Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R1093

Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie

PB L 331 van 15/12/2010, p. 12–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 26/06/2021

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/1093/oj

15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/12


VERORDENING (EU) Nr. 1093/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, de consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.

(2)

Voor en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers werkelijk gelijke marktvoorwaarden te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie - Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek (6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (7), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (10)).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie te hervormen. De groep heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en heeft aanbevolen een Europees Comité voor systeemrisico’s te creëren. Het verslag presenteert de hervormingen die de deskundigen noodzakelijk achten en die onmiddellijk ter hand dienen te worden genomen.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem voor financieel toezicht en een Europees Comité voor systeemrisico’s. In haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van het nieuwe toezichtkader, waarin de belangrijkste ideeën uit het verslag-de Larosière zijn terug te vinden.

(5)

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 bevestigd dat er een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, dient te worden ingesteld. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens bevoegd moeten zijn voor het toezicht op kredietwaardigheidsbeoordelaars (ratingbureaus), heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van financiële toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

(6)

De Europese Raad van 17 juni 2010 was het erover eens dat „de lidstaten regelingen voor heffingen en belastingen moeten invoeren op financiële instellingen teneinde de lasten billijk te verdelen en stimulansen tot beperking van systeemrisico’s te scheppen. Dergelijke heffingen en belastingen moeten deel uitmaken van een geloofwaardig afwikkelingskader. De voornaamste kenmerken van die heffingen en belastingen moeten dringend nader worden uitgewerkt en er moet zorgvuldig worden gekeken naar aspecten die gelijke spelregels moeten garanderen, en naar de cumulatieve effecten van de verschillende regelgevende maatregelen”.

(7)

De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.

(8)

De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende financiële instellingen, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthouders plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regulerings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op problemen op het niveau van de Unie te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk.

(9)

Het ESFS moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op financiële instellingen op nationaal niveau blijft. Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiële instellingen en markten in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna „de Autoriteit”) (European Supervisory Authority (European Banking Authority - EBA)) moeten ook een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority - EIOPA)) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority - ESMA)) worden opgericht, alsook een Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité”). Een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB) moet deel uitmaken van het ESFS voor de in deze verordening en in Verordening (EU) nr. 1092/2010 (11) omschreven taken.

(10)

De Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities - ESA’s) moeten het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (12), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (13), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (14) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten. Het werkterrein van elke Europese toezichthoudende autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. De ESA’s dienen tegenover het Europese Parlement en de Raad verantwoordingsplichtig te zijn. Wanneer die verantwoordingsplicht sectoroverschrijdende zaken betreft die via het Gemengd Comité gecoördineerd zijn geweest, moeten de ESA’s verantwoording verschuldigd zijn voor de coördinatie via het Gemengd Comité.

(11)

De Autoriteit dient te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiële instellingen. De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de stabiliteit van het financiële stelsel, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van depositohouders en beleggers garanderen. De Autoriteit moet ook reguleringsarbitrage voorkomen en gelijke marktvoorwaarden garanderen, en de internationale coördinatie van het toezicht versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoren ook het bevorderen van convergentie op het gebied van toezicht en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op het gebied van het bankwezen, betalingsverkeer, regulering en toezicht inzake elektronisch geld en daarmee verband houdende kwesties op het gebied van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging. Ook moet de Autoriteit worden belast met bepaalde verantwoordelijkheden voor bestaande en nieuwe financiële activiteiten.

(12)

De Autoriteit moet daarnaast bepaalde financiële activiteiten tijdelijk kunnen verbieden of beperken als deze een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële stelsel in de Unie, in de gevallen die gespecificeerd en onder de voorwaarden die vastgelegd zijn in de in deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen. Indien in een noodsituatie vereist is dergelijk tijdelijk verbod in te stellen, dient de Autoriteit dit te doen overeenkomstig deze verordening en de daarin bepaalde voorwaarden. In gevallen waarin een tijdelijk verbod of een tijdelijke beperking van bepaalde financiële activiteiten een sectoroverschrijdend effect heeft, moet de sectorale wetgeving bepalen dat de Autoriteit in voorkomend geval via het Gemengd Comité de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dient te raadplegen en haar werk met die instanties dient te coördineren.

(13)

De Autoriteit moet naar behoren rekening houden met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, voor het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, voor financiële inclusie en voor de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.

(14)

Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten.

(15)

Gezien het werk van internationale instanties dient systeemrisico gedefinieerd te worden als het risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële tussenpersonen, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

(16)

Grensoverschrijdend risico omvat alle risico’s als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële debacles in de gehele Unie of delen daarvan, die significante negatieve consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.

(17)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 VEG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt” (15). Het doel en de taken van de Autoriteit - bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregelgeving en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie - knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 VWEU worden opgericht.

(18)

De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetgevingshandelingen vastgesteld: Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (16), Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (17) en Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (18).

(19)

Tot de bestaande wetgeving van de Unie die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (19), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (20), Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (21), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (22) en de relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (23), van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (24) en van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (25).

(20)

Het is wenselijk dat de Autoriteit een consistente aanpak op het gebied van depositogaranties bevordert om te verzekeren dat aan iedereen dezelfde eisen worden gesteld en de depositohouders over geheel de Unie billijk worden behandeld. Aangezien depositogarantiestelsels in een lidstaat aan controle en niet aan regulerend toezicht onderworpen zijn, moet de Autoriteit op grond van deze verordening haar bevoegdheden ten aanzien van het depositogarantiestelsel zelf en de betrokken onderneming kunnen uitoefenen.

(21)

Overeenkomstig de verklaring (nr. 39) betreffende artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, is voor de uitwerking van technische reguleringsnormen de bijstand vereist van technische deskundigen in een vorm die specifiek is voor het gebied van de financiële diensten. De Autoriteit moet worden toegestaan dergelijke deskundigheid ook te bieden betreffende normen of delen van normen die niet zijn gebaseerd op een door de Autoriteit uitgewerkt ontwerp van technische norm.

(22)

Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische reguleringsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering van één „rulebook”, te zorgen voor gelijke marktvoorwaarden en voor adequate bescherming van depositohouders, beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(23)

De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bevestigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in de dagelijkse werking van de financiële markten. Ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen aan wijziging onderworpen te zijn wanneer zij onverenigbaar zouden zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet zouden respecteren of zouden indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet het besluit van de Commissie om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bevestigen aan een termijn onderworpen worden.

(24)

Gezien de technische expertise van de Autoriteit op de gebieden waarop er technische reguleringsnormen moeten worden ontwikkeld, dient er nota te worden genomen van het verklaarde voornemen van de Commissie om in beginsel uit te gaan van de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Autoriteit bij haar indient met het oog op de vaststelling van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen. Wanneer de Autoriteit echter nalaat om binnen de bij de betrokken wetgevingshandeling gestelde termijnen een ontwerp van een technische reguleringsnorm in te dienen, dient te worden gewaarborgd dat het resultaat van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden daadwerkelijk wordt bereikt en dat de efficiëntie van de besluitvorming gehandhaafd blijft. Derhalve moet de Commissie in die gevallen worden gemachtigd om technische reguleringsnormen vast te stellen bij ontstentenis van een ontwerp van de Autoriteit.

(25)

De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.

(26)

Op niet door technische regulerings- of uitvoeringsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van het Unierecht. Om transparantie te verzekeren en om naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moet de Autoriteit de mogelijkheid krijgen de redenen waarom die richtsnoeren en aanbevelingen door de toezichtautoriteiten niet worden gevolgd, openbaar te maken.

(27)

Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financiële stelsel en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiële instellingen in de Unie. Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste toepassing van het Unierecht aanpakt die een inbreuk daarop vormen. Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar het Unierecht duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.

(28)

Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Ten eerste moet de Autoriteit gemachtigd worden gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie in tweede instantie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

(29)

Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in derde instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Deze bevoegdheid dient beperkt te zijn tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige regelgeving van de Unie op de financiële instellingen rechtstreeks van toepassing is.

(30)

Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie vereisen een snelle en gecoördineerde reactie op Unieniveau. De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, dient te berusten bij de Raad, op verzoek van een van de ESA’s, de Commissie of het ESRB.

(31)

De Autoriteit moet de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De in dit verband door de Autoriteit genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU om een inbreukprocedure tegen de lidstaat van die toezichthoudende autoriteit in te leiden wegens het niet nemen van een dergelijke maatregel, onverminderd het recht van de Commissie om in dergelijke gevallen het verkrijgen van voorlopige maatregelen na te streven overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bovendien doen zij evenmin af aan de eventuele aansprakelijkheid van die lidstaat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat nalaten de door de Autoriteit verlangde maatregelen te nemen.

(32)

Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen in grensoverschrijdende situaties tussen de bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. De bevoegdheid van de Autoriteit moet betrekking hebben op procedurele of inhoudelijke meningsverschillen over door een bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen/niet genomen maatregelen in de gevallen vermeld in de in deze verordening genoemde juridisch bindende handelingen van de Unie. In dergelijke situaties moet een van de betrokken toezichthouders gerechtigd zijn de kwestie voor te leggen aan de Autoriteit, die dient te handelen overeenkomstig deze verordening. De Autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te verlangen dat de betrokken bevoegde autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van maatregelen afzien, om de zaak te schikken teneinde ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer een bevoegde autoriteit zich niet conformeert aan het tot haar gerichte schikkingsbesluit, moet de Autoriteit gemachtigd zijn rechtstreeks tot financiële instellingen gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn. De bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen, mag slechts in laatste instantie worden uitgeoefend en in dat geval uitsluitend om de correcte en consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen. Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden.

(33)

De crisis heeft aangetoond dat het huidige systeem van samenwerking tussen nationale instanties waarvan de bevoegdheid beperkt is tot een enkele lidstaat, tekortschiet ten aanzien van financiële instellingen wier activiteiten zich over meer landen uitstrekken.

(34)

Groepen van deskundigen die de lidstaten hadden opgericht om de oorzaken van de crisis te achterhalen en voorstellen te doen om de regulering van en het toezicht op de financiële sector te verbeteren, hebben bevestigd dat de huidige regelingen geen solide basis vormen voor het reguleren van en het toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen in de gehele Unie in de toekomst.

(35)

Volgens het verslag-de Larosière zijn er slechts twee mogelijkheden: „de eerste wordt gevormd door oplossingen waarbij het „chacun pour soi”, ieder voor zich, is en de tweede door een versterkte, pragmatische, gedoseerde Europese samenwerking om, ten voordele van allen, een open wereldeconomie te behouden, hetgeen ongetwijfeld tot economische winst zal leiden”.

(36)

De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet bijdragen tot de bevordering en monitoring van de doelmatige, doeltreffende en consistente werking van de colleges van toezichthouders, en in dat opzicht een leidende rol spelen bij het waarborgen van de consistente en samenhangende werking van colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende financiële instellingen in geheel de Unie. De Autoriteit moet derhalve onder meer het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges van toezichthouders te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en reguleringsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren”.

(37)

Convergentie op het gebied van crisispreventie, -management en -afwikkeling, met inbegrip van financieringsmechanismen, is noodzakelijk om de internalisering van de kosten door het financiële systeem te verzekeren en ervoor te zorgen dat de overheid failliet gaande financiële instellingen op zodanige wijze kan afhandelen dat de gevolgen van insolventies voor het financiële stelsel, het beroep op belastinggeld voor de redding van banken alsmede het gebruik van overheidsmiddelen tot een minimum worden gereduceerd, de schade voor de economie beperkt blijft en de toepassing van nationale afwikkelingsmaatregelen wordt gecoördineerd. In dit verband is het van essentieel belang dat een gemeenschappelijk pakket van regels betreffende een compleet instrumentarium voor de preventie en afwikkeling van failliet gaande banken wordt ontwikkeld om met name de crisis bij grote, grensoverschrijdende of met elkaar verbonden instellingen aan te pakken, en moet worden beoordeeld of aan de Autoriteit extra bevoegdheden ter zake moeten worden verleend en hoe banken en spaarinstellingen van het beschermen van de spaarders een prioriteit kunnen maken.

