Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0094

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

    COM/2023/94 final

    Brussel, 23.2.2023

    COM(2023) 94 final

    2023/0046(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

    {SEC(2023) 96 final} - {SWD(2023) 46 final} - {SWD(2023) 47 final}


    TOELICHTING

    1.CONTEXT VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doelstellingen van het voorstel

    Een hoogwaardige digitale infrastructuur is in toenemende mate een belangrijke hoeksteen van de gehele economie, naast elektriciteits-, gas-, water- en vervoersnetwerken. Uitstekende en veilige connectiviteit voor iedereen en overal in de EU wordt een voorwaarde voor duurzame economische en maatschappelijke voordelen op basis van moderne onlinediensten en snelle internetverbindingen.

    Gezien de snelle vooruitgang op het gebied van digitale technologieën zijn aanzienlijke netwerkinvesteringen nodig om aan de groeiende vraag naar bandbreedte te kunnen voldoen. In de mededeling van 2020 “De digitale toekomst van Europa vormgeven” 1 wordt geschat dat de EU alleen al voor digitale infrastructuur en netwerken een investeringstekort van 65 miljard euro per jaar heeft. In het licht hiervan heeft de Commissie een herziening van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten 2 van 2014 aangekondigd.

    Een groot deel van de kosten voor de uitrol van netwerken kan worden toegeschreven aan: i) inefficiënties bij de uitrol in verband met het gebruik van bestaande passieve infrastructuur (zoals kabelgoten, straatkasten en antenne-installaties); ii) moeilijkheden bij de coördinatie van civiele werken; iii) omslachtige administratieve vergunningsprocedures; en iv) knelpunten bij de uitrol van fysieke binnenhuisinfrastructuur. Om de uitrol van netwerken te vergemakkelijken en te stimuleren, heeft de Commissie in 2013 de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten voorgesteld met geharmoniseerde maatregelen om de kosten voor de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid te verlagen 3 .

    Inmiddels zijn de doelstellingen van de digitale agenda waarop de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten was gebaseerd, grotendeels gehaald, maar zijn zij ook achterhaald. Het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internetsnelheden van 30 Mbps is gestegen van 58,1 % in 2013 tot 90,1 % in 2021. Gezien de toegenomen behoefte van bedrijven en mensen aan vaste en mobiele connectiviteit met zeer hoge capaciteit, is de beschikbaarheid van slechts 30 Mbps echter niet langer toekomstbestendig. Het is ook niet in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen die zijn vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/1972 (Europees wetboek voor elektronische communicatie – “het wetboek”) 4 om connectiviteit en brede beschikbaarheid van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHCN) te garanderen. Bovendien heeft de Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 onderstreept dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er steeds meer behoefte is aan snelle en alomtegenwoordige connectiviteit. De Raad heeft gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften wat betreft de uitrol van netwerken, met inbegrip van het versterken van de maatregelen waarin de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten voorziet. Daarom heeft de Commissie in haar mededeling “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium” 5 geactualiseerde doelstellingen voor 2030 vastgesteld die beter aansluiten bij de verwachte connectiviteitsbehoeften van de toekomst. Die doelstellingen zijn vervolgens weerspiegeld en verfijnd in het beleidsprogramma voor het digitale decennium 6 . Het programma voorziet in een governancestructuur, met inbegrip van monitoring en een mechanisme voor nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, om ervoor te zorgen dat de EU haar doelstellingen en digitale streefcijfers tegen 2030 haalt.

    Dit voorstel voor een verordening gigabitinfrastructuur, dat een initiatief is van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie 7 , heeft tot doel de tekortkomingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten aan te pakken en bij te dragen tot de kostenefficiënte en tijdige uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit die nodig zijn om aan de toegenomen connectiviteitsbehoeften van de EU te voldoen 8 .

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Het voorstel maakt deel uit van het regelgevingskader voor elektronische communicatie en is in overeenstemming met de andere wetgevings- en niet-wetgevingsinstrumenten, die ook deel uitmaken van dat kader 9 . Het voorstel is met name in overeenstemming met andere instrumenten ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen inzake vaste en mobiele connectiviteit in de EU (d.w.z. het Europees wetboek voor elektronische communicatie). Hoewel het wetboek, behalve in specifieke gevallen, voornamelijk voorziet in de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan exploitanten van elektronische communicatie met een machtspositie – aanmerkelijke marktmacht (AMM) – op een bepaalde markt voor elektronische communicatie, is het huidige voorstel gericht op ondernemingen die een elektronischecommunicatienetwerk of nutsvoorzieningen exploiteren, ongeacht of zij aanmerkelijke marktmacht hebben.

    Het voorstel is ook in overeenstemming met de in september 2020 aangenomen aanbeveling over een toolbox voor connectiviteit, die tot doel heeft de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHC-netwerken) te verlagen en te zorgen voor tijdige toegang tot 5G-radiospectrum. De toolbox voor connectiviteit 10 waarover de lidstaten in maart 2021 overeenstemming hebben bereikt, bevat 22 beste praktijken om de netwerkkosten te helpen drukken, waarmee in de hier voorgestelde maatregelen grotendeels rekening is gehouden.

    Bovendien is het voorstel in overeenstemming met het recente voorstel van de Commissie voor een programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit 11 , dat tot doel heeft breedbandtoegang via satelliet tot gebieden buiten het bereik van andere netwerkinfrastructuur voor vaste en mobiele elektronische communicatie te vergemakkelijken.

    Tot slot is het voorstel in overeenstemming met financieringsinitiatieven ter ondersteuning van de uitrol van breedbandnetwerken in landelijke, afgelegen en andere minder goed bediende gebieden, waaronder het digitale deel van de Connecting Europe Facility (CEF en CEF Digital) 12 , herstelfondsen na de COVID-19-crisis 13 en nationale staatssteuninitiatieven 14 . De onlangs goedgekeurde nieuwe richtsnoeren voor staatssteun aan breedbandnetwerken 15  dragen ook bij tot het versnellen en uitbreiden van de uitrol van breedbandnetwerken door te verduidelijken wanneer overheidssteun in overeenstemming is met de mededingingsregels.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Het voorstel is in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal 16 , die in juni 2021 door de Raad en het Parlement in de Europese klimaatwet 17 zijn vastgelegd. Infrastructuur voor digitale connectiviteit is essentieel voor het realiseren van de digitale en de groene transitie, de belangrijkste prioriteiten van de Commissie. Digitale infrastructuur zal een cruciale rol spelen bij de transitie naar een groene economie omdat zij een belangrijke factor is die energie-efficiëntie in andere sectoren mogelijk maakt. Bovendien biedt de grote renovatiegolf 18 tegen 2030, die het gevolg is van de doelstellingen van de Green Deal, een enorme kans om synergieën tot stand te brengen en te zorgen voor hoge prestaties op het gebied van binnenhuisinfrastructuur, met inbegrip van glasvezelklare fysieke infrastructuur en glasvezelbekabeling. Dit zal het ongemak voor eigenaren en/of huurders van gebouwen verminderen en zorgen voor een efficiënter gebruik van de nationale en EU-middelen die beschikbaar zijn voor de ingrijpende renovatie van het gebouwenbestand.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit vormt ook de rechtsgrondslag voor de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, die bij dit voorstel wordt ingetrokken. Dit wordt gerechtvaardigd door de doelstelling van het huidige voorstel om de elektronischecommunicatiemarkten van de EU verder te harmoniseren en de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Uit de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten is gebleken dat de doelstelling om in de EU snelle breedbandverbindingen te voorzien niet kan worden bereikt door middel van een richtlijn, noch door de lidstaten alleen binnen een redelijke termijn en met het meest efficiënte gebruik van particuliere en publieke investeringen. Daarnaast overlappen sommige bepalingen van het wetboek, namelijk artikel 44, gedeeltelijk met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, en moeten de regels worden gestroomlijnd. Om tegen 2030 gigabitdekking te bereiken, zijn ook gezamenlijke inspanningen van alle lidstaten vereist. De maatregelen die de lidstaten tot dusver hebben genomen om de uitrol van netwerken te stimuleren en met name de kosten voor de uitrol te verlagen en de uitrol te versnellen, verschillen sterk, soms zelfs binnen dezelfde lidstaat. Bovendien is de verwachte Europese meerwaarde sterk verminderd door de aanzienlijke ruimte voor uitsluitingen of vrijstellingen in veel verschillende omstandigheden en in verschillende lidstaten en door het ontbreken van voorafgaande richtsnoeren of gemeenschappelijke beginselen met betrekking tot de verschillende maatregelen in de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten.

    De huidige lappendeken van regels werpt belemmeringen op voor grensoverschrijdende investeringen. Dit beperkt de vrijheid om elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden. Het heeft ook gevolgen voor de werking van de interne markt, met name voor inherente grensoverschrijdende toepassingen, zoals geconnecteerd en autonoom rijden, waarvoor alomtegenwoordige netwerken met zeer hoge capaciteit nodig zijn. De huidige situatie maakt het voor exploitanten van elektronische communicatie en andere belanghebbenden (fabrikanten van apparatuur, civieltechnische bedrijven enz.) ook zeer moeilijk om schaalvoordelen te behalen. De problemen bij het versnellen van de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken of de toekomstige uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit doen zich in de meeste, zo niet alle, lidstaten voor. Kostenvermindering en stroomlijning van administratieve procedures zijn ook gemeenschappelijke maatregelen die essentieel zijn om deze problemen aan te pakken. Dit voorstel doet geen afbreuk aan de procedurele autonomie van de lidstaten om intern bevoegdheden toe te wijzen.

    Evenredigheid

    Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en is een gerichte beleidsmaatregel met een intensiteit die in verhouding staat tot de twee doelstellingen ervan, namelijk het bevorderen van netwerken met zeer hoge capaciteit in overeenstemming met het wetboek en het bereiken van een van de doelstellingen van het digitale decennium voor 2030, namelijk dekking met draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van 5G- en gigabitnetwerken 19 . Het belangrijkste voordeel van het voorstel is dat het voorziet in efficiëntere plannings- en investeringsprocedures (en dus zeer aanzienlijke schaalvoordelen) voor exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken. Bovendien zullen de schaalvoordelen en de daarmee gepaard gaande besparingen verder reiken dan de sector elektronische communicatie en zich verspreiden naar andere sectoren (bv. fabrikanten van apparatuur, bouwbedrijven).

    Deze voordelen zijn mogelijk met een minimum aan administratieve lasten. De verplichtingen zijn beperkt tot bepaalde delen van de netwerkinfrastructuur waar aanzienlijke kostenbesparingen te verwachten zijn (bv. kabels zijn uitgesloten van de definitie van fysieke infrastructuur en derhalve van de in dit voorstel vervatte verplichtingen inzake toegang en transparantie) 20 . De voorgestelde regels voorzien ook in evenredige aanpassingen (bv. de mogelijkheid om toegangsverzoeken onder specifieke voorwaarden te weigeren). Bovendien voorziet het voorstel in uitzonderingen waarbij sommige verplichtingen in bepaalde omstandigheden niet van toepassing zijn (bv. toegang tot bepaalde categorieën gebouwen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde, of het verstrekken van informatie over die gebouwen). Deze uitzonderingen dragen bij tot het waarborgen van de evenredigheid van het voorstel en bieden de nodige flexibiliteit om rekening te houden met nationale omstandigheden. Voorts stellen de voorgestelde maatregelen voor de digitalisering van de desbetreffende administratieve procedures de lidstaten in staat bestaande digitale diensten en platforms op lokaal, regionaal of nationaal niveau die hetzelfde doel dienen en aan deze verordening voldoen, te hergebruiken en uit te breiden.

    Keuze van het instrument

    Het voorgestelde instrument is een verordening. Het is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de omzetting en uitvoering van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en de gebleken beperkingen ervan om de aanhoudende problemen aan te pakken die niet alleen het gevolg waren van de benadering van minimale harmonisatie, maar ook van het lage niveau van harmonisatie dat werd nagestreefd (zo bleven veel bepalingen facultatief en werd in andere bepalingen, zoals die inzake transparantie, slechts een minimumaantal elementen geharmoniseerd) en van de trage en ondoeltreffende omzetting.

    Een verordening is de beste oplossing om de uitrol van netwerken die nodig zijn om Europa klaar te maken voor het digitale tijdperk, te versnellen. Zij zal het grootste effect hebben op het bevorderen van de uitrol van gigabitnetwerken omdat zij rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In de snel veranderende digitale economie is het van essentieel belang dat snel maatregelen worden genomen om de lasten voor bedrijven en overheidsinstanties te verlichten. Omgekeerd zou het de lidstaten tijd kosten om een richtlijn in nationaal recht om te zetten, wat de inwerkingtreding van de voorgestelde regels zou vertragen en de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030 in gevaar zou brengen. In tegenstelling tot een richtlijn heeft een verordening rechtstreekse werking, wat belangrijk is voor regels die meestal van toepassing zijn in handelsbetrekkingen tussen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en netwerkexploitanten.

    De Commissie komt daarom met een voorstel voor een verordening, de verordening gigabitinfrastructuur, om verdere divergenties te voorkomen die de levering van de desbetreffende diensten in de interne markt belemmeren en om dezelfde rechten en verplichtingen voor bedrijven te garanderen. Dit is noodzakelijk om alle betrokken economische actoren rechtszekerheid en transparantie te bieden.

    Met het voorstel wordt de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten ingetrokken, wat – als gevolg van bovengenoemde tekortkomingen – tot een zeer versnipperde en minimale uitvoering heeft geleid. Een verordening die alle inhoudelijke gebieden bestrijkt, met eenvoudigere regels en een hoger niveau van harmonisatie in het algemeen, moet deze tekortkomingen verhelpen en tegelijkertijd evenredig blijven en de lidstaten nog enige flexibiliteit bieden met betrekking tot specifieke bepalingen om rekening te houden met specifieke nationale omstandigheden.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    Uit het bij dit voorstel gevoegde evaluatieverslag over de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten blijkt dat de richtlijn slechts ten dele doeltreffend en efficiënt is geweest bij het verwezenlijken van de algemene en specifieke doelstellingen ervan, die niettemin nog steeds relevant zijn. De uitvoering tot dusver toont aan dat er in het algemeen goed werk is geleverd wat betreft de drie andere onderzochte criteria: relevantie, samenhang en Europese meerwaarde.

    In het algemeen heeft de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten bijgedragen tot de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken (bijna 100 000 km leidingen en bovengrondse infrastructuur is hergebruikt). Indien de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten doeltreffend wordt toegepast, kan zij de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken met meerdere maanden versnellen, de uitrolkosten 10 % tot 30 % verlagen en de netwerkdekking evenredig vergroten.

    De meeste vooruitgang is geboekt met betrekking tot de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en de daarmee samenhangende transparantiemaatregelen, terwijl er minder vooruitgang is geboekt met de verlening van vergunningen, de coördinatie van civiele werken en de toegang tot binnenhuisinfrastructuur. Bovendien zijn de resultaten in de EU fragmentarisch en wordt zelfs op actiegebieden met meer doeltreffendheid 21 niet volledig voldaan aan de behoefte aan een snellere en efficiëntere uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, die van invloed zijn op de werking van de interne markt.

    De huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten moeten worden aangescherpt zodat zij beter zijn afgestemd op de huidige en toekomstige connectiviteitsbehoeften en EU-prioriteiten en volledig aansluiten bij de markt- en technologische ontwikkelingen. De aanhoudende belemmeringen voor de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, het gebrek aan uniforme en gedigitaliseerde administratieve procedures en de onvoldoende doeltreffende centrale informatiepunten vormen nog steeds een belemmering voor de potentiële voordelen van kostenbesparende maatregelen die een kostenefficiëntere en snellere uitrol van netwerken in de hele EU kunnen bevorderen. Hoge kosten voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, met inbegrip van glasvezel aan huis en middenband 5G, ondermijnen de stimulansen voor uitrol en de levensvatbaarheid van nieuwe uitgerolde netwerken. De uitrol van netwerken in de EU is aanzienlijk vertraagd door het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen, de verscheidenheid aan vergunningen die nodig zijn voor de uitrol van netwerken, het gebrek aan elektronische procedures voor vergunningsaanvragen en de algemene niet-naleving van de termijnen voor het verlenen van uitrolvergunningen, waaronder die voor doorgangsrechten.

    Raadpleging van belanghebbenden

    Basisinformatiebronnen ter voorbereiding van dit voorstel waren een literatuuronderzoek, informatie over de uitvoering van het huidige beleid, analyses van eerdere monitoring- en evaluatieactiviteiten en -verslagen, input van belanghebbenden en specifieke ondersteunende studies.

    Daarnaast zijn belanghebbenden geraadpleegd via:

    een oproep tot feedback voor het stappenplan/de aanvangseffectbeoordeling (19 juni 2020 tot en met 17 juli 2020);

    een openbare raadpleging (2 december 2020 tot en met 2 maart 2021) op basis van een brede vragenlijst waarin zowel aspecten uit het verleden als toekomstgerichte aspecten aan bod kwamen;

    thematische online participatieve workshops voor belanghebbenden die in januari en februari 2021 werden gehouden;

    het advies van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec 22 ) over de herziening van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, waarin zowel aspecten uit het verleden als toekomstgerichte aspecten aan bod kwamen;

    bilaterale bijeenkomsten, onder meer met marktdeelnemers en hun organisaties alsook met lokale en regionale overheden;

    specifieke workshops, georganiseerd door consultants die de ondersteunende studie voorbereidden, in juni 2021 en januari 2022 en ad-hocenquêtes/-raadplegingen.

