This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0811
Proposal for a COUNCIL DECISION establishing the Specific Programme Implementing Horizon 2020 - The Framework Programme for Research and Innovation (2014-2020)
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)
/* COM/2011/0811 definitief - 2011/0402 (CNS) */
Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) /* COM/2011/0811 definitief - 2011/0402 (CNS) */
TOELICHTING 1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL Het pakket voorstellen voor "Horizon
2020", dat volledig spoort met de mededeling van de Commissie "Een
begroting voor Europa 2020"[1]
is opgesteld, ondersteunt in zijn geheel de Europa 2020-strategie, waarin de
Commissie aangeeft dat onderzoek en innovatie cruciaal zijn voor een
intelligente, duurzame en inclusieve groei. Het gaat om
voorstellen voor respectievelijk (1)
een kaderprogramma voor
Horizon 2020 (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – VWEU). (2)
uniforme regels voor deelname
aan acties en de verspreiding van de resultaten daarvan (VWEU); (3)
een specifiek programma voor
de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 (VWEU); (4)
een voorstel voor de delen van Horizon 2020 die
onder het Euratom-Verdrag vallen. De Commissie heeft een mededeling gepubliceerd
waarin zij de algemene politieke context en achtergrond van deze
wetgevingsvoorstellen, die tegelijk met de mededeling zijn vastgesteld.
uiteenzet. Er wordt ingegaan op een aantal belangrijke
horizontale elementen, met inbegrip van vereenvoudiging, en op de wijze waarop
het innovatiebeleid is versterkt. Horizon 2020 levert een rechtstreekse bijdrage
aan de aanpak van de grote maatschappelijke uitdagingen die in Europa 2020 en
de bijbehorende kerninitiatieven worden genoemd en zal eveneens bijdragen aan
het tot stand brengen van industrieel leiderschap in Europa. Ook zal het topkwaliteit in onderzoek bevorderen, hetgeen essentieel
is voor de duurzaamheid en welvaart en het welzijn van Europa op de lange
termijn. Om deze doelstellingen te bereiken bevatten de voorstellen een
volledig scala aan steunmaatregelen, die in alle fasen van de onderzoeks- en
innovatiecyclus zijn geïntegreerd. Horizon 2020 bundelt en versterkt daardoor
activiteiten die momenteel uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor
onderzoek, het onderdeel innovatie van het kaderprogramma voor
concurrentievermogen en innovatie, en het Europees Instituut voor innovatie en
technologie worden gefinancierd. Op die manier zijn de voorstellen tevens
ontwikkeld om een aanzienlijke vereenvoudiging voor deelnemers te
verwezenlijken. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Bij de voorbereiding van de vier voorstellen
is terdege rekening gehouden met de uitkomst van een uitgebreide openbare
raadpleging gebaseerd op het Groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van
onderzoek en innovatie", COM(2011) 48. De Europese Raad, de lidstaten
en een breed scala aan belanghebbenden uit het bedrijfsleven, universiteiten en
het maatschappelijk middenveld hebben hun standpunten naar voren gebracht. Ook is gekeken naar de resultaten van twee
diepgaande effectbeoordelingen, waarvoor belanghebbenden zijn geraadpleegd, in-
en externe evaluaties zijn uitgevoerd en de hulp van internationale deskundigen
is ingeroepen. Uit die beoordelingen kwam naar voren dat
de Horizon 2020-optie tot een meer doelgerichte aanpak leidt, de beste manier
is om de noodzakelijke kritische massa te bereiken van activiteiten op
programma- en projectniveau, het meeste bijdraagt aan het bereiken van de
beleidsdoelstellingen en in een later stadium ook de grootste baten op
economisch en sociaal vlak en voor het concurrentievermogen oplevert, en
tegelijkertijd helpt om de zaken te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door de
administratieve lasten voor deelnemers te verminderen, de toepasselijke regels
en procedures te stroomlijnen, te zorgen voor consistentie tussen instrumenten
en stappen te zetten in de richting van een nieuwe balans tussen risico en
vertrouwen. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag Met dit voorstel worden onderzoeks- en
innovatieactiviteiten naadloos samengevoegd om de beleidsdoelstellingen te
bereiken. Als zodanig is Horizon 2020 gebaseerd op de
VWEU-titels "Industrie" en "Onderzoek en technologische
ontwikkeling en ruimte" (artikelen 173 en 182). De
verwante regels voor deelname en verspreiding zijn op dezelfde titels gebaseerd
(artikelen 173, 183 en 188). De titel "Industrie" wordt in beide
gevallen als rechtsgrondslag gebruikt voor het Europees Instituut voor
innovatie en technologie (EIT), dat gefinancierd zal worden met een financiële
bijdrage uit hoofde van Horizon 2020. Het EIT zal geen rol spelen op het niveau
van het specifieke programma. Wij brengen in herinnering dat
innovatieactiviteiten uitdrukkelijk zijn opgenomen in verscheidene
kaderprogramma's die hun rechtsgrondslag vinden in de VWEU-titel
"Onderzoek en technologische ontwikkeling en ruimte" en dat de
lopende kaderprogramma's ook een scala aan innovatieactiviteiten omvatten. Dientengevolge zal het specifieke programma tot uitvoering van Horizon
2020 zijn gebaseerd op deze titel (artikel 182), aangezien de voorziene
activiteiten daaronder vallen. Het voorstel voor het Euratom-programma voor
onderzoek en opleiding dat bijdraagt aan Horizon 2020, heeft als
rechtsgrondslag artikel 7 van het Euratom-Verdrag. 3.2. Subsidiariteits- en
evenredigheidsbeginselen De voorstellen zijn bedoeld om de toegevoegde
waarde en het effect van de Unie te optimaliseren, door de aandacht te richten
op doelstellingen en activiteiten die de lidstaten alleen niet op doeltreffende
wijze tot een goed einde kunnen brengen. Met acties op
EU-niveau kan het algemene onderzoeks- en innovatiekader worden versterkt en
kunnen de onderzoeksinspanningen van de lidstaten beter worden gecoördineerd,
waardoor enerzijds wordt voorkomen dat werk dubbel wordt gedaan en er
anderzijds voor wordt gezorgd dat op sleutelterreinen een kritische massa wordt
bereikt en optimaal gebruik wordt gemaakt van overheidsmiddelen. Acties op
EU-niveau bieden de mogelijkheid om Europese aanbestedingen te houden om de
beste voorstellen te selecteren, waardoor het topkwaliteitsniveau wordt
verhoogd en toonaangevend onderzoek en innovatie meer zichtbaarheid wordt
gegeven. Het EU-niveau is ook het aangewezen niveau voor het ondersteunen van
transnationale mobiliteit, waarmee de opleidings- en carrièremogelijkheden van
onderzoekers worden vergroot. Op EU-niveau kunnen risicovollere en meer
langdurige O&O-projecten worden ondernomen, omdat het risico wordt gedeeld
en een groter toepassingsgebied en grotere schaalvoordelen kunnen worden
gecreëerd dan op lidstaatniveau. Een programma op EU-niveau kan meer publieke
en private middelen voor onderzoek en innovatie aantrekken, kan bijdragen aan
de totstandkoming van een Europese onderzoeksruimte waarin kennis, onderzoekers
en technologie vrij circuleren, en kan de commercialisering en verspreiding van
innovaties over de interne markt versnellen. Programma's op EU-niveau zijn ook
nodig om de beleidsvorming te ondersteunen en de doelstellingen die in een
grote verscheidenheid aan beleidsplannen zijn geformuleerd, te verwezenlijken. Voor
een volledig overzicht van het ondersteunend bewijs, zie de bijgevoegde
effectbeoordelingen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING De begroting van alle voorstellen wordt
gegeven in lopende prijzen. Het financieel memorandum dat
bij dit voorstel is gevoegd, beschrijft de gevolgen voor de begroting en voor
de personele en administratieve middelen. Voor de uitvoering van Horizon 2020
kan de Commissie een beroep doen op de bestaande uitvoerende agentschappen,
zoals voorzien in Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van
het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het
beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd. Dit moet gebeuren op
basis van een kosten-batenanalyse. 2011/0402 (COD) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD van XXX tot vaststelling van het specifieke programma
tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek
en innovatie (2014-2020) (Voor de EER relevante tekst) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 182, lid 4, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Parlement[2], Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[3], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[4], Handelend volgens de bijzondere
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het Verdrag
moet Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad van ….
betreffende Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie
("Horizon 2020")[5],
worden uitgevoerd met een specifiek programma waarin de specifieke
doelstellingen, uitvoeringsvoorschriften en de duur ervan zijn vastgesteld en
dat in de noodzakelijke middelen voorziet. (2)
Voor Horizon 2020 zijn de volgende drie
prioriteiten vastgesteld: bevorderen van wetenschap op
topniveau ("Wetenschap op topniveau"), creëren van industrieel
leiderschap ("Industrieel leiderschap") en het aanpakken van
maatschappelijke uitdagingen ("Maatschappelijke uitdagingen"). Deze
prioriteiten moeten worden uitgevoerd met een specifiek programma dat bestaat
uit drie onderdelen betreffende acties onder contract en één onderdeel
betreffende de eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
(JRC). (3)
Terwijl in Horizon 2020 de algemene doelstelling en
prioriteiten van het kaderprogramma zijn vastgelegd en de hoofdlijnen van de
specifieke doelstellingen en uit te voeren activiteiten zijn aangegeven, wordt
in het specifieke programma per onderdeel een nadere omschrijving van die
doelstellingen en activiteiten gegeven. De
uitvoeringsbepalingen van Horizon 2020, waaronder begrepen de
uitvoeringsbepalingen inzake ethische beginselen, zijn volledig op dit
specifieke programma van toepassing. (4)
De onderdelen van het specifieke programma moeten
elkaar aanvullen en op coherente wijze worden uitgevoerd. (5)
De wetenschapsbasis van de Unie moet dringend
worden versterkt en uitgebreid en de instroom van onderzoekers van wereldklasse
en talent moet worden verzekerd, zodat de concurrentiekracht en welvaart van
Europa en het welzijn van haar burgers duurzaam zijn verzekerd. Het onderdeel "Wetenschap op topniveau" moet ondersteuning
bieden aan de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad op het gebied van
grensverleggend onderzoek, toekomstige en opkomende technologieën, Marie
Curie-acties en Europese onderzoeksinfrastructuren. Deze activiteiten moeten
zijn gericht op de langetermijnontwikkeling van bekwaamheden, waarbij de
aandacht moet worden geconcentreerd op wetenschap, systemen en onderzoekers van
de volgende generatie en het ondersteunen van opkomend talent uit de hele Unie
en uit de geassocieerde landen. EU-activiteiten voor het bevorderen van
wetenschap op topniveau moeten bijdragen aan het consolideren van de Europese
onderzoeksruimte en helpen om het wetenschapssysteem van de Unie op mondiaal
niveau concurrerender en aantrekkelijker te maken. (6)
De inhoud van de onderzoeksacties die uit hoofde
van deel I "Wetenschap op topniveau" worden uitgevoerd, moet worden
bepaald door wetenschappelijke behoeften en mogelijkheden en niet door vooraf
vastgestelde thematische prioriteiten. De onderzoeksagenda
moet in nauw overleg met de wetenschappelijke gemeenschap worden vastgesteld. Onderzoek
moet worden gefinancierd op basis van topkwaliteit. (7)
De Europese Onderzoeksraad vervangt de Europese
Onderzoeksraad die bij Besluit 2007/134/EG[6]
is opgericht. De raad dient te functioneren volgens de
gevestigde beginselen van wetenschappelijke topkwaliteit, autonomie, efficiëntie
en transparantie. (8)
Wil de EU zijn industriële leiderschap behouden en
versterken, dan moeten private investeringen in O&O en innovatie dringend
worden gestimuleerd, O&O en innovatie worden bevorderd waaraan een
commerciële agenda ten grondslag ligt en de ontwikkeling van nieuwe
technologieën die toekomstige ondernemingen en economische groei zullen
ondersteunen, worden versneld. Deel II "Industrieel
leiderschap" moet investeringen in onderzoek en innovatie van topkwaliteit
in ontsluitende technologieën en andere industriële technologieën ondersteunen,
voor innovatieve ondernemingen en projecten de toegang tot risicokapitaal
verbeteren en Uniebrede steun voor innovatie in kleine en middelgrote
ondernemingen verlenen. (9)
Ruimteonderzoek en innovatie, dat een gedeelde
bevoegdheid is van de Unie en de lidstaten, moet in deel II "Industrieel
leiderschap" worden geïntegreerd en daarvan een coherent bestanddeel
vormen, zodat de wetenschappelijke, economische en maatschappelijke impact
ervan zo groot mogelijk is en een efficiënte en kosteneffectieve uitvoering is
verzekerd. (10)
Het aanpakken van de belangrijke maatschappelijke
uitdagingen die in de Europa 2020-strategie[7]
zijn vastgesteld, vraagt om grote investeringen in onderzoek en innovatie om
baanbrekende oplossingen te ontwikkelen en te introduceren die de noodzakelijke
schaal en een voldoende groot toepassingsgebied hebben. Deze
uitdagingen bieden ook grote economische kansen aan innovatieve ondernemingen
en dragen daarom bij aan het vergroten van het concurrentievermogen van de Unie
en het creëren van werkgelegenheid. (11)
Deel III "Maatschappelijke uitdagingen"
vergroot de bijdrage van onderzoek en innovatie aan het aanpakken van grote
maatschappelijke uitdagingen door onderzoeks- en innovatieactiviteiten van
topkwaliteit te ondersteunen. Bij het uitvoeren van deze
activiteiten moet een uitdagingsgerichte aanpak worden gevolgd waarbij middelen
en kennis uit verschillende terreinen, technologieën en vakgebieden worden
gebundeld. Onderzoek in de sociale en geesteswetenschappen is een belangrijk
element in de aanpak van al deze uitdagingen. De activiteiten dienen het
volledige scala aan onderzoek en innovatie te bestrijken, met de nadruk op
innovatiegerelateerde activiteiten, zoals proef- en demonstratieprojecten en
proefopstellingen, alsook ondersteuning voor overheidsopdrachten, voor
normvoorbereidend onderzoek en normstelling en voor het bevorderen van de
marktacceptatie van innovaties. De activiteiten dienen de bevoegdheden van de
EU voor het vaststellen van sectoraal beleid rechtstreeks te ondersteunen. Alle
uitdagingen moeten bijdragen tot de overkoepelende doelstelling duurzame
ontwikkeling. (12)
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC)
dient als geïntegreerd onderdeel van Horizon 2020 onafhankelijke en klantgestuurde
wetenschappelijke en technische ondersteuning te leveren voor het formuleren,
ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het EU-beleid. Voor
het uitvoeren van zijn opdracht dient het JRC onderzoek van de hoogste
kwaliteit te verrichten. Bij het uitvoeren van de eigen acties die uit zijn
taakstelling voortvloeien, dient het JRC bijzondere nadruk te leggen op
terreinen die voor de Unie van cruciaal belang zijn: intelligente, inclusieve
en duurzame groei, veiligheid en burgerschap en "Europa als Wereldspeler". (13)
Het JRC dient zijn eigen acties op flexibele,
efficiënte en transparante wijze uit te voeren, rekening houdend met de
relevante behoeften van zijn gebruikers en het EU-beleid en met inachtneming
van de doelstelling van bescherming van de financiële belangen van de Unie. De onderzoeksacties van het JRC moeten zo nodig aan deze behoeften en
aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen worden aangepast en
gericht zijn op het tot stand brengen van wetenschappelijke topkwaliteit. (14)
Het JRC moet extra middelen blijven genereren met
concurrerende activiteiten, waaronder deelname aan de acties onder contract van
Horizon 2020, werk voor derden en, in mindere mate, de exploitatie van
intellectuele eigendom. (15)
Het specifieke programma moet een aanvulling vormen
op in de lidstaten uitgevoerde activiteiten en andere EU-acties die nodig zijn
in het kader van de algemene strategische inspanning voor de uitvoering van de
Europa 2020-strategie. Het programma dient met name acties
aan te vullen op de beleidsterreinen cohesie, landbouw en