(38)

Bij de huidige toetsing van Richtlijn 94/19/EG en van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 betreffende de beleggerscompensatiestelsels (26) wordt aangetekend dat de Commissie voornemens is bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van verdere harmonisatie in de gehele Unie. Wat de verzekeringssector betreft, wordt voorts opgemerkt dat de Commissie voornemens is na te gaan of er Unieregels kunnen worden ingevoerd ter bescherming van verzekeringnemers ingeval een verzekeringsmaatschappij met insolventie wordt bedreigd. De ESA’s dienen in dit verband een belangrijke rol te spelen en moeten ten aanzien van de Europese systemen van garantiestelsels passende bevoegdheden krijgen.

(39)

De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, om samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede om de last die aan de financiële instellingen wordt opgelegd, te verminderen. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke delegatie voorzien. Hoewel de algemene regel dat delegatie mogelijk moet zijn, dient te worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten specifieke voorwaarden kunnen opleggen voor de delegatie van verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot informatieverstrekking inzake en de kennisgeving van delegatieregelingen. Delegatie van taken betekent dat taken door de Autoriteit of door een andere nationale toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door de delegatie van verantwoordelijkheden moet de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit (de gedelegeerde) over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar eigen naam in plaats van de delegerende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichtbevoegdheid wordt toegewezen aan de toezichthouder die in de beste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige technische expertise. De beslissingen van de gedelegeerde zouden door de delegerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten als definitief moeten worden erkend, indien deze beslissingen binnen de werkingssfeer van de delegatie vallen. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in de toepasselijke wetgeving van de Unie nader worden vastgesteld. De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en bij te houden.

De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten voor alle betrokken partijen tijdig beschikbaar, transparant en gemakkelijk toegankelijk is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.

(40)

De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.

(41)

Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen de convergentie van toezichtpraktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt met instemming van de bevoegde autoriteit die aan toetsing onderworpen wordt. Ook moeten er beste praktijken worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.

(42)

De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtrespons van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie te waarborgen. De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFS te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.

(43)

Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ESRB regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens in samenwerking met het ESRB stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en moet ervoor zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Teneinde zich op de juiste wijze van haar taken te kunnen kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.

(44)

Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de dialoog en de samenwerking met toezichthouders buiten de Unie te bevorderen. Zij dient de bevoegdheid te krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun respectieve bevoegdheden. De werkzaamheden van de Autoriteit dienen open te staan voor deelname door landen die middels overeenkomsten met de Unie de Uniewetgeving hebben overgenomen en toepassen, en de Autoriteit dient over de mogelijkheid te beschikken samen te werken met derde landen die wetgeving toepassen die als gelijkwaardig met deze van de Unie wordt erkend.

(45)

De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. Onverminderd de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteiten, moet de Autoriteit haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 2006/48/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (27), in de gevallen waarin deze richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten voorschrijft.

(46)

Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiële instellingen te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en instellingen staan, worden verstrekt en moet daarin rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken. In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek om informatie rechtstreeks tot een financiële instelling kunnen richten indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die rechtstreekse verzoeken. Het overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang. De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve zowel Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (28) als Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (29) onverlet.

(47)

Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ESRB is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ESRB moeten alle relevante informatie met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ESRB tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.

(48)

De Autoriteit moet over technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moet hiertoe een Stakeholdergroep bankwezen worden gebruikt die evenwichtig samengesteld moet zijn uit krediet- en beleggingsinstellingen uit de Unie die de financiële instellingen en ondernemingen in al hun variaties qua omvang en bedrijfsmodel vertegenwoordigen, daaronder begrepen in voorkomend geval institutionele beleggers en andere financiële instellingen die zelf financiële diensten gebruiken; het mkb/kmo’s; vakbonden; academici; consumenten; en andere retailgebruikers van bankdiensten. De Stakeholdergroep bankwezen moet als schakel fungeren met andere door de Commissie of de Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.

(49)

De leden van de Stakeholdergroep bankwezen die organisaties zonder winstoogmerk of de wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen dienen een passende compensatie te ontvangen opdat personen die niet over eigen financiële middelen beschikken en geen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn, volledig aan het debat over de financiële regulering kunnen deelnemen.

(50)

De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties, in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en afwikkeling van afzonderlijke failliet gaande financiële instellingen. Beslissingen van de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiële instelling beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Van dit vrijwaringsmechanisme mag evenwel geen misbruik worden gemaakt, met name met betrekking tot een door de Autoriteit genomen besluit dat geen wezenlijke of materiële budgettaire gevolgen heeft, zoals een vermindering van de inkomsten in verband met het tijdelijke verbod op specifieke werkzaamheden of producten met het oog op bescherming van de consument. Wanneer de Raad op grond van dit vrijwaringsmechanisme besluiten neemt, moet bij de stemming elke lidstaat één stem hebben. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten. Gelet op de delicate aard van deze kwestie, moeten strikte afspraken worden gemaakt met betrekking tot de geheimhouding.

(51)

De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de Unieregels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De handelingen van de Autoriteit moeten een integrerend deel van het Unierecht vormen.

(52)

Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ESRB, de Europese Centrale Bank, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden.

(53)

De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Voor algemene handelingen, daaronder begrepen de handelingen betreffende technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden en ten aanzien van verzoeken van een lidstaat om heroverweging van een beslissing van de Autoriteit om bepaalde financiële activiteiten tijdelijk te verbieden of te beperken, is het echter passend de regels inzake het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede in het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de consoliderende toezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(54)

Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en van de Commissie moet verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag voor te stellen.

(55)

De Autoriteit moet vertegenwoordigd worden door een voltijdse voorzitter die door de raad van toezichthouders benoemd wordt op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering, na een door de raad van toezichthouders met assistentie van de Commissie georganiseerde en beheerde open selectieprocedure. Met het oog op het aanwijzen van de eerste voorzitter van de autoriteit dient de Commissie onder meer een beperkte lijst van kandidaten op te stellen, op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering. Met het oog op de latere aanwijzingen moet in een overeenkomstig deze verordening op te stellen verslag worden getoetst of het opstellen van een beperkte lijst van kandidaten door de Commissie dienstig is gebleken. Voordat de geselecteerde persoon zijn functie opneemt, moet het Europees Parlement, na deze persoon te hebben gehoord, de mogelijkheid hebben tot een maand na zijn selectie door de raad van toezichthouders bezwaar te maken tegen de aanwijzing.

(56)

Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.

(57)

Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de ESA’s te verzekeren, moeten deze nauw samenwerken in een Gemengd Comité, en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité dient de taken van de ESA’s met betrekking tot financiële conglomeraten en andere sectoroverschrijdende aangelegenheden te coördineren. Waar dit relevant is, moeten de handelingen die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van twaalf maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ESRB. Het Gemengd Comité moet specifiek personeel hebben dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s, teneinde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak die stoelt op een op toezicht gerichte cultuur binnen de ESA’s mogelijk te maken.

(58)

Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, een beroep kunnen doen op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Om de rechten van partijen doeltreffend te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om bezwaar aan te tekenen bij een bezwaarcommissie. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de bezwaarcommissie een gemengd orgaan zijn van de ESA’s, onafhankelijk van hun administratieve en regulerende structuren. Tegen beslissingen van de bezwaarcommissie moet bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep openstaan.

(59)

Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van de Autoriteit door de Unie is onderworpen aan het akkoord van de begrotingsautoriteit overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (30). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de begrotingsuitgaven is de kwijtingsprocedure van toepassing.

(60)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (31) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (32).

(61)

Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (33) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.

(62)

Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende geheimhoudingsvoorschriften.

(63)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (34) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (35), zijn geheel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(64)

Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (36) op de Autoriteit van toepassing zijn.

(65)

Derde landen moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.

(66)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regulering en toezicht te verzekeren, het beschermen van depositohouders en beleggers, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(67)

De Autoriteit moet alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese bankentoezichthouders overnemen. Besluit 2009/78/EG van de Commissie moet bijgevolg op de datum van oprichting van de Autoriteit worden ingetrokken, en Besluit nr. 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen (37) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Indachtig de bestaande structuren en werking van het Comité van Europese bankentoezichthouders, is het belangrijk dat het Comité van Europese bankentoezichthouders en de Commissie in zeer nauwe onderlinge samenwerking een passende overgangsregeling vaststellen, om ervoor te zorgen dat de periode gedurende dewelke de Commissie verantwoordelijk is voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit zo kort mogelijk is.

(68)

Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese bankentoezichthouders te verzekeren. De Autoriteit dient over passende financiële middelen te kunnen beschikken. Althans in een eerste fase moet zij voor 40 % worden gefinancierd met middelen van de Unie en voor 60 % met middelen van de lidstaten, vastgesteld op basis van de verdeelsleutel voor de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(69)

Opdat de autoriteit per 1 januari 2011 kan worden opgericht, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING EN RECHTSSTATUS

Artikel 1

Oprichting en werkterrein

1.   Bij deze verordening wordt een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna „de Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/48/EG, Richtlijn 2006/49/EG, Richtlijn 2002/87/EG, Verordening (EG) nr. 1781/2006, Richtlijn 94/19/EG en van bepaalde onderdelen van Richtlijn 2005/60/EG, Richtlijn 2002/65/EG, Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn 2009/110/EG voor zover deze handelingen van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen alsook op de daarop toezicht houdende bevoegde autoriteiten, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toewijzen.

3.   De Autoriteit handelt op het werkterrein van kredietinstellingen, financiële conglomeraten, beleggingsondernemingen, betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld, eveneens met betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder de in lid 2 bedoelde handelingen vallen, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiëleverslaglegging, om de effectieve en consistente toepassing van deze handelingen te waarborgen.

4.   De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU, om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

5.   De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:

a)

de verbetering van de werking van de interne markt, daaronder met name begrepen een solide, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht,

b)

het verzekeren van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,

c)

de versterking van de internationale coördinatie van het toezicht,

d)

het voorkomen van reguleringsarbitrage en het bevorderen van gelijke concurrentievoorwaarden,

e)

het waarborgen van behoorlijke regulering en toezicht met betrekking tot het aangaan van kredietrisico’s en andere risico’s, en

f)

een betere consumentenbescherming.

Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.

Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan systeemrisico’s die veroorzaakt worden door instellingen waarvan de insolventie de werking van het financiële stelsel of de reële economie kan aantasten.

Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie.

Artikel 2

Het Europees Systeem voor financieel toezicht

1.   De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS). Het hoofddoel van het ESFS is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd teneinde de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.

2.   Het ESFS bestaat uit de volgende instanties:

a)

het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) voor de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 en de onderhavige verordening omschreven taken;

b)

de Autoriteit;

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 (38)van het Europees Parlement en de Raad;

d)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 (39)van het Europees Parlement en de Raad;

e)

het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten („Gemengd Comité”) voor de uitoefening van de in de artikelen 54 tot en met 57 van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 omschreven taken;

f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095 /2010;

3.   Via het Gemengd Comité werkt de Autoriteit regelmatig en nauw samen met het ESRB alsook met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.

4.   Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.

5.   De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen toezicht uit te oefenen op financiële instellingen die in de Unie opereren.

Artikel 3

Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten

De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van onderhavige verordening wordt verstaan onder:

1.

„financiële instellingen”: „kredietinstellingen” in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG, „beleggingsondernemingen” in de zin van artikel 3, punt 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG en „financiële conglomeraten” in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG, met dien verstande dat, wat Richtlijn 2005/60/EG betreft, onder „financiële instellingen” uitsluitend wordt verstaan, de kredietinstellingen en financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 3, punten 1 en 2, van die richtlijn;

2.

„bevoegde autoriteiten”:

i)

bevoegde autoriteiten in de zin van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG,

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de voorschriften van deze richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen, en

iii)

wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 94/19/EG of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op deze stelsels.

Artikel 5

Rechtsstatus

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

3.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 6

Samenstelling

De Autoriteit bestaat uit:

1.

een raad van toezichthouders, die de in artikel 43 vastgestelde taken uitoefent;

2.

een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent;

3.

een voorzitter, die de in artikel 48 vastgestelde taken uitoefent;

4.

een uitvoerend directeur, die de in artikel 53 vastgestelde taken uitoefent;

5.

een bezwaarcommissie die de in artikel 60 vastgestelde taken uitoefent.

