EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.10.2018
COM(2018) 694 final
BIJLAGE
bij
Voorstel voor een besluit van de Raad
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Socialistische Republiek Vietnam, anderzijds
INVESTERINGBESCHERMINGSOVEREENKOMST
TUSSEN DE EUROPESE UNIE
EN HAAR LIDSTATEN, ENERZIJDS,
EN DE SOCIALISTISCHE REPUBLIEK VIETNAM,
ANDERZIJDS
DE EUROPESE UNIE,
hierna "de Unie" genoemd,
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE REPUBLIEK BULGARIJE,
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE REPUBLIEK ESTLAND,
IERLAND,
DE REPUBLIEK KROATIË,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND,
DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
HONGARIJE,
DE REPUBLIEK MALTA,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
ROEMENIË,
DE REPUBLIEK SLOVENIË,
DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN, en
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,
enerzijds, hierna samen de "EU-partij" genoemd, en
DE SOCIALISTISCHE REPUBLIEK VIETNAM,
anderzijds, hierna "Vietnam" genoemd,
hierna gezamenlijk "de partijen" genoemd,
ERKENNENDE dat zij een langdurig en sterk partnerschap hebben, dat is gebaseerd op de gemeenschappelijke beginselen en waarden die zijn weergegeven in de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en de Socialistische Republiek Vietnam, anderzijds, die op 27 juni 2012 in Brussel is ondertekend (hierna "Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst" genoemd), alsmede belangrijke economische, handels- en investeringsbanden, die onder meer tot uiting komen in de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Socialistische Republiek Vietnam (hierna "Vrijhandelsovereenkomst" genoemd);
GELEID DOOR DE WENS, consistent met het kader van hun economische betrekkingen, hun banden verder aan te halen, en ervan overtuigd dat deze overeenkomst een nieuw klimaat voor de ontwikkeling van de wederzijdse investeringen tussen de partijen tot stand zal brengen;
ERKENNENDE dat deze overeenkomst het streven naar regionale economische integratie zal aanvullen en bevorderen;
VASTBESLOTEN hun economische, handels- en investeringsbanden aan te halen met eerbiediging van het doel van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling, en investeringen in het kader van deze overeenkomst te bevorderen op een wijze die strookt met hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers en de desbetreffende internationaal erkende normen en overeenkomsten waarbij zij partij zijn;
GELEID DOOR DE WENS de levensstandaard te verhogen, economische groei en stabiliteit te bevorderen, nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid te scheppen en het algemene welzijn te verbeteren, en daarom opnieuw bevestigende dat zij de vaste wil hebben om investeringen te bevorderen;
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij de beginselen van duurzame ontwikkeling in de handelsovereenkomst ten volle onderschrijven;
ERKENNENDE dat transparantie van belang is, zoals in hun verbintenissen in de vrijhandelsovereenkomst tot uitdrukking komt;
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij het Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend te San Francisco op 26 juni 1945, en de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vastgesteld op 10 december 1948, ten volle onderschrijven;
VOORTBOUWEND op hun respectieve rechten en verplichtingen ingevolge de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994, hierna "WTO-Overeenkomst" genoemd, en andere multilaterale, regionale en bilaterale overeenkomsten en regelingen waarbij zij partij zijn, en met name de Vrijhandelsovereenkomst;
VANUIT DE WENS het concurrentievermogen van hun ondernemingen te bevorderen door hun een voorspelbaar wetgevingskader voor hun investeringsbetrekkingen te bieden,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK 1
DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE DEFINITIES
ARTIKEL 1.1
Doelstelling
Deze overeenkomst heeft tot doel de investeringsbetrekkingen tussen de partijen te verbeteren volgens de bepalingen van deze overeenkomst.
ARTIKEL 1.2
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst
a)
wordt onder "natuurlijke persoon uit een partij" verstaan : in het geval van de EU een onderdaan van een van de lidstaten van de Unie, in overeenstemming met de interne wet- en regelgeving, en in het geval van Vietnam een onderdaan van Vietnam in overeenstemming met de interne wet- en regelgeving;
b)
wordt onder "rechtspersoon" verstaan: een juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;
c)
wordt onder "rechtspersoon uit een partij" verstaan: een rechtspersoon uit de EU-partij of een rechtspersoon uit Vietnam, opgericht in overeenstemming met de interne wet- en regelgeving van een lidstaat van de Unie, respectievelijk Vietnam, en die betrokken is bij omvangrijke zakelijke transacties op het grondgebied van de Unie, respectievelijk Vietnam;
een rechtspersoon:
i)
is "eigendom" van natuurlijke of rechtspersonen uit een van de partijen indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in handen is van personen uit respectievelijk de EU-partij of Vietnam, of
ii)
"staat onder zeggenschap" van natuurlijke of rechtspersonen uit een van de partijen indien personen uit respectievelijk de EU-partij of Vietnam bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de persoon rechtens te sturen;
d)
wordt onder "bij de uitoefening van overheidsgezag verleende diensten en uitgevoerde activiteiten" verstaan: diensten of activiteiten die noch op commerciële basis, noch in mededinging met een of meer marktdeelnemers worden verleend respectievelijk uitgevoerd;
e)
omvatten "economische activiteiten" activiteiten met een industrieel of commercieel karakter of activiteiten van personen die een vrij beroep uitoefenen, alsmede activiteiten van ambachtslieden, maar niet diensten die worden verleend en activiteiten die worden uitgevoerd bij de uitoefening van overheidsgezag;
f)
wordt onder "exploitatie" verstaan: met betrekking tot een investering, de uitvoering, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot en de verkoop of andere wijzen van beschikken over de investering;
g)
wordt onder "door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen" verstaan: maatregelen genomen door:
i)
centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten, en
ii)
niet-gouvernementele organisaties bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;
h)
wordt onder "investering" verstaan: elke vorm van activa die direct of indirect eigendom is of onder zeggenschap staat van een investeerder uit een partij op het grondgebied van de andere partij, die de kenmerken van een investering bezit; deze kenmerken zijn onder meer de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van winst of voordelen, het aangaan van risico's en een zekere tijdsduur; investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:
i)
lichamelijke of onlichamelijke, roerende of onroerende goederen alsook alle andere uit eigendom voortkomende rechten, zoals huur-, hypotheek-, retentie- en pandrechten;
ii)
een onderneming, evenals aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming, met inbegrip van daarvan afgeleide rechten;
iii)
obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en leningen alsmede andere schuldbewijzen, met inbegrip van daarvan afgeleide rechten;
iv)
sleutelklaar-, bouw-, beheers-, productie-, concessie-, inkomstendelings- en andere soortgelijke contracten;
v)
geldvorderingen of aanspraken op andere activa of contractuele prestaties met een economische waarde, en
vi)
intellectuele-eigendomsrechten en goodwill;
geïnvesteerd rendement wordt als investering beschouwd, mits dit de kenmerken van een investering heeft, en een eventuele wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onverlet zolang de investering de kenmerken van een investering blijft behouden;
i)
"investeerder uit een partij": een natuurlijke persoon of een rechtspersoon uit een partij die een investering op het grondgebied van de andere partij heeft verricht;
j)
"rendement": alle bedragen verkregen uit of door investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, dividenden, kapitaalwinsten, royalty's, rente, betalingen in verband met intellectuele-eigendomsrechten, betalingen in natura en alle andere wettelijke inkomsten;
k)
wordt onder "maatregel" verstaan: elke maatregel van een partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling of in enige andere vorm;
l)
"persoon": een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
m)
"derde land": een land of gebied buiten de reikwijdte van de territoriale toepassing van deze overeenkomst als omschreven in artikel 4.22 (Territoriale toepassing);
n)
"EU-partij": de Unie of haar lidstaten of de Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de explotatie van de Europese Unie;
o)
"partij": de EU-partij of Vietnam;
p)
"intern": met betrekking tot wetgeving, recht of wet- en regelgeving voor de Unie en haar lidstaten, respectievelijk voor Vietnam: wetgeving, recht of wet- en regelgeving op centraal, regionaal of lokaal niveau, en
q)
"onder deze overeenkomst vallende investering": een investering van een investeerder uit een partij op het grondgebied van de andere partij, die bestaat op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, of na die datum gedaan of verkregen, die is gedaan in overeenstemming met toepasselijke wet- en regelgeving van de andere partij.
HOOFDSTUK 2
BESCHERMING VAN INVESTERINGEN
ARTIKEL 2.1
Toepassingsgebied
1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op:
a)
een onder deze overeenkomst vallende investering, en
b)
investeerders uit een partij met betrekking tot de explotatie van hun onder deze overeenkomst vallende investering.
2.
De artikelen 2.3 (Nationale behandeling) en 2.4 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op:
a)
audiovisuele diensten;
b)
de winning, vervaardiging en verwerking van kernmateriaal;
c)
de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal;
d)
nationale cabotage in het zeevervoer;
e)
binnenlandse en internationale luchtvervoerdiensten, ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:
i)
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;
ii)
verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten;
iii)
geautomatiseerde boekingssystemen;
iv)
grondafhandelingsdiensten, en
v)
exploitatie van luchthavens,
en
f)
diensten die worden verleend en activiteiten die worden verricht bij de uitoefening van overheidsgezag.
3.
De artikelen 2.3 (Nationale behandeling) en 2.4 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op subsidies die door de partijen worden verleend.
4.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de socialezekerheidsstelsels van de partijen of op activiteiten op het grondgebied van elke partij die, al dan niet incidenteel, verband houden met de uitoefening van het overheidsgezag.
5.
Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
6.
Met uitzondering van de artikelen 2.1 (Toepassingsgebied), 2.2 (Investeringen en regelgevingsmaatregelen en doelstellingen) en 2.5 (Behandeling van investeringen) tot en met 2.9 (Subrogatie), mag niets in deze overeenkomst worden uitgelegd als een beperking van de verplichtingen van de partijen uit hoofde van hoofdstuk 9 (Overheidsopdrachten) van de Vrijhandelsovereenkomst of als een oplegging van een aanvullende verplichting met betrekking tot overheidsopdrachten. Voor alle duidelijkheid: maatregelen met betrekking tot overheidsopdrachten die in overeenstemming zijn met hoofdstuk 9 (Overheidsopdrachten) van de vrijhandelsovereenkomst worden niet aangemerkt als een schending van de artikelen 2.1 (Toepassingsgebied), 2.2 (Investeringen en regelgevingsmaatregelen en doelstellingen) en 2.5 (Behandeling van investeringen) tot en met 2.9 (Subrogatie).
ARTIKEL 2.2
Investeringen en regelgevingsmaatregelen en doelstellingen
1.
De partijen herbevestigen hun recht om op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of de bevordering en bescherming van culturele diversiteit.
2.
Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk mag niet worden uitgelegd als een verbintenis van een partij om geen wijzigingen in haar wet- en regelgeving door te voeren, met inbegrip van wijzigingen die negatieve gevolgen kan hebben voor de exploitatie van de investeringen of de winstverwachtingen van de investeerder.
3.
Voor alle duidelijkheid: onverminderd lid 4 vormt een besluit van een partij om een subsidie niet toe te kennen, te verlengen of te handhaven geen schending van dit hoofdstuk in de volgende omstandigheden:
a)
bij gebrek aan een specifieke verbintenis ten aanzien van een investeerder uit de andere partij of een onder deze overeenkomst vallende investering op grond van de wet of een contract om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven, of
b)
wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met eventuele aan de toekenning, verlenging of handhaving van de subsidie verbonden voorwaarden.
4.
Voor alle duidelijkheid: niets in dit hoofdstuk mag zodanig worden uitgelegd dat een partij wordt belet de toekenning van een subsidie te beëindigen of te verzoeken om terugbetaling daarvan, of als een verplichting voor die partij om de investeerder daarvoor te compenseren, indien dergelijke maatregelen zijn gelast door een van zijn bevoegde autoriteiten die worden vermeld in bijlage 1 (Bevoegde autoriteiten).
ARTIKEL 2.3
Nationale behandeling
1.
Elke partij behandelt investeerders uit de andere partij en de onder deze overeenkomst vallende investeringen, met betrekking tot de verrichting van de betrokken investeringen, niet minder gunstig dan zij haar eigen investeerders en hun investeringen in vergelijkbare situaties behandelt.
2.
Onverminderd lid 1 en, wat Vietnam betreft, behoudens bijlage 2 (Vrijstelling voor Vietnam inzake nationale behandeling) kan een partij maatregelen vaststellen of handhaven met betrekking tot de exploitatie van een onder deze overeenkomst vallende investering, op voorwaarde dat deze maatregel niet in strijd is met de verbintenissen van respectievelijk bijlage 8A (Lijst van specifieke verbintenissen van de Unie) of bijlage 8B (Lijst van specifieke verbintenissen van Vietnam) van de Vrijhandelsovereenkomst, wanneer het bij een dergelijke maatregel gaat om:
a)
een maatregel die op of vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld;
b)
een maatregel als bedoeld onder a), die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt voortgezet, vervangen of gewijzigd, op voorwaarde dat de maatregel na de voortzetting, vervanging of wijziging niet minder verenigbaar is met lid 1 dan vóór de voortzetting, vervanging of wijziging ervan, of
c)
een andere maatregel dan als bedoeld onder a) of b), op voorwaarde dat die maatregel niet wordt toegepast ten aanzien van investeringen die op het grondgebied van de partij vóór de datum van inwerkingtreding van die maatregel zijn verricht, en niet wordt toegepast op een manier waaruit schade of nadeel voor die investeringen voortvloeit.
ARTIKEL 2.4
Meestbegunstigingsbehandeling
1.
Elke partij behandelt investeerders uit de andere partij en de onder deze overeenkomst vallende investeringen, met betrekking tot de verrichting van de betrokken investeringen, niet minder gunstig dan zij investeerders uit een derde land en hun investeringen in vergelijkbare situaties behandelt.
2.
Lid 1 is niet van toepassing op de volgende sectoren:
a)
communicatiediensten, behalve voor post- en telecommunicatiediensten;
b)
cultuur, sport en recreatie;
c)
visserij en aquacultuur;
d)
bosbouw en jacht, en
e)
winning van delfstoffen, met inbegrip van aardolie en aardgas.
3.
Lid 1 mag niet worden uitgelegd als een verplichting voor een partij om het voordeel van een behandeling die is toegekend op grond van een bilaterale, regionale of internationale overeenkomst die in werking is getreden vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, uit te breiden tot investeerders uit de andere partij of tot onder deze overeenkomst vallende investeringen.
4.
Lid 1 mag niet worden uitgelegd als een verplichting voor een partij om de onderstaande voordelen uit te breiden tot investeerders uit de andere partij of onder deze overeenkomst vallende investeringen:
a)
een behandeling die wordt toegekend krachtens een bilaterale, regionale of multilaterale overeenkomst die verbintenissen omvat om in wezen alle belemmeringen voor investeringen tussen de partijen op te heffen, of waarvoor aanpassing van de wetgeving van de partijen in een of meer sectoren van de economie nodig is;
b)
een behandeling als gevolg van een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belastingheffing of een andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk belastingheffing betreft, of
c)
een behandeling die voortvloeit uit maatregelen met betrekking tot de erkenning van kwalificaties, vergunningen of prudentiële maatregelen in overeenstemming met artikel VII van de Algemene overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) of de bijlage betreffende financiële diensten daarbij.
5.
Voor alle duidelijkheid: "behandeling" als bedoeld in lid 1 omvat geen geschillenbeslechtingsprocedures of -mechanismen, zoals die welke zijn opgenomen in afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen) van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), en waarin wordt voorzien in andere bilaterale, regionale of internationale overeenkomsten. Materiële verplichtingen in dergelijke overeenkomsten vormen als zodanig geen "behandeling" en kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van een schending van dit artikel. Maatregelen die door een partij krachtens deze materiële verplichtingen worden genomen, worden aangemerkt als een "behandeling".
6.
Dit artikel moet worden uitgelegd in overeenstemming met het ejusdem generis-beginsel.
ARTIKEL 2.5
Behandeling van investeringen
1.
Elke partij verleent een eerlijke en billijke behandeling alsmede volledige bescherming en veiligheid aan investeerders uit de andere partij en de onder deze overeenkomst vallende investeringen, in overeenstemming met de leden 2 tot en met 7 en bijlage 3 (Overeenstemming over behandeling van investeringen).
2.
Een partij bij de overeenkomst handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wanneer bij een maatregel of reeks maatregelen sprake is van:
a)
een rechtsweigering in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;
b)
een wezenlijke schending van het recht op een eerlijk proces in strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures;
c)
kennelijke willekeur;
d)
gerichte discriminatie op kennelijk ongerechtvaardigde gronden zoals geslacht, ras of religieuze overtuiging;
e)
onjuiste behandeling van investeerders, waaronder dwang, misbruik van bevoegdheid of soortgelijk gedrag te kwader trouw, of
f)
een schending van eventuele, door de partijen bij de overeenkomst overeenkomstig lid 3 vastgestelde nieuwe elementen van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling.
3.
Een niet in lid 2 genoemde behandeling kan een schending van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling vormen wanneer de partijen aldus zijn overeengekomen, volgens de procedures van artikel 4.3 (Wijzigingen).