plattelandsontwikkeling, onderwijs en beroepsopleiding, industrie,
volksgezondheid, consumentenbescherming, werkgelegenheid en sociaal beleid,
energie, vervoer, milieu, klimaat, veiligheid, mariene rijkdommen en visserij,
ontwikkelingssamenwerking en uitbreiding en nabuurschapsbeleid. (16)
Om te verzekeren dat de evaluaties die in het kader
van Horizon 2020 worden uitgevoerd een juist beeld geven van de stand van de
wetenschap en dat de specifieke voorwaarden om een beroep te doen op de financieringsfaciliteit
een weergave zijn van de marktomstandigheden, moet aan de Commissie de
bevoegdheid tot het vaststellen van handelingen worden gedelegeerd,
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie ("VWEU"), voor het aanpassen of uitwerken van de
prestatie-indicatoren voor de specifieke doelstellingen van het specifieke
programma en de specifieke voorwaarden om een beroep te doen op de
financieringsfaciliteit. Het is uiterst belangrijk dat de Commissie tijdens haar
voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen organiseert, onder meer op
deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde
handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de relevante documenten
tijdig en op passende wijze aan de Raad worden toegezonden. (17)
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van
het specifieke programma te waarborgen, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de werkprogramma's voor de
uitvoering van het specifieke programma vast te stellen. (18)
De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de
werkprogramma's voor deel I, II en III van het specifieke programma, met
uitzondering van de acties van de Europese Onderzoeksraad, moeten, tenzij de
Commissie afwijkt van het standpunt van de Wetenschappelijke Raad, worden
uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene
voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de
lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren[8]. (19)
De raad van beheer van het JRC, dat is opgericht
bij Besluit 96/282/Euratom van de Commissie van 10 april 1996 tot reorganisatie
van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek[9],
is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van het
specifieke programma, voor zover die betrekking heeft op de eigen acties van
het JRC. (20)
Om redenen van rechtszekerheid en duidelijkheid
moeten de volgende beschikkingen worden ingetrokken: Beschikking
2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke
programma "Samenwerking" tot uitvoering van het zevende
kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van
onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[10], Beschikking 2006/972/EG van
de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma
"Ideeën" tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de
Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[11], Beschikking 2006/973/EG van
de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma
"Mensen" tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de
Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[12], Beschikking 2006/974/EG van
de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma
"Capaciteiten" tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de
Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[13] en Beschikking 2006/975/EG van
de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma dat door het
Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek door middel van eigen acties moet
worden uitgevoerd op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese
Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische
ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)[14],
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: TITEL I VASTSTELLING Artikel 1
Onderwerp Bij dit besluit wordt het specifieke programma
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. XX/2012 van het Europees Parlement en
de Raad[15]
vastgesteld. Tevens worden bij dit besluit de specifieke
doelstellingen met betrekking tot EU-steun voor de in artikel 1 van die
verordening omschreven onderzoeks- en innovatieactiviteiten en de
uitvoeringsvoorschriften vastgesteld. Artikel 2
Vaststelling van het specifieke programma 1. Het specifieke programma tot
uitvoering van "Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en
innovatie (2014-2020)" ("het specifieke programma") wordt
hierbij vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december
2020. 2. Overeenkomstig artikel 5,
leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. XX/2012 (Horizon 2020), bestaat het
specifieke programma uit de volgende onderdelen: (a)
deel I: Wetenschap op
topniveau; (b)
deel II: Industrieel
leiderschap; (c)
deel III: Maatschappelijke
uitdagingen; (d)
deel IV: Niet-nucleaire eigen
acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC). Artikel 3
Specifieke doelstellingen 1. Deel I ("Wetenschap op
topniveau") bevordert de topkwaliteit in Europees onderzoek,
overeenkomstig de prioriteit "Wetenschap op topniveau", die in
artikel 5, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. XX/2012 (Horizon 2020) is
omschreven, door het nastreven van de volgende specifieke doelstellingen: (a)
stimuleren van grensverleggend onderzoek, door
middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad; (b)
stimuleren van onderzoek in toekomstige en
opkomende technologieën; (c)
versterken van vaardigheden, opleidingen en
loopbaanontwikkeling door middel van de Marie Skłodowska-Curie-acties
("de Marie Curie-acties"); (d)
versterken van Europese onderzoeksinfrastructuren,
waaronder e-infrastructuren. De hoofdlijnen van deze activiteiten zijn vermeld
in deel I van bijlage I. 2. Deel II ("Industrieel
leiderschap") moet het industriële leiderschap verstreken en het
concurrentievermogen van de industrie vergroten, overeenkomstig de prioriteit
"Industrieel leiderschap", die in artikel 5, lid 2, onder b), van
Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon 2020] is omschreven, door te streven naar
de volgende specifieke doelstellingen: (a)
versterken van het industriële leiderschap van
Europa door het bevorderen van onderzoek, technologische ontwikkeling,
demonstratie en innovatie in de volgende ontsluitende en industriële
technologieën: (i) informatie- en
communicatietechnologieën, (ii) nanotechnologieën, (iii) geavanceerde materialen, (iv) biotechnologie, (v) geavanceerde
fabricage- en verwerkingstechnieken, (vi) de ruimtesector; (b)
verbeteren van de toegang tot risicokapitaal voor
investeringen in onderzoek en innovatie; (c)
stimuleren van innovatie in het midden- en
kleinbedrijf (mkb/kmo); De hoofdlijnen van deze activiteiten zijn vermeld
in deel II van bijlage I. Er gelden specifieke voorwaarden voor het gebruik van
de financieringsfaciliteit onder de specifieke doelstelling onder b). Die voorwaarden zijn vermeld in punt 2 van deel II van bijlage I. De Commissie krijgt de bevoegdheid overeenkomstig
artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die specifieke
voorwaarden vast te stellen indien de marktomstandigheden dat vereisen of
overeenkomstig de resultaten die werden bereikt via de leninggarantiefaciliteit
van het programma voor concurrentievermogen en innovatie en het
risicodelingsinstrument van de financieringsfaciliteit met risicodeling van het
zevende Kaderprogramma. 3. Deel III
("Maatschappelijke uitdagingen") draagt bij aan de prioriteit
"Maatschappelijke uitdagingen", die in artikel 5, lid 2, onder c),
van Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon 2020] is omschreven, door middel van
acties op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling, demonstratie en
innovatie, die bijdragen aan het verwezenlijk van de volgende specifieke
doelstellingen: (a)
verbeteren van gezondheid en welzijn gedurende het
hele leven; (b)
een toereikend aanbod van veilige en hoogwaardige
voedsel- en andere producten van biologische origine verzekeren, door
productieve en hulpbronefficiënte primaire-productiesystemen te ontwikkelen,
aanverwante ecosysteemdiensten te bevorderen, en werk te maken van
concurrerende en koolstofarme bevoorradingsketens; (c)
over te schakelen naar een betrouwbaar, duurzaam en
concurrerend energiesysteem, in het licht van een toenemende
grondstoffenschaarste, een groeiende energiebehoefte en de klimaatverandering; (d)
realiseren van een hulpbronefficiënt,
milieuvriendelijk, veilig en naadloos geïntegreerd Europees vervoersysteem ten
behoeve van de burgers, de economie en de samenleving; (e)
een hulpbronefficiënte en klimaatbestendige
economie en een duurzame grondstoffenbevoorrading tot stand brengen om tegemoet
te komen aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking binnen de duurzame
grenzen van de natuurlijke hulpbronnen van onze planeet; (f)
inclusieve, innovatieve en veilige Europese
samenlevingen bevorderen in een wereld van ongekende transformaties en
toenemende mondiale interdependenties. De hoofdlijnen van deze activiteiten zijn vermeld
in deel III van bijlage I. 4. Deel IV
("Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor
Onderzoek") draagt bij aan alle in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU)
nr. XX/2012 [Horizon 2020] genoemde prioriteiten, met als specifieke
doelstelling het verstrekken van klantgerichte wetenschappelijke en technische
ondersteuning voor het beleid van de Unie. De hoofdlijnen van deze specifieke doelstelling
zijn vermeld in deel IV van bijlage I. 5 Het specifieke programma
wordt beoordeeld op basis van de toetsing van de behaalde resultaten en impact
aan prestatie-indactoren, waaronder eventuele publicaties in vooraanstaande
tijdschriften, de circulatie van wetenschappers, de toegankelijkheid van
onderzoeksinfrastructuur, investeringen via schuldfinanciering en
risicokapitaal, mkb die innovaties introduceren welke nieuw zijn voor het
bedrijf of de markt, referenties naar relevante onderzoeksactiviteiten in
beleidsdocumenten alsmede specifieke effecten op het beleid. Meer details over de prestatie-indicatoren voor de
specifieke doelstellingen zijn omschreven in de delen 1 tot en met 4 van
bijlage II. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig
artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze indicatoren aan te
passen aan nieuwe ontwikkelingen of deze nader uit te werken. Artikel 4
Begroting 1. Overeenkomstig artikel 6,
lid 1, van Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon 2020], bedragen de financiële
middelen voor de uitvoering van het specifieke programma
86 198 miljoen euro. 2. Het in lid 1 genoemde bedrag
wordt verdeeld over de vier in artikel 2, lid 2, van dit besluit omschreven
onderdelen. De verdeling gebeurt overeenkomstig artikel 6, lid 2, van
Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon 2020]. De indicatieve verdeling van de
beschikbare middelen over de specifieke doelstellingen zoals die in dit artikel
is beschreven en het maximale totaalbedrag van de bijdrage aan de acties van
het JRC zijn vermeld in bijlage II van Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon
2020]. 3 Van de in artikel 6, lid 2,
van Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon 2020] genoemde bedragen voor deel I,
II en III van het specifieke programma wordt maximaal 6 procent gebruikt
voor de financiering van de administratieve uitgaven van de Commissie. 4. Indien nodig
kunnen in de begroting tot na 2020 kredieten worden opgenomen om de technische
en administratieve uitgaven te dekken om het beheer van activiteiten die op 31
december 2020 nog niet zijn afgerond, voort te kunnen zetten. TITEL II UITVOERING Artikel 5
Werkprogramma's 1. Het specifieke programma
wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's. 2. De Commissie stelt
gemeenschappelijke of afzonderlijke werkprogramma's vast voor de uitvoering van
de delen I, II en III van het specifieke programma, zoals bedoeld onder
respectievelijk a), b) en c) van artikel 2, lid 2, uitgezonderd de acties die
vallen onder de specifieke doelstelling "Versterking van de
wetenschapsbasis van Europa op het gebied van grensverleggend onderzoek". Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 9, lid
2, bedoelde onderzoeksprocedure. 3. De werkprogramma's voor de
acties die onder de specifieke doelstelling "Versterking van de
wetenschapsbasis van Europa op het gebied van grensverleggend onderzoek"
vallen, zoals die door de Wetenschappelijke Raad van de Europese Onderzoeksraad
krachtens artikel 7, lid 2, onder b), zijn vastgesteld, worden door de
Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. De Commissie
wijkt slechts af van het door de Wetenschappelijke Raad vastgestelde
werkprogramma als zij van mening is dat het niet in overeenstemming is met de
bepalingen van dit besluit. In dat geval stelt de Commissie het werkprogramma
bij uitvoeringshandeling vast overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde
onderzoeksprocedure. De Commissie dient deze maatregel naar behoren te
motiveren. 4. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandeling een afzonderlijk meerjarig werkprogramma vast voor deel IV
van het specifieke programma, betreffende de niet-nucleaire eigen acties van
het JRC, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d). In dit werkprogramma wordt rekening gehouden met
het door de raad van beheer van het JRC overeenkomstig Besluit 96/282/Euratom
meegedeelde standpunt. 5. In de werkprogramma's wordt rekening
gehouden met de stand van de wetenschap, technologie en innovatie op nationaal,
internationaal en EU-niveau en met relevante beleids-, markt- en
maatschappelijke ontwikkelingen. De werkprogramma's bevatten informatie over de
coördinatie met onderzoeks- en innovatieactiviteiten die door de lidstaten
worden uitgevoerd, ook voor terreinen waarvoor gezamenlijke
programmeringsinitiatieven zijn vastgesteld. Het werkprogramma wordt zo nodig
geactualiseerd. 6. De werkprogramma's voor de
uitvoering van de delen I, II en III, in de zin van respectievelijk onder a),
b) en c) van artikel 2, lid 2, beschrijven de doelstellingen, verwachte
resultaten, wijze van uitvoering en het totale bedrag dat voor de uitvoering is
voorzien, met inbegrip van de omvang van eventuele klimaatgerelateerde
uitgaven. Tevens bevatten zij een beschrijving van de acties die worden
gefinancierd, een indicatie van het bedrag dat aan elke actie wordt toegewezen,
een indicatief tijdschema voor de uitvoering, alsook een meerjarenaanpak en strategische
oriëntatie voor de volgende uitvoeringsjaren. Verder bevatten de
werkprogramma's de subsidieprioriteiten, de essentiële beoordelingscriteria
voor subsidieaanvragen en de maximale medefinancieringspercentages. Zij bieden
ruimte voor bottom-upbenaderingen waarbij doelstellingen op innovatieve wijze
worden verwezenlijkt. Daarnaast bevatten deze werkprogramma's een
hoofdstuk waarin de in artikel 13 van Verordening (EU) nr. XX/2012 [Horizon
2020] bedoelde horizontale acties worden vastgesteld, die betrekking moeten
hebben op twee of meer specifieke doelstellingen, zowel binnen dezelfde
prioriteit als voor twee of meer verschillende prioriteiten. Die acties moeten op een geïntegreerde wijze worden uitgevoerd. Artikel 6
Europese Onderzoeksraad 1. De Commissie richt de
Europese Onderzoeksraad op voor het uitvoeren van de acties onder deel I
("Wetenschap op topniveau") die betrekking hebben op de specifieke
doelstelling "Versterking van de
wetenschapsbasis van Europa op het gebied van grensverleggend onderzoek". Deze Europese Onderzoeksraad vervangt de Europese
Onderzoeksraad die bij Besluit 2007/134/EG is opgericht. 2. De Europese Onderzoeksraad
is samengesteld uit de in artikel 7 voorziene onafhankelijke Wetenschappelijke
Raad en de in artikel 8 voorziene specifieke uitvoeringsstructuur. 3. De voorzitter van de
Europese Onderzoeksraad is een ervaren en internationaal gereputeerd
wetenschapper. De voorzitter wordt voor een eenmalig hernieuwbare
termijn van vier jaar aangesteld door de Commissie na een selectieprocedure
waarbij een beroep wordt gedaan op een specifiek rekruteringscomité. De selectieprocedure en de geselecteerde kandidaat worden goedgekeurd
door de Wetenschappelijke Raad. De voorzitter zit de Wetenschappelijke Raad voor,
