die de afgifte van dergelijke verblijfsvergunningen faciliteren, passen dezelfde erkenningsprocedures toe op aanvragen voor Europese blauwe kaarten indien de erkenningsprocedures voor de afgifte van dergelijke vergunningen gunstiger zijn dan die van de leden 1 tot en met 4.
Artikel 14
Sancties tegen werkgevers
1. De lidstaten voorzien in sancties tegen werkgevers die niet aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn hebben voldaan. Die sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
2. De lidstaten treffen maatregelen om mogelijk misbruik van deze richtlijn te voorkomen. Die maatregelen omvatten overeenkomstig het nationale recht of de bestuurlijke gebruiken monitoring, evaluatie en, waar passend, inspectie.
HOOFDSTUK IV
RECHTEN
Artikel 15
Toegang tot de arbeidsmarkt
1. Houders van een Europese blauwe kaart hebben toegang tot hooggekwalificeerde banen in de betrokken lidstaat onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden.
2. Tijdens de eerste twaalf maanden van legale tewerkstelling van de betrokkene als houder van een Europese blauwe kaart kan een lidstaat:
a) |
vereisen dat een verandering van werkgever of een verandering die van invloed kan zijn op de naleving van de toelatingscriteria van artikel 5, wordt meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten in die lidstaat, overeenkomstig de in het nationale recht vastgelegde procedures, en |
b) |
elke verandering van werkgever onderwerpen aan een arbeidsmarkttoets, mits die lidstaat die arbeidsmarkttoets verricht overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt a). |
Het recht van de houder van een Europese blauwe kaart om van baan te veranderen, kan voor maximaal 30 dagen worden geschorst terwijl de betrokken lidstaat controleert of aan de in artikel 5 vastgestelde toelatingsvoorwaarden is voldaan en of de betrokken vacature niet kon worden vervuld door de in artikel 7, lid 2, punt a), genoemde personen. De betrokken lidstaat kan zich binnen die termijn van 30 dagen verzetten tegen de verandering van baan.
3. Na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van twaalf maanden kunnen de lidstaten enkel eisen dat een verandering van werkgever of een verandering die van invloed is op de naleving van de toelatingscriteria van artikel 5 wordt meegedeeld volgens de in het nationale recht vastgelegde procedures. Een dergelijke eis schorst het recht van de houder van een Europese blauwe kaart om de nieuwe baan aan te nemen en uit te voeren niet.
4. Tijdens een periode van werkloosheid is het de houder van een Europese blauwe kaart toegestaan een baan te zoeken en aan te nemen overeenkomstig dit artikel. De houder van een Europese blauwe kaart deelt, volgens de relevante nationale procedures, het begin en, waar passend, het einde van de periode van werkloosheid mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf.
5. Onverminderd de toelatingscriteria van artikel 5 kunnen de lidstaten houders van een Europese blauwe kaart toestaan om naast de hooggekwalificeerde baan een activiteit als zelfstandige te verrichten, overeenkomstig de voorwaarden van het nationale recht. Dit laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om de reikwijdte van de toegelaten activiteiten als zelfstandige te beperken.
Dergelijke zelfstandige activiteiten zijn ondergeschikt aan de hoofdactiviteit van de betrokkene als houder van een Europese blauwe kaart.
6. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, waarborgen de houders van een Europese blauwe kaart toegang tot activiteiten als zelfstandige onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die waarin de desbetreffende nationale regeling voorziet.
7. Onverminderd de toelatingscriteria van artikel 5 kunnen de lidstaten houders van een Europese blauwe kaart toestaan om naast hun hoofdactiviteit ook andere beroepsactiviteiten als houder van een Europese blauwe kaart te verrichten, overeenkomstig de voorwaarden van het nationale recht.
8. In afwijking van lid 1 mag een lidstaat beperkingen op de toegang tot werk handhaven overeenkomstig het bestaande nationale of Unierecht, op voorwaarde dat die arbeidsactiviteiten gepaard gaan met de, ten minste occasionele, uitoefening van het openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor het vrijwaren van het algemeen belang van de staat, of dat die arbeidsactiviteiten uitsluitend mogen worden verricht door onderdanen van die lidstaat, door burgers van de Unie of door burgers van de EER.
9. Dit artikel geldt onverminderd het beginsel van voorrang voor burgers van de Unie, indien van toepassing uit hoofde van de toepasselijke toetredingsakten.
Artikel 16
Gelijke behandeling
1. Houders van een Europese blauwe kaart worden op de onderstaande gebieden op dezelfde manier behandeld als de onderdanen van de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft:
a) |
tewerkstellingsvoorwaarden, zoals de minimumleeftijd om te werken, en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsook de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk; |
b) |
de vrijheid van vereniging en aansluiting bij of lidmaatschap van een werknemers- of werkgeversorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van door dergelijke organisaties verschafte rechten en voordelen, onverminderd de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid; |
c) |
onderwijs en beroepsopleiding; |
d) |
de erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de relevante nationale procedures; |
e) |
de takken van de sociale zekerheid als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004, en |
f) |
de toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, inclusief huisvestingsprocedures, alsook voorlichting en advies door arbeidsbureaus. |
2. Met betrekking tot lid 1, punt c), mogen de lidstaten de gelijke behandeling beperken wat betreft beurzen, toelagen en leningen voor studie en onderhoud of andere beurzen, toelagen en leningen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding. Voor toegang tot de universiteit en postsecundair onderwijs kan worden vereist dat aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig het nationale recht.