4.
Bij de toepassing van de leden 1, 2 en 3 kan een Orgaan voor Geschillenbeslechting als bedoeld in hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting) er rekening mee houden of een partij bij de overeenkomst tegenover een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst een specifieke verklaring heeft afgelegd die een gewettigd vertrouwen heeft gewekt en op basis waarvan de investeerder heeft besloten die investering te verrichten of te handhaven, maar die partij zich nadien zich niet aan die verklaring heeft gehouden.
5.
Voor alle duidelijkheid: de term "volledige bescherming en veiligheid" in lid 1 betreft de verplichtingen van een partij om op te treden zoals redelijkerwijs noodzakelijk is voor de bescherming van de fysieke veiligheid van de investeerders en de onder deze overeenkomst vallende investeringen.
6.
Wanneer een partij een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met investeerders uit de andere partij of onder deze overeenkomst vallende investeringen die aan alle onderstaande voorwaarden voldoen, mag die partij die overeenkomst niet schenden door de uitoefening van overheidsgezag. Die voorwaarden zijn:
a)
de schriftelijke overeenkomst is gesloten en is van kracht geworden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;
b)
de investeerder baseert zich op de schriftelijke overeenkomst bij het nemen van de beslissing om de onder deze overeenkomst vallende investering te verrichten of te handhaven, anders dan de schriftelijke overeenkomst zelf, en de schending veroorzaakt reële schade aan die investering;
c)
de schriftelijke overeenkomst creëert een uitwisseling van rechten en verplichtingen in het kader van de genoemde investeringen, die bindend zijn voor beide partijen, en
d)
de schriftelijke overeenkomst bevat geen clausule over de beslechting van geschillen tussen de partijen bij die overeenkomst via internationale arbitrage.
7.
Een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst of van een afzonderlijke internationale overeenkomst houdt geen schending van dit artikel in.
ARTIKEL 2.6
Compensatie van verliezen
1.
Investeerders uit een partij die met betrekking tot hun onder deze overeenkomst vallende investeringen verliezen lijden wegens oorlog of een ander gewapend conflict, een revolutie, een noodtoestand, een opstand of oproer op het grondgebied van de andere partij, worden door die andere partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere vorm van vergelijk betreft niet minder gunstig behandeld dan de eigen investeerders of de investeerders uit een derde land.
2.
Onverminderd lid 1 wordt aan investeerders uit een partij die in een van de in lid 1 bedoelde situaties verliezen lijden op het grondgebied van de andere partij snelle, passende en doeltreffende schadevergoeding of teruggave verleend door de andere partij indien deze verliezen het gevolg zijn van:
a)
de inbeslagname van de onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere partij, of
b)
de vernietiging van de onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere partij,
anders dan onder dwang van de omstandigheden.
ARTIKEL 2.7
Onteigening
1.
Een partij mag noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een onder deze overeenkomst vallende investering nationaliseren of onteigenen door middel van maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening (hierna "onteigening" genoemd), tenzij de onteigening:
a)
geschiedt ten algemenen nutte;
b)
geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang;
c)
niet discriminerend is, en
d)
geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadeloosstelling.
2.
De in lid 1 bedoelde schadeloosstelling moet gelijk zijn aan de billijke marktwaarde van de onder deze overeenkomst vallende investering op het tijdstip vlak voor onteigening of, indien dit vroeger is, voordat de op handen zijnde onteigening bekend werd, vermeerderd met rente tegen een redelijk tarief, vastgesteld op commerciële basis, vanaf de datum van onteigening tot en met de datum van de betaling. Deze schadeloosstelling moet daadwerkelijk uitvoerbaar zijn, vrij kunnen worden overgemaakt overeenkomstig artikel 2.8 (Overmaking) en onverwijld worden uitbetaald.
3.
Onverminderd de leden 1 en 2, ingeval Vietnam de onteigenende partij is, moet elke maatregel van rechtstreekse onteigening met betrekking tot grond aan de volgende voorwaarden voldoen:
a)
het doel is in overeenstemming met de toepasselijke interne wet- en regelgeving, en
b)
de onteigening gebeurt tegen betaling van een vergoeding die gelijk is aan de marktwaarde, met inachtneming van de toepasselijke interne wet- en regelgeving.
4.
De afgifte van dwanglicenties in verband met intellectuele-eigendomsrechten vormt geen onteigening in de zin van lid 1, voor zover die afgifte in overeenstemming is met de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-overeenkomst (hierna "TRIPs-overeenkomst genoemd).
5.
Een investeerder die door een onteigening wordt getroffen, moet krachtens het recht van de onteigenende partij aanspraak hebben op een onverwijlde toetsing van zijn vordering en van de waardebepaling van zijn investering door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke instantie van die partij.
6.
Dit artikel moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage 4 (Overeenstemming over onteigening).
ARTIKEL 2.8
Overmaking
Elke partij staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende investeringen zonder beperking of vertraging worden verricht in vrij converteerbare valuta en tegen de op de datum van overmaking geldende marktwisselkoers. Die overmakingen omvatten:
a)
kapitaalinbreng, zoals aanvangskapitaal en extra middelen voor het aanhouden, uitbreiden of verhogen van de investering;
b)
winsten, dividenden, kapitaalwinsten en ander rendement, opbrengsten uit de verkoop van de investering of een deel daarvan, of opbrengsten uit de gedeeltelijke of gehele liquidatie van de investering;
c)
uitkeringen van rente, royalty's, vergoedingen voor beheer en technische steun alsmede andere vormen van vergoedingen;
d)
betalingen in het kader van een contract gesloten door de investeerder of door de onder deze overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen uit hoofde van een leningsovereenkomst;
e)
inkomsten en andere bezoldigingen van uit het buitenland aangeworven personeel dat werkzaam is in verband met de investering;
f)
betalingen op grond van artikel 2.6 (Compensatie van verliezen) en artikel 2.7 (Onteigening), en
g)
betalingen van schadevergoeding uit hoofde van een uitspraak op grond van afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen) van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting).
ARTIKEL 2.9
Subrogatie
Indien een partij bij de overeenkomst, of een instantie van die partij, een betaling verricht uit hoofde van een schadevergoedingsverplichting, een garantie of een verzekeringsovereenkomst die zij is aangegaan met betrekking tot een investering die door een van haar investeerders is verricht op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst, erkent die andere partij dat de eerstgenoemde partij of instantie ten aanzien van die investering in alle rechten treedt, dat alle desbetreffende rechten of titels op die partij of instantie overgaan en dat alle desbetreffende vorderingen aan die partij of instantie worden gecedeerd. De partij of de instantie mag het recht waarin zij is getreden of de vordering die aan haar is gecedeerd, op dezelfde wijze als het oorspronkelijke recht of de oorspronkelijke vordering van de investeerder geldend maken. Dergelijke rechten waarin de partij of een instantie van die partij is getreden, mogen met toestemming van de partij of de instantie ook door de investeerder geldend worden gemaakt.
HOOFDSTUK 3
GESCHILLENBESLECHTING
AFDELING A
BESLECHTING VAN GESCHILLEN TUSSEN PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST
ONDERAFDELING 1
DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
ARTIKEL 3.1
Doelstelling
Het doel van dit hoofdstuk is een doeltreffend en doelmatig mechanisme ter vermijding en beslechting van geschillen tussen de partijen over de interpretatie en toepassing van deze overeenkomst op te zetten, teneinde tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.
ARTIKEL 3.2
Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing ten aanzien van de vermijding en beslechting van geschillen tussen de partijen over de interpretatie of de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald.
ONDERAFDELING 2
OVERLEG EN BEMIDDELING
ARTIKEL 3.3
Overleg
1.
De partijen streven ernaar alle geschillen als bedoeld in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren, teneinde tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.
2.
De partij die overleg wenst te voeren, dient daartoe bij de andere partij een schriftelijk verzoek in, van welk verzoek een afschrift wordt gezonden aan het Comité dat is opgericht overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), met vermelding van de maatregel waarom het gaat en de toepasselijke bepalingen van deze overeenkomst.
3.
Het overleg wordt binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek gehouden en vindt, tenzij de partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek gericht is. Het overleg wordt 45 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten. Het overleg, in het bijzonder alle door de partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van de partijen in latere procedures onverlet.
4.
Overleg over dringende aangelegenheden, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, wordt binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek geopend. Het overleg wordt na 20 dagen geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.
5.
De partij die om overleg heeft verzocht, kan een beroep doen op artikel 3.5 (Inleiding van arbitrageprocedure) indien:
a)
de andere partij niet binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van dit verzoek reageert op het verzoek om overleg;
b)
het overleg niet binnen de in lid 3 of 4 van dit artikel genoemde termijn wordt geopend;
c)
de partijen overeenkomen geen overleg te voeren, of
d)
het overleg is afgesloten zonder onderling overeengekomen oplossing.
6.
Tijdens het overleg verstrekt elke partij voldoende feitelijke informatie voor een onderzoek naar de wijze waarop de betrokken maatregel van invloed kan zijn op de werking en toepassing van deze overeenkomst.
ARTIKEL 3.4
Bemiddelingsmechanisme
De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen om overeenkomstig bijlage 9 (Bemiddelingsmechanisme) aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen met betrekking tot een maatregel die de investeringen tussen de partijen ongunstig beïnvloedt.
ONDERAFDELING 3
PROCEDURES VOOR BESLECHTING VAN GESCHILLEN
ARTIKEL 3.5
Inleiding van arbitrageprocedure
1.
Indien de partijen er niet in slagen het geschil door middel van het in artikel 3.3 (Overleg) bedoelde overleg op te lossen, kan de partij die om overleg heeft verzocht, om de instelling van een arbitragepanel verzoeken.
2.
Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt schriftelijk gedaan bij de andere partij, van welk verzoek een afschrift wordt gezonden aan het Comité. De klagende partij vermeldt in haar verzoek de maatregel die in het geding is, en legt uit waarom die maatregel niet voldoet aan de bepalingen van deze overeenkomst, waarbij duidelijk de rechtsgrond voor de klacht wordt aangegeven.
ARTIKEL 3.6
Taakomschrijving van arbitragepanel
Tenzij de partijen binnen tien dagen na de datum van aanwijzing van de arbiters anders overeenkomen, luidt de taakomschrijving van het arbitragepanel als volgt:
"In het licht van de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst waarop de partijen bij het geschil zich beroepen, de aangelegenheid onderzoeken waarnaar in het verzoek om instelling van het arbitragepanel op grond van artikel 3.5 (Inleiding van arbitrageprocedure) wordt verwezen, zich uitspreken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) genoemde relevante bepalingen en een verslag uitbrengen over de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de relevante bepalingen en de beweegredenen die aan de bevindingen en aanbevelingen ten grondslag liggen, overeenkomstig de artikelen 3.10 (Tussentijds verslag) en 3.11 (Eindverslag).".
ARTIKEL 3.7
Instelling van arbitragepanel
1.
Een arbitragepanel bestaat uit drie arbiters.
2.
Binnen tien dagen na de datum waarop de partij waartegen de klacht gericht is het verzoek om instelling van een arbitragepanel heeft ontvangen, treden de partijen met elkaar in overleg om overeenstemming te bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel.
3.
Indien de partijen binnen de in lid 2 genoemde termijn geen overeenstemming over de samenstelling van het arbitragepanel bereiken, kan elke partij binnen tien dagen na het verstrijken van de in lid 2 vastgestelde termijn een arbiter benoemen uit de krachtens artikel 3.23 (Lijst van arbiters) opgestelde sublijst van die partij. Indien een partij verzuimt een arbiter uit haar sublijst te benoemen, wordt deze op verzoek van de andere partij door de voorzitter van het Comité, of door diens vertegenwoordiger, door middel van loting aangewezen uit de overeenkomstig artikel 3.23 (Lijst van arbiters) opgestelde sublijst van die partij.
4.
Indien de partijen binnen de in lid 2 genoemde termijn geen overeenstemming over de voorzitter van het arbitragepanel bereiken, wordt deze op verzoek van de andere partij door de voorzitter van het Comité, of door diens vertegenwoordiger, door middel van loting aangewezen uit de sublijst van voorzitters die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3.23 (Lijst van arbiters).
5.
De voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger wijst binnen vijf dagen na het in lid 3 of 4 bedoelde verzoek de arbiters aan.
6.
De datum van instelling van het arbitragepanel is die waarop de drie de aangewezen arbiters de partijen in kennis hebben gesteld van de aanvaarding van hun benoeming overeenkomstig bijlage 7 (Reglement van orde).
7.
Indien een of meer van de in artikel 3.23 (Lijst van arbiters) bedoelde lijsten niet zijn opgesteld of niet voldoende namen bevatten op het tijdstip van indiening van een verzoek als bedoeld in lid 3 of 4, worden de arbiters door middel van loting aangewezen uit de personen die formeel zijn voorgedragen door beide partijen of door één partij ingeval slechts één partij een voordracht heeft gedaan.
ARTIKEL 3.8
Geschillenbeslechtingsprocedure van het arbitragepanel
1.
Op de geschillenbeslechtingsprocedure van een arbitragepanel zijn de voorschriften en procedures van dit artikel en de bijlagen 7 (Reglement van orde) en 8 (Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars) van toepassing.
2.
Tenzij de partijen anders overeenkomen, vergaderen zij binnen tien dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel met dat panel om te beslissen over alle aangelegenheden die zij of het arbitragepanel passend achten, met inbegrip van het tijdschema van de procedure en de bezoldigingen en onkostenvergoedingen voor de arbiters overeenkomstig bijlage 7 (Reglement van orde). De arbiters en de vertegenwoordigers van de partijen kunnen per telefoon of per videoconferentie aan deze bijeenkomst deelnemen.
3.
De plaats van de hoorzitting wordt gekozen met wederzijdse instemming van de partijen. Indien de partijen geen overeenstemming over de plaats van de hoorzitting bereiken, wordt deze in Brussel gehouden als Vietnam de klagende partij is, en in Hanoi als de EU-partij de klagende partij is.
4.
Alle hoorzittingen zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij in bijlage 7 (Reglement van orde) anders wordt bepaald.
5.
Overeenkomstig bijlage 7 (Reglement van orde) worden de partijen in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn bij alle presentaties, verklaringen, discussies of replieken in de procedure. Alle informatie of schriftelijke opmerkingen die door een partij bij het arbitragepanel zijn ingediend, met inbegrip van eventueel commentaar over het beschrijvende deel van het tussentijdse verslag, antwoorden op vragen van het arbitragepanel en opmerkingen van een partij over die antwoorden, worden ter beschikking gesteld van de andere partij.
6.
Tenzij de partijen anders overeenkomen binnen drie dagen na de oprichtingsdatum van het arbitragepanel, mag het arbitragepanel overeenkomstig bijlage 7 (Reglement van orde), ongevraagde schriftelijke opmerkingen (bijdragen van amici curiae) in ontvangst nemen van natuurlijke of rechtspersonen die gevestigd zijn op het grondgebied van een partij.
7.
Voor haar interne beraadslagingen komt het arbitragepanel bijeen in besloten zitting waaraan alleen arbiters deelnemen. Het arbitragepanel kan ook toestaan dat zijn assistenten de beraadslagingen bijwonen. De beraadslagingen van het arbitragepanel zijn vertrouwelijk en de bij het panel ingediende stukken worden vertrouwelijk behandeld.
ARTIKEL 3.9
Voorlopige uitspraak inzake dringende aard
Indien een partij daarom verzoekt, doet het arbitragepanel binnen tien dagen na zijn instelling een voorlopige uitspraak over de vraag of het een zaak dringend acht.
ARTIKEL 3.10
Tussentijds verslag
1.
Het arbitragepanel legt uiterlijk negentig dagen na de datum van zijn instelling een tussentijds verslag aan de partijen voor, dat de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen, alsmede de aan zijn bevindingen en aanbevelingen ten grondslag liggende beweegredenen vermeldt. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter de partijen en het Comité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn tussentijds verslag denkt te kunnen voorleggen. In geen enkel geval brengt het arbitragepanel het tussentijds verslag later dan 120 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel uit.
2.
Binnen veertien dagen na de bekendmaking van het tussentijds verslag kan een partij bij het arbitragepanel een schriftelijk verzoek, met commentaar, indienen om bepaalde aspecten ervan te heroverwegen.
3.
In dringende gevallen, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om zijn tussentijdse verslag binnen vijfenveertig, maar in geen geval later dan zestig dagen na de datum van zijn instelling voor te leggen. Binnen zeven dagen na de bekendmaking van het tussentijds verslag kan een partij bij het arbitragepanel een schriftelijk verzoek, met commentaar, indienen om bepaalde aspecten ervan te heroverwegen.
4.
Naar aanleiding van schriftelijke verzoeken, met commentaar, van de partijen over het tussentijds verslag kan het arbitragepanel haar verslag wijzigen en, wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken.
ARTIKEL 3.11
Eindverslag
1.
