This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52015PC0008
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on a Union Code on the rules governing the movement of persons across borders (Schengen Borders Code) (codification)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie)
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie)
/* COM/2015/08 final - 2015/0006 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie) /* COM/2015/08 final - 2015/0006 (COD) */
TOELICHTING 1. In de context van een Europa van de
burgers hecht de Commissie groot belang aan het vereenvoudigen en
verduidelijken van het recht van de Unie om het duidelijker en toegankelijker
te maken voor de gewone burger, zodat deze nieuwe mogelijkheden krijgt en in
staat wordt gesteld gebruik te maken van de specifieke rechten die hij aan het
recht van de Unie kan ontlenen. Dit doel kan niet worden verwezenlijkt zolang
talloze bepalingen die meermaals en vaak ingrijpend zijn gewijzigd,
gedeeltelijk in de oorspronkelijke handeling en gedeeltelijk in de latere
wijzigingshandelingen te vinden zijn. Om dan na te gaan wat de geldende regels
zijn, is veel zoekwerk vereist, waarbij een groot aantal handelingen moet
worden vergeleken. Codificatie van meermaals gewijzigde regels is dan
ook van essentieel belang om het recht duidelijk en doorzichtig te maken. 2. Bij haar besluit van 1 april 1987[1] heeft de Commissie haar
diensten opgedragen alle handelingen na maximaal tien wijzigingen te codificeren,
waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter
wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de bepalingen ernaar zouden
moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog
kortere tussenpozen te codificeren. 3. De conclusies van het
voorzitterschap van de Europese Raad van Edinburgh (december 1992) hebben dit
bevestigd[2]
en het belang van codificatie onderstreept, omdat daarmee rechtszekerheid wordt
verschaft omtrent de vraag welke wet op een gegeven moment op een bepaald
onderwerp van toepassing is. Bij codificatie moet de normale procedure voor de
vaststelling van handelingen van de Unie volledig in acht worden genomen. Aangezien bij codificatie geen inhoudelijke
wijzigingen in de betrokken wetteksten mogen worden aangebracht, zijn het
Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij Interinstitutioneel Akkoord van
20 december 1994 een versnelde werkmethode voor de codificatie van wetteksten
overeengekomen. 4. Dit voorstel beoogt de codificatie
van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15
maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de
overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)[3]. De nieuwe verordening
vervangt de verschillende handelingen die erin zijn verwerkt[4]; dit voorstel laat de
inhoud van de handelingen die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er
derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen
aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn. 5. Dit voorstel voor een codificatie is
opgesteld op basis van een voorafgaande consolidatie, in 22 officiële talen,
van Verordening (EG) nr. 562/2006 en de handelingen tot wijziging
daarvan, met behulp van een gegevensverwerkingssysteem van het Bureau voor
publicaties van de Europese Unie. Voor zover de artikelen zijn vernummerd, is
het verband tussen de oude en de nieuwe nummering weergegeven in een
concordantietabel die is opgenomen in bijlage X bij de gecodificeerde
verordening. ê 562/2006
(aangepast) 2015/0006 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD Ö betreffende Õ een Ö Uniecode voor Õ de overschrijding
van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (codificatie) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag Ö betreffende de
werking van de Europese Unie Õ, en met name
artikel Ö 77, lid 2, onder b) en e) Õ, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[5], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: ê (1) Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad[6] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd[7].
Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot
codificatie van die verordening te worden overgegaan. ê 562/2006
overweging 1 (aangepast) (2) Het uitwerken van
maatregelen conform artikel Ö 77, lid 2, onder b) en e) Õ, van het Verdrag Ö betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) Õ om te garanderen dat bij de overschrijding van de binnengrenzen door
personen geen grenstoezicht wordt uitgevoerd, maakt deel uit van de in artikel Ö 26, lid 2, VWEU Õ omschreven
doelstelling van de Unie om een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te
brengen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. ê 562/2006
overweging 2 (aangepast) (3) Overeenkomstig artikel Ö 67, lid 2, VWEU Õ gaat de totstandbrenging
van een ruimte van vrij verkeer van personen gepaard met andere maatregelen.
Het gemeenschappelijk beleid inzake het overschrijden van de buitengrenzen,
zoals bedoeld in artikel Ö 77, lid 1, onder b), VWEU Õ, is één van die
maatregelen. ê 562/2006
overweging 3 (aangepast) (4) Bij gemeenschappelijke
maatregelen inzake de overschrijding van de binnengrenzen door personen en het
grenstoezicht aan de buitengrenzen moet rekening worden gehouden met het Schengenacquis,
dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen, en met name met de
desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni
1985 te Schengen gesloten Akkoord tussen de regeringen van de staten van de
Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse
Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de
gemeenschappelijke grenzen[8] en het Gemeenschappelijk Handboek[9]. ê 562/2006
overweging 5 (aangepast) (5) Een gemeenschappelijke
regeling betreffende de overschrijding van de grenzen door personen doet geen
afbreuk aan de rechten inzake vrij verkeer van burgers van de Unie en hun
familieleden en is niet van invloed op onderdanen van derde landen en hun
familieleden die in het kader van overeenkomsten tussen de Ö Unie Õ en haar lidstaten
enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die
gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie. ê 562/2006
overweging 6 (6) Grenstoezicht is in het
belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt
uitgeoefend maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen
hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en
mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de
openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de
lidstaten te voorkomen. ê 562/2006
overweging 7 (7) De grenscontroles moeten
zodanig worden uitgevoerd dat de menselijke waardigheid volledig wordt
geëerbiedigd. Het grenstoezicht moet professioneel en respectvol worden
uitgeoefend en in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen. ê 562/2006
overweging 8 (aangepast),
81/2009 overweging 1 (aangepast) (8) Grenstoezicht omvat niet
alleen de personencontrole aan de grensdoorlaatposten en de grensbewaking
tussen Ö die Õ grensdoorlaatposten, maar ook een analyse van de gevaren voor de
binnenlandse veiligheid en van de bedreigingen die de veiligheid van de
buitengrenzen in het gedrang kunnen brengen. Ö Derhalve moeten voorwaarden, criteria en nadere regels worden
vastgesteld voor Õ zowel de controle
aan de grensdoorlaatposten als de grensbewaking, Ö met inbegrip van Õ de raadpleging van het Schengeninformatiesysteem Ö (SIS) Õ. ê 610/2013
overweging 9 (aangepast) (9) Ö Het is noodzakelijk Õ om regels voor de berekening van de toegestane duur van kort
verblijf in de Unie Ö vast te stellen Õ. Duidelijke,
eenvoudige en geharmoniseerde regels in alle rechtshandelingen over dit onderwerp
zouden voor zowel reizigers als grens- en visumautoriteiten een goede zaak
zijn. ê 81/2009
overweging 4 (aangepast) (10) Aangezien alleen een
verificatie van vingerafdrukken met zekerheid kan bevestigen dat degene die het
Schengengebied wenst te betreden, ook degene is aan wie het visum is verstrekt,
moet worden voorzien in de mogelijkheid aan de buitengrenzen het Ö in Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de
Raad[10]
geregelde Visuminformatiesysteem (VIS) Õ te gebruiken. ê 81/2009
overweging 5 (aangepast) (11) Om na te gaan of aan de in Ö deze Õ verordening vastgestelde toegangsvoorwaarden voor onderdanen van
derde landen is voldaan en om hun taak met succes te verrichten, dienen
grenswachters alle beschikbare informatie te gebruiken, waaronder gegevens die
in het VIS kunnen worden geraadpleegd. ê 81/2009
overweging 6 (12) Om te voorkomen dat grensdoorlaatposten waar
mogelijk het VIS in gebruik is, worden vermeden en om ervoor te zorgen dat het
VIS zijn volle effect kan sorteren, dient het VIS op geharmoniseerde wijze te
worden gebruikt bij inreiscontroles aan de buitengrenzen. ê 81/2009
overweging 7 (13) Daar het in gevallen waarin opnieuw een visum wordt
aangevraagd dienstig is de biometrische gegevens van de eerste aanvraag opnieuw
te gebruiken en deze uit het VIS te kopiëren, dient het gebruik van het
VIS bij inreiscontroles aan de buitengrenzen verplicht te zijn. ê 81/2009
overweging 8 (14) Het gebruik van het VIS
dient een systematische raadpleging van het VIS in te houden aan de hand van het nummer van de visumsticker
in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken. Gezien de mogelijke
gevolgen van dergelijke raadplegingen voor de wachttijden aan de
grensdoorlaatposten, dient het, gedurende een overgangsperiode bij wijze van
uitzondering mogelijk te zijn, en onder strikt omschreven omstandigheden, het
VIS zonder een systematische verificatie van vingerafdrukken te raadplegen. De
lidstaten dienen ervoor te zorgen dat van deze uitzonderingsregeling
uitsluitend gebruik wordt gemaakt wanneer volledig aan de voorwaarden daarvoor
wordt voldaan en dat de duur en de frequentie van de toepassing van deze uitzonderingsregeling
aan de diverse grensdoorlaatposten tot een strikt minimum wordt beperkt. ê 562/2006
overweging 9 (aangepast) (15) Om buitensporig lange
wachttijden aan de grenzen te voorkomen, Ö moet het mogelijk zijn Õ de controles aan
de buitengrenzen in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden Ö te versoepelen Õ. Het versoepelen
van de grenscontroles doet niets af aan de verplichting om systematisch een
stempel aan te brengen in de documenten van onderdanen van derde landen.
Dankzij afstempeling kan met zekerheid worden vastgesteld wanneer en op welke
plaats de grens is overschreden, zonder dat in alle gevallen vaststaat dat de
vereiste controlemaatregelen met betrekking tot de reisdocumenten zijn
uitgevoerd. ê 562/2006
overweging 10 (aangepast) (16) Ter beperking van de
wachttijden voor onder het Ö Unierecht Õ inzake vrij
verkeer vallende personen moet aan de doorlaatposten aan de grenzen, voor zover
de omstandigheden dit toestaan, worden gezorgd voor gescheiden rijstroken met
uniforme aanduidingen in alle lidstaten. Op internationale luchthavens moet
voor gescheiden doorgangen worden gezorgd. Voor zover dit opportuun wordt
geacht en de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, dienen de lidstaten te
overwegen aan de zee- en landgrens-doorlaatposten gescheiden doorgangen tot
stand te brengen. ê 562/2006
overweging 11 (17) De lidstaten moeten
voorkomen dat de controleprocedures een grote belemmering vormen voor het
economisch, sociaal en cultureel verkeer aan de buitengrenzen. Daartoe moeten
zij voldoende personeel en middelen inzetten. ê 562/2006
overweging 12 (aangepast) (18) De lidstaten moeten een of
meer nationale diensten aanwijzen die overeenkomstig Ö het Õ nationale Ö recht Õ met grensbewaking
belast zijn. Wanneer in een lidstaat verschillende diensten met grensbewaking
belast zijn, moeten zij voortdurend nauw samenwerken. ê 562/2006
overweging 13 (aangepast) (19) De operationele
samenwerking en de bijstand tussen de lidstaten op het gebied van grenstoezicht
Ö moeten Õ worden beheerd en gecoördineerd door het Europees agentschap voor
het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de
lidstaten Ö („Frontex”) Õ, dat is ingesteld
bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad[11]. ê 562/2006
overweging 14 (20) Deze verordening doet geen
afbreuk aan in het kader van de algemene politiebevoegdheid uitgevoerde
controles en op dezelfde manier als bij binnenlandse vluchten uitgevoerde
personencontroles, noch aan de mogelijkheid van de lidstaten om overeenkomstig
Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad[12] uitzonderlijke bagagecontroles uit te voeren, noch aan nationale
voorschriften betreffende het bij zich dragen van reis- en
identiteitsdocumenten of aan de verplichting om de aanwezigheid op het
grondgebied van de betrokken lidstaat te melden. ê 562/2006
overweging 16 (21) In een ruimte van vrij
verkeer van personen moet de herinvoering van grenstoezicht aan de
binnengrenzen een uitzondering blijven. Grenstoezicht mag niet worden
uitgeoefend noch formaliteiten worden opgelegd uitsluitend omdat de grens wordt
overschreden. ê 1051/2013
overweging 1 (aangepast) (22) De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over
binnengrenzen is gegarandeerd, is één van de belangrijkste verwezenlijkingen
van de Unie. Wanneer zich in een ruimte zonder binnengrenstoezicht een situatie
voordoet die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid in die ruimte, of in delen daarvan of in een of meer
lidstaten, is het noodzakelijk gezamenlijk op te treden door in uitzonderlijke
omstandigheden toestemming te geven voor de tijdelijke herinvoering van
binnengrenstoezicht, zonder evenwel het beginsel van het vrije verkeer van
personen in gevaar te brengen. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze
van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de
ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten
voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen
worden vastgesteld om ervoor zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk zijn en
dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. De draagwijdte en de duur
van de tijdelijke herinvoering van dergelijke maatregelen moet worden beperkt
tot het strikte minimum dat vereist is om op een ernstige bedreiging voor de
openbare orde of de binnenlandse veiligheid te kunnen reageren. ê 1051/2013
overweging 2 (aangepast) (23) Aangezien de tijdelijke
herinvoering van binnengrenstoezicht gevolgen heeft voor het vrije verkeer van
personen, dient een besluit tot herinvoering van dergelijk toezicht te worden
genomen in overeenstemming met gezamenlijk overeengekomen criteria en te worden
kennisgegeven aan de Commissie, of te worden aanbevolen door een instelling van
de Unie. Hoe dan ook dient de herinvoering van binnengrenstoezicht de uitzondering te blijven en slechts door
een bij wijze van uiterste middel getroffen maatregel te worden toegepast, met
een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve
criteria en van een op Unieniveau te monitoren beoordeling van de noodzaak
ervan. Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse
veiligheid onmiddellijk optreden vereist, dient een lidstaat te kunnen overgaan
tot herinvoering van grenstoezicht aan zijn binnengrenzen voor een termijn van
ten hoogste tien dagen. Elke verlenging van deze termijn moet op het niveau van
de Unie worden gemonitord. ê 1051/2013
overweging 3 (24) De noodzaak en
evenredigheid van de herinvoering van binnengrenstoezicht dient te worden
afgewogen tegen de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die tot dergelijke herinvoering
noopt; dit geldt ook voor andere maatregelen die op nationaal of Unieniveau of
op beide niveaus zouden kunnen worden getroffen, en de gevolgen van dergelijk
toezicht voor het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder
binnengrenstoezicht dienen in de afweging te worden meegewogen. ê 1051/2013
overweging 4 (25) De herinvoering van
binnengrenstoezicht kan bij uitzondering nodig zijn bij een ernstige bedreiging
voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid op het niveau van de ruimte
zonder binnengrenstoezicht of op nationaal niveau, in het bijzonder na terroristische incidenten of
bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit. ê 1051/2013
overweging 5 (26) Migratie en het
overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen zou niet per definitie mogen
worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse
veiligheid. ê 1051/2013
overweging 6 (27) Conform de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het
grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip
openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende
ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. ê 1051/2013
overweging 7 (28) Op grond van de tot
dusverre opgedane ervaring met betrekking tot de werking van de ruimte zonder
binnengrenstoezicht kan de Commissie, om te helpen zorgen voor een consequente
uitvoering van het Schengenacquis, richtsnoeren opstellen inzake de
herinvoering van het binnengrenstoezicht, in gevallen die een dergelijke maatregel tijdelijk vereisen en in gevallen
waarin onmiddellijk optreden is vereist. In die richtsnoeren moeten duidelijke
indicatoren worden opgenomen aan de hand waarvan beter te beoordelen is welke
omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse
veiligheid zouden kunnen vormen. ê 1051/2013
overweging 8 (aangepast) (29) Indien op basis van een
evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 van
de Raad[13], is vastgesteld dat de uitoefening van het buitengrenstoezicht
ernstige gebreken vertoont, en teneinde de naleving te garanderen van de
aanbevelingen die overeenkomstig die verordening zijn vastgesteld, moeten aan
de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de geëvalueerde lidstaat aan te bevelen
bepaalde specifieke maatregelen te nemen, waaronder het inzetten van Europese
grenswachtteams, het indienen van strategische plannen of, als uiterste middel
en rekening houdend met de ernst van de situatie, het sluiten van een bepaalde
grensdoorlaatpost. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in
overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en
de Raad[14]. Ö Gelet op Õ artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening, is de
onderzoeksprocedure van toepassing. ê 1051/2013
overweging 9 (30) De tijdelijke herinvoering
van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen volgens een specifieke procedure
op Unieniveau kan ook gerechtvaardigd zijn in uitzonderlijke omstandigheden en
als uiterste maatregel, wanneer de algemene werking van de ruimte zonder
binnengrenstoezicht in gevaar is als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken
in verband met het buitengrenstoezicht, die worden geconstateerd in het kader
van een grondige evaluatieprocedure overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van
Verordening (EU) nr. 1053/2013, wanneer die omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse
veiligheid zouden vormen binnen die ruimte of delen daarvan. Een dergelijke
specifieke procedure voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan
bepaalde binnengrenzen zou, in dezelfde omstandigheden, ook kunnen worden
ingeleid indien de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen
tekortschiet. Aangezien dergelijke maatregelen politiek gevoelig liggen, en
raken aan de nationale bevoegdheden inzake uitvoering en handhaving van het
binnengrenstoezicht, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van
aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure op Unieniveau te worden
toegekend aan de Raad, handelend op voorstel van de Commissie. ê 1051/2013
overweging 10 (aangepast) (31) Voordat een aanbeveling
over de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen
wordt vastgesteld, moet tijdig grondig worden onderzocht of er maatregelen
kunnen worden getroffen om de diepere oorzaken aan te pakken, onder meer door
bijstand via organen en instanties van de Unie zoals Frontex of de Europese politiedienst (Europol), die is opgericht
bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad[15], en maatregelen voor technische en financiële ondersteuning op
nationaal niveau, op Unieniveau of op beide niveaus. Indien een ernstig gebrek
wordt geconstateerd, kan de Commissie de betrokken lidstaten helpen door
maatregelen voor financiële ondersteuning te treffen. Voorts dient elke
aanbeveling van de Commissie en de Raad gebaseerd te zijn op gestaafde
informatie. ê 1051/2013
overweging 11 (32) De Commissie moet de
mogelijkheid hebben om onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast
te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden
met de noodzaak om het grenstoezicht aan de binnengrenzen te verlengen, om
dwingende redenen van urgentie vereist is. ê 1051/2013
overweging 12 (aangepast) (33) De evaluatieverslagen en
aanbevelingen bedoeld in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr.