geeft er leiding aan, onderhoudt de contacten van de raad met de specifieke
uitvoeringsstructuur en vertegenwoordigt de raad in de wereld van de
wetenschap. 4. De Europese Onderzoeksraad
functioneert volgens de beginselen van wetenschappelijke topkwaliteit,
autonomie, efficiëntie, effectiviteit, transparantie en verantwoordingsplicht. Hij
draagt zorg voor continuïteit met de acties van de Europese Onderzoeksraad die
op grond van Besluit 2006/972/EG zijn uitgevoerd. 5. De
activiteiten van de Europese Onderzoeksraad ondersteunen onderzoek dat op alle
gebieden wordt uitgevoerd door op Europees niveau concurrerende individuele en
transnationale teams. Bij contracten voor
grensverleggend onderzoek geldt als enige selectiecriterium
"topkwaliteit". 6. De Commissie staat garant
voor de autonomie en integriteit van de Europese Onderzoeksraad en ziet erop
toe dat de aan hem toevertrouwde taken goed worden uitgevoerd. De Commissie zorgt ervoor dat de acties van de
Europese Onderzoeksraad worden uitgevoerd volgens de in lid 4 genoemde beginselen
en conform de in artikel 7, lid 2, bedoelde algemene wetenschappelijke
strategie van de Wetenschappelijke Raad. Artikel 7
Wetenschappelijke Raad 1. De Wetenschappelijke Raad is
samengesteld uit wetenschappers, ingenieurs en geleerden met een zeer goede
reputatie en de benodigde deskundigheid, die uiteenlopende onderzoeksgebieden
afdekken en handelen op persoonlijke titel en onafhankelijk van externe
belangen. De leden worden door de Commissie benoemd volgens
een met de raad overeengekomen onafhankelijke en transparante procedure, die
raadpleging van de wetenschappelijke gemeenschap en een verslag aan het
Europees Parlement en de Raad omvat. Hun mandaat duurt vier jaar en is eenmaal
verlengbaar op basis van een roulerend systeem dat de continuïteit van de
werkzaamheden van de raad waarborgt. 2. De Wetenschappelijke Raad
bepaalt: (a)
de algemene strategie van de Europese
Onderzoeksraad; (b)
het werkprogramma voor de uitvoering van de
activiteiten van de Europese Onderzoeksraad; (c)
de methoden en procedures voor de collegiale
toetsing en beoordeling van voorstellen op basis waarvan de te financieren
voorstellen worden vastgesteld; (d)
zijn standpunt, uit een wetenschappelijk oogpunt,
over elke kwestie die de prestaties en impact van de Europese Onderzoeksraad en
de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek kan vergroten; (e)
een gedragscode waarin onder meer de vermijding van
belangenconflicten aan de orde komt. De Commissie wijkt slechts af van de standpunten
die de Wetenschappelijke Raad in overeenstemming met de punten a), c), d) en e)
van de eerste alinea heeft ingenomen indien zij van mening is dat de bepalingen
van dit besluit niet in acht zijn genomen. In dat geval stelt de Commissie
maatregelen vast om de continuïteit in de uitvoering van het specifieke
programma en de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma te
verzekeren, waarin zij de afwijkingen van de standpunten van de
Wetenschappelijke Raad toelicht en naar behoren motiveert. 3. De
Wetenschappelijke Raad handelt volgens het mandaat dat is uiteengezet in punt
1.1, deel I van bijlage I. 4. De
Wetenschappelijke Raad handelt uitsluitend in het belang van de verwezenlijking
van de doelstellingen van het deel van het specifieke programma inzake de
specifieke doelstelling "versterking van de Europese wetenschapsbasis op
het gebied van grensverleggend onderzoek” overeenkomstig artikel 6, lid 4. Hij
handelt integer en rechtschapen en voert zijn werkzaamheden efficiënt en met de
grootst mogelijke transparantie uit. Artikel 8
Specifieke uitvoeringsstructuur 1. De specifieke
uitvoeringsstructuur is verantwoordelijk voor de administratieve
tenuitvoerlegging en de uitvoering van het programma, als omschreven in punt
1.2 van deel I van bijlage I en ondersteunt de Wetenschappelijke Raad bij de
uitvoering van al zijn taken. 2. De
Commissie ziet erop toe dat de specifieke uitvoeringsstructuur zich strikt,
efficiënt, met de nodige flexibiliteit en uitsluitend richt naar de
doelstellingen en eisen van de Europese Onderzoeksraad. TITEL III SLOTBEPALINGEN Artikel 9
Comitéprocedure 1. De Commissie wordt
bijgestaan door een comité. Het betreft een comité als bedoeld in Verordening
(EU) nr. 182/2011[16]. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer het advies van het
in lid 2 bedoelde comité volgens de schriftelijke procedure moet worden
verkregen, wordt die procedure zonder resultaat beëindigd als de voorzitter van
het comité binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies daartoe beslist
of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Artikel 10
Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. 2. De bevoegdheid tot het
vaststellen van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor
onbepaalde tijd, ingaande op de datum van inwerkingtreding van dit besluit. 3. De bevoegdheidsdelegatie kan
te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking
beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit
treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die daarin nader
wordt bepaald. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde
gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij de Raad daarvan in kennis. 5. Een gedelegeerde handeling
treedt alleen in werking indien de Raad binnen een termijn van twee maanden na
de datum van kennisgeving ervan geen bezwaar heeft aangetekend, of indien de
Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen
bezwaar te zullen aantekenen. Op initiatief van de Raad wordt deze termijn met een
maand verlengd. 6. De Commissie stelt het
Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde
handelingen, eventuele bezwaren die daartegen zijn gemaakt of de intrekking van
de bevoegdheidsdelegatie door de Raad. Artikel 11
Intrekking en overgangsbepalingen 1. De Beschikkingen
2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG worden met
ingang van 1 januari 2014 ingetrokken. 2. Acties die uit hoofde van de
in lid 1 genoemde beschikkingen zijn gestart en financiële verplichtingen die
in verband met die acties zijn aangegaan, blijven tot de voltooiing van die
acties onderworpen aan deze beschikkingen. Eventuele resterende taken van de
comités die bij de in lid 1 genoemde beschikkingen zijn opgericht, worden
uitgevoerd door het in artikel 9 van onderhavig besluit genoemde comité. 3. De financiële toewijzing
voor het specifieke programma kan ook de uitgaven dekken voor technische en
administratieve bijstand die nodig is voor de overgang tussen het specifieke
programma en de maatregelen die onder het toepassingsgebied van de
Beschikkingen 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG
vallen. Artikel 12
Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de derde dag na
die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 13 Dit besluit is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter BIJLAGE I
Hoofdlijnen van de activiteiten Gemeenschappelijke elementen voor de acties
onder contract 1. Programmering 1.1. Algemeen Verordening (EU) nr. XX/2012 (Horizon 2020)
verschaft een reeks beginselen voor het bevorderen van een programmatische
aanpak waarbij activiteiten op een strategische en geïntegreerde wijze
bijdragen aan de doelstellingen van het programma en die ervoor zorgen dat het
een krachtige aanvulling vormt op gerelateerd beleid en verwante programma's in
de EU. De acties onder contract van Horizon 2020 worden
uitgevoerd via in het Financieel Reglement voorziene financieringsvormen, in
het bijzonder subsidies, prijzen, inkoop en financiële instrumenten. Alle financieringsvormen worden op flexibele wijze gebruikt voor alle
algemene en specifieke doelstellingen van Horizon 2020, waarbij het gebruik
wordt bepaald door de behoeften en door de specifieke kenmerken van een
bepaalde specifieke doelstelling. Er wordt speciaal op gelet dat ten aanzien van
innovatie een brede benadering wordt gehanteerd: niet
alleen aandacht voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten op basis
van wetenschappelijke en technologische doorbraken, maar ook voor het gebruik
van bestaande technologieën in nieuwe toepassingen, voor niet-technologische en
sociale innovaties en voor aspecten zoals continue verbetering. Alleen met een
holistische benadering van innovatie kunnen tegelijkertijd maatschappelijke
uitdagingen worden aangepakt en nieuwe concurrerende ondernemingen en
industrieën worden gecreëerd. Vooral met betrekking tot het onderdeel
"Maatschappelijke uitdagingen" en de doelstelling "Leiderschap
in ontsluitende en industriële technologieën" wordt bijzondere nadruk
gelegd op het ondersteunen van activiteiten dichtbij de eindgebruikers en de
markt, zoals demonstraties, proefprojecten en proof-of-concept. Daar kunnen ook activiteiten onder vallen ter ondersteuning van
sociale innovatie en ter ondersteuning van op de vraagzijde gerichte
maatregelen zoals prenormalisatie en precommerciële inkoop, inkoop van
innovatieve oplossingen, normalisatie en andere gebruikersgerichte maatregelen
voor het versnellen van de marktpenetratie van innovatieve producten en
diensten. Daarnaast is er voor alle uitdagingen en technologieën voldoende
ruimte voor bottom-up benaderingen en voor open, lichte en snelle regelingen,
zodat de beste onderzoekers, ondernemers en ondernemingen van Europa de kans
krijgen om de baanbrekende oplossingen van hun keuze te ontwikkelen. Voor het stellen van gedetailleerde
prioriteiten tijdens de uitvoering van Horizon 2020 is het nodig dat bij het
programmeren van onderzoek een strategische benadering wordt gehanteerd, door
beheersmethoden te gebruiken waarbij weliswaar nauwe aansluiting wordt gezocht
bij beleidsontwikkelingen, maar over de grenzen van traditioneel sectorbeleid
heen wordt gekeken. Het stellen van prioriteiten zal
gebeuren op basis van deugdelijk bewijs en degelijke analyses en prognoses. Vooruitgang
wordt beoordeeld op basis van een krachtig pakket prestatie-indicatoren. Deze
horizontale benadering van programmering en beheer maakt een effectieve
coördinatie van de verschillende specifieke doelstellingen van Horizon 2020
mogelijk en het aanpakken van uitdagingen waarop meerdere doelstellingen van
toepassing zijn, zoals duurzaamheid, klimaatverandering en mariene
wetenschappen en technologieën. De prioriteiten zullen ook op een breed scala
aan advies en andere input zijn gebaseerd. Die zal onder
meer afkomstig zijn van groepen van onafhankelijke deskundigen die speciaal
zijn opgericht om te adviseren over de uitvoering van Horizon 2020 en de
specifieke doelstellingen ervan. De leden van deze deskundigengroepen dienen
over de noodzakelijke expertise en kennis te beschikken en verschillende
beroepsachtergronden te hebben, zoals de industrie en maatschappelijke
organisaties. Bij het stellen van prioriteiten kan ook
rekening worden gehouden met de agenda voor strategisch onderzoek van Europese
technologieplatforms of input van Europese innovatiepartnerschappen. Waar dat dienstig is, zullen ook publiek-publieke en publiek-private
partnerschappen die uit hoofde van Horizon 2020 worden ondersteund aan het
prioriteringsproces en de uitvoering bijdragen, overeenkomstig de regels die
hiervoor in Horizon 2020 zijn neergelegd. Een andere hoeksteen van het
prioriteringsproces zijn regelmatige interacties met eindgebruikers, burgers en
maatschappelijke organisaties, via consensusconferenties, participatieve
beoordelingen van technologie, rechtstreekse betrokkenheid bij onderzoeks- en
innovatieprocessen en andere geëigende methoden. Aangezien Horizon 2020 over een periode van
zeven jaar wordt uitgevoerd, is het mogelijk dat de economische,
maatschappelijke en beleidscontext van het programma aanzienlijk zal veranderen
tijdens de looptijd ervan. Horizon 2020 moet zich aan
dergelijke veranderingen kunnen aanpassen. Vandaar dat voor elke specifieke
doelstelling in de mogelijkheid is voorzien om in voorkomend geval ook
activiteiten te ondersteunen die verder gaan dan onderstaande beschrijvingen,
wanneer dat nodig is om te reageren op belangrijke ontwikkelingen, nieuwe
beleidsbehoeften of onvoorziene gebeurtenissen. 1.2. Sociale en
geesteswetenschappen Onderzoek in de sociale en
geesteswetenschappen wordt volledig geïntegreerd in alle algemene
doelstellingen van Horizon 2020. Dat betekent onder meer
dat er ruime mogelijkheden zullen zijn voor het ondersteunen van dergelijk
onderzoek via de Europese Onderzoeksraad, de Marie Curie-acties of uit hoofde
van de specifieke doelstelling "Onderzoeksinfrastructuur". Onderzoek in de sociale en
geesteswetenschappen vormt ook een essentieel onderdeel van de activiteiten die
nodig zijn voor het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen, voor het
vergroten van het effect ervan. Daarbij gaat het onder
meer om activiteiten voor het vergroten van het inzicht in gezondheidsbepalende
factoren en het optimaliseren van gezondheidszorgsystemen, het ondersteunen van
beleid gericht op de "empowerment" van plattelandsgebieden en het in
staat stellen van consumenten om een geïnformeerde keuze te maken, het
ondersteunen van de besluitvorming over energiezaken en het creëren van een gebruikersvriendelijk
Europees elektriciteitsnet, het ondersteunen van een vervoerbeleid dat op
feiten en prognoses is gebaseerd, alsook activiteiten voor de beperking van en
aanpassing aan klimaatverandering, voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen
en voor een groene en duurzame economie. Daarnaast wordt uit hoofde van de specifieke
doelstelling "Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen" steun
verleend aan onderzoek in de sociale en geesteswetenschappen naar horizontale
vraagstukken, zoals intelligente en duurzame groei, sociale transformaties in
Europese samenlevingen, sociale innovatie, innovatie in de publieke sector en
de positie van Europa als mondiale speler. 1.3. Kleine en middelgrote
ondernemingen (mkb) Horizon 2020
stimuleert en ondersteunt op een geïntegreerde wijze voor alle specifieke
doelstellingen de participatie van het mkb. Overeenkomstig artikel 18 van Horizon 2020
worden de specifieke maatregelen die voor de specifieke doelstelling
"Innovatie in het mkb" (specifiek mkb-instrument) zijn geformuleerd,
toegepast voor de specifieke doelstelling "Leiderschap in ontsluitende en
industriële technologieën" en voor deel III "maatschappelijke
uitdagingen". Deze geïntegreerde aanpak zal er naar
verwachting toe leiden dat 15 procent van de totale gecombineerde
begroting voor deze onderdelen, naar het mkb gaat. 1.4. Toegang tot risicokapitaal Horizon 2020 helpt ondernemingen en andere
organisaties met het verkrijgen van leningen en garanties en het aantrekken van
aandelenkapitaal via twee faciliteiten. Via de schuldfaciliteit ontvangen individuele
begunstigden een lening voor investeringen in onderzoek en innovatie, ontvangen
financiële intermediairs die leningen aan begunstigden verstrekken een
garantie, en worden combinaties van leningen en garanties verstrekt, alsook
garanties of tegengaranties voor nationale of regionale
schuldfinancieringsregelingen. Deze faciliteit voorziet in
een mkb-loket dat leningen verstrekt aan door onderzoek en innovatie
aangestuurde mkb-ondernemingen, als aanvulling op de mkb-financiering via de
leninggarantiefaciliteit in het kader van het programma voor het
concurrentievermogen van bedrijven en het mkb. De eigenvermogensfaciliteit verstrekt risico-
en/of mezzaninekapitaal aan individuele ondernemingen in de aanloopfase
(startersloket). De faciliteit zal ook uitbreidings- en groei-investeringen
kunnen doen in samenhang met de eigenvermogensfaciliteit voor groei in het
kader van het programma voor het concurrentievermogen van bedrijven en het mkb,
onder meer via fondsen-van-fondsen. Deze faciliteiten vervullen een hoofdrol voor
de specifieke doelstelling "Toegang tot risicokapitaal" maar kunnen
eventueel ook voor de andere specifieke doelstellingen van Horizon 2020 worden
aangewend. De vermogens- en het mkb-loket van de schuldenfaciliteit
worden uitgevoerd als twee financiële instrumenten van de EU die eigen middelen
en schuldfinanciering verstrekken om het onderzoek en innovatie en de groei in
