This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0327
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Legal Obstacles to the Free Movement of Funds between Institutions within a Single Liquidity Sub-Group
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Juridische obstakels voor het vrij verkeer van middelen tussen instellingen binnen één enkele liquiditeitssubgroep
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Juridische obstakels voor het vrij verkeer van middelen tussen instellingen binnen één enkele liquiditeitssubgroep
/* COM/2014/0327 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Juridische obstakels voor het vrij verkeer van middelen tussen instellingen binnen één enkele liquiditeitssubgroep /* COM/2014/0327 final */
1.
Inleiding
& doelstellingen Achtergrond Verordening (EU)
nr. 575/2013[1]
("CRR") en Richtlijn 2013/36/EU[2]
("CRD") vormen samen het juridische kader dat van toepassing
is op de toegang tot het bedrijf en het toezichtskader en de prudentiële regels
voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (gezamenlijk "instellingen"
genoemd). De CRR bevat de
prudentiële vereisten voor instellingen die betrekking hebben op de werking van
de bancaire markten en de markten voor financiëlediensten. Doel is om de financiële
stabiliteit van de martkexploitanten alsook een hoge mate van bescherming van
de beleggers en deposanten te garanderen. Om marktverstoringen en
regelgevingsarbitrage tegen te gaan, moeten deze prudentiële vereisten voor een
zeer hoog niveau van harmonisatie zorgen. De nationale
bevoegde autoriteiten en de lidstaten beschikken echter over verschillende
opties en keuzevrijheid. Daartoe behoort de mogelijkheid van de bevoegde
autoriteiten ingevolge artikel 8 CRR om op individuele basis ontheffing van liquiditeitsvereisten
te verlenen. Hoewel het oordeel over de ontheffing aan het nationale niveau
toekomt, zal de ontheffing de toepassing van de nieuwe liquiditeitsregels in
een groepscontext in hoge mate vergemakkelijken. De reden voor dit verslag Volgens artikel 8
CRR kunnen de bevoegde autoriteiten volledig of ten dele ontheffing verlenen
van de toepassing van deel zes van de CRR, d.w.z. de liquiditeitsvereisten, op
een instelling en op alle of sommige van haar dochterondernemingen in de Unie,
en daarop toezicht uitoefenen als op één enkele liquiditeitssubgroep ("ELSG"),
zolang zij aan alle vermelde voorwaarden voldoen. Die voorwaarden zijn: a) de
moederinstelling voldoet op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op
gesubconsolideerde basis aan de in deel 6 bepaalde verplichtingen; b) de
moederinstelling houdt op geconsolideerde basis of een dochteronderneming op
gesubconsolideerde basis voortdurend toezicht op de liquiditeitsposities van
alle instellingen binnen de groep of subgroep die onder de ontheffing vallen,
en staat garant voor een toereikend liquiditeitsniveau van al deze
instellingen; c) de instellingen
zijn ten genoegen van de bevoegde autoriteiten overeenkomsten aangegaan die
voorzien in het vrije verkeer van middelen tussen hen onderling om hen in staat
te stellen aan hun individuele en gezamenlijke verplichtingen te voldoen
wanneer deze komen te vervallen; d) er is geen
feitelijke of juridische belemmering van wezenlijk belang aanwezig of te
voorzien die het uitvoeren van de in punt c) bedoelde overeenkomsten kan
verhinderen. Volgens de laatste
alinea van artikel 8, lid 1, CRR brengt de Commissie aan het Europees Parlement
en de Raad verslag uit over eventuele juridische obstakels die de toepassing
van voorwaarde c) onmogelijk kunnen maken, en wordt zij verzocht om in
voorkomend geval uiterlijk op 31 december 2015 een passend wetgevingsvoorstel
in te dienen over te verwijderen obstakels. In de afgelopen
maanden heeft de Europese Commissie rechtstreeks met zowel de sector als de
nationale autoriteiten overlegd om mogelijke obstakels voor het vrij verkeer
van middelen tussen instellingen binnen een ELSG in de EU aan te wijzen, te
overwegen hoe deze kunnen worden overwonnen, en of regelgevingsactie op
EU-niveau nodig is. De Commissie heeft voorts in september 2013 dit onderwerp
besproken in de Deskundigengroep inzake Banken, Betalingen en Verzekeringen van
de Commissie. 2.