1053/2013 dienen de basis te vormen waarop wordt overgegaan tot de specifieke
maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het
buitengrenstoezicht en waarop de bij deze verordening bepaalde specifieke procedure wordt ingeleid in geval van
uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder
binnengrenstoezicht in gevaar komt. De lidstaten en de Commissie Ö dienen Õ gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties Ö te verrichten Õ om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast en de
Commissie coördineert de evaluaties in nauwe samenwerking met de lidstaten. Dit
evaluatiemechanisme Ö dient Õ de volgende
elementen Ö te bevatten Õ: meerjaren- en
jaarprogramma's voor evaluatie, aangekondigde en onaangekondigde controles ter
plaatse door een klein team van Commissievertegenwoordigers en door de
lidstaten aangewezen deskundigen, door de Commissie aangenomen verslagen over
het resultaat van de evaluatie en aanbevelingen voor corrigerende maatregelen
die door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, passende
follow-up, toezicht en rapportage. ê 610/2013
overweging 11 (aangepast) (34) Aan de Commissie moet de
bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen
vast te stellen ten aanzien van het vaststellen van aanvullende maatregelen
inzake de bewaking en wijzigingen van de bijlagen bij Ö deze Õ verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar
voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op
deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de
gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig
en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement
en aan de Raad. ê 562/2006
overweging 20 (aangepast) (35) Deze verordening eerbiedigt
de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening Ö dient te worden Õ uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten
inzake internationale bescherming en non-refoulement. ê 562/2006
overweging 21 (aangepast) (36) In afwijking van artikel Ö 355 VWEU Õ is deze
verordening slechts van toepassing op het Europese grondgebied van Frankrijk en
Nederland. Deze verordening is niet van invloed op de specifieke regeling voor
Ceuta en Melilla zoals omschreven in de Overeenkomst betreffende de toetreding
van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni
1985 te Schengen gesloten Akkoord[16]. ê 562/2006
overweging 22 (aangepast) (37) Overeenkomstig de artikelen
1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie Ö (VEU) Õ en het Ö VWEU Õ gehechte protocol
Ö nr. 22 Õ betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel
aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van
toepassing in deze lidstaat. Aangezien deze verordening evenwel een uitwerking
van het Schengenacquis Ö vormt Õ , dient
Denemarken overeenkomstig artikel 4 van Ö dat Õ protocol binnen een termijn van zes maanden Ö nadat de Raad
heeft beslist over Õ deze verordening, te beslissen of het deze in zijn nationale Ö recht Õ zal Ö uitvoeren Õ . ê 562/2006
overweging 23 (aangepast) (38) Wat IJsland en Noorwegen
betreft, Ö vormt Õ deze verordening
een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de
tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk
Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden
betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het
Schengenacquis[17] Ö die vallen Õ onder het gebied Ö bedoeld Õ in artikel 1,
punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad[18]. ê 562/2006
overweging 25 (aangepast) (39) Wat Zwitserland betreft,
vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het
Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de
Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland
wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het
Schengenacquis Ö die vallen Õ onder het gebied Ö bedoeld Õ in artikel 1,
punt A, van Besluit 1999/437/EG Ö in samenhang met Õ artikel 3 van
Besluit 2008/146/EG van de Raad[19]. ê 1051/2013
overweging 19 (aangepast) (40) Wat Liechtenstein betreft, Ö vormt Õ deze verordening
een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het
Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse
Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het
Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse
Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de
uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[20], die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van
Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de
Raad[21]. ê 562/2006
overweging 27 (41) Deze verordening houdt een
ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd
Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad[22], niet deelneemt. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel
aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing
in deze lidstaat. ê 562/2006
overweging 28 (42) Deze verordening vormt een
ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland
overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad[23], niet deelneemt. Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming
van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze
lidstaat. ê 562/2006
overweging 29 (aangepast) (43) Ö Wat Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië betreft, Õ vormen artikel 1, eerste Ö alinea Õ, artikel 6, lid 5,
onder a), titel III alsmede de bepalingen van titel II en de bijbehorende
bijlagen met betrekking tot het SIS Ö en het VIS Õ, bepalingen die voortbouwen
op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan zijn gerelateerd in de zin
van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de
Toetredingsakte van 2005, Ö respectievelijk Õ artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011, ê 562/2006 HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Doel en beginselen Deze verordening voorziet in de afwezigheid
van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de
lidstaten van de Europese Unie overschrijden. Zij stelt de maatregelen vast die van
toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie overschrijden. Artikel 2 Definities In deze verordening wordt verstaan onder: 1. „binnengrenzen”: a) de gemeenschappelijke
landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten; b) de luchthavens van de lidstaten
voor de interne vluchten; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder a) c) de zee-, rivier- en meerhavens
van de lidstaten voor de regelmatige interne veerverbindingen; ê 562/2006 2. „buitengrenzen”: de landgrenzen, met
inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen alsmede de lucht-,
rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen
zijn; 3. „interne vlucht”: een vlucht met vertrek
en bestemming uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten zonder
tussenlanding op het grondgebied van een derde land; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder b) 4. „regelmatige interne veerverbinding”:
een veerverbinding tussen dezelfde twee of meer havens op het grondgebied van
de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden
aangedaan en waarbij personen en voertuigen worden vervoerd volgens een
gepubliceerde dienstregeling; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder c) 5. „personen die onder het Unierecht inzake
vrij verkeer vallen”: ê 562/2006
(aangepast) è1 610/2013 art. 1, punt 1,
onder c) è2 610/2013 art. 1, punt 1,
onder d) a) de burgers van de Unie in de zin
van è1 artikel 20, lid 1, ç Ö VWEU Õ en de in
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad[24] bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een
burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent; b) de onderdanen van derde landen en
hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten
tussen de è1 Unie ç en haar
lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer
genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie; 6. „onderdaan van een derde land”: eenieder
die geen burger van de Unie is in de zin van è2 artikel 20, lid 1, ç Ö VWEU Õ en niet onder de
toepassing van punt 5 valt; 7. „met het oog op weigering van toegang
gesignaleerde persoon”: een onderdaan van een derde land die overeenkomstig en
voor de doelstellingen van artikelen 24 en 26 van Verordening (EG) nr.
1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad[25] gesignaleerd staat in
het Schengeninformatiesysteem (hierna „SIS” genoemd); 8. „grensdoorlaatpost”: een door de
bevoegde autoriteiten voor overschrijding van de buitengrenzen aangewezen
doorlaatpost; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder e) 9. „gemeenschappelijke grensdoorlaatpost”:
iedere op het grondgebied van een lidstaat of het grondgebied van een derde
land gelegen grensdoorlaatpost waar grenswachters van de betrokken lidstaat en
van het betrokken derde land na elkaar uitreis- en inreiscontroles verrichten
overeenkomstig hun nationale recht en uit hoofde van een bilaterale
overeenkomst; ê 562/2006 10. „grenstoezicht”: de overeenkomstig en
voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die
uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus
niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking
van de grens; 11. „grenscontroles”: de controles die aan
de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen,
hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de
lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten; 12. „grensbewaking”: de bewaking van de
grenzen buiten de grensdoorlaatposten en de bewaking van de grensdoorlaatposten
buiten de vastgestelde openingstijden om te voorkomen dat personen zich aan de
grenscontroles onttrekken; 13. „tweedelijnscontrole”: een verdere
controle die op een speciale locatie kan worden verricht, apart van de locatie
waar iedereen wordt gecontroleerd (eerste lijn); 14. „grenswachter”: overheidsbeambte die
overeenkomstig het nationale recht werkzaam is bij een grensdoorlaatpost, langs
de grens of in de onmiddellijke nabijheid daarvan en die overeenkomstig deze
verordening en het nationale recht het grenstoezicht uitoefent; 15. „vervoerder”: een natuurlijke of
rechtspersoon die beroepsmatig personen vervoert; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder f) (aangepast) 16. „verblijfsvergunning”: a) de door de lidstaten
overeenkomstig het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van
de Raad[26] afgegeven verblijfsvergunningen, en de op grond van Richtlijn
2004/38/EG afgegeven verblijfskaarten; b) de overige door een lidstaat aan
onderdanen van derde landen afgegeven documenten die recht geven op verblijf op
Ö zijn Õ grondgebied en die het voorwerp zijn geweest van achtereenvolgens
een kennisgeving en bekendmaking overeenkomstig artikel 39, met uitzondering
van: i) tijdelijke vergunningen die hangende
de behandeling van een eerste aanvraag van een verblijfsvergunning als bedoeld
onder a) of van een asielverzoek worden afgegeven; en ii) door de lidstaten overeenkomstig het
uniforme model van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad[27] afgegeven visa; ê 562/2006 17. „cruiseschip”: een vaartuig dat een
route volgt volgens een van tevoren vastgesteld programma dat toeristische
activiteiten in de verschillende havens omvat en waarbij tijdens de reis in
beginsel geen passagiers in- of ontschepen; 18. „pleziervaart”: het gebruik van
pleziervaartuigen voor sport of toerisme; 19. „kustvisserij”: het voor de visvangst
gebruiken van vaartuigen die dagelijks of binnen 36 uur in een op het
grondgebied van een lidstaat gelegen haven terugkeren zonder daarbij een in een
derde land gelegen haven aan te doen; ê 610/2013 art.
1, punt 1, onder g) 20. „offshorewerknemer”: een persoon die
werkt op een offshore-installatie die in de territoriale wateren ligt of in een
door de lidstaten geëxploiteerde exclusieve economische zone, zoals die term is
vastgelegd in het internationaal zeerecht, en die regelmatig over zee of door
de lucht naar het grondgebied van de lidstaten terugkeert; ê 562/2006 21. „gevaar voor de volksgezondheid”: elke
potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale
Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere
infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland
beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen. Artikel 3 Toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op
iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt,
onverminderd: ê 610/2013 art.
1, punt 2 a) de rechten van de personen die
onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen; ê 562/2006 b) de rechten van vluchtelingen en
personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft
non-refoulement. ê 610/2013 art.
1, punt 3 Artikel 4 Grondrechten Bij de toepassing van deze verordening
handelen de lidstaten met volledige inachtneming van het toepasselijke
Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
(„het Handvest van de grondrechten”); het toepasselijke internationale recht,
waaronder het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen
(„het Verdrag van Genève”), de verplichtingen inzake de toegang tot
internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement,
en de grondrechten. In overeenstemming met de algemene beginselen van het
Unierecht worden besluiten die overeenkomstig deze verordening worden genomen,
op individuele basis genomen. ê 562/2006 TITEL II BUITENGRENZEN HOOFDSTUK I Overschrijden van de buitengrenzen en
toegangsvoorwaarden Artikel 5 Overschrijden van de buitengrenzen 1. De buitengrenzen mogen slechts via de
grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden
overschreden. Aan de grensdoorlaatposten die niet 24 uur per etmaal open zijn,
worden de openingstijden duidelijk aangegeven. De lidstaten stellen de Commissie
overeenkomstig artikel 39 in kennis van de lijst van hun grensdoorlaatposten. ê 610/2013 art.
1, punt 4 2. In afwijking van lid 1 kunnen op de
verplichting om de buitengrenzen uitsluitend via de grensdoorlaatposten en
gedurende de vastgestelde openingstijden te overschrijden, uitzonderingen
worden toegestaan: a) voor personen of groepen van
personen wanneer bijzondere omstandigheden nopen tot incidentele overschrijding
van de buitengrenzen buiten grensdoorlaatposten en vastgestelde tijden en mits
zij in het bezit zijn van de door het nationale recht voorgeschreven
vergunningen en dit niet in strijd is met overwegingen van openbare orde en
binnenlandse veiligheid van de lidstaten. De lidstaten kunnen specifieke
regelingen treffen in bilaterale overeenkomsten. Algemene uitzonderingen waarin
in het nationale recht en in bilaterale overeenkomsten is voorzien, worden
overeenkomstig artikel 39 ter kennis van de Commissie gebracht; b) voor personen of groepen van
personen in geval van een onvoorziene noodsituatie; c) overeenkomstig de specifieke
voorschriften in de artikelen 19 en 20 in samenhang met de bijlagen VI en VII. ê 562/2006
(aangepast) 3. Onverminderd de uitzonderingen in lid 2
en de verplichtingen inzake internationale bescherming, stellen de lidstaten
overeenkomstig hun nationale recht sancties op het onrechtmatig overschrijden
van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde
openingstijden. Ö Die Õ sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Artikel 6 Toegangsvoorwaarden voor onderdanen
van derde landen ê 610/2013 art.
1, punt 5, onder a) 1. Voor een voorgenomen verblijf op het
grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode
van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande
dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de
volgende toegangsvoorwaarden: a) in het bezit zijn van een geldig
reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op
grensoverschrijding en dat aan de volgende criteria voldoet: i) het is geldig tot minstens drie
maanden na de voorgenomen datum van vertrek uit het grondgebied van de
lidstaten. In gemotiveerde spoedeisende gevallen mag echter van deze
verplichting worden afgezien; ii) het is afgegeven in de voorafgaande
tien jaar; ê 265/2010 art.
2, punt 1 (aangepast) b) indien vereist op grond van
Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad[28], in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder
zijn van een geldige Ö verblijfsvergunning Õ of een geldig visum voor verblijf van langere duur; ê 562/2006 c) het doel van het voorgenomen
verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over
voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf
als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een
derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen
rechtmatig te verwerven; d) niet met het oog op weigering van
toegang in het SIS gesignaleerd zijn; e) niet worden beschouwd als een
bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid
of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om
dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de
nationale databanken van de lidstaten. ê 610/2013 art.
1, punt 5, onder b) 2. Voor de uitvoering van lid 1 geldt de
inreisdatum als de eerste dag van verblijf op het grondgebied van de lidstaten,
en de uitreisdatum als de laatste dag van verblijf op het grondgebied van de
lidstaten. Perioden van verblijf die zijn toegestaan op grond van een
verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur worden bij de
berekening van de verblijfsduur op het grondgebied van de lidstaten niet in
aanmerking genomen. ê 562/2006
(aangepast) 3. Bijlage I bevat een niet-uitputtende
lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een
derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde
voorwaarden is voldaan. 4. Bij de beoordeling van de
bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de duur en het doel van het
verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor kost en inwoning in de
betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf,
vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen. De door elk van de lidstaten vastgestelde
richtbedragen worden meegedeeld aan de Commissie, overeenkomstig artikel 39. De aanwezigheid van voldoende
bestaansmiddelen kan worden beoordeeld aan de hand van contant geld,
reischeques en creditcards die de onderdaan van een derde land in bezit heeft.