het mkb te ondersteunen, in samenhang met de vermogens- en schuldfaciliteit in
het kader van het programma en voor het concurrentievermogen van bedrijven en
het mkb. 1.5. Communicatie en verspreiding Een belangrijke toegevoegde waarde van
onderzoek en innovatie dat op EU-niveau wordt gefinancierd, is de mogelijkheid
om de resultaten ervan over de hele Unie te verspreiden en zo hun effect te
vergroten. Vandaar dat Horizon 2020 voor alle specifieke
doelstellingen voorziet in specifieke steun voor verspreiding (onder meer door
onderzoeksresultaten algemeen toegankelijk te maken), communicatie en dialoog,
met een sterke nadruk op het communiceren van resultaten aan eindgebruikers,
burgers, maatschappelijke organisaties, de industrie en beleidsmakers. Hiervoor
kan gebruik worden gemaakt van netwerken voor informatieoverdracht. Bij de
communicatieactiviteiten die in het kader van Horizon 2020 worden uitgevoerd,
zal ook worden geprobeerd om het publiek door middel van publicaties,
evenementen, kennisarchieven, databanken, websites of sociale media meer bewust
te maken van het belang van onderzoek en innovatie. 2. Internationale samenwerking Veel specifieke doelstellingen die in Horizon
2020 worden beschreven, kunnen zonder samenwerking met partners in derde landen
niet effectief ter hand worden genomen. Dat geldt met name
voor doelstellingen die betrekking hebben op het buitenlands beleid en de
internationale verbintenissen van de Unie. Dit is het geval voor alle
maatschappelijke uitdagingen die in het kader van Horizon 2020 worden aangegaan
die een mondiaal karakter hebben. Internationale samenwerking is ook essentieel
voor grensverleggend en basisonderzoek, om gebruik te kunnen maken van de
voordelen van nieuwe wetenschappelijke en technologische mogelijkheden. Het
bevorderen van de internationale mobiliteit van onderzoeks- en innovatiepersoneel
is daarom van cruciaal belang voor het versterken van deze mondiale
samenwerking. Ook voor het concurrentievermogen van de Europese industrie zijn
internationale activiteiten belangrijk, omdat daarmee de penetratie van en
handel in nieuwe technologieën wordt bevorderd, bijvoorbeeld door de
ontwikkeling van mondiale normen en richtsnoeren voor interoperabiliteit, en
door het bevorderen van de acceptatie en aanwending van Europese oplossingen
buiten Europa. Het zwaartepunt van internationale
samenwerking ligt bij Horizon 2020 op samenwerking met de volgende groepen van
landen: (1)
geïndustrialiseerde en opkomende economieën: (2)
toetredings- en buurlanden; (3)
ontwikkelingslanden. Waar nodig zal Horizon 2020 samenwerking op
regionaal of multilateraal niveau ondersteunen. Internationale
samenwerking bij onderzoek en innovatie is een sleutelonderdeel van de mondiale
verbintenissen van de EU en zal een belangrijke rol spelen bij het partnerschap
van de Unie met ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld voor het verwezenlijken van
de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Artikel 21 van Horizon 2020 omschrijft de
algemene beginselen voor de deelname van organisaties uit derde landen en
internationale organisaties. Aangezien onderzoek en
innovatie in de regel veel baat hebben van openheid richting derde landen, zal
ook voor Horizon 2020 het beginsel van algemene openheid gelden, en worden
derde landen aangemoedigd om op hun beurt hun programma's open te stellen voor
deelnemers uit de EU. Voor een aantal terreinen is mogelijk een meer
voorzichtige aanpak gewenst, om de Europese belangen te beschermen. Daarnaast wordt een scala aan gerichte acties
uitgevoerd waarbij ten aanzien van internationale samenwerking een strategische
aanpak op basis van gemeenschappelijk belang en wederzijds voordeel wordt
gehanteerd en coördinatie en synergie met activiteiten van lidstaten wordt
bevorderd. Hiervoor is onder meer voorzien in een
mechanisme voor het ondersteunen van gezamenlijke oproepen en in de
mogelijkheid om programma's samen met derde landen of internationale
organisaties te cofinancieren. Voorbeelden van terreinen waarop een
dergelijke strategische internationale samenwerking kan worden ontwikkeld,
zijn: (a)
voortzetting van het Partnerschap voor klinische
proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP2), betreffende
klinische proeven voor medische ingrepen tegen hiv, malaria en tuberculose; (b)
jaarlijkse inschrijving in het
Human Science Frontier Programme (Programma Menselijke Grenzen,
wetenschappelijk programma van het Japanse ministerie van Internationale Handel
en Industrie), zodat ook EU-lidstaten die geen lid van de G7 zijn, volledig
kunnen profiteren van de financiële middelen die uit hoofde van dit programma
worden verstrekt; (c)
oprichting van een internationaal consortium voor onderzoek
naar zeldzame ziekten, met een aantal lidstaten en derde landen. Doel van dit initiatief is om vóór 2020 diagnostische tests en
tweehonderd nieuwe therapieën voor zeldzame ziekten te ontwikkelen; (d)
ondersteuning van het International
Knowledge-Based Bio-Economy Forum (internationaal forum voor
kennisgebaseerde bio-economie) en de Task Force EU-VS voor
biotechnologisch onderzoek, alsook van samenwerkingsverbanden met relevante
internationale organisaties en initiatieven (zoals mondiale allianties voor
onderzoek naar broeikasgassen afkomstig uit de landbouw en de gezondheid van
dieren); (e)
bijdrage aan multilaterale
processen en initiatieven, zoals het Intergouvernementeel Panel over
klimaatverandering (IPCC), het Intergouvernementeel Platform voor wetenschap en
beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) en de Groep voor
aardobservaties (GEO); (f)
de ruimtedialogen tussen de EU en de
Verenigde Staten en Rusland - de twee belangrijkste ruimtevaartlanden - als basis voor strategische
samenwerking in het kader van ruimtevaartpartnerschappen voor bijvoorbeeld het
ISS (internationaal ruimtestation) en lanceerinrichtingen en voor de
samenwerking bij speerpuntprojecten op het gebied van onderzoek &
technologische ontwikkeling; deze dialogen zijn van bijzonder
grote waarde. 3. Complementariteiten en horizontale
acties Horizon 2020 is opgezet rond de doelstellingen
die voor de drie belangrijkste onderdelen ervan zijn geformuleerd: bevorderen van wetenschap op topniveau, creëren van industrieel
leiderschap en aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Bijzondere aandacht
wordt besteed aan een goede coördinatie tussen deze onderdelen en aan het
optimaal benutten van de synergieën die tussen de specifieke doelstellingen
worden gecreëerd, zodat zij een maximale impact hebben op de
beleidsdoelstellingen die op de hogere bestuursniveaus van de EU worden
geformuleerd. Bij het aangaan van deze doelstellingen wordt een sterke nadruk
gelegd op het vinden van efficiënte oplossingen. Daarbij wordt een veel ruimere
aanpak gehanteerd dan de gebruikelijke aanpak waarbij simpelweg wordt uitgegaan
van de traditionele wetenschappelijke en technologische vakgebieden en de
traditionele economische sectoren. Er worden horizontale
acties bevorderd die zowel op deel I "Wetenschap op topniveau" en
"Maatschappelijke uitdagingen" als op de doelstelling
"Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën" betrekking
hebben en zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis, toekomstige en
opkomende technologieën, onderzoeksinfrastructuren en sleutelcompetenties. Onderzoeksinfrastructuren worden geschikt gemaakt
voor een breder gebruik in de samenleving dan alleen onderzoek, bijvoorbeeld
voor overheidsdiensten, wetenschapsbevordering, civiele veiligheid en cultuur. Voorts
wordt er bij de prioriteitstelling op gelet dat de prioriteiten voor de eigen
acties van het JRC en voor de activiteiten van het Europees Instituut voor
innovatie en technologie (EIT) zijn afgestemd op de prioriteiten voor de andere
onderdelen van Horizon 2020. Verder zal een effectieve bijdrage aan de
doelstellingen van Europa 2020 en de Innovatie-Unie in veel gevallen vragen om
interdisciplinaire oplossingen, oplossingen dus die meerdere specifieke
doelstellingen van Horizon 2020 bestrijken. Bijzondere
aandacht wordt gegeven aan verantwoorde onderzoeks- en innovatie-inspanningen. Het
genderprobleem wordt behandeld als een horizontaal vraagstuk. Doel is om de
ongelijke behandeling van mannen en vrouwen te verminderen en de genderdimensie
in de programmering en inhoud van onderzoek en innovatie te integreren. Horizon
2020 bevat specifieke voorzieningen voor het stimuleren van horizontale acties
op dit terrein. Een daarvan is het efficiënt bundelen van begrotingen. Een
ander voorbeeld is de mogelijkheid om voor acties uit hoofde van het onderdeel
"Maatschappelijke uitdagingen" en ten behoeve van de doelstelling
"Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën" gebruik te
maken van bovengenoemde financiële instrumenten en het specifieke
mkb-instrument. Horizontale acties zijn ook van essentieel
belang voor het stimuleren van de interacties tussen maatschappelijke
uitdagingen en ontsluitende en industriële technologieën die nodig zijn om te
komen tot belangrijke technologische doorbraken. Voorbeelden
van terreinen waarop dergelijke interacties kunnen worden ontwikkeld, zijn: e-Gezondheid,
intelligente netwerken, intelligente vervoersystemen, integratie van
klimaatacties, nanogeneesmiddelen, geavanceerde materialen voor
lichtgewichtvoertuigen en de ontwikkeling van op biomaterialen gebaseerde
industriële processen en producten. Vandaar dat het ontstaan van krachtige
synergieën wordt bevorderd tussen enerzijds maatschappelijke uitdagingen en
anderzijds de ontwikkeling van generieke ontsluitende en industriële technologieën.
Bij het ontwikkelen van meerjarenstrategieën en het vaststellen van
prioriteiten voor elk van deze specifieke doelstellingen zal uitdrukkelijk
rekening worden gehouden met het belang van synergie. Daarvoor is het nodig dat
de belanghebbenden die de verschillende gezichtspunten vertegenwoordigen,
volledig bij de uitvoering worden betrokken. Ook vraagt het in veel gevallen om
acties waarbij financiële middelen worden gebundeld die zijn bestemd voor de
ontwikkeling van ontsluitende en industriële technologieën en de aanpak van
maatschappelijke uitdagingen. Ook wordt bijzondere aandacht besteed aan de
onderlinge afstemming van activiteiten die uit hoofde van Horizon 2020 worden
gefinancierd en activiteiten die uit hoofde van andere EU-financieringsprogramma's
worden ondersteund, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het
gemeenschappelijk visserijbeleid en Erasmus For All: het
EU-programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport of het programma
Gezondheid voor groei. Hieronder valt ook een adequate koppeling met de
Cohesiefondsen wanneer steun voor capaciteitsopbouw ten behoeve van onderzoek
en innovatie op regionaal niveau kan fungeren als een "trap naar
topkwaliteit", de oprichting van regionale kenniscentra de innovatiekloof
binnen Europa kan helpen dichten, of steun voor grootschalige demonstratie- en
proefprojecten de doelstelling van het creëren van industrieel leiderschap in
Europa kan helpen realiseren. 4. Partnerschappen Voor het bereiken van duurzame groei in Europa
moet de bijdrage van publieke en private spelers worden geoptimaliseerd. Dit is van wezenlijk belang voor het consolideren van de Europese
onderzoeksruimte en het slagen van de Innovatie-Unie, de Digitale Agenda en
andere vlaggenschipinitiatieven die in het kader van Europa 2020 zijn gestart. Verder
vraagt verantwoord onderzoek en innovatie om een aanpak waarbij gebruik wordt
gemaakt van de interactie tussen partners die opereren vanuit verschillende
gezichtspunten maar met een gemeenschappelijk belang, voor het vinden van de
beste oplossingen. Horizon 2020 voorziet in het opzetten van
publiek-publieke en publiek-private partnerschappen en bevat hier een
duidelijke reeks criteria voor. Publiek-private
partnerschappen kunnen op een contractuele overeenkomst tussen publieke en private
actoren zijn gebaseerd. In een beperkt aantal gevallen kunnen dergelijke
partnerschappen geïnstitutionaliseerd zijn (zoals gezamenlijke
technologie-initiatieven en andere gemeenschappelijke ondernemingen). Bestaande publiek-publieke en publiek-private
partnerschappen kunnen uit hoofde van Horizon 2020 verder worden ondersteund,
op voorwaarde dat zij de doelstellingen van Horizon 2020 onderschrijven,
voldoen aan de daarin omschreven criteria en aanzienlijke vooruitgang hebben
gemaakt met de doelstellingen van het zevende kaderprogramma voor onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratie (KP7). Initiatieven op grond van artikel 185 VWEU die
in het kader van het zesde en/of zevende kaderprogramma zijn ondersteund en op
bovenstaande voorwaarden in aanmerking komen voor verdere steun, zijn onder
meer: het Partnerschap voor
klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP), het
programma Ambient Assisted Living (AAL), het onderzoeks- en
ontwikkelingsprogramma voor de Oostzee (BONUS), Eurostars en het Europees
programma voor metrologisch onderzoek. Ook de steun voor de Europese alliantie
voor energieonderzoek (EERA), die onder het Europees strategisch plan voor
energietechnologie (SET-plan) is opgericht, kan eventueel worden voortgezet. Gezamenlijke initiatieven die op grond van
artikel 187 VWEU in het kader van het zevende kaderprogramma zijn ondersteund
en op bovenstaande voorwaarden in aanmerking komen voor verdere steun, zijn: het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (IMI), het
technologie-initiatief Clean Sky, het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk
Europees luchtruim (SESAR), de gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen
en waterstof, het initiatief inzake ingebedde computersystemen (Artemis) en het
Europees technologieplatform voor nano-elektronica (Eniac). De laatste twee
kunnen eventueel tot een enkel initiatief worden gecombineerd. Andere publiek-private partnerschappen die uit
hoofde van het zevende kaderprogramma zijn ondersteund en op bovenstaande
voorwaarden in aanmerking komen voor verdere steun, zijn: "Fabrieken
van de toekomst", "Energiezuinige gebouwen", "Europese
groene auto's" en "Future Internet". Ook de steun voor de
Europese industriële initiatieven die onder het SET-plan zijn gestart, kan
eventueel worden voortgezet. Voor zover zij voldoen aan de criteria kunnen
onder Horizon 2020 nieuwe publiek-publieke en publiek-private partnerschappen
worden aangegaan. Te denken valt aan partnerschappen
inzake informatie- en communicatietechnologieën op het gebied van fotonica en
robotica, inzake duurzame procesindustrieën, inzake op biomaterialen gebaseerde
industrieën en inzake veiligheidstechnologieën voor bewaking van de zeegrenzen. Deel I Wetenschap op topniveau 1. Europese Onderzoeksraad De Europese
Onderzoeksraad (ERC) bevordert grensverleggend onderzoek van wereldklasse. Onderzoek op en over de grenzen van de huidige kennis is zowel van
essentieel belang voor de sociale en economische welvaart als een intrinsiek
riskante onderneming, waarbij vooruitgang wordt geboekt op nieuwe en uitdagende
onderzoeksgebieden en waarbij er geen grenzen bestaan tussen de verschillende
disciplines. Om substantiële
vooruitgang te kunnen boeken aan de huidige kennisgrenzen, ondersteunt de ERC
afzonderlijke teams voor onderzoek op alle gebieden van het fundamenteel
wetenschappelijk en technologisch onderzoek die binnen het bereik van Horizon
2020 vallen, waaronder technische wetenschappen, sociale wetenschappen en
geesteswetenschappen. Zo nodig kan, in overeenstemming met
de doelstellingen van de ERC en de behoefte aan een efficiënte uitvoering
ervan, rekening worden gehouden met specifieke onderzoeksthema's of doelgroepen
(bv. onderzoekers van een nieuwe generatie/opkomende teams). Hierbij wordt
bijzondere aandacht geschonken aan nieuwe snelgroeiende gebieden aan de grens
van de kennis en op het raakvlak tussen verschillende disciplines. Uit alle landen
van de wereld afkomstige onafhankelijke onderzoekers van alle leeftijden, met
inbegrip van beginnende onderzoekers die de overgang maken naar onafhankelijk
onderzoekerschap, zullen worden gesteund opdat zij hun onderzoeksprojecten in
Europa kunnen uitvoeren.