Mogelijke obstakels voor het vrij verkeer van
middelen De focus van dit
verslag ligt in de eerste plaats op grensoverschrijdende situaties, omdat dit
de context is waarbinnen het meeste kans bestaat dat er obstakels zullen
optreden. Bovendien wordt de ontheffing betreffende de toepassing van
liquiditeitsvereisten op individuele basis voor instellingen en voor alle of
sommige van haar dochterondernemingen, indien alle instellingen van de ELSG een
vergunning in dezelfde lidstaat hebben, afzonderlijk geregeld in artikel 8, lid
2, CRR. Opgemerkt zij dat
potentiële obstakels in derde landen in dit verslag niet zullen worden geanalyseerd
omdat volgens artikel 8, lid 1, CRR de ontheffing alleen binnen de Unie geldt,
ook al erkent de Commissie dat dergelijke obstakels binnen de context van
toezicht op geconsolideeerde basis een probleem zouden zijn. Vrijheid van
kapitaalverkeer als algemene EU-regel In het algemeen mag
het vrij verkeer van kapitaal binnen de Europese Unie niet beperkt zijn.
Ingevolge artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie ("VWEU") zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer en
het betalingsverkeer tussen lidstaten verboden. Een nationale wet
die instellingen belet contracten aan te gaan die voorzien in het vrije
grensoverschrijdende verkeer van middelen tussen hen onderling om hen in staat
te stellen aan hun individuele en gezamenlijke verplichtingen te voldoen
wanneer deze komen te vervallen, zou bijgevolg in principe een bij het Verdrag
verboden beperking zijn die het voorwerp kan zijn van een inbreukprocedure
ingevolge de artikelen 258 e.v. VWEU. De lidstaten kunnen bijgevolg in het
algemeen genomen geen nationale wetten invoeren die direct het vrij verkeer van
kapitaal verbieden. Anderzijds bepaalt
artikel 65, lid 1, onder b), VWEU dat de in artikel 63 verwoorde algemene regel
niets afdoet aan het recht van de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om
overtredingen van de nationale wetten en voorschriften tegen te gaan, met name
met betrekking tot het prudentieel toezicht op financiële instellingen, dan wel
maatregelen te nemen die ingevolge de openbare orde of de openbare veiligheid
gerechtvaardigd zijn.
Volgens artikel 65, lid 3, VWEU mogen die maatregelen geen middel tot
willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van het vrije
kapitaalverkeer en betalingsverkeer vormen. Dientengevolge
kunnen nationale vereisten die restrictieve effecten op kapitaalstromen hebben
niet per se als inbreuken op artikel 63 VWEU worden beschouwd wanneer zij niet
discriminerend zijn, en behoorlijk gerechtvaardigd zijn voor prudentiële
doeleinden, geschikt zijn om de doelstelling te bewerkstelligen die zij
nastreven en evenredig zijn met dat doel. Er kunnen zich
uitzonderlijke omstandigheden voordoen indien het gerechtvaardigd kan zijn het
vrij verkeer van kapitaal te beperken door bijvoorbeeld kapitaalcontroles op te
leggen. In dit verband was de Commissie onlangs van oordeel dat door Cyprus
opgelegde tijdelijke beperkingen van het kapitaalverkeer gerechtvaardigd waren
op grond van de openbare orde/openbare veiligheid (artikel 65, lid 1, onder b),