    In het algemeen benadrukken de belanghebbenden dat hoogwaardige connectiviteit een cruciale rol heeft gespeeld tijdens de pandemie en het economisch herstel.

    Een grote groep exploitanten en de meeste bedrijfsorganisaties wijzen op de noodzaak van verdere harmonisatie en regelgeving op EU-niveau, met name op het gebied van administratieve procedures (bv. vergunningsprocedures), om de versnippering van de markt tegen te gaan. Een kleiner aantal exploitanten geeft echter aan dat de lidstaten speelruimte moeten krijgen bij de uitvoering en handhaving van EU-wetgeving. Overheidsinstanties, waaronder Berec, zijn voorstander van maatregelen op EU-niveau. Zij roepen op tot harmonisatie om alleen te doen wat nodig is om de doelstellingen te bereiken en geven enkele gebieden aan waarop nationale maatregelen geschikter zouden zijn (bv. richtsnoeren inzake toegangsvoorwaarden). Sommige overheidsinstanties hadden bedenkingen bij de extra lasten en kosten in verband met de transparantie- en digitaliseringsmaatregelen.

    De meeste respondenten bij de raadpleging van belanghebbenden zijn van mening dat de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten een goed kader heeft gecreëerd om de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken efficiënter te laten verlopen, en de maatregelen in het kader van de richtlijn worden als relevant beschouwd. De belanghebbenden verschillen echter onderling van mening over hoe doeltreffend de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten is geweest bij het bereiken van de algemene doelstelling ervan om de uitrol van netwerken goedkoper te maken en te versnellen.

    De belanghebbenden benadrukken het belang van de beschikbaarheid van geschikte fysieke infrastructuur, met inbegrip van de niet-netwerkelementen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, voor een efficiënte uitrol van netwerken, met name voor 5G-netwerken. De belanghebbenden vragen ook om richtsnoeren inzake billijke en redelijke voorwaarden en inzake de criteria voor het weigeren van toegangsverzoeken. Dit zou onterechte weigeringen op grond van de beschikbaarheid van andere haalbare toegangsmiddelen helpen voorkomen.

    De meeste belanghebbenden zijn het erover eens dat de coördinatie van civiele werken de uitrolkosten kan verlagen. Berec vond het nuttig om de coördinatieverplichting uit te breiden tot alle (publiek en privaat gefinancierde) projecten voor de uitrol van netwerken, maar veel belanghebbenden waren tegen een dergelijke uitbreiding.

    De meeste belanghebbenden zijn van mening dat de beschikbaarheid van regelmatig bijgewerkte minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur of geplande civiele werken, met inbegrip van locaties en routes met geografische componenten, via centrale informatiepunten relevant is voor de uitrol van netwerken. Overheden, met inbegrip van lokale overheden, vragen om flexibiliteit bij het hergebruik en de verbetering van reeds in verschillende lidstaten bestaande beproefde digitale instrumenten, waarvan sommige ook andere sectoren bedienen.

    De meeste belanghebbenden, waaronder netwerkexploitanten, zijn het erover eens dat vereenvoudigde vergunningsprocedures, met inbegrip van de elektronische indiening van vergunningsaanvragen, de uitrol van netwerken zouden vergemakkelijken.

    De belanghebbenden pleiten er ook voor om de huidige regels inzake binnenhuisinfrastructuur aan te scherpen, onder meer door de ambitie te verhogen van hogesnelheidsnetwerken naar netwerken met zeer hoge capaciteit/glasvezelnetwerken en door voor te stellen dat eigenaren van gebouwen verplicht worden om in hun gebouwen glasvezelkabels te leggen en er toegang toe te geven.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    De Commissie heeft zich gebaseerd op een specifieke ondersteunende studie van ICF SA, Wavestone SA en het Centrum voor Europese Beleidsstudies met steun van WIK Consult GMBH en EcoAct 23 . In deze studie zijn de effecten van de in het kader van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten vastgestelde maatregelen beoordeeld en is, waar relevant, rekening gehouden met de effecten van nationale maatregelen die zijn genomen om de kosten van de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken te verlagen. De studie ondersteunde ook de opstelling van een effectbeoordeling van de mogelijke beleidsopties ter begeleiding van dit initiatief. Bovendien bevatten de nationale stappenplannen en uitvoeringsverslagen die door de lidstaten zijn ingediend als onderdeel van de toolbox voor connectiviteit 24 , die 39 beste praktijken bevat om de uitrol van netwerken en de snelle toegang tot 5G-spectrum te verbeteren, waardevolle informatie over de meest geschikte maatregelen en het gebruik ervan. Ten slotte heeft de Commissie zich gebaseerd op andere informatiebronnen die via een literatuuronderzoek zijn gevonden, waaronder verschillende studies 25 en verslagen 26 .

    Effectbeoordeling

    De samenvatting van de effectbeoordeling en het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn beschikbaar op de website van de Commissie 27 . In de effectbeoordeling zijn de volgende beleidsopties overwogen:

    Optie 0: Referentie

    De optie “handhaving van de status quo van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten” betekent dat er geen aanvullende maatregelen worden genomen naast de bestaande. De huidige richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en de daarmee verband houdende regelgevende en niet-regelgevende instrumenten worden nog steeds uitgevoerd zoals nu het geval is. Deze aanpak zou kunnen worden aangevuld met het delen van goede praktijken, gestimuleerd door uitwisselingsinitiatieven (bv. toolbox voor connectiviteit). Aangenomen wordt dat bij de optie “handhaving van de status quo” de uitrol van netwerken zou worden voortgezet, maar dat de geconstateerde versnippering zou blijven bestaan; de uitrol van netwerken zou niet zo doeltreffend en efficiënt zijn als mogelijk is, en de connectiviteitsdoelstellingen voor 2030 zouden in gevaar komen.

    Optie 1: Bijwerking, verduidelijking en afstemming (minimale aanpak)

    Bij deze optie wordt voorgesteld de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten af te stemmen op het wetboek (netwerken met zeer hoge capaciteit in plaats van hogesnelheidsnetwerken), een aantal momenteel vrijwillige maatregelen verplicht te stellen (transparantie, vergunningverlening) en een aantal bepalingen te verduidelijken om de verschillende interpretaties van de lidstaten op elkaar af te stemmen (zoals vergunningen, door de overheid gefinancierde projecten die onder de verplichting tot coördinatie van civiele werken vallen, en het feit dat activa waarvoor AMM- of staatssteunverplichtingen gelden, zijn uitgesloten van parallelle toegangsverplichtingen krachtens de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten). Deze optie is gebaseerd op de overweging dat een licht herziene richtlijn, in combinatie met de toepassing van de beste praktijken van de toolbox voor connectiviteit en de rest van het regelgevingskader voor elektronische communicatie, de uitvoering ervan zou verbeteren. Deze verbetering zou met name worden bereikt door twee problemen, namelijk het gebrek aan of onvolledige informatie over bestaande fysieke infrastructuur en trage en dure vergunningsprocedures, gedeeltelijk aan te pakken.

    Andere in het evaluatieverslag en de openbare raadpleging genoemde maatregelen om meer belemmeringen weg te nemen, wat leidt tot een snellere en efficiëntere uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, zouden niet worden uitgevoerd.

    Optie 2: Uitbreiding en aanscherping van maatregelen in vergelijking met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, uitsluiting van netwerken met zeer hoge capaciteit van verplichtingen

    Deze optie omvat wat in optie 1 wordt voorgesteld, maar in de vorm van een verordening. Daarnaast wordt het toepassingsgebied van de toegangsverplichtingen uitgebreid tot fysieke (niet-netwerk)infrastructuur die eigendom is/onder zeggenschap staat van de overheid (tenzij dit onevenredig zou zijn) en worden de verplichtingen inzake het verlenen van vergunningen aangescherpt (bv. tussentijdse termijnen, vrijstellingen van nationale vergunningen en parallelle verwerking van vergunningen en doorgangsrechten). In tegenstelling tot de opties 3 en 4 stelt deze optie netwerken met zeer hoge capaciteit vrij van toegangsverplichtingen en de verplichting tot coördinatie van civiele werken om problemen op het gebied van investeringsstimulansen (bv. niet-levensvatbare netwerkreplicatie) aan te pakken.

    Optie 3 (voorkeursoptie): Uitbreiding en aanscherping van maatregelen in vergelijking met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten met gedeeltelijke harmonisatie

    Bij optie 3, die ook in een verordening zou worden gegoten, zouden de maatregelen van optie 2 grotendeels worden gehandhaafd (met inbegrip van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verplichting om toegang te verlenen tot niet-netwerkactiva die eigendom zijn van de overheid en vergunningsmaatregelen). In plaats van te voorzien in een vrijstelling voor VHCN-infrastructuur zouden er echter duidelijkere regels worden vastgesteld met betrekking tot belangrijke aspecten van de toegang tot fysieke infrastructuur en de coördinatie van civiele werken (zoals “billijke en redelijke” toegangsvoorwaarden, alternatieve toegangsmiddelen en kostenverdeling voor gecoördineerde civiele werken). Hiermee zou het probleem van niet-levensvatbare netwerkreplicatie worden aangepakt door beter te specificeren om welke redenen de toegang tot fysieke infrastructuur mag worden geweigerd of in welke gevallen verzoeken om coördinatie van civiele werken als onredelijk kunnen worden beschouwd, waardoor die redenen/gevallen beperkt blijven tot omstandigheden die specifieker zijn dan bij optie 2. Dergelijke regels zouden vergezeld gaan van richtsnoeren op EU-niveau om een consistente toepassing en een geharmoniseerde aanpak van soortgelijke problemen te waarborgen. Bij deze optie zou ook worden bepaald dat de regels en procedures voor het verlenen van vergunningen op nationaal niveau consistent moeten zijn, ondersteund door een “éénloketsysteem” via een centraal nationaal digitaal toegangspunt, zou worden vastgesteld dat vergunningen indien mogelijk stilzwijgend moeten worden goedgekeurd en zouden de vergunningskosten worden beperkt tot administratieve kosten. De uitrol waarvoor vrijstellingen van vergunningen gelden, zou op EU-niveau worden gespecificeerd, en de consistentie van vergunningsprocedures zou op nationaal niveau worden gewaarborgd. Deze meer geharmoniseerde benadering zou drie problemen aanpakken: de grote complexiteit, de termijnen en de kosten voor het verkrijgen van vergunningen.

    Om de transparantie en de toegang tot informatie te verbeteren, zou optie 3 de verplichting inhouden om meer informatie te verstrekken over bestaande fysieke infrastructuur, tenzij dat onevenredig zou zijn, en over geplande civiele werken (proactieve kennisgeving van alle geplande civiele werken). Beide soorten informatie zouden in digitale vorm beschikbaar moeten zijn op platforms en zo mogelijk onderling verbonden moeten zijn. Ten slotte zou deze optie, om het gebrek aan en de toegang tot geschikte binnenhuisinfrastructuur aan te pakken, verplicht stellen dat in elke nieuwe (of ingrijpend gerenoveerde) woning glasvezelklare binnenhuisinfrastructuur en glasvezelkabels worden aangelegd. Deze optie zou ook voorzien in de standaardisering van fysieke binnenhuisinfrastructuur op nationaal niveau en in richtsnoeren voor de toegang tot binnenhuisinfrastructuur op EU-niveau.

    Optie 4: Uitbreiding en aanscherping, volledige toepassing op activa van particulieren en volledige harmonisatie

    Optie 4 zou inhouden dat een maximale harmonisatie op EU-niveau wordt ingevoerd. De verordening zou alle maatregelen van optie 3 omvatten. Daarnaast zouden de toegangs- en transparantieverplichtingen worden uitgebreid tot activa van particuliere niet-netwerkexploitanten (bv. commerciële gebouwen) en zou de verplichting tot coördinatie van civiele werken worden uitgebreid tot projecten die niet door de overheid worden gefinancierd. Deze optie zou de verplichting inhouden om één digitaal platform voor bestaande fysieke infrastructuur, geplande civiele werken en, optioneel, vergunningsprocedures op te zetten. Tot slot zou deze optie de standaardisering van fysieke binnenhuisinfrastructuur op EU-niveau (versus standaardisering op nationaal niveau bij optie 3) verplicht stellen.

    Gelet op alle beoordelingscriteria zal optie 3 waarschijnlijk beter aan de beleidsdoelstellingen voldoen. Zij biedt ook de meeste Europese meerwaarde en zorgt ervoor dat de lidstaten een rol spelen bij het bepalen van de specifieke gevallen waarin verplichtingen mogelijk niet op hen van toepassing zijn (bijvoorbeeld omdat zij zouden vallen onder de in de verordening genoemde categorieën waarin verplichtingen om verschillende redenen mogelijk niet van toepassing zijn of omdat zij uiteindelijk onevenredig zouden zijn). Optie 3 lijkt derhalve het beste evenwicht te bieden tussen de uitvoeringskosten op korte termijn en de voordelen op middellange termijn en lijkt onnodige regeldruk te beperken.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    De voorgestelde maatregelen ondersteunen Refit en voldoen aan de doelstellingen van vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten. Verschillende van de voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht de regels en procedures duidelijker, gestroomlijnder en eenvoudiger te maken, de partijen te helpen hun rechten en verplichtingen gemakkelijk te begrijpen en synergieën te bevorderen (bijvoorbeeld met betrekking tot de coördinatie die wordt voorgesteld voor de renovatie van gebouwen ter verbetering van de energieprestaties). Het voorstel voorziet ook in richtsnoeren op EU-niveau (toegang tot fysieke infrastructuur, met inbegrip van fysieke binnenhuisinfrastructuur, en bepaalde toegangscriteria en regels inzake coördinatie van civiele werken). Deze richtsnoeren moeten de consequente toepassing van de regels alsook de beslechting van eventuele geschillen vergemakkelijken.

    Het voorstel brengt bepaalde algemene kortetermijnkosten met zich mee, voornamelijk voor overheidsdiensten. Deze houden verband met het opzetten van consistente vergunningsprocedures en digitale toegangspunten/platforms voor het verwerken van vergunningen en met het verstrekken en toegankelijk maken van informatie. Zodra deze zijn opgezet, zal de verordening naar verwachting leiden tot jaarlijkse administratieve-kostenbesparingen voor exploitanten van elektronischecommunicatienetwerken (geraamd op ongeveer 40 miljoen euro per jaar). Deze besparingen zullen voortvloeien uit een betere toegang tot fysieke netwerkinfrastructuur en openbare niet-netwerkinfrastructuur (ongeveer 24 miljoen euro per jaar) en de verwerking van vergunningsaanvragen (ongeveer 15 miljoen euro per jaar). Er zullen ook besparingen zijn voor overheidsinstanties, met inbegrip van gemeenten (geen ramingen). Deze voordelen kunnen eventueel worden uitgebreid tot andere sectoren dan de sector elektronische communicatie indien vergunningsplatforms door deze sectoren worden geïmplementeerd en gebruikt, zoals reeds in verscheidene lidstaten het geval is. Bovendien zouden bouwbedrijven baat hebben bij normen voor binnenhuisinfrastructuur en -bekabeling, die moeten zorgen voor een efficiëntere installatie van “glasvezel aan huis” in nieuwe en ingrijpend gerenoveerde gebouwen (geen raming) 28 .

    Grondrechten

    In het voorstel wordt ten volle rekening gehouden met de rechten en beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd. De voorgestelde maatregelen zijn met name in overeenstemming met artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom) en artikel 37 (milieubescherming).

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    De voorgestelde verordening heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Het toezicht op de uitvoering zal worden gebaseerd op een verslag over de uitvoering van de verordening dat vijf jaar na de datum van inwerkingtreding aan het Europees Parlement en de Raad moet worden voorgelegd. Dit verslag bevat een samenvatting van het effect van de maatregelen en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, en vermeldt onder meer of en hoe de verordening verder zou kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen die in het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 zijn uiteengezet. Daartoe kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken op basis van relevante indicatoren en een mechanisme voor periodieke gegevensverzameling, dat zal worden opgezet door het bij Richtlijn (EU) 2018/1972 ingestelde Comité voor communicatie.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1 – Onderwerp en toepassingsgebied

    Artikel 1 actualiseert het toepassingsgebied van de richtlijn van 2014 inzake de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, namelijk van hogesnelheidsnetwerken tot netwerken met zeer hoge capaciteit, om tegemoet te komen aan de nieuwe ambities van het wetboek en de connectiviteitsdoelstellingen van het digitale decennium.