Uiterlijk 120 dagen na de datum van instelling legt het arbitragepanel een eindverslag voor aan de partijen en het Comité. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter de partijen en het Comité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn einderslag denkt te kunnen voorleggen. In geen enkel geval brengt het arbitragepanel het eindverslag later dan 150 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel uit.
2.
In dringende gevallen, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om binnen zestig dagen na de datum van zijn instelling kennis te geven van zijn eindverslag. In geen enkel geval brengt het arbitragepanel het eindverslag later dan 75 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel uit.
3.
Het eindverslag bevat een toereikende bespreking van de argumenten die zijn ingeroepen gedurende de fase van de tussentijdse beoordeling en geeft een duidelijk antwoord op de opmerkingen van de partijen.
ARTIKEL 3.12
Naleving van het eindverslag
De partij waartegen de klacht gericht is, neemt de nodige maatregelen om het eindverslag onverwijld en te goeder trouw na te leven.
ARTIKEL 3.13
Redelijke termijn voor naleving
1.
Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, trachten de partijen onderling overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen het eindverslag moet worden nageleefd. In dat geval stelt de partij waartegen de klacht gericht is, uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het eindverslag, de klagende partij en het Comité in kennis van de termijn die zij nodig heeft om het verslag na te kunnen leven (hierna de "redelijke termijn" genoemd).
2.
Indien de partijen het niet eens zijn over de redelijke termijn voor naleving van het eindverslag, verzoekt de klagende partij binnen twintig dagen na ontvangst van de kennisgeving die overeenkomstig lid 1 is gedaan door de partij waartegen de klacht gericht is, het op grond van artikel 3.7 (Instelling van arbitragepanel) opgerichte arbitragepanel (hierna het "oorspronkelijke arbitragepanel" genoemd) om de duur van de redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt medegedeeld aan de partij waartegen de klacht gericht is en aan het Comité.
3.
Binnen 20 dagen na de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek maakt het arbitragepanel zijn uitspraak over de redelijke termijn bekend aan de partijen en aan het Comité.
4.
De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij ten minste dertig dagen voor afloop van de redelijke termijn schriftelijk in kennis van de vorderingen die zij maakt bij de naleving van het eindverslag.
5.
De partijen kunnen instemmen met verlenging van de redelijke termijn.
ARTIKEL 3.14
Nieuw onderzoek van maatregelen tot naleving van eindverslag
1.
De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Comité voor afloop van de redelijke termijn in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om het eindverslag na te leven.
2.
Indien er tussen de partijen onenigheid bestaat over het bestaan van een maatregel of over de vraag of een maatregel waarvan overeenkomstig lid 1 is kennisgegeven in overeenstemming is met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, kan de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Het verzoek wordt medegedeeld aan de partij waartegen de klacht gericht is en aan het Comité. De klagende partij vermeldt in haar verzoek welke specifieke maatregel in het geding is en legt uit, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is, waarom die maatregel niet voldoet aan de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen.
3. Binnen 45 dagen na de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek maakt het arbitragepanel zijn uitspraak bekend aan de partijen en aan het Comité.
ARTIKEL 3.15
Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving
1.
Indien de partij waartegen de klacht gericht is niet voor afloop van de redelijke termijn de klagende partij en het Comité kennis geeft van een maatregel die zij heeft getroffen om het eindverslag van het arbitragepanel na te leven, of indien het arbitragepanel oordeelt dat er geen na te leven maatregel is getroffen of dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 3.14 (Nieuw onderzoek van maatregelen tot naleving van eindverslag), lid 1, kennis is gegeven, niet verenigbaar is met de verplichtingen van de partij krachtens de bepalingen waarnaar in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) wordt verwezen, biedt de partij waartegen de klacht gericht is de klagende partij, op verzoek van en na overleg met deze laatste, een compensatie aan.
2.
Indien de klagende partij besluit niet om een compensatieaanbod te verzoeken of wanneer zij wel daarom verzoekt maar de partijen geen akkoord over compensatie bereiken binnen 30 dagen na afloop van de redelijke termijn of de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel op grond van artikel 3.14 (Nieuw onderzoek van maatregelen tot naleving van eindverslag) dat er geen na te leven maatregel is getroffen of dat een maatregel niet in overeenstemming is met de bepalingen bedoeld in artikel 3.2 (Toepassingsgebied), is de klagende partij gerechtigd om, na de andere partij en het Comité hiervan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen binnen het kader van de tussen de partijen geldende preferentiële handels- en investeringsverplichtingen te treffen met een effect dat overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt. In de kennisgeving moeten dergelijke maatregelen worden gespecificeerd. De klagende partij kan de maatregelen vanaf tien dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de partij waartegen de klacht gericht is op elk gewenst tijdstip laten ingaan, tenzij de partij waartegen de klacht gericht is overeenkomstig lid 3 van dit artikel om arbitrage heeft verzocht.
3.
Indien de partij waartegen de klacht gericht is van oordeel is dat het effect van de door de klagende partij getroffen maatregelen niet overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt, kan zij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dat verzoek wordt vóór het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van tien dagen medegedeeld aan de klagende partij, van welk verzoek een afschrift wordt gezonden aan het Comité. Uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek maakt het oorspronkelijke arbitragepanel zijn uitspraak over de maatregelen van de klagende partij bekend aan de partijen en aan het Comité. De verplichtingen worden niet opgeschort voordat het oorspronkelijke arbitragepanel zijn uitspraak heeft medegedeeld, en de eventuele opschorting moet in overeenstemming zijn met die uitspraak.
4.
De maatregelen van dit artikel zijn van tijdelijke aard en mogen niet meer worden toegepast nadat:
a)
de partijen ingevolge artikel 3.19 (Onderling overeengekomen oplossing) tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen;
b)
de partijen zijn overeengekomen dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 3.14 (Nieuw onderzoek van maatregelen tot naleving van eindverslag), lid 1, is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen handelt, of
c)
de maatregel waarvan is vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, is ingetrokken of gewijzigd en overeenkomstig artikel 3.14 (Nieuw onderzoek van maatregelen tot naleving van eindverslag), lid 3, met die bepalingen in overeenstemming is gebracht.
ARTIKEL 3.16
Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling
van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving
1.
De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Comité in kennis van alle maatregelen die zij heeft getroffen om na de maatregelen die zijn toegepast door de klagende partij of na de toepassing van tijdelijke compensatie, naargelang het geval, het verslag van het arbitragepanel na te leven. Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen beëindigt de klagende partij de in overeenstemming met artikel 3.15 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving) genomen maatregelen binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving. Indien compensatie is geboden, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen, kan de partij waartegen de klacht gericht is, binnen 30 dagen na haar kennisgeving dat zij heeft voldaan aan het verslag van het arbitragepanel, die compensatie beëindigen.
2.
Indien de partijen binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen handelt, verzoekt de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt medegedeeld aan de partij waartegen de klacht gericht is, van welk verzoek een afschrift wordt gezonden aan het Comité.
3.
Het arbitragepanel stelt de partijen en het Comité binnen 45 dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn uitspraak. Indien het arbitragepanel oordeelt dat de gemelde maatregel in overeenstemming is met de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, worden de in artikel 3.15 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving) bedoelde maatregelen of de compensatie, naar gelang van het geval, beëindigd. Indien van toepassing, wordt de mate van opschorting van de verplichtingen of van de compensatie aangepast in het licht van de uitspraak van het arbitragepanel.
ARTIKEL 3.17
Vervanging van arbiters
Indien tijdens de arbitrageprocedure het oorspronkelijke arbitragepanel of enkele van de leden ervan niet kunnen deelnemen, zich terugtrekken of moeten worden vervangen omdat de leden niet voldoen aan de vereisten van de gedragscode in bijlage 8 (Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars), is de procedure van artikel 3.7 (Instelling van arbitragepanel) van toepassing. De termijn voor de kennisgeving van de verslagen en uitspraken, naar gelang van het geval, wordt met 20 dagen verlengd.
ARTIKEL 3.18
Opschorting en beëindiging van een arbitrageprocedure
1.
Het arbitragepanel kan op verzoek van beide partijen te allen tijde zijn werkzaamheden schorsen gedurende een door de partijen overeengekomen periode, die niet meer dan twaalf opeenvolgende maanden mag bedragen. Het panel hervat zijn werkzaamheden vóór het einde van die opschortingsperiode op schriftelijk verzoek van beide partijen. De partijen stellen het comité hiervan in kennis. Het arbitragepanel kan ook zijn werkzaamheden hervatten aan het einde van de opschortingsperiode, op schriftelijk verzoek van een van de partijen. De partij die het verzoek indient, stelt de voorzitter van het Comité en de andere partij hiervan in kennis. Indien een partij bij het verstrijken van de schorsingsperiode het arbitragepanel niet verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, vervalt de autoriteit van het arbitragepanel en wordt de procedure beëindigd. Indien de werkzaamheden van het arbitragepanel worden geschorst, worden de termijnen die zijn vastgesteld in de relevante bepalingen van dit hoofdstuk verlengd met hetzelfde aantal dagen als de opschorting van de werkzaamheden heeft geduurd. De schorsing en beëindiging van de werkzaamheden van het arbitragepanel laten de rechten van de partijen in andere procedures waarop artikel 3.24 (Forumkeuze) van toepassing is onverlet.
2.
De partijen kunnen overeenkomen om de werkzaamheden van het arbitragepanel te beëindigen door middel van gezamenlijke kennisgeving aan de voorzitter van het arbitragepanel en aan het Comité, op enig moment vóór de afgifte van het eindverslag van het arbitragepanel.
ARTIKEL 3.19
Onderling overeengekomen oplossing
De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder dit hoofdstuk vallend geschil overeenkomen. Zij stellen het Comité, en in voorkomend geval de voorzitter van het arbitragepanel, gezamenlijk in kennis van een dergelijke oplossing. Indien ingevolge de desbetreffende interne procedures van een van de partijen voor de oplossing goedkeuring vereist is, wordt in de kennisgeving naar dit vereiste verwezen en wordt de geschillenbeslechtingsprocedure geschorst. Indien dergelijke goedkeuring niet vereist is, of nadat van de voltooiing van die interne procedures is kennisgegeven, wordt de geschillenbeslechtingsprocedure beëindigd.
ARTIKEL 3.20
Inlichtingen en technisch advies
Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief bij alle bronnen, met inbegrip van de bij het geschil betrokken partijen, alle inlichtingen inwinnen die het voor de werkzaamheden van het arbitragepanel nuttig acht. Het arbitragepanel heeft tevens het recht deskundigen om advies te vragen wanneer het dat nuttig acht. Voordat het deskundigen kiest, raadpleegt het arbitragepanel de partijen. Alle in het kader van dit artikel verkregen informatie moet worden bekendgemaakt en voorgelegd aan de partijen voor commentaar binnen het tijdschema dat is vastgesteld door het arbitragepanel.
ARTIKEL 3.21
Interpretatieregels
Het arbitragepanel legt de in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke zijn neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gedaan te Wenen op 23 mei 1969 (hierna het "Verdrag van Wenen" genoemd). Het arbitragepanel houdt ook rekening met relevante interpretaties in verslagen van panels en van de Beroepsinstantie die zijn aangenomen door het Orgaan voor Geschillenbeslechting in bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst. De verslagen en uitspraken van het arbitragepanel kunnen de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van deze overeenkomst niet verruimen of beperken.
ARTIKEL 3.22
Besluiten en uitspraken van arbitragepanel
1.
Het arbitragepanel stelt alles in het werk om elk besluit bij consensus te nemen. Indien het niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt een besluit bij meerderheid van stemmen genomen. Afwijkende meningen van arbiters worden in geen geval openbaar gemaakt.
2.
De verslagen en uitspraken van het arbitragepanel worden door de partijen onvoorwaardelijk aanvaard. Zij scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke of rechtspersonen. De verslagen en uitspraken bevatten de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de bepalingen waarnaar wordt verwezen in artikel 3.2 (Toepassingsgebied) en de beweegredenen die aan de bevindingen en conclusies ten grondslag liggen. Het Comité maakt de verslagen en uitspraken van het arbitragepanel in hun geheel openbaar binnen tien dagen na hun uitgifte, tenzij het besluit dat niet te doen om vertrouwelijke informatie te beschermen.
ONDERAFDELING 4
ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 3.23
Lijst van arbiters
1.
Het Comité stelt uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. Die lijst bestaat uit drie sublijsten:
a)
een sublijst voor Vietnam;
b)
een sublijst voor de Unie en haar lidstaten, en
c)
een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en niet hun vaste verblijfplaats hebben in een van de partijen en als voorzitter van het arbitragepanel kunnen optreden.
2.
Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Comité ziet erop toe dat de lijst te allen tijde uit dat minimumaantal personen blijft bestaan.
3.
De arbiters moeten beschikken over aantoonbare kennis en ervaring op het gebied van het recht en de internationale handel. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies aan van enige organisatie of regering, zijn niet verbonden aan de regering van een van de partijen en houden zich aan de gedragscode in bijlage 8 (Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars).
4.
Het Comité kan aanvullende lijsten opstellen van tien personen met aantoonbare kennis van en ervaring in specifieke onder deze overeenkomst vallende sectoren. Met instemming van de partijen wordt een dergelijke aanvullende lijst gebruikt voor de samenstelling van het arbitragepanel overeenkomstig de procedure van artikel 3.7 (Instelling van arbitragepanel).
ARTIKEL 3.24
Forumkeuze
1.
Een beroep op de geschillenbeslechtingsprocedure overeenkomstig dit hoofdstuk laat alle maatregelen in het kader van de WTO onverlet, met inbegrip van die tot beslechting van een geschil, of uit hoofde van andere internationale overeenkomsten waarbij beide partijen partij zijn.
2.
In afwijking van lid 1 mag een partij geen procedure inleiden voor een specifieke maatregel in verband met een schending van een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst en uit hoofde van de WTO-overeenkomst of krachtens enige andere internationale overeenkomst waarbij beide partijen partij zijn. Zodra een geschillenbeslechtingsprocedure is ingeleid, mag een partij enkel een procedure in verband met de schending van een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van de andere overeenkomst in het andere forum inleiden, wanneer het eerst gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen in de procedure ten aanzien van de schending van die verplichting.
3.
Voor de toepassing van dit artikel:
a)
wordt een geschillenbeslechtingsprocedure krachtens de WTO-overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 6 van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen een verzoek om instelling van een panel indient;
b)
wordt een geschillenbeslechtingsprocedure krachtens dit hoofdstuk geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 3.5 (Inleiding van arbitrageprocedure), lid 1, van deze overeenkomst een verzoek om instelling van een arbitragepanel indient;
c)
wordt een geschillenbeslechtingsprocedure krachtens enige andere internationale overeenkomst geacht te zijn ingeleid overeenkomstig die overeenkomst.
4.
Niets in deze overeenkomst belet een partij een door het Orgaan voor Geschillenbeslechting toegestane schorsing van verplichtingen ten uitvoer te leggen. Er kan geen beroep worden gedaan op de WTO-Overeenkomst of de Vrijhandelsovereenkomst om te beletten dat een partij passende maatregelen treft krachtens artikel 3.15 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving).
ARTIKEL 3.25
Termijnen
1.
Tenzij anders is bepaald, worden alle in deze afdeling vastgestelde termijnen, met inbegrip van die waarbinnen arbitragepanels hun verslagen en uitspraken moeten mededelen, gerekend in kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de dag waarop het desbetreffende besluit wordt genomen of het desbetreffende feit plaatsvindt.
2.
De partijen bij het geschil kunnen in onderling overleg alle in deze afdeling vermelde termijnen wijzigen. Het arbitragepanel kan de partijen te allen tijde voorstellen alle in deze afdeling vermelde termijnen te wijzigen, met opgave van de redenen daarvoor.
ARTIKEL 3.26
Toetsing en wijziging
Het Comité kan de bijlagen 7 (Reglement van orde), 8 (Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars) en 9 (Bemiddelingsmechanisme) evalueren en besluiten deze te wijzigen.
AFDELING B
BESLECHTING VAN GESCHILLEN TUSSEN INVESTEERDERS EN PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST
ONDERAFDELING 1
Toepassingsgebied en definities
ARTIKEL 3.27
Toepassingsgebied
1.
Deze afdeling is van toepassing op geschillen tussen enerzijds een eiser uit de ene partij bij de overeenkomst en anderzijds de andere partij bij de overeenkomst over eender welke maatregel die volgens de eiser een inbreuk op de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen) vormt en die volgens hem verlies of schade veroorzaakt voor hem of, indien de vordering wordt ingesteld namens een plaatselijk gevestigde onderneming die eigendom is of onder zeggenschap staat van de eiser, voor de plaatselijk gevestigde onderneming.
2.
Voor alle duidelijkheid: een eiser kan geen vordering uit hoofde van deze afdeling instellen wanneer de investering is verricht door middel van bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.
3.
Het Gerecht en de Beroepsinstantie die zijn ingesteld krachtens respectievelijk artikel 3.38 (Gerecht) en artikel 3.39 (Beroepsinstantie) mogen niet oordelen over vorderingen die buiten het toepassingsgebied van dit artikel vallen.
4.
Een vordering met betrekking tot herstructurering van de schulden van een partij bij de overeenkomst wordt behandeld in overeenstemming met deze afdeling en bijlage 5 (Overheidsschuld).