VWEU) en dwingende redenen van algemeen belang. Afscherming In de praktijk
nemen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten soms maatregelen die erop
gericht zijn, met potentieel nadelige effecten op andere lidstaten,
liquiditeit, dividenden en andere bankactiva binnen de nationale grenzen te houden
d.w.z. zogenaamde "afschermende" maatregelen. Dergelijke afschermende
maatregelen kunnen, tenzij behoorlijk gerechtvaardigd en evenredig, bij het
Verdrag verboden beperkingen van het vrij verkeer van kapitaal zijn. Er is ook
bezorgdheid dat de nationale bevoegde autoriteiten misschien soms trachten de
bij de CRR en CRD vastgestelde vereisten voor samenwerking met de andere
lidstaten te ontwijken. Op basis van een
onder zevenentwintig lidstaten gehouden vertrouwelijke enquête hebben de
Commissiediensten pijler 2[3],
het stelsel voor grote blootstellingen[4]
en binnenlandse liquiditeitskaders[5]
aangewezen als specifieke gebieden waar het vrij verkeer van kapitaal hetzij
door bij het CRR/CRD-kader toegestane maatregelen hetzij door andere informele
acties kan worden gehinderd. De grens tussen
wettige en onwettige actie is soms vaag, omdat afschermingsmaatregelen vaak
vóórkomen binnen de context van (of gemaskeerd worden door) wettelijk
toegestane acties en/of op gebieden waar bevoegde autoriteiten discretionaire
bevoegheden genieten. De op de
bovenvermelde gebieden gebruikte instrumenten, zoals de pijler 2-bevoegdheden,
dienen evenwel duidelijk een geldig en nuttig doel, mits zij overeenkomstig de
wet worden toegepast en niet onevenredig zijn met hun prudentiële doel. Het
feit alleen dat het gebruik ervan een negatief effect kan hebben op de
mogelijkheid om binnen een groep middelen over te dragen, rechtvaardigt niet
dat zij automatisch als juridische obstakels in de zin van artikel 8 CCR worden
gecategoriseerd. Alleen indien deze instrumenten voor een doelstelling worden
gebruikt die niet in lijn is met de EU-wetgeving, kunnen zij als obstakels
worden beschouwd. Een dergelijk ongepast gebruik moet worden vermeden, maar
impliceert niet dat de instrumenten zelf moeten worden gewijzigd. Bovendien heeft
onderhavig verslag niet tot doel de onlangs in de CRR en CRD overeengekomen
bepalingen betreffende de bovenvermelde instrumenten ter discussie te stellen.
Er is een duidelijke en geldige behoefte aan dergelijke instrumenten en het
opnemen ervan in CRR/CRD is het gevolg van al lang bestaande en voldoende
bewezen toezichtsbehoeften. Het doel van dit verslag is veeleer juridische
obstakels te analyseren die uit andere bronnen dan de bepalingen van de CRR en
CRD voortkomen. Bepalingen
ingevolge vennootschapsrecht Sommige bepalingen
van vennootschapsrecht die instellingen beletten op onbeperkte wijze
liquiditeit aan andere leden van dezelfde groep te verstrekken, werden tijdens
een raadpleging van de stakeholders een mogelijk obstakel voor het vrij verkeer
van kapitaal binnen een groep genoemd. Dit is inzonderheid het geval indien het
management van een instelling gebonden is aan een algemene fiduciaire
verplichting om (mede ten koste van de bredere belangen van de groep waarvan
een instelling deel uitmaakt) de belangen van zijn instelling te beschermen.
