Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0598

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst (EMSA-verordening)

    COM/2023/598 final

    Brussel, 18.10.2023

    COM(2023) 598 final

    2023/0366(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

    (EMSA-verordening)

    (Voor de EER relevante tekst)


    TOELICHTING

    1.Onderwerp van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst.

    2.Achtergrond van het voorstel

    2.1.De EER-overeenkomst

    De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-overeenkomst voorziet in de opname van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de dertig EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie is samen met haar lidstaten partij bij de EER-overeenkomst.

    2.2.Het Gemengd Comité van de EER

    Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-overeenkomst. Zijn besluiten worden bij consensus genomen en zijn bindend voor de partijen. Het Secretariaat-generaal van de Europese Commissie is verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU-zijde. 

    2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER

    Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting het besluit van het Gemengd Comité van de EER vaststellen tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

    Het doel van de beoogde handeling is de verordening tot oprichting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA-verordening) 1 in de EER-overeenkomst op te nemen.

    De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst.

    3.Namens de Unie in te nemen standpunt

    De Commissie legt het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voor aan de Raad met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. Dit standpunt moet na vaststelling zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER worden uiteengezet.

    Het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voert voor de EER-EVA-staten participatierechten in bij het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, hetgeen verder gaat dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie moet derhalve door de Raad worden vastgesteld.

    4.Rechtsgrondslag

    4.1.Procedurele rechtsgrondslag

    4.1.1.Beginselen

    Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

    4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

    Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-overeenkomst. De door het Gemengd Comité van de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

    De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de EER-overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

    4.2.Materiële rechtsgrondslag

    4.2.1.Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad, vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de materiële rechtsgrondslag van de in de EER-overeenkomst op te nemen EU-rechtshandelingen.

    Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

    4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

    Aangezien Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 30) bij het besluit van het Gemengd Comité in de EER-overeenkomst is opgenomen, is het passend dit besluit van de Raad op dezelfde materiële rechtsgrondslag te baseren als het opgenomen besluit. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”).

    4.3.Conclusie

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet artikel 100, lid 2, VWEU zijn, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst.

    5.Bekendmaking van de beoogde handeling

    Aangezien de handeling van het Gemengd Comité van de EER strekt tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst, is het passend die handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.

    2023/0366 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

    (EMSA-verordening)


    (Voor de EER relevante tekst)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,

    Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 3 , en met name artikel 1, lid 3,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte 4 (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

    (2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

    (3)Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 5 moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

    (4)Bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (5)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

    Artikel 2

    Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 30).
    (2)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61-64.
    (3)    PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.
    (4)    PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
    (5)    Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 30).
    Top

    Brussel, 18.10.2023

    COM(2023) 598 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst



















    (EMSA-verordening)


    BIJLAGE

    ONTWERPBESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

    Nr.[…]

    van […]

    tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

    HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

    Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 98,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid 1 moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

    (2)Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt punt 56o (Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad) als volgt gewijzigd:

    1.Het volgende streepje wordt toegevoegd:

    “–32013 R 0100: Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 30).”.

    2.In aanpassing b) worden de woorden “en artikel 2 bis” ingevoegd na de woorden “artikel 2”.

    3.De tekst van aanpassing c) wordt vervangen door:

    “Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

    i)in lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd: “Het Agentschap verleent, voor zover nodig, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA of het Permanent Comité bijstand bij de uitvoering van zijn taken met betrekking tot erkende organisaties en opleiding en kwalificaties voor zeevarenden in derde landen, overeenkomstig de EER-overeenkomst.”;

    ii)in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd: “Wanneer het bezoek of een inspectie namens de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in een EVA-staat is uitgevoerd, zendt het Agentschap het verslag toe aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de betrokken EVA-staat.”;

    iii)in lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd: “De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ontvangt ook de analyse van het Agentschap.””.

    4.De tekst van aanpassing e) wordt vervangen door:

    “Aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “4.In afwijking van artikel 12, lid 2, punt a), en artikel 82, lid 3, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kunnen onderdanen van de EVA-staten die over hun volledige burgerrechten beschikken, op basis van een contract door de uitvoerend directeur van het Agentschap in dienst worden genomen.

    In afwijking van artikel 12, lid 2, punt e), artikel 82, lid 3, punt e), en artikel 85, lid 3, van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, worden de in artikel 129, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde talen door het Bureau ten aanzien van zijn personeel beschouwd als in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde talen van de Unie.””.

    5.De tekst van aanpassing f) wordt vervangen door:

    “Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “De EVA-staten kennen het Agentschap en zijn personeelsleden gelijkwaardige voorrechten en immuniteiten toe als zijn vervat in het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.””.

    6.De tekst van aanpassing g) wordt vervangen door:

    “In artikel 10, lid 2, punt b), worden de woorden “, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA,” ingevoegd na de woorden “de Commissie””.

    7.De tekst van aanpassing h) wordt vervangen door:

    “Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

    i)aan lid 1 wordt het volgende toegevoegd:

    “De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft één vertegenwoordiger zonder stemrecht in de raad van bestuur.”;

    ii)aan lid 2 wordt het volgende toegevoegd:

    “De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wijst een lid van de raad van bestuur aan, alsmede een plaatsvervanger die het lid bij afwezigheid vertegenwoordigt.”;

    iii)het volgende lid wordt toegevoegd:

    “5.    De EVA-staten nemen volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur en hebben binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht.””.

    8.In aanpassing i) wordt het getal “zeven” vervangen door het getal “twaalf”.

    9.Aanpassing b) wordt hernummerd tot aanpassing c), de aanpassingen c), d), e), f), g), h), i) en j) worden respectievelijk de aanpassingen f), g), h), i), j), k), l) en m).

    10.De volgende aanpassingen worden ingevoegd:

    “b)    In artikel 1, lid 1, zijn de woorden “alsook van bestrijding van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties” niet van toepassing op de EVA-staten, voor zover de olie- en gasinstallaties niet binnen het territoriale toepassingsgebied van de EER-overeenkomst vallen.”;

    “d)    In artikel 2, lid 3, punt d), en artikel 2, lid 5, zijn de woorden “en van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties” niet van toepassing op de EVA-staten, voor zover de olie- en gasinstallaties niet binnen het territoriale toepassingsgebied van de EER-overeenkomst vallen.”;

    “e)    Artikel 2, lid 4, punt g), en artikel 2 bis, lid 2, punt e), zijn niet van toepassing op de EVA-staten, voor zover de olie- en gasinstallaties niet binnen het territoriale toepassingsgebied van de EER-overeenkomst vallen.”;

    “n)    In artikel 10, lid 2, punt c), worden de woorden “en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” ingevoegd na het woord “Commissie”;

    “o)    Deze verordening is niet van toepassing op Liechtenstein. Liechtenstein neemt derhalve niet aan het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid deel en draagt evenmin financieel aan de werkingskosten bij.”.

    Artikel 2

    De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 100/2013 zijn authentiek.

    Artikel 3

    Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden 2 *.

    Artikel 4

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, […].

       Voor het Gemengd Comité van de EER

       De voorzitter

       […]

       De secretarissen

       van het Gemengd Comité van de EER

       […]


    Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

    bij Besluit nr. …/... waarbij Verordening (EU) 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

    De partijen erkennen dat de opname van deze handeling geen afbreuk doet aan de directe toepassing van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op de onderdanen van de EVA-staten op het grondgebied van elk der lidstaten van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 11 van dat Protocol.

    (1)    PB L 39 van 9.2.2013, blz. 30.
    (2)    *    [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]
    Top