De projecten
worden door onderzoekers aangestuurd. Dit betekent dat de
ERC, binnen het bestek van de oproep tot het indienen van voorstellen,
projecten zal ondersteunen die door onderzoekers worden geselecteerd en
uitgevoerd. Voorstellen worden uitsluitend door vakgenoten geëvalueerd aan de
hand van het criterium topkwaliteit, rekening houdend met de topkwaliteit van
nieuwe teams, onderzoekers van een nieuwe generatie, alsook gevestigde teams; daarbij
wordt bijzondere aandacht besteed aan voorstellen die een belangrijke
pioniersfunctie vervullen en derhalve aanzienlijke wetenschappelijke risico's
inhouden. De ERC fungeert als financieringsorgaan dat
door de wetenschap zelf in de vorm van een onafhankelijke Wetenschappelijke
Raad wordt beheerd, die wordt ondersteund door een sobere en kosteneffectieve
specifieke uitvoeringsstructuur. De Wetenschappelijke Raad stelt de algemene
wetenschappelijke strategie vast en is ten volle bevoegd voor het nemen van
besluiten over het type te financieren onderzoek. Om aan de doelstellingen van de ERC te
voldoen, stelt de Wetenschappelijke Raad op basis van haar wetenschappelijke
strategie een werkprogramma vast (zie hieronder). In lijn
met deze strategie roept hij de nodige internationale samenwerkingsinitiatieven
in het leven, met inbegrip van voorlichtingsinitiatieven die erop zijn gericht
de zichtbaarheid van de ERC voor onderzoekers uit de rest van de wereld te
verhogen. De Wetenschappelijke Raad ziet voortdurend toe
op de werkzaamheden van de ERC en zal blijven zoeken naar de beste manier om
haar bredere doelstellingen te verwezenlijken. De Raad zal
ook het pakket ondersteunende maatregelen van de ERC blijven ontwikkelen om aan
nieuwe behoeften te kunnen beantwoorden. De ERC streeft naar uitmuntendheid in zijn
eigen functioneren. De administratieve en personeelskosten
die voor de ERC ontstaan in verband met de Wetenschappelijke Raad en de bijbehorende
specifieke uitvoeringsstructuur, dienen consistent te zijn met een sober en
kosteneffectief beheer. De administratieve uitgaven worden tot een minimum
beperkt, met dien verstande dat de middelen worden verschaft die nodig zijn
voor een uitvoering van wereldklasse, teneinde grensverleggend onderzoek
maximaal te financieren. ERC-subsidies worden toegekend en beheerd
volgens eenvoudige procedures waarmee de nadruk blijft liggen op topkwaliteit,
initiatief wordt gestimuleerd en flexibiliteit wordt gepaard aan
verantwoordingsplicht. Om te verzekeren dat aan deze
beginselen wordt voldaan, blijft de ERC voortdurend zoeken naar nieuwe manieren
om zijn procedures te vereenvoudigen en verbeteren. Gezien de unieke structuur en rol van de ERC
als een vanuit de wetenschap gestuurde financieringsinstantie worden de
uitvoering en het beheer van de activiteiten van de ERC voortdurend, met de
volledige medewerking van de Wetenschappelijke Raad, getoetst en geëvalueerd om
de prestaties te beoordelen en de procedures op basis van de ervaringen aan te
passen en te verbeteren. 1.1. De Wetenschappelijke Raad Ter uitvoering van zijn taken, als uiteengezet
in artikel 7, draagt de Wetenschappelijke Raad zorg voor: (1) wetenschappelijke
strategie: – opstelling van de algemene wetenschappelijke strategie voor de ERC in
het licht van wetenschappelijke kansen en de Europese wetenschappelijke
behoeften; – het op permanente basis, in overeenstemming met de wetenschappelijke
strategie, zorgen voor de opstelling van het werkprogramma en de nodige
wijzigingen, inclusief oproepen tot het indienen van voorstellen en criteria
en, zo nodig, de vaststelling van specifieke onderwerpen of doelgroepen (bv.
beginnende/opkomende teams); (2) wetenschappelijk
beheer, monitoring en kwaliteitscontrole: – het in voorkomend geval, vanuit wetenschappelijk oogpunt, bepalen van
standpunten inzake uitvoering en beheer van oproepen tot het indienen van
voorstellen, evaluatiecriteria, peer-reviewprocessen, met inbegrip van de
selectie van deskundigen, de methoden voor peer review en beoordeling van de
voorstellen en de benodigde regels en richtsnoeren, op basis waarvan, onder
toezicht van de Wetenschappelijke Raad, het te financieren voorstel zal worden
bepaald, alsook alle andere aangelegenheden die van invloed zijn op de
resultaten en de impact van de activiteiten van de ERC, en de kwaliteit van het
uitgevoerde onderzoek, met inbegrip van de belangrijkste bepalingen van de
modelsubsidieovereenkomst van de ERC; – monitoring van de kwaliteit van de activiteiten en evaluatie van de
uitvoering en de resultaten en aanbevelingen voor corrigerende of toekomstige
acties. (3) communicatie
en verspreiding: – communicatie met de wetenschappelijke wereld en belangrijkste
belanghebbenden over de activiteiten van de ERC en de door de ERC behaalde
resultaten; – regelmatige rapportage aan de Commissie over zijn activiteiten. De Wetenschappelijke Raad is volledig bevoegd
voor besluiten betreffende het type onderzoek dat moet worden gefinancierd en
staat garant voor de kwaliteit van de activiteit vanuit wetenschappelijk
oogpunt. Voor zover nodig, overlegt de
Wetenschappelijke Raad met de gemeenschap van wetenschappers, ingenieurs en
geleerden. De leden van de wetenschappelijke raad worden
vergoed voor de taken die zij verrichten door middel van een honorarium en, in
voorkomend geval, de vergoeding van hun reis- en verblijfkosten. De ERC-voorzitter woont gedurende de
aanstelling in Brussel woont en besteedt het grootste deel van zijn/haar tijd[17] aan de
ERC. Hij/zij ontvangt een beloning die overeenkomt met die
van haar topmanagement van de Commissie. De Wetenschappelijke Raad kiest uit zijn leden
drie vicevoorzitters, die de voorzitter bijstaan in zijn vertegenwoordiging en
de organisatie van zijn werkzaamheden. Zij mogen ook de titel vicevoorzitter
van de Europese Onderzoeksraad voeren. Aan de drie vicevoorzitters wordt de nodige
steun verleend om hen van passende administratieve bijstand te voorzien in hun
thuisinstellingen. 1.2. Specifieke
uitvoeringsstructuur Via de specifieke uitvoeringsstructuur worden
alle aspecten geregeld in verband met het administratief beheer en de
programma-uitvoering zoals aangegeven in het jaarlijkse werkprogramma. Deze structuur geeft met name uitvoering aan de evaluatieprocedures,
de peer review en het selectieproces in overeenstemming met de door de
Wetenschappelijke Raad vastgestelde strategie, en draagt zorg voor het
financiële en wetenschappelijke beheer van de subsidies. De specifieke uitvoeringsstructuur ondersteunt
de Wetenschappelijke Raad bij de uitvoering van al zijn hierboven beschreven
taken, geeft toegang tot de nodige documenten en gegevens waarover zij beschikt
en houdt de Wetenschappelijke Raad op de hoogte van haar activiteiten. Om te waarborgen dat met de specifieke
uitvoeringsstructuur doeltreffende contacten worden onderhouden over
strategische en operationele kwesties, komen de leiding van de
Wetenschappelijke Raad en de directeur van de specifieke uitvoeringsstructuur
regelmatig voor coördinatiebesprekingen bijeen. Het bestuur van de ERC berust bij personeel
dat daartoe ofwel wordt aangeworven of, indien nodig, wordt gedetacheerd vanuit
EU-instellingen. Het zal alleen de werkelijke
administratieve behoeften dekken die nodig zijn om de voor een effectief beheer
vereiste stabiliteit en continuïteit te waarborgen. 1.3. Rol van de Commissie In overeenstemming met haar in de artikelen 6,
7 en 8 bedoelde verantwoordelijkheden draagt de Commissie zorg voor: –
het verzekeren van de continuïteit en vernieuwing
van de Wetenschappelijke Raad en ondersteuning van een permanent
aanwijzingscomité dat toekomstige leden van de Wetenschappelijke Raad
voordraagt; –
de continuïteit van de specifieke
uitvoeringsstructuur alsmede de delegatie van taken en verantwoordelijkheden
eraan, rekening houdend met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad; –
de benoeming van de directeur en het leidinggevend
personeel van de specifieke uitvoeringsstructuur, rekening houdend met de
standpunten van de Wetenschappelijke Raad; –
de tijdige vaststelling van het werkprogramma, de
standpunten betreffende de uitvoeringsmethodologie en de nodige
uitvoeringsvoorschriften die worden opgenomen in de regels voor het indienen
van voorstellen en de modelsubsidieovereenkomst van de ERC, rekening houdend
met de standpunten van de Wetenschappelijke Raad; –
het regelmatig informeren van het programmacomité
over de uitvoering van het programma. 2. Technologieën van de toekomst en
opkomende technologieën Activiteiten op het gebied van technologieën
van de toekomst en opkomende technologieën (FET) zijn erop gericht
verschillende beleidsstrategieën te concretiseren, uiteenlopend van een heel
open regeling tot regelingen met min of meer duidelijk omlijnde onderwerpen,
gemeenschappen en financieringsmogelijkheden, die zijn opgebouwd rond drie
pijlers: 2.1. Open FET-regeling: stimuleren
van nieuwe ideeën Voor het succesvol verkennen van nieuwe
fundamenten voor radicaal nieuwe toekomstige technologieën, is het noodzakelijk
dat er een groot aantal hoogrisico-onderzoeksprojecten wordt ondersteund die
nog in een embryonaal stadium verkeren, die in wetenschappelijk en
technologisch opzicht visionair zijn en waarin door meerdere partijen wordt
samengewerkt. Doordat dergelijke projecten niet aan
bepaalde onderwerpen of inhoudelijke voorschriften zijn gebonden, geven zij
over thematische en disciplinaire grenzen heen ruimte voor het ontstaan of
aandragen van nieuwe ideeën in alle stadia van uitvoering en uit alle denkbare
contexten. Om de ontwikkeling van dergelijke fragiele ideeën te kunnen
bevorderen is een flexibele, risicovriendelijke en zeer interdisciplinaire
onderzoeksbenadering vereist die verder reikt dan technologische
onderzoeksgebieden in engere zin. Om de wetenschappelijke en industriële elite
van de toekomst te vormen, is het daarnaast belangrijk om nieuwe actoren met
groot potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, zoals jonge
onderzoekers en kleine en middelgrote hightech-ondernemingen, aan te trekken en
hun deelname aan dergelijke projecten te stimuleren. 2.2. Proactieve FET-regeling: bevordering
van opkomende onderzoeksgebieden en ‑gemeenschappen Nieuwe onderzoeksgebieden en ‑thema's
moeten verder worden ontwikkeld door de organisatie van opkomende
onderzoeksgemeenschappen in de hand te werken en de uitstippeling en
ontwikkeling van transformatieve onderzoeksthema's te ondersteunen. Deze structurerende, maar tegelijk exploratieve aanpak heeft het
belangrijke voordeel dat zich nieuwe onderzoeksgebieden kunnen
uitkristalliseren die nog niet ver genoeg ontwikkeld zijn om in
onderzoeksplanning van de industrie te kunnen worden geïntegreerd en dat
onderzoeksgemeenschappen rond het in dat kader uitgevoerde onderzoek kunnen
worden opgebouwd en vaste vorm kunnen aannemen. Hierdoor kan de overgang worden
gemaakt van een kleine groep onderzoekers naar een cluster van projecten die op
specifieke aspecten van een onderzoeksthema zijn gericht en onderling
resultaten uitwisselen. 2.3. FET-vlaggenschipinitiatieven:
grote interdisciplinaire wetenschappelijke en technologische uitdagingen
aanpakken De vlaggenschipinitiatieven worden door de
wetenschap aangestuurd, zijn grootschalig en multidisciplinair van aard en
opgebouwd rond één overkoepelend visionair doel. Ze zijn
erop gericht grote interdisciplinaire wetenschappelijke en technologische
uitdagingen aan te pakken die samenwerking over de grenzen van disciplines,
onderzoeksgemeenschappen en ‑programma's heen vereisen. De in het kader
van deze initiatieven geboekte wetenschappelijke vooruitgang moet een sterke en
brede basis voor toekomstige innovatie en economische toepassingen opleveren en
van maatschappelijk nut zijn. Op grond van hun overkoepelende karakter en hun
orde van grootte kunnen deze initiatieven alleen met vereende krachten en
duurzame inspanningen (een looptijd van rond tien jaar) worden verwezenlijkt. De activiteiten van de drie FET-pijlers worden
aangevuld door tal van activiteiten gericht op de vorming van
onderzoeksnetwerken en ‑gemeenschappen, teneinde een vruchtbare en
krachtige voedingsbodem te creëren voor door de wetenschap aangestuurd onderzoek
met het oog op technologieën van de toekomst. Met deze activiteiten wordt beoogd de toekomstige ontwikkeling van
FET-onderzoek te bevorderen, het debat over de gevolgen van nieuwe
technologieën aan te zwengelen en de impact ervan te versnellen. 2.4. Specifieke
uitvoeringsaspecten Via een adviesraad voor technologieën van de
toekomst en opkomende technologieën kunnen de belanghebbenden de nodige input
leveren bij de vaststelling van de algemene wetenschappelijke strategie en bij
de uitstippeling van het werkprogramma. De FET-activiteiten zullen ook in de toekomst
door de wetenschap worden aangestuurd en worden ondersteund door een slanke en
doeltreffende uitvoeringsstructuur Er zullen eenvoudige administratieve
procedures worden vastgesteld die waarborgen dat uitmuntendheid in door de
wetenschap aangestuurde technologische innovatie het oogmerk blijft vormen, het
nemen van initiatief wordt aangemoedigd en flexibiliteit hand in hand gaat met
verantwoording. Voor het verkennen van het FET-landschap
(bijv. de analyse van de onderzoeksportefeuille) en voor het betrekken van de
belanghebbenden bij de activiteiten (bijv. via raadplegingen) zullen de meest
geschikte benaderingen worden gebruikt. Het doel is om voor verdere verbetering
te zorgen en te blijven zoeken naar verdere mogelijkheden om de procedures te
vereenvoudigen en te verbeteren om te waarborgen dat deze beginselen worden
nageleefd. Aanvullend op de evaluaties op programmaniveau zullen evaluaties
worden verricht van de effectiviteit en de impact van de FET-activiteiten. Gezien het feit dat de FET-activiteiten
gericht zijn op de bevordering van door de wetenschap aangestuurd onderzoek met
het oog op technologieën van de toekomst, wordt er in het kader ervan naar
gestreefd actoren uit de gebieden wetenschap, technologie en innovatie bijeen
te brengen. Deze activiteiten moeten daarom als
katalysator een actieve bijdrage leveren aan de bevordering van nieuwe ideeën,
praktijken en samenwerkingsverbanden. In het kader van de open FET-regeling worden
activiteiten gesteund die zijn gericht op het vinden van fundamenteel nieuwe,
veelbelovende ideeën. Het grote risico dat aan de
bevordering van dergelijke ideeën verbonden is, wordt gecompenseerd doordat een
groot aantal ideeën worden verkend. Efficiency qua benodigde tijd en middelen,
lage opportuniteitskosten voor de indieners van voorstellen en onmiskenbare
openheid voor onconventionele en interdisciplinaire ideeën zijn de
belangrijkste eigenschappen waaraan deze activiteiten moeten voldoen. Voor
veelbelovende nieuwe onderzoeksideeën met een hoog risico worden eenvoudige,
snelle en niet aan bepaalde termijnen gebonden procedures voor het indienen van
voorstellen ingediend die ook mogelijkheden bieden voor nieuwe innoverende
actoren met groot potentieel, zoals jonge onderzoekers en kleine en middelgrote
hightech-ondernemingen. De regeling voorziet daarnaast in steun voor
activiteiten gericht op de actieve bevordering van creatief denken buiten de
bestaande denkkaders. De proactieve FET-regeling: in dit kader worden regelmatig oproepen gedaan tot het indienen van
voorstellen met betrekking tot bepaalde innovatieve thema's met een hoog risico
en groot potentieel. Het financieringsniveau van deze regeling maakt het
mogelijk om meerdere projecten te selecteren. Deze projecten worden geflankeerd
door acties met het oog op de vorming van onderzoeksgemeenschappen, zoals
gezamenlijk georganiseerde evenementen, de ontwikkeling van nieuwe
studierichtingen en onderzoekstrajecten. Bij de selectie van onderzoeksthema's
wordt rekening gehouden met uitmuntendheid op het gebied van door de wetenschap
aangestuurd onderzoek met het oog op technologieën van de toekomst, het
potentieel om de nodige kritische massa tot stand te brengen en de verwachte
impact op wetenschap en technologie. Voorts zal een aantal grootschalige
doelgerichte initiatieven (FET-vlaggenschipinitiatieven) worden uitgevoerd. Deze initiatieven zullen zijn gebaseerd op partnerschappen in het
kader waarvan bijdragen door de EU, de lidstaten en de particuliere sector kunnen
worden geleverd en waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtig beheer dat de
programmahouders voldoende invloed geeft en in een grote mate van autonomie en
flexibiliteit bij de uitvoering voorziet, zodat elk vlaggenschipinitiatief een
zorgvuldig uitgestippeld onderzoekstraject volgt dat brede steun geniet.