Daarom is een instelling, ook al geniet zij bovenmatige liquiditeit, niet
automatisch gerechtigd deze aan andere groepsleden over te dragen indien
terugbetaling niet kan worden gewaarborgd. Een instelling kan daarom niet vrij
(ten minste niet zonder nadere beschouwing) een contract met andere groepsleden
aangaan dat in het vrij verkeer van middelen tussen de twee zou voorzien. Toch lijken
dergelijke "obstakels" terdege gerechtvaardigd, vooral omdat zij van
algemene vennootschapsrechtelijke beginselen deel uitmaken, d.w.z. omdat zij
ook voor ondernemingen in andere sectoren dan de banksector gelden. Het zou
eerder discutabel zijn als zo'n beginsel niet zou gelden. Dergelijke kwesties
moeten in redelijkheid worden opgelost: hetzij door het behoorlijk waarborgen
van terugbetaling van alle verstrekte liquiditeit, hetzij door andere
structuren - zoals bijkantoren - te gebruiken die geen afzonderlijke juridische
entiteit zijn. Hoewel de lidstaten
significante bevoegdheden betreffende liquiditeitsbeheer door bijkantoren
hebben behouden, zijn deze van andere aard. Zij hebben op prudentiële vereisten
en niet op vennootschapsrechtelijke verplichtingen betrekking. Bovendien zal
het belang ervan afnemen (zie hieronder - ontwikkelingen betreffende Europese
liquiditeitsregels en het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme). Belastingwetten Hoewel het bestaan
van belastingwetten die de belastingaftrekbaarheid van rentebetalingen op
leningen van andere groepsleden beperken aantoonbaar het vrij verkeer van
kapitaal kan hinderen, lijkt dit instellingen niet te beletten een contract aan
te gaan dat in het vrij verkeer van kapitaal tussen de twee voorziet.[6] 3.
Ten aanzien
van de noodzaak om de huidige situatie aan te pakken Uit dit overzicht
blijkt dat er geen substantiële juridische obstakels, ten minste niet in de zin
van ongefundeerde juridische obstakels, voor lijken te bestaan dat instellingen
contracten aangaan die in het vrij verkeer van middelen tussen hen voorzien. De eerste groep van
moeilijkheden waarmee instellingen geconfronteerd kunnen worden wanneer zij
proberen dergelijke contracten aan te gaan, zijn (door de bevoegde autoriteiten
opgelegde) toezichtsvereisten die in sommige gevallen het vrij verkeer van
kapitaal in de groep hinderen. Deze vereisten kunnen hetzij gerechtvaardigd
zijn – indien zij op geldige wijze noodzakelijk zijn gezien de situatie van de
individuele instelling die door de toezichtsvereiste beoogd wordt - hetzij
discutabel zijn – indien de werkelijke, onderliggende doelstelling van de
bevoegde autoriteiten erin bestaat liquiditeit binnen hun grondgebied te
behouden en zij aldus de nationale belastingbetalers en crediteuren van de
instelling waarop zij toezicht uitoefenen op buitensporige wijze beschermen ten
koste van de belastingbetalers in andere EU-lidstaten en crediteuren van andere
delen van de groep. De reacties van
veel lidstaten en hun bevoegde autoriteiten tonen aan dat dergelijke
overwegingen gewoon zijn en dat er zelfs openlijk voor wordt uitgekomen. Dit
wijst erop dat veel bevoegde autoriteiten niet helemaal gelukkig zijn met het
idee van een (grensoverschrijdende) ELSG, omdat zij deze als een potentieel
gevaar voor de nationale belangen zien. Dergelijk gedrag (afschermingspraktijken)
– die vanuit een louter nationale perspectief logisch zijn, maar vanuit breder
Europees perspectief duidelijke en significante negatieve effecten hebben – is
moeilijk te veranderen zonder verdere integratie van het huidige regelgevings-
en toezichtskader. Met andere woorden, om deze praktijken effectief uit te
bannen, moeten niet alleen de symptomen van het probleem, maar ook de
onderliggende oorzaken en angsten worden aangepakt. Tenzij deze onderliggende
oorzaken en angsten eveneens worden aangepakt, zouden de bevoegde autoriteiten
dan ook naar alternatieven op zoek kunnen gaan om dezelfde doelstellingen te
bereiken. In zoverre het
onderliggende probleem nationaal eigenbelang is, zou het afstemmen van de
doelstellingen van de publieke stakeholders middels grotere Europese integratie
op het gebied van financiële diensten en meer geïntegreerde
toezichtsverantwoordelijkheden een efficiëntere weg vooruit zijn. De Europese
Bankautoriteit Een eerste
belangrijke weg om toezichtspraktijken die het vrije verkeer van kapitaal
beperken (voor zover zij niet gerechtvaardigd zijn) te vermijden of aan te
pakken loopt via de Europese Bankautoriteit ("EBA"). De EBA
speelt een in toenemende mate belangrijke rol in het vergemakkelijken van
samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, verstrekken van expertise en
vaststellen van het Gemeenschappelijk Toezichtsreglement. Met name moeten de
bevoegde autoriteiten worden aangemoedigd de samenwerking te verbeteren en
gebruik te maken van niet-bindende EBA-bemiddeling bij onenigheid over de vraag
of aan de voorwaarden voor de instelling van een ELSG is voldaan. Dit geldt ook
tijdens de periode vóór 2015, waarna de CRR-bepalingen betreffende gezamenlijke
besluitvorming en niet-bindende bemiddeling ter zake van toepassing worden[7]. Na de
observatieperiode en na volledige tenuitvoerlegging van een
liquiditeitsdekkingsvereiste overeenkomstig de CRR, zal de Commissie beoordelen
of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn.[8] Het
Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme Een belangrijke
stap vooruit was de instelling van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme
("GTM") middels Verordening (EU) nr. 1024/2013[9]. De ECB zal
immers juridisch bevoegd zijn toezicht te houden op alle kredietinstellingen
van de eurozone alsook op die van landen die besluiten tot de Bankenunie toe te
treden. De GTM-verordening
verleent kerntoezichtstaken en -bevoegdheden aan de ECB ten aanzien van alle
binnen de eurozone gevestigde kredietinstellingen. De ECB oefent direct
toezicht uit op bepaalde grote kredietinstellingen en kredietinstellingen die
directe publieke financiële bijstand hebben gevraagd of ontvangen. De ECB
monitort eveneens het toezicht door de bevoegde autoriteiten op minder
significante kredietinstellingen. De ECB kan op elk moment besluiten direct
toezicht op een of meer van deze kredietinstellingen uit te oefenen om voor
consistente toepassing van de toezichtsnormen te zorgen. Voor
grensoverschrijdende kredietinstellingen, die zowel binnen als buiten de
lidstaten die aan het GTM deelnemen actief zijn, blijven de bestaande
coördinatieprocedures onder de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van
herkomst/ontvangst bestaan zoals zij vandaag bestaan. Voor zover de ECB directe
toezichtstaken heeft overgenomen, zal zij echter voor alle deelnemende
lidstaten de functies van de autoriteit van de lidstaat van herkomst en de
lidstaat van ontvangst uitvoeren. Dit zou tot een significante opheffing van
onwenselijke afschermingspraktijken moeten leiden als hierboven beschreven. Hoe
groter het aantal lidstaten dat aan het GTM deelneemt, hoe minder
waarschijnlijk ongewenste afschermingspraktijken zullen worden. Het
Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme De oprichting van
het GTM is een eerste stap naar de Bankenunie en een van de basisvoorwaarden
voor directe herkapitalisatie van kredietinstellingen door het Europees
Stabiliteitsmechanisme. Een geïntegreerde Bankenunie omvat ook een
gemeenschappelijk mechanisme voor de afwikkeling van kredietinstellingen op
basis van een gemeenschappelijk reglement. De Commissie heeft
het belang onderstreept van het bereiken van een akkoord betreffende de
voorstellen inzake herstructurering en afwikkeling van kredietinstellingen en
depositogarantiestelsels, en inzake het voorstel van de Commissie voor een
gemeenschappelijk Europees afwikkelingsmechanisme, om de afwikkeling van
grensoverschrijdende kredietinstellingen efficiënt te behandelen en te
vermijden dat geld van de belastingbetalers aan het redden van
kredietinstellingen opgaat. De overeengekomen wetgeving zou significant aan de
afstemming van de doelstellingen van de autoriteiten moeten bijdragen en de
prikkels voor afschermingspraktijken verder moeten beperken. Europese liquiditeitsvereisten De Commissie is
bezig met het opstellen van een gedelegeerde handeling om een gedetailleerde en
geharmoniseerde liquiditeitsdekkingsvereiste in de Unie in te voeren. Deze
gedelegeerde handeling treedt volgens artikel 460, lid 2, CRR tegen 31 december
2014 in werking, maar is niet vóór 1 januari 2015 van toepassing. De gedelegeerde
handeling zou er ook aan moeten bijdragen alle ongewenste praktijken die
liquiditeit binnen nationale grenzen opsluit te beperken, aangezien zij zal
voorzien in geharmoniseerde, uniforme, gedetailleerde en bindende regels inzake
liquiditeit, waardoor het wederzijdse toezichtsvertrouwen tussen de bevoegde
autoriteiten wordt bevorderd. Met name zou de
gedelegeerde handeling gericht moeten zijn op het aanpakken van bepaalde
kwesties in verband met grensoverschrijdend liquiditeitsbeheer binnen een groep.