Borgstellingen, voor zover Ö het Õ nationale Ö recht Õ daarin voorziet,
en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in Ö het Õ nationale Ö recht Õ , ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw
verblijft, kunnen eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan
gelden. 5. In afwijking van lid 1: ê 610/2013 art.
1, punt 5, onder c) a) wordt onderdanen van derde landen
die niet aan alle in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, maar wel houder zijn
van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur,
toegang verleend tot het grondgebied van de andere lidstaten met het oog op doorreis
zodat zij het grondgebied kunnen bereiken van de lidstaat die de
verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft
afgegeven, tenzij hun namen zijn vermeld op de nationale signaleringslijst van
de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, en de
signalering vergezeld gaat van instructies om de binnenkomst of doorreis te
weigeren; b) kan onderdanen van derde landen
die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van de
voorwaarde onder b), en zich melden aan de grens, toegang tot het grondgebied
van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven
overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van
het Europees Parlement en de Raad[29]. De lidstaten stellen statistieken over aan de
grens afgegeven visa op overeenkomstig artikel 46 van en bijlage XII bij
Verordening (EG) nr. 810/2009. ê 562/2006 Indien het niet mogelijk is op het document een
visum aan te brengen, wordt het visum, bij wijze van uitzondering, op een apart
blad aangebracht dat aan het document wordt gehecht. In dat geval wordt gebruikgemaakt
van het bij Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad[30] vastgestelde uniforme model voor formulieren voor de aanbrenging
van het visum; c) kan onderdanen van derde landen
die niet aan een of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, door een
lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire
overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale
verplichtingen. Indien de betrokken onderdaan van een derde land gesignaleerd
staat als bedoeld in lid 1, onder d), stelt de lidstaat die hem toegang tot
zijn grondgebied verleent, de overige lidstaten daarvan in kennis. HOOFDSTUK II Toezicht aan de buitengrenzen en
weigering van toegang Artikel 7 Uitvoering
van grenscontroles ê 610/2013 art.
1, punt 6 1. De grenswachters oefenen hun taken uit
met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid, met name in gevallen
waarbij kwetsbare personen betrokken zijn. ê 562/2006
(aangepast) De in de uitoefening van hun taken genomen
maatregelen staan in verhouding tot de door die maatregelen beoogde
doelstellingen. 2. De grenswachters voeren de
grenscontroles uit zonder discriminatie van personen op grond van hun geslacht,
ras, etnische oorsprong, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of
seksuele geaardheid. Artikel 8 Grenscontrole op personen 1. Het grensoverschrijdende verkeer aan de
buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters. De controle wordt
verricht overeenkomstig dit hoofdstuk. De controle kan ook betrekking hebben op de
vervoermiddelen en voorwerpen in het bezit van de personen die de grens
overschrijden. Op elk onderzoek is Ö het Õ nationale Ö recht Õ van de betrokken
lidstaat van toepassing. 2. Eenieder wordt aan een minimale controle
onderworpen tot vaststelling van de identiteit op basis van de overgelegde of
getoonde reisdocumenten. Deze minimale controle bestaat in een eenvoudig en
snel onderzoek, voor zover opportuun met gebruikmaking van technische
voorzieningen en door raadpleging, in de desbetreffende databanken, van
informatie die uitsluitend betrekking heeft op gestolen, ontvreemde, verloren
of ongeldig gemaakte documenten, naar de geldigheid van het document dat de
rechtmatige houder recht van grensoverschrijding geeft en naar eventuele
tekenen van namaak of vervalsing. ê 610/2013 art.
1, punt 7, onder a) De in de eerste alinea bedoelde minimale
controle is de regel voor personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer
vallen. Bij de minimale controle van personen die
onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, kunnen de grenswachters
evenwel, op niet-systematische basis, nationale en Europese databanken
raadplegen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene geen reëel, actueel
en voldoende ernstig gevaar voor de binnenlandse veiligheid, de openbare orde,
de internationale betrekkingen van de lidstaten dan wel een gevaar voor de
volksgezondheid vormt. Het resultaat van deze raadpleging doet
niets af aan het recht van binnenkomst op het grondgebied van de betrokken
lidstaat van personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen als
bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG. ê 562/2006
(aangepast) 3. Bij binnenkomst en uitreis worden
onderdanen van derde landen Ö als volgt Õ aan een grondige controle onderworpen: a) de grondige controles bij
binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 6, lid 1, vermelde
voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en
werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht: i) of de onderdaan van een derde land in
het bezit is van een document dat geldig is voor grensoverschrijding en waarvan
de geldigheidsduur niet is verstreken en dat, in voorkomend geval, vergezeld
gaat van het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning; ii) of het reisdocument eventuele tekenen
van namaak of vervalsing vertoont; iii) aan de hand van de in- en
uitreisstempels in het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde
land, en met name door vergelijking van de data van in- en uitreis, of de
betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van
de lidstaten reeds heeft overschreden; iv) de plaats van vertrek en de plaats van
bestemming van de betrokken onderdaan van een derde land, alsmede het doel van
het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende
bewijsstukken; v) of de betrokken onderdaan van een
derde land voor de geplande duur en het doel van het voorgenomen verblijf en
voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde
land, waar de toegang is gewaarborgd, over voldoende middelen van bestaan
beschikt dan wel of hij deze op rechtmatige wijze kan verkrijgen; vi) of de betrokken onderdaan van een
derde land, diens vervoermiddel en de meegevoerde voorwerpen geen gevaar
opleveren voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale
betrekkingen van een van de lidstaten. Bij die verificatie worden met name
gegevens en signaleringen betreffende de betrokken personen en, zo nodig,
voorwerpen rechtstreeks bij het SIS en de nationale opsporingsregisters
opgevraagd en worden, in voorkomend geval, de bij die signalering passende
maatregelen genomen; ê 81/2009 art.
1, punt 1 (aangepast) b) indien de onderdaan van het derde
land houder is van een visum als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b),
behelzen de grondige controles bij binnenkomst ook de verificatie van de
identiteit van de houder van het visum en van de echtheid van het visum, door
middel van raadpleging van het visuminformatiesysteem (VIS) overeenkomstig
artikel 18 van Verordening (EG) nr. 767/2008; c) Ö in afwijking van de punten a) en b) Õ kan Ö het VIS worden geraadpleegd aan de hand van het nummer van de
visumsticker in alle gevallen en, steekproefsgewijs, aan de hand van het nummer
van de visumsticker in combinatie met een verificatie van vingerafdrukken Õ , indien: i) het verkeer zo druk wordt dat de
wachttijden aan de grensdoorlaatposten onredelijk lang worden; ii) alle middelen op het gebied van
personeel, apparatuur en organisatie al uitgeput zijn; en iii) een evaluatie heeft uitgewezen dat er
geen risico op het gebied van de Ö binnenlandse Õ veiligheid en illegale immigratie bestaat. In alle gevallen waarin echter twijfel bestaat
over de identiteit van de houder van het visum en/of over de echtheid van het
visum, wordt de raadpleging van het VIS uitgevoerd door een systematisch
gebruik van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie
van vingerafdrukken. Van deze uitzonderingsregel kan uitsluitend
gebruik worden gemaakt aan de desbetreffende grensdoorlaatpost zolang aan de Ö onder i), ii) en iii) genoemde Õ voorwaarden wordt voldaan; d) het besluit tot raadpleging van
het VIS overeenkomstig punt c) wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter
aan de doorlaatpost, of op een hoger niveau. De betrokken lidstaten stellen de overige
lidstaten en de Commissie onverwijld van een dergelijk besluit in kennis; e) elke lidstaat dient jaarlijks bij
het Europees Parlement en de Commissie een verslag in over de toepassing van
punt c), met vermelding van het aantal onderdanen van derde landen die in het
VIS zijn gecontroleerd aan de hand van het nummer van de visumsticker alleen,
en de duur van de in punt c), onder i), bedoelde wachttijd; f) de punten c) en d) gelden
gedurende een maximumperiode van drie jaar na de inwerkingtreding van het VIS.
De Commissie zendt vóór afloop van het tweede jaar van de toepassing van de
punten c) en d) het Europees Parlement en de Raad een evaluatie van hun uitvoering
toe. Op grond van deze evaluatie kunnen het Europees Parlement en de Raad de
Commissie verzoeken de nodige wijzigingen van deze verordening voor te stellen; ê 562/2006 è1 81/2009 art. 1, punt 2 g) de grondige controles bij uitreis
behelzen: i) de verificatie dat de onderdaan van
een derde land in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument; ii) de verificatie dat het reisdocument
geen tekenen van namaak of vervalsing vertoont; iii) voor zover mogelijk, de verificatie
dat de onderdaan van een derde land niet wordt beschouwd als een bedreiging
voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale
betrekkingen van een van de lidstaten; h) naast de onder g) bedoelde
controles, kunnen grondige controles bij uitreis ook behelzen: i) de verificatie dat de betrokkene in
het bezit is van een geldig visum, indien zulks op grond van Verordening (EG)
nr. 539/2001 vereist is, tenzij de betrokkene houder is van een geldige
verblijfsvergunning; è1 deze verificatie kan inhouden
dat het VIS wordt geraadpleegd overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG)
nr. 767/2008; ç ii) de verificatie dat de betrokkene de
maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten
niet heeft overschreden; iii) de raadpleging van signaleringen van
personen en voorwerpen in het SIS en in de nationale opsporingsregisters; ê 81/2009 art.
1, punt 3 i) met het oog op de identificatie
van personen die mogelijk niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor
binnenkomst, verblijf of vestiging op het grondgebied van de lidstaten, kan het
VIS worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr.
767/2008. ê 562/2006 è1 610/2013 art. 1, punt 7, onder b) 4. Indien de nodige faciliteiten voorhanden
zijn en de onderdaan van een derde land daarom verzoekt, vinden de bedoelde
grondige controles in een privé-ruimte plaats. 5. è1 Onverminderd de tweede alinea,
worden onderdanen van een derde land die aan een grondige tweedelijnscontrole
worden onderworpen, schriftelijk op de hoogte gebracht van het doel en het
verloop van deze controle, in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs
geacht worden te begrijpen, of op een andere doeltreffende manier. ç Deze informatie is beschikbaar in de
officiële talen van de Unie en in de taal of talen van het buurland of de
buurlanden van de betrokken lidstaat, en vermeldt dat de onderdaan van een
derde land kan verzoeken dat hem de naam of het dienstidentificatienummer wordt
meegedeeld van de grenswachters die de grondige tweedelijnscontrole uitvoeren, alsook
de naam van de plaats waar en de datum waarop de grens werd overschreden. ê 610/2013 art.
1, punt 7, onder c) 6. De controle van personen die onder het
Unierecht inzake vrij verkeer vallen, wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn
2004/38/EG. ê 562/2006 7. In bijlage II staan gedetailleerde
voorschriften betreffende de te registreren informatie. ê 610/2013 art.
1, punt 7, onder d) 8. Wanneer artikel 5, lid 2, onder a) of
b), van toepassing is, kunnen de lidstaten ook in afwijkingen van de in dit
artikel genoemde regels voorzien. ê 562/2006 Artikel 9 Versoepeling van de grenscontroles 1. De grenscontroles aan de buitengrenzen
kunnen in buitengewone en onvoorziene omstandigheden worden versoepeld.
Buitengewone en onvoorziene omstandigheden doen zich voor wanneer
onvoorzienbare gebeurtenissen een zodanige verkeersdrukte veroorzaken dat
niettegenstaande volledige benutting van alle personele, facilitaire en
organisatorische mogelijkheden, aan de grensdoorlaatposten onredelijk lange
wachttijden ontstaan. 2. Indien de grenscontroles overeenkomstig
lid 1 worden versoepeld, hebben de grenscontroles van het binnenkomend verkeer
in beginsel voorrang op de grenscontroles van het uitgaand verkeer. De beslissing tot versoepeling van de
controles wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter van de betrokken
grensdoorlaatpost. De versoepeling van de grenscontroles is
slechts tijdelijk, is aangepast aan de omstandigheden die de versoepeling
rechtvaardigen en wordt geleidelijk uitgevoerd. 3. Zelfs in geval van versoepeling van deze
grenscontroles stempelt de grenswachter zowel bij in- als bij uitreis de
reisdocumenten van onderdanen van derde landen af, overeenkomstig artikel 11. 4. Elke lidstaat legt het Europees
Parlement en de Commissie jaarlijks een verslag over de toepassing van dit
artikel voor. Artikel 10 Gescheiden doorgangen en
bewegwijzering 1. De lidstaten voorzien met name aan de
luchtgrensdoorlaatposten in gescheiden doorgangen voor de uitvoering van de
controles op personen overeenkomstig artikel 8. Deze doorgangen worden van
elkaar onderscheiden door middel van de bewegwijzering als bedoeld in
bijlage III. De lidstaten kunnen in gescheiden
doorgangen voorzien aan hun zee- en landgrensdoorlaatposten en aan de grenzen
tussen de lidstaten die artikel 22 aan hun gemeenschappelijke grenzen niet
toepassen. Indien de lidstaten aan die grenzen in gescheiden doorgangen
voorzien, wordt de in bijlage III vermelde bewegwijzering gebruikt. De lidstaten zorgen ervoor dat deze
doorgangen duidelijk zijn aangegeven, ook wanneer de regels inzake het gebruik
van de verschillende doorgangen worden opgeschort als bedoeld in lid 4, opdat
het grensoverschrijdend personenverkeer optimaal kan verlopen. ê 610/2013 art.
1, punt 8, onder a) 2. Personen die onder het Unierecht inzake
vrij verkeer vallen, hebben het recht de doorgangen te gebruiken die zijn
aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel A („EU, EER,
CH”). Zij mogen ook de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord
dat is weergegeven in bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”) en deel B2
(„alle paspoorten”). Onderdanen van derde landen die op grond
van Verordening (EG) nr. 539/2001 bij het overschrijden van de
buitengrenzen van de lidstaten niet in het bezit van een visum hoeven te zijn
en onderdanen van derde landen die houder zijn van een geldige
verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur mogen de
doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in
bijlage III, deel B1 („niet-visumplichtig”) bij deze verordening. Zij mogen ook
de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in
bijlage III, deel B2 („alle paspoorten”) bij deze verordening. Alle andere personen gebruiken de
doorgangen die zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III,
deel B2 („alle paspoorten”). De aanduidingen op de in de eerste, tweede
en derde alinea bedoelde borden kunnen worden gesteld in de taal of de talen
die elke lidstaat geschikt acht. Het voorzien in gescheiden doorgangen die
zijn aangegeven met het bord dat is weergegeven in bijlage III, deel B1
(„niet-visumplichtig”) is facultatief. De lidstaten besluiten op basis van de
praktische behoeften of en bij welke grensdoorlaatposten zij dit doen. ê 562/2006 3. Aan de zee- en landgrensdoorlaatposten
kunnen de lidstaten het voertuigenverkeer scheiden in aparte rijstroken voor
lichte of voor zware voertuigen dan wel voor autobussen, door gebruik te maken
van de in bijlage III, deel C, afgebeelde borden. De lidstaten kunnen de aanduidingen op die
borden zo nodig aanpassen aan de lokale omstandigheden. 4. Wanneer de verkeersstromen aan een
bepaalde grensdoorlaatpost tijdelijk verstoord zijn, kunnen de bevoegde
autoriteiten de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen
opschorten zolang de normale situatie niet is hersteld. Artikel 11 ê 610/2013 art.
1, punt 9, onder a) Afstempeling van de reisdocumenten ê 562/2006 1. De reisdocumenten van onderdanen van
derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er
wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in: a) de grensoverschrijdingsdocumenten
van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum; b) de grensoverschrijdingsdocumenten
van onderdanen van derde landen aan wie aan de grens een visum wordt afgegeven
door een lidstaat; c) de grensoverschrijdingsdocumenten
van onderdanen van derde landen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen. ê 610/2013 art.
1, punt 9, onder b) 2. De reisdocumenten van onderdanen van
derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn
2004/38/EG van toepassing is, maar niet de in die richtlijn bedoelde
verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis en bij uitreis
afgestempeld. De reisdocumenten van onderdanen van derde
landen die familielid zijn van onderdanen van derde landen die onder het
Unierecht inzake vrij verkeer vallen, maar niet de in Richtlijn 2004/38/EG
bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis en bij uitreis
afgestempeld. ê 562/2006 3. Er wordt geen in- of uitreisstempel
aangebracht: a) in de reisdocumenten van
staatshoofden of hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs
diplomatieke weg officieel is aangekondigd; b) in de „crew member licences” of
„crew member certificates” van piloten respectievelijk bemanningsleden van
vliegtuigen; c) in de reisdocumenten van
zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren
haven van een lidstaat verblijven; d) in de reisdocumenten van
bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen die overeenkomstig punt 3.2.3
van bijlage VI niet aan grenscontroles zijn onderworpen; e) in de
grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van Andorra, Monaco en San Marino; ê 610/2013 art.