ARTIKEL 3.28
Definities
Voor de toepassing van deze afdeling wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:
a)
"procedure": procedure voor het Gerecht of de Beroepsinstantie krachtens deze afdeling;
b)
"partijen bij het geschil": de eiser en de verweerder;
c)
"eiser uit een partij":
i)
een investeerder uit een partij bij de overeenkomst als bedoeld in artikel 2.1 (Toepassingsgebied), alinea 1, onder b), die namens zichzelf handelt, of
ii)
een investeerder uit een partij als bedoeld in artikel 2.1 (Toepassingsgebied), alinea 1, onder b), die optreedt namens een plaatselijk gevestigde onderneming in eigendom of onder de zeggenschap van die investeerder; voor alle duidelijkheid: een vordering uit hoofde van deze alinea wordt geacht betrekking te hebben op een geschil tussen een verdragsluitende staat en een onderdaan van een andere verdragsluitende staat voor de toepassing van artikel 25, lid 1, van het Icsid-Verdrag;
d)
Icsid-Verdrag: het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965;
e)
"betrokken partij": Vietnam wanneer de verweerder de Unie of een lidstaat van de Unie is, of de Unie wanneer Vietnam de verweerder is;
f)
"verweerder": hetzij Vietnam, hetzij, in het geval van de EU-partij, de Unie of de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering);
g)
"plaatselijk gevestigde onderneming": een rechtspersoon die gevestigd is op het grondgebied van een partij en die eigendom is en onder zeggenschap staat van een investeerder uit de andere partij;
h)
"Verdrag van New York van 1958": het Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958;
i)
"financiering door derden": een financiering door een natuurlijke of rechtspersoon die geen partij bij het geschil is maar die een overeenkomst sluit met een partij bij het geschil met het oog op de financiering van alle of een deel van de procedurekosten, in ruil voor een beloning die afhankelijk is van de uitslag van het geschil, of een financiering die wordt verschaft door een natuurlijke of rechtspersoon die geen partij bij het geschil is, in de vorm van een verstrekking van een donatie of financiële steun;
j)
"Uncitral": de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht, en
k)
"Uncitraltransparantievoorschriften": de voorschriften van Uncitral over transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten.
ONDERAFDELING 2
ALTERNATIEVE GESCHILLENBESLECHTING EN OVERLEG
ARTIKEL 3.29
Minnelijke schikking
Alle geschillen worden voor zover mogelijk in der minne geschikt door middel van onderhandelingen of bemiddeling en, indien mogelijk, vóór de indiening van een verzoek om overleg overeenkomstig artikel 3.30 (Overleg). Deze schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook na de aanvang van een procedure uit hoofde van deze afdeling.
ARTIKEL 3.30
Overleg
1.
Wanneer een geschil niet minnelijk kan worden geschikt overeenkomstig artikel 3.29 (Minnelijke schikking), dient een eiser uit de ene partij die zich beroept op een schending van de bepalingen van artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, bij de andere partij een verzoek om overleg in. Het verzoek bevat de volgende informatie:
a)
de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;
b)
de bepalingen van artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, waarvan wordt gesteld dat zij zijn geschonden;
c)
de juridische en feitelijke basis van de vordering, met inbegrip van de maatregelen waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen bedoeld van artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, vormen;
d)
de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding, en
e)
bewijs dat de eiser een investeerder uit de andere partij is en dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over de onder deze overeenkomst vallende investering, in voorkomend geval met inbegrip van de plaatselijk gevestigde onderneming, waarvoor een verzoek om overleg is ingediend.
Wanneer een verzoek om overleg wordt ingediend door meer dan één eiser, of namens meer dan één plaatselijk gevestigde onderneming, wordt de onder a) en e) van dit lid bedoelde informatie overgelegd voor elke eiser of plaatselijk gevestigde onderneming, naar gelang van het geval.
2.
Een verzoek om overleg wordt ingediend binnen:
a)
drie jaar nadat de eiser, of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming, voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de gestelde schending van de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen), alsmede van het feit dat daardoor verlies of schade is geleden door:
i)
de eiser, voor vorderingen die zijn ingesteld door een investeerder die namens zichzelf handelt, of
ii)
de plaatselijk gevestigde onderneming, voor vorderingen van een investeerder die handelt namens een plaatselijk gevestigde onderneming, of
b)
twee jaar nadat de eiser, of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming, de naar het interne recht van een partij bij de overeenkomst bij een rechterlijke instantie ingestelde vorderingen intrekt of de aldaar ingeleide procedure beëindigt, en hoe dan ook ten laatste zeven jaar na de datum waarop de eiser of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de maatregel waarvan wordt gesteld dat zij een schending vormt van de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen), alsmede van het feit dat daardoor verlies of schade is geleden door:
i)
de eiser, voor vorderingen die zijn ingesteld door een investeerder die namens zichzelf handelt, of
ii)
de plaatselijk gevestigde onderneming, voor vorderingen van een investeerder die handelt namens een plaatselijk gevestigde onderneming.
3.
Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt het overleg gehouden:
a)
in Hanoi wanneer het overleg maatregelen van Vietnam betreft;
b)
in Brussel wanneer het overleg maatregelen van de Unie betreft, of
c)
in de hoofdstad van de betrokken lidstaat van de Unie wanneer het verzoek om overleg uitsluitend maatregelen van die lidstaat betreft.
De raadpleging kan ook plaatsvinden via videoconferentie of met andere middelen, met name indien er een kleine of middelgrote onderneming bij betrokken is.
4.
Tenzij de partijen bij het geschil een langere periode overeenkomen, vindt het overleg plaats binnen 60 dagen na de indiening van het verzoek om overleg.
5.
Indien de eiser een vordering niet overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering) heeft ingesteld binnen 18 maanden na de indiening van het verzoek om overleg, wordt hij geacht zich te hebben teruggetrokken uit de procedure in het kader van deze afdeling en kan hij geen vordering uit hoofde van deze afdeling indienen. De bij het overleg betrokken partijen kunnen overeenkomen deze termijn te verlengen.
6.
De niet-inachtneming van de in de leden 2 en 5 vastgestelde termijnen leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van een verzoek indien de eiser kan aantonen dat hij als gevolg van een opzettelijke handeling van de andere partij bij de overeenkomst niet in staat was een verzoek om overleg of een vordering in te dienen, mits de eiser handelt zodra dit redelijkerwijs mogelijk is.
7.
Wanneer het verzoek om overleg betrekking heeft op een gestelde schending van deze overeenkomst door de Unie of door een lidstaat van de Unie, wordt het aan de Unie gezonden. Indien maatregelen van een lidstaat van de Unie worden vermeld, wordt het verzoek tevens toegezonden aan de betrokken lidstaat.
ARTIKEL 3.31
Bemiddeling
1.
De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen.
2.
Beroep op bemiddeling is vrijwillig en laat de rechtspositie van de partijen bij het geschil onverlet.
3.
Het beroep op bemiddeling kan volgens de regels van bijlage 10 (Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen) plaatsvinden. Alle in bijlage 10 (Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen) vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd.
4.
De bemiddelaar wordt benoemd met instemming van de partijen bij het geschil. Een dergelijke benoeming kan bestaan uit de benoeming van een bemiddelaar uit de kring van de leden van het Gerecht die zijn benoemd overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht) of de leden van de Beroepsinstantie die zijn benoemd overeenkomstig artikel 3.39 (Beroepsinstantie). De partijen bij het geschil kunnen eveneens de voorzitter van het Hof verzoeken een bemiddelaar aan te wijzen uit de leden van het Gerecht die noch onderdaan van een lidstaat van de Unie, noch onderdaan van Vietnam zijn.
5.
Zodra de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen, worden de termijnen als bedoeld in artikel 3.30 (Overleg), leden 2 en 5, artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 6, en artikel 3.54 (Procedure in hoger beroep), lid 5, opgeschort tussen de datum waarop is overeengekomen een beroep te doen op bemiddeling en de datum waarop een van de partijen bij het geschil beslist de bemiddeling te beëindigen, via een brief aan de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil. Indien een formatie van het Gerecht is opgesteld overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), schorst de formatie op verzoek van beide partijen bij het geschil haar procedure tot de datum waarop een van de partijen bij het geschil beslist de bemiddeling te beëindigen via een brief aan de bemiddelaar en aan de andere partij bij het geschil.
ONDERAFDELING 3
INSTELLING VAN VORDERING EN VOORWAARDEN
ARTIKEL 3.32
Bericht van voornemen tot instelling van vordering
1.
Indien het geschil niet kan worden beslecht binnen 90 dagen na de indiening van het verzoek om overleg, kan de eiser een schriftelijk bericht sturen van zijn voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting uit hoofde van deze afdeling te onderwerpen, met vermelding van de volgende informatie:
a)
de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;
b)
de bepalingen bedoeld in artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, waarvan wordt gesteld dat zij zijn geschonden;
c)
de wettelijke en feitelijke basis van de vordering, met inbegrip van de maatregelen waarvan wordt gesteld dat zij een schending vormen van de bepalingen bedoeld in artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, en
d)
de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding.
Het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen wordt gezonden aan de Unie of aan Vietnam, naar gelang het geval. Wanneer een maatregel van een lidstaat van de Unie wordt vermeld, wordt het verzoek tevens toegezonden aan de betrokken lidstaat.
2.
Wanneer een kennisgeving van het voornemen is toegestuurd aan de Unie, stelt de Unie vast wie de verweerder is, en deelt vervolgens de eiser binnen 60 dagen na de ontvangst van de kennisgeving van het voornemen mee of de Unie of een lidstaat van de Unie de verweerder is.
3.
Ingeval de eiser binnen 60 dagen na de ontvangst van de kennisgeving van het voornemen niet van de bepaling van de verweerder in kennis is gesteld:
a)
is, indien de in de mededeling aangegeven maatregelen uitsluitend maatregelen van een lidstaat van de Unie zijn, deze lidstaat de verweerder, of
b)
is, indien de in de mededeling aangegeven maatregelen maatregelen van de Unie omvatten, deze lidstaat de verweerder.
4.
De eiser kan een vordering instellen overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering) op basis van de in lid 2 bedoelde vaststelling of, indien geen dergelijke bepaling is meegedeeld aan de eiser binnen de in lid 2 vastgestelde termijn, overeenkomstig lid 3.
5.
Wanneer de Unie of haar lidstaat als verweerder optreedt naar aanleiding van een vaststelling in de zin van lid 2, mag de Unie noch de betrokken lidstaat vaststellen dat een geschil niet-ontvankelijk is, dat het Gerecht niet bevoegd is of anderszins dat het geschil ongegrond of een uitspraak ongeldig is, op grond dat de verweerder eigenlijk de Unie en niet de lidstaat zou moeten zijn, of omgekeerd.
6.
Het Gerecht en de Beroepsinstantie zijn gebonden aan de bepaling van de verweerder overeenkomstig lid 2.
7.
Niets in deze overeenkomst of de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting vormt een beletsel voor de uitwisseling van alle informatie over een geschil tussen de Unie en de betrokken lidstaat.
ARTIKEL 3.33
Instelling van vordering
1.
Indien het geschil niet kan worden beslecht binnen zes maanden na de indiening van het verzoek om overleg, en ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de indiening van het bericht van een voornemen tot instelling van een vordering overeenkomstig artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), mag de eiser, mits hij voldoet aan de eisen van artikel 3.35 (Procedurele en andere vereisten voor instelling van vordering), een vordering instellen bij het Gerecht dat is ingesteld op grond van artikel 3.38 (Gerecht).
2.
Een vordering kan worden ingesteld bij het Gerecht overeenkomstig een van de volgende reeksen regels inzake geschillenbeslechting:
a)
het Icsid-Verdrag;
b)
de Bepalingen betreffende de opening van aanvullende voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen (hierna "Icsid-bepalingen aanvullende mogelijkheden" genoemd) door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen (hierna "Icsid-secretariaat" genoemd) wanneer de voorwaarden voor een procedure overeenkomstig het bepaalde onder a) niet van toepassing zijn;
c)
de arbitragevoorschriften van de Uncitral, of
d)
alle andere voorschriften waarover de partijen bij het geschil overeenstemming bereiken. In het geval dat de eiser een specifieke reeks geschillenbeslechtingsregels voorstelt en, indien de partijen bij het geschil binnen 30 dagen na ontvangst van het voorstel, geen schriftelijke overeenstemming over dergelijke voorschriften hebben bereikt, of de verweerder de eiser niet heeft geantwoord, kan de eiser een verzoek indienen ingevolge de regels waarnaar wordt verwezen in de punten a), b) of c).
3.
Alle vorderingen die door de eiser zijn aangegeven bij de instelling van zijn vordering op grond van dit artikel moeten worden gebaseerd op maatregelen die zijn aangegeven in zijn verzoek om overleg op grond van artikel 3.30 (Overleg), alinea 1, onder c).
4.
De regels inzake geschillenbeslechting als bedoeld in lid 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in deze afdeling, zoals aangevuld door eventuele regels die zijn vastgesteld door het Comité, het Gerecht of de Beroepsinstantie.
5.
Een vordering wordt geacht te zijn ingesteld op grond van dit artikel wanneer de eiser een procedure heeft ingeleid op grond van de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting.
6.
Vorderingen die worden ingesteld namens een uit een onbepaald aantal niet-geïdentificeerde eisers bestaande groep worden, of door een vertegenwoordiger die voornemens is de procedure te voeren in het belang van een aantal al dan niet geïdentificeerde eisers die alle namens hen te nemen besluiten met betrekking tot de procedure delegeren, zijn niet ontvankelijk.
ARTIKEL 3.34
Andere vorderingen
1.
Een eiser dient geen vordering bij het Gerecht in indien een vordering van hem aanhangig is bij een andere binnenlandse of internationale rechterlijke instantie over dezelfde maatregel als die waarvan hij stelt dat die onverenigbaar is met de bepalingen bedoeld in artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, en over hetzelfde verlies of dezelfde schade, tenzij de eiser deze aanhangig gemaakte vordering intrekt.
2.
Een eiser die namens zichzelf handelt, dient geen vordering bij het Gerecht in indien van een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang heeft in of onder zeggenschap staat van de eiser een vordering aanhangig is bij het Gerecht of een andere binnenlandse of internationale rechterlijke instantie over dezelfde maatregel als die waarvan hij stelt dat die onverenigbaar is met de bepalingen bedoeld in artikel 3.27 (Toepassingsgebied), lid 1, en over hetzelfde verlies of dezelfde schade, tenzij die persoon deze ingediende vordering intrekt.
3.
Een eiser die optreedt namens een plaatselijk gevestigde onderneming dient geen vordering bij het Gerecht in indien van een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang heeft in of onder zeggenschap staat van de plaatselijk gevestigde onderneming een vordering aanhangig is bij het Gerecht of een andere binnenlandse of internationale rechterlijke instantie over dezelfde maatregel als die waarvan hij stelt dat die onverenigbaar is met de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen), en over hetzelfde verlies of dezelfde schade, tenzij die persoon deze ingediende vordering intrekt.
4.
Alvorens een vordering in te dienen, verstrekt de eiser:
a)
het bewijs dat hij, in voorkomend geval en overeenkomstig de leden 2 en 3, alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang hebben in of onder zeggenschap staan van de eiser of de plaatselijk gevestigde onderneming, elke ingediende vordering als bedoeld in lid 1, 2 of 3 heeft ingetrokken, en
b)
een ontheffing van zijn recht, en in voorkomend geval van het recht van de plaatselijk gevestigde onderneming, om een vordering als bedoeld in lid 1 in te dienen.
5.
Dit artikel is van toepassing in samenhang met bijlage 12 (Samenloop van procedures).
6.
De vrijstelling overeenkomstig lid 4, onder b), geldt niet meer wanneer de vordering wordt afgewezen op grond dat niet is voldaan aan de nationaliteitsvereisten om een procedure in te leiden in het kader van deze overeenkomst.
7.
De leden 1 tot en met 4, met inbegrip van bijlage 12 (Samenloop van procedures), zijn niet van toepassing wanneer vorderingen die zijn ingediend bij een interne rechterlijke instantie zijn ingesteld met als enig doel een voorlopige voorziening of vaststelling te verkrijgen, en er geen sprake is van geldelijke schadevergoeding.
8.
Wanneer vorderingen worden ingesteld, op grond van zowel deze afdeling als afdeling A (Beslechting van geschillen tussen de partijen), of beide op grond van deze afdeling en een andere internationale overeenkomst over gelijke behandeling als die waarvan wordt gesteld dat die onverenigbaar is met de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen), houdt een formatie van het overeenkomstig deze afdeling ingestelde Gerecht, zo spoedig mogelijk na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, in zijn beslissing, bevel of uitspraak rekening met procedures als bedoeld in afdeling A (Beslechting van geschillen tussen de partijen) of een andere internationale overeenkomst. Daartoe kan deze formatie, indien zij dit nodig acht, ook haar uitspraak aanhouden. Bij de toepassing van deze bepaling eerbiedigt het Gerecht artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 6.
