Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0499

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het   Europees Bureau voor visserijcontrole  (codificatie)

    COM/2018/499 final

    Brussel, 2.7.2018

    COM(2018) 499 final

    2018/0263(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende het   Europees Bureau voor visserijcontrole  (codificatie)


    TOELICHTING

    1.In de context van een Europa van de burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en verduidelijken van het recht van de Unie om het duidelijker en toegankelijker te maken voor de burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het recht van de Unie kan ontlenen.

    Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd, gedeeltelijk in de oorspronkelijke handeling en gedeeltelijk in de latere wijzigingshandelingen te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal handelingen moet worden vergeleken.

    Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan ook van essentieel belang om het recht duidelijk en doorzichtig te maken.

    2.Bij haar besluit van 1 april 1987 1 heeft de Commissie haar diensten opgedragen alle handelingen na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de bepalingen ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

    3.De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit bevestigd 2 en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee rechtszekerheid wordt verschaft omtrent de vraag welke wetgeving op een gegeven moment op een bepaald onderwerp van toepassing is.

    Bij codificatie moet de normale procedure voor de vaststelling van handelingen van de Unie volledig in acht worden genomen.

    Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten overeengekomen.

    4.Dit voorstel beoogt de codificatie van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Europees Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid 3 . De nieuwe verordening vervangt de verschillende handelingen die erin zijn verwerkt 4 ; dit voorstel laat de inhoud van de handelingen die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

    5.Dit voorstel voor een codificatie is opgesteld op basis van een voorafgaande consolidatie, in 24 officiële talen, van Verordening (EG) nr. 768/2005 en de handelingen tot wijziging daarvan, met behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor publicaties van de Europese Unie. Voor zover de artikelen zijn vernummerd, is het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een concordantietabel die is opgenomen in bijlage II bij de gecodificeerde verordening.

    ê 768/2005 (aangepast)

    è1 2016/1626 art. 1, punt 1

    2018/0263 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    Ö betreffende het Õ è1 Europees Bureau voor visserijcontrole ç (codificatie)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag Ö betreffende de werking van de Europese Unie Õ, en met name artikel Ö 43, lid 2 Õ,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 5 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    ê

    (1)Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad 6 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd 7 . Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

    ê 768/2005 overweging 1

    (2)Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 8 moeten de lidstaten zorgen voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en daartoe onderling en met derde landen samenwerken.

    ê 768/2005 overweging 2 (aangepast)

    (3)Om aan Ö die Õ verplichtingen te voldoen, moeten de lidstaten de controles en inspecties op hun landgebied, in Ö Uniewateren Õ en internationale wateren coördineren in overeenstemming met het internationale recht en, in het bijzonder, de verplichtingen van de Ö Unie Õ in het kader van regionale visserijorganisaties en overeenkomsten met derde landen.

    ê 768/2005 overweging 3

    (4)Een inspectieregeling kan niet kosteneffectief zijn als er geen inspecties aan wal plaatsvinden. Daarom moeten de gezamenlijke inzetplannen ook het landgebied bestrijken.

    ê 768/2005 overweging 4

    (5)Een dergelijke samenwerking moet, door middel van een operationele coördinatie van de controles en inspecties, bijdragen tot de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen en zorgen voor gelijke voorwaarden voor de gehele bij deze exploitatie betrokken visserijsector, waardoor de concurrentieverstoring afneemt.

    ê 768/2005 overweging 5 (aangepast)

    (6)Effectieve visserijcontroles en -inspecties zijn essentieel met het oog op de bestrijding van illegale, Ö ongemelde Õ en Ö ongereglementeerde Õ visserij.

    ê 768/2005 overweging 6 (aangepast)

    (7)Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten Ö uit hoofde van Õ Verordening (EU) nr. 1380/2013 is voor de organisatie van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten inzake visserijcontroles en -inspecties een technisch en administratief orgaan van de Ö Unie Õ nodig.

    ê 1224/2009 overweging 47 (aangepast)

    (8)Het Ö Europees Õ Bureau voor visserijcontrole Ö („het Bureau”) dient de mogelijkheid te hebben Õ een uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid Ö te ondersteunen Õ, te zorgen voor het organiseren van operationele samenwerking, bijstand aan de lidstaten Ö te verlenen Õ en een noodeenheid op te richten wanneer er een ernstig risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geconstateerd. Daarnaast Ö dient Õ het Bureau Ö de mogelijkheid te hebben Õ zich de vereiste uitrusting te verschaffen om gezamenlijke inzetplannen uit te voeren en samen te werken bij de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie.

    ê 768/2005 overweging 9 (aangepast)

    (9)Het Bureau moet in staat zijn om, op verzoek van de Commissie, de Ö Unie Õ en de lidstaten bij te staan bij hun betrekkingen met derde landen en/of regionale visserijorganisaties en met hun bevoegde autoriteiten samen te werken in het kader van de internationale verplichtingen van de Ö Unie Õ.

    ê 768/2005 overweging 10 (aangepast)

    (10)Bovendien moet worden toegewerkt naar een effectieve toepassing van inspectieprocedures Ö van de Unie Õ. Het Bureau zou mettertijd een referentiebron inzake wetenschappelijke en technische bijstand voor visserijcontroles en -inspecties kunnen worden.

    ê 768/2005 overweging 11 (aangepast)

    (11)Ter verwezenlijking van het oogmerk van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zijnde de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen in het kader van een duurzame ontwikkeling, moet de Ö Unie Õ maatregelen vaststellen betreffende de instandhouding, het beheer en de exploitatie van levende aquatische hulpbronnen.

    ê 768/2005 overweging 12 (aangepast)

    (12)Met het oog op een deugdelijke handhaving van die maatregelen moeten de lidstaten toereikende middelen voor controle en handhaving inzetten. Om die controle en handhaving effectiever en efficiënter te maken, dient de Commissie volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure en in overleg met de betrokken lidstaten specifieke controle- en inspectieprogramma's vast te stellen. 

    ê 768/2005 overweging 13

    (13)Het Bureau moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten coördineren op basis van gezamenlijke inzetplannen waarin het gebruik van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen van de betrokken lidstaten wordt georganiseerd met het oog op de uitvoering van controle- en inspectieprogramma's. De door de lidstaten verrichte visserijcontroles en -inspecties moeten plaatsvinden op grond van gemeenschappelijke criteria, prioriteiten, benchmarks en procedures betreffende controles en inspecties op basis van die programma’s.

    ê 768/2005 overweging 14

    (14)Indien er een controle- en inspectieprogramma wordt vastgesteld, zijn de lidstaten ertoe verplicht de voor de uitvoering van dat programma benodigde middelen effectief ter beschikking te stellen. De lidstaten moeten de controle- en inspectiemiddelen waarmee zij voornemens zijn uitvoering aan dat programma te geven onverwijld bij het Bureau aanmelden. Een gezamenlijk inzetplan mag niet leiden tot het opleggen van extra verplichtingen inzake controle, inspectie en handhaving of met betrekking tot het beschikbaar stellen van de in deze context noodzakelijke middelen.

    ê 768/2005 overweging 15

    (15)Het Bureau mag geen gezamenlijk inzetplan opstellen dat niet in het werkprogramma is opgenomen.

