EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 2.2.2024
COM(2024) 47 final
2024/0026(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden
(ASAP)
(Voor de EER relevante tekst)
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.
2.Achtergrond van het voorstel
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-overeenkomst voorziet in de opname van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie is samen met haar lidstaten partij bij de EER-overeenkomst.
1.2.Het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-overeenkomst. Zijn besluiten worden bij consensus genomen en zijn bindend voor de partijen. Het Secretariaat-generaal van de Europese Commissie is verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU-zijde.
1.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden (hierna “de beoogde handeling” genoemd) vaststellen.
Het doel van de beoogde handeling is de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) 2023/1525 betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (ASAP).
IJsland en Liechtenstein worden vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit instrument.
De beoogde handeling is een uiting van de zeer nauwe samenwerking tussen Noorwegen en de Europese Unie in de huidige geopolitieke situatie.
Overeenkomstig het begrotingsbeleid van de EU kan slechts worden deelgenomen aan een EU-activiteit nadat de desbetreffende financiële bijdrage is betaald. De betaling kan evenwel slechts plaatsvinden nadat dit ontwerpbesluit van de Raad is goedgekeurd en de hieruit voortvloeiende door de Europese Commissie opgestelde afroeping van de bedragen door de EER-EVA-staten is ontvangen.
Om de periode tussen 25 juli 2023 en de ontvangst van de desbetreffende betaling te overbruggen, moet de beoogde handeling derhalve vanaf 25 juli 2023 met terugwerkende kracht van toepassing zijn. De terugwerkende kracht doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de betrokken personen en neemt het beginsel van het gewettigd vertrouwen in acht.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst.
3.Namens de Unie in te nemen standpunt
De Commissie legt het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voor aan de Raad met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. Dit standpunt dient na vaststelling zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te worden uiteengezet.
Het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voert voor de EER-EVA-staten participatierechten in bij de activiteiten die voortvloeien uit Verordening (EU) 2023/1525 betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (ASAP), hetgeen verder gaat dan wat als louter technische aanpassingen in de zin van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad kan worden beschouwd. Het standpunt van de Unie wordt derhalve door de Raad vastgesteld.
De EER-EVA-staten moeten ook financieel bijdragen aan de bovengenoemde activiteiten. IJsland en Liechtenstein worden vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit instrument.
4.Rechtsgrondslag
1.4.Procedurele rechtsgrondslag
1.4.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”.
1.4.2.Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-overeenkomst. De door het Gemengd Comité voor de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de EER-overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad.
1.5.Materiële rechtsgrondslag
1.5.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad, vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de materiële rechtsgrondslag van de in de EER-overeenkomst op te nemen EU-rechtshandelingen.
Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
1.5.2.Toepassing op het onderhavige geval
Aangezien het besluit van het Gemengd Comité de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uitbreidt door opname van Verordening (EU) 2023/1525 betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (ASAP), is het passend dit besluit van de Raad op dezelfde materiële rechtsgrondslag te baseren als de opgenomen handeling. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 114 en artikel 173, lid 3, VWEU.
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet artikel 114 en artikel 173, lid 3, VWEU zijn, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad.
5.Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien bij het besluit van het Gemengd Comité van de EER Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden zal worden gewijzigd, is het passend dat het besluit na de vaststelling ervan bekend wordt gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2024/0026 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden
(ASAP)
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 173, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.
(2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan onder meer Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden, bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.
(3)Het is wenselijk de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden door opname van Verordening (EU) 2023/1525 van het Europees Parlement en de Raad.
(4)Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking mogelijk te maken.
(5)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER dient derhalve te worden gebaseerd op het hieraan gehechte ontwerpbesluit,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter