Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012PC0002

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen

    /* COM/2012/02 definitief - 2012/0001 (NLE) */

    52012PC0002

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen /* COM/2012/02 definitief - 2012/0001 (NLE) */


    TOELICHTING

    1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    In artikel 397 van Richtlijn 2006/112/EG[1] van de Raad (hierna "de btw-richtlijn" genoemd) is bepaald dat "de Raad […] op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn vast[stelt]".

    Op basis daarvan heeft de Raad Verordening (EU) nr. 282/2011[2] aangenomen, die voorziet in bindende regels voor de toepassing van een aantal bepalingen van de btw-richtlijn en - onder meer - rechtszekerheid gaf aan een reeks niet-bindende richtsnoeren waarover het btw-comité sinds 1977 overeenstemming heeft bereikt.

    Verordening (EU) nr. 282/2011 omvat voor het merendeel bepalingen die aanknopen bij Richtlijn 2008/8/EG[3]. Artikel 5 van die richtlijn behelst wetswijzigingen in verband met de bijzondere regelingen voor telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten die aan niet-belastingplichtigen worden verleend door dienstverrichters die niet zijn gevestigd in de lidstaat van belastingheffing. Verordening (EU) nr. 282/2011 bevat momenteel geen uitvoeringsmaatregelen voor de bepalingen die vanaf 2015 in werking treden. Zij moet derhalve worden aangepast teneinde bindende regels vast te stellen voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen van de btw-richtlijn.

    Deze maatregelen moeten zo snel mogelijk door de Raad worden vastgesteld, in ieder geval uiterlijk medio 2012, zodat de Commissie en de lidstaten overeenstemming kunnen bereiken over de functionele en technische specificaties van de IT-systemen die voor de tenuitvoerlegging van deze bijzondere regelingen moeten worden opgezet.

    De voorgestelde maatregelen zien uitsluitend op de aspecten (begripsomschrijvingen, reikwijdte van de regelingen, rapportageverplichtingen, identificatie, uitsluiting, btw-aangiften, munteenheid, betalingen, administratie) waarover gemeenschappelijke overeenstemming moet bestaan voordat de IT-systemen kunnen worden ontworpen. Andere maatregelen, met name met betrekking tot de vaststelling van de plaats waar de afnemer zich bevindt, zullen in een later stadium door de Commissie worden voorgesteld.

    Alleen afdeling 2 van hoofdstuk XI van Verordening (EU) nr. 282/2011 moet worden gewijzigd.

    Algemene context

    Om rekening te houden met wijzigingen in de voorschriften betreffende de plaats van een dienst, zal er op 1 januari 2015 een reeks ingrijpende wijzigingen van de btw-richtlijn in werking treden in verband met de bijzondere regelingen voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verlenen aan niet-belastingplichtigen (het zogenaamde mini-éénloketsysteem). Bij dit mini-éénloketsysteem maakt de dienstverrichter gebruik van een webportaal in de lidstaat waar hij geïdentificeerd is, om de btw aan te geven die verschuldigd is in andere lidstaten voor diensten die hij daar aan particuliere klanten verleent. Voor niet-EU-bedrijven die elektronische diensten verlenen, is de regeling al operationeel.

    Als gevolg van de wijzigingen zal deze regeling voor niet-EU-bedrijven, die momenteel alleen geldt voor elektronische diensten, worden uitgebreid tot telecommunicatie- en omroepdiensten. Tegelijkertijd zal een tweede bijzondere regeling worden ingevoerd voor EU-bedrijven, die voor hetzelfde soort diensten zal gelden.

    Met deze wetswijzigingen zal het toepassingsgebied van het huidige mini-éénloketsysteem aanzienlijk worden uitgebreid en zullen bijgevolg heel wat meer belastingplichtigen de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van een van de bijzondere regelingen. Dit zal zowel voor de belastingdiensten als voor de bedrijven een uitdaging vormen, aangezien er administratieve praktijken en IT-systemen zullen moeten worden ontwikkeld die voldoen aan de toekomstige wettelijke vereisten.