    ê 768/2005 overweging 16

    (16)Het werkprogramma moet worden vastgesteld door de raad van bestuur, die voor voldoende consensus moet zorgen, onder meer ten aanzien van de koppeling van de in het werkprogramma voor het Bureau geplande taken en de middelen waarover het Bureau kan beschikken, op basis van de door de lidstaten te verstrekken informatie.

    ê 768/2005 overweging 17 (aangepast)

    (17)De uitvoerend directeur Ö dient Õ als voornaamste taak Ö te hebben Õ in zijn overleg met de leden van de raad van bestuur en met de lidstaten ervoor te zorgen dat tegenover de in het werkprogramma van elk jaar Ö uiteengezette Õ ambities toereikende middelen staan die de lidstaten met het oog op de uitvoering van het werkprogramma aan het Bureau ter beschikking stellen.

    ê 768/2005 overweging 18 (aangepast)

    (18)De uitvoerend directeur moet in het bijzonder nauwkeurige inzetplannen opstellen waarvoor gebruik wordt gemaakt van de middelen die de lidstaten voor de uitvoering van elk controle- en inspectieplan ter beschikking stellen en waarin de regels en doeleinden van het specifieke controle- en inspectieprogramma, alsmede andere toepasselijke regels, bijvoorbeeld de regels inzake inspecteurs Ö van de Unie Õ, in acht worden genomen.

    ê 768/2005 overweging 19

    (19)In dit verband is het zaak dat de uitvoerend directeur tijdschema's hanteert die de lidstaten in de gelegenheid stellen op grond van hun operationele deskundigheid opmerkingen te plaatsen zonder het werkprogramma van het Bureau en de bij deze verordening ingestelde termijnen te buiten te gaan. Om voor een efficiënte en tijdige coördinatie van de gezamenlijke controles en inspecties te kunnen zorgen, moet worden voorzien in een procedure die besluitvorming over de vaststelling van de inzetplannen mogelijk maakt ingeval de betrokken lidstaten onderling niet tot een akkoord kunnen komen.

    ê 768/2005 overweging 20 (aangepast)

    (20)Voor de opstelling en vaststelling van gezamenlijke inzetplannen voor operaties buiten de Ö Uniewateren Õ moet een soortgelijke procedure worden gevolgd als voor operaties in Ö Uniewateren Õ. Een dergelijk gezamenlijk inzetplan moet berusten op een controle- en inspectieprogramma waarmee uitvoering wordt gegeven aan bindende internationale verplichtingen van de Ö Unie Õ inzake controle en inspectie.

    ê 768/2005 overweging 21

    (21)Voor de uitvoering van gezamenlijke inzetplannen moeten de betrokken lidstaten hun voor die inzetplannen toegezegde controle- en inspectiemiddelen bundelen en inzetten. Het Bureau moet beoordelen of de beschikbare controle- en inspectiemiddelen toereikend zijn en in voorkomend geval de betrokken lidstaten en de Commissie ervan verwittigen dat er onvoldoende middelen zijn om de krachtens het controle- en inspectieprogramma vereiste taken te vervullen.

    ê 768/2005 overweging 22 (aangepast)

    (22)Hoewel de lidstaten hun controle- en inspectieverplichtingen dienen na te komen, met name hun verplichtingen krachtens het uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma, Ö dient Õ het Bureau niet de bevoegdheid Ö te hebben Õ om door middel van gezamenlijke inzetplannen extra verplichtingen op te leggen, noch om lidstaten sancties op te leggen.

    ê 768/2005 overweging 23

    (23)Het Bureau moet de gezamenlijke inzetplannen regelmatig beoordelen op hun doeltreffendheid.

    ê 768/2005 overweging 24 (aangepast)

    (24)Het is passend te voorzien in de mogelijkheid om specifieke uitvoeringsbepalingen vast te stellen voor de opstelling en goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen. Het kan nuttig zijn van de mogelijkheid gebruik te maken wanneer het Bureau zijn werkzaamheden heeft aangevangen en de uitvoerend directeur van oordeel is dat dergelijke bepalingen in de wetgeving Ö van de Unie Õ moeten worden opgenomen.

    ê 768/2005 overweging 25

    (25)Het Bureau moet het recht hebben om, op verzoek, op contractbasis diensten te verlenen met betrekking tot controle- en inspectiemiddelen die door de betrokken lidstaten voor gezamenlijke inzet worden gebruikt.

    ê 768/2005 overweging 26

    (26)Met het oog op de vervulling van de taken van het Bureau moeten de Commissie, de lidstaten en het Bureau via een informatienetwerk relevante informatie inzake controle en inspectie uitwisselen.

    ê 768/2005 overweging 27 (aangepast)

    (27)De status en de structuur van het Bureau moeten in overeenstemming zijn met het objectieve karakter van de resultaten die het geacht wordt te produceren en moeten het in staat stellen zijn functie uit te oefenen in nauwe samenwerking met de lidstaten en de Commissie. Daarom moet het Bureau juridische, financiële en bestuurlijke autonomie krijgen, maar tegelijkertijd nauwe banden onderhouden met de instellingen van de Ö Unie Õ en de lidstaten. Daartoe moet het Bureau een orgaan Ö van de Unie Õ met rechtspersoonlijkheid zijn dat de bevoegdheden uitoefent die bij deze verordening aan het orgaan worden verleend.

    ê 768/2005 overweging 28 (aangepast)

    (28)Voor de contractuele aansprakelijkheid van het Bureau, waarvoor het recht geldt dat van toepassing is op het door het Bureau gesloten contract, is het Hof van Justitie Ö van de Europese Unie Õ bevoegd uitspraak te doen overeenkomstig eventuele arbitrageclausules in het contract. Het Hof van Justitie is eveneens bevoegd in geschillen met betrekking tot de vergoeding van eventuele schade die uit de niet-contractuele aansprakelijkheid van het Bureau voortvloeit, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben.

    ê 768/2005 overweging 29

    (29)De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van bestuur die moet toezien op het correct en doelmatig functioneren van het Bureau.

    ê 768/2005 overweging 30

    (30)Er moet een raad van advies worden ingesteld die de uitvoerend directeur adviseert en instaat voor nauwe samenwerking met belanghebbenden.

    ê 768/2005 overweging 31 (aangepast)

    (31)Aangezien het Bureau moet voldoen aan verplichtingen Ö van de Unie Õ en op verzoek van de Commissie moet samenwerken met derde landen en regionale visserijorganisaties in het kader van de internationale verplichtingen van de Ö Unie Õ, dient de voorzitter van de raad van bestuur te worden gekozen uit de vertegenwoordigers van de Commissie.

    ê 768/2005 overweging 32

    (32)Bij de stemprocedure in de raad van bestuur moet rekening worden gehouden met de belangen van de lidstaten en de Commissie in de effectieve werking van het Bureau.

    ê 768/2005 overweging 33

    (33)Het is passend dat een vertegenwoordiger van de raad van advies zonder stemrecht aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deelneemt.

    ê 768/2005 overweging 34

    (34)Er moet worden voorzien in regels betreffende de benoeming en het ontslag van de uitvoerend directeur van het Bureau, alsmede in regels voor de uitoefening van zijn functie.