Met betrekking tot lid 1, punt f), mogen de lidstaten de gelijke behandeling beperken wat betreft huisvestingsprocedures. Dat geldt onverminderd de contractvrijheid overeenkomstig het Unie- en nationale recht.
3. Houders van een Europese blauwe kaart die naar een derde land verhuizen, of hun nabestaanden die in een derde land wonen en rechten aan een houder van een Europese blauwe kaart ontlenen, ontvangen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer die naar een derde land verhuizen, bij ouderdom, invaliditeit of overlijden, wettelijke prestaties die gebaseerd zijn op de vroegere arbeid van de houder van een Europese blauwe kaart die verworven werden overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde wetgeving.
4. Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling laat het recht van een lidstaat onverlet om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen overeenkomstig artikel 8.
5. Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het recht van de Unie het recht op vrij verkeer genieten.
6. Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verblijven in een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
7. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, verlenen houders van een Europese blauwe kaart dezelfde rechten op gelijke behandeling als worden toegekend aan houders van een nationale verblijfsvergunning, indien die rechten op gelijke behandeling gunstiger zijn dan die waarin dit artikel voorziet.
Artikel 17
Gezinsleden
1. Richtlijn 2003/86/EG is van toepassing, onder voorbehoud van de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
2. In afwijking van artikel 3, lid 1, en artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van een Europese blauwe kaart reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend, dat hij over een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van minimaal één jaar beschikt, of dat hij een minimumperiode van verblijf heeft gehad.
3. In afwijking van artikel 4, lid 1, derde alinea, en artikel 7, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en -maatregelen alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is toegestaan.
4. In afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden de besluiten over de aanvragen van gezinsleden tegelijkertijd met het besluit over de aanvraag voor een Europese blauwe kaart vastgesteld en meegedeeld, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld en de volledige aanvragen gelijktijdig werden ingediend. Indien de gezinsleden zich bij de houder van een Europese blauwe kaart voegen nadat de Europese blauwe kaart werd uitgereikt en de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld, wordt het besluit zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 90 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag vastgesteld en meegedeeld. Artikel 11, leden 2 en 3, van deze richtlijn is van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de Europese blauwe kaart, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dat toestaat.
6. In afwijking van artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2003/86/EG passen de lidstaten voor gezinsleden geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe. In afwijking van artikel 14, lid 1, punt b), van die richtlijn, en onverminderd de beperkingen bedoeld in artikel 15, lid 8, van deze richtlijn, hebben gezinsleden in de betrokken lidstaat toegang tot alle arbeid in loondienst en arbeid als zelfstandige, overeenkomstig de toepasselijke voorschriften uit hoofde van het nationale recht.
7. In afwijking van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG telt het verblijf in verschillende lidstaten mee voor de berekening van de verblijfsduur die nodig is voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning. De lidstaten kunnen een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar vereisen op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor een zelfstandige verblijfsvergunning wordt ingediend onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag.
8. Dit artikel geldt niet voor gezinsleden van houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het recht van de Unie het recht op vrij verkeer genieten.
9. Dit artikel geldt voor gezinsleden van houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat die houders van een Europese blauwe kaart in een lidstaat verblijven die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
10. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, verlenen houders van een Europese blauwe kaart en hun gezinsleden dezelfde rechten als die welke worden toegekend aan houders van een nationale verblijfsvergunning en hun gezinsleden, indien die rechten gunstiger zijn dan die waarin dit artikel voorziet.
Artikel 18
De status van EU-langdurig ingezetene voor houders van een Europese blauwe kaart
1. Richtlijn 2003/109/EG is van toepassing, onder voorbehoud van de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
2. In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG mag een houder van een Europese blauwe kaart die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 21 van deze richtlijn geboden mogelijkheid, de perioden van verblijf in verschillende lidstaten cumuleren om tot de vereiste verblijfsduur te komen, mits die houder van een Europese blauwe kaart het volgende heeft gecumuleerd:
a) |
het uit hoofde van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG vereiste aantal jaren legaal en ononderbroken verblijf als houder van een Europese blauwe kaart, een nationale verblijfsvergunning voor een hooggekwalificeerde baan, een vergunning als onderzoeker of, waar passend, een toelating als student overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/109/EG of als persoon die internationale bescherming geniet op het grondgebied van de lidstaten, en |
b) |
een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar als houder van een Europese blauwe kaart op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als EU-langdurig ingezetene wordt ingediend onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag. |
3. Voor de berekening van de periode van het legaal en ononderbroken verblijf in de Unie, als bedoeld in lid 2, punt a), van dit artikel, en in afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2003/109/EG, vormen perioden van afwezigheid van het grondgebied van de betrokken lidstaat geen onderbreking van de periode van het legaal en ononderbroken verblijf in de Unie, indien zij minder dan twaalf opeenvolgende maanden duren en in totaal niet langer zijn dan 18 maanden binnen die periode.
4. In afwijking van artikel 9, lid 1, punt c), van Richtlijn 2003/109/EG verlengen de lidstaten de toegestane periode van afwezigheid van het grondgebied van de Unie gedurende welke een EU-langdurig ingezetene die houder is van een verblijfsvergunning voor lange duur voorzien van de in artikel 19, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking en zijn gezinsleden die de status van EU-langdurig ingezetene hebben verkregen, afwezig mogen zijn, tot 24 opeenvolgende maanden.
5. Artikel 16, lid 1, punt f), artikel 16, lid 3, artikel 20 en, indien toepasselijk, de artikelen 17 en 22 zijn van toepassing op de houder van een verblijfsvergunning voor lange duur met de in artikel 19, lid 2, bedoelde opmerking.