ARTIKEL 3.35
Procedurele en andere vereisten voor instelling van vordering
1.
Een vordering kan krachtens deze afdeling alleen aan het Gerecht worden voorgelegd indien:
a)
de eiser bij de vordering een schriftelijke verklaring voegt dat hij instemt met de beslechting van het geschil door het Gerecht overeenkomstig de procedures van deze afdeling en de eiser één van de reeks regels betreffende geschillenbeslechting als bedoeld in artikel 3.33 (Instelling van vordering), lid 2, aanwijst als de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels;
b)
ten minste zes maanden zijn verstreken sinds de indiening van het verzoek om overleg overeenkomstig artikel 3.30 (Overleg) en ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de indiening van het bericht van het voornemen om een vordering in te dienen overeenkomstig artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering);
c)
het door de eiser ingediende verzoek om overleg en het door hem ingediende bericht van het voornemen om een vordering in te dienen voldoen aan de voorschriften van respectievelijk artikel 3.30 (Overleg), leden 1 en 2, en artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 1;
d)
over de wettelijke en feitelijke basis van het geschil voorafgaand overleg is gepleegd overeenkomstig artikel 3.30 (Overleg);
e)
alle aanspraken van de vordering bij het Gerecht in de zin van artikel 3.33 (Instelling van vordering) zijn gebaseerd op de maatregel of maatregelen bedoeld in het bericht van voornemen tot indiening van vorderingen in de zin van artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), en
f)
aan de voorwaarden van artikel 3.34 (Andere vorderingen) is voldaan.
2.
Dit artikel laat andere voorschriften ten aanzien van de bevoegdheid die voortvloeien uit de relevante toepasselijke geschillenbeslechtingsregels onverlet.
ARTIKEL 3.36
Instemming
1.
De verweerder stemt in met de instelling van een vordering overeenkomstig deze afdeling.
2.
De eiser verleent zijn instemming overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures op het tijdstip waarop hij een vordering op grond van artikel 3.33 (Instelling van vordering) instelt.
3.
Voor de instemming op grond van de leden 1 en 2 is vereist dat:
a)
de partijen bij het geschil een uitspraak op grond van deze afdeling niet ten uitvoer leggen alvorens die definitief is geworden overeenkomstig artikel 3.55 (Definitieve uitspraak), en
b)
de partijen bij het geschil bij een interne of internationale gerechtelijke instantie niet in hoger beroep gaan tegen of niet verzoeken om toetsing van, vernietiging van, nietigverklaring van, herziening van of inleiding van een andere soortgelijke procedure met betrekking tot een uitspraak op grond van deze afdeling.
4.
De instemming op grond van de leden 1 en 2 wordt geacht te voldoen aan de vereisten van:
a)
artikel 25 van het Icsid-Verdrag en de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wat de schriftelijke instemming van de partijen bij het geschil betreft, en
b)
artikel II van het Verdrag van New York van 1958, wat een schriftelijke overeenkomst betreft.
ARTIKEL 3.37
Financiering door derden
1.
In geval van financiering door derden deelt de partij bij het geschil die die financiering ontvangt aan de andere partij bij het geschil en aan de formatie van het Gerecht, of wanneer geen formatie van het Gerecht is samengesteld, aan de president van het Gerecht het bestaan en de aard van de financieringsregeling alsmede de naam en het adres van de derde financier mee.
2.
Die mededeling geschiedt ten tijde van de instelling van een vordering of, wanneer de financieringsovereenkomst wordt gesloten of de donatie of de financiële steun wordt verstrekt na de instelling van een vordering, onverwijld na de sluiting van de overeenkomst of de verstrekking van de donatie of de financiële steun.
3.
Bij de toepassing van artikel 3.48 (Zekerheidstelling voor kosten) houdt het Gerecht rekening met het al dan niet bestaan van financiering door derden. Bij de beslissing inzake de kosten van de procedure overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 4, neemt het Gerecht in aanmerking of is voldaan aan de vereisten als bedoeld in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel.
ONDERAFDELING 4
STELSEL VAN INVESTERINGSGERECHTEN
ARTIKEL 3.38
Gerecht
1.
Er wordt een Gerecht ingesteld voor de behandeling van overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering) ingestelde vorderingen.
2.
Het Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), lid 5, onder a), negen leden van het Gerecht aan. Drie leden zijn onderdaan van een lidstaat van de Unie, drie zijn onderdaan van Vietnam en drie zijn onderdaan van derde landen.
3.
Het Comité kan besluiten het aantal leden van het Gerecht met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in lid 2.
4.
De leden van het Gerecht voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen rechterlijke ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.
5.
De leden van het Gerecht worden benoemd voor een ambtstermijn van vier jaar, die éénmaal kan worden verlengd. De ambtstermijn van vijf van de negen leden die onmiddellijk na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel zes jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een persoon die wordt aangewezen ter vervanging van een lid wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. Een lid dat bij het verstrijken van zijn ambtstermijn zitting heeft in een formatie van het Gerecht kan met toestemming van de president van het Gerecht aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht lid te blijven van het Gerecht.
6.
Het Gerecht behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Unie, één onderdaan van Vietnam en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door het lid dat onderdaan van een derde land is.
7.
Binnen negentig dagen na de instelling van een vordering overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering) wijst de president van het Gerecht beurtelings de leden aan die deel uitmaken van de formatie van het Gerecht die de zaak behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van de formaties willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.
8.
De president en de vicepresident van het Gerecht zijn verantwoordelijk voor organisatorische aangelegenheden en worden door middel van loting voor twee jaar aangewezen uit de leden die onderdaan van derde landen zijn. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de vicevoorzitters van het Comité of hun respectieve vertegenwoordigers. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.
9.
Onverminderd lid 6 kunnen de partijen bij het geschil overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid dat onderdaan van een derde land is en dat door de president van het Gerecht wordt gekozen. De verweerder neemt een daartoe strekkend verzoek van de eiser in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de eiser een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is. Een dergelijk verzoek wordt tegelijk met de vordering overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering) ingediend.
10.
Het Gerecht kan zijn eigen procedureregels opstellen. De procedureregels moeten verenigbaar zijn met de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels en met de onderhavige afdeling. Indien het Gerecht daartoe beslist, stelt de president van het Gerecht in overleg met de overige leden van het Gerecht ontwerpprocedureregels op en legt hij de ontwerpprocedureregels aan het Comité voor. De ontwerpprocedureregels worden door het Comité goedgekeurd. Indien de ontwerpprocedureregels niet binnen drie maanden nadat zij zijn voorgelegd worden goedgekeurd door het Comité, gaat de president van het Gerecht over tot de noodzakelijke herziening daarvan, rekening houdend met de standpunten van de partijen bij de overeenkomst. De president van het Gerecht legt de herziene ontwerpprocedureregels vervolgens aan het Comité voor. De herziene ontwerpprocedureregels worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Comité besluit die binnen drie maanden nadat zij zijn voorgelegd af te wijzen.
11.
Wanneer zich een procedureel vraagstuk voordoet dat niet door deze afdeling, de door het Comité vastgestelde aanvullende regels of de overeenkomstig lid 10 goedgekeurde procedureregels wordt bestreken, kan de desbetreffende formatie van het Gerecht een passende, met die bepalingen verenigbare procedure vaststellen.
12.
De formatie van het Gerecht stelt alles in het werk om elke beslissing bij consensus te nemen. Wanneer het niet mogelijk is bij consensus tot een beslissing te komen, beslist de formatie van het Gerecht bij meerderheid van stemmen van de leden. De standpunten van de individuele leden van een formatie van het Gerecht zijn anoniem.
13.
De leden dienen te allen tijde en op korte termijn beschikbaar te zijn en dienen zich op de hoogte te houden van de activiteiten ter zake van de geschillenbeslechting in het kader van deze overeenkomst.
14.
Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij besluit van het Comité. Daarnaast ontvangen de president van het Gerecht en in voorkomend geval de vicepresident voor elke dag dat zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van het Gerecht vervullen een dagvergoeding die gelijk is aan de vergoeding die overeenkomstig artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 16, wordt vastgesteld.
15.
Het voorschot en de dagvergoeding als bedoeld in lid 14 worden door beide partijen bij de overeenkomst, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveau, gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één partij bij de overeenkomst het voorschot of de dagvergoeding niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen die te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.
16.
Tenzij het Comité een besluit neemt op grond van lid 17, zijn de andere honoraria en kostenvergoedingen van de leden van een formatie van het Gerecht die welke worden bepaald overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het administratief en financieel reglement van het Icsid-Verdrag en die gelden op de datum van instelling van de vordering; de desbetreffende kosten worden door het Gerecht overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 4, verdeeld over de partijen bij het geschil.
17.
Bij besluit van het Comité kunnen het voorschot, de dagvergoeding en de andere honoraria en kostenvergoedingen permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval oefenen de leden van het Gerecht hun ambt voltijds uit en mogen zij geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij de president van het Gerecht bij uitzondering afwijking hiervan toestaat. Het Comité stelt hun salaris en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast.
18.
Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor het Gerecht en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door het Gerecht overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 4, verdeeld over de partijen bij het geschil.
ARTIKEL 3.39
Beroepsinstantie
1.
Er wordt een permanente Beroepsinstantie ingesteld die hogere beroepen tegen uitspraken van het Gerecht behandelt.
2.
De Beroepsinstantie bestaat uit zes leden, waarvan twee onderdaan van een lidstaat van de Unie, twee onderdaan van Vietnam en twee onderdaan van derde landen zijn.
3.
Het Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), lid 5, onder a), de zes leden van de Beroepsinstantie aan.
4.
Het Comité kan besluiten het aantal leden van de Beroepsinstantie met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in de leden 2 en 3.
5.
De leden van de Beroepsinstantie worden benoemd voor een ambtstermijn van vier jaar, die éénmaal kan worden verlengd. De ambtstermijn van drie van de zes leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel zes jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een persoon die wordt aangewezen ter vervanging van een lid wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger.
6.
De president en de vicepresident van de Beroepsinstantie worden door middel van loting voor twee jaar aangewezen uit de leden die onderdaan van derde landen zijn. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de voorzitter van het Comité. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.
7.
De leden van de Beroepsinstantie beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht en voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Het is wenselijk dat zij op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.
8.
De Beroepsinstantie behandelt de hogere beroepen in formaties bestaande uit drie leden, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Unie, één onderdaan van Vietnam en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door het lid dat onderdaan van een derde land is.
9.
De president van de Beroepsinstantie wijst per geval en beurtelings de leden aan die deel uitmaken van de formatie die het hoger beroep behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van elke formatie willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren. Een lid dat bij het verstrijken van zijn ambtstermijn zitting heeft in een formatie van de Beroepsinstantie kan met toestemming van de president van de Beroepsinstantie aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht lid te blijven van de Beroepsinstantie.
10.
De Beroepsinstantie stelt zijn eigen procedureregels op. De procedureregels moeten verenigbaar zijn met deze afdeling en met de instructies in bijlage 13 (Procedureregels voor Beroepsinstantie). De president van de Beroepsinstantie stelt de ontwerpprocedureregels op in overleg met de overige leden van de Beroepsinstantie en legt de ontwerpprocedureregels binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst aan het Comité voor. De ontwerpprocedureregels worden goedgekeurd door het Comité. Indien de ontwerpprocedureregels niet binnen drie maanden nadat zij zijn voorgelegd worden goedgekeurd door het Comité, gaat de president van de Beroepsinstantie over tot de noodzakelijke herziening daarvan, rekening houdend met de standpunten van de partijen bij de overeenkomst. De president van de Beroepsinstantie legt de herziene ontwerpprocedureregels vervolgens aan het Comité voor. De herziene ontwerpprocedureregels worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Comité besluit die binnen drie maanden nadat zij zijn voorgelegd af te wijzen.
11.
Wanneer zich een procedureel vraagstuk voordoet dat niet door deze afdeling, de door het Comité vastgestelde aanvullende regels of de overeenkomstig lid 10 goedgekeurde procedureregels wordt bestreken, kan de desbetreffende formatie van de Beroepsinstantie een passende, met die bepalingen verenigbare procedure vaststellen.
12.
De formatie van de Beroepsinstantie stelt alles in het werk om elke beslissing bij consensus te nemen. Wanneer het niet mogelijk is bij consensus tot een beslissing te komen, beslist de formatie van de Beroepsinstantie bij meerderheid van stemmen van de leden. De standpunten van de individuele leden van een formatie van de Beroepsinstantie zijn anoniem.
13.
De leden van de Beroepsinstantie dienen te allen tijde en op korte termijn beschikbaar te zijn en dienen zich op de hoogte te houden van de andere activiteiten ter zake van de geschillenbeslechting in het kader van deze overeenkomst.
14.
De leden van de Beroepsinstantie ontvangen een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij besluit van het Comité. Daarnaast ontvangen de president van de Beroepsinstantie en in voorkomend geval de vicepresident voor elke dag dat zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van de Beroepsinstantie vervullen een dagvergoeding die gelijk is aan de vergoeding die overeenkomstig lid 16 wordt vastgesteld.
15.
Het voorschot en de dagvergoeding als bedoeld in lid 14 worden door beide partijen bij de overeenkomst, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveau, gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één partij bij de overeenkomst het voorschot of de dagvergoeding niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen die te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.
16.
Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt het Comité bij besluit de andere honoraria en kostenvergoedingen van de leden van een formatie van de Beroepsinstantie vast. Deze honoraria en kostenvergoedingen worden door het Gerecht of, naar gelang van het geval, door de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 4, verdeeld over de partijen bij het geschil.
17.
Bij besluit van het Comité kunnen het voorschot, de dagvergoeding en de andere honoraria en kostenvergoedingen permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval oefenen de leden van de Beroepsinstantie hun ambt voltijds uit en mogen zij geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij de president van de Beroepsinstantie bij uitzondering afwijking hiervan toestaat. Het Comité stelt hun salaris en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast.
18.
Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor de Beroepsinstantie en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 4, verdeeld over de partijen bij het geschil.
ARTIKEL 3.40
Gedragscode
1.
De leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Zij zijn niet verbonden aan enige overheid. Zij nemen geen instructies van enige overheid of enige organisatie aan met betrekking tot het voorwerp van het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling van geschillen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot een belangenconflict zouden kunnen leiden. Daarbij voldoen zij aan de voorschriften van bijlage 11 (Gedragscode voor leden van Gerecht, leden van Beroepsinstantie en bemiddelaars). Daarnaast treden zij na hun aanwijzing niet op als raadsman of als door een partij bij het geschil aangewezen deskundige of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsbeschermingsgeschillen uit hoofde van deze of enige andere overeenkomst of interne wet- en regelgeving.
2.
Wanneer een partij bij het geschil van mening is dat een lid in een belangenconflict verkeert, zendt zij de president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie, naar gelang van het geval, een bericht van wraking van dat lid. Het bericht van wraking wordt verzonden binnen vijftien dagen na de datum waarop de samenstelling van de formatie van het Gerecht of van de Beroepsinstantie is meegedeeld aan de partij bij het geschil, dan wel binnen vijftien dagen na de datum waarop de partij bij het geschil kennis heeft gekregen van de relevante feiten, indien die redelijkerwijs niet bekend konden zijn geweest op het tijdstip van de samenstelling van de formatie. In het bericht van wraking worden de gronden voor wraking vermeld.
3.
Indien het gewraakte lid er binnen vijftien dagen na de datum van het bericht van wraking voor kiest zijn functie in de formatie niet neer te leggen, neemt de president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie, naar gelang van het geval, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord en na het lid in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen, binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het bericht van wraking een beslissing en stelt hij de partijen bij het geschil en de andere leden van de formatie daarvan onverwijld in kennis.
4.
Over de wraking van de president van het Gerecht als lid van een formatie beslist de president van de Beroepsinstantie, en omgekeerd.
5.
De partijen bij de overeenkomst kunnen op grond van een met redenen omklede aanbeveling van de president van de Beroepsinstantie of op gezamenlijk initiatief, bij besluit van het Comité, een lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie van zijn mandaat ontheffen wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met de in lid 1 bedoelde verplichtingen en onverenigbaar is met de voortzetting van het mandaat van lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie. Indien de president van de Beroepsinstantie een dergelijk gedrag wordt verweten, doet de president van het Gerecht de met redenen omklede aanbeveling. Artikel 3.38 (Gerecht), lid 2, en artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 3, zijn van overeenkomstige toepassing voor het opvullen van vacatures die op grond van het onderhavige lid ontstaan.
ARTIKEL 3.41
Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme
De partijen bij de overeenkomst openen onderhandelingen over een internationale overeenkomst die voorziet in een multilateraal investeringsgerecht in combinatie met of los van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van geschillen in het kader van deze overeenkomst. De partijen bij de overeenkomst kunnen bijgevolg overeenkomen bepaalde delen van deze afdeling niet toe te passen. Het Comité kan een besluit tot precisering van eventueel noodzakelijke overgangsregelingen vaststellen.
ONDERAFDELING 5
VERLOOP VAN PROCEDURE
ARTIKEL 3.42
Toepasselijk recht en regels voor uitlegging
1.