    ê 768/2005 overweging 35

    (35)Om een transparante werking van het Bureau te bevorderen, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 9 onverkort op het Bureau van toepassing zijn.

    ê 768/2005 overweging 36

    (36)In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 10 worden toegepast op de onderhavige verordening.

    ê 768/2005 overweging 37 (aangepast)

    (37)Om de functionele autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te garanderen, moet het een eigen begroting krijgen waarvan de inkomsten komen uit een bijdrage Ö van de Unie Õ en uit betalingen voor door het Bureau op contractbasis verleende diensten. Voor de bijdrage Ö van de Unie Õ en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie is de begrotingsprocedure Ö van de Unie Õ van toepassing. De controle van de rekeningen moet worden uitgevoerd door de Rekenkamer.

    ê 768/2005 overweging 38 (aangepast)

    (38)Om fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te bestrijden, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 11 onverkort van toepassing zijn op het Bureau, dat Ö moet toetreden tot Õ het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken die zijn uitgevoerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 12 .

    ê 768/2005 overweging 39

    (39)De voor de uitvoering van de onderhavige verordening noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 13 ,

    ê 768/2005 (aangepast)

    è1 2016/1626 art. 1, punt 1

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    DOEL EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Doel

    Deze verordening Ö voorziet in Õ è1 een Europees Bureau voor visserijcontrole ç (hierna „het Bureau” genoemd), dat tot doel heeft een operationele coördinatie van de visserijcontroles en -inspecties van de lidstaten te organiseren en de lidstaten bij te staan bij hun samenwerking, teneinde te voldoen aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en ervoor te zorgen dat dit beleid effectief en uniform wordt toegepast.

    ê 768/2005

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)„controle en inspectie”: in het bijzonder overeenkomstig de artikelen 5, 11, 71, 91 en 117 en titel VII van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 14 door de lidstaten getroffen maatregelen voor de controle en inspectie van visserijactiviteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van activiteiten op het gebied van bewaking en toezicht, bijvoorbeeld door het gebruik van satellietvolgsystemen (VMS) en waarnemersregelingen;

    b)„controle- en inspectiemiddelen”: bewakingsvaartuigen, vliegtuigen, voertuigen en andere materiële middelen, alsmede inspecteurs, waarnemers en andere personele middelen die door de lidstaten worden gebruikt voor controle en inspectie;

    c)„gezamenlijk inzetplan”: een plan waarin de operationele regelingen voor het inzetten van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen zijn vastgesteld;

    ê 768/2005 (aangepast)

    d)„internationaal controle- en inspectieprogramma”: een programma waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd met het oog op de uitvoering van de internationale verplichtingen van de Ö Unie Õ inzake controle en inspectie;

    e)„specifiek controle- en inspectieprogramma”: een op grond van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgesteld programma waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd;

    f)„visserijtak”: de visserijactiviteiten omschreven in artikel 4, lid 1, onder 28), van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

    g)„inspecteurs Ö van de Unie Õ”: de inspecteurs die zijn opgenomen in de in artikel 79, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 bedoelde lijst.

    HOOFDSTUK II

    OPDRACHT EN TAKEN VAN HET BUREAU

    Artikel 3

    Opdracht

    De opdracht van het Bureau bestaat erin:

    a)de door de lidstaten in verband met de controle- en inspectieverplichtingen van de Ö Unie Õ verrichte controles en inspecties te coördineren;

    b)de door de lidstaten overeenkomstig deze verordening gebundelde inzet van de nationale controle- en inspectiemiddelen te coördineren;

    c)de lidstaten bij de verslaglegging over de visserijactiviteiten en de controles en inspecties aan de Commissie en aan derden bij te staan;

    d)de lidstaten binnen zijn bevoegdheden bij te staan bij het vervullen van hun taken en verplichtingen uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

    e)de lidstaten en de Commissie bij te staan bij het harmoniseren van de toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de hele Ö Unie Õ;

    f)bij te dragen tot de werkzaamheden van de lidstaten en de Commissie inzake het onderzoek naar en de ontwikkeling van controle- en inspectietechnieken;

    g)bij te dragen tot de coördinatie van de opleiding van inspecteurs en de uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten;

    h)de operaties ter bestrijding van illegale, Ö ongemelde Õ en Ö ongereglementeerde Õ visserij Ö („IOO-visserij”) Õ overeenkomstig de voorschriften Ö van de Unie Õ te coördineren;

    ê 1224/2009 art. 120, punt 1 (aangepast)

    i)de uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid te ondersteunen, met inbegrip van met name: 

    de organisatie van de operationele coördinatie van controleactiviteiten van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma’s, controleprogramma’s betreffende IOO-visserij en internationale controle- en inspectieprogramma’s;

    de inspecties die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het Bureau overeenkomstig artikel 19;

    ê 2016/1626 art. 1, punt 2 (aangepast)

    j)samen te werken met het bij Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad 15 opgerichte Europees grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad 16 opgerichte Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, elk handelend binnen zijn opdracht, Ö om Õ nationale autoriteiten, belast met kustwachtfuncties als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, te ondersteunen door hen diensten, informatie, uitrusting en opleiding te bieden en door multifunctionele actie te coördineren.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 4

    Taken betreffende de internationale verplichtingen van de Ö Unie Õ inzake controle en inspectie

    1. Op verzoek van de Commissie vervult het Bureau de volgende taken:

    a)de Ö Unie Õ en de lidstaten bijstaan in hun betrekkingen met derde landen en met de regionale internationale visserijorganisaties waarvan de Ö Unie Õ lid is;

    b)met betrekking tot de controle- en inspectieverplichtingen van de Ö Unie Õ samenwerken met de bevoegde autoriteiten van regionale internationale visserijorganisaties, in het kader van met die organisaties gemaakte werkafspraken.

    2. Op verzoek van de Commissie kan het Bureau bij kwesties inzake de controle en inspectie in het kader van tussen de Ö Unie Õ en derde landen gesloten overeenkomsten samenwerken met de bevoegde autoriteiten van die Ö derde Õ landen.

    3. Het Bureau mag, binnen zijn bevoegdheden, namens de lidstaten taken vervullen in het kader van internationale visserijovereenkomsten waarbij de Ö Unie Õ partij is.

    Artikel 5

    Taken in verband met operationele coördinatie

    ê 1224/2009 art. 120, punt 2, onder a)

    1. De operationele coördinatie van het Bureau heeft betrekking op de controle van alle activiteiten die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen.