    Om rechtszekerheid te garanderen, moeten er duidelijke en bindende voorschriften worden vastgesteld voor de toepassing van de bepalingen van de zesde btw-richtlijn betreffende de bijzondere regelingen die vanaf 1 januari 2015 in werking treden voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verlenen aan niet-belastingplichtigen. De huidige bepalingen van Verordening (EU) nr. 282/2011 betreffende het mini-éénloketsysteem zullen na 31 december 2014 achterhaald zijn. Afdeling 2 van hoofdstuk XI van Verordening (EU) nr. 282/2011 moet derhalve worden vervangen door één nieuwe reeks van uitvoeringsmaatregelen die geldt voor beide bijzondere regelingen, zowel voor EU- als voor niet-EU-bedrijven, die vanaf 1 januari 2015 moeten worden toegepast.

    2.           RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

    Raadpleging van belanghebbende partijen

    Om na te gaan op welke gebieden uitvoeringsmaatregelen nodig zijn om een gemeenschappelijke toepassing van de bepalingen van de btw-richtlijn te garanderen, is tijdens een Fiscalis-seminar en een vergadering van Working Party n° 1 uitvoerig overleg gepleegd met de lidstaten. Ook met het bedrijfsleven is van gedachten gewisseld in de Business Expert Group on VAT.

    Bijeenbrengen en benutten van externe deskundigheid

    Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

    Effectbeoordeling

    De maatregelen in kwestie zijn louter technisch van aard en geven slechts nadere invulling aan de toepassing van door de Raad goedgekeurde bepalingen. Er is derhalve geen behoefte aan een effectbeoordeling.

    3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    Subsidiariteitsbeginsel

    Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Ook al zijn de lidstaten bevoegd voor de omzetting van EU-wetgeving, toch is het absoluut zaak dat de vastgestelde bepalingen en doorgevoerde wijzigingen op gecoördineerde wijze in intern recht worden omgezet, teneinde te vermijden dat uiteenlopende uitvoeringsvoorschriften in de lidstaten een obstakel zouden vormen voor een goed functionerend mini-éénloketsysteem. Om bovengenoemde redenen kan alleen een optreden van de EU garanderen dat burgers en bedrijven in de Europese Unie gelijk worden behandeld. Het voorstel is bijgevolg in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

    Evenredigheidsbeginsel

    De wijziging van Verordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad is nodig om de tekst aan te passen aan de desbetreffende bepalingen van de btw-richtlijn in de versie vanaf 1 januari 2015. De nieuwe bepalingen hebben betrekking op Richtlijn 2008/8/EG tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst. Deze maatregelen zijn noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van de btw-richtlijn.

    Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

    2012/0001 (NLE)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde[4], en met name artikel 397,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Krachtens Richtlijn 2006/112/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2008/8/EG[5], moeten vanaf 1 januari 2015 alle telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten worden belast in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft (hierna "de lidstaat van verbruik" genoemd), ongeacht de plaats waar de belastingplichtige die deze diensten verleent, is gevestigd.

    (2) Ter vergemakkelijking van de naleving van de fiscale verplichtingen wanneer dergelijke diensten worden verleend aan niet-belastingplichtigen, is er een bijzondere regeling opgezet voor belastingplichtigen die in de Gemeenschap zijn gevestigd maar niet in de lidstaat waar de diensten worden verricht (hierna "de Unieregeling" genoemd). Op overeenkomstige wijze moet de bestaande bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen worden uitgebreid tot al deze diensten (hierna "de niet-Unieregeling" genoemd). Aldus krijgen niet-gevestigde belastingplichtigen de mogelijkheid om een lidstaat van identificatie aan te wijzen die zal fungeren als hun enige elektronische loket om zich voor btw-doeleinden te identificeren en aangifte te doen.