6. Indien een EU-langdurig ingezetene die houder is van een verblijfsvergunning voor lange duur met de in artikel 19, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking zijn recht uitoefent om naar een tweede lidstaat te verhuizen op grond van hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG, is artikel 14, leden 3 en 4, van die richtlijn niet van toepassing. De tweede lidstaat kan maatregelen toepassen overeenkomstig artikel 21, lid 8, van deze richtlijn.
Artikel 19
Verblijfsvergunning voor lange duur
1. De lidstaten geven aan houders van een Europese blauwe kaart die voldoen aan de in artikel 18 van deze richtlijn gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van EU-langdurig ingezetene, een verblijfsvergunning af overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002.
2. Onder de rubriek “opmerkingen” van de in lid 1 bedoelde verblijfsvergunning vermelden de lidstaten “voormalig houder van een Europese blauwe kaart”.
HOOFDSTUK V
MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN
Artikel 20
Kortetermijnmobiliteit
1. Indien een onderdaan van een derde land houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast en die onderdaan van een derde land gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of meer tweede lidstaten binnenkomt en verblijft om er een werkactiviteit uit te oefenen, mag de tweede lidstaat geen andere vergunning vereisen voor de uitoefening van die activiteit dan de Europese blauwe kaart.
2. Een onderdaan van een derde land die houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, heeft het recht om in een periode van 180 dagen maximaal 90 dagen in een of meer tweede lidstaten binnen te komen en te verblijven om er een werkactiviteit uit te oefenen op grond van de Europese blauwe kaart en een geldig reisdocument. Indien de houder van een Europese blauwe kaart een binnengrens overschrijdt waar de controles nog niet zijn opgeheven, naar een tweede lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, kan de tweede lidstaat van de houder van een Europese blauwe kaart vereisen dat hij het zakelijke doel van het verblijf aantoont. De tweede lidstaat mag voor het uitoefenen van de werkactiviteit geen andere vergunning vereisen dan de Europese blauwe kaart.
Artikel 21
Langetermijnmobiliteit
1. Na twaalf maanden legaal verblijf in de eerste lidstaat als houder van een Europese blauwe kaart mag de onderdaan van een derde land onder de in dit artikel gestelde voorwaarden op het grondgebied van een tweede lidstaat binnenkomen, er verblijven en er werken met het oog op een hooggekwalificeerde baan op grond van de Europese blauwe kaart en een geldig reisdocument.
2. Indien de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de houder van een Europese blauwe kaart met het oog op langetermijnmobiliteit een binnengrens overschrijdt waarvoor de controles nog niet zijn opgeheven, naar een tweede lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, kan de tweede lidstaat vereisen dat de houder van een Europese blauwe kaart de door de eerste lidstaat afgegeven geldige Europese blauwe kaart en een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod voor een hooggekwalificeerde baan voor een periode van ten minste zes maanden in die tweede lidstaat overlegt.
3. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na de aankomst van de houder van een Europese blauwe kaart in de tweede lidstaat wordt bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat een aanvraag voor een Europese blauwe kaart ingediend. Die aanvraag gaat vergezeld van alle documenten waaruit blijkt dat is voldaan aan de in lid 4 vermelde voorwaarden voor de tweede lidstaat. De lidstaten bepalen of aanvragen moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door de werkgever. De lidstaten kunnen daarnaast bepalen dat zowel de onderdaan van een derde land als zijn werkgever een aanvraag mag indienen.
De houder van een Europese blauwe kaart mag uiterlijk 30 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag in de tweede lidstaat beginnen te werken.
De aanvraag mag bij de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat worden ingediend terwijl de houder van een Europese blauwe kaart nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.
4. Met het oog op een in lid 3 bedoelde aanvraag legt de aanvrager de volgende documenten over:
a) |
de geldige Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven; |
b) |
een geldige arbeidsovereenkomst of, als bepaald in het nationale recht, een bindend aanbod voor een hooggekwalificeerde baan, voor een periode van ten minste zes maanden in de tweede lidstaat; |
c) |
voor gereguleerde beroepen, documenten waarin staat dat hij voldoet aan de voorwaarden die volgens het nationale recht gelden voor de uitoefening, door burgers van de Unie, van het gereguleerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod als bedoeld in het nationale recht betrekking heeft; |
d) |
een geldig reisdocument, zoals gespecificeerd door het nationale recht, en |
e) |
bewijsstukken die aantonen dat voldaan is aan de salarisdrempel die in de tweede lidstaat is vastgesteld bij toepassing van artikel 5, lid 3, of, indien toepasselijk, artikel 5, lid 4 of lid 5. |
Met betrekking tot de eerste alinea, punt c), genieten houders van een Europese blauwe kaart voor het aanvragen van een Europese blauwe kaart in een tweede lidstaat dezelfde behandeling als burgers van de Unie wat betreft de erkenning van beroepskwalificaties, overeenkomstig het toepasselijke Unie- en nationale recht.
Voor niet-gereguleerde beroepen kan, indien de eerste lidstaat een Europese blauwe kaart heeft afgegeven op basis van hogere beroepsvaardigheden voor niet in bijlage I vermelde beroepen, van de aanvrager worden vereist dat hij documenten overlegt waaruit blijkt dat hij over hogere beroepskwalificaties beschikt met betrekking tot het uit te voeren werk, zoals bepaald in het recht van de tweede lidstaat.