    ê 768/2005

    2. Het Bureau stelt met het oog op de operationele coördinatie gezamenlijke inzetplannen op en organiseert de operationele coördinatie van de controle en inspectie door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk III.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 2, onder b)

    3. Met het oog op een versterkte operationele coördinatie tussen de lidstaten kan het Bureau samen met de betrokken lidstaten werkprogramma’s opstellen en de uitvoering ervan coördineren.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 6

    Contractuele dienstverlening aan lidstaten

    Het Bureau kan, op verzoek van een lidstaat, aan die lidstaat op contractbasis diensten verlenen die betrekking hebben op de controle en inspectie in verband met de verplichtingen ten aanzien van de visserij in Ö Unie- Õ en/of internationale wateren, zoals het huren, exploiteren en bemannen van controle- en inspectieplatforms en het ter beschikking stellen van waarnemers voor gezamenlijke operaties door de betrokken lidstaten.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 3 (aangepast)

    Artikel 7

    Bijstand aan de Commissie en de lidstaten

    Het Bureau staat de Commissie en de lidstaten bij met het oog op een optimale, uniforme en doeltreffende nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief wat betreft de bestrijding van IOO-visserij, en hun betrekkingen met derde landen. Het Bureau heeft met name de volgende taken:

    a)het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van de instructeurs van de visserijinspectie van de lidstaten en het zorgen voor aanvullende opleidingscursussen en seminars voor die functionarissen en andere bij controle en inspectieactiviteiten betrokken personeelsleden;

    b)het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van inspecteurs Ö van de Unie Õ voordat zij voor het eerst worden ingezet, en het regelmatig aanbieden van bijgewerkte bijscholing en seminars aan deze functionarissen;

    c)het gezamenlijk aankopen, op verzoek van de lidstaten, van goederen en diensten met betrekking tot de door de lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten, alsmede het voorbereiden en coördineren van de uitvoering door de lidstaten van gezamenlijke proefprojecten;

    d)het opstellen van gezamenlijke operationele procedures voor controle- en inspectieactiviteiten die gezamenlijk door twee of meer lidstaten worden verricht;

    e)het vaststellen van criteria voor de uitwisseling van controle- en inspectiemiddelen tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen en voor de verstrekking van die middelen door de lidstaten;

    f)het verrichten van risicoanalyses op basis van de gegevens betreffende vangsten, aanlandingen en visserijinspanning, alsook een risicoanalyse van niet-gemelde aanlandingen, inclusief een vergelijking van gegevens betreffende vangsten en invoer met gegevens betreffende uitvoer en nationale consumptie;

    g)het ontwikkelen, op verzoek van de Commissie of van de lidstaten, van gezamenlijke inspectiemethoden en -procedures;

    h)het ondersteunen van de lidstaten, op hun verzoek, bij het nakomen van Ö hun verplichtingen van de Unie Õ en van hun internationale verplichtingen, inclusief de bestrijding van IOO-visserij, en de verplichtingen in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer;

    i)het bevorderen en coördineren van de ontwikkeling van uniforme risicobeoordelingsmethoden op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen;

    j)het coördineren en bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten en van gemeenschappelijke normen voor de ontwikkeling van in Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde steekproefplannen.

    ê 2016/1626 art. 1, punt 3

    Artikel 8

    Europese samenwerking inzake kustwachttaken

    1. Het Bureau biedt, in samenwerking met het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, ondersteuning aan nationale autoriteiten bij de uitvoering van kustwachttaken op nationaal en Unieniveau en indien van toepassing op internationaal niveau, door:

    a)het delen, samenbrengen en analyseren van informatie die beschikbaar is in systemen voor de rapportage van vaartuigen en andere informatiesystemen die worden gehost door of die toegankelijk zijn voor die agentschappen, overeenkomstig hun respectieve rechtsgronden en onverminderd het eigendomsrecht van de lidstaten op de gegevens;

    b)het verstrekken van bewakings- en communicatiediensten op basis van geavanceerde technologie, waaronder in de ruimte gestationeerde en grondinfrastructuur en sensoren die op platformen worden geplaatst;

    c)capaciteitsopbouw door het opstellen van richtsnoeren en aanbevelingen, het instellen van beste praktijken, alsook door het verstrekken van opleiding en uitwisseling van personeel;

    d)verbetering van informatie-uitwisseling en samenwerking op het gebied van kustwachttaken, onder meer door operationele problemen en nieuwe risico's op maritiem gebied te analyseren;

    e)capaciteitsdeling door planning en uitvoering van operaties met meerdere doeleinden en door het delen van middelen en andere vermogens, voor zover deze activiteiten door die agentschappen worden gecoördineerd en de instemming hebben gekregen van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten.

    2. De precieze vormen van samenwerking inzake kustwachttaken tussen het Bureau, het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid worden vastgelegd in werkafspraken, overeenkomstig hun respectieve opdrachten en de voor die agentschappen geldende financiële regeling. Een dergelijke regeling wordt goedgekeurd door de raad van bestuur van het Bureau, de raad van bestuur van het Europees grens- en kustwachtagentschap en de raad van bestuur het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.

    3. De Commissie stelt, in nauwe samenwerking met de lidstaten, het Bureau, het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, een praktische handleiding inzake Europese samenwerking op het gebied van kustwachttaken ter beschikking. Die handleiding bevat richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken voor informatie-uitwisseling. De handleiding wordt door de Commissie in de vorm van een aanbeveling vastgesteld.

    ê 768/2005

    HOOFDSTUK III

    OPERATIONELE COÖRDINATIE

    ê 1224/2009 art. 120, punt 4 (aangepast)

    Artikel 9

    Uitvoering van verplichtingen van de Ö Unie Õ inzake controle en inspectie

    1. Het Bureau coördineert op verzoek van de Commissie de op grond van internationale controle- en inspectieprogramma’s door de lidstaten verrichte controles en inspecties, door gezamenlijke inzetplannen vast te stellen.

    2. Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van Ö de in lid 1 bedoelde Õ gezamenlijke inzetplannen nodig is.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 5 (aangepast)

    Artikel 10

    Uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma’s

    1. Het Bureau coördineert de uitvoering van de overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s door middel van gezamenlijke inzetplannen.

    2. Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van Ö de in lid 1 bedoelde Õ gezamenlijke inzetplannen nodig is.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 11

    Uitvoering van gezamenlijke inzetplannen

    In elk gezamenlijk inzetplan:

    a)worden de vereisten van het toepasselijke controle- en inspectieprogramma in acht genomen;

    b)wordt praktische toepassing gegeven aan de criteria, de benchmarks, de prioriteiten en de gemeenschappelijke inspectieprocedures die de Commissie in de controle- en inspectieprogramma’s heeft vastgesteld;

    c)wordt getracht de op grond van artikel 12, lid 2, aangemelde bestaande nationale controle- en inspectiemiddelen te koppelen aan de behoeften en de inzet ervan te organiseren;

    d)wordt het gebruik van de personele en materiële hulpmiddelen georganiseerd met betrekking tot de periodes en de gebieden waarin zij moeten worden ingezet, met inbegrip van de werkzaamheden van teams van inspecteurs Ö van de Unie Õ uit meer dan een lidstaat;

    e)wordt rekening gehouden met de bestaande verplichtingen van de betrokken lidstaten in het kader van andere gezamenlijke inzetplannen, alsmede met eventuele specifieke regionale of plaatselijke dwingende omstandigheden;

    f)wordt bepaald onder welke voorwaarden de controle- en inspectiemiddelen van een lidstaat zich in wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van een andere lidstaat mogen begeven.

    ê 768/2005

    Artikel 12

    Aanmelding van controle- en inspectiemiddelen

    1. De lidstaten melden het Bureau jaarlijks vóór 15 oktober welke controle- en inspectiemiddelen zij het daaropvolgende jaar voor controle- en inspectiedoeleinden ter beschikking hebben.