    (3) Een belastingplichtige met inrichtingen in meer dan een lidstaat moet in het kader van de Unieregeling eender welke van de betrokken lidstaten kunnen aanwijzen als de lidstaat van identificatie, behalve wanneer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in de Gemeenschap is gevestigd. In dat geval moet erop worden toegezien dat de lidstaat van identificatie de lidstaat is waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

    (4) Om te vermijden dat belastingplichtigen die gebruik maken van de Unieregeling, met onevenredig hoge lasten worden geconfronteerd, moet worden verduidelijkt dat wanneer een dergelijke belastingplichtige een lidstaat als zijn lidstaat van identificatie heeft aangewezen, hij niet langer aan die keuze is gebonden zodra hij niet meer over een vaste inrichting in die lidstaat beschikt.

    (5) Telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten die worden verleend in lidstaten waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt, vallen niet onder de bijzondere regelingen. Er dient te worden verduidelijkt dat dergelijke diensten rechtstreeks bij de betrokken lidstaat moeten worden aangegeven.

    (6) Aangezien beide bijzondere regelingen facultatief zijn, kan een niet-gevestigde belastingplichtige te allen tijde beslissen om niet langer gebruik te maken van de regeling. Er dient te worden bepaald vanaf wanneer een dergelijke beslissing ingaat.

    (7) Er dient te worden verduidelijkt dat de lidstaten belastingplichtigen moeten toestaan om gebruik te maken van de Unieregeling wanneer de afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan die waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt.

    (8) De lidstaat van identificatie houdt de registratiegegevens in zijn databank actueel op basis van de informatie die hij van de belastingplichtige ontvangt. Om te garanderen dat databanken zonder vertraging worden geactualiseerd, dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belastingplichtige relevante informatie moet verstrekken over de aanvang, de beëindiging of de wijziging van zijn activiteiten in het kader van de bijzondere regeling.

    (9) Aan niet-gevestigde belastingplichtigen moet een btw-identificatienummer worden toegekend voordat zij van een bijzondere regeling gebruik kunnen maken. Om te voorkomen dat belastingplichtigen die al voor btw-doeleinden geïdentificeerd zijn, retroactief gebruik maken van een regeling, moet worden verduidelijkt vanaf welk tijdstip de bijzondere regelingen van toepassing zijn.

    (10) Om bevoegdheidsconflicten tussen lidstaten te voorkomen, moet worden gespecificeerd welke lidstaat een belastingplichtige mag uitsluiten van het gebruik van een bijzondere regeling, wanneer die lidstaat een dergelijk besluit moet nemen en vanaf welk tijdstip dit besluit van kracht moet worden.

    (11) Er moet worden verduidelijkt wanneer een niet-gevestigde belastingplichtige die gebruik maakt van een van de bijzondere regelingen, kan worden geacht zijn activiteiten in het kader van die regeling te hebben beëindigd. Er moet ook worden verduidelijkt wanneer een niet-gevestigde belastingplichtige wordt geacht bij voortduring niet te hebben voldaan aan de voorschriften van de regeling.

    (12) Om de naleving te bevorderen en onnodige lasten voor de belastingautoriteiten te voorkomen, moet een belastingplichtige die is uitgesloten van een van de bijzondere regelingen omdat hij bij voortduring niet voldeed aan de voorschriften ervan, gedurende een bepaalde periode de toegang tot al deze regelingen worden ontzegd.

    (13) Wanneer een belastingplichtige van een van de bijzondere regelingen is uitgesloten, moet worden verduidelijkt dat alle fiscale verplichtingen moeten worden vervuld bij de belastingautoriteiten van de betrokken lidstaat van verbruik, inclusief eventuele correcties van btw-aangiften die voordien zijn ingediend in het kader van de bijzondere regeling of betalingen van btw die zijn verricht in verband met die aangiften.

    (14) Elk aangiftetijdvak moet afzonderlijk worden behandeld om de controle door de lidstaten van verbruik te vergemakkelijken, en wijzigingen mogen uitsluitend worden aangebracht in de desbetreffende btw-aangifte. Er moet ook worden verduidelijkt dat verschillende opeenvolgende wijzigingen van dezelfde btw-aangifte mogelijk zijn.