Artikel 7

Zetel

De Autoriteit heeft haar zetel in Londen.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 8

Taken en bevoegdheden van de Autoriteit

1.   De Autoriteit heeft de volgende taken:

a)

bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op basis van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen;

b)

bijdragen tot de consistente toepassing van de juridisch bindende handelingen van de Unie, met name door tot een gemeenschappelijke toezichtpraktijk bij te dragen, de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen te verzekeren, reguleringsarbitrage te voorkomen, bij meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten te bemiddelen en een schikking te treffen, een doeltreffend en consistent toezicht op financiële instellingen en een coherente werking van de colleges van toezichthouders te waarborgen en maatregelen te nemen in onder meer noodsituaties;

c)

stimuleren en vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;

d)

nauw samenwerken met het ESRB, met name door het ESRB de nodige informatie te verstrekken voor het uitvoeren van zijn taken en door een behoorlijke follow-up te geven aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB;

e)

organiseren en verrichten van collegiale toetsingen van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het verstrekken van richtsnoeren en aanbevelingen en het vaststellen van beste praktijken, met de bedoeling de consistentie in de toezichtresultaten te verhogen;

f)

volgen en beoordelen van marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied, mede waar passend van tendensen in kredietverstrekking, met name aan huishoudens en het mkb/kmo’s;

g)

verrichten van economische marktanalyses om aan te tonen dat de Autoriteit zich van haar taken heeft gekweten;

h)

bevorderen van de bescherming van depositohouders en beleggers;

i)

bijdragen tot de consistente en samenhangende werking van de colleges van toezichthouders, de monitoring, beoordeling en meting van het systeemrisico, de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen, waarbij in de gehele Unie een hoge beschermingsgraad wordt geboden aan depositohouders en beleggers en er methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiële instellingen worden ontwikkeld alsmede een beoordeling van de noodzaak tot passende financieringsinstrumenten overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26;

j)

vervullen van alle andere specifieke taken die in deze verordening of in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld;

k)

bekendmaken en regelmatig bijwerken van informatie op haar website over haar activiteiten, met name, binnen haar bevoegdheden, ten aanzien van geregistreerde financiële instellingen, teneinde gemakkelijk toegankelijke informatie voor het publiek te garanderen;

l)

overnemen, voor zover van toepassing, van de huidige, lopende taken van het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT).

2.   Om de in lid 1 vastgestelde taken uit te voeren, beschikt de Autoriteit over de in onderhavige verordening vastgestelde bevoegdheden, met name de bevoegdheid om:

a)

voorstellen voor technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 10 bedoelde specifieke gevallen;

b)

voorstellen voor technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen, in de in artikel 15 bedoelde specifieke gevallen;

c)

richtsnoeren en aanbevelingen te geven, als vastgesteld in artikel 16;

d)

in specifieke gevallen aanbevelingen te doen, als bedoeld in artikel 17, lid 3;

e)

in de in de artikelen 18, lid 3, en 19, lid 3, genoemde specifieke gevallen individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot bevoegde autoriteiten;

f)

in gevallen die betrekking hebben op rechtstreeks toepasselijk Unierecht, individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot financiële instellingen, in de in artikel 17, lid 6, in artikel 18, lid 4, en in artikel 19, lid 4, bedoelde specifieke gevallen;

g)

adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad of de Commissie als bepaald in artikel 34;

h)

overeenkomstig artikel 35 de nodige informatie over financiële instellingen te verzamelen;

i)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde productkenmerken en distributieprocessen op de financiële positie van instellingen en op de consumentenbescherming te ontwikkelen;

j)

een centraal toegankelijke gegevensbank op te zetten van geregistreerde financiële instellingen in haar ambtsgebied, indien dat in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen is gespecificeerd.

Artikel 9

Taken in verband met consumentenbescherming en financiële activiteiten

1.   De Autoriteit speelt een leidende rol bij het bevorderen van transparantie, eenvoud en billijkheid op de markt voor financiële producten of diensten aan consumenten in de gehele interne markt, onder meer door:

a)

het verzamelen en analyseren van en het verslag uitbrengen over consumententrends;

b)

het evalueren en coördineren van financiële kennis van de bevoegde autoriteiten en van de door hen genomen educatieve initiatieven;

c)

de ontwikkeling van opleidingsnormen voor de industrie; en

d)

bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke openbaarmakingsregels.

2.   De Autoriteit oefent toezicht uit op nieuwe en bestaande financiële activiteiten en kan richtsnoeren vaststellen en aanbevelingen doen om de veiligheid en de soliditeit van markten alsmede convergentie van de reguleringspraktijk te bevorderen.

3.   De Autoriteit kan tevens waarschuwingen geven ingeval een financiële activiteit een ernstige bedreiging vormt van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1, lid 5.

4.   De Autoriteit richt, als een integrerend onderdeel van de Autoriteit, een Commissie financiële innovatie op, waarin alle relevante bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering van de behandeling van nieuwe of innoverende financiële activiteiten uit het oogpunt van regulering en toezicht, en die advies levert dat de Autoriteit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verstrekt.

5.   De Autoriteit kan bepaalde financiële activiteiten tijdelijk verbieden of beperken als zij een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan in de gevallen die gespecificeerd zijn en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 of, indien dit in een noodsituatie vereist is, overeenkomstig artikel 18 en de daarin bepaalde voorwaarden.

De Autoriteit evalueert het in de eerste alinea bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

Een lidstaat kan de Autoriteit verzoeken haar besluit te heroverwegen. In dat geval beslist de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij haar besluit handhaaft.

De Autoriteit kan ook beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie daarvan in kennis stellen om de vaststelling van een dergelijk verbod of een dergelijke beperking te vergemakkelijken.

Artikel 10

Technische reguleringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU bevoegdheden delegeren aan de Commissie voor de vaststelling van technische reguleringsnormen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de Autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van normen ter bevestiging aan de Commissie voor.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische reguleringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp bevestigt. De Commissie kan besluiten de ontwerpen van technische reguleringsnormen slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het ontwerp van technische reguleringsnorm terug naar de Autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naargelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formeel advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formeel advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 10 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar te rekenen vanaf 16 december 2010. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met dezelfde termijn verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 14.

2.   Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 12 tot en met 14.

Artikel 12

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde technische reguleringsnormen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm tegen de technische reguleringsnorm bezwaar aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Wanneer de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, bedraagt de termijn tijdens welke het Europees Parlement en de Raad bezwaar kunnen aantekenen één maand na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met één maand verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld dat het respectievelijk hij voornemens is geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt door de instelling die bezwaar aantekent, het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm met redenen omkleed.

Artikel 14

Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1.   Indien de Commissie een ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 10 niet bevestigt of het wijzigt, stelt zij de Autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en omkleedt zij dit met redenen.

2.   In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de Autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 15

Technische uitvoeringsnormen

1.   De Autoriteit kan technische uitvoeringsnormen ontwikkelen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen inhoudelijk de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bevestiging aan de Commissie voor.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische uitvoeringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij dit ontwerp bevestigt. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het terug naar de Autoriteit en motiveert waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naar gelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formele advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vijfde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de Autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de termijn overeenkomstig lid 2, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen die termijn van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 16

Richtsnoeren en aanbevelingen

1.   Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het ESFS en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht richt de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen tot bevoegde autoriteiten of financiële instellingen.

2.   In voorkomend geval houdt de Autoriteit openbare raadplegingen over richtsnoeren en aanbevelingen, en analyseert zij de potentiële kosten en baten daarvan. Die raadplegingen en analyse staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van het richtsnoer of de aanbeveling. Ook wint de Autoriteit in voorkomend geval het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

3.   Bevoegde autoriteiten en financiële instellingen spannen zich tot het uiterste in om aan die richtsnoeren en aanbevelingen te voldoen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is gegeven, bevestigt elke bevoegde autoriteit of zij aan dat richtsnoer of die aanbeveling voldoet of voornemens is die op te volgen. Wanneer een bevoegde autoriteit daaraan niet voldoet of niet voornemens is die op te volgen, stelt zij de Autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat de bevoegde autoriteit niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie voldoet of niet voornemens is die op te volgen, wordt door de Autoriteit bekendgemaakt. De Autoriteit kan eveneens per geval besluiten de redenen die de bevoegde autoriteit aanvoert om niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie te voldoen, bekend te maken. De bevoegde autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de financiële instellingen op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij zich aan dat richtsnoer of die aanbeveling houden.

4.   In het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag stelt de Autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van de gegeven richtsnoeren en aanbevelingen en vermeldt zij welke bevoegde nationale autoriteiten deze niet hebben opgevolgd, en hoe zij ervoor denkt te zorgen dat ieder van deze bevoegde autoriteiten in de toekomst haar aanbevelingen en richtsnoeren zal opvolgen.

Artikel 17

Inbreuk op het Unierecht

1.   Ingeval een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, waaronder begrepen de overeenkomstig artikel 10 tot en met 15 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd is met het Unierecht, met name door niet te verzekeren dat een financiële instelling de in die handelingen vastgestelde eisen vervult, handelt de Autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 6 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

2.   Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of de Stakeholdergroep bankwezen, of op eigen initiatief, en na de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, kan de Autoriteit de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

Onverminderd de in artikel 35 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek.

3.   De Autoriteit kan, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken bevoegde autoriteit een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van het Unierecht te verzekeren.

4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan het Unierecht heeft voldaan, kan de Commissie, na door de Autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te leven. De Commissie houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De Autoriteit en de bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Commissie en de Autoriteit over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formeel advies na te leven.

6.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, ingeval een bevoegde autoriteit het in lid 4 bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, de Autoriteit, indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen op de financiële instellingen rechtstreeks toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie ingevolge lid 4 uitgebrachte formeel advies.

7.   Op grond van lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen worden aan een formeel advies ingevolge lid 4 of aan een besluit ingevolge lid 6 conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formeel advies of het besluit, al naar het geval.

8.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de in lid 4 van dit artikel bedoelde formele adviezen of de in lid 6 van dit artikel bedoelde besluiten niet hebben nageleefd.

Artikel 18

Maatregelen in noodsituaties

1.   Ingeval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit metterdaad de door de betrokken bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij deze voor zover dit nodig wordt geacht.

Om die faciliterende en coördinerende rol te kunnen vervullen, wordt de Autoriteit volledig geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, en wordt zij uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de desbetreffende bijeenkomsten van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten.

2.   De Raad kan, na een verzoek van de Autoriteit, de Commissie of het ESRB, in overleg met de Commissie en het ESRB en, voor zover van toepassing, de ESA’s, een tot de Autoriteit gericht besluit nemen waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van deze verordening. De Raad evalueert dat besluit met passende tussenpozen en ten minste elke maand. Indien het besluit op het einde van een periode van een maand niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch. De Raad kan de noodsituatie te allen tijde voor beëindigd verklaren.

Indien het ESRB of de Autoriteit oordeelt dat er een noodsituatie kan ontstaan, geven zij een aan de Raad gerichte vertrouwelijke aanbeveling en leggen zij een beoordeling van de situatie voor. De Raad beoordeelt vervolgens of het nodig is een vergadering bijeen te roepen. In dit proces moet de geheimhouding worden gewaarborgd.

Indien de Raad bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt hij het Europees Parlement en de Commissie daarvan onverwijld naar behoren in kennis.

3.   Ingeval de Raad een besluit heeft vastgesteld ingevolge lid 2, alsook in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de nationale autoriteiten nodig is om het hoofd te bieden aan ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten nemen op grond waarvan bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken door te verzekeren dat financiële instellingen en bevoegde autoriteiten aan de in die wetgeving vastgestelde eisen voldoen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit van de Autoriteit niet binnen de in dat besluit vastgestelde termijn naleeft, de Autoriteit, ingeval de desbetreffende eisen die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, rechtstreeks toepasselijk zijn op financiële instellingen, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens die wetgeving, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten. Dit geldt uitsluitend in situaties waarin een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, niet toepast, of toepast op een manier die een kennelijke schending van die handelingen inhoudt die dringend ongedaan moet worden gemaakt om de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële systeem in de Unie te herstellen.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot kwesties die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

Artikel 19

Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties

1.   Onverminderd de in artikel 17 vastgestelde bevoegdheden kan de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat genomen of niet genomen maatregelen in de gevallen die zijn vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde procedure.