Ter wille van efficiëntie en effectiviteit beheren sommige banken hun
liquiditeit en treasury op groepsbasis. Voor groepen die geen gebruik maken van
de ELSG-ontheffing kan een preferentiële intragroepsstroom als een belangrijke
bron van liquiditeit dienen. Preferentieel, omdat ten aanzien van de
begunstigde bank een hogere instroom wordt toegestaan dan ingevolge de CRR op
'solo'basis normaal zou zijn toegestaan. Dit zou indien noodzakelijk kunnen
samengaan met een overeenkomstige hogere uitstroom voor de bank die de
liquiditeit verstrekt. Ongelukkigerwijs is tijdens de financiële crisis de
totstandbrenging van deze intragroepsstromen op grensoverschrijdende basis soms
onbetrouwbaar gebleken. Artikel 425, lid 4,
CRR bepaalt de voorwaarden waaraan moet worden voldaan willen de bevoegde
autoriteiten een dergelijke preferentiële behandeling voor een instroom
ingevolge een krediet- en liquiditeitfaciliteit toestaan. Artikel 425, lid 4,
onder d), CRR vereist dat de instelling en de tegenpartij in dezelfde lidstaat
gevestigd zijn. Maar artikel 425, lid 5, CRR staat de bevoegde autoriteiten toe
een ontheffing van deze voorwaarde te verlenen mits aan bijkomende objectieve
criteria is voldaan. De Commissie zal nagaan of deze bijkomende objectieve
criteria in de komende gedelegeerde handeling kunnen worden vormgegeven.
Overeenkomstige bepalingen met betrekking tot intragroepuitstromen staan in
artikel 422, lid 8, onder d), en artikel 422, lid 9, CRR. Tot slot zullen de
Commissiediensten bij de opstelling van de gedelegeerde handeling inzake de
liquiditeitsdekkingsratio nagaan of bijkomende objectieve criteria kunnen
worden vastgesteld om preferentiële behandeling voor grensoverschrijdende
intragroepsinstromen en -uitstromen mogelijk te maken. Daardoor zou het in het
verleden soms problematische beheer van grensoverschrijdende intragroepsstromen
duidelijker en beter moeten worden. Bescherming
tegen discriminatie van grensoverschrijdende groepen Een mogelijke bron van discriminerende
behandeling is dat nationale autoriteiten ELSG-vorming op nationaal niveau,
maar niet voor een internationale groep toestaan. Dit zou echter gedeeltelijk
moeten worden ingeperkt door het feit dat volgens artikel 8, lid 2, CRR de
bevoegde autoriteiten ontheffing van de toepassing van de CRR-liquiditeitsvereisten
op een ELSG op nationaal niveau alleen mogen verlenen als dezelfde
basisvoorwaarden[10]
waaraan een grensoverschrijdende groep moet voldoen, zijn vervuld. Aangezien zowel de
vereisten van het EU-recht inzake niet-discriminatie als algemene administratieve
rechtsbeginselen zouden uitsluiten dat dezelfde voorwaarden op verschillende
wijze op louter nationale en grensoverschrijdende groepen worden toegepast, zou
er een relevant verschil tussen die groepen moeten zijn om niet toe te staan
dat een ELSG in een grensoverschrijdende context wordt ingesteld indien een
ELSG in een nationale context is toegestaan. Het feit alleen dat een groep
grensoverschrijdend is en onder het toezicht van verschillende bevoegde
autoriteiten staat, kan op zichzelf niet als een relevant verschil worden
beschouwd. Toekomstige
herziening van de CRR en CRD De Commissie
vertrouwt erop dat een gemeenschappelijk reglement samen met de Bankenunie voor
consistentie zal zorgen en financiële stabiliteit zal waarborgen. Deze nieuwe