    (15) Om redenen van controle is het passend te eisen dat de niet-gevestigde belastingplichtige een btw-aangifte indient bij de lidstaat van identificatie, ook wanneer er geen diensten zijn verricht in het aangiftetijdvak. Wat de inhoud betreft, moet worden verduidelijkt dat het precieze bedrag aan btw moet worden vermeld, zonder afronding naar boven of naar beneden.

    (16) Wat wijzigingen van de btw-aangifte betreft, is het noodzakelijk om een termijn vast te stellen waarbinnen de aangifte door de lidstaat van identificatie moet worden gewijzigd wanneer de niet-gevestigde belastingplichtige daarom verzoekt. De lidstaten van verbruik moeten in ieder geval de mogelijkheid hebben om rechtstreeks van de belastingplichtige relevante informatie in ontvangst te nemen of te verlangen en de btw vast te stellen.

    (17) Wanneer de lidstaat van identificatie de euro niet als enige munt heeft aangenomen, moet de niet-gevestigde belastingplichtige de munteenheid hanteren die door die lidstaat is vastgesteld als de munteenheid waarin alle btw-aangiften in het kader van de bijzondere regelingen moeten worden ingediend.

    (18) Met het oog op een betere toerekening van de betaalde btw-bedragen moet erop worden toegezien dat betalingen in het kader van de bijzondere regelingen specifiek betrekking hebben op de ingediende btw-aangifte. Eventuele latere wijzigingen van betaalde bedragen mogen slechts onder verwijzing naar de desbetreffende aangifte worden verricht en niet op een andere aangifte worden opgevoerd of op een volgende aangifte worden verrekend.

    (19) Voor het geval dat de niet-gevestigde belastingplichtige de btw niet betaalt of teveel dan wel te weinig betaalt, alsook wat betreft interest, boeten en andere incidentele heffingen, is het zaak de verplichtingen van de lidstaat van identificatie en de lidstaat van verbruik te specificeren, teneinde de inning van de btw te vergemakkelijken en te garanderen dat het juiste bedrag wordt betaald voor de in het kader van de bijzondere regelingen verleende diensten.

    (20) De door de niet-gevestigde belastingplichtige gevoerde boekhouding moet voldoende gegevens bevatten. Er moet worden vastgesteld aan welke minimumeisen de bijgehouden gegevens moeten voldoen.

    (21) Om de tenuitvoerlegging van de bijzondere regelingen te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat diensten die vanaf 1 januari 2015 worden verleend, onder deze regelingen kunnen vallen, moeten niet-gevestigde belastingplichtigen al vanaf 1 oktober 2014 de mogelijkheid krijgen om hun registratiegegevens te verstrekken aan de lidstaat die zij als lidstaat van identificatie aanwijzen.

    (22) Verordening (EU) nr. 282/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In Verordening (EU) nr. 282/2011

    komt afdeling 2 van hoofdstuk XI als volgt te luiden:

    "AFDELING 2

    Bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen (Artikelen 358 tot en met 369 duodecies van Richtlijn 2006/112/EG)

    Onderafdeling 1

    Definities

    Artikel 57 bis

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    1)           niet-Unieregeling: de bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroep­diensten of elektronische diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, van Richtlijn 2006/112/EG;

    2)           Unieregeling: de bijzondere regeling voor telecommunicatiediensten, omroep­diensten of elektronische diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG;

    3)           bijzondere regelingen: de niet-Unieregeling en de Unieregeling;

    4)           belastingplichtige: een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige als omschreven in artikel 358 bis, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG of een niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige als omschreven in artikel 369 bis, lid 1, van die richtlijn.

    Onderafdeling 2

    Toepassing van de bijzondere regelingen

    Artikel 57 ter

    Een belastingplichtige met meer dan een vaste inrichting in de Gemeenschap kan eender welke van de lidstaten waar hij is gevestigd, aanwijzen als de lidstaat van identificatie overeenkomstig artikel 369 bis, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.