In de gevallen vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving en indien op basis van objectieve criteria een verschil van mening tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten kan worden vastgesteld, kan de Autoriteit, op eigen initiatief, die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde procedure.

2.   De Autoriteit stelt een termijn vast voor verzoening tussen de bevoegde autoriteiten rekening houdend met desbetreffende termijnen die in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de aangelegenheid. In dat stadium treedt de Autoriteit als bemiddelaar op.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde en vierde alinea, een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van het Unierecht te garanderen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en er daardoor niet in slaagt te verzekeren dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen rechtstreeks op die instelling toepasselijk zijn, de Autoriteit een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld. Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of lid 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

6.   De voorzitter van de Autoriteit vermeldt in het in artikel 50, lid 2, bedoelde verslag de aard en het type van de meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten, de bereikte overeenkomsten en de besluiten die genomen zijn om die meningsverschillen te schikken.

Artikel 20

Schikking van intersectorale meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

Het Gemengd Comité schikt overeenkomstig de procedure van de artikelen 19 en 56 intersectorale meningsverschillen die kunnen ontstaan tussen bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, punt 2), van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 respectievelijk Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 21

Colleges van toezichthouders

1.   De Autoriteit draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in Richtlijn 2006/48/EG bedoelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistente toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders. Teneinde te komen tot convergentie wat betreft beste praktijken inzake toezicht, kan personeel van de Autoriteit deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief inspecties ter plaatse, die gezamenlijk worden uitgevoerd door twee of meer bevoegde autoriteiten.

2.   De Autoriteit geeft leiding bij het waarborgen van de consistente en coherente werking van de colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende instellingen in de gehele Unie, rekening houdend met het systeemrisico dat financiële instellingen, als bedoeld in artikel 23, opleveren.

Voor de toepassing van dit lid en van lid 1 van dit artikel wordt de Autoriteit beschouwd als een „bevoegde autoriteit” in de zin van de toepasselijke wetgeving.

De Autoriteit kan:

a)

alle relevante informatie verzamelen en delen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten om het werk van het college te vergemakkelijken en een centraal systeem op te zetten en te beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde autoriteiten in het college;

b)

Uniebrede stresstests overeenkomstig artikel 32 initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen, met name het systeemrisico dat de in artikel 23 bedoelde financiële instellingen opleveren, bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen, en een beoordeling te verrichten van de mogelijkheid dat het systeemrisico toeneemt in stresssituaties, waarbij ervoor wordt gezorgd dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd, en indien nodig, aan de bevoegde autoriteit een aanbeveling wordt gegeven om problemen aan te pakken die bij de stresstest aan het licht zijn gekomen;

c)

effectieve en efficiënte toezichtpraktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan financiële instellingen blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn als geconstateerd bij het toezichtproces of in stresssituaties;

d)

toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de bevoegde autoriteiten worden uitgeoefend; en

e)

verzoeken om verdere beraadslagingen in een college wanneer zij van oordeel is dat een besluit zou resulteren in een incorrecte toepassing van het Unierecht of niet zou bijdragen tot de doelstelling van convergentie inzake toezichtpraktijken. Zij kan de consoliderende toezichthouder tevens verzoeken een vergadering van het college te organiseren of een punt toe te voegen aan de agenda van een vergadering.

3.   De Autoriteit kan ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor uniforme toepassingsvoorwaarden voor de bepalingen betreffende het functioneren van colleges van toezichthouders, alsmede overeenkomstig artikel 16 vastgestelde richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen ter bevordering van de convergentie bij de werking van het toezicht en de door de colleges van toezichthouders aangenomen beste praktijken.

4.   De Autoriteit kan met wettelijk bindende kracht bemiddelend optreden om geschillen tussen bevoegde autoriteiten te beslechten overeenkomstig de in artikel 19 omschreven procedure. De Autoriteit kan overeenkomstig artikel 19 toezichtbesluiten nemen die rechtstreeks toepasselijk zijn op de betrokken instelling.

Artikel 22

Algemene bepalingen

1.   De Autoriteit beraadt zich terdege op het systeemrisico als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1092/2010. Zij pakt risico’s op verstoring van de financiële dienstverlening aan wanneer deze verstoring:

a)

veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële systeem of van delen daarvan, en

b)

mogelijk ernstige negatieve gevolgen kan hebben voor de interne markt en de reële economie.

De Autoriteit beraadt zich, waar passend, op de door het ESRB en haarzelf ingestelde monitoring en beoordeling van systeemrisico’s en reageert op de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB, overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

2.   De Autoriteit ontwikkelt in samenwerking met het ESRB een gemeenschappelijke reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren („risicodashboard”) voor het vaststellen en meten van systeemrisico’s.

De Autoriteit ontwikkelt tevens een adequate regeling voor stresstests die moeten helpen vaststellen welke instellingen een systeemrisico kunnen opleveren. De betrokken instellingen worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

3.   Onverminderd de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen stelt de Autoriteit zo nodig aanvullende richtsnoeren en aanbevelingen voor financiële instellingen op, teneinde rekening te houden met het systeemrisico dat zij opleveren.

De Autoriteit zorgt ervoor dat het systeemrisico dat financiële instellingen kunnen opleveren, in aanmerking wordt genomen bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op de gebieden die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   De Autoriteit kan op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, of op eigen initiatief, een onderzoek verrichten naar een bijzondere soort financiële instelling, product of gedraging teneinde mogelijke bedreigingen van de stabiliteit van het financiële stelsel te beoordelen en de betrokken bevoegde autoriteiten passende aanbevelingen voor maatregelen te doen.

Daartoe kan de Autoriteit gebruikmaken van de bevoegdheden die haar krachtens deze verordening, met inbegrip van artikel 35, zijn verleend.

5.   Het Gemengd Comité zorgt voor de algemene en sectoroverschrijdende coördinatie van de activiteiten die op grond van dit artikel worden verricht.

Artikel 23

Vaststelling en meting van systeemrisico

1.   De Autoriteit stelt in overleg met het ESRB criteria vast voor de vaststelling en meting van systeemrisico, alsook een adequate regeling voor stresstests die een beoordeling omvat van de mogelijkheid dat het systeemrisico dat financiële instellingen opleveren, in stresssituaties toeneemt. De financiële instellingen die een systeemrisico kunnen opleveren, worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

2.   De Autoriteit houdt bij het opstellen van criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico dat financiële instellingen opleveren ten volle rekening met de internationale methoden op dat gebied, onder meer de methoden die zijn opgesteld door de Raad voor Financiële stabiliteit, het Internationaal Monetair Fonds en de Bank voor Internationale Betalingen.

Artikel 24

Permanente capaciteit om te reageren op systeemrisico’s

1.   De Autoriteit zorgt ervoor dat zij over een gespecialiseerde en permanente capaciteit beschikt om doeltreffend te reageren op het ontstaan van systeemrisico’s als bedoeld in de artikelen 22 en 23, met name wat betreft instellingen die een systeemrisico opleveren.

2.   De Autoriteit vervult de taken die haar in deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgeving zijn toevertrouwd, en draagt bij tot het instellen van een coherente en gecoördineerde regeling voor crisismanagement en -afwikkeling in de Unie.

Artikel 25

Herstel- en afwikkelingsprocedures

1.   De Autoriteit draagt bij tot en neemt actief deel aan de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende en consistente herstel- en afwikkelingsplannen, procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen teneinde het effect op het systeem van failliet gaande instellingen zo beperkt mogelijk te houden.

2.   De Autoriteit kan beste praktijken vaststellen die ertoe strekken de afwikkeling van failliet gaande instellingen en in het bijzonder grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken, volgens methoden die besmetting voorkomen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de passende instrumenten, inclusief de nodige middelen, beschikbaar zijn, en die het mogelijk maken de instelling of de groep op een ordelijke, kostenefficiënte en tijdige manier af te wikkelen.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

Artikel 26

Europees systeem van depositogarantiestelsels

1.   De Autoriteit draagt bij tot de versterking van het Europees Systeem van nationale depositogarantiestelsels door te handelen krachtens de bevoegdheden die haar bij deze verordening worden toegekend, teneinde de juiste toepassing van Richtlijn 94/19/EG te waarborgen en er zo voor te zorgen dat de nationale depositogarantiestelsels naar behoren worden gefinancierd uit bijdragen van de financiële instellingen, met inbegrip van financiële instellingen die binnen de Unie vestigingen hebben en deposito’s in ontvangst nemen maar hun hoofdkantoor buiten de Unie hebben, als bedoeld in Richtlijn 94/19/EG, en een hoog niveau van bescherming te bieden aan alle depositohouders binnen een op Unieniveau geharmoniseerd kader dat de stabiliserende en waarborgende rol van onderlinge waarborgregelingen intact laat, voor zover deze beantwoorden aan het Unierecht.

2.   Op depositogarantiestelsels is artikel 16 betreffende de bevoegdheid van de Autoriteit tot het geven van richtsnoeren en aanbevelingen van toepassing.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name de convergentie met het Europees systeem van depositogarantiestelsels onderzocht.

Artikel 27

Europees systeem van afwikkelings- en financieringsregelingen in de banksector

1.   De Autoriteit draagt bij tot het ontwikkelen van methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiële instellingen, met name indien deze een systeemrisico kunnen opleveren, die besmetting voorkomen, die de ordelijke en tijdige afbouw van die instellingen mogelijk maken en die, in voorkomend geval, coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen omvatten.

2.   De Autoriteit draagt bij tot het beoordelen van de noodzaak van een systeem van coherente, solide en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten die verbonden zijn aan een reeks gecoördineerde nationale regelingen voor crisismanagement.

De Autoriteit draagt bij tot de werkzaamheden betreffende aangelegenheden in verband met gelijke marktvoorwaarden en de cumulatieve gevolgen van stelsels van heffingen op en bijdragen van financiële instellingen, die zouden kunnen worden ingevoerd om een eerlijke lastenverdeling te garanderen, en van stimulansen om systeemrisico’s in te dammen, als onderdeel van een coherent en geloofwaardig afwikkelingskader.

Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name nagegaan of de rol van de Autoriteit in het kader van crisispreventie, -management en -afwikkeling kan worden versterkt en, indien nodig, of een Europees afwikkelingsfonds dient te worden opgericht.

Artikel 28

Delegatie van taken en verantwoordelijkheden

1.   Bevoegde autoriteiten kunnen, met instemming van de gedelegeerde taken en verantwoordelijkheden aan de Autoriteit of andere bevoegde autoriteiten delegeren overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De lidstaten kunnen specifieke regelingen betreffende de delegatie van verantwoordelijkheden vaststellen waaraan moet zijn voldaan voordat hun bevoegde autoriteiten dergelijke delegatieovereenkomsten sluiten, en kunnen de werkingssfeer van de delegatie beperken tot hetgeen nodig is om effectief toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen of groepen mogelijk te maken.

2.   De Autoriteit stimuleert en vergemakkelijkt de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten door de taken en verantwoordelijkheden aan te wijzen welke kunnen worden gedelegeerd of gezamenlijk uitgeoefend en door beste praktijken te bevorderen.

3.   De delegatie van verantwoordelijkheden resulteert in een nieuwe toewijzing van de bevoegdheden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn vastgesteld. Het recht van de gedelegeerde autoriteit is van toepassing op de procedure, de handhaving en de administratieve en gerechtelijke toetsing van de gedelegeerde verantwoordelijkheden.

4.   De bevoegde autoriteiten brengen de Autoriteit op de hoogte van delegatieovereenkomsten die zij voornemens zijn te sluiten. Zij voeren de overeenkomsten niet eerder dan één maand na het op de hoogte brengen van de Autoriteit uit.