    2. Elke lidstaat meldt het Bureau met welke middelen hij voornemens is het op hem toepasselijke internationale of specifieke controle- en inspectieprogramma uit te voeren; die aanmelding geschiedt uiterlijk een maand nadat de lidstaten in kennis zijn gesteld van het besluit tot instelling van het bewuste programma.

    Artikel 13

    Procedure voor de goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen

    1. De uitvoerend directeur van het Bureau stelt, op basis van de overeenkomstig artikel 12, lid 2, aangemelde middelen en binnen drie maanden na ontvangst van de bedoelde aanmeldingen, in overleg met de betrokken lidstaten een ontwerp op voor een gezamenlijk inzetplan.

    2. In het ontwerp-inzetplan wordt, met het oog op de uitvoering van het controle- en inspectieprogramma waarop het plan betrekking heeft, uitgaande van het belang van de betrokken lidstaten in de visserijtak in kwestie nagegaan welke controle- en inspectiemiddelen kunnen worden gebundeld.

    Het belang van een lidstaat in een visserijtak wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria, waarvan het relatieve gewicht kan variëren naar gelang de specifieke kenmerken van elk plan:

    a)de relatieve uitgestrektheid van de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie die in voorkomend geval onder het gezamenlijke inzetplan vallen;

    b)de hoeveelheid vis die in een bepaalde referentieperiode op zijn grondgebied wordt aangeland in verhouding tot de totale hoeveelheid die wordt aangeland in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld;

    ê 768/2005 (aangepast)

    c)het relatieve aantal vissersvaartuigen Ö van de Unie Õ dat de vlag van die lidstaat voert (motorvermogen en brutotonnage) en betrokken is in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld, in verhouding tot het totale aantal vaartuigen dat in die visserijtak betrokken is;

    ê 768/2005

    d)de relatieve omvang van het aan de lidstaat toegewezen quotum of, als geen quotum is vastgesteld, de hoeveelheid vis die hij in een bepaalde referentieperiode in die visserijtak heeft gevangen.

    3. Indien bij de voorbereiding van een ontwerp voor een gezamenlijk inzetplan blijkt dat er onvoldoende controle- en inspectiemiddelen beschikbaar zijn om aan de vereisten van het betreffende controle- en inspectieprogramma te voldoen, stelt de uitvoerend directeur de betrokken lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    4. De uitvoerend directeur stelt de betrokken lidstaten en de Commissie in kennis van het ontwerp-inzetplan. Indien de betrokken lidstaten of de Commissie binnen vijftien werkdagen van die kennisgeving geen bezwaren hebben geuit, stelt de uitvoerend directeur het inzetplan vast.

    5. Indien een of meer lidstaten of de Commissie bezwaren hebben geuit, legt de uitvoerend directeur de kwestie voor aan de Commissie. De Commissie kan het inzetplan, in voorkomend geval met de nodige aanpassingen, vaststellen volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

    6. Elk gezamenlijk inzetplan wordt jaarlijks in overleg met de lidstaten door het Bureau beoordeeld om rekening te houden met elk nieuw controle- en inspectieprogramma dat voor de betrokken lidstaten is vastgesteld, en met door de Commissie in de controle- en inspectieprogramma’s gestelde prioriteiten.

    Artikel 14

    Uitvoering van de gezamenlijke inzetplannen

    1. De gezamenlijke controles en inspecties worden verricht op basis van de gezamenlijke inzetplannen.

    2. De bij een gezamenlijk inzetplan betrokken lidstaten:

    a)stellen de controle- en inspectiemiddelen ter beschikking die zijn toegezegd voor het gezamenlijke inzetplan;

    b)stellen een nationale contractpersoon/coördinator aan die voldoende bevoegdheden krijgt om tijdig te kunnen reageren op verzoeken van het Bureau met betrekking tot de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan, en stellen het Bureau daarvan in kennis;

    c)zetten hun gebundelde controle- en inspectiemiddelen in, overeenkomstig het gezamenlijke inzetplan en de in lid 4 vermelde vereisten;

    d)verstrekt het Bureau online toegang tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan;

    e)werkt met het Bureau samen bij de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan;

    ê 768/2005 (aangepast)

    f)zorgt ervoor dat de aan een gezamenlijk inzetplan van de Ö Unie Õ toegewezen controle- en inspectiemiddelen hun werkzaamheden overeenkomstig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid verrichten.

    ê 768/2005

    3. Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten in het kader van een krachtens artikel 13 vastgesteld gezamenlijk inzetplan, vallen het bevel over en de controle op de voor een gezamenlijk inzetplan toegezegde controle- en inspectiemiddelen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig het nationale recht.

    4. De uitvoerend directeur kan vereisten vaststellen voor de uitvoering van een krachtens artikel 13 vastgesteld gezamenlijk inzetplan. Die vereisten gelden uitsluitend binnen het kader van het bewuste inzetplan.

    Artikel 15

    Beoordeling van de gezamenlijke inzetplannen

    Elk jaar beoordeelt het Bureau de doeltreffendheid van elk gezamenlijk inzetplan en analyseert het, aan de hand van het beschikbare bewijs, of het risico bestaat dat de visserijactiviteiten niet in overeenstemming zijn met de geldende controlemaatregelen. Deze beoordelingen worden onverwijld toegezonden aan het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten.

    Artikel 16

    Visserijtakken waarvoor geen controle- en inspectieprogramma’s zijn vastgesteld

    Twee of meer lidstaten kunnen het Bureau verzoeken de inzet van hun controle- en inspectiemiddelen voor een visserijtak of een gebied waarvoor geen controle- en inspectieprogramma is vastgesteld, te coördineren. Deze coördinatie vindt plaats overeenkomstig de controle- en inspectiecriteria en de prioriteiten die de betrokken lidstaten zijn overeengekomen.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 17

    Informatienetwerk

    1. De Commissie, het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen de relevante informatie waarover zij beschikken uit met betrekking tot de gezamenlijke controles en inspecties in Ö Unie- Õ en internationale wateren.

    2. Elke nationale bevoegde autoriteit neemt, overeenkomstig de desbetreffende wetgeving Ö van de Unie Õ, maatregelen om het vertrouwelijke karakter van door haar op grond van Ö lid 1 van Õ dit artikel ontvangen gegevens naar behoren te waarborgen, overeenkomstig de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

    Artikel 18

    Uitvoeringsbepalingen

    Nadere bepalingen voor de uitvoering van dit hoofdstuk kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

    Ö Die Õ bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de procedures voor het voorbereiden van ontwerpen voor gezamenlijke inzetplannen.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 6 (aangepast)

    HOOFDSTUK IV

    Ö BEVOEGDHEDEN Õ VAN HET BUREAU

    Artikel 19

    Aanwijzing van functionarissen van het Bureau als inspecteurs Ö van de Unie Õ

    Functionarissen van het Bureau kunnen overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 als inspecteur Ö van de Unie Õ worden aangewezen in internationale wateren.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 6

    Artikel 20

    Maatregelen van het Bureau

    In voorkomend geval kan het Bureau:

    a)handboeken inzake geharmoniseerde inspectienormen uitgeven;

    b)een handleiding ontwikkelen met de beste praktijken op het gebied van controle van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief de opleiding van controlefunctionarissen, en deze regelmatig bijwerken;

    c)de Commissie de noodzakelijke technische en administratieve ondersteuning verlenen bij de uitoefening van haar taken.