5. Met het oog op een in lid 3 bedoelde aanvraag kan de betrokken lidstaat van de aanvrager vereisen dat hij de volgende documenten overlegt:
a) |
voor niet-gereguleerde beroepen, indien de houder van een Europese blauwe kaart minder dan twee jaar in de eerste lidstaat heeft gewerkt, documenten waaruit blijkt dat hij over hogere beroepskwalificaties beschikt met betrekking tot het uit te voeren werk, zoals bepaald in het nationale recht; |
b) |
bewijsstukken die aantonen dat hij beschikt over, of, indien voorgeschreven door het nationale recht, dat hij een aanvraag heeft ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin dergelijke dekking of de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. |
6. De tweede lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien:
a) |
niet wordt voldaan aan lid 4; |
b) |
de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd; |
c) |
de baan niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken als bedoeld in artikel 5, lid 2, of |
d) |
de houder van een Europese blauwe kaart een bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. |
7. Met betrekking tot aanvraagprocedures met het oog op langetermijnmobiliteit zijn de procedurele waarborgen van artikel 11, leden 2 en 3, van overeenkomstige toepassing. Onverminderd lid 4 van dit artikel wordt in een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor langetermijnmobiliteit rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.
8. De tweede lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart uitsluitend afwijzen op grond van een controle die is verricht in overeenstemming met artikel 7, lid 2, punt a), indien die lidstaat dergelijke controles ook verricht wanneer hij de eerste lidstaat is.
9. De tweede lidstaat neemt een van de volgende besluiten over de aanvraag van een Europese blauwe kaart:
a) |
een Europese blauwe kaart af te geven en de onderdaan van een derde land toe te staan op zijn grondgebied te verblijven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, indien aan de in dit artikel gestelde mobiliteitsvoorwaarden is voldaan, of |
b) |
de aanvraag af te wijzen en de aanvrager en zijn gezinsleden overeenkomstig de procedures van het nationale recht te verplichten het grondgebied te verlaten, indien niet aan de in dit artikel gestelde mobiliteitsvoorwaarden is voldaan. |
In afwijking van artikel 11, lid 1, stelt de tweede lidstaat de aanvrager en de eerste lidstaat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 30 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag, schriftelijk in kennis van zijn besluit.
In uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden met betrekking tot de complexiteit van de aanvraag kan een lidstaat de in de tweede alinea genoemde maximumtermijn met 30 dagen verlengen. De lidstaat brengt de aanvrager van de verlenging op de hoogte uiterlijk 30 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag.
In zijn kennisgeving aan de eerste lidstaat vermeldt de tweede lidstaat de in lid 6, punten b) en d), bedoelde redenen voor de afwijzing van de aanvraag.
10. Indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart tijdens de aanvraagprocedure verstrijkt, kan de tweede lidstaat een tijdelijke nationale verblijfsvergunning of een gelijkwaardige vergunning afgeven, zodat de aanvrager legaal op zijn grondgebied kan blijven in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten.
11. Vanaf de tweede keer dat een houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn gezinsleden, gebruikmaken van de mogelijkheid om uit hoofde van dit artikel en artikel 22 naar een andere lidstaat te verhuizen, wordt onder “eerste lidstaat” verstaan de lidstaat vanwaar de persoon in kwestie verhuist en onder “tweede lidstaat” de lidstaat waar hij een aanvraag tot verblijf indient. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel mag een houder van een Europese blauwe kaart een tweede maal naar een andere lidstaat verhuizen na zes maanden legaal verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat.
Artikel 22
Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden
1. Indien een houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig artikel 21 en het gezin van de houder van een Europese blauwe kaart al was gevormd in de eerste lidstaat, hebben de leden van zijn gezin het recht om de houder van een Europese blauwe kaart te vergezellen of zich bij hem te voegen.
Richtlijn 2003/86/EG en artikel 17 van deze richtlijn zijn van toepassing in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gevallen, onder voorbehoud van de afwijkingen waarin de leden 2 tot en met 7 van dit artikel voorzien.
Indien het gezin nog niet was gevormd in de eerste lidstaat, is artikel 17 van deze richtlijn van toepassing.
2. In afwijking van artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart het recht de tweede lidstaat binnen te komen en er te verblijven op basis van de geldige verblijfsvergunningen die in de eerste lidstaat zijn verkregen als gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart.
Indien de verblijfsvergunningen van de gezinsleden worden afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en die gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart zich bij hem voegen wanneer hij een binnengrens overschrijdt waar de controles nog niet zijn opgeheven, teneinde te verhuizen naar een tweede lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, kan de tweede lidstaat van de gezinsleden vereisen dat zij de verblijfsvergunningen overleggen die zij in de eerste lidstaat hebben verkregen als gezinsleden van de houder van een Europese blauwe kaart.
3. In afwijking van artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2003/86/EG en uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of de houder van een Europese blauwe kaart, overeenkomstig het nationale recht, bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinsleden in.
Indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor een gezinslid tijdens de procedure verstrijkt of de houder ervan niet langer het recht geeft legaal in de tweede lidstaat te verblijven, staat de tweede lidstaat het gezinslid toe op zijn grondgebied te blijven in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat, indien nodig door een tijdelijke nationale verblijfsvergunning of een gelijkwaardige vergunning af te geven.