1, punt 9, onder c) f) in de reisdocumenten van
bemanningsleden van passagiers- en goederentreinen op internationale
verbindingen; g) in de reisdocumenten van
onderdanen van derde landen die de in Richtlijn 2004/38/EG bedoelde
verblijfskaart overleggen. Op verzoek van een onderdaan van een derde
land kan bij wijze van uitzondering worden afgezien van een in- of
uitreisstempel, wanneer de afstempeling voor die persoon tot ernstige
moeilijkheden zou kunnen leiden. In deze gevallen wordt de in- of uitreis op
een afzonderlijk blad geregistreerd met vermelding van de naam en het
paspoortnummer van die persoon. Dat blad wordt de betrokken onderdaan van een
derde land ter hand gesteld. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen
statistieken bijhouden van dergelijke uitzonderingen en kunnen deze
statistieken aan de Commissie bezorgen. ê 562/2006
(aangepast) 4. De praktische regelingen voor het
afstempelen zijn opgenomen in bijlage IV. 5. Onderdanen van derde landen worden voor
zover mogelijk op de hoogte gebracht van de verplichting voor de grenswachters
om hun reisdocument bij inreis en bij uitreis af te stempelen, ook wanneer de
controles in overeenstemming met artikel 9 zijn versoepeld. Artikel 12 Vermoeden betreffende het voldoen
aan voorwaarden inzake verblijfsduur 1. Wanneer in het reisdocument van een
onderdaan van een derde land geen inreisstempel is aangebracht, mogen de
bevoegde nationale autoriteiten hier het vermoeden aan verbinden dat de houder
niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de
betrokken lidstaat van toepassing zijn. 2. Het in lid 1 bedoelde vermoeden kan
worden weerlegd wanneer de onderdaan van een derde land op enigerlei wijze
geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van
zijn aanwezigheid buiten het grondgebied van de lidstaten, waaruit blijkt dat
hij de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf heeft nageleefd. In dergelijke gevallen geldt het volgende: a) indien de onderdaan van een derde
land zich bevindt op het grondgebied van één van de lidstaten die het
Schengenacquis volledig toepassen, vermelden de bevoegde autoriteiten,
overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken, in het
reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats
hij de buitengrens van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig
toepassen, heeft overschreden; b) indien de onderdaan van een derde
land zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien waarvan het
besluit als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 Ö , in artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en in artikel
4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011 Õ niet is genomen,
vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht en de
nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land
op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van die lidstaat heeft
overschreden. Naast de onder a) en b) bedoelde
vermeldingen kan de onderdaan van een derde land tevens een formulier als
vervat in bijlage VIII worden verstrekt. De lidstaten brengen hun nationale
praktijken met betrekking tot de in dit artikel bedoelde vermeldingen ter
kennis van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van
de Raad. ê 610/2013 art.
1, punt 10, onder a) 3. Wanneer het in lid 1 bedoelde vermoeden
niet wordt weerlegd, kan de onderdaan van een derde land worden teruggezonden
overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad[31] en overeenkomstig nationaal recht dat in overeenstemming is met
voornoemde richtlijn. ê 610/2013 art.
1, punt 10, onder b) (aangepast) 4. De betrokken bepalingen van de leden 1
en 2 zijn van Ö overeenkomstige Õ toepassing wanneer een uitreisstempel ontbreekt. ê 562/2006 Artikel 13 Grensbewaking ê 610/2013 art.
1, punt 11, onder a) 1. De bewaking aan de buitengrenzen heeft
als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen,
grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen
illegaal binnengekomen personen. Een persoon die een grens illegaal heeft
overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken
lidstaat te verblijven, wordt aangehouden en onderworpen aan procedures in
overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG. ê 562/2006 2. De grenswachters zetten vaste of mobiele
eenheden in voor de bewaking van de buitengrens. De bewaking wordt op zodanige wijze
uitgeoefend dat ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt
voorkomen en ontmoedigd. 3. De bewaking tussen de
grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de
methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden.
Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de
bewakingsroosters, zodat onrechtmatige grensoverschrijding steeds een risico
inhoudt te worden ontdekt. 4. De bewaking geschiedt door vaste of
mobiele eenheden, die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of
vermeende zwakke plekken posteren, teneinde tegen illegale grensoverschrijding
op te treden. De bewaking kan eveneens met technische, inclusief elektronische,
middelen geschieden. ê 610/2013 art.
1, punt 11, onder b) (aangepast) 5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende aanvullende Ö maatregelen Õ inzake de bewaking. ê 562/2006
(aangepast) Artikel 14 Weigering van toegang 1. Indien een onderdaan van een derde land
niet aan alle in artikel 6, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en
niet tot de in artikel 6, lid 5, genoemde categorieën personen behoort, wordt
hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de
toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale
bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur
onverlet. 2. De toegang kan alleen worden geweigerd
in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden
worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht
bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing. De met redenen omklede beslissing waarin de
precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het
standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar
nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het
ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een
derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot
weigering van toegang bevestigt. 3. Personen aan wie de toegang wordt
geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt
ingesteld overeenkomstig Ö het Õ nationale Ö recht Õ . De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke
informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke
vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met Ö het Õ nationale Ö recht Õ kunnen optreden. Het instellen van beroep schort de
beslissing tot weigering van toegang niet op. Indien de beroepsprocedure tot de conclusie
leidt dat de beslissing tot weigering van toegang ongegrond was, heeft de
betrokken onderdaan van een derde land, onverminderd een eventuele naar nationaal
recht toegekende schadeloosstelling, recht op herstel van de geannuleerde
inreisstempel, en op schrapping van andere annuleringen of toevoegingen, door
de lidstaat die de toegang heeft geweigerd. 4. Ingeval een onderdaan van een derde land
de toegang wordt geweigerd, zien de grenswachters erop toe dat die persoon het
grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt. ê 610/2013 art.
1, punt 12 5. De lidstaten verzamelen statistieken
over het aantal personen aan wie de toegang wordt geweigerd, de
weigeringsgronden, de nationaliteit van de personen aan wie de toegang werd
geweigerd en het soort grens (land, lucht of zee) waar de toegang werd
geweigerd, en dienen deze jaarlijks in bij de Commissie (Eurostat)
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en
de Raad[32]. ê 562/2006
(aangepast) 6. Gedetailleerde voorschriften inzake
weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A. HOOFDSTUK III Middelen voor grenstoezicht en
samenwerking tussen lidstaten Artikel 15 Middelen voor grenstoezicht Voor de uitoefening van het grenstoezicht
aan de buitengrenzen overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14 zetten de
lidstaten voldoende, gekwalificeerd personeel en voldoende, passende middelen
in om een efficiënt, hoog en eenvormig niveau van toezicht aan hun
buitengrenzen te waarborgen. Artikel 16 Uitoefening van het toezicht 1. Het in de artikelen 7 tot en met 14
bedoelde grenstoezicht wordt uitgeoefend door grenswachters overeenkomstig de
bepalingen van deze verordening en Ö het Õ nationale Ö recht Õ . De uitoefening van dit grenstoezicht doet
geen afbreuk aan de in het nationale recht aan grenswachters verleende
strafprocesrechtelijke bevoegdheden die buiten de werkingssfeer van deze
verordening vallen. ê 610/2013 art.
1, punt 13 (aangepast) De lidstaten zorgen ervoor dat de
grenswachters uit gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen bestaan,
rekening houdend met de gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van
grenswachters die wordt ontwikkeld door het Europees Agentschap voor het beheer
van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten Ö (hierna „het agentschap” genoemd) Õ , dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004. De
opleiding omvat onder meer specifieke opleiding op het gebied van het herkennen
van en het omgaan met situaties waarin kwetsbare personen, zoals niet-begeleide
minderjarigen en slachtoffers van mensenhandel, betrokken zijn. De lidstaten
moedigen met de steun van het agentschap de grenswachters ertoe aan de voor de
uitoefening van hun taken noodzakelijke talen te leren. ê 562/2006
(aangepast) 2. De lidstaten stellen de Commissie
overeenkomstig artikel 39 in kennis van de lijst van nationale diensten die
naar nationaal recht met het grenstoezicht zijn belast. 3. Met het oog op een doelmatige
uitoefening van het grenstoezicht zorgt elke lidstaat voor een nauwe en
voortdurende samenwerking tussen zijn nationale diensten die met het
grenstoezicht zijn belast. Artikel 17 Samenwerking tussen lidstaten 1. De lidstaten verlenen elkaar bijstand en
zorgen voor een nauwe en voortdurende onderlinge samenwerking met het oog op
een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht, overeenkomstig de artikelen 7
tot en met 16. Zij wisselen alle relevante informatie uit. 2. De operationele samenwerking tussen de
lidstaten bij het beheer van de buitengrenzen wordt gecoördineerd door het agentschap. 3. Onverminderd de bevoegdheden van het
agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere
lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen, met inbegrip van de
uitwisseling van verbindingsofficieren, voortzetten wanneer deze een aanvulling
vormt op het optreden van het agentschap. De lidstaten onthouden zich van elke
activiteit die de werking van het agentschap of het bereiken van zijn doelen in
gevaar kan brengen. Zij brengen aan het agentschap verslag uit
over de in de eerste alinea bedoelde operationele samenwerking. 4. De lidstaten zorgen voor opleiding op
het gebied van de voorschriften inzake grenscontrole alsmede inzake Ö grondrechten Õ . In dit verband wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke
opleidingsnormen die door het agentschap zijn vastgesteld en verder ontwikkeld. Artikel 18 Gezamenlijk toezicht 1. De lidstaten die aan hun gemeenschappelijke
landgrenzen artikel 22 niet toepassen, kunnen tot de datum van toepassing van Ö dat Õ artikel aan deze
gemeenschappelijke grenzen gezamenlijk toezicht uitoefenen, in welk geval een
persoon slechts eenmaal mag worden staande gehouden ten behoeve van in- en
uitreiscontroles, onverminderd de individuele verantwoordelijkheden van de
lidstaten die voortvloeien uit de artikelen 7 tot en met 14. Daartoe kunnen de lidstaten onderling
bilaterale overeenkomsten sluiten. 2. De lidstaten stellen de Commissie in
kennis van eventuele overeenkomstig lid 1 gesloten overeenkomsten. HOOFDSTUK IV Specifieke voorschriften voor de
grenscontroles Artikel 19 Specifieke voorschriften voor de
verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden
gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden De specifieke voorschriften in bijlage VI
zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten
grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de
buitengrenzen te overschrijden. ê 610/2013 art.
1, punt 14 Die specifieke voorschriften kunnen afwijken
van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14. ê 562/2006 Artikel 20 Specifieke voorschriften voor
controles van bepaalde categorieën personen 1. De specifieke voorschriften van bijlage
VII zijn van toepassing op de volgende categorieën personen: a) staatshoofden en hun gevolg; b) piloten en andere bemanningsleden
van luchtvaartuigen; c) zeelieden; d) houders van een diplomatiek, een
officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties; e) grensarbeiders; f) minderjarigen; ê 610/2013 art.
1, punt 15, onder a) g) reddingsdiensten, politie en
brandweer en grenswachters; h) offshorewerknemers. ê 610/2013 art.
1, punt 15, onder b) Die specifieke voorschriften kunnen afwijken
van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en de artikelen 8 tot en met 14. ê 562/2006 2. De lidstaten stellen de Commissie
overeenkomstig artikel 39 in kennis van de modellen van de kaarten die door de
ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden afgegeven aan
geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen,
alsmede hun familieleden. ê 1051/2013
art. 1, punt 1 (aangepast) HOOFDSTUK V Specifieke maatregelen in geval van
ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht Artikel 21 Maatregelen aan de buitengrenzen en
ondersteuning door het agentschap 1. Indien er in een evaluatieverslag dat is
opgesteld krachtens artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 ernstige
gebreken worden vastgesteld bij de uitvoering van de procedures voor het
buitengrenstoezicht, kan de Commissie, teneinde te waarborgen dat de in artikel
15 van die verordening bedoelde aanbevelingen worden opgevolgd, de geëvalueerde
lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling aanbevelen bepaalde
specifieke maatregelen te nemen, die een of meer van de volgende maatregelen
kan omvatten: a) een begin maken met het inzetten
van Europese grenswachtteams, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004; b) zijn op een risico-evaluatie
gebaseerde strategische plannen, met inbegrip van informatie over de inzet van
personeel en apparatuur, voor advies aan het agentschap voorleggen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de
in artikel 38, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 2. De Commissie verstrekt het krachtens
artikel 38, lid 1, opgerichte comité regelmatig informatie over de Ö vooruitgang die bij Õ toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen
worden Ö geboekt Õ , en van het effect ervan op de vastgestelde gebreken. Zij brengt tevens het Europees Parlement en
de Raad op de hoogte. 3. Indien in een in lid 1 bedoeld
evaluatieverslag is geconcludeerd dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn
verplichtingen tekortschiet, en daarom op grond van artikel 16, lid 4, van
Verordening (EU) nr. 1053/2013 binnen drie maanden verslag dient uit te brengen
over de uitvoering van het betreffende actieplan, en indien de Commissie na het
verstrijken van de termijn van drie maanden vaststelt dat de situatie
ongewijzigd is, kan zij, wanneer aan alle gestelde voorwaarden is voldaan, de Ö procedure van Õ artikel 29 van deze verordening inleiden. ê 562/2006
(aangepast) TITEL III BINNENGRENZEN HOOFDSTUK I Ö Afwezigheid Õ van Ö grenstoezicht Õ aan de binnengrenzen Artikel 22 Overschrijding van de binnengrenzen De binnengrenzen kunnen op iedere plaats
worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden
gecontroleerd. Artikel 23 Controles binnen het grondgebied De Ö afwezigheid Õ van grenstoezicht aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan: a) de uitoefening van de
politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig Ö het Õ nationale Ö recht Õ , voor zover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde
effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de
toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de
uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening
van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen: i) niet grenstoezicht tot doel hebben; ii) gebaseerd zijn op algemene
politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van
de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van
grensoverschrijdende criminaliteit; iii) worden gepland en uitgevoerd op een
manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan
de buitengrenzen; iv) op basis van controles ter plaatse
worden uitgevoerd; b) de uitoefening van de
veiligheidscontroles bij personen door de overeenkomstig Ö het recht Õ van elke lidstaat bevoegde instanties, de verantwoordelijke
instanties in de havens of luchthavens of de Ö vervoerders Õ , voor zover deze controles ook worden verricht bij personen die
binnen de lidstaat reizen; c) de mogelijkheid voor de lidstaten
om personen wettelijk te verplichten in het bezit te zijn van bepaalde titels
of documenten en deze bij zich te dragen; ê 610/2013 art.