regels zullen eveneens zorgen voor een gelijk speelveld over heel de
eengemaakte markt voor de autoriteiten van de lidstaten van herkomst en van
ontvangst alsook voor de wel en de niet aan het GTM deelnemende lidstaten,
waardoor regelgevingsarbitragekansen en kunstmatige afscherming van kapitaal
en liquiditeit worden voorkomen en grensoverschrijdend bankherstel en
grensoverschrijdende bankafwikkeling worden vergemakkelijkt. Bij mogelijke
toekomstige herzieningen van de CRR en CRD kan het nuttig zijn het effect van
discretionaire bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten op het vrij verkeer
van kapitaal binnen groepen opnieuw te onderzoeken. Indien noodzakelijk en
mogelijk (d.w.z. zonder in gerechtvaardigde gevallen afbreuk te doen aan het
toepassingsgebied en de effectiviteit van de relevante instrumenten) zal de
Commissie nagaan of dergelijke bevoegdheden moeten worden vormgegeven op een
manier die minder keuzevrijheid laat ten aanzien van potentiële maatregelen die
het vrij verkeer van kapitaal beperken. 4.
Conclusie Tot slot, gezien
het feit dat i) het
wetgevingsproces inzake de CRR en CRD pas zeer recent is afgerond (en de
goedkeuring door de medewetgevers van bestaande nationale discretionaire
bevoegdheden van recente datum is) ii) de Commissie
zal nagaan of de komende gedelegeerde handeling inzake de
liquiditeitsdekkingsratio eraan kan bijdragen alle ongewenste praktijken die
liquiditeit binnen nationale grenzen opsluiten te beperken. In dat verband kan
zij trachten uniforme, gedetailleerde en bindende regels inzake liquiditeit te
ontwikkelen waardoor het wederzijdse toezichtsvertrouwen tussen de bevoegde
autoriteiten wordt bevorderd. Meer bepaald zou de gedelegeerde handeling een
gelegenheid kunnen zijn om bijkomende objectieve criteria vast te stellen
waardoor een preferentiële behandeling voor grensoverschrijdende
intragroepsinstromen en -uitstromen gemakkelijker wordt en het beheer van
grensoverschrijdende intragroepsstromen duidelijker en beter wordt. iii) er een gestaag
proces gaande is om de doelstellingen van de publieke stakeholders op elkaar af
te stemmen middels grotere Europese intergratie met een Gemeenschappelijk
Reglement, de EBA en vooral middels de Bankenunie, en iv) uit deze
toetsing geen relevante juridische obstakels zijn gebleken die de instellingen
zouden beletten contracten aan te gaan die voorzien in het vrij verkeer van
middelen tussen hen binnen één enkele liquiditeitssubgroep, acht de Commissie
het momenteel niet nodig over dit onderwerp een wetgevingsvoorstel in te
dienen. De Commissie zal echter de situatie nauwlettend blijven monitoren en
toetsen; mocht deze verslechteren, dat zal de Commissie de noodzaak om zo'n
wetgevingsvoorstel in te dienen, herbeoordelen. [1] Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad
van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012. PB
L 176 van 27.6.2013, blz. 1. [2] Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni
2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het
prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot
wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG
en 2006/49/EG. PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338. [3] Indien ondanks de vervulling van de pijler 1-vereisten de positie van
een instelling niet voldoende sterk of stabiel wordt geacht te zijn, mogen de