    Artikel 2 – Definities

    Dit artikel bevat definities in aanvulling op de definities in het wetboek, waaronder de definitie van “netwerk met zeer hoge capaciteit”. Het breidt het begrip “fysieke infrastructuur” uit tot openbare niet-netwerkactiva en introduceert een nieuwe definitie van “binnenhuisglasvezelbekabeling”, samen met een wijziging van “voor hoge snelheid bestemde” in “glasvezelklare” fysieke binnenhuisinfrastructuur. Gezien de snelle ontwikkeling van aanbieders van draadloze fysieke infrastructuur, zoals “mastbedrijven”, en hun steeds belangrijkere rol als aanbieders van toegang tot fysieke infrastructuur die geschikt is voor de installatie van elementen van draadloze elektronischecommunicatienetwerken, zoals 5-netwerken, wordt de definitie van “netwerkexploitant” uitgebreid van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, tot ondernemingen die bijbehorende faciliteiten aanbieden, die daardoor aan alle in de verordening vastgestelde verplichtingen en voordelen worden onderworpen, met uitzondering van de bepalingen betreffende fysieke binnenhuisinfrastructuur en toegang tot gebouwen. Ook wordt de definitie van “vergunning” gewijzigd om rekening te houden met de verschillende besluitvormingslagen die soms bestaan voor het verlenen van vergunningen, en wordt verduidelijkt dat “civiele werken” verwijst naar de “uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit”, zodat daar in de hele tekst gemakkelijker naar kan worden verwezen.

    Artikel 3 – Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

    Artikel 3 breidt de toegangsverplichting uit tot fysieke infrastructuur die geen deel uitmaakt van een netwerk, maar eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties. Het voorziet ook in uitzonderingen voor bepaalde categorieën gebouwen (bijvoorbeeld om redenen van openbare veiligheid of om gezondheidsredenen) en voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om een orgaan op te richten om de toegang tot activa van de overheid te coördineren.

    Het verduidelijkt de redenen voor het weigeren van toegang en voorkomt duplicatie van toegangsverplichtingen wanneer deze reeds op grond van het wetboek/staatssteunregels voor dezelfde activa gelden.

    Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken over de toepassing van toegangsbepalingen.

    Dit artikel bouwt ook voort op het precedent van artikel 57 van het wetboek voor de installatie van kleine draadloze toegangspunten.

    Artikel 4 – Transparantie over fysieke infrastructuur

    In artikel 4 is bepaald dat netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur, met inbegrip van informatie met geografische componenten, elektronisch moeten verstrekken via centrale informatiepunten.

    De toegang tot deze minimuminformatie kan worden beperkt, bijvoorbeeld om veiligheidsredenen of voor bepaalde categorieën gebouwen. Evenzo zou de verplichting om minimuminformatie te verstrekken niet van toepassing zijn indien zij op basis van een kosten-batenanalyse onevenredig zou zijn.

    Artikel 5 – Coördinatie van civiele werken

    In artikel 5 wordt verduidelijkt dat de verplichting tot coördinatie van civiele werken betrekking heeft op civiele werken die “geheel/gedeeltelijk met overheidsgeld worden gefinancierd”.

    Het bepaalt dat een verzoek om coördinatie van civiele werken ten minste twee maanden vóór de indiening van het definitieve project moet worden ingediend en geeft aan wanneer een dergelijk verzoek als onredelijk kan worden beschouwd.

    Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken.

    Artikel 6 – Transparantie over geplande civiele werken

    Artikel 6 voorziet in het recht om via centrale informatiepunten toegang te krijgen tot minimuminformatie, met inbegrip van informatie met geografische componenten, in elektronische vorm, over alle geplande civieltechnische (openbare en particuliere) werken die door netwerkexploitanten worden uitgevoerd.

    Deze toegang kan worden beperkt, bijvoorbeeld om redenen van netwerkbeveiliging of nationale veiligheid of om bedrijfsgeheimen te beschermen. De transparantieverplichting zou in bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in een noodsituatie of om redenen van nationale veiligheid, niet van toepassing zijn.

    Het artikel voorziet in de vroegtijdige en proactieve verstrekking van minimuminformatie over geplande openbare civiele werken, via centrale informatiepunten, door alle netwerkexploitanten om de mogelijke coördinatie van civiele werken te vergemakkelijken.

    Artikel 7 – Procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten

    Artikel 7 introduceert een nieuw beginsel van nationaal consistente regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten. Het stelt het elektronisch indienen van aanvragen via centrale informatiepunten verplicht.

    Het draagt de Commissie op om door middel van een uitvoeringshandeling te specificeren welke uitrolcategorieën van vergunningen zullen worden vrijgesteld.

    Het vergroot de transparantie door vergunningsaanvragen voor civiele werken niet ontvankelijk te verklaren indien de in artikel 6 bedoelde minimuminformatie niet via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld.

    Het voert verschillende maatregelen in om ervoor te zorgen dat aanvragen voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, binnen de wettelijke termijnen worden behandeld, bijvoorbeeld een kortere periode om de aanvraag als volledig te beschouwen, stilzwijgende goedkeuring of vergoeding van schade veroorzaakt door niet-naleving van de termijnen.

    Ten slotte bepaalt het dat de vergoedingen en kosten voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, niet hoger mogen zijn dan de administratieve kosten.

    Artikel 8 – Fysieke binnenhuisinfrastructuur en glasvezelbekabeling

    Artikel 8 stelt fysieke binnenhuisinfrastructuur, toegangspunten en binnenhuisglasvezelbekabeling verplicht voor nieuwe en ingrijpend gerenoveerde gebouwen. Dit omvat gebouwen op de locatie van de eindgebruiker wanneer zij worden gerenoveerd om ze energie-efficiënter te maken. Vrijstellingen worden uitgebreid om het mogelijke gebrek aan evenredigheid voor specifieke locaties op basis van een kosten-batenanalyse aan te pakken.

    Dit artikel voorziet in de verplichting voor de lidstaten om relevante nationale normen/technische specificaties en certificeringsregelingen vast te stellen. Met deze certificeringsregelingen kunnen bedrijven aantonen dat zij aan deze normen/technische specificaties voldoen en in aanmerking komen voor het nu verplichte "glasvezelklaar"-label, dat afhankelijk is van de afgifte van de bouwvergunning.

    Artikel 9 – Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

    Artikel 9 voorziet in het recht van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken om hun netwerken tot aan het toegangspunt aan te sluiten en toegang te krijgen tot bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur. Het voorziet ook in weigering van toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling wordt verleend overeenkomstig krachtens het wetboek opgelegde verplichtingen of beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

    Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken over de toepassing van bepalingen inzake toegang tot binnenhuisinfrastructuur.

    Artikel 10 – Digitalisering

    Artikel 10 voorziet in een centraal nationaal digitaal toegangspunt en toegang tot digitale instrumenten, met name wanneer er meer dan een centraal informatiepunt is of wanneer informatie zich elders bevindt, zodat rechten kunnen worden uitgeoefend en de in deze verordening vastgestelde verplichtingen kunnen worden nagekomen.

    Artikel 11 – Geschillenbeslechting

    Deze bepaling zorgt ervoor dat elke partij het recht heeft een geschil voor te leggen aan een bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting, die het geschil moet beslechten binnen kortere termijnen (in vergelijking met de huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten) en een bindend besluit moet nemen.

    Artikel 12 – Bevoegde instanties

    Artikel 12 voert aanvullende vereisten in die op de institutionele bepalingen van het wetboek zijn geïnspireerd. Deze omvatten: i) de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van overheidsinstanties die eigenaar zijn van/zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur; ii) de structurele scheiding van instanties voor geschillenbeslechting en centrale informatiepunten; iii) de uitoefening van bevoegdheden en de middelen van de bevoegde instanties; en iv) het transparanter maken van de taken van bevoegde instanties.

    Het voorziet ook in meer gedetailleerde vereisten met betrekking tot het recht om beroep in te stellen, voortbouwend op soortgelijke bepalingen in het wetboek.

    Artikel 13 – Comitéprocedure

    In artikel 13 bevat een beschrijving van de comitéprocedure bij het Comité voor communicatie dat bij artikel 118, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972 is ingesteld.

    Artikelen 14-18 – Slotbepalingen

    De artikelen 14 en 15 bevatten slotbepalingen, onder meer over sancties, monitoring en rapportageverplichtingen. Het Comité voor communicatie zal de relevante indicatoren bepalen en een mechanisme voor gegevensverzameling opzetten.

    Artikel 16 bevat waar nodig overgangsmaatregelen (voortzetting van de toepassing van een aantal huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten) met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied tot netwerken met zeer hoge capaciteit en de uitgestelde toepassing van sommige bepalingen van deze verordening. De artikelen 17 en 18 bevatten bepalingen met betrekking tot de intrekking van Richtlijn 2014/61/EU en de inwerkingtreding en toepassing van de verordening.

    2023/0046 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 29 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 30 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De digitale economie heeft de interne markt de afgelopen tien jaar ingrijpend veranderd. De visie van de Unie is een digitale economie die duurzame economische en maatschappelijke voordelen oplevert op basis van uitstekende en veilige connectiviteit voor iedereen en overal in Europa. Een hoogwaardige digitale infrastructuur op basis van netwerken met zeer hoge capaciteit is fundamenteel voor bijna alle sectoren van een moderne en innovatieve economie. Zij is van strategisch belang voor de sociale en territoriale samenhang en in het algemeen voor het concurrentievermogen en het digitale leiderschap van de Unie. Daarom moeten zowel mensen als de private en publieke sector de kans krijgen deel uit te maken van de digitale economie.

    (2)De snelle ontwikkeling van technologieën, de exponentiële groei van het breedbandverkeer en de stijgende vraag naar geavanceerde connectiviteit met zeer hoge capaciteit die al voor de COVID-19-pandemie waren ingezet, zijn tijdens de pandemie in een stroomversnelling geraakt. Als gevolg daarvan zijn de doelstellingen die in 2010 in de digitale agenda werden vastgelegd 31 grotendeels gehaald, maar zijn zij ook achterhaald. Het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internetsnelheden van 30 Mbps is gestegen van 58,1 % in 2013 tot 90 % in 2022. In de toekomst zal 30 Mbps niet meer volstaan en een dergelijke snelheid is niet in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen die zijn vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad 32 om connectiviteit en brede beschikbaarheid van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHC-netwerken) te garanderen. Daarom heeft de EU in Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad 33 geactualiseerde streefcijfers voor 2030 vastgesteld die beter aansluiten bij de verwachte toekomstige connectiviteitsbehoeften, waarbij alle Europese huishoudens toegang moeten hebben tot een gigabitnetwerk en alle bevolkte gebieden 5G-dekking moeten hebben.

    (3)Om deze streefcijfers te bereiken, is er behoefte aan beleid om de uitrol van vaste en draadloze netwerken met zeer hoge capaciteit in de hele Unie te versnellen en goedkoper te maken, onder meer dankzij een goede planning, coördinatie en de vermindering van de administratieve lasten.

    (4)Richtlijn 2014/61/EU, die werd vastgesteld naar aanleiding van de behoefte aan beleid om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, omvatte maatregelen inzake het delen van infrastructuur, de coördinatie van civiele werken en de vermindering van de administratieve lasten. Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder glasvezel- en 5G-netwerken, verder te vergemakkelijken, heeft de Europese Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften inzake de uitrol van netwerken, onder meer door Richtlijn 2014/61/EU te herzien.

    (5)De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit (zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972) in de hele Unie vergt substantiële investeringen, waarvan een aanzienlijk deel de kosten van civieltechnische werken betreft. Het delen van fysieke infrastructuur zou de behoefte aan dure civieltechnische werken beperken en de uitrol van geavanceerde breedbandnetwerken doeltreffender maken.

    (6)Een groot deel van de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan worden toegeschreven aan inefficiënties in het uitrolproces die verband houden met: i) het gebruik van bestaande passieve infrastructuur (zoals kabelgoten, leidingen, mangaten, straatkasten, palen, masten, antenne-installaties, torens en andere ondersteunende constructies); ii) knelpunten in verband met de coördinatie van civiele werken; iii) omslachtige administratieve vergunningsprocedures; en iv) knelpunten bij de aanleg van netwerken in gebouwen, die leiden tot grote financiële belemmeringen, met name in plattelandsgebieden.

    (7)Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad 34 , die werd vastgesteld om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, omvatte maatregelen inzake het delen van infrastructuur, de coördinatie van civiele werken en de vermindering van administratieve lasten. Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder glasvezel- en 5G-netwerken, verder te vergemakkelijken, heeft de Europese Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften inzake de uitrol van netwerken, onder meer door Richtlijn 2014/61/EU te herzien.

    (8)De in Richtlijn 2014/61/EU vastgestelde maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid zijn gedaald. Deze maatregelen moeten echter worden aangescherpt om de kosten verder te verlagen en de uitrol van netwerken te versnellen.

    (9)Maatregelen om het gebruik van bestaande publieke en private infrastructuur efficiënter te maken en de kosten van en belemmeringen bij de uitvoering van nieuwe civieltechnische werken te verminderen, moeten aanzienlijk bijdragen tot een snelle en uitgebreide uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit. Deze maatregelen moeten een daadwerkelijke mededinging in stand houden zonder afbreuk te doen aan de veiligheid, beveiliging en goede werking van de bestaande infrastructuur.

    (10)Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, onder meer door verder te gaan dan de bepalingen van Richtlijn 2014/61/EU. Deze maatregelen verschillen echter nog steeds sterk van lidstaat tot lidstaat en hebben in de Unie tot uiteenlopende resultaten geleid. Het opschalen van sommige van deze maatregelen in de hele Unie en het nemen van nieuwe, aangescherpte maatregelen zou aanzienlijk kunnen bijdragen tot een betere werking van de digitale eengemaakte markt. Bovendien verhinderen verschillen in regelgeving en een inconsistente uitvoering van de regels van de Unie soms de samenwerking tussen nutsbedrijven. De verschillen kunnen ook toetredingsdrempels opwerpen voor nieuwe ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972 (“exploitanten”). Deze verschillen kunnen ook nieuwe zakelijke kansen in de weg staan en de ontwikkeling van een interne markt voor het gebruik en de uitrol van fysieke infrastructuur voor netwerken met zeer hoge capaciteit belemmeren. Bovendien bestrijken de maatregelen in de nationale stappenplannen en uitvoeringsverslagen die de lidstaten op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1307 35 van de Commissie hebben vastgesteld niet alle gebieden van Richtlijn 2014/61/EU en pakken zij evenmin alle kwesties op een consistente en volledige manier aan. Dit ondanks het feit dat het essentieel is om gedurende het hele uitrolproces en in alle sectoren actie te ondernemen om een samenhangend en significant effect te bereiken.

    (11)Met deze verordening wordt beoogd de in de hele Unie geldende rechten en verplichtingen te versterken en te harmoniseren om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit en de sectoroverschrijdende coördinatie te versnellen. Door de aanhoudende versnippering van elektronischecommunicatiemarkten op afzonderlijke nationale markten kunnen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden geen schaalvoordelen behalen. Dit kan een sterk downstream effect op de grensoverschrijdende handel en dienstverlening hebben, aangezien veel diensten alleen kunnen worden verleend als er in de hele Unie een goed presterend netwerk voorhanden is. Deze verordening zorgt voor een gelijker speelveld, maar staat niet in de weg aan nationale maatregelen die in overeenstemming zijn met het Unierecht en die dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken door de in deze verordening vastgestelde rechten en verplichtingen aan te vullen. De lidstaten zouden bijvoorbeeld de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken ook kunnen uitbreiden tot privaat gefinancierde projecten of kunnen eisen dat meer informatie over fysieke infrastructuur of geplande civiele werken elektronisch aan een centraal informatiepunt wordt verstrekt, mits dat niet in strijd is met het recht van de Unie, met inbegrip van de bepalingen van deze verordening.

    (12)Om de rechtszekerheid te waarborgen, ook met betrekking tot specifieke regelgevende maatregelen die zijn opgelegd krachtens Richtlijn (EU) 2018/1972, titel II, hoofdstukken II tot en met IV en Richtlijn 2002/77/EG 36 , moeten de bepalingen van deze richtlijnen voorrang hebben op deze verordening.

    (13)Het kan voor exploitanten, met name nieuwkomers, aanzienlijk efficiënter zijn bestaande fysieke infrastructuur, met inbegrip van die van andere nutsbedrijven, te hergebruiken om netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Dit is met name het geval in gebieden waar geen geschikt elektronischecommunicatienetwerk beschikbaar is of waar het economisch niet haalbaar is om nieuwe fysieke infrastructuur aan te leggen. Bovendien kunnen sectoroverschrijdende synergieën ervoor zorgen dat aanzienlijk minder civiele werken in verband met de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit nodig zijn. Dit hergebruik kan ook de maatschappelijke en milieukosten van deze werken, zoals vervuiling, geluidshinder en verkeerscongestie, verminderen. Daarom moet deze verordening niet alleen van toepassing zijn op exploitanten, maar ook op eigenaren of houders van rechten op het gebruik van uitgebreide en alomtegenwoordige fysieke infrastructuur die geschikt is om er elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, zoals fysieke netwerken voor de levering van elektriciteit, gas, water en systemen voor afval- en rioolwater en drainage, verwarming en transportdiensten. In het geval van houders van rechten doet dit niets af aan de eigendomsrechten van derden.