1, punt 16 (aangepast) d) de mogelijkheid voor de lidstaten
om onderdanen van derde landen rechtens te verplichten om hun aanwezigheid op
hun grondgebied te melden overeenkomstig artikel 22 van Ö de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de
staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de
Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke
afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (hierna Õ „de Schengenuitvoeringsovereenkomst”
Ö genoemd Õ). ê 562/2006 Artikel 24 Verwijdering van belemmeringen voor
het verkeer aan wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen De lidstaten maken alle belemmeringen voor
een vlotte verkeersstroom aan de wegdoorlaatposten aan de binnengrenzen
ongedaan, en met name snelheidsbeperkingen die niet uitsluitend door
verkeersveiligheidsoverwegingen zijn ingegeven. De lidstaten zijn tegelijkertijd voorbereid
om in controlefaciliteiten te voorzien wanneer het grenstoezicht aan de
binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd. HOOFDSTUK II Tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de
binnengrenzen ê 1051/2013
art. 1, punt 2 (aangepast) Artikel 25 Algemeen kader voor de tijdelijke
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen 1. Indien zich in de ruimte zonder
binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze
van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen
grenstoezicht herinvoeren, gedurende een beperkte periode van ten hoogste
dertig dagen, dan wel voor de voorzienbare duur van de ernstige bedreiging,
indien deze langer is dan dertig dagen. De omvang en de duur van het tijdelijk
heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen blijven beperkt tot hetgeen
strikt noodzakelijk is om op de ernstige bedreiging te kunnen reageren. 2. Het grenstoezicht aan de binnengrenzen
wordt slechts als uiterste middel en in overeenstemming met de artikelen 27, 28
en 29 heringevoerd. Wanneer wordt overwogen het grenstoezicht aan de
binnengrenzen krachtens respectievelijk artikel 27, 28 of 29 opnieuw in te
voeren, wordt in elk geval rekening gehouden met de in artikel 26, respectievelijk
artikel 30 bedoelde criteria. 3. Indien de ernstige bedreiging voor de
openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de betrokken lidstaat langer
duurt dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, kan die lidstaat,
rekening houdend met de in artikel 26 vermelde criteria en overeenkomstig
artikel 27, het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen op de in lid 1 van
dit artikel genoemde gronden, en rekening houdend met nieuwe elementen, met
hernieuwbare perioden van ten hoogste dertig dagen verlengen. 4. De totale periode gedurende welke het
grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd, duurt met inbegrip
van de verlengingen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, niet langer dan zes
maanden. In de in artikel 29 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden kan die
totale periode worden verlengd tot een maximumduur van twee jaar overeenkomstig
lid 1 van dat artikel. Artikel 26 Criteria voor de tijdelijke
herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen Indien een lidstaat besluit tot tijdelijke
herinvoering, als uiterste middel, van het grenstoezicht aan een of meer
binnengrenzen of delen daarvan, of tot verlenging van dergelijke herinvoering,
overeenkomstig artikel 25 of artikel 28, lid 1, beoordeelt de lidstaat in
hoeverre een dergelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die
bedreiging in verhouding staat. Bij een dergelijke beoordeling houdt de
lidstaat in het bijzonder rekening met het volgende: a) de verwachte gevolgen van de
bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, met name in
geval van terroristische incidenten of bedreigingen, waaronder die welke
uitgaan van georganiseerde criminaliteit; b) de verwachte gevolgen van de
maatregel op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder
binnengrenstoezicht. Artikel 27 Procedure voor de tijdelijke
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van artikel 25 1. Een lidstaat die overweegt op grond van
artikel 25 het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren, stelt
uiterlijk vier weken vóór de geplande herinvoering, of eerder, indien de tot
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen nopende omstandigheden
minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden, de andere
lidstaten en de Commissie hiervan in kennis. Daartoe verstrekken de lidstaten
de volgende informatie: a) de redenen voor de voorgenomen
herinvoering, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de
gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor hun openbare orde of hun
binnenlandse veiligheid inhouden; b) de draagwijdte van de voorgenomen
herinvoering, waarbij wordt aangegeven aan welke delen van de binnengrenzen het
toezicht opnieuw wordt ingevoerd; c) de namen van de aangewezen
grensdoorlaatposten; d) de datum en de duur van de
geplande herinvoering; e) in voorkomend geval, de
maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen. De kennisgeving op grond van de eerste
alinea kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan. Indien nodig kan de Commissie de betrokken lidstaat
of lidstaten om aanvullende informatie verzoeken. 2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt
ingediend bij het Europees Parlement en de Raad op hetzelfde moment als waarop
zij overeenkomstig dat lid ter kennis van de andere lidstaten en de Commissie
wordt gebracht. 3. Lidstaten die overeenkomstig lid 1 een
kennisgeving doen, kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het nationale
recht, besluiten de informatie gedeeltelijk te rubriceren. Die rubricering van informatie verhindert
niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement
stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde
van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden voldoen aan de
regels voor het doorsturen en behandelen van gerubriceerde gegevens die tussen
het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn. 4. Na de kennisgeving door de betrokken
lidstaat op grond van lid 1 en met het oog op het in lid 5 bedoelde overleg,
kan de Commissie of een andere lidstaat, onverminderd artikel 72 VWEU,
advies uitbrengen. Indien de Commissie op basis van de
informatie in de kennisgeving of van aanvullende informatie die zij heeft ontvangen,
betwijfelt of de geplande herinvoering van het grenstoezicht aan de
binnengrenzen noodzakelijk dan wel evenredig is, of indien zij overleg over een
bepaald aspect van de kennisgeving wenselijk acht, brengt zij een advies in die
zin uit. 5. Teneinde tussen de lidstaten, indien nodig,
wederzijdse samenwerking te organiseren, na te gaan of de maatregelen in
verhouding staan tot de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de herinvoering
van het grenstoezicht, en de bedreigingen voor de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid te onderzoeken, wordt tussen de lidstaat die het
grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wil invoeren, de andere lidstaten,
in het bijzonder de lidstaten die rechtstreeks door dergelijke maatregelen
worden geraakt, en de Commissie overleg gepleegd, onder meer, waar nodig,
tijdens gezamenlijke vergaderingen, over de in lid 1 bedoelde informatie en
over een advies van de Commissie of een lidstaat op grond van lid 4. 6. Het in lid 5 bedoelde overleg vindt ten
minste tien dagen voor de geplande datum voor de herinvoering van het
grenstoezicht plaats. Artikel 28 Specifieke procedure voor gevallen
die onmiddellijk optreden vereisen 1. Indien een ernstige bedreiging voor de
openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat onmiddellijk
optreden vereist, kan de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering het
grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw invoeren voor een
beperkte periode van ten hoogste tien dagen. 2. Wanneer een lidstaat het grenstoezicht
aan de binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij tegelijkertijd de andere
lidstaten en de Commissie hiervan in kennis en deelt hij de in artikel 27,
lid 1, bedoelde informatie en de redenen voor de toepassing van de procedure
van dit artikel mee. De Commissie kan de andere lidstaten onmiddellijk na
ontvangst van de kennisgeving raadplegen. 3. Indien de ernstige bedreiging voor de
openbare orde of de binnenlandse veiligheid aanhoudt na de in lid 1 bedoelde
periode, kan de lidstaat besluiten het grenstoezicht aan de binnengrenzen met
hernieuwbare perioden van ten hoogste twintig dagen te verlengen. De betrokken
lidstaat houdt daarbij rekening met de in artikel 26 bedoelde criteria,
waaronder een bijgewerkte beoordeling van de noodzakelijkheid en evenredigheid
van de maatregel, en met nieuwe elementen. Bij een dergelijke verlenging, zijn de
bepalingen van artikel 27, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing, en
vindt het overleg onverwijld plaats nadat het verlengingsbesluit ter kennis van
de Commissie en de lidstaten is gebracht. 4. Onverminderd artikel 25, lid 4, duurt de
totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen is
heringevoerd, uitgaande van de eerste termijn overeenkomstig lid 1 Ö van dit artikel Õ en van verlengingen overeenkomstig lid 3 Ö van dit artikel Õ , niet langer dan twee maanden. 5. De Commissie informeert het Europees
Parlement onverwijld over de in het kader van dit artikel gedane
kennisgevingen. Artikel 29 Specifieke procedure voor
uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder
binnengrenstoezicht in gevaar komt 1. In uitzonderlijke omstandigheden,
waarbij als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken met betrekking tot het
buitengrenstoezicht, zoals bedoeld in artikel 21, de algemene werking van de
ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt, en voor zover die
omstandigheden een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de
binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht of binnen
delen daarvan, kan, in overeenstemming met lid 2 van dit artikel, het
grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor een periode
van ten hoogste zes maanden. Die periode mag, indien de uitzonderlijke
omstandigheden aanhouden, ten hoogste driemaal met een bijkomende periode van
ten hoogste zes maanden worden verlengd. 2. De Raad kan, indien alle andere en in
het bijzonder de in artikel 21, lid 1, bedoelde maatregelen niet volstaan om de
ernstige bedreiging daadwerkelijk te verminderen, als uiterste middel en als
maatregel ter bescherming van de gemeenschappelijk belangen in de ruimte zonder
binnengrenstoezicht, aanbevelen dat een of meer lidstaten het grenstoezicht aan
alle of bepaalde delen van hun binnengrenzen opnieuw invoeren. De Raad doet de
aanbeveling op voorstel van de Commissie. De lidstaten kunnen de Commissie
verzoeken bij de Raad een voorstel voor een dergelijke aanbeveling in te
dienen. De Raad vermeldt in de aanbeveling ten
minste de in artikel 27, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde informatie. De Raad kan onder de voorwaarden en volgens
de procedure van dit artikel een verlenging aanbevelen. Voordat een lidstaat op grond van dit lid
het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen opnieuw
invoert, stelt hij de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie
hiervan in kennis. 3. Indien een lidstaat de in lid 2 bedoelde
aanbeveling niet uitvoert, stelt die lidstaat de Commissie onverwijld
schriftelijk in kennis van zijn redenen. In dat geval dient de Commissie bij het
Europees Parlement en de Raad een verslag in met de evaluatie van de door de
betrokken lidstaat aangevoerde redenen en over de gevolgen voor de bescherming
van de algemene belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht. 4. Op grond van naar behoren gemotiveerde
urgentie kan de Commissie, in gevallen waarin de omstandigheden welke tot
verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overeenkomstig lid 2
nopen, minder dan tien dagen vóór het einde van de vorige periode van
heringevoerd toezicht bekend worden, alle nodige aanbevelingen vaststellen
middels onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in
artikel 38, lid 3, bedoelde procedure. Binnen veertien dagen na de vaststelling
van die aanbevelingen dient de Commissie bij de Raad een voorstel voor een
aanbeveling in overeenkomstig lid 2 Ö van dit artikel Õ . ê 1051/2013
art. 1, punt 2 (aangepast) 5. Dit artikel geldt onverminderd de
maatregelen die de lidstaten op grond van de artikelen 25, 27 en 28 kunnen
vaststellen in geval van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de Ö binnenlandse Õ veiligheid. Artikel 30 Criteria
voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen
wanneer uitzonderlijke omstandigheden de algemene werking van de ruimte zonder
binnengrenstoezicht in gevaar brengen 1. Indien de Raad in overeenstemming met
artikel 29, lid 2, als uiterste middel de tijdelijke herinvoering van het
grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan aanbeveelt,
beoordeelt hij in hoeverre die maatregel de bedreiging voor de openbare orde of
de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende
kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Die
beoordeling geschiedt aan de hand van de door de betrokken lidstaat of
lidstaten en door de Commissie verstrekte gedetailleerde informatie, alsook van
alle andere relevante informatie, met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 van
dit artikel verkregen informatie. Daarbij worden met name de volgende
overwegingen in aanmerking genomen: a) de beschikbaarheid van
maatregelen voor technische of financiële ondersteuning die zijn of kunnen
worden getroffen op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus, inclusief
bijstand van organen en instanties van de Unie als het agentschap, het Europees
Ondersteuningsbureau voor asielzaken, opgericht bij Verordening (EU) nr. 439/2010
van het Europees Parlement en de Raad[33] of de Europese politiedienst (Europol), opgericht bij Besluit
2009/371/JBZ, en in hoeverre die maatregelen de bedreigingen voor de openbare
orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht
voldoende kunnen verhelpen; b) de huidige en de verwachte
gevolgen van ernstige gebreken die met betrekking tot het buitengrenstoezicht
zijn vastgesteld in het kader van de evaluaties die zijn uitgevoerd krachtens
Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de mate waarin deze ernstige gebreken een
ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid
in de ruimte zonder binnengrenstoezicht; c) de verwachte gevolgen van de
herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen op het vrije verkeer van
personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht. 2. Voordat de Commissie in overeenstemming
met artikel 29, lid 2, een voorstel voor een aanbeveling van de Raad goedkeurt,
kan zij: a) de lidstaten, het agentschap,
Europol of andere organen en instanties van de Unie om nadere informatie
verzoeken; b) controles ter plaatse uitvoeren,
met steun van deskundigen uit de lidstaten en van het agentschap, Europol of
andere bevoegde organen en instanties van de Unie, met het oog op het
verkrijgen of verifiëren van gegevens die van belang zijn voor die aanbeveling. Artikel 31 Informatieverstrekking
aan het Europees Parlement en de Raad De Commissie en de betrokken lidstaat of
lidstaten stellen het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk in
kennis van de redenen die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van
artikel 21 en de artikelen 25 tot en met 30. ê 562/2006
(aangepast) Artikel 32 In geval van herinvoering van het
grenstoezicht aan de binnengrenzen toe te passen bepalingen Wanneer het grenstoezicht aan de
binnengrenzen wordt heringevoerd, zijn de desbetreffende bepalingen van titel
II van Ö overeenkomstige Õ toepassing. ê 1051/2013
art. 1, punt 3 (aangepast) Artikel 33 Verslag over het heringevoerde
grenstoezicht aan de binnengrenzen Binnen vier weken na de opheffing van het
grenstoezicht aan de binnengrenzen dient de lidstaat die het grenstoezicht aan
de binnengrenzen heeft uitgeoefend, bij het Europees Parlement, de Raad en de
Commissie een verslag in over het heringevoerde grenstoezicht aan de
binnengrenzen, waarin met name wordt ingegaan op de initiële evaluatie en de
inachtneming van de in de artikelen 26, 28 en 30 bedoelde criteria, de
uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten,
de gevolgen ervan op het vrije verkeer van personen, de doeltreffendheid van de
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, waaronder een ex-post Ö evaluatie Õ van de evenredigheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht. De Commissie kan een advies uitbrengen over
die ex-post evaluatie van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan een of
meer binnengrenzen of delen daarvan. De Commissie dient ten minste jaarlijks bij
het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte
zonder binnengrenstoezicht. Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar
zijn genomen. Artikel 34 Informatieverstrekking aan het
publiek De Commissie en de betrokken lidstaat
stellen het publiek op gecoördineerde wijze in kennis van het besluit tot
herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen en vermelden met name
de begin- en einddatum ervan, tenzij er dwingende veiligheidsredenen zijn om
hiervan af te zien. ê 562/2006
(aangepast) Artikel 35 Vertrouwelijkheid Op verzoek van de betrokken lidstaat
respecteren de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie het
vertrouwelijke karakter van de informatie die wordt verstrekt in het kader van
de herinvoering en de verlenging van het grenstoezicht en het overeenkomstig
artikel 33 opgestelde verslag. TITEL IV SLOTBEPALINGEN ê 610/2013 art.
1, punt 17 Artikel 36 Wijzigingen van de bijlagen De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende wijzigingen van
de bijlagen III, IV en VIII. ê 610/2013 art.
1, punt 18 (aangepast) Artikel 37 Uitoefening van de
bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit
artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 13, lid 5, en artikel 36 bedoelde
bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie
toegekend voor onbepaalde tijd. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de
in artikel 13, lid 5, en artikel 36 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen
tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in
dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een
daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht
zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde
handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het
Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 13, lid 5, en
artikel 36 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien
het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee
maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de
Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad
voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij
daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. ê 1051/2013
art. 1, punt 4 Artikel 38 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door een
comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité
geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet
vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr.
182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5
daarvan, van toepassing. ê 562/2006 Artikel 39 Kennisgeving 1. De lidstaten stellen de Commissie in
kennis van: ê 610/2013 art.
1, punt 19, onder a) a) de lijst van
verblijfsvergunningen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de
verblijfsvergunningen bedoeld in artikel 2, punt 16, onder a), en die in
artikel 2, punt 16, onder b), en een specimen voor de verblijfsvergunningen
bedoeld in artikel 2, punt 16, onder b). Verblijfskaarten die worden
afgegeven op grond van Richtlijn 2004/38/EG worden specifiek als zodanig
aangemerkt en er worden specimens geleverd van verblijfskaarten die niet zijn
afgegeven volgens het uniforme model van Verordening (EG) nr. 1030/2002; ê 562/2006 b) de lijst van hun grensdoorlaatposten; c) de jaarlijks door de nationale
autoriteiten vastgestelde referentiebedragen voor de overschrijding van hun
buitengrenzen; d) de lijst van de voor het
grenstoezicht bevoegde nationale diensten; e) een specimen van de door hun
respectieve ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven modelkaarten; ê 610/2013 art.
1, punt 19, onder b) f) de uitzonderingen op de
voorschriften betreffende de in artikel 5, lid 2, onder a), bedoelde
overschrijding van de buitengrenzen; g) de statistieken bedoeld in
artikel 11, lid 3. ê 562/2006
(aangepast) 2. De Commissie stelt de overeenkomstig lid
1 verstrekte informatie beschikbaar voor de lidstaten en het publiek door deze
in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en op enige
andere geschikte wijze bekend te maken. Artikel 40 Klein grensverkeer Deze verordening laat de Ö Unievoorschriften Õ inzake klein
grensverkeer en de bestaande bilaterale overeenkomsten op het gebied van klein
grensverkeer onverlet. Artikel 41 Ceuta en Melilla De bepalingen van deze verordening laten de
specifieke regeling die van toepassing is op de steden Ceuta en Melilla, zoals
beschreven in de Verklaring van het Koninkrijk Spanje betreffende de steden
Ceuta en Melilla in de Slotakte van de Overeenkomst betreffende de toetreding
van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord
van Schengen van 14 juni 1985[34] onverlet. Artikel 42 Informatieverstrekking
door de lidstaten ê 610/2013 art.