    Artikel 21

    Samenwerking

    1. De lidstaten en de Commissie werken met het Bureau samen en verlenen het de nodige bijstand voor de vervulling van zijn opdracht.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 6 (aangepast)

    2. Terdege rekening houdend met de verschillende rechtssystemen in de individuele lidstaten, vergemakkelijkt het Bureau de samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie bij de ontwikkeling van geharmoniseerde controlenormen overeenkomstig de wetgeving Ö van de Unie Õ en met inachtneming van de beste praktijken in de lidstaten en van internationaal overeengekomen normen.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 6

    Artikel 22

    Noodeenheid

    1. Wanneer de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van minstens twee lidstaten, een situatie constateert waarin zich een ernstig direct, indirect of potentieel risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid voordoet en dat risico niet met behulp van de bestaande voorzieningen kan worden voorkomen, weggenomen of beperkt of niet adequaat kan worden beheerst, wordt het Bureau onverwijld in kennis gesteld.

    2. Het Bureau zet na een kennisgeving door de Commissie of op eigen initiatief onverwijld een noodeenheid op en stelt de Commissie daarvan in kennis.

    Artikel 23

    Taken van de noodeenheid

    1. De door het Bureau opgezette noodeenheid is belast met de verzameling en beoordeling van alle relevante informatie en het onderzoeken van de mogelijkheden om het risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid zo doeltreffend en snel mogelijk te voorkomen, weg te nemen of te beperken.

    2. De noodeenheid kan de hulp inroepen van overheidsinstanties of particulieren indien hun expertise nodig wordt geacht om de noodsituatie doeltreffend aan te pakken.

    3. Het Bureau zorgt voor de nodige coördinatie om adequaat en tijdig op de noodsituatie te reageren.

    4. De noodeenheid houdt het publiek, in voorkomend geval, op de hoogte van de risico’s en de getroffen maatregelen.

    Artikel 24

    Meerjarig werkprogramma

    1. In het meerjarig werkprogramma van het Bureau worden de algemene doelstellingen, het mandaat, de taken, de prestatie-indicatoren en de prioriteiten voor elke actie van het Bureau voor een periode van vijf jaar vastgesteld. Het omvat een presentatie van het personeelsbeleidsplan en een raming van de begrotingskredieten die moeten worden vrijgemaakt om de doelstellingen voor die vijfjarige periode te bereiken.

    2. Het meerjarig werkprogramma wordt gepresenteerd volgens het systeem en de methode van activiteitsgestuurd management van de Commissie. Het wordt goedgekeurd door de raad van bestuur.

    3. Het in artikel 32, lid 2, onder c), vermelde werkprogramma verwijst naar het meerjarig werkprogramma. Het geeft duidelijk de toevoegingen, wijzigingen of schrappingen aan ten opzichte van het werkprogramma van het vorige jaar, en de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de algemene doelstellingen en prioriteiten van het meerjarig werkprogramma.

    Artikel 25

    Samenwerking in maritieme zaken

    Het Bureau draagt bij tot de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Unie en sluit met name administratieve overeenkomsten met andere instanties op door deze verordening bestreken gebieden, na goedkeuring door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur stelt de Commissie en de lidstaten hiervan in een vroeg stadium van de onderhandelingen in kennis.

    Artikel 26

    Uitvoeringsbepalingen

    De bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

    ê 1224/2009 art. 120, punt 6 (aangepast)

    Ö Die Õ bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de opstelling van plannen om te reageren op een noodsituatie, de oprichting van de noodeenheid en de toe te passen praktische procedures.

    ê 768/2005 (aangepast)

    HOOFDSTUK V

    INTERNE STRUCTUUR EN WERKING

    Artikel 27

    Rechtsvorm en hoofdzetel

    1. Het Bureau is een orgaan van de Ö Unie Õ. Het Bureau heeft rechtspersoonlijkheid.

    2. In elke lidstaat geniet het Bureau de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die op grond van de wetgeving in de betreffende lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het Bureau kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

    3. Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

    4. Het Bureau heeft zijn zetel in Vigo, Spanje.

    Artikel 28

    Personeel

    1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Ö Unie en Õ de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Ö Unie, als vastgesteld in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad 17 , Õ en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Ö Unie Õ zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau. De raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

    2. Onverminderd artikel 39 worden ten aanzien van het eigen personeel van het Bureau de bevoegdheden die door het Statuut van de ambtenaren en door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend, uitgeoefend door het Bureau.

    3. Het personeel van het Bureau bestaat uit ambtenaren die door de Commissie tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd en uit andere personeelsleden die door het Bureau worden aangeworven naargelang zijn werkzaamheden zulks vereisen.

    Het Bureau kan ook ambtenaren in dienst hebben die tijdelijk worden gedetacheerd door de lidstaten.

    Artikel 29

    Voorrechten en immuniteiten

    Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Ö Unie Õ is van toepassing op het Bureau.

    ê 768/2005

    Artikel 30

    Aansprakelijkheid

    1. De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

    ê 768/2005 (aangepast)

    2. Het Hof van Justitie Ö van de Europese Unie Õ is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Bureau gesloten overeenkomst.

    ê 768/2005

    3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Bureau, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door het Bureau zelf of zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt. Het Hof van Justitie is bevoegd voor alle in dit verband gerezen geschillen over schadevergoeding.

    4. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Bureau wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    Artikel 31

    Talen

    1. Op het Bureau zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad 18 van toepassing.

    2. De voor het functioneren van het Bureau vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

    Artikel 32

    Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

    1. Het Bureau heeft een raad van bestuur.

    2. De raad van bestuur:

    a)benoemt en ontslaat de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 39;

    b)keurt uiterlijk op 30 april van elk jaar het algemeen verslag van het Bureau over het voorafgaande jaar goed en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten. Het verslag wordt openbaar gemaakt;

    c)stelt vóór 31 oktober van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie en de lidstaten het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Het werkprogramma bevat de prioriteiten van het Bureau. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de taken van het Bureau met betrekking tot controle- en bewakingsprogramma’s. Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Ö Unie Õ. Indien de Commissie binnen 30 dagen na de datum waarop het werkprogramma is vastgesteld, te kennen geeft het niet eens te zijn met dat werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en keurt hij het, met de eventuele wijzigingen, binnen twee maanden in tweede lezing goed;

    d)stelt vóór het begin van het begrotingsjaar de definitieve begroting van het Bureau vast, eventueel na aanpassing aan de bijdrage Ö van de Unie Õ en andere ontvangsten van het Bureau;

    ê 768/2005

    e)verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het Bureau overeenkomstig de artikelen 44, 45 en 47;

    f)treedt als tuchtraad op ten aanzien van de uitvoerend directeur;

    g)stelt zijn reglement van orde vast, waarbij zo nodig mag worden voorzien in het instellen van subcomités van de raad van bestuur;

    h)stelt de nodige procedures vast voor de uitvoering van de taken van het Bureau.