4. In afwijking van artikel 5, lid 2, en artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG kan de tweede lidstaat van de betrokken gezinsleden vereisen dat zij bij hun aanvraag voor een verblijfsvergunning het volgende overleggen of verstrekken:
a) |
hun verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument, of gewaarmerkte afschriften daarvan; |
b) |
een bewijs dat zij als gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat hebben verbleven; |
c) |
bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt b), van Richtlijn 2003/86/EG. |
5. Indien aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan en de aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, geeft de tweede lidstaat de verblijfsvergunningen voor gezinsleden tegelijk met de Europese blauwe kaart af.
In afwijking van artikel 17, lid 4, worden, indien aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan en de gezinsleden zich bij de houder van een Europese blauwe kaart voegen nadat de Europese blauwe kaart is uitgereikt, uiterlijk 30 dagen na de datum van de indiening van de volledige aanvraag verblijfsvergunningen voor de gezinsleden uitgereikt.
In naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden met betrekking tot de complexiteit van de aanvraag mogen de lidstaten de in de tweede alinea bedoelde termijn met maximaal 30 dagen verlengen.
6. Dit artikel geldt voor gezinsleden van houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat die houders van een Europese blauwe kaart naar een lidstaat verhuizen die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
7. Dit artikel geldt niet voor gezinsleden van houders van een Europese blauwe kaart die in de tweede lidstaat uit hoofde van het recht van de Unie het recht op vrij verkeer genieten.
Artikel 23
Waarborgen en sancties bij mobiliteit
1. Niettegenstaande artikel 8, lid 1, punt a), en artikel 8, lid 2, punt a), trekt de eerste lidstaat, indien een houder van een Europese blauwe kaart uit hoofde van artikel 21 naar een andere lidstaat verhuist, de Europese blauwe kaart niet in voordat de tweede lidstaat een besluit over de aanvraag voor langetermijnmobiliteit heeft genomen.
2. Indien de tweede lidstaat de aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijst overeenkomstig artikel 21, lid 9, punt b), staat de eerste lidstaat, op verzoek van de tweede lidstaat, toe dat de houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn gezinsleden, zonder formaliteiten en onverwijld opnieuw toegang krijgen tot de eerste lidstaat. Dat geldt eveneens indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart is verstreken of de kaart tijdens de behandeling van de aanvraag is ingetrokken.
3. De houder van een Europese blauwe kaart of de werkgever in de tweede lidstaat kan aansprakelijk worden gesteld voor de kosten in verband met de terugkeer van de houder van een Europese blauwe kaart en van zijn gezinsleden als bedoeld in lid 2.
4. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 14 sancties vaststellen tegen een werkgever van een houder van een Europese blauwe kaart indien die werkgever verantwoordelijk is voor het niet naleven van de in dit hoofdstuk vastgelegde mobiliteitsvoorwaarden.
5. Een lidstaat die de Europese blauwe kaart met de in artikel 9, lid 5, bedoelde opmerking intrekt of niet verlengt en besluit om de onderdaan van een derde land uit te zetten, vraagt aan de in die opmerking genoemde lidstaat te bevestigen of de betrokkene nog steeds internationale bescherming geniet in die lidstaat. De in die opmerking genoemde lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie.
Indien de onderdaan van een derde land in de in die opmerking genoemde lidstaat nog steeds internationale bescherming geniet, wordt hij uitgezet naar die lidstaat, die hem en zijn gezinsleden onmiddellijk, zonder formaliteiten, opnieuw toegang verleent, onverminderd het toepasselijke Unie- of nationale recht en het beginsel van de eenheid van het gezin.
In afwijking van de tweede alinea van dit lid behoudt de lidstaat die het besluit tot uitzetting heeft vastgesteld, het recht de onderdaan van een derde land overeenkomstig zijn internationale verplichtingen uit te zetten naar een ander land dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend, indien de voorwaarden van artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2011/95/EU zijn vervuld met betrekking tot die onderdaan van een derde land.
6. Indien een houder van een Europese blauwe kaart of zijn gezinsleden de buitengrens overschrijden van een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, raadpleegt die lidstaat het Schengeninformatiesysteem overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399. Die lidstaat weigert de toegang aan personen die in het Schengeninformatiesysteem gesignaleerd staan als personen aan wie de toegang en het verblijf dienen te worden ontzegd.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 24
Toegang tot informatie en monitoring
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de bewijsstukken die bij een aanvraag moeten worden gevoegd evenals over de voorwaarden voor toegang en verblijf die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en op hun gezinsleden, met inbegrip van hun rechten en plichten en de procedurele waarborgen, gemakkelijk toegankelijk is voor de aanvragers van een Europese blauwe kaart. Die informatie omvat gegevens over de salarisdrempels die in de betrokken lidstaat zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, leden 3, 4 en 5, en over de toepasselijke vergoedingen.
Die informatie omvat ook gegevens over:
a) |
werkactiviteiten op het grondgebied van de betrokken lidstaat die mogen worden uitgeoefend door een houder van een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat, als bedoeld in artikel 20, en |
b) |
de toepasselijke procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart en verblijfsvergunningen voor gezinsleden in een tweede lidstaat, als bedoeld in de artikelen 21 en 22. |
Indien de lidstaten besluiten wet- of regelgevende maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 6 of gebruik te maken van de in artikel 7, lid 2, punt a), geboden mogelijkheid, delen zij de informatie over dergelijke besluiten op dezelfde wijze mee. In de informatie over arbeidsmarkttoetsen op grond van artikel 7, lid 2, punt a), worden, waar passend, de betrokken sectoren, beroepen en regio’s vermeld.
2. Lidstaten die nationale verblijfsvergunningen afgeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan, waarborgen dezelfde toegang tot informatie over de Europese blauwe kaart als over de nationale verblijfsvergunningen.