1, punt 20 De lidstaten stellen de Commissie in kennis
van hun nationale bepalingen met betrekking tot artikel 23, onder c) en d), de
in artikel 5, lid 3, bedoelde sancties en de krachtens deze verordening
toegestane bilaterale overeenkomsten. Zij delen latere wijzigingen van die
bepalingen binnen een termijn van vijf werkdagen mee. ê 562/2006 Deze door de lidstaten verstrekte
informatie wordt gepubliceerd in de C-reeks van het Publicatieblad van de
Europese Unie. ê 1051/2013
art. 1, punt 5 (aangepast) Artikel 43 Evaluatiemechanisme 1. Overeenkomstig Ö de Verdragen Õ en onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende inbreukprocedures
wordt de wijze waarop iedere lidstaat deze verordening toepast, geëvalueerd
door middel van een evaluatiemechanisme. 2. De voorschriften betreffende het
evaluatiemechanisme staan vermeld in Verordening (EU) nr. 1053/2013.
Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme dienen de lidstaten en de Commissie
gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties te verrichten om
te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast, waarbij de Commissie
de evaluaties coördineert in nauwe samenwerking met de lidstaten. Op basis van
dat mechanisme wordt elke lidstaat ten minste om de vijf jaar geëvalueerd door
een klein team bestaande uit Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten
aangewezen deskundigen. Evaluaties kunnen aangekondigde of
onaangekondigde controles ter plaatse van de buiten- of binnengrenzen omvatten. Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme is
de Commissie verantwoordelijk voor het vaststellen van de meerjarige en
jaarlijkse evaluatieprogramma's en de evaluatieverslagen. 3. In geval van eventuele gebreken kunnen
aan de betrokken lidstaten aanbevelingen voor corrigerende maatregelen worden
gedaan. Indien in een overeenkomstig artikel 14 van
Verordening (EU) nr. 1053/2013 aangenomen evaluatieverslag ernstige gebreken
bij de uitvoering van het buitengrenstoezicht worden geconstateerd, zijn de
artikelen 21 en 29 van deze verordening van toepassing. 4. Het Europees Parlement en de Raad worden
van alle stadia van de evaluatie op de hoogte gebracht en ontvangen alle
desbetreffende documenten, met inachtneming van de voorschriften inzake
gerubriceerde documenten. 5. Het Europees Parlement wordt
onmiddellijk en volledig geïnformeerd over een voorstel tot wijziging of
vervanging van de in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde voorschriften. ê 562/2006
(aangepast) Artikel 44 Intrekking ê Verordening (EG)
nr. 562/2006 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening
gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen
volgens de concordantietabel in bijlage X. ê 562/2006
(aangepast) Artikel 45 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op Ö de twintigste
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie Õ. Deze verordening is verbindend in
al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat
overeenkomstig Ö de Verdragen Õ . Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] COM(87) 868 PV. [2] Zie bijlage 3 bij deel A van die conclusies. [3] Opgenomen in het wetgevingsprogramma voor 2014. [4] Zie bijlage IX bij dit voorstel. [5] PB C […] van […], blz. […]. [6] Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement
en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code
betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)
(PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1). [7] Zie bijlage IX. [8] PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. [9] PB C 313 van 16.12.2002, blz. 97. [10] Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem
(VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van
visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60). [11] Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26
oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de
operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese
Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1). [12] Verordening (EEG) nr. 3925/91 van de Raad van 19 december
1991 betreffende de afschaffing van de controles en de formaliteiten die van
toepassing zijn op de handbagage en de ruimbagage van personen op
intracommunautaire vluchten en op de bagage van personen bij intracommunautair
zeereizen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 4). [13] Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7
oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de
controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en
houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de
Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van
6.11.2013, blz. 27). [14] Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene
voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de
lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). [15] Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot
oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009,
blz. 37). [16] PB L 239 van 22.9.2000, blz. 69. [17] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36. [18] Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake
bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de
Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de
wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing
en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31). [19] Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008
betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst
tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat
inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de
toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008,
blz. 1). [20] PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21. [21] Besluit van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de
sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de
Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein
betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst
tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat
inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de
toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing
van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van
18.6.2011, blz. 19). [22] Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000
betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het
Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43). [23] Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002
betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het
Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20). [24] Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op
het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun
familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking
van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG,
75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van
30.4.2004, blz. 77). [25] Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking
en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS
II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4). [26] Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni
2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels
voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1). [27] Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei
1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van
14.7.1995, blz. 1). [28] Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart
2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij
overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en
de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld
(PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1). [29] Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees
Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een
gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1). [30] Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18
februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad
waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan
houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet
wordt erkend (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 4). [31] Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de
lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun
grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98). [32] Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken
over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening
(EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over
buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23). [33] Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau
voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11). [34] PB L 239 van 22.9.2000, blz. 73. ê 562/2006 BIJLAGE I Documenten ter staving van
toegangsvoorwaarden De in artikel 6, lid 3, bedoelde
bewijsstukken kunnen zijn: a) bij zakenreizen: i) een uitnodiging van een onderneming
of een autoriteit om deel te nemen aan besprekingen, conferenties of
evenementen van commerciële of industriële aard, of die verband houden met een
dienstverrichting; ii) andere documenten waaruit handels- of
dienstbetrekkingen blijken; iii) in geval van deelname aan beurzen of
congressen: toegangsbewijzen; b) bij reizen in het kader van
studies en andere opleidingsvormen: i) bewijs van inschrijving bij een
onderwijsinrichting teneinde deel te nemen aan praktische of theoretische
opleidings- en bijscholingscursussen; ii) collegekaarten en studieattesten; c) bij toeristische of privé-reizen: i) documenten ter staving van logies: –
in geval van verblijf bij een gastheer:
uitnodiging door deze gastheer; –
bewijsstukken van logiesverstrekkende bedrijven,
of enig ander geschikt document waaruit het voorgenomen onderdak blijkt; ii) documenten ter staving van de
reisroute: bevestiging van de boeking van een
georganiseerde rondreis of enig ander geschikt document waaruit de voorgenomen
reisplannen blijken; iii) documenten ter staving van de
terugkeer: een retour- of rondreisticket. d) bij reizen vanwege politieke,
wetenschappelijke, culturele, sport- of religieuze evenementen of om andere
redenen: uitnodigingen, toegangsbewijzen, inschrijvingen
of programma's, zo mogelijk met vermelding van de naam van de uitnodigende instantie
of de duur van het verblijf dan wel enig ander geschikt document waaruit het
doel van het bezoek blijkt. _____________ BIJLAGE II Registratie van informatie Alle grensdoorlaatposten leggen alle
dienstgegevens en alle belangrijke informatie handmatig of elektronisch vast.
Met name de volgende gegevens worden geregistreerd: a) de naam van de grenswachter die
de leiding heeft en de namen van de leden van ieder team; b) de gevallen waarin de
grenscontroles van personen overeenkomstig artikel 9 zijn versoepeld; c) de afgifte van
paspoortvervangende documenten en visa aan de grens; d) verrichte aanhoudingen en
klachten (strafbare feiten en administratieve inbreuken); e) weigeringen van toegang
overeenkomstig artikel 14 (weigeringsgronden en nationaliteit geweigerde
personen); f) de veiligheidscodes van inreis-
en uitreisstempels, de identiteit van de grenswachters die de stempels op een
gegeven datum of tijdens een gegeven dienst gebruiken, en informatie over
verdwenen of gestolen stempels; g) klachten van gecontroleerde
personen; h) overige zeer belangrijke
politiële of justitiële maatregelen; i) bijzondere gebeurtenissen. _____________ BIJLAGE III Modellen van de borden bij de diverse doorgangen aan de
grensdoorlaatposten DEEL A [1] ê 610/2013
art. 1, punt 21 en bijlage I, punt 1, onder a) DEEL B1: „niet-visumplichtig”; DEEL B2: „alle paspoorten”. ê 562/2006 DEEL C [2] [3] [4] _____________ BIJLAGE IV Afstempeling 1. Overeenkomstig artikel 11 worden
de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij inreis en uitreis
systematisch afgestempeld. Deze stempels worden nader gespecificeerd in Besluit
SCH/Com-ex (94) 16, 1e herz. van het Uitvoerend Comité Schengen en in document
SCH/Gem-Handb (93) 15 (CONFIDENTIAL). 2. De veiligheidscodes op de
stempels worden met regelmatige tussenpozen van ten hoogste één maand
gewijzigd. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 2 3. In geval van inreis en uitreis
van onderdanen van derde landen die aan de visumplicht zijn onderworpen, is de
algemene regel dat het stempel wordt aangebracht op de bladzijde tegenover de
bladzijde waarop het visum is aangebracht. ê 562/2006 Als die bladzijde niet bruikbaar is, wordt het
stempel op de volgende bladzijde aangebracht. Er mogen geen stempels worden
aangebracht in de machineleesbare zone. 4. De lidstaten wijzen nationale
contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van gegevens
over de veiligheidscodes van de bij de grensdoorlaatposten gebruikte inreis- en
uitreisstempels, en stellen de overige lidstaten, het secretariaat-generaal van
de Raad en de Commissie daarvan in kennis. Deze contactpunten hebben onverwijld
toegang tot de gegevens betreffende de gemeenschappelijke inreis- en uitreisstempels
die bij de buitengrens van de betrokken lidstaat worden gebruikt; het betreft
met name gegevens over: a) de grensdoorlaatpost die een bepaald
stempel gebruikt; b) de identiteit van de grenswachters die
op een bepaald moment een bepaald stempel gebruiken; c) de veiligheidscode waarvan de diverse
stempels op een bepaald moment zijn voorzien. Verzoeken betreffende de gemeenschappelijke
inreis- en uitreisstempels worden via de bovengenoemde nationale contactpunten
ingediend. De nationale contactpunten stellen de andere
contactpunten, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie ook
onverwijld in kennis van wijzigingen met betrekking tot de contactpunten en van
informatie over verdwenen of gestolen stempels. _____________ BIJLAGE V DEEL A Procedures voor weigering van toegang aan de grens 1. In geval van weigering van
toegang moet de bevoegde grenswachter: a) het in deel B afgebeelde
standaardformulier voor weigering van toegang invullen. De betrokken onderdaan
van een derde land ondertekent het formulier en ontvangt een afschrift van het
ondertekende formulier. Indien de onderdaan van een derde land weigert het
formulier te ondertekenen, maakt de grenswachter daarvan melding in het vak
„opmerkingen” op het formulier; b) in het paspoort een inreisstempel
aanbrengen en dat met een kruis in zwarte onuitwisbare inkt doorhalen; aan de
rechterkant vermeldt hij de redenen voor de weigering van toegang door de
dienovereenkomstige letter(s) van het standaardformulier voor weigering van
toegang eveneens in onuitwisbare inkt aan te brengen; ê 810/2009 art.
55, punt a c) naargelang van het geval, het visum
annuleren of intrekken, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 34 van
Verordening (EG) nr. 810/2009; ê 562/2006 è1 610/2013 art. 1, punt 21 en
bijlage I, punt 3 d) iedere weigering van toegang in een
register of in een lijst opnemen, met vermelding van de identiteit en de
nationaliteit van de betrokkenen, de referenties van het
grensoverschrijdingsdocument, de reden voor en de datum van weigering van
toegang. 2. Indien een onderdaan van een
derde land aan wie de toegang wordt geweigerd, door een vervoerder naar de
grens is gebracht, moet de bevoegde grenswachter: a) de vervoerder gelasten de betrokken
onderdaan van een derde land onverwijld terug te nemen en naar het derde land
te brengen van waaruit hij werd vervoerd of die het
grensoverschrijdingsdocument heeft afgegeven, dan wel naar enig ander derde
land waar hij zeker zal worden toegelaten, dan wel een vervoermiddel voor de
terugreis te vinden overeenkomstig artikel 26 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst
en Richtlijn 2001/51/EG van de Raad[5]; b) in afwachting van de terugbrenging,
overeenkomstig het nationale recht en met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden,
passende maatregelen treffen om te verhinderen dat onderdanen van een derde
land aan wie de toegang is geweigerd, illegaal de lidstaat binnenkomen. 3. Indien er redenen bestaan een
onderdaan van een derde land zowel de toegang te weigeren als aan te houden,
neemt de grenswachter contact op met de bevoegde autoriteiten teneinde te
bepalen welke maatregelen overeenkomstig het nationale recht moeten worden
genomen. DEEL B Standaardformulier voor weigering van toegang
aan de grens
è1 ç _____________ BIJLAGE VI Specifieke voorschriften voor de
verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de
overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt 1. Landgrenzen 1.1. Controle van het wegverkeer 1.1.1. Teneinde een efficiënte
personencontrole en tevens een vlot en veilig wegverkeer te waarborgen, wordt
het verkeer bij de grensdoorlaatposten op passende wijze geregeld. Indien nodig
kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten om het verkeer te
kanaliseren of af te remmen. Zij brengen de Commissie daarvan overeenkomstig
artikel 42 op de hoogte. 1.1.2. De lidstaten kunnen aan de
landgrenzen, als zij dat nuttig achten en als de omstandigheden het mogelijk
maken, bij bepaalde grensdoorlaatposten overeenkomstig artikel 10 gescheiden
rijstroken inrichten of aanleggen. In uitzonderlijke omstandigheden en wanneer de
verkeerssituatie en de toestand van de infrastructuur zulks vereisen, kan het
gebruik van aparte rijstroken te allen tijde door de bevoegde autoriteiten van
de lidstaten worden opgeheven. De lidstaten kunnen met buurlanden samenwerken
om aparte rijstroken bij de doorlaatposten aan de buitengrenzen aan te leggen. 1.1.3. Personen die in motorvoertuigen
reizen, kunnen in de regel tijdens de controle in het motorvoertuig blijven.
Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de personen worden verzocht hun
voertuig te verlaten. Grondige controles worden, indien de plaatselijke
omstandigheden zulks toestaan, op speciaal daarvoor bestemde plaatsen
uitgevoerd. Met het oog op de veiligheid van het personeel worden de controles,
waar mogelijk, door twee grenswachters verricht. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder a) 1.1.4. Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten 1.1.4.1. De lidstaten kunnen met naburige
derde landen bilaterale overeenkomsten sluiten of voortzetten die strekken tot
instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten waar de grenswachters van
de lidstaat en de grenswachters van het derde land na elkaar uitreis- en
inreiscontroles verrichten overeenkomstig hun nationale recht op het
grondgebied van de andere partij. Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten kunnen
zich op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land bevinden. 1.1.4.2. Gemeenschappelijke
grensdoorlaatposten op het grondgebied van een lidstaat: bilaterale
overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het
grondgebied van een lidstaat bevatten een bepaling op grond waarvan
grenswachters van derde landen hun taken kunnen uitoefenen in de lidstaat, met
inachtneming van de volgende beginselen: a) internationale bescherming: een
onderdaan van een derde land die internationale bescherming aanvraagt op het
grondgebied van een lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures
van de lidstaat, overeenkomstig het Unie-acquis inzake asiel; b) aanhouding van een persoon of
inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van derde landen kennis
nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of
de inbeslagneming van goederen wettigen, melden zij deze feiten aan de
autoriteiten van de lidstaten, die een passende follow-up waarborgen
overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht, ongeacht de
nationaliteit van de betrokkene; c) personen die onder het Unierecht
inzake vrij verkeer vallen en het grondgebied van de Unie binnenkomen: grenswachters
van derde landen verhinderen niet dat personen die onder het Unierecht inzake
vrij verkeer vallen, het grondgebied van de Unie binnenkomen. Als er redenen
zijn om uitreis uit het derde land te weigeren, melden de grenswachters van het
derde land deze redenen aan de autoriteiten van de lidstaat, die een passende
follow-up waarborgen overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht. 1.1.4.3. Gemeenschappelijke
grensdoorlaatposten op het grondgebied van een derde land: bilaterale
overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het
grondgebied van een derde land bevatten een bepaling op grond waarvan
grenswachters van lidstaten hun taken kunnen uitoefenen in het derde land. Voor
de toepassing van deze verordening wordt elke controle die door grenswachters
van lidstaten in een gemeenschappelijke grensdoorlaatpost op het grondgebied
van een derde land wordt verricht, geacht te zijn verricht op het grondgebied
van de betrokken lidstaat. Grenswachters van lidstaten oefenen hun taken uit
overeenkomstig deze verordening en met inachtneming van de volgende beginselen: a) internationale bescherming: een onderdaan
van een derde land die na de uitreiscontrole door de grenswachters van een
derde land internationale bescherming aanvraagt bij in het derde land aanwezige
grenswachters van de lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures
van de lidstaat, overeenkomstig het Unie‑acquis inzake asiel. De
autoriteiten van het derde land aanvaarden de overbrenging van de betrokkene
naar het grondgebied van de lidstaten; b) aanhouding van een persoon of
inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van een lidstaat kennis
nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of
de inbeslagneming van goederen rechtvaardigen, handelen zij overeenkomstig
nationaal, internationaal en Unierecht. De autoriteiten van het derde land
aanvaarden de overbrenging van de betrokken persoon of het betrokken voorwerp
naar het grondgebied van de lidstaten. c) toegang tot IT-systemen: grenswachters
van de lidstaten kunnen gebruiken maken van informatiesystemen voor de
verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8. De lidstaten mogen de
krachtens het Unierecht vereiste technische en organisatorische
veiligheidsmaatregelen vaststellen ter beveiliging van persoonsgegevens tegen
onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, onbedoeld verlies, wijziging en
ongeoorloofde mededeling of ongeoorloofde toegang, daaronder begrepen toegang
door autoriteiten van derde landen. 1.1.4.4. Alvorens een bilaterale overeenkomst
over gemeenschappelijke grensdoorlaatposten met een naburig derde land te
sluiten of te wijzigen, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie over de
verenigbaarheid van de overeenkomst met het Unierecht. Bestaande bilaterale
overeenkomsten moeten uiterlijk 20 januari 2014 ter kennis van de Commissie
worden gebracht. Indien de Commissie van oordeel is dat de
overeenkomst onverenigbaar is met het Unierecht, stelt zij de betrokken
lidstaat daarvan in kennis. De lidstaat doet het nodige om de overeenkomst
binnen een redelijke termijn zo te wijzigen dat de vastgestelde
onverenigbaarheden worden verholpen. ê 562/2006 1.2. Controle van het spoorwegverkeer ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder a) 1.2.1. De passagiers en het
spoorwegpersoneel aan boord van treinen die de buitengrenzen overschrijden, met
inbegrip van goederentreinen en lege treinen, worden aan controles onderworpen.