    (14)Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit op de interne markt te verbeteren, moet deze verordening voorzien in rechten voor ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden (met inbegrip van ondernemingen van openbare aard) om toegang te krijgen tot fysieke infrastructuur, ongeacht de locatie ervan, onder billijke en redelijke voorwaarden die verenigbaar zijn met de normale uitoefening van eigendomsrechten. De verplichting om toegang te verlenen tot de fysieke infrastructuur mag geen afbreuk doen aan de rechten van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin de infrastructuur zich bevindt.

    (15)Gezien de snelle ontwikkeling van aanbieders van draadloze fysieke infrastructuur, zoals “mastbedrijven”, en hun steeds belangrijkere rol als aanbieders van toegang tot fysieke infrastructuur die geschikt is voor de installatie van elementen van draadloze elektronischecommunicatienetwerken, zoals 5G-netwerken, moet met name de definitie van “netwerkexploitant” worden uitgebreid van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, tot ondernemingen die bijbehorende faciliteiten aanbieden, die daardoor aan alle in de verordening vastgestelde verplichtingen en voordelen worden onderworpen, met uitzondering van de bepalingen betreffende fysieke binnenhuisinfrastructuur en toegang tot gebouwen.

    (16)Omdat de fysieke faciliteiten van een netwerk weinig van elkaar verschillen, kunnen er vaak zeer uiteenlopende elementen van elektronischecommunicatienetwerken tegelijkertijd in worden ondergebracht, zonder dat de voornaamste dienst die wordt verleend hierdoor wordt beïnvloed, en met minimale aanpassingskosten. Deze elementen omvatten elementen die breedbanddiensten kunnen verlenen met snelheden van ten minste 100 Mbps, overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit. Daarom kan fysieke infrastructuur die alleen bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals dark fiber, in beginsel worden gebruikt om er kabels, apparatuur of andere elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, ongeacht het huidige gebruik of de eigendom ervan, veiligheidsoverwegingen of toekomstige zakelijke belangen van de eigenaar van de infrastructuur. De fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken kan in beginsel ook worden gebruikt om er elementen van andere netwerken in onder te brengen. Daarom kunnen exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken in passende gevallen toegang verlenen tot hun netwerken zodat andere netwerken kunnen worden uitgerold. Onverminderd het nastreven van het specifieke algemene belang in verband met het aanbieden van de voornaamste dienst, moeten tegelijkertijd synergieën tussen netwerkexploitanten worden aangemoedigd om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde digitale streefcijfers.

    (17)Behoudens een gerechtvaardigde uitzondering kunnen elementen van fysieke infrastructuur die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, zelfs als zij geen deel uitmaken van een netwerk, ook elementen van elektronischecommunicatienetwerken bevatten en moeten zij toegankelijk worden gemaakt om de installatie van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, met name draadloze netwerken, te vergemakkelijken. Voorbeelden van elementen van fysieke infrastructuur zijn gebouwen, toegangen tot gebouwen en alle andere activa, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations. Het is aan de lidstaten om specifieke gebouwen aan te wijzen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties op hun grondgebied en waarvoor geen toegangsverplichtingen kunnen gelden, bijvoorbeeld om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde.

    (18)Deze verordening mag geen afbreuk doen aan specifieke waarborgen die nodig zijn om de veiligheid, de volksgezondheid alsook de beveiliging en integriteit van netwerken en met name van kritieke infrastructuur, als omschreven in de nationale wetgeving, te garanderen en ervoor te zorgen dat niet wordt geraakt aan de voornaamste dienst die door de netwerkexploitant wordt geleverd, in het bijzonder in netwerken die worden gebruikt voor het leveren van voor menselijke consumptie bestemd water. Algemene regels in nationale wetgeving die netwerkexploitanten verbieden om te onderhandelen over toegang tot fysieke infrastructuur van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, zouden echter de totstandbrenging van een markt voor toegang tot fysieke infrastructuur kunnen verhinderen. Dergelijke algemene regels moeten derhalve worden afgeschaft. Tegelijkertijd mogen de in deze verordening vastgestelde maatregelen de lidstaten niet beletten om nutsbedrijven ertoe aan te zetten toegang te verlenen tot hun infrastructuur door bij de berekening van de eindgebruikerstarieven voor hun voornaamste activiteit(en) geen rekening te houden met inkomsten die voortvloeien uit het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur, overeenkomstig het toepasselijk Unierecht.

    (19)Om de rechtszekerheid te waarborgen en onevenredige lasten voor netwerkexploitanten als gevolg van de gelijktijdige toepassing van twee verschillende toegangsregelingen op dezelfde fysieke infrastructuur te voorkomen, mag fysieke infrastructuur die onderworpen is aan toegangsverplichtingen die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 of aan toegangsverplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, niet worden onderworpen aan de in deze verordening vastgestelde toegangsverplichtingen zolang die toegangsverplichtingen van kracht blijven. Deze verordening moet echter van toepassing zijn indien een nationale regelgevende instantie uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 een toegangsverplichting heeft opgelegd die het gebruik dat van de betrokken fysieke infrastructuur kan worden gemaakt, beperkt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een exploitant die van plan is basisstations aan te sluiten toegang vraagt tot bestaande fysieke infrastructuur waarvoor toegangsverplichtingen zijn opgelegd op de markt voor toegang tot specifieke capaciteit op wholesaleniveau 37 .

    (20)Om evenredigheid te waarborgen en investeringsstimulansen te behouden, moet een netwerkexploitant of overheidsinstantie het recht hebben de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur om objectieve en gerechtvaardigde redenen te weigeren. Met name zou fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht technisch ongeschikt kunnen zijn vanwege specifieke omstandigheden, een gebrek aan beschikbare ruimte of toekomstige behoeften aan ruimte die afdoende zijn aangetoond, bijvoorbeeld in openbaar gemaakte investeringsplannen. Om evenredigheid te waarborgen en investeringsstimulansen te behouden, kan een netwerkexploitant of overheidsinstantie de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren. Om mogelijke concurrentievervalsing of mogelijk misbruik van de voorwaarden voor weigering van toegang te voorkomen, moet een dergelijke weigering afdoende worden gemotiveerd en gebaseerd zijn op objectieve en gedetailleerde redenen. Dergelijke redenen zouden bijvoorbeeld niet als objectief worden beschouwd indien een onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, fysieke infrastructuur heeft aangelegd dankzij de coördinatie van civiele werken met een andere netwerkexploitant dan een exploitant van een elektronischecommunicatienetwerk en weigert toegang te verlenen op grond van een vermeend gebrek aan beschikbare ruimte om de elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit in onder te brengen als gevolg van beslissingen van de onderneming waarover hij zeggenschap heeft. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van concurrentievervalsing indien er geen ander netwerk met zeer hoge capaciteit is in het gebied waarop het toegangsverzoek betrekking heeft. Evenzo zou in specifieke omstandigheden het delen van infrastructuur gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, de volksgezondheid alsook de beveiliging en integriteit van netwerken en van kritieke infrastructuur, of de levering van diensten die hoofdzakelijk via dezelfde infrastructuur worden verleend in gevaar kunnen brengen. Indien de netwerkexploitant reeds een haalbaar alternatief voor fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken biedt dat tegemoetkomt aan de behoeften van de verzoeker om toegang, zoals dark fiber of ontbundelde toegang tot glasvezel, zou toegang tot de onderliggende fysieke infrastructuur bovendien negatieve economische gevolgen kunnen hebben voor zijn bedrijfsmodel, met name dat van exploitanten die uitsluitend op wholesaleniveau actief zijn, en voor stimulansen om te investeren. Dit brengt ook het risico mee dat netwerkelementen op inefficiënte wijze worden gedupliceerd. Bij de beoordeling van het billijke en redelijke karakter van de voorwaarden voor dergelijke alternatieven voor fysieke wholesaletoegang moet rekening worden gehouden met onder meer het onderliggende bedrijfsmodel van de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en de noodzaak om een versterking van de aanmerkelijke marktmacht van een van de partijen te voorkomen.

    (21)Om het hergebruik van bestaande fysieke infrastructuur te vergemakkelijken, moeten netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, wanneer exploitanten in een bepaald gebied toegang vragen, gedeeld gebruik van hun faciliteiten aanbieden onder billijke en redelijke voorwaarden, ook wat betreft de prijs, tenzij de toegang om objectieve en gerechtvaardigde redenen kan worden geweigerd. Overheidsinstanties moeten ook worden verplicht toegang aan te bieden onder niet-discriminerende voorwaarden. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillende factoren van invloed zijn op de voorwaarden waaronder deze toegang wordt verleend. Deze omvatten: i) eventuele extra onderhouds- en aanpassingskosten; ii) eventuele preventieve veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen om nadelige gevolgen voor de veiligheid, beveiliging en integriteit van het netwerk te beperken; iii) eventuele specifieke regelingen inzake aansprakelijkheid bij schade; iv) het gebruik van overheidssubsidies voor de aanleg van de infrastructuur, met inbegrip van specifieke voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden of waarin het nationale recht voorziet in overeenstemming met het recht van de Unie; v) het vermogen om infrastructuurcapaciteit te leveren of te bieden om aan openbaredienstverplichtingen te voldoen; en vi) eventuele beperkingen die voortvloeien uit nationale bepalingen ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid of ter verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening.

    (22)Investeringen in fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten moeten rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Besluit (EU) 2022/2481 en opportunistisch gedrag voorkomen. Daarom moet bij het opleggen van een verplichting om toegang te verlenen tot bestaande fysieke infrastructuur of om civiele werken te coördineren ten volle rekening worden gehouden met een aantal factoren zoals i) de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel; ii) tijdschema’s voor het rendement van investeringen; iii) de eventuele gevolgen van de toegang voor de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg voor de prijzen en het rendement van investeringen; iv) alle afschrijvingen van de netwerkactiva op het tijdstip van het verzoek om toegang; v) elke businesscase die ten grondslag ligt aan de investering, met name in de fysieke infrastructuur die voor het leveren van netwerkdiensten met zeer hoge capaciteit wordt gebruikt; en vi) de eventuele mogelijkheid voor een gemeenschappelijke uitrol die de verzoeker om toegang vooraf is geboden.

    (23)Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur beschikken mogelijk niet over voldoende middelen, ervaring of de nodige technische kennis om met exploitanten over toegang te onderhandelen. Om de toegang tot fysieke infrastructuur van deze overheidsinstanties te vergemakkelijken, zou een instantie kunnen worden aangewezen om de toegangsverzoeken te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken voor onderhandelingen over de toegangsvoorwaarden, en relevante informatie over deze fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen via een centraal informatiepunt. De coördinerende instantie zou ook overheidsinstanties kunnen ondersteunen bij het opstellen van modelcontracten en zou toezicht kunnen houden op het resultaat en de duur van de procedure voor toegangsverzoeken. De instantie zou ook kunnen helpen bij geschillen over de toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties.

    (24)Met het oog op een consistente aanpak van de lidstaten zou de Commissie, in nauwe samenwerking met het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec), richtsnoeren kunnen verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake toegang tot fysieke infrastructuur, onder meer, maar niet uitsluitend, over de toepassing van billijke en redelijke voorwaarden. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

    (25)Exploitanten moeten toegang hebben tot minimuminformatie over de fysieke infrastructuur en geplande civiele werken in het gebied waar zij hun netwerk willen uitrollen. Dit zal hen in staat stellen de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit doeltreffend te plannen en ervoor te zorgen dat de bestaande fysieke infrastructuur, die geschikt is voor de uitrol van dergelijke netwerken, en de geplande civiele werken zo doeltreffend mogelijk worden benut. Dergelijke minimuminformatie is een eerste vereiste om de mogelijkheden voor het gebruik van bestaande fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van geplande civiele werken in een bepaald gebied te beoordelen en om de schade aan bestaande fysieke infrastructuur te beperken. Gezien het aantal betrokken belanghebbenden (met betrekking tot zowel publiek als privaat gefinancierde civiele werken als bestaande of geplande fysieke infrastructuur) en om de (sector- en grensoverschrijdende) toegang tot die informatie te vergemakkelijken, moeten de netwerkexploitanten en overheidsinstanties die aan transparantieverplichtingen onderworpen zijn, dergelijke minimuminformatie proactief (in plaats van op verzoek) via een centraal informatiepunt verstrekken en bijhouden. Dit zal het beheer van verzoeken om toegang tot dergelijke informatie vereenvoudigen en zal exploitanten in staat stellen kenbaar te maken dat ze belangstelling hebben voor toegang tot fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van civiele werken, waarvoor timing cruciaal is. De minimuminformatie over geplande civiele werken moet via een centraal informatiepunt worden verstrekt zodra de informatie beschikbaar is voor de betrokken netwerkexploitant en, in ieder geval en indien vergunningen vereist zijn, uiterlijk drie maanden voordat de vergunningsaanvraag voor het eerst bij de bevoegde instanties wordt ingediend.

    (26)De minimuminformatie moet onmiddellijk via het centrale informatiepunt beschikbaar worden gesteld onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden, zodat exploitanten hun verzoeken om informatie kunnen indienen. Het centrale informatiepunt moet bestaan uit een elektronisch archief waar informatie kan worden opgevraagd en verzoeken online kunnen worden ingediend met behulp van digitale instrumenten, zoals webpagina’s, digitale applicaties en digitale platforms. De beschikbaar gestelde informatie kan worden beperkt om de veiligheid en integriteit van het netwerk, met name die van kritieke infrastructuur, of de nationale veiligheid te waarborgen of om legitieme handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen. De informatie hoeft niet op het centrale informatiepunt te worden gehost, zolang ervoor wordt gezorgd dat er links beschikbaar zijn naar andere digitale instrumenten, zoals webportalen, digitale platforms of digitale applicaties, waar de informatie is opgeslagen. Het centrale informatiepunt kan aanvullende functies bieden, zoals toegang tot aanvullende informatie, ondersteuning van verzoeken om toegang tot bestaande fysieke infrastructuur of ondersteuning van de coördinatie van civiele werken.

    (27)Indien het verzoek redelijk is, met name indien het nodig is om bestaande fysieke infrastructuur te delen of civiele werken te coördineren, moeten exploitanten bovendien de mogelijkheid krijgen om ter plaatse inspecties uit te voeren en informatie over geplande civiele werken op te vragen, onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden en onverminderd de waarborgen die zijn vastgesteld om de veiligheid en integriteit van het netwerk te vrijwaren, de vertrouwelijkheid te garanderen en handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen.

    (28)Verregaande transparantie van geplande civiele werken via centrale informatiepunten moet worden aangemoedigd. Dit kan worden gedaan door exploitanten gemakkelijk naar dergelijke informatie te verwijzen indien die beschikbaar is. Transparantie moet ook worden afgedwongen door vergunningsaanvragen afhankelijk te maken van de voorafgaande bekendmaking van informatie over geplande civiele werken via een centraal informatiepunt.

    (29)De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van de centrale informatiepunten aan meer dan een bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen. Indien er in een lidstaat meer dan een centraal informatiepunt is opgezet, moet een centraal nationaal digitaal toegangspunt met een gemeenschappelijke gebruikersinterface ervoor zorgen dat alle centrale informatiepunten naadloos en elektronisch toegankelijk zijn. Het centrale informatiepunt moet volledig gedigitaliseerd zijn en gemakkelijk toegang bieden tot de relevante digitale instrumenten. Dit zal netwerkexploitanten en overheidsinstanties in staat stellen hun rechten uit te oefenen en de in deze verordening vastgestelde verplichtingen na te komen. Dit omvat snelle toegang tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten, en de toepasselijke voorwaarden en procedures. Als onderdeel van deze minimuminformatie moet het centrale informatiepunt toegang geven tot informatie met geografische componenten over de locatie van bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken. Om dit te vergemakkelijken, moeten de lidstaten zorgen voor geautomatiseerde digitale instrumenten voor de indiening van de informatie met geografische componenten en voor instrumenten om de informatie om te zetten naar de ondersteunde gegevensformaten. Deze zouden via het centrale informatiepunt ter beschikking kunnen worden gesteld van netwerkexploitanten en overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van deze informatie. Indien locatiegegevens met geografische componenten beschikbaar zijn via andere digitale instrumenten, zoals het Inspire-geoportaal op grond van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 38 , zou het centrale informatiepunt bovendien gebruiksvriendelijke toegang tot deze informatie kunnen bieden.

    (30)Om de evenredigheid en veiligheid te waarborgen, hoeft de verplichting om informatie over bestaande fysieke infrastructuur via het centrale informatiepunt te verstrekken niet te gelden om dezelfde redenen als die welke een weigering van een verzoek om toegang rechtvaardigen. Bovendien zou het verstrekken van informatie over bestaande fysieke infrastructuur via het centrale informatiepunt in zeer specifieke gevallen belastend of onevenredig kunnen zijn voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de relevante activa nog niet in kaart zijn gebracht en het zeer duur zou zijn deze in kaart te brengen, of indien wordt verwacht dat in bepaalde gebieden van een lidstaat of met betrekking tot bepaalde specifieke fysieke infrastructuur zeer weinig verzoeken om toegang zullen worden ingediend. Indien op basis van een gedetailleerde kosten-batenanalyse blijkt dat het verstrekken van informatie onevenredig is, mogen netwerkexploitanten en overheidsinstanties niet worden verplicht dergelijke informatie te verstrekken. De lidstaten moeten een dergelijke gedetailleerde kosten-batenanalyse uitvoeren op basis van een raadpleging van belanghebbenden over de vraag naar toegang tot bestaande fysieke infrastructuur, en de analyse moet regelmatig worden bijgewerkt. Het raadplegingsproces en het resultaat ervan moeten openbaar worden gemaakt en de specifieke fysieke infrastructuur die van deze verplichting moet worden vrijgesteld, moet aan de Commissie worden meegedeeld.