bevoegde autoriteiten pijler 2-maatregelen nemen. Volgens artikel 86, lid 3,
CRD ondernemen de bevoegde autoriteiten effectieve actie indien instellingen
een liquiditeitsrisicoprofiel hebben dat verder gaat dan nodig voor een goed
functionerend en robuust stelsel. De artikelen 104, lid 1, onder k), en 105 CRD
staan toe specifieke liquiditeitsvereisten op te leggen. [4] Ingevolge het stelsel voor grote blootstellingen is er potentiële
speelruimte voor beperking van het kapitaalverkeer indien de
intragroepsblootstellingen binnen een bindende limiet voor grote
blootstellingen ingeperkt zijn. Volgens artikel 395, lid 1, van de CRR mag een
instelling, na rekening te houden met het effect van kredietrisicolimitering,
met niet meer dan 25 % van haar in aanmerking komend kapitaal aan een andere
groepsentiteit zijn blootgesteld, tenzij zij is ontheven van het stelsel van
grote blootstellingen overeenkomstig de artikelen 400, lid 1, onder f) en 400,
lid 2, onder c), e) en f), CRR. De bevoegde autoriteiten mogen ingevolge pijler
2 aan instellingen eveneens striktere limieten voor grote blootstellingen
opleggen, indien zij met name van oordeel zijn dat het concentratierisico niet
op passende wijze wordt gemonitord en aangepakt (artikel 81 CRD). Het stelsel
voor grote blootstellingen omvat ook specifieke bepalingen die direct gericht
zijn op intragroepsbloostellingen waarvoor de lidstaten onder bepaalde
voorwaarden een limiet voor grote blootstellingen van minder dan 25% op
gesubconsolideerde basis kunnen toepassen. (artikel 395, lid 6, CRR). In dit
specifieke geval mag de Commissie echter de voorgestelde nationale maatregelen
verwerpen als zij van oordeel is dat deze onder meer een belemmering creëren
voor het vrij verkeer van kapitaal overeenkomstig de bepalingen van het VWEU
(artikel 395, lid 8, CRR). [5] Ingevolge de artikelen 412, lid 5, en 413, lid 3, CRR mogen de
lidstaten nationale bepalingen op het gebied van liquiditeits- en
stabielefinancieringsvereisten handhaven of invoeren voordat bindende
minimumnormen worden gespecificeerd en ten volle ingevoerd in de Unie.
Dientengevolge, en ten minste tot 2018 (of 2019 indien de Commissie besluit de
infasering als gespecificeerd in artikel 460 te wijzigen en de invoering van
een bindende minimumnorm voor de liquiditeitsdekkingsvereiste van 100% uit te
stellen (artikel 461 CRR)), mogen de lidstaten op het gebied van liquiditeit
nationale bepalingen handhaven of invoeren die conservatiever zijn dan het
CRR/CRD-kader en een bindende liquiditeitsdekking van maximaal 100% vereisen. [6] Deze belastingwetten kunnen de prikkel om in het vrij verkeer van kapitaal
te voorzien beperken, omdat zij de belastingdruk voor de groep verhogen. [7] Zie artikel 8, lid 3, en artikel 21 CRR in samenhang met artikel 521,
lid 2, onder a), CRR. [8] Zie overweging 30 van de CRR. [9]
Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013
waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen
betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen,
PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63. [10] Die welke zijn neergelegd in artikel 8, lid 1, CRR. Indien de ELSG een
grensoverschrijdend karakter heeft, moet ook aan de voorwaarden die zijn
neergelegd in artikel 8, lid 3, CRR (van toepassing vanaf 1 januari 2015)
worden voldaan.