De lidstaten kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten over de
wijze waarop deze controles met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte
beginselen worden uitgevoerd. Die controles worden op één van de volgende
manieren verricht: –
op het eerste station van binnenkomst of het
laatste station van vertrek op het grondgebied van een lidstaat; –
in de trein op het traject tussen het laatste
station van vertrek in een derde land en het eerste station van binnenkomst op
het grondgebied van een lidstaat of omgekeerd; –
op het laatste station van vertrek of het eerste
station van binnenkomst op het grondgebied van een derde land. 1.2.2. Teneinde het verkeer van
hogesnelheidspassagierstreinen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten voorts
op het traject van dergelijke, uit derde landen komende treinen in onderling
overleg met de betrokken derde landen ook beslissen om, met inachtneming van de
in punt 1.1.4 vervatte beginselen, inreiscontroles van personen op treinen
uit derde landen uit te voeren op een van de volgende manieren: –
hetzij op het station in het derde land waar de
personen instappen; –
hetzij op het station op het grondgebied van de
lidstaten waar de personen uitstappen; –
in de trein op het traject tussen stations op
het grondgebied van een derde land en stations op het grondgebied van de
lidstaten, op voorwaarde dat de personen in de trein blijven. ê 562/2006 1.2.3. Wanneer het een hogesnelheidstrein
betreft die uit een derde land komt en verschillende stopplaatsen op het
grondgebied van de lidstaten heeft, en de spoorwegonderneming passagiers
uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan
boord kan nemen, worden deze passagiers hetzij in de trein, hetzij in het
station van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen, tenzij reeds
controles zijn uitgevoerd op grond van punt 1.2.1 of punt 1.2.2, eerste
streepje. Personen die uitsluitend voor het resterende
traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord van de trein wensen te
gaan, wordt vóór het vertrek duidelijk medegedeeld dat zij tijdens de reis of
in het station van bestemming aan een inreiscontrole zullen worden onderworpen. 1.2.4. In de tegenovergestelde reisrichting
worden de personen aan boord van de trein aan uitreiscontroles onderworpen. 1.2.5. De grenswachter kan gelasten dat
holle ruimten in de rijtuigen worden geïnspecteerd, indien nodig in
aanwezigheid van de hoofdconducteur, teneinde na te gaan of er geen personen of
voorwerpen verborgen zijn die aan grenscontrole moeten worden onderworpen. 1.2.6. Wanneer er reden is om aan te nemen
dat zich in de trein personen bevinden die gesignaleerd zijn of die ervan
worden verdacht een strafbaar feit te hebben begaan, dan wel onderdanen van een
derde land die illegaal wensen binnen te reizen, stelt de grenswachter, indien
hij overeenkomstig de nationale voorschriften niet zelf mag optreden, de
lidstaten waarnaar of waardoor de trein rijdt, daarvan in kennis. 2. Luchtgrenzen 2.1. Procedures voor de controles op internationale
luchthavens 2.1.1. De bevoegde autoriteiten van de
lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenexploitant de nodige maatregelen neemt
met het oog op de fysieke scheiding van passagiersstromen van interne vluchten
enerzijds en passagiersstromen van andere vluchten anderzijds. Daartoe worden
op alle internationale luchthavens passende voorzieningen aangebracht. 2.1.2. De plaats waar de grenscontroles
worden uitgevoerd, wordt volgens onderstaande procedure bepaald: a) passagiers die van een vlucht uit een
derde land op een interne vlucht overstappen, worden op de luchthaven van
aankomst van de vlucht uit het derde land aan een inreiscontrole onderworpen.
Passagiers die van een interne vlucht op een vlucht naar een derde land
overstappen (transferpassagiers), worden aan een uitreiscontrole onderworpen op
de luchthaven vanwaar de vlucht naar het derde land vertrekt; b) voor vluchten uit of naar een derde
land zonder transferpassagiers, en voor vluchten met verschillende
tussenlandingen op luchthavens van de lidstaten zonder verandering van
luchtvaartuig, geldt het volgende: i) passagiers van vluchten uit of naar
derde landen zonder voorafgaande of aansluitende transfer op het grondgebied
van de lidstaten, worden op de luchthaven van aankomst aan een inreiscontrole
en op de luchthaven van vertrek aan een uitreiscontrole onderworpen; ii) passagiers van vluchten uit of naar
derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de
lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig (transitpassagiers), waarbij
voor het vluchtgedeelte over het grondgebied van de lidstaten geen nieuwe
passagiers aan boord worden genomen, worden op de luchthaven van bestemming aan
een inreiscontrole en op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole
onderworpen; iii) wanneer het vluchten uit of naar
derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de
lidstaten betreft en de luchtvaartmaatschappij passagiers aan boord kan nemen
voor een traject dat uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten is
gelegen, worden passagiers op de luchthaven van inscheping aan een
uitreiscontrole en op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole
onderworpen. Passagiers die bij deze tussenlandingen reeds
aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept,
worden aan de onder ii), genoemde controle onderworpen. De omgekeerde
procedure geldt wanneer bij dergelijke vluchten het land van bestemming een
derde land is. 2.1.3. In beginsel worden geen
grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij dit
gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de
binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie. Teneinde te
garanderen dat personen op luchthavens die als grensdoorlaatpost zijn
aangemerkt, worden gecontroleerd overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14,
zorgen de lidstaten ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen
neemt om de passagiersstroom naar de controlevoorzieningen te leiden. De lidstaten zorgen ervoor dat de
luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de
voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten
door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de
transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht
van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het
risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden
verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen,
teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk
visum. 2.1.4. Wanneer een luchtvaartuig dat een
verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend
gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten, op een niet als
grensdoorlaatpost aangewezen vliegveld moet landen, kan de vlucht niet worden
voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten.
Hetzelfde geldt wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land
verzorgt, landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven. In ieder geval zijn
de artikelen 7 tot en met 14 van toepassing voor de controle van de personen
aan boord van deze luchtvaartuigen. 2.2. Procedures voor controles op secundaire luchthavens 2.2.1. Er wordt voor gezorgd dat ook op
luchthavens die naar nationaal recht niet als verkeersluchthavens zijn
aangemerkt („secundaire luchthavens”), maar die officieel voor vluchten uit of
naar derde landen zijn opengesteld, personencontroles overeenkomstig de
artikelen 7 tot en met 14 worden uitgevoerd. 2.2.2. Onverminderd Verordening (EG) nr. 300/2008
van het Europees Parlement en de Raad[6],
kan, in afwijking van punt 2.1.1, op secundaire luchthavens worden afgezien van
de voorzieningen voor de fysieke scheiding van passagiers van interne vluchten
en andere vluchten. Voorts hoeven bij een lage intensiteit van het
luchtvaartverkeer de grenswachters niet permanent aanwezig te zijn, op
voorwaarde dat kan worden gegarandeerd dat zij zo nodig tijdig ter plaatse
kunnen zijn. 2.2.3. Indien de grenswachters niet
permanent aanwezig zijn, stelt de luchthavenbeheerder de grenswachters tijdig
in kennis van de aankomst en het vertrek van een vliegtuig dat een vlucht uit
of naar een derde land verzorgt. 2.3. Personencontroles op particuliere vluchten 2.3.1. Bij particuliere vluchten uit of
naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van de
lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste
binnenkomst, vóór het opstijgen een „algemene verklaring” (general
declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het
Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de
identiteit van de passagiers bevat. 2.3.2. Wanneer een particuliere vlucht uit
een derde land naar een lidstaat een tussenlanding maakt op het grondgebied van
een andere lidstaat, verrichten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
binnenkomst grenscontroles en brengen zij op de in punt 2.3.1 bedoelde algemene
verklaring een inreisstempel aan. 2.3.3. Als niet met zekerheid kan worden
bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de lidstaten geen
tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de
bevoegde autoriteiten, zowel op internationale als op secundaire luchthavens,
een personencontrole overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2. 2.3.4. Aankomst en vertrek van
zweefvliegtuigen, ultralichte vliegtuigen, helikopters, zelfgebouwde luchtvaartuigen
waarmee slechts korte afstanden kunnen worden afgelegd, en bestuurbare
luchtballonnen, zijn geregeld bij de nationale wetgeving en, in voorkomend
geval, bij bilaterale overeenkomsten. 3. Zeegrenzen ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder b) 3.1. Controle op de zeescheepvaart - algemene
controleprocedures 3.1.1. Schepen worden gecontroleerd in de
haven van aankomst of van vertrek, of in een daartoe ingerichte ruimte in de
onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, of aan boord van het vaartuig in de
territoriale wateren zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties
inzake het recht van de zee. De lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten die
inhouden dat de controle ook tijdens de vaart kan worden verricht, dan wel bij aankomst
of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land, met
inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen. 3.1.2. De gezagvoerder, de scheepsagent,
of een andere door de gezagvoerder naar behoren gemachtigde persoon of een
andere persoon die zich kan legitimeren is op een wijze die voor de betrokken
overheidsinstantie aanvaardbaar is (beiden hierna „de gezagvoerder” genoemd)
stelt een lijst op van de bemanningsleden en van de passagiers, die de
informatie bevat die volgens de formulieren 5 (bemanningslijst) en 6
(passagierslijst) van het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het
internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) noodzakelijk is, alsmede, voor
zover van toepassing, het nummer van het visum of de verblijfsvergunning, en wel: –
uiterlijk 24 uur voor aankomst in de haven, of –
uiterlijk op het tijdstip waarop het schip de
vorige haven verlaat, indien de reisduur minder dan 24 uur bedraagt, of –
indien de aanloophaven nog niet bekend is of
tijdens de reis wordt gewijzigd, zodra deze informatie bekend is. De gezagvoerder geeft deze lijst(en) door aan
de grenswachters of, als het nationale recht daarin voorziet, aan andere
relevante autoriteiten, die de lijst(en) onverwijld doorsturen naar de
grenswachters. 3.1.3. De gezagvoerder krijgt van de
grenswachters of de in punt 3.1.2 bedoelde autoriteiten een
ontvangstbevestiging (ondertekend exemplaar van de lijst(en) of een
elektronische ontvangstbevestiging), die hij tijdens de ligtijd op verzoek
overlegt. 3.1.4. De gezagvoerder meldt alle
wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of het aantal
passagiers onverwijld bij de bevoegde autoriteit. Voorts meldt de gezagvoerder onverwijld, en
binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, de aanwezigheid van
verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven evenwel
onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder. In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden
personen aan boord niet aan stelselmatige grenscontroles onderworpen. Dit belet
niet dat de grenswachters een doorzoeking van het schip en een controle van de
personen aan boord kunnen verrichten, evenwel uitsluitend indien dat
gerechtvaardigd is op basis van een beoordeling van het
binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie. 3.1.5. De gezagvoerder stelt de bevoegde
autoriteit tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de
in de betrokken haven geldende voorschriften. ê 562/2006 3.2. Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen Cruiseschepen ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder c) 3.2.1. De gezagvoerder van een cruiseschip
geeft de vaarroute en het programma van de cruise, zodra deze bekend zijn en
niet later dan binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn door aan de
bevoegde autoriteit. ê 562/2006 3.2.2. Indien op de vaarroute van een
cruiseschip uitsluitend havens op het grondgebied van de lidstaten liggen,
worden in afwijking van de artikelen 5 en 8 geen grenscontroles verricht en mag
het cruiseschip aanleggen in havens die niet als grensdoorlaatpost zijn
aangemerkt. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder c) Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op
basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het
risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning
en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht. ê 562/2006
(aangepast) è1 610/2013 art. 1, punt 21 en
bijlage I, punt 4, onder c) 3.2.3. Indien op de vaarroute van een
cruiseschip zowel havens op het grondgebied van de lidstaten als havens in
derde landen liggen, worden de grenscontroles in afwijking van artikel 8
als volgt uitgevoerd. a) Indien het cruiseschip uit een in een
derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied
van een lidstaat aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan
inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de
bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in è1 punt 3.1.2. ç Passagiers die aan land gaan, worden
overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een
beoordeling van het Ö binnenlandseveiligheidsrisico Õ of van het risico
van illegale immigratie uitwijst dat die controles niet hoeven te worden
uitgevoerd. b) Indien het cruiseschip uit een in een
derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van een
lidstaat gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan
inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de
bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in è1 punt 3.1.2 ç, voor zover
die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het
grondgebied van een lidstaat heeft aangedaan. Passagiers die aan land gaan, worden
overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een
beoordeling van het Ö binnenlandseveiligheidsrisico Õ of van het risico
van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles niet hoeven te worden
uitgevoerd. c) Indien het cruiseschip uit een in een
lidstaat gelegen haven komt en een andere in een lidstaat gelegen haven
aandoet, worden de passagiers die aan land gaan overeenkomstig artikel 8 aan
inreiscontroles onderworpen indien dit na beoordeling van het Ö binnenlandseveiligheidsrisico Õ of van het risico
van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden. d) Indien een cruiseschip een in een
lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een haven in een derde land,
worden de bemanning en de passagiers aan uitreiscontroles onderworpen op basis
van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers. Indien dit na beoordeling van het Ö binnenlandseveiligheidsrisico Õ of van het risico
van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden, worden de passagiers die
aan boord gaan aan uitreiscontroles onderworpen overeenkomstig artikel 8. e) Indien een cruiseschip een in een
lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een in een lidstaat gelegen
haven, vinden geen uitreiscontroles plaats. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder c) Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op
basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het
risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning
en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht. ê 562/2006 Pleziervaart 3.2.4. In afwijking van de artikelen 5 en 8
worden personen aan boord van pleziervaartuigen die uit een in een lidstaat
gelegen haven komen of naar een in een lidstaat gelegen haven afvaren, niet aan
grenscontroles onderworpen en mogen zij een haven binnengaan die niet als
grensdoorlaatpost is aangemerkt. Naar gelang van de beoordeling van het risico
van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de
onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen,
worden controles van deze personen en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig
verricht. 3.2.5. In afwijking van artikel 5 mag een
pleziervaartuig dat uit een derde land komt, bij wijze van uitzondering een
haven binnenlopen die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt. In dat geval
stellen de personen aan boord van dat vaartuig de havenautoriteiten daarvan in
kennis, opdat hun de toestemming kan worden gegeven de bedoelde haven binnen te
gaan. De havenautoriteiten melden de aankomst van het vaartuig aan de
autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven.