    (31)Om de consistentie te waarborgen, moeten de bevoegde instanties die de functies van het centrale informatiepunt uitoefenen, de nationale regelgevende instanties die hun taken uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 vervullen of andere bevoegde instanties, zoals nationale, regionale of lokale autoriteiten die belast zijn met het kadaster of de uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG (Inspire), naargelang het geval, met elkaar overleggen en samenwerken. Deze samenwerking moet tot doel hebben de inspanningen voor de nakoming van de transparantieverplichtingen voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties, met inbegrip van ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht (“AMM”), om informatie over hun fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen, tot een minimum te beperken. Indien een andere reeks gegevens over de fysieke infrastructuur van de exploitant met aanmerkelijke marktmacht vereist is, moet die samenwerking leiden tot nuttige onderlinge links en synergieën tussen de AMM-gerelateerde databank en het centrale informatiepunt en tot evenredige gemeenschappelijke praktijken op het gebied van gegevensverzameling en -verstrekking, om te komen tot resultaten die gemakkelijk te vergelijken zijn. De samenwerking moet ook gericht zijn op het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over fysieke infrastructuur, in het licht van de nationale omstandigheden. Indien wettelijke verplichtingen worden gewijzigd of ingetrokken, moeten de betrokken partijen overeenstemming kunnen bereiken over de beste oplossingen om het verzamelen en verstrekken van gegevens over fysieke infrastructuur aan te passen aan de nieuwe toepasselijke wettelijke vereisten.

    (32)De transparantieverplichting voor de coördinatie van civiele werken hoeft niet van toepassing te zijn op civiele werken om redenen van nationale veiligheid of in noodsituaties. Dit kan het geval zijn voor civiele werken die worden uitgevoerd indien er gevaar voor het publiek bestaat als gevolg van afbraakprocessen op civieltechnische werken en de bijbehorende installaties die zijn veroorzaakt door destructieve natuurlijke of menselijke factoren en nodig zijn om de veiligheid ervan te waarborgen of om ze te slopen. Omwille van de transparantie moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de soorten civiele werken die onder deze omstandigheden vallen en deze via een centraal informatiepunt bekendmaken.

    (33)Om te zorgen voor aanzienlijke besparingen en de ongemakken voor het gebied dat door de uitrol van nieuwe elektronischecommunicatienetwerken wordt getroffen, tot een minimum te beperken, moeten regelgevende beperkingen die in de regel verhinderen dat netwerkexploitanten onderling onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, worden verboden. Indien civiele werken niet met overheidsgeld worden gefinancierd, mag deze verordening geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor netwerkexploitanten om overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken te sluiten overeenkomstig hun eigen investerings- en bedrijfsplannen en het tijdschema van hun keuze.

    (34)De lidstaten moeten de resultaten van geheel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefinancierde civiele werken maximaliseren door de positieve externe effecten van die werken in alle sectoren te benutten en te zorgen voor gelijke kansen om de beschikbare en geplande fysieke infrastructuur te delen voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit. Er mogen geen negatieve gevolgen zijn voor het primaire doel van met overheidsgeld gefinancierde civiele werken. De netwerkexploitant die de betrokken civiele werken direct of indirect (bijvoorbeeld via een onderaannemer) uitvoert, dient onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden in te gaan op tijdig ingediende redelijke verzoeken om de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit te coördineren. De verzoekende exploitant moet bijvoorbeeld alle extra kosten dekken, ook die welke het gevolg zijn van vertragingen, en wijzigingen van de oorspronkelijke plannen tot een minimum beperken. Dergelijke bepalingen mogen geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om capaciteit voor elektronischecommunicatienetwerken te reserveren, zelfs bij gebrek aan specifieke verzoeken. Dit zal de lidstaten in staat stellen aan de toekomstige vraag naar fysieke infrastructuur te voldoen om de waarde van civiele werken te maximaliseren of om maatregelen te nemen die exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, soortgelijke rechten verlenen om civiele werken te coördineren.

    (35)In sommige gevallen, met name bij een uitrol in landelijke, afgelegen of dunbevolkte gebieden, kan de verplichting tot coördinatie van civiele werken de financiële levensvatbaarheid van een dergelijke uitrol in het gedrang brengen en uiteindelijk investeringen volgens marktvoorwaarden ontmoedigen. Een verzoek tot coördinatie van civiele werken aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, kan derhalve onder bepaalde omstandigheden als onredelijk worden beschouwd. Dit dient met name het geval te zijn als de verzoekende onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden niet heeft aangegeven voornemens te zijn in dat gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen (hetzij als een nieuwe uitrol, een modernisering of een uitbreiding van een netwerk) en er een prognose of uitnodiging is geweest om een voornemen tot uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit in aangewezen gebieden te verklaren (overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn (EU) 2018/1972) of een openbare raadpleging heeft plaatsgevonden overeenkomstig staatssteunregels van de Unie. Indien meer dan een van deze prognoses, uitnodigingen en/of openbare raadplegingen heeft plaatsgevonden, moet alleen het ontbreken van een blijk van belangstelling bij de meest recente gelegenheid die betrekking heeft op de periode waarin het verzoek tot coördinatie van civiele werken wordt ingediend, in aanmerking worden genomen. Om te waarborgen dat in de toekomst toegang tot de uitgerolde infrastructuur mogelijk is, moet de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en die de civiele werken uitvoert, garanderen dat zij fysieke infrastructuur met voldoende capaciteit zal uitrollen, rekening houdend met de door de Commissie verstrekte richtsnoeren. Dit doet geen afbreuk aan de regels en voorwaarden die verbonden zijn aan de toewijzing van overheidsmiddelen en de toepassing van staatssteunregels.

    (36)Met het oog op een consistente aanpak zou de Commissie, in nauwe samenwerking met het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec), richtsnoeren kunnen verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken, onder meer, maar niet uitsluitend, over de verdeling van de kosten. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

    (37)Een doeltreffende coördinatie kan helpen om kosten, vertragingen en verstoringen die kunnen worden veroorzaakt door problemen bij de uitrol ter plaatse, te beperken. Een voorbeeld waarbij de coördinatie van civiele werken duidelijke voordelen kan opleveren, zijn sectoroverschrijdende projecten voor de uitrol van 5G-corridors langs vervoerstrajecten, zoals wegen, spoorwegen en binnenwateren. Deze projecten vereisen vaak ook ontwerpcoördinatie of mede-ontwerp op basis van samenwerking tussen de projectdeelnemers in een vroege fase. In het kader van het mede-ontwerp kunnen de betrokken partijen vóór de coördinatie van de civiele werken overeenstemming bereiken over de uitrol van de fysieke infrastructuur en de te gebruiken technologie en uitrusting. Daarom moet het verzoek tot coördinatie van civiele werken zo spoedig mogelijk worden ingediend.

    (38)Mogelijk zijn verschillende vergunningen voor de uitrol van elementen van elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten nodig om de algemene belangen van de lidstaten en de Unie te beschermen. Het kan daarbij gaan om graaf-, bouw-, stedenbouwkundige, milieu- en andere vergunningen alsook doorgangsrechten. Het aantal vergunningen en doorgangsrechten dat vereist is voor de uitrol van verschillende soorten elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten en het lokale karakter van de uitrol kunnen de toepassing van verschillende procedures en voorwaarden met zich meebrengen, wat tot problemen bij de uitrol van het netwerk kan leiden. Om de uitrol te vergemakkelijken, moeten alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten derhalve op nationaal niveau worden gestroomlijnd en consistent zijn. Zonder te tornen aan het recht van elke bevoegde instantie om te worden betrokken en haar beslissingsbevoegdheden te behouden overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, moet alle informatie over de procedures en algemene voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor civiele werken en doorgangsrechten beschikbaar zijn via centrale informatiepunten. Dit kan de complexiteit verminderen en de efficiëntie en transparantie vergroten voor alle exploitanten en met name voor nieuwkomers en kleinere exploitanten die niet in dat gebied actief zijn. Bovendien moeten exploitanten het recht hebben om hun aanvragen voor vergunningen en doorgangsrechten elektronisch in te dienen via een centraal informatiepunt. Die ondernemingen moeten ook informatie over de status van hun aanvragen en over de inwilliging of weigering ervan elektronisch kunnen opvragen.

    (39)Vergunningsprocedures mogen geen belemmeringen voor investeringen vormen of de interne markt schaden. De lidstaten moeten er derhalve voor zorgen dat een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten binnen vier maanden na ontvangst van een volledige vergunningsaanvraag beschikbaar is. Dit doet geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die voor het goede verloop van de procedure zijn vastgesteld en die overeenkomstig het nationale recht of het recht van de Unie op de vergunningsprocedure van toepassing zijn. De bevoegde instanties mogen de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten niet beperken, belemmeren of economisch minder aantrekkelijk maken. Zij mogen met name niet verhinderen dat procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten indien mogelijk parallel lopen, noch eisen dat exploitanten een bepaald type vergunning moeten verkrijgen voordat zij andere typen vergunningen kunnen aanvragen. De bevoegde instanties moeten elke weigering om onder hun bevoegdheid vallende vergunningen of doorgangsrechten te verlenen, motiveren op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige voorwaarden.

    (40)Om onnodige vertragingen te voorkomen, moeten de bevoegde instanties binnen 15 dagen na ontvangst van de vergunningsaanvraag nagaan of deze volledig is. De vergunningsaanvraag moet als volledig worden beschouwd, tenzij de bevoegde instantie de aanvrager verzoekt om binnen die termijn ontbrekende informatie te verstrekken. Om redenen van gelijke behandeling en transparantie mogen de bevoegde instanties vergunningsaanvragen voor civiele werken niet als ontvankelijk beschouwen indien de krachtens deze verordening vereiste minimuminformatie niet via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld binnen drie maanden vóór de indiening van de eerste vergunningsaanvraag bij de bevoegde instanties. Indien naast vergunningen ook doorgangsrechten vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, moeten de bevoegde instanties, in afwijking van artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972, deze doorgangsrechten binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek verlenen. Andere doorgangsrechten die niet nodig zijn in combinatie met vergunningen voor civiele werken moeten ook in de toekomst binnen zes maanden worden verleend overeenkomstig artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Exploitanten die schade lijden doordat een bevoegde instantie niet binnen de toepasselijke termijnen een vergunning of doorgangsrecht afgeeft, moeten recht hebben op een schadevergoeding.

    (41)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van artikel 7 van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 39 . De door middel van een uitvoeringshandeling op Unieniveau vastgestelde vrijstellingen van de vergunningsplicht zouden onder bepaalde specifieke voorwaarden kunnen worden toegepast op verschillende categorieën infrastructuur (zoals masten, antennes, palen en ondergrondse kabels) waarvoor initieel bouwvergunningen, graafvergunningen of andere soorten vergunningen vereist kunnen zijn. Zij zouden ook kunnen worden toegepast op technische verbeteringen van bestaande onderhoudswerken of installaties, kleinschalige civiele werken, zoals het graven van sleuven, en verlengingen van vergunningen.

    (42)Om ervoor te zorgen dat de procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen en doorgangsrechten binnen redelijke termijnen worden afgerond, zoals blijkt uit bepaalde moderniseringspraktijken en goede administratieve praktijken op nationaal niveau, moeten beginselen voor administratieve vereenvoudiging worden vastgesteld. Dit moet onder meer inhouden dat de verplichting van voorafgaande toestemming wordt beperkt tot gevallen waarin die essentieel is en dat het beginsel wordt ingevoerd dat een aanvraag stilzwijgend door de bevoegde instanties wordt goedgekeurd na het verstrijken van een bepaalde termijn. Bovendien zouden de categorieën van uitrol die krachtens het Unierecht van vergunningen zijn vrijgesteld, niet langer krachtens het nationale recht aan vergunningen onderworpen mogen zijn.

    (43)Om de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit te vergemakkelijken, moet elke vergoeding in verband met een vergunning, met uitzondering van doorgangsrechten, worden beperkt tot de administratieve kosten in verband met de behandeling van de vergunningsaanvraag overeenkomstig de beginselen van artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Op doorgangsrechten zijn de bepalingen van de artikelen 42 en 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972 van toepassing.

    (44)Om de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde streefcijfers te verwezenlijken, moeten tegen 2030 alle eindgebruikers op vaste locaties tot aan een netwerkaansluitpunt gebruik kunnen maken van een gigabitnetwerk en moeten alle bevolkte gebieden worden bestreken door draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die minstens aan 5G gelijkwaardig zijn, met inachtneming van het beginsel van technologische neutraliteit. Het aanbieden van gigabitnetwerken tot bij de eindgebruiker moet worden vergemakkelijkt, met name door middel van glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur. De kosten voor het aanleggen van miniducts tijdens de bouw van een gebouw zijn slechts marginaal, terwijl het achteraf aanleggen van gigabitinfrastructuur in gebouwen een aanzienlijk deel van de kosten van de uitrol van een gigabitnetwerk kan vertegenwoordigen. Daarom moeten alle nieuwe gebouwen of gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, worden uitgerust met fysieke infrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, zodat eindgebruikers op gigabitsnelheden kunnen worden aangesloten. Nieuwe meergezinswoningen en meergezinswoningen die ingrijpend worden gerenoveerd, moeten ook worden uitgerust met een toegangspunt dat toegankelijk is voor een of meer ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden. Voorts moeten projectontwikkelaars ervoor zorgen dat er vanuit elke woning een holle leiding loopt naar het toegangspunt dat zich binnen of buiten de meergezinswoning bevindt. Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen op de locatie van de eindgebruiker om de energieprestaties te verbeteren (overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 ) bieden een kans om die gebouwen ook uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, voor meergezinswoningen, een toegangspunt.

    (45)Het uitrusten van een gebouw met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt of binnenhuisglasvezelbekabeling kan als onevenredig duur worden beschouwd, met name voor nieuwe eengezinswoningen of gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd. Dit kan gebaseerd zijn op objectieve gronden, zoals kostenramingen op maat, economische redenen die verband houden met de locatie, redenen die verband houden met het behoud van stedelijk erfgoed of milieuredenen (bijvoorbeeld voor specifieke categorieën monumenten).

    (46)Het moet voor potentiële kopers en huurders mogelijk zijn gebouwen te identificeren die zijn uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling en die dus aanzienlijke kostenbesparingen kunnen opleveren. Het moet ook worden aangemoedigd om gebouwen glasvezelklaar te maken. De lidstaten moeten daarom een verplicht “glasvezelklaar”-label ontwikkelen voor gebouwen die overeenkomstig deze verordening zijn uitgerust met dergelijke infrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling.

    (47)Ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en in een bepaald gebied een gigabitnetwerk uitrollen, zouden aanzienlijke schaalvoordelen kunnen behalen als zij hun netwerk zouden kunnen aansluiten op het toegangspunt van een gebouw door gebruik te maken van bestaande fysieke infrastructuur en eventuele schade te herstellen. Dit moet mogelijk zijn ongeacht of een abonnee op dat moment uitdrukkelijk belangstelling voor de dienst heeft getoond en op voorwaarde dat de gevolgen voor privé-eigendom tot een minimum worden beperkt. Zodra het netwerk op het toegangspunt is aangesloten, kunnen nieuwe klanten tegen aanzienlijk lagere kosten worden aangesloten, met name door toegang tot een glasvezelklaar verticaal segment in het gebouw, indien dit reeds bestaat. Die doelstelling wordt ook bereikt wanneer het gebouw zelf reeds is uitgerust met een gigabitnetwerk waartoe onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt verleend aan elke aanbieder van een openbaar communicatienetwerk met een actieve abonnee in het gebouw. Dat zou met name het geval kunnen zijn in lidstaten die maatregelen hebben genomen krachtens artikel 44 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

    (48)Om er mee voor te zorgen dat gigabitnetwerken beschikbaar zijn voor eindgebruikers, moeten nieuwe gebouwen en ingrijpend gerenoveerde gebouwen worden uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, in het geval van meergezinswoningen, een toegangspunt. De lidstaten moeten over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken om dit te bereiken. Deze verordening strekt derhalve niet tot harmonisering van de regels met betrekking tot de kosten daarvan, met inbegrip van het terugverdienen van de kosten voor het uitrusten van gebouwen met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en een toegangspunt.