3. De lidstaten delen de Commissie ten minste eenmaal per jaar en telkens wanneer de informatie wordt gewijzigd, de volgende gegevens mee:
a) |
de factor die zij hebben vastgesteld voor het bepalen van de jaarsalarisdrempels overeenkomstig artikel 5, lid 3, of indien van toepassing, artikel 5, lid 4 of lid 5, en de daaruit voortvloeiende nominale bedragen; |
b) |
de lijst van beroepen waarvoor een lagere salarisdrempel overeenkomstig artikel 5, lid 4, geldt; |
c) |
een lijst van toegestane werkactiviteiten voor de toepassing van artikel 20; |
d) |
informatie over wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6, indien van toepassing; |
e) |
informatie over arbeidsmarkttoetsen als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a), indien van toepassing. |
Indien lidstaten aanvragen voor een Europese blauwe kaart afwijzen op grond van een ethisch wervingsbeleid overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt e), zenden zij elk jaar de lijst van dergelijke afwijzingen inzake de betrokken landen en beroepen toe aan de Commissie en de andere lidstaten, vergezeld van een motivering van die afwijzingen.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt e), gesloten overeenkomsten met derde landen.
Artikel 25
Statistieken
1. Uiterlijk op 18 november 2025, en vervolgens jaarlijks, verstrekken de lidstaten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (25), aan de Commissie statistieken over het aantal onderdanen van derde landen aan wie in het vorige kalenderjaar een Europese blauwe kaart is uitgereikt en het aantal van wie de aanvragen zijn afgewezen, waarbij de aanvragen die ontvankelijk zijn verklaard op grond van artikel 6 van deze richtlijn of die zijn afgewezen uit hoofde van artikel 7, lid 2, punt a), van deze richtlijn nader worden omschreven, alsook de statistieken over het aantal onderdanen van derde landen van wie de Europese blauwe kaart in het vorige kalenderjaar is verlengd of ingetrokken. Die statistieken worden uitgesplitst naar nationaliteit, geldigheidsduur van de vergunningen, geslacht en leeftijd en, indien beschikbaar, naar beroep, omvang van de onderneming van de werkgever en economische sector. De statistieken over onderdanen van derde landen aan wie een Europese blauwe kaart is uitgereikt, worden verder uitgesplitst naar personen die internationale bescherming genieten, begunstigden van het recht op vrij verkeer en personen die in een lidstaat overeenkomstig artikel 18 van deze richtlijn de status van EU-langdurig ingezetene hebben gekregen.
Op dezelfde wijze worden statistieken verstrekt over toegelaten gezinsleden, die evenwel geen informatie bevatten over hun beroep en de economische sector.
Met betrekking tot houders van een Europese blauwe kaart en hun gezinsleden die overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van deze richtlijn een verblijfsvergunning in een tweede lidstaat hebben gekregen, wordt bovendien de vorige lidstaat van verblijf vermeld.
2. Voor de uitvoering van artikel 5, leden 3, 4 en 5, van deze richtlijn wordt verwezen naar gegevens die door de lidstaten aan Eurostat worden toegezonden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26), en waar passend naar nationale gegevens.
Artikel 26
Lijst van beroepen in bijlage I
1. De beroepen waarvoor de kennis, vaardigheden en competenties, zoals die blijkt uit het vereiste aantal jaren relevante beroepservaring, voor de aanvraag van een Europese blauwe kaart worden beschouwd als gelijkwaardig met de kennis, vaardigheden en competenties die blijken uit kwalificaties van het hoger onderwijs, worden vermeld in bijlage I.
2. Uiterlijk op 18 november 2026, en vervolgens om de twee jaar, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over haar beoordeling van de lijst van beroepen in bijlage I, rekening houdend met de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt. Die verslagen worden opgesteld na raadpleging van de nationale autoriteiten, op basis van een openbare raadpleging waaraan de sociale partners deelnemen. Op basis van die verslagen kan de Commissie, indien passend, wetgevingsvoorstellen tot wijziging van bijlage I indienen.
Artikel 27
Verslaglegging
Uiterlijk op 18 november 2026, en vervolgens om de vier jaar, brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.
In die verslagen wordt met name het effect van de artikelen 5 en 13 en van hoofdstuk V beoordeeld. De Commissie stelt daarbij wijzigingen voor die zij noodzakelijk acht.
De Commissie beoordeelt specifiek de relevantie van de in artikel 5 bepaalde salarisdrempel en afwijkingen, waarbij zij onder meer rekening houdt met de uiteenlopende economische, sectorale en geografische situaties.
Artikel 28
Samenwerking tussen contactpunten
1. De lidstaten wijzen contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en doorgeven van de voor de uitvoering van de artikelen 18, 20, 21 en 24 noodzakelijke informatie, en werken doeltreffend samen.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde contactpunten werken met name doeltreffend samen op het gebied van validatieregelingen met belanghebbenden in de sectoren onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en jongeren, evenals in andere relevante beleidsdomeinen, die nodig zijn voor de uitvoering van artikel 5, lid 1, punt b).
3. De lidstaten zorgen voor een passende samenwerking bij de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie. De lidstaten wisselen de gegevens bij voorkeur elektronisch uit.
Artikel 29
Wijziging van Richtlijn (EU) 2016/801
In artikel 2, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/801 wordt punt g) vervangen door:
”g) |
die een aanvraag indienen voor verblijf in een lidstaat met het oog op een hooggekwalificeerde baan in de zin van Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad (*1). |
Artikel 30
Intrekking van Richtlijn 2009/50/EG
Richtlijn 2009/50/EG wordt ingetrokken met ingang van 19 november 2023.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabellen in bijlage II.