Het Gerecht en de Beroepsinstantie beslissen of de in geschil zijnde maatregelen een schending van de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen) vormen, zoals door de eiser wordt gesteld.
2.
Het Gerecht en de Beroepsinstantie beslissen met toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen) en andere bepalingen van deze overeenkomst, naar gelang van het geval, alsmede van andere regels of beginselen van internationaal recht die in de betrekkingen tussen de partijen bij de overeenkomst van toepassing zijn, en nemen het toepasselijke interne recht van de partij bij de overeenkomst die partij bij het geschil is als een feitelijk gegeven in aanmerking.
3.
Voor alle duidelijkheid: het Gerecht en de Beroepsinstantie zijn gebonden aan de uitlegging van het interne recht door de rechterlijke instanties of de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitlegging van het toepasselijke interne recht, en de rechterlijke instanties en de autoriteiten van de partijen bij de overeenkomst zijn niet gebonden aan de uitlegging die het Gerecht en de Beroepsinstantie aan het toepasselijke interne recht geven. Het Gerecht en de Beroepsinstantie zijn niet bevoegd de wettigheid van een maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending van deze overeenkomst vormt, te toetsen aan de interne wet- en regelgeving van de partij bij de overeenkomst die partij bij het geschil is.
4.
Het Gerecht en de Beroepsinstantie leggen deze overeenkomst uit volgens de gebruikelijke regels voor de uitlegging van het internationaal publiekrecht zoals neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gesloten te Wenen op 23 mei 1969.
5.
Wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor aangelegenheden in verband met deze afdeling kunnen hebben, kan het Comité uitleggingen van bepalingen van deze overeenkomst geven. Een dergelijke uitlegging is bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie. Het Comité kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.
ARTIKEL 3.43
Omzeilingsclausule
Voor alle duidelijkheid: het Gerecht verklaart zich onbevoegd wanneer het geschil is gerezen, of met hoge mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar was, op het tijdstip waarop de eiser de eigendom van of de zeggenschap over de in geschil zijnde investering verkreeg, en het Gerecht op basis van de feiten van het geval vaststelt dat de eiser de eigendom van of de zeggenschap over de investering heeft verkregen met als hoofddoel overeenkomstig deze afdeling een vordering in te stellen. De mogelijkheid om zich in dergelijke omstandigheden onbevoegd te verklaren laat eventuele andere voor het Gerecht opgeworpen excepties ten aanzien van de bevoegdheid onverlet.
ARTIKEL 3.44
Preliminaire excepties
1.
De verweerder kan, uiterlijk dertig dagen na de samenstelling van de formatie van het Gerecht overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 7, en in elk geval vóór de eerste zitting van de formatie van het Gerecht, dan wel dertig dagen nadat hij kennis heeft genomen van de feiten waarop de exceptie betrekking heeft, de exceptie opwerpen dat een vordering kennelijk oneigenlijk is.
2.
De verweerder geeft de gronden voor de exceptie zo nauwkeurig mogelijk aan.
3.
Nadat het Gerecht de partijen bij het geschil in de gelegenheid heeft gesteld om hun opmerkingen over de exceptie te maken, neemt het op de eerste zitting van zijn formatie of onverwijld daarna een beslissing over of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen. Wordt de exceptie na de eerste zitting van zijn formatie opgeworpen, dan neemt het Gerecht zo spoedig mogelijk en uiterlijk honderdtwintig dagen nadat de exceptie is opgeworpen, een beslissing over de exceptie of doet het voorlopig uitspraak daarop. Daarbij worden de vermeende feiten geacht juist te zijn, en kan het Gerecht ook andere relevante, niet in geschil zijnde feiten in aanmerking nemen.
4.
De beslissing of de uitspraak van het Gerecht laat het recht van een partij bij het geschil om overeenkomstig artikel 3.45 (Rechtens ongegronde vorderingen) of tijdens de procedure aan te voeren dat een vordering rechtens ongegrond is alsook de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, onverlet. Voor alle duidelijkheid: een dergelijke exceptie kan ook inhouden dat het Gerecht niet bevoegd is ter zake van het geschil of een accessoire vordering dan wel om andere redenen daarvan geen kennis kan nemen.
ARTIKEL 3.45
Rechtens ongegronde vorderingen
1.
Onverminderd de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, zoals de exceptie dat het Gerecht niet bevoegd is ter zake van het geschil of een accessoire vordering dan wel om andere redenen daarvan geen kennis kan nemen, en onverminderd het recht van de verweerder om op elk gepast tijdstip andere excepties op te werpen, doet het Gerecht vóór de behandeling ten principale uitspraak op elke door de verweerder opgeworpen exceptie dat ten aanzien van een krachtens deze afdeling ingestelde vordering, of onderdeel daarvan, rechtens geen voor de eiser gunstige uitspraak kan worden gedaan overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), ook indien de vermeende feiten geacht worden juist te zijn. Het Gerecht kan ook andere relevante, niet in geschil zijnde feiten in aanmerking nemen.
2.
Een exceptie in de zin van lid 1 wordt zo snel mogelijk na de samenstelling van de formatie van het Gerecht bij het Gerecht opgeworpen, en in ieder geval niet later dan de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn contramemorie of verweerschrift moet indienen dan wel, in geval van een wijziging van de vordering, de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn antwoord op de wijziging moet indienen. Een dergelijke exceptie kan niet worden opgeworpen zolang de procedure uit hoofde van artikel 3.44 (Preliminaire excepties) aanhangig is, tenzij het Gerecht toestemming verleent een exceptie krachtens het onderhavige artikel op te werpen, na terdege rekening te hebben gehouden met de omstandigheden van het geval.
3.
Na ontvangst van een exceptie in de zin van lid 1 en tenzij het van oordeel is dat de exceptie kennelijk ongegrond is, schorst het Gerecht de procedure ten gronde, stelt het een tijdschema voor het onderzoek van de exceptie op dat is afgestemd op de tijdschema's die het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld, en neemt het een beslissing over of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen.
ARTIKEL 3.46
Transparantie van procedure
1.
Voor geschillen in het kader van deze afdeling gelden de Uncitral-transparantievoorschriften, onder voorbehoud van de leden 2 tot en met 8.
2.
Het verzoek om overleg als bedoeld in artikel 3.30 (Overleg), het bericht van voornemen als bedoeld in artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 1, de vaststelling als bedoeld in artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 2, het bericht van wraking en de beslissing over de wraking als bedoeld in artikel 3.40 (Gedragscode) alsmede het verzoek om voeging als bedoeld in artikel 3.59 (Voeging) worden opgenomen in de lijst van documenten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Uncitral-transparantievoorschriften.
3.
Onder voorbehoud van artikel 7 van de Uncitral-transparantievoorschriften kan het Gerecht op eigen initiatief of op verzoek van een persoon beslissen, na overleg met de partijen bij het geschil, of en hoe eventuele andere documenten die aan het Gerecht zijn verstrekt of door het Gerecht zijn afgegeven en niet vallen onder artikel 3, leden 1 en 2, van de Uncitral-transparantievoorschriften, openbaar worden gemaakt. Hierbij kan het ook om bewijsstukken gaan, als de verweerder hiermee instemt.
4.
Onverminderd artikel 2 van de Uncitral-transparantievoorschriften zendt de Unie of Vietnam, naar gelang van het geval, na ontvangst van de desbetreffende documenten als bedoeld in lid 2 van het onderhavige artikel, deze documenten onverwijld door naar de niet bij het geschil betrokken partij de overeenkomst en stelt zij of het deze ter beschikking van het publiek, in een versie waaruit de vertrouwelijke of beschermde informatie wordt weggelaten.
5.
De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde documenten kunnen door toezending aan de depositaris als bedoeld in de Uncitral-transparantievoorschriften of anderszins ter beschikking van het publiek worden gesteld.
6.
Uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst evalueert het Comité de werking van lid 3. Op verzoek van een van de partijen bij de overeenkomst kan het Comité overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), lid 5, onder c), bij besluit bepalen dat artikel 3, lid 3, van de Uncitral-transparantievoorschriften van toepassing is in plaats van lid 3 van het onderhavige artikel.
7.
Onder voorbehoud van een beslissing van het Gerecht over een exceptie inzake de kwalificatie van informatie waarvan wordt gesteld dat zij vertrouwelijk of beschermd is, maken noch de partijen bij het geschil noch het Gerecht beschermde informatie aan de niet bij het geschil betrokken partijen bij de overeenkomst bekend, en maken zij die evenmin openbaar, wanneer de partij bij het geschil die de informatie heeft ingediend, die informatie duidelijk als zodanig kwalificeert.
8.
Een partij bij het geschil mag in het kader van de uit hoofde van deze afdeling ingeleide procedures documenten in onbewerkte vorm verstrekken aan derden, met inbegrip van getuigen en deskundigen, wanneer zij dat in de loop van de procedure noodzakelijk acht. Zij ziet er evenwel op toe dat die derden de in die documenten vervatte vertrouwelijke of beschermde informatie beschermen.
ARTIKEL 3.47
Voorlopige besluiten
Het Gerecht kan voorlopige beschermingsmaatregelen gelasten met het doel de rechten van een partij bij het geschil te beschermen of de volledige uitoefening van zijn eigen bevoegdheid te verzekeren, met inbegrip van een bevel tot bescherming van bewijsmateriaal dat zich in het bezit of in de macht van een partij bij het geschil bevindt of tot bescherming van zijn eigen bevoegdheid. Het Gerecht kan noch de inbeslagneming van vermogensbestanddelen gelasten, noch de toepassing beletten van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending vormt. Voor de toepassing van dit lid omvat een bevel ook een aanbeveling.
ARTIKEL 3.48
Zekerheidstelling voor kosten
1.
Voor alle duidelijkheid: het Gerecht kan op verzoek de eiser gelasten zekerheid te stellen voor alle of een deel van de kosten, indien er gerede gronden zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat de eiser niet in staat is aan een mogelijke verwijzing in de kosten te voldoen.
2.
Indien er binnen een termijn van dertig dagen nadat het Gerecht zulks heeft gelast, of binnen een andere door het Gerecht vastgestelde termijn, geen volledige zekerheid voor de kosten wordt gesteld, stelt het Gerecht de partijen bij het geschil hiervan in kennis. Het Gerecht kan de schorsing of de beëindiging van de procedure gelasten.
ARTIKEL 3.49
Afstand van instantie
Wanneer de eiser, na de instelling van een vordering krachtens deze afdeling, gedurende honderdtachtig opeenvolgende dagen of gedurende een door de partijen bij het geschil overeengekomen periode geen procedurele maatregelen heeft genomen, wordt hij geacht zijn vordering te hebben ingetrokken en afstand van instantie te hebben gedaan. Op verzoek van de verweerder en na kennisgeving aan de partijen bij het geschil neemt het Gerecht middels een beschikking akte van de afstand van instantie en beslist het over de kosten. Nadat een dergelijke beschikking is gegeven, is het Gerecht niet langer bevoegd. De eiser kan vervolgens geen vordering betreffende dezelfde aangelegenheid instellen.
ARTIKEL 3.50
Procestaal
1.
De partijen bij het geschil bereiken overeenstemming over de te gebruiken procestaal.
2.
Wanneer de partijen bij het geschil binnen dertig dagen na de samenstelling van de formatie van het Gerecht overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 7, geen overeenstemming als bedoeld in lid 1 hebben bereikt, bepaalt het Gerecht de te gebruiken procestaal. Het Gerecht neemt zijn beslissing ter zake na raadpleging van de partijen bij het geschil met het oog op het waarborgen van economisch efficiënte procedures en om ervoor te zorgen dat het besluit de middelen van de partijen bij het geschil en van het Gerecht niet onnodig belast.
ARTIKEL 3.51
Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst
1.
De verweerder verstrekt binnen dertig dagen na ontvangst van een onder a) of b) bedoeld document of onverwijld nadat een geschil betreffende vertrouwelijke of beschermde informatie is opgelost, aan de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst:
a)
het verzoek om overleg als bedoeld in artikel 3.30 (Overleg), het bericht van voornemen als bedoeld in artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 1, de vaststelling als bedoeld in artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 2, en de vordering als bedoeld in artikel 3.33 (Instelling van vordering), alsmede
b)
op verzoek, alle documenten die ter beschikking van het publiek worden gesteld overeenkomstig artikel 3.46 (Transparantie van procedure).
2.
De niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst heeft het recht overeenkomstig deze afdeling gehouden hoorzittingen bij te wonen en mondelinge opmerkingen in te dienen met betrekking tot de uitlegging van deze overeenkomst.
ARTIKEL 3.52
Deskundigenverslagen
Het Gerecht kan, op verzoek van een partij bij het geschil of, na overleg met de partijen bij het geschil, op eigen initiatief, een of meer deskundigen aanwijzen die aan hem schriftelijk verslag uitbrengen over alle feitelijke kwesties betreffende milieu, gezondheid of veiligheid of over andere kwesties die door een partij bij het geschil in de loop van de procedure aan de orde worden gesteld.
ARTIKEL 3.53
Voorlopige uitspraak
1.
Wanneer het vaststelt dat een maatregel die in geschil is een schending van één of meer bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen) vormt, kan het Gerecht, op basis van een verzoek van de eiser en na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, uitsluitend, afzonderlijk dan wel in combinatie:
a)
een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, toekennen, en
b)
de teruggave van eigendom gelasten; in dat geval wordt in de uitspraak bepaald dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding te betalen, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, zoals bepaald overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen).
Wanneer de vordering is ingesteld namens een plaatselijk gevestigde onderneming, wordt in een uitspraak op grond van dit lid bepaald dat:
a)
de financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, wordt betaald aan de plaatselijk gevestigde onderneming, en
b)
elke teruggave geschiedt aan de plaatselijk gevestigde onderneming.
Het Gerecht kan niet de intrekking van de betrokken behandeling gelasten.
2.
De financiële schadevergoeding mag niet meer bedragen dan het verlies dat de eiser of, in voorkomend geval, de plaatselijk gevestigde onderneming van de eiser heeft geleden door de schending van één of meer bepalingen van hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen), verminderd met de eventueel reeds door de betrokken partij bij de overeenkomst betaalde schadevergoeding of schadeloosstelling. Voor alle duidelijkheid: wanneer een investeerder een vordering ten eigen behoeve instelt, kan hij uitsluitend het verlies dat of de schade die hij heeft geleden met betrekking tot zijn onder de overeenkomst vallende investering vergoed krijgen.
3.
Het Gerecht kan geen punitieve schadevergoeding toekennen.
4.
Het Gerecht verwijst de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in de kosten van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Gerecht, indien het zulks in de omstandigheden van het geval passend acht, de kosten over de partijen bij het geschil verdelen. Andere redelijke kosten, met inbegrip van de redelijke kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil, tenzij het Gerecht zulks in de omstandigheden van het geval onredelijk acht. Wordt de vordering slechts op bepaalde onderdelen toegewezen, dan vindt de verwijzing in de kosten plaats naar evenredigheid van het aantal of de omvang van de onderdelen waarop de vordering is toegewezen. De Beroepsinstantie beslist over de kosten in overeenstemming met het onderhavige artikel.
5.
Het Comité kan aanvullende voorschriften inzake honoraria vaststellen ter bepaling van het maximumbedrag van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand die moeten worden gedragen door bepaalde categorieën in het ongelijk gestelde partijen bij het geschil. In het kader van dergelijke aanvullende voorschriften worden de financiële middelen van eisers die natuurlijke personen of kleine of middelgrote onderneming zijn in aanmerking genomen. Het Comité streeft ernaar die aanvullende voorschriften uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst vast te stellen.
6.
Het Gerecht geeft een voorlopige uitspraak binnen achttien maanden na de datum waarop de vordering is ingesteld. Indien die termijn niet kan worden nageleefd, neemt het Gerecht een beslissing in die zin, met opgave van de redenen voor die vertraging.
ARTIKEL 3.54
Procedure in hoger beroep
1.
Elke partij bij het geschil kan binnen negentig dagen na de datum van een voorlopige uitspraak hoger beroep daartegen instellen bij de Beroepsinstantie. De gronden voor hoger beroep zijn:
a)
dat het Gerecht het toepasselijke recht onjuist heeft uitgelegd of toegepast;
b)
dat het Gerecht de feiten, met inbegrip van het desbetreffende interne recht, kennelijk onjuist heeft beoordeeld, of
c)
de in artikel 52 van het Icsid-Verdrag genoemde gronden, voor zover zij niet onder a) of b) vallen.
2.
De Beroepsinstantie wijst het hoger beroep af wanneer zij het ongegrond acht. Zij kan het hoger beroep ook versneld afwijzen wanneer duidelijk is dat het kennelijk ongegrond is.
3.
Als de Beroepsinstantie het hoger beroep gegrond acht, worden bij haar beslissing de juridische bevindingen en conclusies in de voorlopige uitspraak geheel of ten dele gewijzigd of vernietigd. In haar beslissing preciseert zij hoe zij de desbetreffende bevindingen en conclusies van het Gerecht heeft gewijzigd of vernietigd.
4.