De Autoriteit kan binnen één maand na op de hoogte te zijn gebracht een advies over de voorgenomen overeenkomst geven.

De Autoriteit publiceert op passende manieren elke delegatieovereenkomst zoals door de bevoegde autoriteiten gesloten, om te verzekeren dat alle betrokken partijen op passende wijze op de hoogte worden gebracht.

Artikel 29

Gemeenschappelijke toezichtcultuur

1.   De Autoriteit speelt een actieve rol in het opbouwen van een gemeenschappelijke toezichtcultuur van de Unie en consistente toezichtpraktijken alsmede in het verzekeren van uniforme procedures en consistente benaderingen in geheel de Unie. De Autoriteit voert ten minste de volgende activiteiten uit:

a)

verlenen van adviezen aan bevoegde autoriteiten;

b)

bevorderen van een effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake geheimhouding en gegevensbescherming waarin de desbetreffende Uniewetgeving voorziet;

c)

bijdragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en uniforme toezichtnormen, daaronder begrepen verslagleggingsnormen en internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 1, lid 3;

d)

evalueren van de toepassing van de desbetreffende door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en van de door de Autoriteit gegeven richtsnoeren en aanbevelingen, en in voorkomend geval voorstellen van wijzigingen; en

e)

opzetten van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, vergemakkelijken van de uitwisseling van personeelsleden en aanmoedigen van de bevoegde autoriteiten om intensiever gebruik te maken van detacheringsregelingen en andere instrumenten.

2.   De Autoriteit kan in voorkomend geval nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke toezichtbenaderingen en -praktijken.

Artikel 30

Collegiale toetsingen van bevoegde autoriteiten

1.   De Autoriteit organiseert en houdt periodiek collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van bevoegde autoriteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te versterken. Hiertoe ontwikkelt de Autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking tussen de aan toetsing onderworpen autoriteiten mogelijk te maken. Bij de collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met beschikbare informatie en reeds uitgevoerde evaluaties betreffende de betrokken bevoegde autoriteit.

2.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet beperkt tot:

a)

de adequaatheid van de regelingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van hulpmiddelen en bestuur, vooral met het oog op de effectieve toepassing van de in de artikelen 10 tot en met 15 genoemde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen en de capaciteit om op marktontwikkelingen te reageren;

b)

de mate van convergentie die in de toepassing van het Unierecht en in de toezichtpraktijk, daaronder begrepen de op grond van de artikelen 10 tot en met 16 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, is bereikt, en de mate waarin de toezichtpraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

c)

door sommige bevoegde autoriteiten ontwikkelde beste praktijken waarvan de navolging voor andere bevoegde autoriteiten nuttig kan zijn;

d)

de effectiviteit en de mate van convergentie die bereikt worden met betrekking tot de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het recht van de Unie, met inbegrip van de administratiefrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van deze bepalingen.

3.   Op basis van een collegiale toetsing kan de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen uit hoofde van artikel 16. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, streven de bevoegde autoriteiten ernaar deze richtsnoeren en aanbevelingen op te volgen. Bij het opstellen van ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing.

4.   De Autoriteit maakt de beste praktijken die naar voren komen uit die collegiale toetsingen, openbaar. Daarenboven kunnen alle andere resultaten van collegiale toetsingen bekend worden gemaakt, voor zover de bevoegde autoriteit die het voorwerp uitmaakt van de collegiale toetsing, daarmee instemt.

Artikel 31

Coördinerende functie

De Autoriteit vervult een algemene coördinerende rol tussen bevoegde autoriteiten, met name in omstandigheden waar ongunstige ontwikkelingen de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie in gevaar kunnen brengen.

De Autoriteit bevordert een gecoördineerde reactie van de Unie, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

b)

van informatie die voor alle betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld de omvang te bepalen en, voor zover dit mogelijk en passend is, de betrouwbaarheid te controleren;

c)

onverminderd artikel 19, op verzoek van de bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief niet-bindende bemiddeling te verrichten;

d)

het ESRB onverwijld van mogelijke noodsituaties in kennis te stellen;

e)

alle passende maatregelen te treffen ingeval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen om de coördinatie van de acties van de relevante bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

f)

de informatie die overeenkomstig de artikelen 21 en 35 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen tengevolge van de wettelijke rapportageverplichtingen voor instellingen die actief zijn in meer dan één lidstaat, centraal te verzamelen. De Autoriteit deelt die informatie met de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 32

Beoordeling van marktontwikkelingen

1.   De Autoriteit volgt en beoordeelt de marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied en brengt waar nodig de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), het ESRB en het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van microprudentiële trends, potentiële risico’s en zwakke plekken. De Autoriteit neemt in haar beoordeling een economische analyse op van de markten waarop financiële instellingen opereren, en een beoordeling van de gevolgen van mogelijke marktontwikkelingen voor die instellingen.

2.   De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ESRB, het initiatief tot het op Unieschaal beoordelen van de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen en treedt daarbij als coördinator op. Hiertoe ontwikkelt zij voor toepassing door de bevoegde autoriteiten:

a)

gemeenschappelijke methoden voor het beoordelen van het effect van economische scenario’s op de financiële positie van een instelling;

b)

gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiële instellingen;

c)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op de financiële positie van een instelling en op de informatie aan depositohouders, beleggers en cliënten.

3.   Onverminderd de in Verordening (EU) nr. 1092 /2010 vastgestelde taken van het ESRB verstrekt de Autoriteit op haar bevoegdheidsgebied ten minste eenmaal per jaar en voor zover nodig vaker aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het ESRB beoordelingen van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken.

De Autoriteit neemt in deze beoordelingen een indeling van de voornaamste risico’s en zwakke plekken op en beveelt in voorkomend geval preventieve of remediërende maatregelen aan.

4.   De Autoriteit brengt over sectoroverschrijdende ontwikkelingen, risico’s en zwakke plekken adequaat verslag uit door via het Gemengd Comité nauw samen te werken met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 33

Internationale betrekkingen

1.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de instellingen van de lidstaten en de Unie kan de Autoriteit contacten ontwikkelen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, en met hen administratieve regelingen sluiten. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale en multilaterale regelingen te sluiten met deze derde landen.

2.   De Autoriteit verleent bijstand bij het opstellen van equivalentiebesluiten betreffende toezichtregelingen in derde landen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

3.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag de administratieve regelingen die met internationale organisaties of overheidsinstanties in derde landen zijn overeengekomen, en de bijstand die is verleend bij de voorbereiding van equivalentiebesluiten.

Artikel 34

Andere taken

1.   De Autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie advies verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2.   Met betrekking tot prudentiële beoordelingen van fusies en overnames die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2006/48/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG, vallen en waarvoor op grond van die richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten vereist is, kan de Autoriteit op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten een advies verlenen en publiceren over een prudentiële beoordeling, behalve wat betreft de criteria genoemd in artikel 19 bis, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/48/EG. Het advies wordt snel uitgebracht en in elk geval voor het einde van de beoordelingsperiode als bedoeld in Richtlijn 2006/48/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG. Artikel 35 is van toepassing op alle vlakken waarop de Autoriteit advies kan uitbrengen.

Artikel 35

Verzamelen van informatie

1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Autoriteit alle nodige informatie om de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen uit te voeren, op voorwaarde dat zij rechtens inzage in de desbetreffende informatie kunnen krijgen en dat het verzoek om informatie nodig is gezien de aard van de desbetreffende verplichting.

2.   De Autoriteit kan tevens verzoeken op gezette tijden en volgens gespecificeerde formats informatie te verstrekken. Voor deze verzoeken wordt, waar mogelijk, gebruikgemaakt van gemeenschappelijke formats voor verslaglegging.

3.   Op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, kan de Autoriteit informatie verstrekken die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren, overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en in artikel 70.

4.   Voordat er overeenkomstig dit artikel om informatie wordt gevraagd en om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden, maakt de Autoriteit gebruik van de bestaande statistieken, zoals opgemaakt en verspreid door het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken.

5.   Ingeval de bevoegde autoriteiten informatie niet of niet tijdig beschikbaar stellen, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek richten tot andere toezichthoudende autoriteiten, tot het ministerie dat verantwoordelijk is voor financiën, voor zover dit over toezichtinformatie beschikt, tot de nationale centrale bank of tot het bureau voor de statistiek van de betrokken lidstaat.

6.   Ingeval informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld ingevolge lid 1 of lid 5, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek rechtstreeks tot de desbetreffende financiële instellingen richten. In het met redenen omkleed verzoek wordt toegelicht waarom de informatie over de respectieve individuele financiële instellingen benodigd is.

De Autoriteit brengt de desbetreffende bevoegde autoriteiten op de hoogte van verzoeken ingevolge dit lid en ingevolge lid 5.

Op verzoek van de Autoriteit verlenen de bevoegde autoriteiten aan de Autoriteit bijstand bij het verzamelen van de informatie.

7.   De Autoriteit kan ingevolge dit artikel ontvangen vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen.

Artikel 36

Verhouding met het ESRB

1.   De Autoriteit werkt nauw en op regelmatige basis met het ESRB samen.

2.   De Autoriteit verstrekt het ESRB regelmatig en tijdig de informatie die nodig is voor de vervulling van zijn taken. Alle voor de vervulling van zijn taken benodigde gegevens die niet in een samengevatte of geaggregeerde vorm beschikbaar zijn, worden na een met redenen omkleed verzoek onverwijld aan het ESRB verstrekt, als bepaald in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. De Autoriteit beschikt, in samenwerking met het ESRB, over adequate interne procedures voor de verzending van vertrouwelijke informatie, met name informatie betreffende individuele financiële instellingen.

3.   De Autoriteit geeft, overeenkomstig de leden 4 en 5, een behoorlijke follow-up aan waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

4.   Bij ontvangst van een tot de Autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB roept de Autoriteit onverwijld een vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en beoordeelt zij de implicaties van een dergelijke waarschuwing of aanbeveling voor de vervulling van haar taken.

Zij neemt, volgens de toepasselijke besluitvormingsprocedure, een besluit over alle maatregelen die moeten worden genomen overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden voor de behandeling van de in de waarschuwingen en aanbevelingen aangewezen kwesties.

Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor het ESRB en de Raad.

5.   Bij ontvangst van een tot een bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB maakt de Autoriteit in voorkomend geval van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden gebruik om een tijdige follow-up te verzekeren.

Een adressaat die voornemens is de aanbevelingen van het ESRB niet op te volgen, omkleedt zijn voornemen met redenen die hij voorlegt aan en bespreekt met de raad van toezichthouders.

De bevoegde autoriteit houdt naar behoren met de zienswijzen van de raad van toezichthouders rekening wanneer zij de Raad en het ESRB informeert overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

6.   Bij het vervullen van de in deze verordening vastgestelde taken houdt de Autoriteit zoveel mogelijk rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB.

Artikel 37

Stakeholdergroep bankwezen

1.   Ter bevordering van het overleg met stakeholders op gebieden die relevant zijn voor de taken van de Autoriteit, wordt een Stakeholdergroep bankwezen opgericht. De Stakeholdergroep bankwezen wordt geraadpleegd over maatregelen die getroffen worden overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 inzake de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en, indien nodig en voor zover zij geen betrekking hebben op individuele financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 inzake richtsnoeren en aanbevelingen. Indien er dringend moet worden opgetreden en overleg onmogelijk blijkt, wordt de Stakeholdergroep bankwezen daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

De Stakeholdergroep bankwezen komt ten minste viermaal per jaar bijeen.

2.   In de Stakeholdergroep bankwezen, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de krediet- en beleggingsinstellingen die in de Unie opereren, de vertegenwoordigers van hun werknemers, alsmede consumenten, gebruikers van bankdiensten en vertegenwoordigers van het mkb/kmo’s, evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van haar leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien leden van de groep vertegenwoordigen financiële instellingen en drie van hen coöperatieve banken en spaarbanken.