Artikel 31
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 november 2023 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de tekst van die maatregelen onmiddellijk aan de Commissie mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 32
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 33
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 20 oktober 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
A. LOGAR
(1) PB C 75 van 10.3.2017, blz. 75.
(2) PB C 185 van 9.6.2017, blz. 105.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 15 september 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2021.
(4) Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 17).
(5) PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
(6) Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
(7) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
(8) Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
(9) Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
(10) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
(11) Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
(12) Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
(13) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
(14) Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).
(15) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).
(16) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
(17) Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).
(18) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
(19) Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
(20) Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”) (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 11).
(21) Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).
(22) Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).
(23) Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).
(24) Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).
(25) Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).
(26) Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
BIJLAGE I
Lijst van de in artikel 2, punt 9), bedoelde beroepen
Leidinggevenden en specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie met ten minste drie jaar relevante beroepservaring, verworven binnen de zeven jaar vóór de aanvraag van een Europese blauwe kaart, die tot een van de volgende groepen van de ISCO-08 classificatie behoren:
1) |
133 leidinggevende functies op het gebied van informatie- en communicatietechnologie; |
2) |
25 specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. |
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 2009/50/EC |
Deze richtlijn |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2, punt a) |
Artikel 2, punt 1) |
Artikel 2, punt b) |
Artikel 2, punt 2) |
Artikel 2, punt c) |
Artikel 2, punt 3) |
Artikel 2, punt d) |
Artikel 2, punt 4) |
Artikel 2, punt e) |
Artikel 2, punt 5) |
Artikel 2, punt f) |
Artikel 2, punt 6) |
Artikel 2, punt g) |
Artikel 2, punten 7) en 9) |
Artikel 2, punt h) |
Artikel 2, punt 8) |
Artikel 2, punt i) |
Artikel 2, punt 10) |
Artikel 2, punt j) |
Artikel 2, punt 11) |
— |
Artikel 2, punt 12) |
— |
Artikel 2, punt 13) |
— |
Artikel 2, punt 14) |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 3, lid 2, aanhef |
Artikel 3, lid 2, aanhef |
Artikel 3, lid 2, punt a) |
Artikel 3, lid 2, punt a) |
Artikel 3, lid 2, punt b) |
— |
Artikel 3, lid 2, punt c) |
Artikel 3, lid 2, punt b) |
Artikel 3, lid 2, punt d) |
Artikel 3, lid 2, punt c) |
Artikel 3, lid 2, punt e) |
— |
Artikel 3, lid 2, punt f) |
Artikel 3, lid 2, punt d) |
Artikel 3, lid 2, punt g) |
Artikel 3, lid 2, punt e) |
Artikel 3, lid 2, punt h) |
— |
Artikel 3, lid 2, punt i) |
Artikel 3, lid 2, punt f) |
Artikel 3, lid 2, punt j) |
Artikel 3, lid 2, punt g) |
Artikel 3, lid 2, laatste alinea |
Artikel 3, lid 2, punt h) |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 7, lid 2, punt e) |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 4, lid 1, aanhef |
Artikel 4, lid 1, aanhef |
Artikel 4, lid 1, punt a) |
Artikel 4, lid 1, punt a) |
Artikel 4, lid 1, punt b) |
Artikel 4, lid 1, punt b) |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 5, lid 1, aanhef |
Artikel 5, lid 1, aanhef |
Artikel 5, lid 1, punt a) |
Artikel 5, lid 1, punt a) |
Artikel 5, lid 1, punt b) |
Artikel 5, lid 1, punt c) |
Artikel 5, lid 1, punt c) |
Artikel 5, lid 1, punt b) |
Artikel 5, lid 1, punt d) |
Artikel 5, lid 1, punt d) |
Artikel 5, lid 1, punt e) |
Artikel 5, lid 1, punt e) |
Artikel 5, lid 1, punt f) |
Artikel 7, lid 1, punt c) |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 7, eerste alinea |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 5, lid 4 |
— |
Artikel 5, lid 5 |
— |
Artikel 5, lid 6 |
— |
Artikel 5, lid 7, tweede alinea |
Artikel 5, lid 6 |