    Wanneer de belastingplichtige evenwel de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in de Gemeenschap heeft gevestigd, wordt de lidstaat waar die zetel is gevestigd, aangewezen als de lidstaat van identificatie.

    Artikel 57 quater

    Wanneer een belastingplichtige die gebruik maakt van de Unieregeling, niet langer beschikt over een vaste inrichting in de lidstaat die door hem overeenkomstig artikel 369 bis, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG als lidstaat van identificatie is aangewezen, is hij ook niet langer aan deze keuze gebonden.

    Onderafdeling 3

    Toepassingsgebied van de bijzondere regelingen

    Artikel 57 quinquies

    De Unieregeling geldt niet voor telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten die worden verricht in een lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt. Deze diensten worden daarentegen aangegeven bij de bevoegde belastingautoriteiten van die lidstaat op de btw-aangifte overeenkomstig artikel 250 van Richtlijn 2006/112/EG.

    Artikel 57 sexies

    Onverminderd artikel 57 quinquies staan de lidstaten belastingplichtigen toe gebruik te maken van de Unieregeling wanneer de afnemer in een lidstaat is gevestigd of er zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

    Onderafdeling 4

    Rapportageverplichtingen

    Artikel 57 septies

    De belastingplichtige doet aan de lidstaat van identificatie opgave van de krachtens de artikelen 360, 361 en 369 quater van Richtlijn 2006/112/EG vereiste informatie, alsook van wijzigingen in de verstrekte informatie, uiterlijk 30 dagen nadat hijzelf hierover beschikt.

    Onderafdeling 5

    Identificatie

    Artikel 57 octies

    Wanneer een belastingplichtige de lidstaat van identificatie kennis geeft van de aanvang van zijn activiteiten die onder een van de bijzondere regelingen vallen, gaat die regeling in vanaf de eerste dag van het daaropvolgende kalenderkwartaal.

    Wanneer deze activiteiten evenwel voor het eerst worden verricht en de diensten worden verleend vóór de eerste dag van het daaropvolgende kalenderkwartaal, gaat de regeling in vanaf de datum van de eerste dienstverlening, mits die dienst is verleend tijdens het kalenderkwartaal waarin de kennisgeving is gedaan.

    Artikel 57 nonies

    De lidstaten staan een belastingplichtige die gebruik maakt van een van de bijzondere regelingen, op verzoek toe om het gebruik van die regeling te beëindigen. De belastingplichtige stelt de lidstaat van identificatie hiervan in kennis ten minste tien dagen voor het einde van het kalenderkwartaal vanaf wanneer hij de regeling niet langer wil toepassen. De beëindiging gaat in op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal.

    Wanneer een belastingplichtige beslist om niet langer een van de bijzondere regelingen toe te passen, wordt hij van die regeling uitgesloten in alle lidstaten gedurende minimaal één kalenderjaar vanaf de datum van beëindiging.

    Onderafdeling 6

    Uitsluiting

    Artikel 58

    Wanneer een belastingplichtige die gebruik maakt van een van de bijzondere regelingen, aan ten minste een van de in de artikelen 363 of 369 sexies van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde uitsluitingscriteria voldoet, wordt hij door de lidstaat van identificatie van die regeling uitgesloten.

    Alleen de lidstaat van identificatie is gemachtigd om een belastingplichtige uit te sluiten van het gebruik van een van de bijzondere regelingen.

    De lidstaat van identificatie kan zich voor zijn beslissing inzake uitsluiting baseren op alle beschikbare informatie, inclusief door andere lidstaten verstrekte informatie.

    De uitsluiting gaat in op de eerste dag van het daaropvolgende kalenderkwartaal.