    Artikel 33

    Samenstelling van de raad van bestuur

    1. De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en zes vertegenwoordigers van de Commissie. Iedere lidstaat mag één lid aanwijzen. De lidstaten en de Commissie wijzen voor elk lid een plaatsvervanger aan die het lid in diens afwezigheid vertegenwoordigt.

    2. De leden van de raad van bestuur worden benoemd op basis van hun relevante ervaring en deskundigheid op het gebied van visserijcontroles en -inspecties.

    3. De duur van de ambtstermijn van elk lid bedraagt vijf jaar vanaf de benoemingsdatum. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

    Artikel 34

    Voorzitterschap van de raad van bestuur

    1. De raad van bestuur kiest uit de vertegenwoordigers van de Commissie een voorzitter. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

    2. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt drie jaar en loopt af wanneer hun respectieve lidmaatschap van de raad van bestuur ten einde loopt. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

    Artikel 35

    Vergaderingen

    1. De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen. De agenda wordt opgesteld door de voorzitter, rekening houdend met de voorstellen van de leden van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur van het Bureau.

    2. De uitvoerend directeur en de door de raad van advies aangewezen vertegenwoordiger nemen zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

    3. De raad van bestuur houdt ten minste eenmaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de in de raad van bestuur vertegenwoordigde lidstaten bijeen.

    4. De raad van bestuur kan, wanneer er sprake is van geheimhouding of van een belangenconflict, besluiten specifieke agendapunten te bespreken buiten aanwezigheid van de door de raad van advies aangewezen vertegenwoordiger. Nadere voorschriften voor de toepassing van deze bepaling kunnen worden vastgelegd in het reglement van orde.

    5. De raad van bestuur kan eenieder wiens advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

    6. De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

    7. Het secretariaat voor de raad van bestuur wordt geleverd door het Bureau.

    Artikel 36

    Stemprocedure

    1. De raad van bestuur neemt besluiten met absolute meerderheid van de stemmen.

    2. Elk door een lidstaat aangewezen lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een lid heeft zijn plaatsvervanger het recht zijn stemrecht uit te oefenen.

    3. In het reglement van orde worden de nadere bijzonderheden van de stemprocedure bepaald en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.

    Artikel 37

    Verklaring omtrent belangen

    De leden van de raad van bestuur leggen een verklaring omtrent hun belangen af, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die afbreuk zouden kunnen doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd, of telkens wanneer er zich met betrekking tot de punten op de agenda een belangenconflict zou kunnen voordoen. In het laatste geval mag het betrokken lid voor deze punten geen stem uitbrengen.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 38

    Ö Taken Õ en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

    1. Het Bureau wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur mag de uitvoerend directeur van geen enkele overheid of van enige andere instantie instructies verlangen of aanvaarden.

    2. De uitvoerend directeur geeft bij de uitoefening van zijn taken uitvoering aan de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    3. De uitvoerend directeur heeft de volgende taken en bevoegdheden:

    a)hij stelt het ontwerp-werkprogramma op en legt het na raadpleging van de Commissie en de lidstaten voor aan de raad van bestuur. Hij neemt passende maatregelen voor de uitvoering van het werkprogramma binnen de bij deze verordening, de uitvoeringsbepalingen en enige geldende wetgeving gestelde grenzen;

    b)hij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om de organisatie en het functioneren van het Bureau overeenkomstig deze verordening te waarborgen;

    c)hij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van besluiten ten aanzien van de verantwoordelijkheden van het Bureau op grond van de hoofdstukken II en III, alsmede het huren en exploiteren van controle- en inspectiemiddelen en het beheren van een informatienetwerk;

    d)hij reageert op verzoeken van de Commissie en op verzoeken om bijstand van een lidstaat krachtens de artikelen 6, 7 en 16;

    e)hij organiseert een efficiënt toetsingssysteem teneinde de resultaten van het Bureau te kunnen vergelijken met de operationele doelstellingen. Op basis hiervan stelt de uitvoerend directeur elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag op dat hij aan de raad van bestuur voorlegt. Hij voert een methode van geregelde evaluatie in die aan erkende vaknormen voldoet;

    f)hij oefent met betrekking tot het personeel de in artikel 28, lid 2, bedoelde bevoegdheden uit;

    g)hij stelt overeenkomstig artikel 44 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting overeenkomstig artikel 45 uit.

    4. De uitvoerend directeur legt over zijn activiteiten verantwoording af aan de raad van bestuur.

    ê 768/2005

    Artikel 39

    Ontslag en benoeming van de uitvoerend directeur

    1. De uitvoerend directeur wordt op grond van zijn verdienste en gedocumenteerde relevante ervaring op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van visserijcontrole en visserij-inspectie door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van ten minste twee kandidaten die door de Commissie zijn voorgedragen na een selectieprocedure, nadat voor die post in het Publicatieblad van de Europese Unie en op andere plaatsen een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling is verschenen.

    2. De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan. De raad van bestuur beraadt zich op dit ontslag op verzoek van de Commissie of van een derde van zijn leden.

    3. De raad van bestuur neemt de besluiten krachtens lid 1 en lid 2 met een meerderheid van twee derde van de leden.

    4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan bij een besluit van twee derde van de leden van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie eenmaal met vijf jaar worden verlengd.

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 40

    Raad van advies

    1. De raad van advies bestaat uit vertegenwoordigers van de krachtens artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 opgerichte adviesraden; elke adviesraad wijst één vertegenwoordiger aan. De vertegenwoordigers kunnen zich laten vervangen door gelijktijdig benoemde plaatsvervangers.

    2. De leden van de raad van advies mogen geen lid van de raad van bestuur zijn.

    De raad van advies wijst een van zijn leden aan om zonder stemrecht aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deel te nemen.

    3. De raad van advies staat de uitvoerend directeur op diens verzoek bij in de uitoefening van zijn taken overeenkomstig deze verordening.

    4. De raad van advies wordt voorgezeten door de uitvoerend directeur. De voorzitter roept de raad van advies ten minste eenmaal per jaar bijeen.

    5. De logistieke steun die de raad van advies nodig heeft en het secretariaat voor zijn vergaderingen worden geleverd door het Bureau.

    6. De leden van de raad van bestuur kunnen de vergaderingen van de raad van advies bijwonen.

    Artikel 41

    Transparantie en communicatie

    1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten.

    2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

    3. Het Bureau kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en belanghebbenden snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werkzaamheden ontvangen.

    4. De raad van bestuur stelt de nodige interne regels voor de toepassing van lid 3 vast.

    5. Tegen de beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of een beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op grond van de artikelen Ö 228 Õ en Ö 263 Õ van het Verdrag Ö betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) Õ.

    6. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de informatie die de Commissie en het Bureau op grond van de onderhavige verordening verzamelen.

    Artikel 42

    Geheimhouding

    1. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van het Bureau zijn ook na beëindiging van hun werkzaamheden onderworpen aan de geheimhoudingsplicht van artikel Ö 339 VWEU Õ.

    ê 768/2005

    2. De raad van bestuur stelt interne regels vast voor de praktische uitvoering van de in lid 1 bedoelde geheimhoudingsplicht.