    (49)Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en om rekening te houden met nationale omstandigheden, moeten de lidstaten de normen of technische specificaties vaststellen die nodig zijn om nieuw gebouwde of ingrijpend gerenoveerde gebouwen uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling; en nieuwe of ingrijpend gerenoveerde meergezinswoningen met een toegangspunt. Die normen of technische specificaties moeten ten minste het volgende omvatten: de specificaties van het toegangspunt voor het gebouw; de specificaties van de glasvezelinterface; de kabelspecificaties; de contactdoosspecificaties; de specificaties voor buizen of microducts; de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen, en de minimale buigradius. De lidstaten moeten de afgifte van bouwvergunningen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat nieuwe gebouwen of ingrijpende renovatiewerken waarvoor een bouwvergunning vereist is, voldoen aan de normen of technische specificaties op basis van een gecertificeerd testverslag. De lidstaten moeten ook certificeringsregelingen opzetten om aan te tonen dat aan de normen of technische specificaties is voldaan en om het “glasvezelklaar”-label toe te kennen. Om te voorkomen dat de administratieve rompslomp in verband met de krachtens deze verordening opgezette certificeringsregeling toeneemt, moeten de lidstaten bovendien rekening houden met de procedurele vereisten die krachtens Richtlijn 2010/31/EU op certificeringsregelingen van toepassing zijn, en tevens de mogelijkheid overwegen om het mogelijk te maken beide aanvraagprocedures samen in te leiden.

    (50)Gelet op de maatschappelijke voordelen van digitale inclusie en rekening houdend met de economische aspecten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, dienen alle aanbieders van openbare communicatienetwerken het recht te hebben om, indien er voor de woningen van eindgebruikers geen passieve of actieve glasvezelklare infrastructuur aanwezig is en er geen alternatieven zijn om een abonnee van een netwerk met zeer hoge capaciteit te voorzien, hun netwerk op eigen kosten aan te sluiten op een particuliere woning, mits de gevolgen voor de private eigendom zoveel mogelijk worden beperkt, bijvoorbeeld door indien mogelijk gebruik te maken van de bestaande fysieke infrastructuur in het gebouw of door eventuele beschadigingen volledig te herstellen.

    (51)Verzoeken om toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur moeten onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, terwijl een verzoek om toegang tot glasvezelbekabeling onder het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2018/1972 moet vallen. Bovendien zou de toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur kunnen worden geweigerd indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

    (52)Met het oog op een consistente aanpak zou de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren kunnen verstrekken over de toepassing van bepalingen inzake de toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur, onder meer, maar niet uitsluitend, over de voorwaarden daarvan. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

    (53)Om de modernisering en flexibiliteit van administratieve procedures te bevorderen en de kosten van en de tijd besteed aan de procedures voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te beperken, moeten de diensten van centrale informatiepunten volledig online worden uitgevoerd. Daartoe moeten centrale informatiepunten op een gemakkelijke wijze toegang bieden tot de nodige digitale instrumenten, zoals webportalen, digitale platforms en digitale applicaties. De instrumenten moeten op efficiënte wijze toegang bieden tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, en moeten het mogelijk maken om informatie op te vragen. Deze digitale instrumenten moeten ook toegang bieden tot de elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten en tot gerelateerde informatie over de toepasselijke voorwaarden en procedures. Indien in een lidstaat meer dan een centraal informatiepunt is opgezet, moeten alle centrale informatiepunten gemakkelijk en naadloos elektronisch toegankelijk zijn via een centraal nationaal digitaal toegangspunt. Dit toegangspunt moet een gemeenschappelijke gebruikersinterface hebben die toegang biedt tot de online centrale informatiepunten. Het centrale nationale digitale toegangspunt moet de interactie tussen exploitanten en bevoegde instanties die de functies van de centrale informatiepunten vervullen, vergemakkelijken.

    (54)De lidstaten moeten kunnen vertrouwen op, en indien nodig verbeteringen aanbrengen aan, digitale instrumenten zoals webportalen, digitale platforms en digitale applicaties die mogelijk reeds op lokaal, regionaal of nationaal niveau beschikbaar zijn om de functies van het centrale informatiepunt te vervullen, mits zij de in deze verordening uiteengezette verplichtingen nakomen. Dit omvat toegang via een centraal nationaal digitaal toegangspunt en de beschikbaarheid van alle in deze verordening beschreven functies. Om aan de eenmaligheidsbeginselen minimale gegevensverwerking en juistheid te voldoen, moet het de lidstaten worden toegestaan meer digitale platforms of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten te integreren, naargelang het geval. Zo zouden de digitale platforms of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten die informatie verstrekken over bestaande fysieke infrastructuur onderling kunnen worden verbonden of geheel of gedeeltelijk kunnen worden geïntegreerd met die voor geplande civiele werken en het verlenen van vergunningen.

    (55)Met het oog op de doeltreffendheid van de centrale informatiepunten waarin deze verordening voorziet, moeten de lidstaten zorgen voor adequate middelen en voor direct beschikbare relevante informatie met betrekking tot een specifiek geografisch gebied. De informatie moet met de juiste mate van detail worden gepresenteerd om de efficiëntie met het oog op de toegewezen taken te maximaliseren, ook bij het lokale kadaster. In dit opzicht zouden de lidstaten de mogelijke synergieën en schaalvoordelen kunnen overwegen met het concept van het één-loket in de zin van artikel 6 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad 41 en andere geplande of bestaande e-overheidsoplossingen om voort te bouwen op bestaande structuren en de voordelen voor gebruikers te maximaliseren. Evenzo moet de “één digitale toegangspoort” waarin Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad 42 voorziet, links naar de centrale informatiepunten aanbieden.

    (56)De kosten voor het opzetten van het centrale nationale digitale toegangspunt, de centrale informatiepunten en de digitale instrumenten die nodig zijn om aan de bepalingen van deze verordening te voldoen, kunnen geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor financiële steun uit fondsen van de Unie, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – specifieke doelstelling: een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit 43 ; het programma Digitaal Europa 44 – specifieke doelstelling: uitrol en optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit en de herstel- en veerkrachtfaciliteit 45 – pijlers voor digitale transformatie en voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kmo’s, mits zij voldoen aan de daarin vervatte doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria.

    (57)In geval van een meningsverschil over technische en commerciële voorwaarden tijdens commerciële onderhandelingen over de toegang tot fysieke infrastructuur of over de coördinatie van civiele werken, moet elke partij een beroep kunnen doen op een nationale instantie voor geschillenbeslechting die de partijen een oplossing oplegt om te voorkomen dat ten onrechte wordt geweigerd aan het verzoek te voldoen of dat onredelijke voorwaarden worden opgelegd. Bij het bepalen van de prijzen voor het verlenen van toegang tot of het delen van de kosten voor gecoördineerde civiele werken moet de instantie voor geschillenbeslechting ervoor zorgen dat de aanbieder van toegang en netwerkexploitanten die civiele werken plannen, een eerlijke kans hebben om de kosten die zij maken voor het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur of voor het coördineren van hun geplande civiele werken terug te verdienen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de passende richtsnoeren van de Commissie, eventuele specifieke nationale omstandigheden, tariefstructuren die zijn ingesteld en corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd. De instantie voor geschillenbeslechting moet ook rekening houden met de gevolgen van de gevraagde toegang of coördinatie van geplande civiele werken voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang of netwerkexploitanten die civiele werken plannen, met inbegrip van hun gedane of geplande investeringen, met name investeringen in de fysieke infrastructuur waarop het verzoek betrekking heeft.

    (58)Om vertragingen bij de uitrol van netwerken te voorkomen, moet de nationale instantie voor geschillenbeslechting het geschil snel beslechten en in ieder geval binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek om beslechting in het geval van geschillen over de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en binnen één maand wanneer het gaat om transparantie over fysieke infrastructuur, coördinatie van geplande civiele werken en transparantie over geplande civiele werken. Het is mogelijk dat de organen voor geschillenbeslechting geen controle hebben over uitzonderlijke omstandigheden die een vertraging bij de beslechting van een geschil rechtvaardigen, zoals onvoldoende informatie of documentatie die nodig is om een besluit te nemen, met inbegrip van de standpunten van andere bevoegde instanties die moeten worden geraadpleegd of de grote complexiteit van het dossier.

    (59)Bij geschillen over de toegang tot de fysieke infrastructuur, geplande civiele werken of informatie daarover om netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen, moet de instantie voor geschillenbeslechting de bevoegdheid hebben om die geschillen door middel van een bindend besluit te beslechten. De besluiten van die instantie mogen in geen geval afbreuk doen aan de mogelijkheid van een partij om de zaak aan een rechter voor te leggen of om voorafgaand aan of parallel met de formele geschillenbeslechting een beroep te doen op een middelingsregeling die de vorm kan aannemen van bemiddeling of een extra uitwisselingsronde.

    (60)Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel mag deze verordening geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de lidstaten om regelgevende taken toe te wijzen aan de instanties die het meest geschikt zijn om die taken te vervullen in overeenstemming met de nationale grondwettelijke regeling voor de toewijzing van bevoegdheden en met de in deze verordening vastgestelde vereisten. Om de administratieve lasten te verlichten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bestaande instantie aan te wijzen of de reeds op grond van Richtlijn 2014/61/EU aangewezen bevoegde instanties te behouden. Informatie over de aan de bevoegde instantie(s) toegewezen taken moet via een centraal informatiepunt worden bekendgemaakt en bij de Commissie worden aangemeld, tenzij dit reeds is gebeurd overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU. De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van het centrale informatiepunt aan meer dan een bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen.

    (61)De aangewezen nationale instantie voor geschillenbeslechting en de bevoegde instantie die de functies van het centrale informatiepunt vervult, moeten zorgen voor onpartijdigheid, onafhankelijkheid en structurele scheiding ten opzichte van de betrokken partijen, moeten hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uitoefenen, en moeten over de juiste competenties en middelen beschikken.

    (62)De lidstaten moeten voorzien in passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in geval van niet-naleving van deze verordening of van een bindend besluit van de bevoegde instanties, met inbegrip van gevallen waarin een netwerkexploitant of een overheidsinstantie bewust of door grove nalatigheid misleidende, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt via een centraal informatiepunt.

    (63)Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het faciliteren van de uitrol van fysieke infrastructuur die geschikt is voor netwerken met zeer hoge capaciteit in de gehele Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens aanhoudende verschillen in aanpak en de trage en ondoeltreffende omzetting van Richtlijn 2014/61/EU, maar vanwege de omvang van de uitrol van de netwerken en vereiste investeringen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (64)Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging van het recht op privacy en de bescherming van bedrijfsgeheimen, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Deze verordening moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

    (65)Deze verordening bevat bepalingen die betrekking hebben op alle inhoudelijke gebieden die onder Richtlijn 2014/61/EU vallen, die derhalve moet worden ingetrokken.

    (66)Een periode van zes maanden tussen de inwerkingtreding en de toepassing heeft tot doel de lidstaten voldoende tijd geven om ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving geen belemmeringen voor de uniforme en doeltreffende toepassing van deze verordening bevat. De periode van zes maanden doet geen afbreuk aan de specifieke regels in deze verordening betreffende de uitgestelde toepassing van specifieke bepalingen die daarin zijn gespecificeerd. De lidstaten moeten nationale bepalingen die met deze verordening overlappen of ermee in strijd zijn, intrekken tegen de tijd dat de verordening van toepassing wordt. Wat de vaststelling van nieuwe wetgeving tijdens deze periode betreft, volgt uit artikel 4, lid 3, VEU dat de lidstaten verplicht zijn tot loyale samenwerking en geen actie mogen ondernemen die in strijd zou zijn met toekomstige rechtsregels van de Unie,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1. Deze verordening heeft tot doel de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te faciliteren en te stimuleren door het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen en door een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken, zodat deze netwerken sneller en goedkoper kunnen worden uitgerold.

    2. Indien een bepaling van deze verordening in strijd is met een bepaling van Richtlijn (EU) 2018/1972 of Richtlijn 2002/77/EG, prevaleert de desbetreffende bepaling van die richtlijnen.

    3. De lidstaten kunnen in overeenstemming met het recht van de Unie maatregelen handhaven of invoeren die meer gedetailleerde bepalingen bevatten dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, indien zij dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken.

    4. In afwijking van lid 3 mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van die van artikel 3, leden 3 en 6, artikel 4, lid 4, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 2, en artikel 8, leden 7 en 8.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Richtlijn (EU) 2018/1972.

    Daarnaast gelden de volgende definities:

    (1)“netwerkexploitant”:

    (a)een exploitant zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

    (b)een onderneming die fysieke infrastructuur aanbiedt die tot doel heeft diensten te leveren op het gebied van:

    i) de productie, het transport of de distributie van:

    -    gas;

    -    elektriciteit, met inbegrip van openbare verlichting;

    -    verwarming;

    -    water, met inbegrip van de verwijdering of verwerking van afval- en rioolwater, en drainagesystemen;

    ii) vervoer, met inbegrip van vervoer via spoorwegen, wegen, havens en luchthavens;

    (2)“fysieke infrastructuur”:

    (a)elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, antenne-installaties, torens en palen, alsmede gebouwen of toegangen tot gebouwen, en elk ander actief, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations;

    (b)indien zij geen deel uitmaakt van een netwerk en eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties: gebouwen of toegangen tot gebouwen, en elk ander actief, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations.

    Kabels, met inbegrip van dark fiber, alsmede elementen van netwerken die worden gebruikt voor de verstrekking van voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 46 , zijn geen fysieke infrastructuur in de zin van deze verordening;

    3) “civiele werken”: elk product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat;

    4. “overheidsinstantie”: een nationale, regionale of lokale overheid, een publiekrechtelijke instantie of een verband gevormd door een of meer van deze lichamen of een of meer van deze publiekrechtelijke instellingen;

    5. “publiekrechtelijke instanties”: instanties die voldoen aan alle volgende kenmerken:

    (a)zij zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn;

    (b)zij bezitten rechtspersoonlijkheid;

    (c)zij worden geheel of grotendeels gefinancierd door nationale, regionale of lokale overheden of door andere publiekrechtelijke instanties; of hun beheer staat onder toezicht van dergelijke overheden of instanties; of zij hebben een bestuursorgaan, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door nationale, regionale of lokale overheden of andere publiekrechtelijke instanties zijn aangewezen;

    6. “fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om er vaste en/of draadloze toegangsnetwerken in onder te brengen, voor zover die netwerken elektronischecommunicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het netwerkaansluitpunt;

    7. “binnenhuisglasvezelbekabeling”: glasvezelkabels op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om elektronischecommunicatiediensten te leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het netwerkaansluitpunt;

    8. “glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om er glasvezelelementen in onder te brengen;

    9. “ingrijpende renovatiewerken”: bouwkundige of civieltechnische werken op de locatie van de eindgebruiker die de gehele fysieke binnenhuisinfrastructuur of een aanzienlijk deel daarvan structureel wijzigen en waarvoor een bouwvergunning is vereist;

    10.    “vergunning”: een expliciet of impliciet besluit of een reeks expliciete of impliciete besluiten die gelijktijdig of achtereenvolgens door een of meer bevoegde instanties worden genomen en die een onderneming nodig heeft om bouwkundige of civieltechnische werken uit te voeren die nodig zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit;

    11.    “toegangspunt”: een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor een of meer ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, en waar het netwerk op de glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur kan worden aangesloten.

    Artikel 3

    Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

    1. Op schriftelijk verzoek van een exploitant voldoen overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, of netwerkexploitanten aan alle redelijke verzoeken om toegang tot die fysieke infrastructuur onder billijke en redelijke voorwaarden, ook wat betreft de prijs, met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur voldoen ook onder niet-discriminerende voorwaarden aan alle redelijke verzoeken om toegang. In deze schriftelijke verzoeken worden de elementen van de fysieke infrastructuur waartoe toegang wordt gevraagd, gespecificeerd, alsook een specifiek tijdschema.

    2. Bij het bepalen van de prijzen als onderdeel van billijke en redelijke voorwaarden voor het verlenen van toegang houden netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur rekening met het volgende:

    (a)de noodzaak om ervoor te zorgen dat de aanbieder van toegang een eerlijke kans heeft om de kosten die hij maakt om toegang tot zijn fysieke infrastructuur te verlenen terug te verdienen, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden en eventuele tariefstructuren die zijn ingesteld om een eerlijke kans op het terugverdienen van de kosten te bieden; in het geval van elektronischecommunicatienetwerken wordt ook rekening gehouden met corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd.

    (b)de gevolgen van de gevraagde toegang voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang, met inbegrip van investeringen in de fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht;

    (c)in het specifieke geval van toegang tot fysieke infrastructuur van exploitanten, de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel, tijdschema’s voor het rendement van investeringen, mogelijke gevolgen van de toegang voor de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg voor de prijzen en het rendement van investeringen, alle afschrijvingen van de netwerkactiva op het tijdstip van het verzoek om toegang, elke business case die ten grondslag lag aan de investering op het moment dat deze werd gedaan, met name in de fysieke infrastructuur die wordt gebruikt voor het aanbieden van connectiviteit, en alle eerder aan de verzoeker om toegang geboden mogelijkheden om mee te investeren in de uitrol van de fysieke infrastructuur, met name overeenkomstig artikel 76 van Richtlijn (EU) 2018/1972, of om deze samen uit te rollen.