    Artikel 58 bis

    Wanneer een belastingplichtige die gebruik maakt van een van de bijzondere regelingen, gedurende acht opeenvolgende kalenderkwartalen in geen enkele lidstaat van verbruik diensten heeft verleend die onder die regeling vallen, wordt hij geacht zijn belastbare activiteiten te hebben beëindigd in de zin van artikel 363, onder b), of artikel 369 sexies, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG.

    Artikel 58 ter

    Wanneer een belastingplichtige van een van de bijzondere regelingen wordt uitgesloten omdat hij bij voortduring niet voldoet aan de voorschriften van die regeling, blijft hij van alle regelingen in alle lidstaten uitgesloten tot het einde van het tweede kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarin hij werd uitgesloten.

    Een belastingplichtige wordt geacht bij voortduring niet aan de voorschriften van een van de bijzondere regelingen te hebben voldaan in de zin van artikel 363, onder d), of artikel 369 sexies, onder d), van Richtlijn 2006/112/EG, in ten minste de volgende gevallen:

    a)           hij heeft geen btw-aangifte ingediend gedurende drie opeenvolgende kalenderkwartalen;

    b)           hij heeft geen verschuldigde btw betaald gedurende drie opeenvolgende kalenderkwartalen.

    Artikel 58 quater

    Indien een belastingplichtige van een van de bijzondere regelingen wordt uitgesloten, dient hij alle btw-verplichtingen met betrekking tot telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten rechtstreeks bij de belastingautoriteiten van de betrokken lidstaat van verbruik te vervullen, inclusief eventuele correcties op btw-aangiften die hij vóór zijn uitsluiting heeft ingediend, of eventuele betalingen van btw.

    Onderafdeling 7

    Btw-aangifte

    Artikel 59

    Elk aangiftetijdvak in de zin van artikel 364 of artikel 369 septies van Richtlijn 2006/112/EG is een afzonderlijk aangiftetijdvak.

    Wanneer een belastingplichtige in overeenstemming met artikel 57 octies, tweede alinea, van deze verordening voor een van de bijzondere regelingen is geïdentificeerd in de loop van een aangiftetijdvak, dient hij een btw-aangifte in voor dat volledige aangiftetijdvak.

    Artikel 59 bis

    Wanneer er in een aangiftetijdvak geen diensten zijn verleend in het kader van een bijzondere regeling, dient de belastingplichtige een btw-aangifte in met de vermelding dat er gedurende dat tijdvak geen diensten zijn verricht (nihil-aangifte).

    Artikel 60

    Bedragen op btw-aangiften in het kader van een bijzondere regeling worden niet naar boven of naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde hele monetaire eenheid. Het precieze btw-bedrag dient te worden aangegeven en voldaan.

    Artikel 61

    De bedragen op een overeenkomstig artikel 364 of artikel 369 septies van Richtlijn 2006/112/EG ingediende btw-aangifte kunnen op een later tijdstip uitsluitend worden gewijzigd door middel van een wijziging van diezelfde aangifte en niet door middel van een verrekening op een daaropvolgende aangifte. Verschillende opeenvolgende wijzigingen van dezelfde aangifte zijn toegestaan.

    Dergelijke wijzigingen van de aangifte zijn toegestaan in het kader van de bijzondere regelingen gedurende een maximale periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop de oorspronkelijke aangifte werd ingediend. Dit doet geen afbreuk aan het recht van elke lidstaat van verbruik om een dergelijke wijziging door de belastingplichtige te aanvaarden of om te verlangen dat hij een dergelijke wijziging indient.

    Onderafdeling 8

    Munteenheid

    Artikel 61 bis

    Wanneer een lidstaat van identificatie die de euro niet als enige munt heeft aangenomen, eist dat de btw-aangifte in de nationale munteenheid luidt, geldt dit voor alle belastingplichtigen.