Bij de selectie wordt rekening gehouden met de overkoepelende doelstelling,
de impact, de integratie van belanghebbenden en middelen in een samenhangend
onderzoekstraject en de door belanghebbenden en nationale of regionale
onderzoeksprogramma's te verlenen steun. 3. Marie Curie-acties 3.1. Stimuleren van nieuwe
vaardigheden door een excellente basisopleiding van onderzoekers Europa heeft behoefte aan goed opgeleid en
creatief personeel dat door grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit is
gekenmerkt en over de juiste combinatie van vaardigheden beschikt om innovatief
te zijn en kennis en ideeën te kunnen omzetten in producten en diensten die
zowel de economie als de samenleving ten goede komen. In deze behoefte kan met name worden voorzien
door de verbetering van de organisatie en de bevordering van uitmuntendheid in
de hoogwaardige basisopleiding van beginnende onderzoekers en promovendi in
alle lidstaten en geassocieerde landen. Door beginnende
onderzoekers een grote verscheidenheid aan vaardigheden aan de hand te doen die
hen in staat stellen om huidige en toekomstige uitdagingen aan te gaan, zal de
volgende generatie onderzoekers zowel in de openbare als in de particuliere
sector over betere carrièrevooruitzichten beschikken, waardoor zich jongeren
ook meer aangetrokken zullen voelen tot een loopbaan als onderzoeker. De actie wordt ten uitvoer gelegd in de vorm
van steunverlening aan onderzoeksopleidingsprogramma's die zijn geselecteerd na
een EU-breed vergelijkend onderzoek en worden uitgevoerd door partnerschappen
van universiteiten, onderzoeksinstellingen, bedrijven, kleine en middelgrote
ondernemingen en andere sociaaleconomische actoren uit verschillende landen in
Europa en daarbuiten. Ook afzonderlijke instellingen die
in staat zijn eenzelfde verrijkende omgeving te bieden kunnen worden
ondersteund. Om aan de verschillende behoeften tegemoet te kunnen komen is
flexibiliteit bij de realisering van de doelstellingen vereist. Succesvolle
partnerschappen zullen in de regel gericht zijn op netwerken van
onderzoeksopleidingen of voor industrieel promotieonderzoek, terwijl
afzonderlijke instellingen normaal gesproken innovatieve
postdoctoraalprogramma's zullen bieden. In dit kader wordt steun verleend aan
de beste beginnende onderzoekers uit alle landen om hen in staat te stellen
deze excellente opleidingsprogramma's te volgen. In deze opleidingsprogramma's wordt aandacht
besteed aan de ontwikkeling en verbreding van fundamentele
onderzoeksvaardigheden, maar worden jonge onderzoekers ook geholpen een
creatieve geest, een ondernemersperspectief en innovatiegerichte vaardigheden
te ontwikkelen die aansluiten op de toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt. In de programma's wordt ook gewerkt aan overdraagbare vaardigheden
zoals het werken in teams, het nemen van risico's, projectmanagement,
standaardisatie en normalisatie, ondernemerschap, ethiek, intellectuele
eigendom, communicatie en maatschappelijke voorlichting, die van essentieel
belang zijn voor het initiëren, uitontwikkelen, commercialiseren en verspreiden
van innovaties. 3.2. Topkwaliteit stimuleren door
middel van grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit Europa moet aantrekkelijk zijn voor de beste
onderzoekers, onafhankelijk van de vraag of ze van Europese of niet-Europese
afkomst zijn. Dit wordt met name gerealiseerd door ervaren
onderzoekers aantrekkelijke carrièrekansen te bieden in zowel de publieke als
de particuliere sector, en hen aan te moedigen te switchen tussen landen,
sectoren en disciplines om zo hun creatieve en innovatieve potentieel te
vergroten. Er zal financiële steun worden verleend aan de
beste of meest veelbelovende ervaren onderzoekers, ongeacht hun nationaliteit,
die aan hun vaardigheden willen werken door middel van transnationale of
internationale mobiliteit. Zij kunnen in alle fasen van
hun loopbaan worden ondersteund, met inbegrip van de fase vlak na het afronden
van een promotie of het opdoen van vergelijkbare ervaring. Deze onderzoekers
ontvangen financiële ondersteuning op voorwaarde dat zij van het ene naar het
andere land verhuizen om hun verzameling vaardigheden in door henzelf gekozen
universiteiten, onderzoeksinstellingen, bedrijven, kleine en middelgrote
ondernemingen of andere sociaaleconomische actoren, te verbreden en/of te
verdiepen, door te werken aan onderzoeks- en innovatieprojecten die aansluiten
bij hun persoonlijke behoeften en interesses. Overstappen van de publieke naar
de particuliere sector, of andersom, wordt gestimuleerd door middel van de
ondersteuning van detacheringen. Ook worden deeltijdaanstellingen ondersteund
waardoor onderzoekers tegelijk in de publieke en de particuliere sector
werkzaam kunnen zijn, om de kennisoverdracht tussen de sectoren te verbeteren
en om de opzet van nieuwe bedrijven te bevorderen. Dergelijke mogelijkheden op
maat maken het veelbelovende onderzoekers gemakkelijker geheel onafhankelijk te
worden en bevorderen overstappen tussen de publieke en de particuliere sector. Om het bestaande onderzoekerspotentieel
volledig te benutten, worden ook mogelijkheden om na een onderbreking weer een
onderzoekscarrière op te pakken ondersteund. 3.3. Innovatie stimuleren door
middel van kruisbestuiving van kennis Maatschappelijke uitdagingen worden steeds
internationaler en samenwerking over lands- en sectorgrenzen heen is cruciaal
bij het aanpakken ervan. Het delen van kennis en ideeën,
van onderzoek tot aan marktintroductie, is daarom van cruciaal belang en is
alleen mogelijk door contacten tussen mensen. Dit wordt bevorderd door de
flexibele uitwisseling van hooggeschoold onderzoeks- en innovatiepersoneel
tussen sectoren, landen en disciplines te ondersteunen. Met Europese middelen worden kortdurende
uitwisselingen ondersteund van onderzoeks- en innovatiepersoneel binnen
partnerschappen van universiteiten, onderzoeksinstellingen, bedrijven, kleine
en middelgrote ondernemingen en andere sociaaleconomische actoren binnen
Europa, maar ook tussen Europa en derde landen, ter versterking van de
internationale samenwerking. Deze mogelijkheid staat open
voor onderzoeks- en innovatiepersoneel van alle niveaus, van onderaan in de
hiërarchie (postgraduate) tot helemaal bovenaan (management), met inbegrip van
administratief en technisch personeel. 3.4. Structurele impact vergroten
door medefinanciering van activiteiten Door het stimuleren van regionale, nationale
en internationale programma's ter bevordering van uitmuntendheid en de
verspreiding van beste praktijken in het kader van Marie Curie-acties wat
betreft Europa-brede mobiliteitsmogelijkheden voor onderzoekersopleidingen,
loopbaanontwikkeling en personeelsuitwisseling zal de numerieke en structurele
impact van Marie Curie-acties worden vergroot. Hierdoor
zal ook de aantrekkingskracht van centres of excellence in Europa worden
verhoogd. Dit wordt bereikt door medefinanciering van
nieuwe en bestaande regionale, nationale, private en internationale programma's
die internationale, intersectorale en interdisciplinaire onderzoeksopleidingen
bieden en zich openstellen voor grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van
onderzoeks- en innovatiepersoneel in alle loopbaanstadia. Hierdoor kan worden geprofiteerd van synergie
tussen EU-acties en acties op regionaal en nationaal niveau, en wordt de
fragmentatie van doelen, evaluatiemethoden en arbeidsvoorwaarden van
onderzoekers tegengegaan. 3.5. Specifieke ondersteunings- en
beleidsactiviteiten Om de nodige efficiëntie te waarborgen, moet
er op de voortgang worden toegezien. In het kader van het
programma wordt de steun verleend voor de ontwikkeling van indicatoren en de
analyse van gegevens met betrekking tot de mobiliteit, vaardigheden en
loopbanen van onderzoekers, teneinde eventuele lacunes in de Marie Curie-acties
op te sporen en het effect van deze acties te vergroten. Bij de uitvoering van
deze activiteiten wordt gestreefd naar synergie en nauwe coördinatie met de
beleidsondersteunende acties betreffende onderzoekers, hun werkgevers en
financiers die met het oog op de "inclusieve, innovatieve en veilige
samenleving" worden uitgevoerd. Bovendien worden specifieke acties
gesteund ter bevordering van initiatieven gericht op het kweken van meer
bewustzijn voor het belang van de onderzoeksloopbaan en op de verspreiding van
de resultaten van door Marie Curie-acties gesteunde onderzoeks- en
innovatieactiviteiten. Om de impact van de Marie Curie-acties nog
verder te vergroten, worden de netwerken van Marie Curie-onderzoekers (uit
heden en verleden) versterkt via een strategie die gebruik maakt van de
diensten van alumni. Deze diensten variëren van de
ondersteuning van een communicatieforum voor de onderzoekers, waarmee
mogelijkheden worden geboden voor het verkennen van mogelijke samenwerking en
voor het vinden van banen, tot de organisatie van gezamenlijke evenementen en
een rol voor de ontvangers van subsidies als voorlichters en ambassadeurs voor
Marie Curie-acties en de Europese onderzoeksruimte. 3.6. Specifieke
uitvoeringsaspecten De Marie Curie-acties staan open voor
opleidings- en loopbaanontwikkelingsactiviteiten op alle onderzoeks- en
innovatiegebieden die in het Verdrag worden genoemd, van fundamenteel onderzoek
tot en met marktintroductie en innovatiediensten. De
onderzoeks- en innovatiegebieden en -sectoren worden geheel door de zich
aanmeldende partijen bepaald. Teneinde van de wereldwijde kennisbasis te kunnen
profiteren staan de Marie Curie-acties, op de in Verordening (EU) nr. XX/2012
(deelnameregels) omschreven voorwaarden, open voor onderzoeks- en
innovatiepersoneel en universiteiten, onderzoeksinstellingen, ondernemingen en
andere sociaaleconomische actoren uit alle landen, met inbegrip van derde
landen. Bij alle hierboven beschreven activiteiten
wordt er met het oog op een succesvolle uitvoering en een zo groot mogelijke
impact van de Marie Curie-acties op gelet dat de deelname van het
bedrijfsleven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, en van andere
sociaaleconomische actoren wordt aangemoedigd. In het
kader van alle Marie Curie-acties wordt een langdurige samenwerking tussen
instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties en de particuliere
sector bevorderd, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming van
intellectuele eigendom. Indien daaraan een specifieke behoefte
bestaat, kan ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid bepaalde
activiteiten in het programma met betrekking tot bepaalde maatschappelijke
uitdagingen, soorten instellingen voor onderzoek en innovatie of geografische
locaties specifiek te bevorderen om in te spelen op veranderende vereisten in
Europa op het gebied van vaardigheden, onderzoeksopleiding, loopbaanontwikkeling
en kennisoverdracht. Om open te staan voor alle soorten talent,
worden algemene maatregelen getroffen om verstoringen te verhelpen in de
toegang tot subsidies, bijvoorbeeld door het bevorderen van gelijke kansen in
alle Marie Curie-acties en door benchmarks op te zetten voor de verhouding van
de aantallen mannen en vrouwen. Bovendien helpen de Marie
Curie-acties onderzoekers hun loopbaantraject stabieler te maken, en ervoor te
zorgen dat ze een goed evenwicht tussen werk en privéleven kunnen realiseren,
afhankelijk van hun thuissituatie, en na een onderbreking gemakkelijker hun
onderzoekscarrière kunnen hervatten. De beginselen van het Europees Handvest
voor onderzoekers en de Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers moeten
met het oog op een open aanwerving en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden worden
onderschreven en toegepast door alle gefinancierde deelnemers. Om de verspreiding van resultaten te
versterken en de betrokkenheid van het publiek te vergroten wordt van de
begunstigden van de Marie Curie-acties verwacht dat zij plannen voorleggen voor
passende voorlichtingsactiviteiten gericht op het grote publiek. Deze plannen zullen zowel tijdens de beoordelingsprocedure als in het
kader van het toezicht op het project worden geëvalueerd. 4. Onderzoeksinfrastructuur De activiteiten zullen zijn gericht op de
ontwikkeling van Europese infrastructuur voor 2020 en daarna, de bevordering
van het innovatiepotentieel ervan, de ontwikkeling van menselijk kapitaal en de
versterking van het Europees beleid. Er wordt gestreefd
naar coördinatie met de steunverlening met cohesiemiddelen, om voor synergie te
zorgen en een coherente aanpak voor de ontwikkeling van
onderzoeksinfrastructuur te garanderen. 4.1. Ontwikkeling van de Europese
onderzoeksinfrastructuur voor 2020 en daarna 4.1.1. Ontwikkeling van nieuwe
onderzoeksinfrastructuur van wereldklasse[18] Het oogmerk is om te zorgen voor de
implementatie, duurzaamheid en efficiënte werking van de door het Europees
Strategieforum voor onderzoekinfrastructuur (ESFRI) aangewezen
onderzoeksinfrastructuur en andere onderzoeksinfrastructuur van wereldklasse om
Europa in staat te stellen de grote uitdagingen op wetenschappelijk,
industrieel en maatschappelijk gebied aan te gaan. Deze
doelstelling heeft specifiek betrekking op infrastructuur waarvan het beheer
wordt of is opgezet in de vorm van bijvoorbeeld een consortium voor een
Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) of een gelijkwaardige structuur op
Europees of internationaal niveau. Met EU-middelen wordt, waar gepast, steun
verleend aan: (a)
de voorbereidingfase van toekomstige
infrastructuur (bijv. gedetailleerde bouwplannen, juridische overeenkomsten,
meerjarenplanning); (b)
de uitvoeringsfase (bijv.