    Artikel 43

    Toegang tot informatie

    1. De Commissie heeft onbelemmerde toegang tot alle door het Bureau verzamelde gegevens. Het Bureau verstrekt op verzoek alle gegevens en beoordelingen van die gegevens aan de Commissie, in de door haar gespecificeerde vorm.

    2. De lidstaten die betrokken zijn bij een bepaalde operatie van het Bureau hebben toegang tot alle door het Bureau verzamelde gegevens met betrekking tot die operatie, op voorwaarden die bepaald kunnen worden volgens de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde procedure.

    HOOFDSTUK VI

    FINANCIËLE BEPALINGEN

    ê 768/2005 (aangepast)

    Artikel 44

    Begroting

    1. De ontvangsten van het Bureau bestaan uit:

    a)een in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen bijdrage van de Ö Unie Õ;

    b)voor overeenkomstig artikel 6 door het Bureau aan de lidstaten geleverde diensten in rekening gebrachte kosten;

    c)voor publicaties, opleiding en andere door het Bureau geleverde diensten in rekening gebrachte kosten.

    2. De uitgaven van het bureau bestaan uit personeels-, administratieve, infrastructurele en operationele kosten.

    3. De uitvoerend directeur stelt een ontwerp-raming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze tezamen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur.

    4. De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

    5. De raad van bestuur stelt elk jaar op basis van de ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven een raming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar.

    6. De Ö in lid 5 bedoelde Õ raming, waarin een ontwerp-personeelsformatie en een voorlopig werkprogramma zijn opgenomen, wordt uiterlijk 31 maart door de raad van bestuur aan de Commissie toegezonden.

    7. De raming wordt samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd) toegezonden.

    8. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel Ö 314 VWEU Õ voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

    ê 768/2005

    9. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Bureau goed. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Bureau vast.

    10. De begroting wordt goedgekeurd door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

    11. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

    12. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

    Artikel 45

    Uitvoering en controle van de begroting

    1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het Bureau uit.

    2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Bureau de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad 19 (hierna „het Financieel Reglement” genoemd).

    3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

    4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Bureau overeenkomstig artikel 148 van het Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het bureau op en legt deze voor advies aan de raad van bestuur voor.

    5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Bureau.

    6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

    7. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

    8. Het Bureau stelt een interne auditfunctie in die moet worden ingevuld overeenkomstig de toepasselijke internationale normen.

    9. De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een reactie op haar opmerkingen. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

    10. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

    11. Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het tweede daaropvolgende jaar aan de uitvoerend directeur van het Bureau kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het betrokken jaar.

    Artikel 46

    Fraudebestrijding

    1. Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onverkort op het Bureau van toepassing.

    2. Het Bureau treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de passende voorschriften vast die op alle personeelsleden van het Bureau van toepassing zijn.

    3. De financieringsbesluiten, alsmede alle contracten en uitvoeringsinstrumenten in verband met die besluiten, stipuleren uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig bij de begunstigden van middelen van het Bureau en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

    Artikel 47

    Financiën

    De raad van bestuur stelt na verkrijging van de goedkeuring van de Commissie en het advies van de Rekenkamer het financieel reglement van het Bureau vast. Dit financieel reglement mag slechts van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie 20 afwijken indien de specifieke vereisten van de taakverrichting van het Bureau dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

    HOOFDSTUK VII

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 48

    Evaluatie

    1. Binnen vijf jaar nadat het Bureau een begin heeft gemaakt met de uitvoering van zijn taken en vervolgens om de vijf jaar geeft de raad van bestuur de opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening. De Commissie verstrekt het Bureau alle gegevens welke het voor deze evaluatie relevant acht.

    2. Bij elke evaluatie wordt een beoordeling gegeven van de effecten van deze verordening alsmede van het nut, de relevantie en de doeltreffendheid van het Bureau en zijn werkmethoden en de mate waarin het bijdraagt tot de strikte naleving van de voorschriften uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen.

    3. De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en legt de Commissie aanbevelingen voor met het oog op wijzigingen in deze verordening, het Bureau en de werkmethoden. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen worden door de Commissie toegezonden aan de Raad en het Europees Parlement en worden bekendgemaakt.

    ê 

    Artikel 49

    Intrekking

    Verordening (EG) nr. 768/2005 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    ê 768/2005

    Artikel 50

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    COM(87) 868 PV.
    (2)    Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies.
    (3)    Opgenomen in het wetgevingsprogramma voor 2017.
    (4)    Zie bijlage I bij dit voorstel.
    (5)    PB C […] van […], blz. […].
    (6)    Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Europees Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).
    (7)    Zie bijlage I.
    (8)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
    (9)    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
    (10)    Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
    (11)    Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
    (12)    PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
    (13)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
    (14)    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
    (15)    Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).
    (16)    Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).
    (17)    Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
    (18)    Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58).
    (19)    Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
    (20)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
    Top

    Brussel,2.7.2018

    COM(2018) 499 final

    BIJLAGEN

    bij

    het voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie)


    é

    BIJLAGE I

    Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

    Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad
    (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1)

    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad
    (PB L 343 van 22.11.2009, blz. 1)

    Uitsluitend artikel 120

    Verordening (EU) 2016/1626 van het Europees Parlement
    en de Raad

    (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 80)

    _____________

    BIJLAGE II

    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 768/2005

    De onderhavige verordening

    Artikelen 1 tot en met 7

    Artikelen 1 tot en met 7

    Artikel 7 bis

    Artikel 8

    Artikel 8

    Artikel 9

    Artikel 9

    Artikel 10

    Artikel 10

    Artikel 11

    Artikel 11

    Artikel 12

    Artikel 12

    Artikel 13

    Artikel 13

    Artikel 14

    Artikel 14

    Artikel 15

    Artikel 15

    Artikel 16

    Artikel 16

    Artikel 17

    Artikel 17

    Artikel 18

    Artikel 17 bis

    Artikel 19

    Artikel 17 ter

    Artikel 20

    Artikel 17 quater

    Artikel 21

    Artikel 17 quinquies

    Artikel 22

    Artikel 17 sexies

    Artikel 23

    Artikel 17 septies

    Artikel 24

    Artikel 17 octies

    Artikel 25

    Artikel 17 nonies

    Artikel 26

    Artikel 18

    Artikel 27

    Artikel 19

    Artikel 28

    Artikel 20

    Artikel 29

    Artikel 21

    Artikel 30

    Artikel 22

    Artikel 31

    Artikel 23

    Artikel 32

    Artikel 24

    Artikel 33

    Artikel 25

    Artikel 34

    Artikel 26

    Artikel 35

    Artikel 27

    Artikel 36

    Artikel 28

    Artikel 37

    Artikel 29

    Artikel 38

    Artikel 30

    Artikel 39

    Artikel 31

    Artikel 40

    Artikel 32

    Artikel 41

    Artikel 33

    Artikel 42

    Artikel 34

    Artikel 43

    Artikel 35

    Artikel 44

    Artikel 36

    Artikel 45

    Artikel 37

    Artikel 46

    Artikel 38

    Artikel 47

    Artikel 39

    Artikel 48

    Artikel 40

    -

    Artikel 41

    -

    -

    Artikel 49

    Artikel 42

    Artikel 50

    -

    Bijlage I

    -

    Bijlage II

    _____________

    Top