Wanneer de door het Gerecht vastgestelde feiten zulks toelaten, past de Beroepsinstantie haar eigen juridische bevindingen en conclusies op die feiten toe en neemt zij haar uiteindelijke beslissing. Als dat niet mogelijk is, verwijst zij de zaak terug naar het Gerecht.
5.
In de regel duurt de procedure in hoger beroep niet langer dan honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop een partij bij het geschil formeel kennis geeft van haar besluit om hoger beroep in te stellen tot de datum waarop de Beroepsinstantie haar beslissing neemt. Als de Beroepsinstantie van oordeel is dat zij haar beslissing niet binnen honderdtachtig dagen kan nemen, deelt zij de partijen bij het geschil schriftelijk de redenen voor de vertraging mee en verstrekt zij een raming van de termijn waarbinnen zij haar beslissing zal nemen. Tenzij uitzonderlijke omstandigheden zulks vereisen, duurt de procedure in geen geval langer dan tweehonderdzeventig dagen.
6.
Een partij bij het geschil die hoger beroep instelt, stelt zekerheid voor de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met een door de Beroepsinstantie in het licht van de omstandigheden van het geval te bepalen redelijk bedrag.
7.
De artikelen 3.37 (Financiering door derden), 3.46 (Transparantie van procedure), 3.47 (Voorlopige besluiten), 3.49 (Afstand van instantie), 3.51 (Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst), 3.53 (Voorlopige uitspraak) en 3.56 (Schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling) zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure in hoger beroep.
ARTIKEL 3.55
Definitieve uitspraak
1.
Een voorlopige uitspraak op grond van deze afdeling wordt definitief indien geen van de partijen bij het geschil tegen de voorlopige uitspraak hoger beroep heeft ingesteld overeenkomstig artikel 3.54 (Procedure in hoger beroep), lid 1.
2.
Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie het hoger beroep heeft afgewezen op grond van artikel 3.54 (Procedure in hoger beroep), lid 2, wordt de voorlopige uitspraak definitief op de datum waarop het hoger beroep door de Beroepsinstantie is afgewezen.
3.
Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie haar uiteindelijke beslissing heeft genomen, wordt de voorlopige uitspraak zoals gewijzigd of vernietigd door de Beroepsinstantie definitief op de datum waarop de Beroepsinstantie haar uiteindelijke beslissing heeft genomen.
4.
Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie de juridische bevindingen en conclusies in de voorlopige uitspraak heeft gewijzigd of vernietigd en de zaak naar het Gerecht heeft terugverwezen, herziet het Gerecht, na in voorkomend geval de partijen bij het geschil te hebben gehoord, zijn voorlopige uitspraak om rekening te houden met de bevindingen en conclusies van de Beroepsinstantie. Het Gerecht is gebonden aan de bevindingen van de Beroepsinstantie. Het Gerecht tracht zijn herziene uitspraak te geven binnen negentig dagen na ontvangst van de beslissing van de Beroepsinstantie. De herziene voorlopige uitspraak wordt negentig dagen nadat hij is gegeven definitief.
5.
Voor de toepassing van deze afdeling omvat de term "definitieve uitspraak" ook elke uiteindelijke beslissing van de Beroepsinstantie op grond van artikel 3.54 (Procedure in hoger beroep), lid 4.
ARTIKEL 3.56
Schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling
Het Gerecht mag niet bij wijze van geldig verweer, tegenvordering, vordering tot verrekening of soortgelijke vordering aanvaarden dat de investeerder met betrekking tot de volledige of een deel van de schadeloosstelling die in een in het kader van deze afdeling voorgelegd geschil wordt gevorderd, uit hoofde van een verzekerings- of borgstellingsovereenkomst een schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling heeft of zal ontvangen.
ARTIKEL 3.57
Tenuitvoerlegging van definitieve uitspraken
1.
Definitieve uitspraken op grond van deze afdeling:
a)
zijn bindend voor de partijen bij het geschil en ten aanzien van de zaak waarin de uitspraak wordt gedaan, en
b)
zijn niet vatbaar voor hoger beroep, toetsing, vernietiging, nietigverklaring of enig ander rechtsmiddel.
2.
Elke partij bij de overeenkomst erkent een op grond van deze afdeling gegeven definitieve uitspraak als bindend en legt de geldelijke verplichting op haar grondgebied ten uitvoer alsof het een definitieve beslissing van een rechterlijke instantie in die partij was.
3.
Onverminderd de leden 1 en 2 zijn de erkenning en de tenuitvoerlegging van een definitieve uitspraak met betrekking tot een geschil waarin Vietnam de verweerder is, gedurende de periode als bedoeld in lid 4 onderworpen aan het Verdrag van New York van 1958. Gedurende die periode zijn het onderhavige artikel, lid 1, onder b), en artikel 3.36 (Instemming), lid 3, onder b), niet van toepassing op geschillen waarin Vietnam de verweerder is.
4.
Met betrekking tot een definitieve uitspraak in een geschil waarin Vietnam de verweerder is, zijn lid 1, onder b), en lid 2 van toepassing na afloop van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of na afloop van een langere periode die door het Comité wordt vastgesteld als de omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.
De tenuitvoerlegging van de uitspraak wordt geregeld door de wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
6.
Voor alle duidelijkheid: artikel 4.14 (Geen rechtstreekse werking) belet niet dat uitspraken op grond van deze afdeling worden erkend en ten uitvoer gelegd.
7.
Voor de toepassing van artikel 1 van het Verdrag van New York van 1958 wordt een definitieve uitspraak op grond van deze afdeling geacht een arbitrale uitspraak te zijn en verband te houden met een uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie voortvloeiend geschil.
8.
Voor alle duidelijkheid en behoudens lid 1, onder b): wanneer een geschil overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering), lid 2, onder a), aan geschillenbeslechting is onderworpen, geldt een definitieve uitspraak op grond van deze afdeling als een uitspraak in de zin van hoofdstuk IV, afdeling 6, van het Icsid-Verdrag.
ARTIKEL 3.58
Rol van partijen bij overeenkomst
1.
De partijen bij de overeenkomst mogen geen diplomatieke bescherming verlenen of geen internationale vordering instellen met betrekking tot een in het kader van deze afdeling voorgelegd geschil, tenzij de andere partij bij de overeenkomst de in dat geschil gedane uitspraak niet heeft geëerbiedigd of daaraan niet heeft voldaan. Voor de toepassing van dit lid omvat diplomatieke bescherming geen informele diplomatieke uitwisselingen die uitsluitend tot doel hebben de beslechting van het geschil te vergemakkelijken.
2.
Lid 1 sluit niet uit dat in verband met een maatregel van algemene strekking een beroep kan worden gedaan op geschillenbeslechting krachtens afdeling A (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst) indien wordt gesteld dat die maatregel de overeenkomst heeft geschonden en in verband met die maatregel een procedure met betrekking tot een specifieke investering is ingeleid overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering). Dit laat artikel 3.51 (Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst) of artikel 5 van de Uncitral-transparantievoorschriften onverlet.
ARTIKEL 3.59
Voeging
1.
Wanneer in twee of meer op grond van deze afdeling ingestelde vorderingen dezelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die vorderingen uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan de verweerder bij de president van het Gerecht een verzoek om voeging van die vorderingen of bepaalde onderdelen daarvan indienen. Het verzoek om voeging vermeldt:
a)
de naam en het adres van de partijen bij het geschil die de vorderingen hebben ingesteld in het kader waarvan om voeging wordt verzocht;
b)
de vorderingen of onderdelen daarvan waarvoor om voeging wordt verzocht, en
c)
de gronden voor het verzoek om voeging.
De verweerder doet het verzoek toekomen aan elke eiser die een vordering heeft ingesteld waarvoor de verweerder om voeging verzoekt.
2.
Wanneer alle partijen bij het geschil die de vorderingen hebben ingesteld waarvoor om voeging wordt verzocht, overeenstemming bereiken over de voeging van de vorderingen, dienen zij een gezamenlijk verzoek bij de president van het Gerecht in overeenkomstig lid 1. De president van het Gerecht stelt na ontvangst van dit gezamenlijke verzoek overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht) een nieuwe formatie van het Gerecht samen (hierna de "formatie die uitspraak over de voeging doet" genoemd), die bevoegd is om kennis te nemen van alle of een deel van de vorderingen die het voorwerp van het gezamenlijke verzoek om voeging zijn.
3.
Wanneer de in lid 2 bedoelde partijen bij het geschil niet binnen dertig dagen nadat de laatste eiser het in lid 1 bedoelde verzoek om voeging heeft ontvangen, overeenstemming over de voeging bereiken, stelt de president van het Gerecht overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht) een formatie samen die uitspraak over de voeging doet. De formatie die uitspraak over de voeging doet verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van alle of een deel van de vorderingen wanneer zij, na beoordeling van de standpunten van de partijen bij het geschil, beslist dat het belang van een eerlijke en doeltreffende afhandeling van de vorderingen, mede met het oog op de consistentie van de uitspraken, met de voeging zo goed mogelijk wordt gediend.
4.
De procedure bij de formatie die uitspraak over de voeging doet verloopt overeenkomstig de geschillenbeslechtingsregels die de eisers in onderlinge overeenstemming hebben gekozen uit de regels als bedoeld in artikel 3.33 (Instelling van vordering), lid 2.
5.
Wanneer de eisers niet binnen dertig dagen nadat de laatste eiser het verzoek om voeging heeft ontvangen, overeenstemming over de geschillenbeslechtingsregels bereiken, verloopt de procedure bij de formatie die uitspraak over de voeging doet overeenkomstig de arbitragevoorschriften van Uncitral.
6.
De op grond van artikel 3.38 (Gerecht) samengestelde formaties van het Gerecht zijn niet langer bevoegd uitspraak te doen over vorderingen, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan de formatie die uitspraak over de voeging doet bevoegd is, en de procedure bij deze formaties wordt geschorst of opgeschort, naar gelang van het geval. De uitspraak van de formatie die uitspraak over de voeging doet, over de onderdelen van de vorderingen ten aanzien waarvan zij zich bevoegd heeft verklaard, is voor de formaties die bevoegd zijn ten aanzien van de overige onderdelen van die vorderingen bindend vanaf de dag waarop de uitspraak overeenkomstig artikel 3.55 (Definitieve uitspraak) definitief wordt.
7.
Een eiser kan het in het kader van een voegingsprocedure behandelde vordering, of onderdeel daarvan, onttrekken aan de geschillenbeslechting krachtens het onderhavige artikel en hij mag deze vordering, of onderdeel daarvan, daarna niet opnieuw instellen overeenkomstig artikel 3.33 (Instelling van vordering).
8.
Op verzoek van de verweerder kan de formatie die uitspraak over de voeging doet, op dezelfde grondslag en met hetzelfde gevolg als bedoeld in de leden 3 en 6, bepalen of zij zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van een onder lid 1 vallende vordering, of onderdeel daarvan, die wordt ingesteld na de inleiding van de voegingsprocedure.
9.
Op verzoek van een van de eisers kan de formatie die uitspraak over de voeging doet, passende maatregelen nemen om het vertrouwelijke karakter van beschermde informatie van deze eiser ten opzichte van andere eisers te waarborgen. Die maatregelen kunnen onder meer inhouden dat bewerkte versies van documenten die beschermde informatie bevatten, worden overgelegd aan de andere eisers of dat de zitting gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.
HOOFDSTUK 4
INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 4.1
Comité
1.
De partijen richten een Comité op, bestaande uit vertegenwoordigers van de EU-partij en van Vietnam.
2.
Het Comité vergadert, tenzij het anders besluit, eenmaal per jaar, of in dringende gevallen op verzoek van een van de partijen. De vergaderingen van het Comité vinden beurtelings in de Unie en in Vietnam plaats, tenzij de partijen anders overeenkomen. Het Comité wordt gezamenlijk voorgezeten door de minister van Planning en Investeringen van Vietnam en het lid van de Europese Commissie dat bevoegd is voor handel, of door hun respectieve vertegenwoordigers. Het Comité stelt zelf zijn vergaderrooster en agenda vast.
3.
Het Comité:
a)
ziet toe op de goede werking van deze overeenkomst;
b)
houdt toezicht op en vergemakkelijkt de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst, en bevordert de algemene doelstellingen ervan;
c)
onderzoekt kwesties met betrekking tot dit hoofdstuk die door een partij worden voorgelegd;
d)
onderzoekt de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst).
e)
neemt mogelijke verbeteringen van de bepalingen van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), in overweging, in het bijzonder in het licht van de opgedane ervaring en de ontwikkelingen in andere internationale fora;
f)
onderzoekt op verzoek van een van de partijen de uitvoering van een eventueel onderling overeengekomen oplossing met betrekking tot een geschil dat valt onder hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst);
g)
onderzoekt de door de president van het Gerecht respectievelijk de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 10, respectievelijk artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 10, opgestelde ontwerpprocedureregels;
h)
tracht, onverminderd hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), een oplossing te vinden voor eventuele problemen op de door deze overeenkomst bestreken gebieden of eventuele geschillen in verband met de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst op te lossen, en
i)
buigt zich over alle andere aangelegenheden die van belang zijn met betrekking tot de door deze overeenkomst bestreken gebieden.
4.
Het Comité kan, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst:
a)
met alle belanghebbenden, met inbegrip van de particuliere sector, sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld, contact hebben over onderwerpen waarop deze overeenkomst van toepassing is;
b)
wijzigingen van deze overeenkomst in overweging nemen en aan de partijen aanbevelen, of, in gevallen waarin de overeenkomst hierin uitdrukkelijk voorziet, bij besluit bepalingen van deze overeenkomst wijzigen;
c)
uitleggingen van de bepalingen van deze overeenkomst aannemen, ook op grond van artikel 3.42 (Toepasselijk recht en regels voor uitlegging), lid 4, die bindend zijn voor de partijen en alle krachtens deze overeenkomst opgerichte organen, met inbegrip van de in hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), bedoelde arbitragepanels en de uit hoofde van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), ingestelde gerechtelijke instanties;
d)
besluiten nemen of aanbevelingen doen overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst;
e)
zijn eigen reglement van orde vaststellen,
f)
andere maatregelen in het kader van de uitoefening van zijn taken nemen in overeenstemming met deze overeenkomst.
5.
Het Comité kan, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst en nadat de respectieve wettelijke vereisten van de partijen zijn vervuld en hun respectieve wettelijke procedures zijn afgesloten:
a)
overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 2, respectievelijk artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 3, besluiten nemen tot aanwijzing van de leden van het Gerecht respectievelijk de Beroepsinstantie; overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 3, respectievelijk artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 4, het aantal leden verhogen of verlagen, en overeenkomstig artikel 3.40 (Gedragscode), lid 5, een lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie van zijn mandaat ontheffen;
b)
regels ter aanvulling van de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels als bedoeld in artikel 3.33 (Instelling van vordering), lid 4, vaststellen en achteraf wijzigen; die regels en wijzigingen zijn bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie.
c)
bij besluit bepalen dat artikel 3, lid 3, van de Uncitral-transparantievoorschriften van toepassing is in plaats van artikel 3.46 (Transparantie van procedure), lid 3;
d)
de hoogte van het in artikel 3.38 (Gerecht), lid 14, en artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 14, bedoelde voorschot alsmede de andere honoraria en kostenvergoedingen van de leden van een formatie van de Beroepsinstantie en van de president van het Gerecht en van de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 8.28 (Gerecht), leden 14 en 16, en artikel 3.39 (Beroepsinstantie), leden 14 en 16, vaststellen;
e)
overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 17, en artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 17, het voorschot en andere honoraria en kostenvergoedingen voor de leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie omzetten in een reguliere bezoldiging;
f)
overeenkomstig artikel 3.38 (Gerecht), lid 10, en artikel 3.39 (Beroepsinstantie), lid 10, de ontwerpprocedureregels van het Gerecht of van de Beroepsinstantie goedkeuren of afwijzen;
g)
overeenkomstig artikel 3.41 (Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme) een besluit tot precisering van eventueel noodzakelijke overgangsregelingen vaststellen, en
h)
overeenkomstig artikel 3.53 (Voorlopige uitspraak), lid 5, aanvullende voorschriften inzake honoraria vaststellen.
ARTIKEL 4.2
Besluitvorming door het Comité
1.
Teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, is het Comité bevoegd besluiten te nemen in de in deze overeenkomst bedoelde gevallen. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen, die de maatregelen treffen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze besluiten.
2.
Het Comité kan passende aanbevelingen doen aan de partijen.
3.
Alle besluiten en aanbevelingen van het Comité worden in onderling overleg vastgesteld.
ARTIKEL 4.3
Wijzigingen
1.
De partijen kunnen deze overeenkomst wijzigen. Een wijziging treedt in werking nadat de partijen schriftelijke kennisgevingen hebben gewisseld waarin zij verklaren dat zij hun respectieve toepasselijke wettelijke procedures hebben voltooid overeenkomstig artikel 4.9 (Inwerkingtreding).
2.
Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen, in de in deze overeenkomst bedoelde gevallen, in het Comité een besluit tot wijziging van deze overeenkomst nemen. Dit geldt onverminderd de voltooiing van de toepasselijke wettelijke procedures van elke partij.