O&O en constructiewerk in samenwerking met de industrie en de gebruikers,
ontwikkeling van regionale partnerschapsfaciliteiten met het doel om een
evenwichtigere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte te waarborgen); en/of (c)
de exploitatiefase (bijv. toegang,
gegevensverwerking, voorlichting, opleiding en internationale
samenwerkingsactiviteiten). In het kader van deze activiteit zal tevens
steun worden verleend voor ontwerpstudies voor nieuwe
onderzoeksinfrastructuur door middel van een bottom-up aanpak. 4.1.2. Integratie en openstelling van
bestaande nationale onderzoeksinfrastructuur van Europees belang De doelstelling is om belangrijke nationale
onderzoeksfaciliteiten open te stellen voor alle Europese onderzoekers uit
zowel de academische wereld als het bedrijfsleven en om een optimaal gebruik en
een gezamenlijke ontwikkeling van die faciliteiten te waarborgen. De Unie zal netwerken ondersteunen die op
Europees niveau belangrijke nationale onderzoeksfaciliteiten integreren en
bijeenbrengen. Met name zal steun worden verleend ter
bevordering van de transnationale en virtuele toegang van onderzoekers tot de
door faciliteiten geboden diensten en de harmonisatie en verbetering daarvan. Rond
de honderd infrastructuurnetwerken op alle terreinen van wetenschap en
technologie, die jaarlijks door wel twintigduizend onderzoekers worden
gebruikt, zijn op dergelijke steun aangewezen. 4.1.3. Ontwikkeling, invoering en
exploitatie van op ICT gebaseerde e-infrastructuren[19] De doelstelling is om tegen 2020 één open
Europese ruimte voor online-onderzoek waar onderzoekers toegang hebben tot
geavanceerde, alom beschikbare en betrouwbare netwerk- en computerdiensten,
alsmede een naadloze en open toegang tot e-science-omgevingen en mondiale
gegevensbronnen tot stand te brengen. Om dit doel te bereiken wordt steun verleend
aan: mondiale onderzoeks- en onderwijsnetwerken die
geavanceerde, gestandaardiseerde en schaalbare, domeinoverschrijdende
on-demand-diensten verlenen; grid- en cloudinfrastructuur die virtueel
oneindige reken- en dataverwerkingscapaciteiten bieden; een systeem van supercomputerfaciliteiten
die de exaschaal benaderen; een software- en diensteninfrastructuur voor onder
meer simulatie en visualisatie; instrumenten voor real-time samenwerking; en
een interoperabele, open en betrouwbare wetenschappelijke gegevensinfrastructuur.
4.2. Versterking van het
innovatiepotentieel van onderzoeksinfrastructuur en bijbehorend personeel 4.2.1. Benutting van het
innovatiepotentieel van onderzoeksinfrastructuur Doel is om innovatie te stimuleren, zowel
binnen de infrastructuur als in de toeleveringsindustrie en bij industriële
gebruikers van die infrastructuur. Daartoe wordt steun verleend aan: (a)
O&O-partnerschappen met de industrie met het
oog op de ontwikkeling van capaciteiten op Unieniveau en industrieel
geproduceerde apparatuur op hightechgebied, zoals wetenschappelijke
instrumenten of ICT; (b)
precommerciële inkoop door actoren op het gebied
van onderzoeksinfrastructuur met het oog op de bevordering van innovatie en de
invoering van nieuwe technologie; (c)
stimulering van het gebruik van
onderzoeksinfrastructuur door de industrie, bijvoorbeeld als experimentele
testfaciliteiten of kennisgebaseerde centra; en (d)
bevordering van de integratie van
onderzoeksinfrastructuur in lokale, regionale en mondiale innovatiemilieus; De acties van de Unie dienen er ook toe het
gebruik van onderzoeksinfrastructuur, met name e‑infrastructuur, voor
overheidsdiensten, sociale innovatie, cultuur en onderwijs te stimuleren. 4.2.2. Versterking van het menselijk
kapitaal van onderzoeksfaciliteiten Op grond van de complexiteit van
onderzoeksinfrastructuur en met het oog op de benutting van hun volledige
potentieel dienen leidinggevenden, de ingenieurs en technici die bij
onderzoeksfaciliteiten werken evenals de gebruikers van deze faciliteiten over
de nodige vaardigheden te beschikken. Daarom worden EU-middelen uitgetrokken om
steun te verlenen voor de opleiding van personeel dat onderzoeksinfrastructuur
van Europees belang beheert en bedient, voor de uitwisseling van personeel en
goede praktijken tussen verschillende faciliteiten en voor het waarborgen van
de beschikbaarheid van voldoende personeel in de belangrijkste disciplines, met
inbegrip van de ontwikkeling van specifieke studierichtingen. 4.3. Versterking van het Europees
beleid inzake onderzoeksinfrastructuur en internationale samenwerking 4.3.1. Versterking van het Europees
beleid inzake onderzoeksinfrastructuur De doelstelling is om gebruik te maken van de
synergie tussen nationale en EU-initiatieven door het op touw zetten van
partnerschappen tussen relevante beleidsmakers en financieringsorganen (bijv.
het ESFRI, de e-Infrastructures Reflection Group, organisaties die zijn
aangesloten bij het EIROforum, en nationale overheidsinstanties), door
complementariteiten en samenwerkingsverbanden te ontwikkelen tussen
onderzoeksinfrastructuur en activiteiten ter uitvoering van het EU-beleid (op
het gebied van onder meer regionale ontwikkeling, cohesie, industrie,
gezondheid, werkgelegenheid en ontwikkeling) en door te zorgen voor de nodige
coördinatie tussen verschillende financieringsbronnen van de Unie. In het kader van de EU-acties wordt ook steun verleend voor de
inventarisatie, monitoring en evaluatie van onderzoeksinfrastructuur op het
niveau van de Unie en voor desbetreffende beleidsstudies en communicatieactiviteiten. 4.3.2. Bevordering van strategische
internationale samenwerking De doelstelling is om de ontwikkeling van
mondiale onderzoeksinfrastructuur te bevorderen, d.w.z. van infrastructuur die
aangewezen is op financiering en het sluiten van overeenkomsten op mondiaal
niveau. Tevens wordt beoogd de samenwerking van Europese
onderzoeksfaciliteiten met tegenhangers in derde landen in de hand te werken
door hun mondiale interoperabiliteit en reikwijdte te waarborgen, en naar
internationale overeenkomsten te streven over wederzijdse benutting,
openstelling en financiering van infrastructuur. In dit verband zal naar
behoren rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de uit
topfunctionarissen bestaande Carnegie-groep inzake mondiale onderzoeksinfrastructuur.
Bovendien zal erop worden gelet dat de Unie in passende mate wordt betrokken
bij de coördinatie met internationale organisaties als de VN of de OESO. 4.4. Specifieke
uitvoeringsaspecten Tijdens de uitvoering worden groepen van
onafhankelijke deskundigen, belanghebbenden en adviesorganen, zoals het ESFRI
en de e-Infrastructures Reflection Group (e-IRG), geraadpleegd. Bij de uitvoering wordt een drieledige aanpak
gevolgd: een bottom-up aanpak waar de precieze inhoud van
en de partners van projecten niet bekend zijn; een gerichte aanpak waar
projecten betrekking hebben op specifieke onderzoeksstructuren en/of ‑gemeenschappen;
en een op met name genoemde begunstigden afgestemde aanpak, bijvoorbeeld in
gevallen waarin een bijdrage aan de exploitatiekosten wordt gegeven aan een
exploitant van infrastructuur of een consortium van exploitanten. De doelstellingen van de beide laatstgenoemde
categorieën activiteiten worden nagestreefd door acties waarbij de
respectievelijke voor die categorieën specifieke aanpak wordt gevolgd, alsmede,
waar gepast, door acties waarbij een bottom-up aanpak wordt gevolgd. Deel II Industrieel leiderschap 1. Leiderschap in ontsluitende en
industriële technologieën Algemeen De beheersing en
succesvolle toepassing van ontsluitende technologieën door de Europese
industrie is van essentieel belang als het erom gaat de productiviteit en het
innovatievermogen van Europa te versterken en te waarborgen dat Europa over een
geavanceerde, duurzame en concurrerende economie beschikt, op mondiaal niveau
een leidende rol speelt op het gebied van hightech-toepassingen en in staat is
om unieke oplossingen te ontwikkelen voor maatschappelijke uitdagingen. Als integraal onderdeel van de steunverlening
zullen innovatieactiviteiten worden gecombineerd met O&O. Een geïntegreerde benadering met betrekking tot
ontsluitende technologieën Een belangrijk
element van "Leiderschap in ontsluitende en industriële
technologieën" (KET's) zijn ontsluitende technologieën, gedefinieerd als
micro- en nano-elektronica, fotonica, nanotechnologie, biotechnologie,
geavanceerde materialen en geavanceerde fabricagesystemen[20]. Bij tal van innovatieve producten komen er, in de vorm van
afzonderlijke of geïntegreerde onderdelen, meerdere van deze technologieën aan
te pas. Door de voordelen van
sectoroverschrijdende ontsluitende technologieën te benutten zal het
concurrentievermogen en de impact van producten kunnen worden verhoogd. Daarom
zal gebruik worden gemaakt van de talrijke raakpunten tussen deze
technologieën. Er zal specifieke steun worden verleend aan projecten voor de
ontwikkeling van grotere proefproductielijnen en demonstratieprojecten. Hiertoe
behoren onder meer sectoroverschrijdende activiteiten waarbij verschillende
technologieën worden gecombineerd en geïntegreerd die na beproeving in een
industriële omgeving in een marktrijp, compleet en gekwalificeerd systeem
resulteren. Een sterke betrokkenheid van de particuliere
sector bij dergelijke activiteiten is een voorwaarde, zodat de uitvoering ervan
voornamelijk zal plaatsvinden in het kader van publiek-private partnerschappen.