3.   De leden van de Stakeholdergroep bankwezen worden op voordracht van de relevante stakeholders door de raad van toezichthouders aangesteld. Bij het nemen van zijn besluit verzekert de raad van toezichthouders, rekening houdend met de mogelijkheden, een passende geografische en genderbalans en vertegenwoordiging van stakeholders uit de gehele Unie.

4.   De Autoriteit verstrekt overeenkomstig artikel 70 en met inachtneming van het beroepsgeheim alle nodige informatie, en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Stakeholdergroep bankwezen. Voor leden van de Stakeholdergroep bankwezen die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, met uitsluiting van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wordt een toereikende vergoeding vastgesteld. De Stakeholdergroep bankwezen mag werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Stakeholdergroep bankwezen bedraagt tweeënhalf jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

De leden van de Stakeholdergroep bankwezen kunnen twee opeenvolgende ambtstermijnen vervullen.

5.   De Stakeholdergroep bankwezen verstrekt aan de Autoriteit opinies en advies over alle kwesties die verband houden met de taken van de Autoriteit, met name wat betreft de in de artikelen 10 tot en met 16 en de artikelen 29, 30 en 32 vermelde taken.

6.   De Stakeholdergroep bankwezen stelt haar reglement van orde op basis van overeenstemming onder een tweederdemeerderheid van de leden vast.

7.   De Autoriteit maakt de opinies en het advies van de Stakeholdergroep bankwezen en de resultaten van haar raadplegingen openbaar.

Artikel 38

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De Autoriteit verzekert dat een op grond van artikel 18 of artikel 19 vastgesteld besluit in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

2.   Wanneer een lidstaat meent dat een op grond van artikel 19, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij, binnen twee weken na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, de Autoriteit en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

Binnen een termijn van één maand na kennisgeving door de lidstaat brengt de Autoriteit de lidstaat ervan op de hoogte of zij haar besluit handhaaft dan wel wijzigt of herroept. Indien het besluit wordt gehandhaafd of gewijzigd, verklaart de Autoriteit dat de budgettaire verantwoordelijkheden onverlet blijven.

Indien de Autoriteit haar besluit handhaaft, beslist de Raad, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uiterlijk twee maanden nadat de Autoriteit de lidstaat op de hoogte heeft gebracht als bepaald in de vierde alinea, of het besluit van de Autoriteit wordt gehandhaafd.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, geen besluit neemt tot handhaving van het besluit van de Autoriteit, overeenkomstig de vijfde alinea, komt het besluit van de Autoriteit te vervallen.

3.   Indien een lidstaat van oordeel is dat een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij de Autoriteit, de Commissie en de Raad, binnen drie werkdagen na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

De Raad roept binnen tien werkdagen een vergadering bijeen en neemt, met gewone meerderheid van de leden, een besluit over de vraag of het besluit van de Autoriteit wordt herroepen.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, overeenkomstig de vierde alinea geen besluit tot herroeping van het besluit van de Autoriteit neemt, wordt de opschorting van het besluit van de Autoriteit beëindigd.

4.   Indien de Raad overeenkomstig lid 3 heeft besloten een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit van de Autoriteit niet te herroepen, en de betrokken lidstaat nog steeds van oordeel is dat het besluit van de Autoriteit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan die lidstaat de Commissie en de Autoriteit daarvan in kennis stellen en de Raad verzoeken de kwestie opnieuw te bestuderen. De betrokken lidstaat zet duidelijk de redenen uiteen waarom hij het niet eens is met het besluit van de Raad.

Binnen vier weken na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving bevestigt de Raad zijn oorspronkelijke besluit of neemt hij een nieuw besluit overeenkomstig lid 3.

De periode van vier weken kan door de Raad met nog eens vier weken worden verlengd, indien de bijzondere omstandigheden van het geval zulks vereisen.

5.   Misbruik van dit artikel, in het bijzonder met betrekking tot een besluit van de Autoriteit dat geen aanzienlijke of wezenlijke budgettaire gevolgen heeft, is verboden als zijnde onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 39

Besluitvormingsprocedures

1.   Alvorens de besluiten te nemen waarin deze verordening voorziet brengt de Autoriteit alle individuele adressaten op de hoogte van haar voornemen om het besluit te nemen en stelt zij een termijn vast waarbinnen de adressaat, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak, zijn standpunten over de zaak kenbaar kan maken. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 17, lid 3, bedoelde aanbevelingen.

2.   De besluiten van de Autoriteit worden gemotiveerd.

3.   Adressaten van de besluiten van de Autoriteit worden op de hoogte gebracht van de op grond van deze verordening beschikbare rechtsmiddelen.

4.   De Autoriteit evalueert een eventueel besluit ingevolge artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig.

5.   Besluiten die de Autoriteit neemt ingevolge de artikelen 17, 18 of 19 worden bekendgemaakt en vermelden de identiteit van de bevoegde autoriteit of financiële instelling in kwestie en de hoofdinhoud van het besluit, tenzij een dergelijke openbaarmaking in strijd is met het legitieme belang van financiële instellingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, dan wel met het ordentelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of een serieuze bedreiging vormt voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE

AFDELING 1

Raad van toezichthouders

Artikel 40

Samenstelling

1.   De raad van toezichthouders bestaat uit:

a)

de voorzitter, zonder stemrecht;

b)

de hoofden van de nationale overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen in elke lidstaat; deze hoofden ontmoeten elkaar ten minste tweemaal per jaar persoonlijk;

c)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Commissie;

d)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Europese Centrale Bank;

e)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van het ESRB;

f)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk van beide andere Europese toezichthoudende autoriteiten.

2.   De raad van toezichthouders belegt regelmatig vergaderingen met de Stakeholdergroep bankwezen, en wel ten minste tweemaal per jaar.

3.   Elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de voordracht uit haar midden van een plaatsvervanger op hoog niveau die het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

4.   Ingeval de in lid 1, onder b), bedoelde autoriteit geen centrale bank is, kan het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders besluiten zich te laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat.

5.   In lidstaten waar meer dan één autoriteit bevoegd is voor het toezicht op grond van deze verordening, worden die autoriteiten het eens over een gemeenschappelijke vertegenwoordiger. Ingeval een door de raad van toezichthouders te behandelen aangelegenheid niet onder de bevoegdheid valt van de nationale autoriteit die door het in lid 1, onder b), bedoelde lid wordt vertegenwoordigd, kan dat lid zich laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante nationale autoriteit.

6.   Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, indien hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 94/19/EG moet handelen, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante organen die in elke lidstaat de depositogarantieregelingen beheren.

7.   De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten.

De uitvoerend directeur kan zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders deelnemen.

Artikel 41

Interne comités en panels

1.   De raad van toezichthouders kan voor bepaalde aan de raad van toezichthouders toegekende taken interne comités of panels oprichten en kan voorzien in de delegatie van bepaalde welomschreven taken en besluiten aan interne comités of panels, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter.

2.   Voor de toepassing van artikel 19 roept de raad van toezichthouders, om een onpartijdige schikking van het meningsverschil te vergemakkelijken, een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter en twee van zijn leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten welke betrokken zijn bij het meningsverschil, noch een belang hebben bij het conflict of directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   Onverminderd artikel 19, lid 2, legt het panel een besluit ter definitieve vaststelling voor aan de raad van toezichthouders, overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde alinea.

4.   De raad van toezichthouders stelt een reglement van orde op voor het in lid 2 bedoelde panel.

Artikel 42

Onafhankelijkheid

Bij de uitvoering van de bij deze verordening aan hen opgedragen taken handelen de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van toezichthouders bij het vervullen van hun taken.

Artikel 43

Taken

1.   De raad van toezichthouders stuurt de werkzaamheden van de Autoriteit en is belast met het nemen van de in hoofdstuk II bedoelde besluiten.

2.   De raad van toezichthouders stelt de adviezen, aanbevelingen en besluiten vast en geeft het advies als bedoeld in hoofdstuk II.

3.   De raad van toezichthouders benoemt de voorzitter.

4.   De raad van toezichthouders stelt vóór 30 september van elk jaar op basis van een voorstel van de raad van bestuur het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

5.   De raad van toezichthouders keurt, op basis van een voorstel van de raad van bestuur, het jaarverslag inzake de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, goed op grond van het in artikel 53, lid 7, genoemde ontwerp-verslag en doet dit verslag uiterlijk op 15 juni van ieder jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.

6.   De raad van toezichthouders stelt het meerjarenwerkprogramma van de Autoriteit vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het meerjarenwerkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

7.   De raad van toezichthouders stelt de begroting vast overeenkomstig artikel 63.

8.   De raad van toezichthouders oefent tuchtrechtelijk gezag over de voorzitter en de uitvoerend directeur uit en kan hen respectievelijk overeenkomstig artikel 48, lid 5, of artikel 51, lid 5, uit hun ambt ontslaan.

Artikel 44

Besluitvorming

1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden, waarbij elk lid één stem heeft.

Met betrekking tot de in de artikelen 10 tot en met 16 genoemde handelingen en de ingevolge artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea van dit lid aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders met een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot besluiten ingevolge artikel 19, lid 3, inzake besluiten van de consoliderende toezichthouder wordt het door het panel voorgestelde besluit geacht te zijn aangenomen indien het is goedgekeurd door een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, tenzij het wordt verworpen door leden die samen een blokkerende minderheid vormen in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot alle andere besluiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, waarbij elk lid één stem heeft.

2.   De vergaderingen van de raad van toezichthouders worden door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden bijeengeroepen, en worden door de voorzitter voorgezeten.

3.   De raad van toezichthouders stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit bekend.

4.   Het reglement van orde omvat de nadere regelingen voor de stemming, daaronder begrepen in voorkomend geval de quorumregeling. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter en de uitvoerend directeur, wonen geen besprekingen binnen de raad van toezichthouders bij die betrekking hebben op individuele financiële instellingen, behoudens andersluidende bepaling in artikel 75 of in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 45

Samenstelling

1.   De raad van bestuur is samengesteld uit de voorzitter en zes andere leden van de raad van toezichthouders die door en uit de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden verkozen.

Elk lid van de raad van bestuur, uitgezonderd de voorzitter, heeft een plaatsvervanger, die hem vervangt als hij niet aanwezig kan zijn.

Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt tweeënhalf jaar. Dat mandaat kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een afspiegeling van de gehele Unie. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.

2.   Beslissingen van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden. Elk lid heeft één stem.

De uitvoerend directeur en een vertegenwoordiger van de Commissie nemen deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

De vertegenwoordiger van de Commissie is stemgerechtigd voor de in artikel 63 bedoelde aangelegenheden.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeengeroepen en worden voorgezeten door de voorzitter.

De raad van bestuur komt voorafgaand aan iedere vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en zo vaak als de raad van bestuur dit nodig acht. De raad van bestuur komt ten minste vijf keer per jaar bijeen.

4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. De niet-stemgerechtigde leden, met uitzondering van de uitvoerend directeur, wonen de besprekingen in de raad van bestuur over individuele financiële instellingen niet bij.

Artikel 46

Onafhankelijkheid

De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie als geheel en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

Artikel 47

Taken

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

2.   De raad van bestuur legt een jaarlijks en een meerjarig werkprogramma ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

3.   De raad van bestuur oefent zijn begrotingsbevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 63 en 64.

4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast en treft overeenkomstig artikel 68, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Statuut”).

5.   De raad van bestuur stelt de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 72.

6.   De raad van bestuur legt een jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, op basis van het in artikel 53, lid 7, bedoelde ontwerpverslag, ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

7.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

8.   De raad van bestuur benoemt en ontslaat de leden van de bezwaarcommissie overeenkomstig artikel 58, leden 3 en 5.

AFDELING 3

voorzitter

Artikel 48

Benoeming en taken

1.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

De voorzitter is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de werkzaamheden van de raad van toezichthouders en zit de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur voor.

2.   De voorzitter wordt na een open selectieprocedure door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering.

Vóór het opnemen van zijn functie en tot een maand na de selectie door de raad van toezichthouders kan het Europees Parlement, na de door de raad van toezichthouders geselecteerde kandidaat gehoord te hebben, bezwaar maken tegen de benoeming van de geselecteerde persoon.