— |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 7, lid 4 |
Artikel 9, lid 7 |
— |
Artikel 9, lid 4 |
— |
Artikel 9, lid 5 |
— |
Artikel 9, lid 6 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 7, lid 1, punten a) en b) |
— |
Artikel 7, lid 1, punt d) |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 7, lid 2, punt a) |
Artikel 8, lid 3 |
— |
Artikel 8, lid 4 |
Artikel 7, lid 2, punt e) |
Artikel 8, lid 5 |
Artikel 7, lid 2, punt d) |
— |
Artikel 7, lid 2, punt b) |
— |
Artikel 7, lid 2, punt c) |
— |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 9, lid 1, aanhef |
Artikel 8, lid 1, aanhef |
Artikel 9, lid 1, punt a) |
Artikel 8, lid 1, punt a) |
Artikel 9, lid 1, punt b) |
Artikel 8, lid 1, punten b), c) en d); artikel 8, lid 2, punten d), e) en g) |
Artikel 9, lid 1, punt c) |
Artikel 8, lid 2, punt f) |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 8, lid 3 |
Artikel 9, lid 3, aanhef |
Artikel 8, lid 2, aanhef |
Artikel 9, lid 3, punt a) |
Artikel 8, lid 2, punt a) |
— |
Artikel 8, lid 2, punt b) |
Artikel 9, lid 3, punt b) |
Artikel 8, lid 2, punt c) |
Artikel 9, lid 3, punt c) |
— |
Artikel 9, lid 3, punt d) |
— |
— |
Artikel 8, lid 2, punt h) |
— |
Artikel 8, lid 4 |
— |
Artikel 8, lid 6 |
— |
Artikel 8, lid 7 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 10, lid 4 |
— |
Artikel 11, lid 1, eerste alinea |
Artikel 11, lid 1, eerste alinea |
Artikel 11, lid 1, tweede alinea |
— |
— |
Artikel 11, lid 1, tweede alinea |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 11, lid 3 |
— |
Artikel 11, lid 4 |
— |
Artikel 11, lid 5 |
— |
Artikel 11, lid 6 |
— |
Artikel 12 |
— |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
Artikel 12, lid 1 |
— |
— |
Artikel 15, lid 1 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 15, leden 2 en 3 |
Artikel 12, leden 3 en 4 |
Artikel 15, lid 8 |
Artikel 12, lid 5 |
Artikel 15, lid 9 |
— |
Artikel 15, leden 5, 6 en 7 |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 8, lid 5 |
Artikel 13, leden 2 en 4 |
Artikel 15, lid 4 |
Artikel 13, lid 3 |
— |
Artikel 14, lid 1, aanhef |
Artikel 16, lid 1, aanhef |
Artikel 14, lid 1, punt a) |
Artikel 16, lid 1, punt a) |
Artikel 14, lid 1, punt b) |
Artikel 16, lid 1, punt b) |
Artikel 14, lid 1, punt c) |
Artikel 16, lid 1, punt c) |
Artikel 14, lid 1, punt d) |
Artikel 16, lid 1, punt d) |
Artikel 14, lid 1, punt e) |
Artikel 16, lid 1, punt e) |
Artikel 14, lid 1, punt f) |
Artikel 16, lid 3 |
Artikel 14, lid 1, punt g) |
Artikel 16, lid 1, punt f) |
Artikel 14, lid 1, punt h) |
— |
Artikel 14, lid 2, aanhef, letter a), en laatste alinea |
Artikel 16, lid 2 |
Artikel 14, lid 2, punt b) |
— |
Artikel 14, lid 3 |
Artikel 16, lid 4 |
Artikel 14, lid 4 |
— |
— |
Artikel 16, leden 5, 6 en 7 |
Artikel 15, lid 1 |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 15, lid 2 |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 15, lid 3 |
Artikel 17, lid 3 |
Artikel 15, lid 4 |
Artikel 17, lid 4 |
Artikel 15, lid 5 |
Artikel 17, lid 5 |
Artikel 15, lid 6 |
Artikel 17, lid 6 |
Artikel 15, lid 7 |
Artikel 17, lid 7 |
Artikel 15, lid 8 |
— |
— |
Artikel 17, leden 8, 9 en 10 |
Artikel 16, lid 1 |
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 16, lid 2 |
Artikel 18, lid 2 |
Artikel 16, lid 3 |
Artikel 18, lid 3 |
Artikel 16, lid 4 |
Artikel 18, lid 4 |
Artikel 16, lid 5 |
— |
Artikel 16, lid 6 |
Artikel 18, lid 5 |
— |
Artikel 18, lid 6 |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 17, lid 2 |
Artikel 19, lid 2 |
— |
Artikel 20 |
Artikel 18, lid 1 |
Artikel 21, lid 1 |
— |
Artikel 21, lid 2 |
Artikel 18, lid 2 |
Artikel 21, lid 3, eerste en tweede alinea |
Artikel 18, lid 3 |
Artikel 21, lid 3, derde alinea |
Artikel 18, lid 4 |
Artikel 21, lid 9, en artikel 23, lid 2 |
Artikel 18, lid 5 |
Artikel 21, lid 10 |
Artikel 18, lid 6 |
Artikel 23, lid 3 |
Artikel 18, lid 7 |
— |
Artikel 18, lid 8 |
Artikel 21, lid 11 |
— |
Artikel 21, leden 4 tot en met 8 |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 22, lid 1, eerste alinea |
— |
Artikel 22, lid 2 |
Artikel 19, lid 2 |
Artikel 22, lid 3 |
Artikel 19, lid 3 |
Artikel 22, lid 4 |
Artikel 19, lid 4 |
— |
Artikel 19, lid 5 |
Artikel 22, lid 1, tweede alinea |
Artikel 19, lid 6 |
Artikel 22, lid 1, derde alinea |
— |
Artikel 22, leden 5, 6 en 7 |
— |
Artikel 23, leden 1, 4, 5 en 6 |
— |
Artikel 24, lid 1, eerste en tweede alinea |
Artikel 20, lid 1 |
Artikel 24, lid 1, derde alinea |
— |
Artikel 24, leden 2 en 3 |
Artikel 20, lid 2 |
Artikel 25, lid 1 |
Artikel 20, lid 3 |
Artikel 25, lid 2 |
— |
Artikel 26 |
Artikel 21 |
Artikel 27 |
Artikel 22, lid 1 |
Artikel 28, lid 1 |
— |
Artikel 28, lid 2 |
Artikel 22, lid 2 |
Artikel 28, lid 3 |
— |
Artikel 29 |
— |
Artikel 30 |
Artikel 23 |
Artikel 31 |
Artikel 24 |
Artikel 32 |
Artikel 25 |
Artikel 33 |