De gegevens betreffende de passagiers worden aan de havenautoriteiten
meegedeeld door overlegging van de lijst van opvarenden. Deze lijst wordt
uiterlijk bij aankomst ter beschikking gesteld van de grenswachters. Wanneer een pleziervaartuig dat uit een derde
land komt in geval van overmacht verplicht is aan te meren in een haven die
niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt, melden de havenautoriteiten de aanwezigheid
van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als
grensdoorlaatpost aangemerkte haven. 3.2.6. Bij die controle wordt een document
overhandigd waarop alle technische gegevens en de namen van alle opvarenden
zijn vermeld. Eén exemplaar van dit document wordt overhandigd aan de
autoriteiten van de inreis- en uitreishavens. Zolang het schip in de
territoriale wateren van één van de lidstaten blijft, wordt één exemplaar van
dit document bij de scheepspapieren bewaard. Kustvisserij 3.2.7. In afwijking van de artikelen 5 en 8
hoeft de bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die dagelijks
dan wel binnen 36 uur terugkeren naar de haven waar het vaartuig is
ingeschreven of naar een andere haven op het grondgebied van de lidstaten,
zonder dat een haven op het grondgebied van een derde land wordt aangedaan,
niet systematisch te worden gecontroleerd. Naar gelang van de beoordeling van
het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde
land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn
gelegen, worden regelmatig controles verricht. Naar gelang van het risico wordt
tot personencontroles en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig overgegaan. 3.2.8. De bemanning van vaartuigen die kustvisserij
bedrijven en die niet ingeschreven staan in een haven op het grondgebied van
een lidstaat, wordt gecontroleerd volgens de voor zeelieden geldende
voorschriften. Veerverbindingen 3.2.9. Personen aan boord van vaartuigen
die veerverbindingen met havens in derde landen verzorgen, worden aan controle
onderworpen. Hiervoor gelden de volgende voorschriften: a) indien mogelijk, voorzien de lidstaten
in gescheiden doorgangen, overeenkomstig artikel 10; b) voetgangers worden apart
gecontroleerd; c) passagiers van personenauto's worden
bij het voertuig gecontroleerd; d) passagiers van reisbussen worden als
voetgangers behandeld. Voor controles verlaten deze personen de reisbus; e) chauffeurs en begeleiders worden bij
het voertuig gecontroleerd. In beginsel wordt deze controle apart van de
controle van de overige passagiers verricht; f) om een vlotte afwikkeling van de
controles te garanderen, wordt in een voldoende aantal controleposten voorzien; g) de door de passagiers gebruikte
vervoermiddelen en, in voorkomend geval, de lading en andere vervoerde
voorwerpen, worden steekproefsgewijs gecontroleerd, met name met het oog op het
opsporen van illegale immigranten; h) bemanningsleden van veerschepen worden
op dezelfde wijze behandeld als bemanningsleden van koopvaardijschepen; ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 4, onder c) i) punt 3.1.2 (verplichting om lijsten
van passagiers en bemanningsleden in te dienen) is niet van toepassing. Indien
krachtens Richtlijn 98/41/EG van de Raad[7]
een lijst van opvarenden moet worden opgesteld, wordt uiterlijk dertig minuten
na vertrek uit een haven van een derde land door de gezagvoerder een kopie van
deze lijst toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de haven van aankomst op
het grondgebied van de lidstaten. 3.2.10. Wanneer een veerschip dat uit een
derde land komt meerdere stops maakt op het grondgebied van de lidstaten en
passagiers aan boord neemt voor een traject dat uitsluitend op dit grondgebied
is gelegen, worden deze passagiers in de haven van vertrek aan een
uitreiscontrole en in de haven van aankomst aan een inreiscontrole onderworpen. Personen die bij deze tussenstops reeds aan
boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden
in de haven van aankomst aan controle onderworpen. De omgekeerde procedure
geldt wanneer het land van bestemming een derde land is. Vrachtverbindingen tussen lidstaten 3.2.11. In afwijking van artikel 8 worden er
geen grenscontroles uitgevoerd op vrachtverbindingen tussen dezelfde twee of meer
havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het
grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij goederen worden
vervoerd. Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op
basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het
risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning
en de passagiers van deze schepen worden verricht. ê 562/2006
(aangepast) 4. Binnenvaart 4.1. Met „buitengrensoverschrijdende
binnenvaart” wordt het gebruik bedoeld van alle soorten vaartuigen en drijvende
installaties, voor beroepsdoeleinden of voor de pleziervaart, op stromen,
rivieren, kanalen en meren. 4.2. Bij voor beroepsdoeleinden
gebruikte vaartuigen worden de gezagvoerder, de personen die aan boord werkzaam
zijn en op de bemanningslijst voorkomen, en aan boord wonende leden van hun
gezin, als leden van de bemanning beschouwd of daarmee gelijkgesteld. 4.3. De relevante bepalingen van de
punten 3.1 en 3.2. zijn van Ö overeenkomstige Õ toepassing op de controle op de binnenvaart. _____________ BIJLAGE VII Bijzondere regels voor bepaalde
categorieën personen 1. Staatshoofden In afwijking van artikel 6 en de artikelen 8
tot en met 14 hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs
diplomatieke weg officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan
grenscontrole te worden onderworpen. 2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen 2.1. In afwijking van artikel 6 mogen
houders van een „crew member licence” of een „crew member certificate” als
bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun
functie: a) aan en van boord gaan in de luchthaven
waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze
op het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen; b) zich op het grondgebied van de
gemeente begeven waar deze luchthavens gevestigd zijn; c) zich met om het even welk
vervoermiddel naar een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven
begeven om daar aan boord te gaan van een vliegtuig dat vanuit die luchthaven
vertrekt. In alle andere gevallen moet worden voldaan aan
de voorschriften van artikel 6, lid 1. 2.2. Voor de controle op de
bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 7 tot
en met 14. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zoveel mogelijk met voorrang
gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de
passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt
verricht. In afwijking van artikel 8 mogen de bemanningsleden die bij het
dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden
gecontroleerd. 3. Zeelieden ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 5, onder a) In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen
de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor
zeelieden, afgegeven overeenkomstig de Verdragen betreffende de nationale
identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) of nr. 185 (2003)
van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag inzake het
vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) en het
ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten
binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft
aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van
de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip, zonder dat zij
zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij
voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die
lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd. Dit belet niet dat, op basis van een
beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of het risico van illegale
immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig
artikel 8 worden onderworpen voordat zij aan land gaan. ê 562/2006
(aangepast) 4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een
dienstpaspoort en leden van internationale organisaties 4.1. Gelet op de bijzondere voorrechten
en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een
officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun
regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten
afgegeven door internationale organisaties als bedoeld in punt 4.4 die in
dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in
voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust. In afwijking van artikel 6, lid 1, onder c),
zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan
te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken. 4.2. Wanneer iemand zich op
voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter
verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten — met name
door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort —
of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten,
immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter
zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse
Zaken richten. 4.3. Geaccrediteerde leden van
diplomatieke en consulaire diensten en hun gezinsleden krijgen toegang tot het
grondgebied van de lidstaten na overlegging van de in artikel 20, lid 2,
bedoelde kaart, vergezeld van een grensoverschrijdingsdocument. In afwijking
van artikel 14 mogen de grenswachters voorts houders van een diplomatiek, een
officieel of een dienstpaspoort de toegang tot het grondgebied van de lidstaten
niet weigeren zonder vooraf de bevoegde nationale autoriteiten te hebben geraadpleegd.
Dit geldt ook wanneer dergelijke betrokkene in het SIS is gesignaleerd. 4.4. Onder de in punt 4.1 bedoelde door
internationale organisaties afgegeven documenten wordt met name verstaan: –
laissez-passer van de Verenigde Naties,
afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende
instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de
voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen; –
laissez-passer van de Europese Ö Unie Õ; –
laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie (EGA); –
legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal
van de Raad van Europa; –
documenten afgegeven krachtens artikel III, lid
2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische
Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire
identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht,
marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven
in het kader van het Partnerschap voor vrede. 5. Grensarbeiders 5.1. Voor de controle van
grensarbeiders zijn de algemene bepalingen inzake grenstoezicht van toepassing,
en met name de artikelen 8 en 14. 5.2. In afwijking van artikel 8 worden
grensarbeiders die bij de grenswachters goed bekend zijn omdat zij frequent via
dezelfde grensdoorlaatpost de grens overschrijden en van wie de grenswachters,
op grond van een eerdere controle, weten dat zij noch in het SIS, noch in een
nationaal opsporingsregister gesignaleerd zijn, slechts aan steekproefsgewijze
controles onderworpen teneinde na te gaan of zij in het bezit zijn van een
geldig document waarmee zij de grens mogen overschrijden, en aan de voorwaarden
voor binnenkomst voldoen. Deze personen worden nu en dan onverwachts en met
onregelmatige tussenpozen aan een grondige controle onderworpen. 5.3. De voorschriften van punt 5.2
kunnen worden uitgebreid tot andere categorieën personen die regelmatig de grens
overschrijden. 6. Minderjarigen 6.1. De grenswachters besteden
bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen. Minderjarigen die
een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde
controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen. 6.2. Wanneer het een begeleide
minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende volwassene het
ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer de
minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen
bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het
toezicht van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijke gezag over hem
uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde
eventuele onverenigbare of tegenstrijdige elementen in de verstrekte
inlichtingen te ontdekken. 6.3. Wanneer een minderjarige alleen
reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van
de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet
verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag over hem
uitoefenen. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 5, onder b) 6.4. De lidstaten wijzen nationale
contactpunten voor raadpleging over minderjarigen aan en stellen de Commissie
daarvan in kennis. De Commissie stelt een lijst van deze nationale
contactpunten ter beschikking van de lidstaten. 6.5. Bij twijfel in verband met de
omstandigheden bedoeld in de punten 6.1, 6.2 en 6.3, maken de grenswachters
gebruik van de lijst van nationale contactpunten voor raadpleging over
minderjarigen. ê 610/2013 art.
1, punt 21 en bijlage I, punt 5, onder c) (aangepast) 7. Reddingsdiensten, politie, brandweer en grenswachters De regelingen voor de in- en uitreis van
leden van reddingsdiensten, politie en brandweer in noodsituaties, alsmede van
grenswachters die voor hun werk de grenzen overschrijden, worden vastgelegd in
het nationale recht. De lidstaten kunnen bilaterale overeenkomsten met derde
landen sluiten met betrekking tot de in- en uitreis van die categorieën van
personen. Deze regelingen en bilaterale overeenkomsten kunnen voorzien in
afwijkingen van de artikelen 5, 6 en 8. 8. Offshorewerknemers In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden
offshorewerknemers die regelmatig over zee of door de lucht terugkeren naar het
grondgebied van de lidstaten zonder op het grondgebied van een derde land te
zijn verbleven, niet stelselmatig gecontroleerd. Niettemin wordt op basis van een
beoordeling van het risico van illegale immigratie, met name wanneer de kusten
van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van een offshorelocatie zijn
gelegen, bepaald hoe vaak er controles worden verricht. _____________ ê 562/2006 è1 610/2013 art. 1, punt 21 en
bijlage I, punt 6, onder a) è2 610/2013 art. 1, punt 21 en
bijlage I, punt 6, onder b) BIJLAGE VIII è1 ç è2 ç _____________ é BIJLAGE IX Ingetrokken verordening met overicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1) || || || Verordening (EG) nr. 296/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 60) || || Verordening (EG) nr. 81/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 4.2.2009, blz. 56) || || Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1) || Uitsluitend artikel 55 || Verordening (EU) nr. 265/2010 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 85 van 31.3.2010, blz. 1) || Uitsluitend artikel 2 || Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 1) || Uitsluitend artikel 1 || Verordening (EU) nr. 1051/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 1) || _____________ BIJLAGE X Concordantietabel Verordening (EG) nr. 562/2006 || De onderhavige verordening Artikel 1 || Artikel 1 Artikel 2, aanhef || Artikel 2, aanhef Artikel 2, punten 1 tot en met 8 || Artikel 2, punten 1 tot en met 8 Artikel 2, punt 8 bis || Artikel 2, punt 9 Artikel 2, punt 9 || Artikel 2, punt 10 Artikel 2, punt 10 || Artikel 2, punt 11 Artikel 2, punt 11 || Artikel 2, punt 12 Artikel 2, punt 12 || Artikel 2, punt 13 Artikel 2, punt 13 || Artikel 2, punt 14 Artikel 2, punt 14 || Artikel 2, punt 15 Artikel 2, punt 15 || Artikel 2, punt 16 Artikel 2, punt 16 || Artikel 2, punt 17 Artikel 2, punt 17 || Artikel 2, punt 18 Artikel 2, punt 18 || Artikel 2, punt 19 Artikel 2, punt 18 bis || Artikel 2, punt 20 Artikel 2, punt 19 || Artikel 2, punt 21 Artikel 3 || Artikel 3 Artikel 3 bis || Artikel 4 Artikel 4 || Artikel 5 Artikel 5, lid 1 || Artikel 6, lid 1 Artikel 5, lid 1 bis || Artikel 6, lid 2 Artikel 5, lid 2 || Artikel 6, lid 3 Artikel 5, lid 3 || Artikel 6, lid 4 Artikel 5, lid 4 || Artikel 6, lid 5 Artikel 6 || Artikel 7 Artikel 7, leden 1 en 2 || Artikel 8, leden 1 en 2 Artikel 7, lid 3, onder a) || Artikel 8, lid 3, onder a) Artikel 7, lid 3, onder a bis) || Artikel 8, lid 3, onder b) Artikel 7, lid 3, onder a ter) || Artikel 8, lid 3, onder c) Artikel 7, lid 3, onder a quater) || Artikel 8, lid 3, onder d) Artikel 7, lid 3, onder a quinquies) || Artikel 8, lid 3, onder e) Artikel 7, lid 3, onder a sexies) || Artikel 8, lid 3, onder f) Artikel 7, lid 3, onder b) || Artikel 8, lid 3, onder g) Artikel 7, lid 3, onder c) || Artikel 8, lid 3, onder h) Artikel 7, lid 3, onder d) || Artikel 8, lid 3, onder i) Artikel 8 || Artikel 9 Artikel 9, lid 1 || Artikel 10, lid 1 Artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder a) || Artikel 10, lid 2, eerste en tweede alinea Artikel 9, lid 2, eerste alinea, onder b) || Artikel 10, lid 2, derde alinea Artikel 9, lid 2, tweede alinea || Artikel 10, lid 2, vierde alinea Artikel 9, lid 2, derde alinea || Artikel 10, lid 2, vijfde alinea Artikel 9, leden 3 en 4 || Artikel 10, leden 3 en 4 Artikel 10, leden 1 tot en met 5 || Artikel 11, leden 1 tot en met 5 Artikel 10, lid 6 || - Artikel 11 || Artikel 12 Artikel 12 || Artikel 13 Artikel 13 || Artikel 14 Artikel 14 || Artikel 15 Artikel 15 || Artikel 16 Artikel 16 || Artikel 17 Artikel 17 || Artikel 18 Artikel 18 || Artikel 19 Artikel 19 || Artikel 20 Artikel 19 bis || - Artikel 19 bis || Artikel 21 Artikel 20 || Artikel 22 Artikel 21 || Artikel 23 Artikel 22 || Artikel 24 Artikel 23 || Artikel 25 Artikel 23 bis || Artikel 26 Artikel 24 || Artikel 27 Artikel 25 || Artikel 28 Artikel 26 || Artikel 29 Artikel 26 bis || Artikel 30 Artikel 27 || Artikel 31 Artikel 28 || Artikel 32 Artikel 29 || Artikel 33 Artikel 30 || Artikel 34 Artikel 31 || Artikel 35 Artikel 32 || Artikel 36 Artikel 33 || Artikel 37 Artikel 33 bis || Artikel 38 Artikel 34 || Artikel 39 Artikel 35 || Artikel 40 Artikel 36 || Artikel 41 Artikel 37 || Artikel 42 Artikel 37 bis || Artikel 43 Artikel 38 || - Artikel 39 || Artikel 44 Artikel 40 || Artikel 45 Bijlagen I tot en met VIII || Bijlagen I tot en met VIII - || Bijlage IX - || Bijlage X _____________ [1] Geen logo vereist voor Noorwegen
en IJsland. [2] Geen logo vereist voor Noorwegen
en IJsland. [3] Geen logo vereist voor Noorwegen
en IJsland. [4] Geen logo vereist voor Noorwegen
en IJsland. [5] Richtlijn 2001/51/EG van de Raad van 28 juni 2001 tot
aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering
van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (PB L 187 van 10.7.2001,
blz. 45). [6] Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het
gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 2320/2002 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72). [7] Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake
de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar
havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188
van 2.7.1998, blz. 35).