De raad van toezichthouders kiest uit zijn leden ook een vervanger die de functies van de voorzitter uitoefent als deze afwezig is. Die vervanger wordt niet gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

3.   Het mandaat van de voorzitter bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de voorzitter, beoordeelt de raad van toezichthouders:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de voorzitter één keer verlengen, behoudens bevestiging van het Europees Parlement.

5.   De voorzitter kan slechts uit zijn functie worden ontheven door het Europees Parlement na een besluit van de raad van toezichthouders.

De voorzitter mag de raad van toezichthouders niet beletten kwesties met betrekking tot de voorzitter te bespreken, in het bijzonder de noodzaak van zijn ontslag, en mag niet betrokken zijn bij de beraadslaging daaromtrent.

Artikel 49

Onafhankelijkheid

Onverminderd de rol van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de voorzitter, vraagt noch aanvaardt de voorzitter instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het Statuut, bedoeld in artikel 68, blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 50

Verslag

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de voorzitter of de vervanger van de voorzitter verzoeken een verklaring af te leggen, met volledige inachtneming van zijn onafhankelijkheid. De voorzitter legt een verklaring af voor het Europees Parlement en beantwoordt desgevraagd alle vragen van de leden van het Europees Parlement.

2.   Indien daarom wordt verzocht en ten minste 15 dagen voordat hij de in lid 1 bedoelde verklaring aflegt, brengt de voorzitter schriftelijk verslag uit aan het Europees Parlement over de belangrijkste werkzaamheden van de Autoriteit.

3.   Afgezien van de informatie als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18 en in de artikelen 20 en 33, bevat het verslag tevens alle door het Europees Parlement ad hoc opgevraagde relevante informatie.

AFDELING 4

Uitvoerend directeur

Artikel 51

Benoeming

1.   De Autoriteit wordt geleid door een uitvoerend directeur, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open selectieprocedure en na bevestiging door het Europees Parlement door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten, relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering en managementervaring.

3.   Het mandaat van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het mandaat van de uitvoerend directeur, voert de raad van toezichthouders een beoordeling uit van met name:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

5.   De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven door een besluit van de raad van toezichthouders.

Artikel 52

Onafhankelijkheid

Onverminderd de respectieve rol van de raad van bestuur en van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de uitvoerend directeur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering van een lidstaat of van welk ander publiek of privaat orgaan dan ook.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het in artikel 68 bedoelde Statuut blijft de uitvoerend directeur na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 53

Taken

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de Autoriteit en bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor.

2.   De uitvoerend directeur zorgt voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijks werkprogramma van de Autoriteit, volgens de aanwijzingen van de raad van toezichthouders en onder toezicht van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, om ervoor te zorgen dat de Autoriteit overeenkomstig deze verordening functioneert.

4.   De uitvoerend directeur stelt een meerjarig werkprogramma op, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

5.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur uiterlijk op 30 juni een werkprogramma op voor het volgende jaar, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

6.   De uitvoerend directeur stelt een voorlopige ontwerpbegroting van de Autoriteit op overeenkomstig artikel 63 en voert de begroting van de Autoriteit uit overeenkomstig artikel 64.

7.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpverslag op met een hoofdstuk over de regulerings- en toezichtwerkzaamheden van de Autoriteit en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

8.   De uitvoerend directeur oefent de in artikel 68 bepaalde bevoegdheden uit met betrekking tot het personeel van de Autoriteit en beheert personeelskwesties.

HOOFDSTUK IV

GEMENGDE ORGANEN VAN DE EUROPESE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten

Artikel 54

Oprichting

1.   Hierbij wordt het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht.

2.   Het Gemengd Comité dient als forum waarmee de Autoriteit regelmatig en nauw samenwerkt en zorgt voor de intersectorale samenhang met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), in het bijzonder met betrekking tot:

financiële conglomeraten;

financiële verslaglegging en controle;

microprudentiële analyses van sectoroverstijgende ontwikkelingen, risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële stabiliteit;

retailbeleggingsproducten;

maatregelen tegen witwaspraktijken; en

informatie-uitwisseling met het ESRB en ontwikkeling van de betrekkingen tussen het ESRB en de ESA’s.

3.   Het Gemengd Comité beschikt over specifiek personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s en dat als secretariaat optreedt. De Autoriteit stelt adequate middelen ter beschikking voor de administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

4.   Ingeval een financiële instelling in verschillende sectoren opereert, beslecht het Gemengd Comité meningsverschillen overeenkomstig artikel 56.

Artikel 55

Samenstelling

1.   Het Gemengd Comité bestaat uit de voorzitters van de ESA’s en, waar van toepassing, de voorzitter van een overeenkomstig artikel 57 opgericht subcomité.

2.   De uitvoerend directeur, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van het ESRB worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van het Gemengd Comité en van de in artikel 57 bedoelde subcomités bij te wonen.

3.   Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt via een jaarlijks rotatiesysteem toegekend aan één der voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité is een van de ondervoorzitters van het ESRB.

4.   Het Gemengd Comité stelt zijn reglement van orde vast. Het reglement kan voorzien in bijkomende deelnemers aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

Het Gemengd Comité vergadert ten minste om de twee maanden.

Artikel 56

Gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke handelingen

Binnen de draagwijdte van haar in hoofdstuk II bepaalde taken en, in voorkomend geval, met name met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG, bepaalt de Autoriteit gemeenschappelijke standpunten met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Handelingen die krachtens de artikelen 10 tot en met 15, 17, 18 of 19 van deze verordening met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 2002/87/EG en van andere in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen van de Unie worden vastgesteld en die ook binnen de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) vallen, worden in voorkomend geval parallel vastgesteld door de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 57

Subcomités

1.   Voor de toepassing van artikel 56 wordt bij het Gemengd Comité een Subcomité financiële conglomeraten ingesteld.

2.   Dit subcomité is samengesteld uit de in artikel 55, lid 1, bedoelde personen en één vertegenwoordiger op hoog niveau van het huidige personeel van de relevante bevoegde autoriteit van elke lidstaat.

3.   Het subcomité kiest uit zijn leden een voorzitter, die ook lid is van het Gemengd Comité.

4.   Het Gemengd Comité kan nog meer subcomités instellen.

AFDELING 2

Bezwaarcommissie

Artikel 58

Samenstelling en werking

1.   De bezwaarcommissie is een gemeenschappelijk orgaan van de ESA’s.

2.   De bezwaarcommissie bestaat uit zes leden en zes vervangers, allen personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sectoren banken, verzekeringen, bedrijfspensioenen, effectenmarkten of op het gebied van andere financiële diensten, en die geen deel uitmaken van het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of van andere nationale instellingen of instellingen van de Unie die bij de activiteiten van de Autoriteit betrokken zijn. De bezwaarcommissie beschikt over voldoende juridische expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de Autoriteit haar bevoegdheden uitoefent.

De bezwaarcommissie wijst zelf haar voorzitter aan.

3.   Twee leden van de bezwaarcommissie en twee vervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en na raadpleging van de raad van toezichthouders uit een door de Commissie voorgestelde lijst benoemd door de raad van bestuur van de Autoriteit.

De andere leden worden benoemd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De ambtstermijn van de leden van de bezwaarcommissie bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd.

5.   Een lid van de bezwaarcommissie dat door de raad van bestuur van de Autoriteit is benoemd, kan tijdens zijn mandaat niet ontslagen worden, tenzij het op ernstige wijze is tekortgeschoten en de raad van bestuur daartoe na raadpleging van de raad van toezichthouders een besluit neemt.

6.   De besluiten van de bezwaarcommissie worden genomen met een meerderheid van de stemmen van ten minste vier van de zes leden. Indien het aangevochten besluit binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, bestaat de beslissende meerderheid uit ten minste een van de twee door de Autoriteit benoemde leden van de bezwaarcommissie.

7.   De bezwaarcommissie wordt door haar voorzitter bijeengeroepen wanneer dat noodzakelijk is.

8.   De ESA’s zorgen via het Gemengd Comité voor adequate operationele en secretariële ondersteuning van de bezwaarcommissie.

Artikel 59

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1.   De leden van de bezwaarcommissie zijn onafhankelijk bij het nemen van hun besluiten. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie. Zij mogen geen enkele andere taak verrichten in de Autoriteit zelf of in de raad van bestuur of de raad van toezichthouders van de Autoriteit.

2.   De leden van de bezwaarcommissie mogen niet deelnemen aan de behandeling van een bezwaarprocedure als zij daarbij een persoonlijk belang hebben, als zij eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen bij de behandeling betrokken zijn geweest of als zij een rol hebben gespeeld bij het besluit waartegen bezwaar is aangetekend.

3.   Indien een lid van de bezwaarcommissie om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of om enige andere reden meent dat een medelid niet aan een bezwaarprocedure zou mogen deelnemen, stelt het de bezwaarcommissie daarvan in kennis.

4.   Een lid van de bezwaarcommissie kan om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of als aan zijn onpartijdigheid wordt getwijfeld, door een partij in de bezwaarprocedure worden gewraakt.

Wraking kan niet zijn gegrond op de nationaliteit van leden en is niet ontvankelijk als de partij in de bezwaarprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een reden tot het maken van het bezwaar, toch reeds een andere procedurehandeling heeft verricht dan het maken van bezwaar tegen de samenstelling van de bezwaarcommissie.

5.   De bezwaarcommissie beslist in de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen zonder deelname van het betrokken lid over de te nemen maatregelen.

Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de bezwaarcommissie vervangen door zijn plaatsvervanger. Indien de plaatsvervanger in een vergelijkbare situatie verkeert, wijst de voorzitter van de Autoriteit een van de andere beschikbare plaatsvervangers aan.

6.   De leden van de bezwaarcommissie verbinden zich ertoe in het openbaar belang en onafhankelijk op te treden.

Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK V

RECHTSMIDDELEN

Artikel 60

Bezwaarprocedures

1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, kan bezwaar aantekenen tegen een in de artikelen 17, 18 en 19 bedoeld besluit van de Autoriteit en tegen andere door de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie genomen besluiten die gericht zijn tot die persoon, of tegen een besluit dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon, ook als het tot een andere persoon is gericht.

2.   Het bezwaar wordt tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het bezwaar binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door de Autoriteit, schriftelijk bij de Autoriteit aangetekend.

De bezwaarcommissie neemt binnen twee maanden na instelling van het bezwaar een besluit ter zake.

3.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend bezwaar heeft geen schorsende werking.

De bezwaarcommissie kan echter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

4.   Indien het bezwaar ontvankelijk is, onderzoekt de bezwaarcommissie of het gegrond is. De raad nodigt de partijen in de bezwaarprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de raad zelf of de mededelingen van de andere partijen in de bezwaarprocedure. Het is partijen in de bezwaarprocedure toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.

5.   De bezwaarcommissie kan het door het bevoegde orgaan van de Autoriteit genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van de Autoriteit. Dit bevoegde orgaan van de Autoriteit is gebonden aan de beslissing van de bezwaarcommissie en neemt een gewijzigd besluit met betrekking tot de betrokken zaak.

6.   De bezwaarcommissie stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

7.   De door de bezwaarcommissie genomen besluiten worden met redenen omkleed en door de Autoriteit bekendgemaakt.

Artikel 61

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van de bezwaarcommissie of, bij ontbreken van recht op bezwaar bij de bezwaarcommissie, tegen beslissingen van de Autoriteit.

2.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen besluiten van de Autoriteit.

3.   Ingeval de Autoriteit verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep wegens nalaten worden ingesteld.

4.   De Autoriteit moet de noodzakelijke maatregelen treffen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 62

Begroting van de Autoriteit

1.   De ontvangsten van de Autoriteit, een Europees orgaan in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (40) (hierna het „Financieel Reglement”), bestaan met name uit een of meer van de volgende elementen:

a)

verplichte bijdragen van de voor toezicht op de financiële instellingen bevoegde nationale openbare autoriteiten, die worden bepaald overeenkomstig een formule die gebaseerd is op de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen. Voor de toepassing van dat artikel blijft artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen ook na de daarin vastgestelde uiterste termijn van 31 oktober 2014 van toepassing;

b)

een subsidie van de Unie uit de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie);

c)

vergoedingen die aan de Autoriteit worden betaald in de gevallen als bedoeld in de relevante rechtsinstrumenten van de Unie.