    3. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur kunnen de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren op basis van een of meer van de volgende voorwaarden:

    (a)de fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht, is technisch niet geschikt om er de in lid 2 bedoelde elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit in onder te brengen;

    (b)er is onvoldoende ruimte beschikbaar om er de in lid 2 bedoelde elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten in onder te brengen, ook nadat rekening is gehouden met de toekomstige behoefte aan ruimte van de aanbieder van toegang die voldoende is aangetoond;

    (c)er heerst bezorgdheid over de veiligheid en volksgezondheid;

    (d)er heerst bezorgdheid over de integriteit en veiligheid van een netwerk, met name kritieke nationale infrastructuur;

    (e)er bestaat een risico van ernstige verstoring van de geplande elektronischecommunicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde fysieke infrastructuur worden verstrekt; of

    (f)er zijn levensvatbare alternatieve middelen beschikbaar voor fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken die door dezelfde netwerkexploitant worden aangeboden en geschikt zijn voor het aanbieden van netwerken met zeer hoge capaciteit, mits die toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt aangeboden.

    Indien de toegang wordt geweigerd, deelt de netwerkexploitant of overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur de verzoeker om toegang schriftelijk de specifieke en gedetailleerde redenen voor die weigering mee binnen één maand na de datum van ontvangst van het volledige verzoek om toegang.

    4. De lidstaten kunnen een instantie oprichten om verzoeken om toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken tijdens de onderhandelingen over toegangsvoorwaarden, en de verstrekking van informatie via een centraal informatiepunt als bedoeld in artikel 10 te vergemakkelijken.

    5. Fysieke infrastructuur waarvoor reeds toegangsverplichtingen gelden die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 of die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, is, zolang deze toegangsverplichtingen van kracht zijn, niet onderworpen aan de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde verplichtingen.

    6. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over gebouwen of bepaalde categorieën gebouwen kunnen ervoor kiezen de leden 1, 2 en 3 niet op die gebouwen of categorieën gebouwen toe te passen om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde of om redenen van openbare veiligheid en gezondheid. De lidstaten wijzen dergelijke gebouwen of categorieën gebouwen op hun grondgebied aan op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen. Informatie over dergelijke gebouwen of categorieën gebouwen wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

    7. Exploitanten hebben het recht toegang tot hun fysieke infrastructuur aan te bieden met het oog op de uitrol van andere netwerken dan elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten.

    8. Dit artikel doet geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van de fysieke infrastructuur indien de netwerkexploitant of de overheidsinstantie niet de eigenaar is, noch aan het eigendomsrecht van andere derden, zoals grondeigenaren en eigenaren van privé-eigendom.

    9. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

    Artikel 4

    Transparantie over fysieke infrastructuur

    1. Om overeenkomstig artikel 3 om toegang tot fysieke infrastructuur te verzoeken, heeft elke exploitant het recht om op verzoek via een centraal informatiepunt elektronisch toegang te krijgen tot de volgende minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur:

    (a)locatie en route met geografische componenten;

    (b)type en huidig gebruik van de infrastructuur;

    (c)een contactpunt.

    Deze minimuminformatie is onmiddellijk toegankelijk, onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden en in ieder geval uiterlijk 15 dagen na de indiening van het verzoek om informatie.

    Elke exploitant die overeenkomstig dit artikel om toegang tot informatie verzoekt, specificeert in welk gebied hij voornemens is elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen.

    De toegang tot de minimuminformatie mag alleen worden beperkt indien dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van bepaalde gebouwen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

    2. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties stellen de in lid 1 bedoelde minimuminformatie uiterlijk op [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] in elektronische vorm beschikbaar via het centrale informatiepunt. Onder dezelfde voorwaarden stellen netwerkexploitanten en overheidsinstanties elke update van deze informatie en alle nieuwe in lid 1 bedoelde minimuminformatie onverwijld ter beschikking.

    3. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties voldoen op specifiek verzoek van een exploitant aan redelijke verzoeken om specifieke elementen van hun fysieke infrastructuur ter plaatse te inspecteren. In deze verzoeken worden de betrokken elementen van de fysieke infrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten gespecificeerd. Verzoeken om inspecties ter plaatse van de gespecificeerde elementen van de fysieke infrastructuur worden onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden ingewilligd binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek, met inachtneming van de in lid 1, vierde alinea, vastgestelde beperkingen.

    4. De leden 1, 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op kritieke nationale infrastructuur als omschreven in nationale wetgeving.

    De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing:

    (a)in het geval van fysieke infrastructuur die technisch niet geschikt is voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten; of

    (b)in specifieke gevallen waarin de verplichting tot het verstrekken van informatie over bepaalde bestaande fysieke infrastructuur overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onevenredig zou zijn op basis van een door de lidstaten uitgevoerde gedetailleerde kosten-batenanalyse en na overleg met belanghebbenden.

    Dergelijke uitzonderingen worden via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

    5. Exploitanten die krachtens dit artikel toegang tot informatie krijgen, nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid en handels- en bedrijfsgeheimen worden gewaarborgd.

    Artikel 5

    Coördinatie van civiele werken

    1. Elke netwerkexploitant heeft het recht met exploitanten te onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken, met inbegrip van de verdeling van de kosten, met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten.

    2. Elke netwerkexploitant die direct of indirect civiele werken uitvoert of voornemens is direct of indirect civiele werken uit te voeren die geheel of gedeeltelijk met overheidsmiddelen worden gefinancierd, voldoet aan elk redelijk schriftelijk verzoek van exploitanten om deze civiele werken onder transparante en niet-discriminerende voorwaarden te coördineren met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten.

    Dergelijke verzoeken worden ingewilligd, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    (a)dit brengt voor de netwerkexploitant die de betrokken civiele werken oorspronkelijk had gepland geen niet-recupereerbare extra kosten met zich mee, met inbegrip van de kosten als gevolg van extra vertragingen, onverminderd de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten tussen de betrokken partijen;

    (b)de netwerkexploitant die de civiele werken oorspronkelijk heeft gepland, behoudt de controle over de coördinatie van de werken;

    (c)het verzoek om coördinatie wordt zo spoedig mogelijk ingediend en, indien een vergunning nodig is, ten minste twee maanden vóór de indiening van het definitieve project bij de bevoegde instanties die belast zijn met de afgifte van vergunningen.

    3. Een verzoek om coördinatie van civiele werken dat is ingediend door een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, en dat is gericht aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, kan als onredelijk worden beschouwd indien aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

    (a)het verzoek heeft betrekking op een gebied dat het voorwerp is geweest van een van de volgende zaken:

    (i)een prognose van het bereik van breedbandnetwerken, met inbegrip van netwerken met zeer hoge capaciteit overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

    (ii)een uitnodiging om het voornemen kenbaar te maken om netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen overeenkomstig artikel 22, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

    (iii)een openbare raadpleging bij de toepassing van staatssteunregels van de Unie;

    (b)de verzoekende onderneming heeft geen blijk gegeven van haar voornemen om in het onder punt a) bedoelde gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen in een van de recentste van de in dat punt genoemde procedures voor de periode waarin het verzoek om coördinatie is ingediend.

    Indien een verzoek om coördinatie op grond van het eerste lid als onredelijk wordt beschouwd, rolt de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en die de coördinatie van civiele werken weigert, fysieke infrastructuur uit met voldoende capaciteit om aan mogelijke toekomstige redelijke behoeften voor toegang door derden te voldoen.

    4. De leden 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, of op kritieke nationale infrastructuur. De lidstaten bepalen op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen welk type civiele werken wordt geacht van beperkte omvang te zijn of verband te houden met kritieke nationale infrastructuur. Informatie over deze typen civiele werken wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

    5. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

    Artikel 6

    Transparantie over geplande civiele werken

    1. Met het oog op onderhandelingen over overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van civiele werken als bedoeld in artikel 5, stelt elke netwerkexploitant via een centraal informatiepunt de volgende minimuminformatie in elektronische vorm beschikbaar:

    (a)de locatie met geografische componenten en het type werken;

    (b)de betrokken netwerkelementen;

    (c)de datum waarop de werken naar verwachting zullen aanvangen en de duur ervan;

    (d)de geraamde datum voor de indiening van het definitieve project bij de bevoegde instanties met het oog op het verkrijgen van vergunningen, indien van toepassing;

    (e)een contactpunt.

    De netwerkexploitant stelt de in de eerste alinea bedoelde informatie beschikbaar voor geplande civiele werken die verband houden met zijn fysieke infrastructuur. Dit moet gebeuren zodra de netwerkexploitant over de informatie beschikt en, in ieder geval en indien een vergunning wordt beoogd, uiterlijk drie maanden vóór de eerste indiening van de vergunningsaanvraag bij de bevoegde instanties.

    Exploitanten hebben het recht om op verzoek via het centrale informatiepunt toegang te krijgen tot de in de eerste alinea bedoelde minimuminformatie in elektronische vorm. In het verzoek om toegang tot informatie wordt vermeld in welk gebied de verzoekende exploitant voornemens is elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Binnen één week na de datum van ontvangst van het verzoek om informatie wordt de gevraagde informatie onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden beschikbaar gesteld. De toegang tot de minimuminformatie mag alleen worden beperkt voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

    2. Lid 1 hoeft niet van toepassing te zijn op informatie over civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, in het geval van kritieke nationale infrastructuur, of om redenen van nationale veiligheid of in noodsituaties. De lidstaten stellen op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen vast welke civiele werken worden geacht van beperkte omvang te zijn of verband te houden met kritieke nationale infrastructuur, en welke noodsituaties of redenen van nationale veiligheid rechtvaardigen dat de verplichting om informatie te verstrekken niet van toepassing is. Informatie over dergelijke civiele werken die van transparantieverplichtingen zijn uitgesloten, wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

    Artikel 7

    Procedure voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten

    1. De bevoegde instanties mogen de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten niet onnodig beperken, belemmeren of economisch minder aantrekkelijk maken. De lidstaten zorgen ervoor dat alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, op het gehele nationale grondgebied consistent zijn.

    2. De bevoegde instanties stellen alle informatie over de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, alsook alle informatie over vrijstellingen van sommige of alle vergunningen of doorgangsrechten die krachtens nationaal recht of Unierecht vereist zijn, in elektronische vorm beschikbaar via een centraal informatiepunt.

    3. Elke exploitant heeft het recht om via een centraal informatiepunt in elektronische vorm aanvragen voor vergunningen of doorgangsrechten in te dienen en informatie over de status van zijn aanvraag op te vragen.

    4. Aanvragen voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, waarvoor de minimuminformatie niet overeenkomstig artikel 6, lid 1, eerste alinea, via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld door dezelfde exploitant die de vergunning aanvraagt, worden binnen 15 werkdagen na ontvangst door de bevoegde instanties afgewezen.

    5. De bevoegde instanties verlenen of weigeren vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een volledige vergunningsaanvraag.

    De bevoegde autoriteiten bepalen binnen 15 dagen na ontvangst van een aanvraag voor vergunningen of doorgangsrechten of deze volledig is. Tenzij de bevoegde instanties de aanvrager binnen die termijn hebben verzocht om ontbrekende informatie te verstrekken, wordt de aanvraag als volledig beschouwd.

    De eerste en tweede alinea doen geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure en die van toepassing zijn op de vergunningsprocedure, met inbegrip van beroepsprocedures, in overeenstemming met Unierecht of met nationaal recht dat in overeenstemming is met het Unierecht.

    Bij wijze van uitzondering en op grond van een door een lidstaat aangevoerde gegronde reden kan de bevoegde instantie de in de eerste alinea en in lid 6 bedoelde termijn van vier maanden ambtshalve verlengen. De verlenging moet zo kort mogelijk zijn. De lidstaten vermelden de redenen die een dergelijke verlenging rechtvaardigen, maken deze vooraf bekend via centrale informatiepunten en stellen de Commissie hiervan in kennis.

    Elke weigering van een vergunning of doorgangsrecht wordt naar behoren gemotiveerd op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

    6. Indien naast vergunningen rechten van doorgang over of onder openbaar of particulier eigendom nodig zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, verlenen de bevoegde instanties, in afwijking van artikel 43, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/1972, deze doorgangsrechten binnen de termijn van vier maanden na de datum van ontvangst van de aanvraag.

    7. Indien de bevoegde instantie niet binnen de in lid 5, eerste alinea, bedoelde termijn van vier maanden reageert, wordt de vergunning geacht te zijn verleend, tenzij deze termijn overeenkomstig lid 5, vierde alinea, wordt verlengd. Dit geldt ook voor de in lid 6 bedoelde doorgangsrechten.

    8. De Commissie specificeert door middel van een uitvoeringshandeling categorieën van uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten waarvoor geen vergunningsprocedure in de zin van dit artikel geldt. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure.

    9. De bevoegde instanties mogen de uitrol van de in lid 8 bedoelde elementen niet afhankelijk stellen van een individuele stedenbouwkundige vergunning of andere afzonderlijke voorafgaande vergunningen. Bij wijze van afwijking kunnen de bevoegde instanties vergunningen eisen voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten op gebouwen of locaties met architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde die beschermd zijn overeenkomstig nationale wetgeving of indien dit noodzakelijk is om redenen van openbare veiligheid.

    10. Voor vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten, worden geen vergoedingen of heffingen in rekening gebracht die hoger zijn dan de administratieve kosten zoals mutatis mutandis bepaald in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

    11. Elke exploitant die schade heeft geleden als gevolg van de niet-naleving van de krachtens de leden 5 en 6 geldende termijnen, ontvangt een vergoeding voor de geleden schade overeenkomstig het nationale recht.

    Artikel 8

    Fysieke binnenhuisinfrastructuur en glasvezelbekabeling

    1. Alle gebouwen op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die nieuw worden opgetrokken of ingrijpend worden gerenoveerd, waarvoor bouwvergunningen zijn aangevraagd na [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN], worden uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur tot aan de netwerkaansluitpunten en met binnenhuisglasvezelbekabeling.

    2. Alle meergezinswoningen die nieuw worden opgetrokken of ingrijpend worden gerenoveerd, waarvoor bouwvergunningen zijn aangevraagd na [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN], worden met een toegangspunt uitgerust.

    3. Uiterlijk op [INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] worden alle gebouwen op de locatie van de eindgebruikers, met inbegrip van elementen daarvan die gemeenschappelijk eigendom zijn, die ingrijpende renovaties ondergaan als omschreven in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2010/31/EU, uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur tot aan de netwerkaansluitpunten en met binnenhuisglasvezelbekabeling. Alle meergezinswoningen die ingrijpende renovaties ondergaan als omschreven in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2010/31/EU, worden eveneens met een toegangspunt uitgerust.

    4. De lidstaten stellen vóór [INWERKINGTREDING + 9 maanden] de relevante normen of technische specificaties vast die nodig zijn voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3. In die normen of technische specificaties wordt ten minste het volgende vastgesteld:

    (a)de specificaties van het toegangspunt van het gebouw en de specificaties van de glasvezelinterface;

    (b)de kabelspecificaties;

    (c)de contactdoosspecificaties;

    (d)de specificaties van buizen of microducts;

    (e)de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen;

    (f)de minimale buigradius.

    5. Gebouwen die in overeenstemming met dit artikel zijn uitgerust, komen in aanmerking voor een “glasvezelklaar”-label.

    6. De lidstaten zetten vóór [INWERKINGTREDING + 12 maanden] certificeringsregelingen op om aan te tonen dat aan de in lid 4 bedoelde normen of technische specificaties is voldaan en om het in lid 5 bedoelde “glasvezelklaar”-label toe te kennen. De lidstaten stellen de afgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde bouwvergunningen afhankelijk van de naleving van de in dit lid bedoelde normen of technische specificaties op basis van een gecertificeerd testverslag.

    7. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op bepaalde categorieën gebouwen, met name eengezinswoningen, indien de naleving van die leden onevenredig is, met name wat betreft de kosten voor individuele of gezamenlijke eigenaren op basis van objectieve elementen.

    8. De leden 1, 2 en 3 hoeven niet van toepassing te zijn op bepaalde soorten gebouwen, zoals specifieke categorieën monumenten, historische gebouwen, militaire gebouwen en gebouwen die worden gebruikt voor nationale-veiligheidsdoeleinden, zoals omschreven in nationale wetgeving. De lidstaten wijzen dergelijke categorieën gebouwen aan op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen. Informatie over deze categorieën gebouwen wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

    Artikel 9

    Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

    1. Met inachtneming van lid 3, eerste alinea, heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht zijn netwerk op eigen kosten uit te rollen tot aan het toegangspunt.

    2. Met inachtneming van lid 3 heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht om toegang te krijgen tot bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit indien duplicatie technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is.

    3. Elke houder van een recht om gebruik te maken van het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur voldoet aan alle redelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken om toegang te krijgen tot het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs, in voorkomend geval.

    Elke houder van een recht om gebruik te maken van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur kan de toegang weigeren indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling wordt verleend overeenkomstig verplichtingen die zijn opgelegd krachtens Richtlijn (EU) 2018/1972, onder titel II, hoofdstukken II tot en met IV, of beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

    4. Bij gebrek aan beschikbare glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur heeft elke aanbieder van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk het recht zijn netwerk in de gebouwen van de abonnee aan te sluiten, mits de abonnee daarmee instemt en de gevolgen voor het privé-eigendom van derden tot een minimum beperkt blijven.