    Onderafdeling 9

    Betalingen

    Artikel 62

    De bedragen aan btw die overeenkomstig artikel 367 of artikel 369 decies van Richtlijn 2006/112/EG zijn voldaan, hebben specifiek betrekking op de overeenkomstig artikel 364 of artikel 369 septies van die richtlijn ingediende btw-aangifte. Eventuele latere aanpassingen van de betaalde bedragen kunnen slechts onder verwijzing naar de desbetreffende aangifte worden verricht en kunnen niet op een andere aangifte worden opgevoerd of op een volgende aangifte worden verrekend. Bij iedere betaling wordt het referentienummer vermeld van de aangifte waarop zij betrekking heeft.

    Artikel 63

    Een lidstaat van identificatie die een bedrag ontvangt dat hoger is dan het opgegeven bedrag in de btw-aangifte die is ingediend in het kader van artikel 364 of artikel 369 septies van Richtlijn 2006/112/EG, betaalt het teveel betaalde bedrag rechtstreeks aan de betrokken belastingplichtige terug.

    Wanneer de lidstaat van identificatie een bedrag heeft ontvangen met betrekking tot een btw-aangifte die nadien onjuist blijkt te zijn, terwijl deze lidstaat dat bedrag reeds over de lidstaten van verbruik heeft verdeeld, maken deze lidstaten het te veel geïnde bedrag rechtstreeks over aan de belastingplichtige. In een dergelijk geval stellen deze lidstaten de lidstaat van identificatie in kennis van het bedrag dat zij terugbetalen.

    Artikel 63 bis

    De belastingplichtige verricht al zijn betalingen rechtstreeks aan de lidstaat van identificatie.

    Wanneer een betaling niet overeenstemt met het bedrag van de btw-aangifte die is ingediend in het kader van artikel 364 of artikel 369 septies van Richtlijn 2006/112/EG, rappelleert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige langs elektronische weg aan het nog verschuldigde btw-bedrag uiterlijk tien dagen na het verstrijken van de in artikel 367 of artikel 369 decies van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde termijn.

    Het is aan de betrokken lidstaat van verbruik om eventuele verdere aanmaningen of stappen te verrichten om de btw te innen.

    Artikel 63 ter

    Wanneer een btw-aangifte onvolledig of onjuist is of te laat wordt ingediend of wanneer de btw te laat wordt betaald, dienen de verschuldigde interest, boeten en andere eventuele heffingen rechtstreeks aan de lidstaat van verbruik te worden betaald.

    Onderafdeling 10

    Administratie

    Artikel 63 quater

    1. De door de belastingplichtige gevoerde boekhouding bevat de volgende gegevens die worden geacht voldoende gedetailleerd te zijn in de zin van de artikelen 369 en 369 duodecies van Richtlijn 2006/112/EG:

    a)           de lidstaat van verbruik waar de dienst wordt verleend;

    b)           het soort dienst dat wordt verleend;

    c)           de datum waarop de dienst is verleend;

    d)           de maatstaf van heffing;

    e)           een eventuele verhoging of verlaging van de maatstaf van heffing;

    f)            het toegepaste btw-tarief;

    g)           het verschuldigde btw-bedrag,

    h)           de datum en het bedrag van ontvangen betalingen;

    i)            eventuele ontvangen vooruitbetalingen voordat de dienst is verleend;

    j)            wanneer een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;

    k)           de naam van de afnemer, wanneer deze de belastingplichtige bekend is;

    l)            de plaats waar de afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, wanneer deze de belastingplichtige is bekend.

    2. De in lid 1 bedoelde gegevens worden door de belastingplichtige op zodanige wijze bijgehouden dat zij onmiddellijk en voor iedere verleende dienst kunnen worden verstrekt."

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

    De lidstaten staan niet-gevestigde belastingplichtigen evenwel toe om de gegevens die zij krachtens artikel 360 of artikel 369 quater van Richtlijn 2006/112/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2008/8/EG, moeten verstrekken om zich te registreren voor de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, vanaf 1 oktober 2014 in te dienen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

                                                                           Voor de Raad

                                                                           De voorzitter

    [1]               Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

    [2]               Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking) (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).

    [3]               Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 11).

    [4]               PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

    [5]               PB L 44 van 20.2.2008, blz. 11.

    Top