2.   De uitgaven van de Autoriteit bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

3.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

4.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Autoriteit.

Artikel 63

Vaststelling van de begroting

1.   Uiterlijk op 15 februari van ieder jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven voor het volgende begrotingsjaar en stuurt hij dit samen met de personeelsformatie naar de raad van bestuur en de raad van toezichthouders. De raad van toezichthouders stelt jaarlijks, op basis van het ontwerp van verklaring van de uitvoerend directeur dat door de raad van bestuur is goedgekeurd, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast. De raad van toezichthouders dient deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in. Alvorens de raming wordt vastgesteld, wordt het ontwerp van de uitvoerend directeur goedgekeurd door de raad van bestuur.

2.   De raming wordt door de Commissie samen met het ontwerp van de begroting van de Europese Unie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna samen „de begrotingsautoriteit”) gezonden.

3.   Op basis van de ramingen neemt de Commissie in het ontwerp van begroting van de Europese Unie de ramingen op die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU.

4.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor de Autoriteit vast. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed.

5.   De begroting van de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van toezichthouders. Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

6.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit onverwijld op de hoogte van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze de Autoriteit binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien de Autoriteit geen antwoord ontvangt, kan zij doorgaan met haar plannen.

7.   Voor het eerste werkingsjaar van de Autoriteit, dat op 31 december 2011 ten einde loopt, wordt de financiering van de Autoriteit door de Unie geregeld via een akkoord van de begrotingsautoriteit als bedoeld in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Artikel 64

Uitvoering van en toezicht op de begroting

1.   De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart na afloop van het boekjaar deelt de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer in het boekjaar, mee aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van de Autoriteit stuurt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar ook naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement en de Raad.

De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

3.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en zendt ze voor advies toe aan de raad van bestuur.

4.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

5.   De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van bestuur, uiterlijk op 1 juli na afloop van het boekjaar naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

7.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij stuurt dit antwoord ook door naar de raad van bestuur en de Commissie.

8.   Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de Autoriteit voor de uitvoering van de begroting met inbegrip van de ontvangsten uit de algemene begroting van de Europese Unie en de bevoegde autoriteiten van het boekjaar N.

Artikel 65

Financiële regeling

De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (41), tenzij de specifieke eisen van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder enige beperking op de Autoriteit van toepassing.

2.   De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van de Autoriteit van toepassing zijn.

3.   In de financieringsbesluiten en de overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de Autoriteit toegekende financiering en bij het personeel dat verantwoordelijk is om de financiering toe te kennen.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 67

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 68

Personeel

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de voorzitter.

2.   De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

3.   De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

4.   De raad van bestuur stelt bepalingen vast waardoor nationale deskundigen van de lidstaten kunnen worden gedetacheerd bij de Autoriteit.

Artikel 69

Aansprakelijkheid van de Autoriteit

1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 70

Beroepsgeheim

1.   De leden van de raad van toezichthouders en van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van de Autoriteit, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren en de andere personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de Autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in de Uniewetgeving, zelfs na beëindiging van hun functie.

Artikel 16 van het Statuut is op hen van toepassing.

Overeenkomstig het Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

2.   Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag vertrouwelijke informatie die de in lid 1 bedoelde personen ontvangen tijdens de uitvoering van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

De verplichting in het kader van lid 1 en van de eerste alinea van dit lid verhindert de Autoriteit en de nationale toezichthoudende autoriteiten niet de informatie te gebruiken voor de handhaving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen, en met name voor juridische procedures voor de vaststelling van besluiten.

3.   De leden 1 en 2 verhinderen de Autoriteit niet informatie uit te wisselen met nationale toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze verordening en andere Uniewetgeving die op financiële instellingen van toepassing is.

Deze gegevens vallen onder het in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsgeheim. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.

4.   De Autoriteit past Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (42) toe.

Artikel 71

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG of de verplichtingen van de Autoriteit met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 bij het uitoefenen van haar taken, onverlet.

Artikel 72

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uiterlijk op 31 mei 2011 vast.

3.   Tegen besluiten van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie na bezwaar te hebben aangetekend bij de bezwaarcommissie, al naargelang het geval, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 73

Talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (43) is van toepassing op de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de Autoriteit.

3.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 74

Zetelovereenkomst

De vereiste bepalingen betreffende de huisvesting van de Autoriteit in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van de Autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en die lidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

De gastlidstaat zorgt ervoor dat de Autoriteit in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

Artikel 75

Deelname van derde landen

1.   Derde landen die met de Unie overeenkomsten hebben gesloten waardoor zij het Unierecht binnen de in artikel 1, lid 2, bedoelde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit hebben vastgesteld en toepassen, mogen deelnemen aan de werkzaamheden van de Autoriteit.

2.   De Autoriteit kan samenwerken met de in lid 1 bedoelde landen die wetgeving toepassen welke binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit als gelijkwaardig is erkend, als bepaald in overeenkomstig artikel 216 VWEU door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

3.   Op basis van de desbetreffende bepalingen van de in de leden 1 en 2 bedoelde overeenkomsten worden afspraken gemaakt over met name de aard, omvang en procedurele aspecten van de betrokkenheid van de in lid 1 bedoelde landen bij de werkzaamheden van de Autoriteit, waaronder afspraken over de financiële en personele bijdrage. Zij kunnen zorgen voor een vertegenwoordiger, als waarnemer, bij de raad van toezichthouders, maar zorgen ervoor dat deze landen niet deelnemen aan besprekingen met betrekking tot individuele financiële instellingen, behalve in gevallen waarbij zij rechtstreeks belang hebben.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Voorbereidende maatregelen

1.   Na de inwerkingtreding van deze verordening en voorafgaand aan de oprichting van de Autoriteit, werkt het CEBT in nauwe samenwerking met de Commissie aan de voorbereiding van de vervanging van het CEBT door de Autoriteit.

2.   Zodra de Autoriteit is opgericht, is de Commissie verantwoordelijk voor het administratief opzetten en de initiële administratieve werkzaamheden van de Autoriteit, totdat de Autoriteit een uitvoerend directeur heeft benoemd.

Daartoe kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn functie opneemt na benoeming door de raad van toezichthouders overeenkomstig artikel 51, één ambtenaar ad interim aanstellen om de taken van de uitvoerend directeur uit te oefenen. Deze periode is beperkt tot de tijd die nodig is om een uitvoerend directeur van de Autoriteit te benoemen.

De uitvoerend directeur ad interim mag alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door de kredieten van de begroting van de Autoriteit, na goedkeuring door de raad van bestuur, en mag contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

3.   De leden 1 en 2 laten de bevoegdheden van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur onverlet.

4.   De Autoriteit wordt als de rechtsopvolger van het CEBT beschouwd. Uiterlijk op de datum van oprichting van de Autoriteit worden alle activa en passiva en alle lopende verrichtingen van het CEBT automatisch aan de Autoriteit overgedragen. Het CEBT stelt een verklaring op waaruit de afsluiting van zijn activa en passiva op het tijdstip van de overdracht blijkt. Die verklaring wordt aan een audit onderworpen en goedgekeurd door het CEBT en door de Commissie.

Artikel 77

Overgangsbepalingen voor het personeel

1.   In afwijking van artikel 68 blijven alle door het CEBT of het secretariaat daarvan gesloten arbeidsovereenkomsten en detacheringsregelingen die van kracht zijn op 1 januari 2011 tot hun einddatum geldig. Zij mogen niet worden verlengd.

2.   Alle in lid 1 bedoelde contractuele personeelsleden wordt de mogelijkheid geboden een tijdelijk contract te sluiten overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de rang als bepaald in de personeelsformatie van de Autoriteit.

Na de inwerkingtreding van deze verordening organiseert de voor het sluiten van contracten bevoegde Autoriteit een interne selectie voor het contractueel personeel van het CEBT of het secretariaat daarvan om de bekwaamheid, efficiëntie en integriteit van de in dienst te nemen personen te toetsen. In de interne selectieprocedure wordt ten volle rekening gehouden met de vaardigheden en ervaring die de individuele werknemer voor de aanwerving heeft laten zien.

3.   Afhankelijk van het type en het niveau van de uit te oefenen functies wordt de geslaagde kandidaten een contract als tijdelijk ambtenaar aangeboden, met een duur die ten minste de resterende tijd van het vroegere contract bedraagt.

4.   De toepasselijke nationale wetgeving met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en andere toepasselijke instrumenten blijven van toepassing op de voormalige contractuele personeelsleden die niet naar een contract als tijdelijk ambtenaar solliciteren of geen tijdelijk contract aangeboden krijgen overeenkomstig lid 2.

Artikel 78

Nationale bepalingen

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening metterdaad wordt toegepast.

Artikel 79

Wijzigingen

Besluit nr. 716/2009/EG wordt hierbij gewijzigd in zoverre dat het CEBT verwijderd wordt uit de lijst van begunstigden in afdeling B van de bijlage bij dat besluit.

Artikel 80

Intrekking

Besluit 2009/78/EG van de Commissie tot instelling van het CEBT wordt hierbij ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 81

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 2 januari 2014 en vervolgens om de drie jaar publiceert de Commissie een algemeen verslag over de opgedane ervaring met de werkzaamheden van de Autoriteit en met de in deze verordening vastgestelde procedures. In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld:

a)

de mate van convergentie in toezichtpraktijken die de bevoegde autoriteiten hebben bereikt;

i)

de mate van convergentie in operationele onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten en in normen die gelijkwaardig zijn aan corporate governance;

ii)

de onpartijdigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de Autoriteit;

b)

de werking van de colleges van toezichthouders;

c)

de geboekte vooruitgang met betrekking tot convergentie op gebieden als crisispreventie, -management en -afwikkeling, daaronder begrepen financieringsmechanismen van de Unie;

d)

de rol van de Autoriteit wat systeemrisico’s betreft;

e)

de toepassing van de bij artikel 38 ingestelde vrijwaringsclausule;

f)

de toepassing van het bij artikel 19 ingestelde bindende bemiddelende optreden.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a)

of het toezicht op bankwezen, verzekeringen en bedrijfspensioenen, effecten en financiële markten gescheiden moet blijven;

b)

of het prudentieel toezicht en het toezicht op de gedragsregels moeten worden gecombineerd dan wel gescheiden;

c)

of de architectuur van het ESFS moet worden vereenvoudigd en versterkt om de samenhang tussen het macro- en het microniveau en tussen de ESA’s te vergroten;

d)

of de ontwikkeling van het ESFS gelijke tred houdt met de wereldwijde ontwikkeling;

e)

of er binnen het ESFS voldoende diversiteit en topkwaliteit beschikbaar is;

f)

of verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot de publicatievoorschriften adequaat zijn;

g)

of de middelen waarover de Autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

h)

of de vestigingsplaats van de Autoriteit behouden moet worden, of het passend is de ESA’s met het oog op een betere onderlinge coördinatie naar één vestigingsplaats over te brengen.

3.   Met betrekking tot het rechtstreeks toezicht op instellingen of infrastructuren met een Europese reikwijdte stelt de Commissie, in het licht van de marktontwikkelingen, een jaarverslag op waarin zij beoordeelt of het passend is de Autoriteit ter zake meer toezichtverantwoordelijkheden toe te kennen.

4.   Het verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 82

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011, uitgezonderd artikel 76 en artikel 77, leden 1 en 2, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De Autoriteit wordt opgericht op 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 13 van 20.1.2010, blz. 1.

(2)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

(8)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 214.

(10)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 292.

(11)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

(13)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

(14)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(15)  Jurisprudentie 2006, blz. I-03771, punt 44.

(16)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(17)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(18)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

(19)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(20)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

(21)  PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.

(22)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

(23)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(24)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(25)  PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

(26)  PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

(27)  Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(28)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(29)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(30)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(31)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(32)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(33)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(34)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(35)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(36)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(37)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 8.

(38)  Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(39)  Zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad.

(40)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(41)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(42)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(43)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.


Top