    5. Dit artikel doet geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur indien de houder van een recht om gebruik te maken van die infrastructuur of dat toegangspunt niet de eigenaar ervan is, noch aan het eigendomsrecht van andere derden, zoals grondeigenaren en gebouweigenaren.

    6. Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale organen voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

    Artikel 10

    Digitalisering van centrale informatiepunten

    1. De centrale informatiepunten stellen passende digitale instrumenten ter beschikking, zoals webportalen, digitale platforms of digitale applicaties, om de online uitoefening van alle rechten en de naleving van alle verplichtingen uit hoofde van deze verordening mogelijk te maken.

    2. De lidstaten kunnen verschillende digitale instrumenten ter ondersteuning van de in lid 1 bedoelde centrale informatiepunten onderling verbinden of geheel of gedeeltelijk integreren, naargelang het geval.

    3. De lidstaten zetten een centraal nationaal digitaal toegangspunt op, bestaande uit een gemeenschappelijke gebruikersinterface die zorgt voor een naadloze toegang tot de gedigitaliseerde centrale informatiepunten.

    Artikel 11

    Geschillenbeslechting

    1. Onverminderd de mogelijkheid om de zaak aan een rechter voor te leggen, heeft elke partij het recht om aan de overeenkomstig artikel 12 opgerichte bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting een geschil voor te leggen dat kan ontstaan:

    (a)wanneer de toegang tot bestaande infrastructuur wordt geweigerd of er binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om toegang uit hoofde van artikel 3 geen overeenstemming is bereikt over specifieke voorwaarden, ook wat betreft de prijs;

    (b)in verband met de in de artikelen 4 en 6 vastgestelde rechten en verplichtingen, ook indien de gevraagde informatie niet wordt verstrekt binnen 15 dagen nadat het verzoek krachtens artikel 4 is ingediend, en binnen één week nadat het verzoek krachtens artikel 6 is ingediend;

    (c)wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek tot coördinatie van civiele werken overeenstemming is bereikt over de coördinatie van die werken overeenkomstig artikel 5, lid 2; of

    (d)wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang een akkoord is bereikt over de toegang tot de in artikel 9, lid 2 of lid 3, bedoelde fysieke binnenhuisinfrastructuur;

    2. Met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en de beginselen in de richtsnoeren van de Commissie neemt de in lid 1 bedoelde nationale instantie voor geschillenbeslechting een bindend besluit om het geschil op te lossen uiterlijk:

    (a)binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punt a), bedoelde geschillen;

    (b)binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punten b), c) en d), bedoelde geschillen.

    Deze termijnen kunnen slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden verlengd.

    3. Wat de in lid 1, punten a), c) en d), bedoelde geschillen betreft, kan de beslissing van de nationale instantie voor geschillenbeslechting bestaan uit de vaststelling van billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van de prijs, indien van toepassing.

    Indien het geschil betrekking heeft op toegang tot de infrastructuur van een exploitant en de nationale instantie voor geschillenbeslechting de nationale regelgevende instantie is, wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de doelstellingen die in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1972 zijn uiteengezet.

    4. De in dit artikel vastgestelde regels vormen een aanvulling op en doen geen afbreuk aan de rechtsmiddelen en procedures overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 47 .

    Artikel 12

    Bevoegde instanties

    1. Elk van de aan de nationale instantie voor geschillenbeslechting toegewezen taken wordt uitgevoerd door een of meer bevoegde organen, die een bestaand orgaan kunnen zijn.

    2. De nationale instantie voor geschillenbeslechting is juridisch onderscheiden en functioneel onafhankelijk van elke netwerkexploitant en elke overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur die bij het geschil betrokken is. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over netwerkexploitanten behouden, zorgen voor een effectieve structurele scheiding tussen enerzijds de functies die verband houden met de nationale procedures voor geschillenbeslechting en die van het centrale informatiepunt en anderzijds activiteiten die verband houden met eigendom of zeggenschap.

    3. De nationale instantie voor geschillenbeslechting mag vergoedingen vragen om de kosten voor de uitvoering van de haar toegewezen taken te dekken.

    4. Alle bij een geschil betrokken partijen werken volledig mee met de nationale instantie voor geschillenbeslechting.

    5. De functies van een centraal informatiepunt als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8 en artikel 10 worden uitgeoefend door een of meer bevoegde instanties die door de lidstaten zijn aangewezen op nationaal, regionaal of lokaal niveau, naargelang het geval. Om de kosten voor de uitoefening van deze functies te dekken, mogen vergoedingen voor het gebruik van de centrale informatiepunten worden gevraagd.

    6. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegde instanties die de functies van een centraal informatiepunt vervullen.

    7. De bevoegde instanties oefenen hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uit. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over voldoende technische, financiële en personele middelen beschikken om de hun toegewezen taken uit te voeren.

    8. De lidstaten maken de respectieve taken van elke bevoegde instantie via een centraal informatiepunt bekend, met name indien die taken aan meer dan een bevoegde instantie zijn toegewezen of indien de toegewezen taken zijn gewijzigd. In voorkomend geval plegen de bevoegde instanties overleg en werken zij samen bij aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

    9. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [DATUM VAN INWERKINGTREDING] in kennis van de identiteit van elke instantie die overeenkomstig dit artikel bevoegd is voor de uitvoering van een functie uit hoofde van deze verordening, en van hun respectieve verantwoordelijkheden, en van elke wijziging daarvan, voordat die aanwijzing of wijziging in werking treedt.

    10. Tegen elk besluit van een bevoegde instantie kan overeenkomstig het nationale recht beroep worden ingesteld bij een volledig onafhankelijke beroepsinstantie, met inbegrip van een rechterlijke instantie. Artikel 31 van Richtlijn (EU) 2018/1972 is van overeenkomstige toepassing op elk beroep op grond van dit lid.

    Het recht op beroep overeenkomstig de eerste alinea laat het recht van de partijen om het geschil voor te leggen aan de bevoegde nationale rechter onverlet.

    Artikel 13

    Comitéprocedure

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor communicatie dat is ingesteld bij artikel 118, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 14

    Sancties en schadevergoeding

    De lidstaten stellen regels vast inzake sancties, waaronder, indien nodig, boetes en niet-strafrechtelijke vooraf bepaalde of periodieke sancties, die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en van een bindend besluit dat uit hoofde van deze verordening door de in artikel 12 bedoelde bevoegde instanties is genomen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De voorziene sancties moeten passend, doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    De lidstaten stellen regels vast voor de passende financiële vergoeding van personen die schade hebben geleden als gevolg van de uitoefening van de rechten waarin deze verordening voorziet.

    Artikel 15

    Verslag en monitoring

    1. Uiterlijk [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 5 JAAR] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze verordening. Het verslag bevat een samenvatting van de gevolgen van de in deze verordening uiteengezette maatregelen en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met inbegrip van de vraag of en hoe de verordening verder kan bijdragen tot de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen in het besluit tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030.

    2. Daartoe kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken, die onverwijld moet worden verstrekt. In het bijzonder stellen de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, via het bij artikel 118 van Richtlijn (EU) 2018/1972 ingestelde Comité voor communicatie, tegen [DATUM VAN INWERKINGTREDING + 12 MAANDEN] indicatoren vast voor een adequaat toezicht op de toepassing van deze verordening en het mechanisme om te zorgen voor periodieke gegevensverzameling en verslaglegging daarover aan de Commissie.

    Artikel 16

    Overgangsmaatregelen

    Nationale maatregelen ter specificatie van de categorieën van uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten die niet zijn onderworpen aan een vergunningsprocedure in de zin van artikel 7 en die door de lidstaten zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU of vóór de inwerkingtreding daarvan, maar in overeenstemming daarmee, blijven van toepassing totdat de in artikel 7, lid 8, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandeling van toepassing wordt.

    Artikel 17

    Intrekking

    1. Richtlijn 2014/61/EU wordt ingetrokken.

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

    Artikel 18

    Inwerkingtreding en toepassing

    1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2. Zij is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding].

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: De digitale toekomst van Europa vormgeven ( COM/2020/67 final ).
    (2)    Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).
    (3)    Netwerken die breedbandtoegangsdiensten kunnen leveren met snelheden van ten minste 30 Mbps.
    (4)    Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).
    (5)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s 2030 “Digitaal Kompas: de Europese aanpak voor het digitale decennium” (COM/2021/118).
    (6)    Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).
    (7)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12463-High-speed-broadband-in-the-EU-review-of-rules_nl
    (8)    De sector heeft op de toenemende vraag naar snel internet van hoge kwaliteit gereageerd door glasvezel steeds dichter bij de gebruiker te brengen. De prestaties die vereist zijn voor de huidige en zelfs toekomstige “netwerken met zeer hoge capaciteit” zijn gelijkwaardig aan die welke een netwerk dat ten minste tot aan het distributiepunt uit optische-vezelcomponenten bestaat, kan leveren.
    (9)    Naast het wetboek vormt het volgende een aanvulling op het kader: Aanbeveling (EU) 2020/2245 van de Commissie van 18 december 2020 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische-communicatiesector die aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 439 van 29.12.2020, blz. 23), Aanbeveling van de Commissie van 20 september 2010 over gereglementeerde toegang tot toegangsnetwerken van de nieuwe generatie (NGA-netwerken) (2010/572/EU) (PB L 251 van 25.9.2010, blz. 35) en Aanbeveling van de Commissie van 11 september 2013 over consistente verplichtingen tot non-discriminatie en kostenmethodologieën om de concurrentie te bevorderen en investeringen in breedband aantrekkelijker te maken (2013/466/EU) (PB L 251 van 21.9.2013, blz. 13) vullen het regelgevingskader aan. De laatste twee worden momenteel herzien.
    (10)    De gemeenschappelijke EU-toolbox voor connectiviteit in het kader van Aanbeveling (EU) 2020/1307 van de Commissie betreffende een gemeenschappelijke toolbox van de Unie om de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te verlagen en een tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te waarborgen, ter bevordering van de connectiviteit als ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis in de Unie (PB L 305 van 21.9.2020, blz. 33).
    (11)     Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit voor de periode 2023-2027 (COM(2022) 57 final); 2022/0039(COD), waarover op 17 november 2022 een politiek akkoord werd bereikt.
    (12)     https://hadea.ec.europa.eu/programmes/connecting-europe-facility_en
    (13)     https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/recovery-coronavirus/recovery-and-resilience-facility_nl#example-of-component-of-reforms-and-investments
    (14)    Verslag over de uitvoering van staatssteun voor breedband, https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/d6b8368d-f3dd-11ea-991b-01aa75ed71a1/language-en .
    (15)    Mededeling van de Commissie, EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken van 12 december 2022 (C(2022) 9343).
    (16)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – De Europese Green Deal ( COM(2019) 640 final ).
    (17)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
    (18)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een renovatiegolf voor Europa – groenere gebouwen, meer banen, hogere levenskwaliteit ( COM(2020) 662 final ).
    (19)    Artikel 4, lid 2, punt a), van het beleidsprogramma voor het digitale decennium: “waarborgen dat alle eindgebruikers op een vaste locatie tot aan het netwerkaansluitpunt gedekt zijn door een gigabitnetwerk en alle bevolkte gebieden gedekt zijn door draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die minstens aan 5G gelijkwaardig zijn, overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit”.
    (20)    Het belang van fysieke infrastructuur (vaak civieltechnische voorzieningen genoemd) voor de uitrol van netwerken komt ook naar voren in het Europees wetboek voor elektronische communicatie, waarin in artikel 73 is bepaald dat het opleggen van verplichtingen inzake toegang tot civieltechnische voorzieningen op grond van artikel 72 (“Toegang tot civieltechnische voorzieningen”) alleen door de nationale regelgevende instantie kan worden beschouwd als een evenredig middel om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.
    (21)    Zo blijkt uit het evaluatieverslag (Evaluatie SWD) dat de grootste vooruitgang betrekking heeft op de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en de daarmee verband houdende transparantiemaatregelen. Sommige lidstaten gingen ook verder dan de bepalingen van de richtlijn en breidden de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur uit.
    (22)    Berec (Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie) bestaat uit de hoofden of benoemde hoge vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties van de EU-lidstaten. Berec is opgericht bij Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad.
    (23)

       Studie ter ondersteuning van de evaluatie van de huidige maatregelen op Europees en nationaal niveau om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken te verlagen en ter voorbereiding van een effectbeoordeling bij een EU-initiatief tot herziening van Richtlijn 2014/61/EU.

    (24)     Gemeenschappelijke EU-toolbox voor connectiviteit  
    (25)    Zoals de Study on implementation and monitoring of measures under the BCRD (SMART 2015/0066) ; White paper on EU broadband Plan challenges and opportunities, Analysis Mason 2019 .
    (26)    Zoals het 2020 Summary Report of Best Practices - Outcome of phase 1 of the work of the Special Group for developing a common Union Toolbox for connectivity ; 2018 European Commission report on the implementation of the Broadband Cost Reduction Directive ; BEREC report on the Implementation of the Broadband Cost Reduction Directive ; BEREC report on pricing for access to infrastructure and civil works according to the BCRD .
    (27)    De effectbeoordeling en het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing worden gepubliceerd op de EUR-Lex-website .
    (28)

       Bijlage 1 bij de ondersteunende studie van ICF SA, Wavestone SA en CEPS met steun van WIK Consult GMBH en EcoAct (zie voetnoot 22), met name de punten 1.3, 2.3 en 4.3.

    (29)    PB C,, blz.
    (30)    PB C,, blz.
    (31)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 19.5.2010, COM(2010) 245.
    (32)    Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).
    (33)    Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).
    (34)    Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).
    (35)    Aanbeveling (EU) 2020/1307 van de Commissie van 18 september 2020 betreffende een gemeenschappelijke toolbox van de Unie om de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te verlagen en een tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te waarborgen, ter bevordering van de connectiviteit als ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis in de Unie (PB L 305 van 21.9.2020, blz. 33).
    (36)    Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten ( PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21 ).
    (37)    Aanbeveling (EU) 2020/2245 van de Commissie van 18 december 2020 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische-communicatiesector die aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, 18.12.2020, C(2020) 8750, PB L 439 van 29.12.2020, blz. 23.
    (38)    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
    (39)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
    (40)    Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
    (41)    Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt ( PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36 ).
    (42)    Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 ( PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1 ).
    (43)    Artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).
    (44)    Artikel 8 van Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).
    (45)    Artikel 3 van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
    (46)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
    (47)    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391)
    Top

    Brussel, 23.2.2023

    COM(2023) 94 final

    BIJLAGE

    bij het voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

    {SEC(2023) 96 final} - {SWD(2023) 46 final} - {SWD(2023) 47 final}


    BIJLAGE

    Concordantietabel

    Richtlijn 2014/61/EU

    Deze verordening

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1, lid 4

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3, lid 1

    Artikel 3, lid 7

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 3, lid 1

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 3, lid 4

    Artikel 3, lid 5

    Artikel 3, lid 6

    Artikel 3, lid 4

    Artikel 11, lid 1, punt a)

    Artikel 3, lid 5

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 3, lid 6

    Artikel 3, lid 8

    Artikel 3, lid 9

    Artikel 11, lid 4

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 4, lid 3

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 4, lid 4

    Artikel 4, lid 5

    Artikel 4, lid 3

    Artikel 4, lid 6

    Artikel 11, lid 1, punt b)

    Artikel 11, lid 2, punt b)

    Artikel 4, lid 7

    Artikel 4, lid 4

    Artikel 4, lid 8

    Artikel 4, lid 5

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 11, lid 1, punt c)

    Artikel 5, lid 4

    Artikel 11, lid 2, punt b)

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 5, lid 5

    Artikel 5, lid 4

    Artikel 5, lid 5

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 6, lid 4

    Artikel 11, lid 1, punt b), artikel 11, lid 2, punt b)

    Artikel 6, lid 5

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 7, lid 1

    Artikel 7, lid 1

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 7, lid 3

    Artikel 7, lid 4

    Artikel 7, lid 3

    Artikel 7, lid 5

    -

    Artikel 7, lid 6

    Artikel 7, lid 7

    Artikel 7, lid 8

    Artikel 7, lid 9

    Artikel 7, lid 4

    Artikel 7, lid 11

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 8, lid 3

    Artikel 8, lid 5

    Artikel 8, lid 4

    Artikel 8, lid 7

    Artikel 8, lid 8

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 11, lid 1, punt d)

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 9, lid 4

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 9, lid 5

    Artikel 9, lid 4

    Artikel 9, lid 6

    Artikel 9, lid 5

    Artikel 9, lid 6

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 12, leden 2 en 3

    Artikel 10, lid 3

    Artikel 12, lid 4

    Artikel 10, lid 4

    Artikel 12, lid 5

    Artikel 12, lid 6

    Artikel 12, lid 7

    Artikel 10, lid 5

    Artikel 12, lid 8

    Artikel 10, lid 6

    Artikel 12, lid 9

    Artikel 13

    Artikel 11

    Artikel 14

    Artikel 12

    Artikel 15

    -

    Artikel 16

    -

    Artikel 17

    Artikel 13

    Artikel 14

    Artikel 18

    Artikel 15

    Artikel 18

    Top