ARTIKEL 4.4
Belastingen
1.
Niets in deze overeenkomst doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Unie of van een van haar lidstaten of van Vietnam uit hoofde van belastingverdragen tussen een lidstaat van de Unie en Vietnam. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een belastingverdrag heeft het belastingverdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
2.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat het voor de partijen een beletsel vormt om bij de toepassing van de desbetreffende bepalingen van hun belastingwetgeving onderscheid te maken tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot hun ingezetenschap of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.
3.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat het een beletsel vormt voor de instelling of handhaving van maatregelen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking in overeenstemming met de fiscale bepalingen van overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of interne belastingwetgeving.
ARTIKEL 4.5
Prudentiële uitzonderingsbepaling
1.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat het voor een partij een beletsel vormt om maatregelen vast te stellen of te handhaven om prudentiële redenen, zoals:
a)
de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is, of
b)
het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een partij.
2.
De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn niet belastender dan noodzakelijk is voor het bereiken van het doel ervan.
3.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat het een partij verplicht tot het verstrekken van informatie betreffende de zaken en de rekeningen van individuele consumenten, dan wel vertrouwelijke of geheime informatie die in het bezit is van overheidsinstanties.
ARTIKEL 4.6
Algemene uitzonderingen
Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen bij soortgelijke omstandigheden of een verkapte beperking van een onder de overeenkomst vallende investering vormen, mag niets in artikel 2.3 (Nationale behandeling) en artikel 2.4 (Meestbegunstigingsbehandeling) zodanig worden uitgelegd dat het een beletsel vormt voor de instelling of handhaving door een partij van maatregelen die:
a)
noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde;
b)
noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;
c)
betrekking hebben op de instandhouding van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, mits die maatregelen met beperkingen voor interne investeerders of met beperkingen van het interne aanbod of verbruik van diensten gepaard gaan;
d)
noodzakelijk zijn ter bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch erfgoed;
e)
noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van wet- of regelgeving die niet strijdig is met artikel 2.3 (Nationale behandeling) en artikel 2.4 (Meestbegunstigingsbehandeling), met inbegrip van die welke betrekking heeft op:
i)
het voorkomen van misleidende en frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;
ii)
het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van personen met betrekking tot de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en het beschermen van het vertrouwelijke karakter van individuele dossiers en rekeningen, of
iii)
de veiligheid;
of
f)
strijdig zijn met artikel 2.3 (Nationale behandeling), lid 1, mits het verschil in behandeling bedoeld is om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze te kunnen opleggen of innen ten aanzien van economische activiteiten of investeerders uit de andere partij.
ARTIKEL 4.7
Specifieke uitzonderingen
Hoofdstuk 2 (Bescherming van investeringen) geldt niet voor niet-discriminerende maatregelen van algemene strekking die worden genomen door een overheidsinstantie die bevoegd is voor het monetaire beleid of het wisselkoersbeleid. Het onderhavige artikel doet geen afbreuk aan de verplichtingen van een partij uit hoofde van artikel 2.8 (Overmaking).
ARTIKEL 4.8
Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat:
a)
een partij verplicht wordt informatie te verstrekken waarvan zij openbaarmaking in strijd acht met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;
b)
een partij belet wordt maatregelen te nemen die zij nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen en die
i)
verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met de handel in andere goederen en materialen en economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;
ii)
verband houden met de verlening van diensten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;
iii)
betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op stoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd, of
iv)
in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen;
c)
een partij belet wordt maatregelen te nemen tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid ingevolge haar verplichtingen krachtens het Handvest van de Verenigde Naties, gedaan te San Francisco op 26 juni 1945.
ARTIKEL 4.9
Toepassing van wet- en regelgeving
Artikel 2.8 (Overmaking) mag niet zodanig worden uitgelegd dat het voor een partij een beletsel vormt om op billijke en niet-discriminerende wijze, zonder dat dit een verkapte beperking van investeringen zou vormen, toepassing te geven aan haar wet- en regelgeving betreffende:
a)
faillissement, insolventie, herstel en afwikkeling van banken, crediteurenbescherming of prudentieel toezicht op financiële instellingen;
b)
de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van financiële instrumenten;
c)
de financiële verslaglegging of registratie van overmakingen, wanneer dat noodzakelijk is ter ondersteuning van de met de rechtshandhaving of financiële regelgeving belaste instanties;
d)
overtredingen of misdrijven, misleidende of frauduleuze praktijken;
e)
het waarborgen van de naleving van uitspraken van rechterlijke of soortgelijke instanties, of
f)
socialezekerheidsregelingen, wettelijke pensioenregelingen of verplichte spaarregelingen.
ARTIKEL 4.10
Tijdelijke vrijwaringsmaatregelen
In uitzonderlijke omstandigheden bij ernstige moeilijkheden, of dreigende ernstige moeilijkheden, voor de werking van de economische en monetaire unie van de Unie of, in het geval van Vietnam, voor het monetaire beleid en het wisselkoersbeleid, kan de betrokken partij voor een periode van ten hoogste één jaar strikt noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen nemen met betrekking tot overmakingen.
ARTIKEL 4.11
Beperkingen in geval van moeilijkheden met betrekking tot betalingsbalans of buitenlandse financiële positie
1.
Wanneer een partij ernstige moeilijkheden ondervindt, of dreigt te ondervinden, met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, kan zij vrijwaringsmaatregelen instellen of handhaven ten aanzien van overmakingen, die:
a)
niet-discriminerend zijn ten opzichte van derde landen in vergelijkbare situaties;
b)
niet verder gaan dan noodzakelijk is om de moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie op te lossen;
c)
in voorkomend geval in overeenstemming zijn met de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds,
d)
geen onnodig nadeel toebrengen aan de commerciële, economische en financiële belangen van de andere partij, en
e)
tijdelijk zijn en geleidelijk worden opgeheven naarmate de situatie verbetert.
2.
Een partij die maatregelen als bedoeld in lid 1 instelt of handhaaft, stelt de andere partij daarvan onverwijld in kennis en verstrekt haar zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing van die maatregelen.
3.
Wanneer op grond van lid 1 beperkingen worden ingesteld of gehandhaafd, wordt hierover onverwijld overleg gevoerd in het Comité, tenzij in andere fora overleg plaatsvindt. Tijdens het overleg worden de moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie die tot de respectievelijke maatregelen hebben geleid, beoordeeld, rekening houdend met onder meer de volgende factoren:
a)
de aard en de omvang van de moeilijkheden;
b)
de economische positie en de handelssituatie ten opzichte van het buitenland, of
c)
andere corrigerende maatregelen die genomen kunnen worden.
Het overleg heeft betrekking op de verenigbaarheid van de beperkende maatregelen met lid 1. Alle van het Internationaal Monetair Fonds afkomstige relevante bevindingen van statistische of feitelijke aard worden aanvaard, en bij de conclusies wordt rekening gehouden met het oordeel van het Internationaal Monetair Fonds over de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie van de betrokken partij.
ARTIKEL 4.12
Openbaarmaking van informatie
1.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat een partij verplicht wordt vertrouwelijke informatie beschikbaar te stellen waarvan openbaarmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen, behalve wanneer een panel vertrouwelijke informatie opvraagt in het kader van geschillenbeslechtingsprocedures als bedoeld in hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst). In dergelijke gevallen ziet het panel erop toe dat de vertrouwelijkheid volledig in acht wordt genomen.
2.
Wanneer een partij aan het Comité informatie voorlegt die zij ingevolge haar wet- en regelgeving als vertrouwelijk beschouwt, wordt die informatie door de andere partij vertrouwelijk behandeld, tenzij de partij die de informatie voorlegt anders beslist.
ARTIKEL 4.13
Inwerkingtreding
1.
Deze overeenkomst wordt door de partijen overeenkomstig hun respectieve toepasselijke wettelijke procedures goedgekeurd.
2.
Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar kennis hebben gegeven van de voltooiing van hun toepasselijke wettelijke procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst. De partijen kunnen een andere datum overeenkomen.
3.
De kennisgevingen worden gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie en aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Vietnam.
4.
Deze overeenkomst kan voorlopig worden toegepast, indien de partijen zulks overeenkomen. In dat geval wordt de overeenkomst toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de Unie en Vietnam elkaar kennis hebben gegeven van de voltooiing van hun toepasselijke wettelijke procedures voor de voorlopige toepassing. De partijen kunnen een andere datum overeenkomen.
5.
Wanneer een partij sommige bepalingen van deze overeenkomst niet voorlopig kan toepassen, stelt zij de andere partij in kennis van de bepalingen die zij niet voorlopig kan toepassen. Niettegenstaande lid 4 worden, mits de andere partij de toepasselijke wettelijke procedures voor de voorlopige toepassing heeft voltooid en zij niet binnen tien dagen na de kennisgeving dat sommige bepalingen niet voorlopig kunnen worden toegepast, bezwaar tegen de voorlopige toepassing heeft gemaakt, de bepalingen van deze overeenkomst die niet het voorwerp van de kennisgeving waren voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de kennisgeving.
6.
Een partij kan de voorlopige toepassing beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze beëindiging treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de kennisgeving.
7.
Wanneer deze overeenkomst of sommige bepalingen ervan voorlopig worden toegepast, wordt onder "inwerkingtreding van deze overeenkomst" verstaan de datum van voorlopige toepassing. Het Comité en andere krachtens deze overeenkomst opgerichte organen kunnen hun taken gedurende de voorlopige toepassing van deze overeenkomst uitoefenen. Alle in de uitoefening van deze taken genomen besluiten houden alleen op gevolgen te hebben wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt.
ARTIKEL 4.14
Looptijd
1.
Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
2.
De Unie of Vietnam kan de andere partij schriftelijk in kennis stellen van haar of zijn voornemen deze overeenkomst op te zeggen. De opzegging wordt na het verstrijken van een periode van zes maanden na de kennisgeving van kracht.
ARTIKEL 4.15
Opzegging
Ingeval deze overeenkomst wordt opgezegd overeenkomstig artikel 4.10 (Looptijd), blijven de bepalingen van hoofdstuk 1 (Doelstellingen en algemene definities), artikel 2.1 (Toepassingsgebied), artikel 2.2 (Investeringen en regelgevingsmaatregelen en doelstellingen) en artikel 2.5 (Behandeling van investeringen) tot en met artikel 2.9 (Subrogatie), de relevante bepalingen van hoofdstuk 4 en de bepalingen van hoofdstuk 3 (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst) ten aanzien van investeringen die vóór de datum van opzegging van deze overeenkomst zijn verricht, van kracht gedurende een periode van vijftien jaar te rekenen vanaf de datum van opzegging, tenzij de partijen anders overeenkomen. Het onderhavige artikel is niet van toepassing wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt.
ARTIKEL 4.16
Voldoen aan verplichtingen
1.
De partijen treffen alle algemene of bijzondere maatregelen die nodig zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in deze overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.
2.
Wanneer een partij van oordeel is dat de andere partij een wezenlijke inbreuk op de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst heeft gemaakt, kan zij in overeenstemming met artikel 57 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst passende maatregelen met betrekking tot de onderhavige overeenkomst treffen.
ARTIKEL 4.17
Personen die gedelegeerde overheidsbevoegdheid uitoefenen
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, draagt elke partij er zorg voor dat alle personen, daaronder begrepen overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies, waaraan zij overeenkomstig haar interne wetgeving om het even op welk overheidsniveau regelgevende, administratieve dan wel andere overheidsbevoegdheid heeft gedelegeerd, bij de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming met de verplichtingen van de partij uit hoofde van deze overeenkomst handelen.
ARTIKEL 4.18
Geen rechtstreekse werking
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend door of daarmee verplichtingen worden opgelegd aan personen, anders dan die welke de partijen krachtens internationaal publiekrecht tussen hen hebben vastgesteld. Vietnam kan op grond van zijn interne recht anders bepalen.
ARTIKEL 4.19
Bijlagen
De bijlagen bij deze overeenkomst maken integrerend deel hiervan uit.
ARTIKEL 4.20
Verhouding tot andere overeenkomsten
1.
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden eerdere overeenkomsten tussen de Unie of haar lidstaten en Vietnam niet vervangen of beëindigd door deze overeenkomst.
2.
Deze overeenkomst maakt deel uit van de algemene betrekkingen tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Vietnam, anderzijds, zoals bepaald in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, en vormt een onderdeel van het gemeenschappelijke institutionele kader.
3.
Niets in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat een partij verplicht wordt te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie van 15 april 1994.
4.
Zodra deze overeenkomst in werking treedt, worden de in bijlage 6 (Lijst van investeringsbeschermingsovereenkomsten) genoemde overeenkomsten tussen de lidstaten van de Unie en Vietnam, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, beëindigd en zijn zij niet langer van kracht; zij komen te vervallen en worden vervangen door deze overeenkomst.
5.
In geval van voorlopige toepassing overeenkomstig artikel 4.13 (Inwerkingtreding), lid 4, wordt de toepassing van de bepalingen van de in bijlage 6 (Lijst van investeringsbeschermingsovereenkomsten) genoemde overeenkomsten, alsmede van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, opgeschort met ingang van de datum van voorlopige toepassing. Wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, wordt de opschorting opgeheven en worden de in bijlage 6 (Lijst van investeringsbeschermingsovereenkomsten) genoemde overeenkomsten van kracht.
6.
Onverminderd de leden 4 en 5 kan op grond van een in bijlage 6 (Lijst van investeringsbeschermingsovereenkomsten) genoemde overeenkomst overeenkomstig de in die overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:
a)
de vordering voortvloeit uit een vermeende schending van die overeenkomst die plaatsvond vóór de datum van opschorting van de toepassing van de overeenkomst overeenkomstig lid 5 of, wanneer de toepassing van de overeenkomst niet wordt opgeschort overeenkomstig lid 5, vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, en
b)
niet meer dan drie jaar zijn verstreken vanaf de datum van opschorting van de toepassing van de overeenkomst overeenkomstig lid 5 of, wanneer de toepassing van de overeenkomst niet wordt opgeschort overeenkomstig lid 5, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de datum van instelling van de vordering.
7.
Onverminderd de leden 4 en 5 kan, wanneer de voorlopige toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt beëindigd en de onderhavige overeenkomst niet in werking treedt, op grond van de onderhavige overeenkomst overeenkomstig de in de onderhavige overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:
a)
de vordering voortvloeit uit een vermeende schending van de onderhavige overeenkomst die plaatsvond gedurende de periode van voorlopige toepassing van de onderhavige overeenkomst, en
b)
niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van beëindiging van de voorlopige toepassing tot de datum van instelling van de vordering.
8.
Voor alle duidelijkheid: er kan geen vordering op grond van de onderhavige overeenkomst en overeenkomstig de daarin neergelegde voorschriften en procedures worden ingesteld wanneer de vordering voortvloeit uit een vermeende schending van de onderhavige overeenkomst die plaatsvond vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst of, wanneer de onderhavige overeenkomst voorlopig wordt toegepast, vóór de datum van voorlopige toepassing.
9.
De definitie van "inwerkingtreding van deze overeenkomst" in artikel 4.13 (Inwerkingtreding), lid 7, geldt niet voor de toepassing van het onderhavige artikel.
ARTIKEL 4.21
Toekomstige toetredingen tot de Unie
1.
De Unie stelt Vietnam in kennis van elk verzoek van een derde land tot toetreding tot de Unie.
2.
Tijdens de onderhandelingen tussen de Unie en het kandidaat-land dat tot de Unie wenst toe te treden streeft de Unie ernaar:
a)
op verzoek van Vietnam en voor zover mogelijk informatie te verstrekken betreffende aangelegenheden waarop deze overeenkomst van toepassing is, en
b)
rekening te houden met door Vietnam geuite punten van zorg.
3.
De Unie stelt Vietnam in kennis van de inwerkingtreding van elke toetreding tot de Unie.
4.
Het Comité onderzoekt ruimschoots vóór de datum van toetreding van een derde land tot de Unie de eventuele gevolgen van die toetreding voor deze overeenkomst.
5.
Elke nieuwe lidstaat van de Unie treedt vanaf de datum van zijn toetreding tot de Unie toe tot de onderhavige overeenkomst door middel van een daartoe strekkende bepaling in de akte van toetreding tot de Unie. Indien de akte van toetreding tot de Unie niet voorziet in de automatische toetreding van de lidstaat van de Unie tot deze overeenkomst, treedt de betrokken lidstaat van de Unie tot deze overeenkomst toe door nederlegging van een akte van toetreding tot de overeenkomst bij de secretaris-generaal van de Raad van de Unie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Vietnam of de respectieve opvolgers daarvan. De partijen kunnen, bij besluit van het Comité, noodzakelijke aanpassingen verrichten of overgangsregelingen invoeren.
ARTIKEL 4.22
Territoriale toepassing
Deze overeenkomst is van toepassing:
a)
wat de EU-partij betreft, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en
b)
wat Vietnam betreft, op zijn grondgebied.
Verwijzingen naar "grondgebied" in deze overeenkomst worden in deze zin begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
ARTIKEL 4.23
Authentieke teksten
Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Vietnamese taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.