Daartoe wordt met behulp van een specifieke beheersstructuur, een gezamenlijk
werkprogramma voor horizontale KET's-activiteiten ontwikkeld. Rekening houdend
met de behoeften van de markt en de maatschappelijke uitdagingen zal het
KET's-bouwstenen leveren voor verschillende toepassingsgebieden, waaronder de
maatschappelijke uitdagingen. Specifieke
uitvoeringsaspecten Tot de
innovatieactiviteiten behoren onder meer de integratie van individuele technologieën; demonstraties van capaciteiten voor de productie
en levering van innovatieve producten en diensten; proeftoepassingen voor
gebruikers en klanten om de haalbaarheid en de meerwaarde van producten of
diensten aan te tonen; en grootschalige demonstratiemodellen om de
marktinvoering van de onderzoeksresultaten te vergemakkelijken. Verschillende individuele
technologieën worden hierbij geïntegreerd, zodat zij na
beproeving in een industriële omgeving in een marktrijp, compleet en
gekwalificeerd systeem resulteren. Een sterke betrokkenheid van
de particuliere sector bij dergelijke activiteiten, met name in het kader van
publiek-private partnerschappen, is een voorwaarde. Vraagzijdeacties zullen
een aanvulling vormen op de "technology push" van de onderzoeks- en
innovatie-initiatieven. Hiertoe
behoren onder meer een optimaal gebruik van overheidsinkoop van innovatie; de
ontwikkeling van passende technische normen; particuliere vraag en het
betrekken van gebruikers bij het innovatieproces om innovatievriendelijkere
markten tot stand te brengen. Met name wat betreft
nanotechnologie en biotechnologie zal de participatie van belanghebbenden en
het algemene publiek erop gericht zijn meer bewustzijn te kweken voor de
voordelen en risico's. Hierbij zal systematisch worden ingegaan op de
beoordeling van de veiligheid en de beheersing van algemene risico's bij de
toepassing van deze technologieën. Deze activiteiten vormen
een aanvulling op de steun voor onderzoek en innovatie op het gebied van
ontsluitende technologieën die door nationale of regionale overheden wordt
verleend uit cohesiebeleidsfondsen in het kader van
slimme-specialisatiestrategieën. Op gebieden van wederzijds
belang en voordeel worden met toonaangevende partnerlanden strategische
internationale samenwerkingsinitiatieven ondernomen. Op het gebied van
ontsluitende en industriële technologieën zijn met name, maar niet uitsluitend,
de volgende aspecten van belang: –
de ontwikkeling van mondiale normen; –
het wegnemen van belemmeringen voor de industriële
exploitatie en voor de handel; –
de veiligheid van op nanotechnologie en
biotechnologie gebaseerde producten; –
de ontwikkeling van materialen en methoden ter
vermindering van het energie- en hulpbronnenverbruik; –
door de industrie aangestuurde internationale samenwerkingsinitiatieven
tussen fabrikanten; en –
de interoperabiliteit van de systemen. 1.1. Informatie- en
communicatietechnologieën (ICT) Een aantal actielijnen zal zijn gericht op industriële
en technologische uitdagingen met betrekking tot het leiderschap op ICT-gebied
en heeft betrekking op algemene onderzoeks- en innovatieagenda's inzake ICT,
met name: 1.1.1. Een nieuwe generatie
componenten en systemen: de constructie van geavanceerde en ingebedde slimme
componenten en systemen De doelstelling is dat Europa aan kop blijft
op het gebied van technologieën die betrekking hebben op ingebedde slimme
componenten en systemen. Deze doelstelling omvat tevens
micro-, nano- en biosystemen, organische elektronica, de integratie van slimme
componenten en systemen in oppervlaktematerialen ("large area
integration"), onderliggende technologieën voor het "internet van de
dingen"[21],
met inbegrip van platforms ter ondersteuning van de levering van geavanceerde
diensten, slimme geïntegreerde systemen en technieken betreffende systemen van
systemen en complexe systemen. 1.1.2. Computers van de volgende
generatie: geavanceerde computersystemen en ‑technologieën De doelstelling is om steun te verlenen aan de
ontwikkeling van Europese capaciteiten op het gebied van processor- en
systeemarchitectuur, interconnectie- en datalocalisatietechnologie, cloud
computing, parallel computing en simulatiesoftware voor alle
computermarktsegmenten. 1.1.3. Internet van de toekomst: infrastructuur,
technologie en diensten De doelstelling is om het concurrentievermogen
van de Europese industrie te verhogen wat betreft het ontwikkelen, beheersen en
ontwerpen van het internet van de volgende generatie dat het huidige web en de
bestaande vaste en mobiele netwerken geleidelijk aan zal vervangen en verbindingen
tussen triljoenen apparaten (internet van de dingen) en tussen netwerken van
verschillende exploitanten en verschillende domeinen mogelijk zal maken,
waardoor de wijze waarop wij communiceren en kennis vergaren en gebruiken zal
veranderen. Hieronder vallen onder meer onderzoek en
innovatie op het gebied van netwerken, software en diensten, cyberveiligheid,
privacy en vertrouwen, draadloze[22]
communicatie en alle optische netwerken, "immersieve" interactieve
multimedia en de "Connected Enterprise" van de toekomst. 1.1.4. Contenttechnologie en
informatiebeheer: ICT voor digitale content en creativiteit De doelstelling is om het bedrijfsleven en
consumenten te voorzien van nieuwe instrumenten om alle vormen van digitale
content in elke willekeurige taal te maken, te exploiteren en te bewaren en
enorme hoeveelheden gegevens, waaronder ook verbonden data, te bewerken, te
analyseren en te visualiseren. Hieronder vallen onder meer
technologieën met betrekking tot taal, leren, interactie, digitaal bewaren,
toegang tot content en analyse; intelligente informatiesystemen die zijn
gebaseerd op geavanceerde technologie voor data mining, automatisch leren,
statistische analyse en visualisatie. 1.1.5. Geavanceerde interfaces en
robots: robotica en slimme ruimtes Doel is de leidende wetenschappelijke en
industriële positie van Europa op het gebied van industriële en
dienstverlenende robotica, cognitieve systemen, geavanceerde interfaces en
slimme ruimtes en zelfbewuste machines te versterken door te profiteren van de
toegenomen prestaties van computers en netwerken en van de vooruitgang die
wordt geboekt bij de ontwikkeling van systemen die in staat zijn te leren, zich
aan te passen en te reageren. 1.1.6. Micro- en nano-elektronica en
fotonica De doelstelling is om te profiteren van de
Europese uitmuntendheid op het gebied van deze belangrijkste ontsluitende
technologie en het concurrentievermogen en de leidende marktpositie van de
Europese industrie te versterken. De activiteiten strekken
zich onder meer uit tot onderzoek en innovatie op het gebied van ontwerp,
geavanceerde processen, proeffabricagelijnen, aanverwante productietechnieken
en demonstratieacties voor de validatie van technologische ontwikkelingen en
innovatieve businessmodellen. Met deze zes belangrijke activiteitengebieden
zal naar verwachting op alle behoeften worden ingespeeld. Daartoe
behoren onder meer industrieel leiderschap op het gebied van algemene
ICT-gebaseerde oplossingen, producten en diensten die nodig zijn om grote
maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, en applicatiegedreven
onderzoeks- en innovatieagenda's voor ICT waarvoor steun zal worden verleend in
het kader van het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Op elk van deze activiteitengebieden zal
tevens steun worden verleend voor ICT-specifieke onderzoeksinfrastructuur,
zoals "levende laboratoria" voor grootschalige experimenten en
infrastructuur voor onderliggende ontsluitende technologieën en de
integratie daarvan in geavanceerde producten en innovatieve slimme systemen,
met inbegrip van apparatuur, instrumenten, ondersteunende diensten, schone
ruimtes en toegang tot fabricagelijnen voor de ontwikkeling van prototypes. 1.2. Nanotechnologie 1.2.1. Ontwikkeling van
nanomaterialen van de volgende generatie, nano-apparaten en nanosystemen De ontwikkeling en integratie van kennis op
het raakvlak van verschillende wetenschappelijke disciplines met het oogmerk om
fundamenteel nieuwe producten tot stand te brengen die op tal van gebieden voor
duurzame oplossingen kunnen zorgen. 1.2.2. Waarborgen van een veilige
ontwikkeling en toepassing van nanotechnologie Het verder ontwikkelen van de
wetenschappelijke kennis omtrent de potentiële gevolgen van nanotechnologie
voor de gezondheid of het milieu, teneinde te zorgen voor een proactief, op
wetenschappelijke inzichten gebaseerd beheer van nanotechnologie en beproefde
wetenschappelijke instrumenten en platforms voor de beoordeling en beheersing
van gevaren, blootstellingen en risico's gedurende de gehele levenscyclus van
nanomaterialen en nanosystemen. 1.2.3. Ontwikkeling van de
maatschappelijke dimensie van nanotechnologie Deze actielijn speelt in op de menselijke en
fysieke infrastructuurbehoeften voor de toepassing van nanotechnologie en is
gericht op governance inzake nanotechnologie met het oog op maatschappelijke
voordelen. 1.2.4. Efficiënte synthese en
fabricage van nanomaterialen, -componenten en -systemen Deze actielijn is gericht op nieuwe flexibele,
schaalbare en herhaalbare processen, slimme integratie van nieuwe en bestaande
processen alsmede schaalvergroting met het oog op massaproductie en veelzijdige
fabrieksinstallaties om te zorgen voor een efficiënte omzetting van kennis in
industriële innovatie. 1.2.5. Ontwikkeling van
capaciteitsverhogende technieken, meetmethoden en apparatuur Deze actielijn is gericht op onderliggende
technologieën, bevordering van de ontwikkeling en marktintroductie van complexe
nanomaterialen en nanosystemen, met inbegrip van vorming en bewerking van
materie op nanoschaal, modellering, computational design en geavanceerde
technieken op atomair niveau. 1.3. Geavanceerde materialen 1.3.1 Technologie op het gebied van
veelzijdige en sleutelmaterialen Onderzoek naar functionele materialen,
multifunctionele materialen, materialen zoals zelfreparerende en biocompatibele
materialen en structurele materialen, die een rol spelen voor innovatie in alle
takken van industrie, met name sectoren die gericht zijn op hoogwaardige
markten. 1.3.2. Ontwikkeling en transformatie
van materialen Onderzoek en ontwikkeling met het oog op een
efficiënte en duurzame schaalvergroting ten behoeve van de industriële
vervaardiging van producten van de toekomst, bijvoorbeeld in de metaal- of de
chemische industrie. 1.3.3. Beheer van
materiaalcomponenten Onderzoek en ontwikkeling met het oog op
nieuwe en innovatieve technieken en systemen voor verbinden, plakken, scheiden,
samenstellen, zelfassemblage en demontage, decompositie en deconstructie. 1.3.4. Materialen voor een duurzame
industrie Ontwikkeling van nieuwe producten en
toepassingen en consumentengedrag ter vermindering van de vraag naar energie en
ter bevordering van koolstofarme productie, alsmede procesintensivering,
recycling, verwijdering van afvalstoffen en uit afval vervaardigde en
hergebruikte materialen met een hoge toegevoegde waarde. 1.3.5. Materialen voor de creatieve
industrie Gebruik maken van het ontwerp en de
ontwikkeling van convergerende technologieën om nieuwe kansen voor de industrie
te creëren, met inbegrip van het behoud van Europese materialen van historische
of culturele waarde. 1.3.6. Metrologie, karakterisering,
normalisatie en kwaliteitsbeheer Bevordering van technologieën zoals
karakterisering, niet-destructieve evaluatie, de ontwikkeling van modellen voor
de voorspelling van prestaties met het oog op vooruitgang in de
materiaalwetenschap en de materiaaltechnologie. 1.3.7. Optimalisatie van het
materiaalgebruik Onderzoek en ontwikkeling op het gebied van
alternatieven voor het gebruik van materialen en innovatieve zakelijke
modellen. 1.4. Biotechnologie 1.4.1. Bevordering van
grensverleggende biotechnologieën als factoren voor innovatie De doelstelling is om er de voorwaarden voor
te scheppen dat de Europese industrie een toonaangevende rol blijft spelen op
het gebied van innovatie, ook op de middellange en lange termijn. Hiertoe behoort de ontwikkeling van opkomende technologische gebieden
zoals synthetische biologie, bio-informatica, systeembiologie en de benutting
van mogelijkheden op de raakvlakken met andere ontsluitende technologieën zoals
de nanotechnologie (bijv. bionanotechnologie) en ICT (bijv. bio-elektronica). Met
betrekking tot deze en andere speerpunttechnologieën moeten passende
maatregelen voor onderzoek en ontwikkeling worden genomen om een doeltreffende
omzetting in en toepassing van nieuwe applicaties (toedieningssystemen voor
geneesmiddelen, biosensoren, biochips, enz.) in de hand te werken. 1.4.2. Op biotechnologie gebaseerde
industriële processen De doelstelling is tweeledig: aan de ene kant wordt beoogd de Europese industrie (bijv. op het
gebied van chemie, gezondheid, mijnbouw, energie, pulp en papier, textiel,
zetmeel, voedselverwerking) in staat te stellen nieuwe producten en processen
te ontwikkelen om in industriële en maatschappelijke behoeften te voorzien, en
daarnaast concurrerende en verbeterde alternatieven op biotechnologische basis
te ontwikkelen om bestaande producten en processen te vervangen: aan de andere
kant is het oogmerk om het potentieel van de biotechnologie te benutten om
vervuilende stoffen op te sporen, te bewaken, te voorkomen en te verwijderen. Hiertoe
behoort onder meer onderzoek en innovatie op het gebied van ontwerp van
enzymatische en metabolische processen, bioprocédés, geavanceerde
fermentatieprocessen, up- en downstreamprocessen en het verkrijgen van inzicht
in de dynamiek van microbiële gemeenschappen. Tevens
valt hieronder de ontwikkeling van prototypes voor de beoordeling van de
technisch-economische haalbaarheid van de ontwikkelde producten en processen. 1.4.3. Innovatieve en concurrerende
platformtechnologie De doelstelling is om platformtechnologie te
ontwikkelen (bijv. genomica, metagenomica, proteonomica, moleculaire
instrumenten) die Europa in tal van economische sectoren een toonaangevende
positie en concurrentievoordelen moeten verschaffen. Tot
deze actielijn behoren aspecten als ondersteuning van de ontwikkeling van
biohulpbronnen met geoptimaliseerde eigenschappen en toepassingsmogelijkheden
die verder gaan dan conventionele alternatieven; bevordering van een duurzame
verkenning, analyse en benutting van terrestrische en mariene biodiversiteit
met het oog op nieuwe toepassingen; en ondersteuning van de ontwikkeling van op
biotechnologie gebaseerde oplossingen in de gezondheidszorg (bijv.
diagnostische instrumenten, biologische agentia, biomedische apparatuur). 1.5. Geavanceerde fabricage en
verwerking 1.5.1. Technologie voor fabrieken van
de toekomst Impulsen geven voor duurzame industriële groei
door bevordering van de strategische overstap van kostengebaseerde fabricage naar
een benadering die is gebaseerd op het scheppen van een hoge toegevoegde
waarde. In dit kader moeten oplossingen worden gevonden
voor de uitdaging om meer te produceren met minder materiaal, minder
energieverbruik en minder afval en vervuiling. De aandacht gaat hier vooral uit
naar de ontwikkeling en integratie van adaptieve productiesystemen van de
toekomst, waarbij bijzonder dient te worden gelet op de behoeften van het
Europese mkb, teneinde geavanceerde en duurzame fabricagesystemen en ‑processen
tot stand te brengen. 1.5.2. Ontsluitende technologie voor
energie-efficiënte gebouwen Vermindering van het energieverbruik en de CO2-uitstoot
door de ontwikkeling en toepassing van duurzame bouwtechnieken, de invoering en
markttoepassing van maatregelen voor een breder gebruik van energie-efficiënte
systemen en materialen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen.
Levenscyclusanalyses en "ontwerp-bouw-exploitatie"-benaderingen zijn
van essentieel belang om in Europa de uitdaging van de overgang naar
bijna-energieneutrale gebouwen tegen 2020 te kunnen aanpakken en voor
energie-efficiënte stadsverwarming te zorgen in samenwerking met de
belanghebbenden in ruimere zin. 1.5.3. Duurzame en koolstofarme
technologieën in energie-intensieve verwerkende industrieën Vergroting van het concurrentievermogen van
verwerkende industrieën (bijv. op het gebied van chemie, pulp en papier, glas,
non-ferrometalen en staal) door een drastische verhoging van de hulpbronnen- en
energie-efficiëntie en de vermindering van schadelijke milieugevolgen van
dergelijke industriële activiteiten. Hierbij gaat de
aandacht vooral uit naar de ontwikkeling en beproeving van ontsluitende
technologieën voor innovatieve stoffen en materialen en technologische
oplossingen voor koolstofarme producten en minder energie-intensieve processen
en diensten in de gehele waardeketen, alsook naar de toepassing van zeer
koolstofarme productietechnologieën en ‑technieken om specifieke
doelstellingen met betrekking tot de verlaging van broeikasgasemissies te
kunnen halen. 1.5.4. Nieuwe, duurzame zakelijke
modellen Grensoverschrijdende samenwerking op het
gebied van concepten en methoden voor kennisgebaseerde gespecialiseerde
productie kan stimulansen bieden voor creativiteit en innovatie, in het
bijzonder met betrekking tot zakelijke modellen in het kader van benaderingen
die specifiek zijn toegesneden op gemondialiseerde waardeketens en netwerken,
veranderende markten en opkomende en toekomstige industrieën. 1.6. Ruimtevaart 1.6.1. Bevordering van het
concurrentievermogen en de onafhankelijkheid van Europa en innovatie in de
ruimtevaart De doelstelling is om wereldwijd een leidende
rol te spelen in de ruimtevaart door op dit gebied een concurrerende industrie
en onderzoeksgemeenschap te waarborgen en te ontwikkelen en door op
ruimtetechnologie gebaseerde innovatie aan te moedigen. 1.6.1.1. Waarborgen van een
concurrerende industrie en onderzoeksgemeenschap op het gebied van ruimtevaart Europa speelt een leidende rol op het gebied
van ruimteonderzoek en de ontwikkeling van ruimtevaarttechnologie en heeft een
eigen ruimtevaartinfrastructuur ontwikkeld (bijv. Galileo). De Europese industrie heeft een uitstekende reputatie verworven als
exporteur van eersteklas satellieten. Belangrijke problemen die deze leidende
positie kunnen bedreigen zijn evenwel het versnipperde karakter van de Europese
markten en onderzoeksinstellingen, de concurrentie door grote
ruimtevaartmogendheden die van een grote binnenlandse markt profiteren, en
beperkte systematische investeringen in ruimteonderzoek, technologische
ontwikkeling en capaciteitsopbouw in Europa. Het is zaak een onderzoeksbasis te
ontwikkelen door de continuïteit van programma's voor ruimteonderzoek te
verzekeren, bijvoorbeeld middels een reeks kleinere en frequentere in de ruimte
uitgevoerde demonstratieprojecten. Hierdoor kan Europa zijn industriële basis
en zijn OTO-gemeenschap op ruimtegebied ontwikkelen, waardoor het minder
afhankelijk wordt van de invoer van kritieke technologieën. 1.6.1.2. Bevordering van innovatie in
de ruimtevaartsector en daarbuiten Een aantal uitdagingen in de ruimtetechnologie
vertoont overeenkomsten met uitdagingen op aarde, bijvoorbeeld op het gebied
van energie, telecommunicatie, de opsporing van natuurlijke hulpbronnen,
robotica, veiligheid en gezondheid. Deze overeenkomsten
bieden kansen voor gezamenlijke ontwikkeling vanaf een vroeg stadium, met name
in het mkb, van technologie die zowel voor de ruimtevaart als voor andere
terreinen van belang is, waardoor sneller baanbrekende innovaties kunnen worden
bereikt dan via spin-offs in een later stadium. De exploitatie van de bestaande
Europese ruimte-infrastructuur dient te worden gestimuleerd door de
ontwikkeling van innovatieve, op teledetectie en geolocalisatie gebaseerde
producten en diensten te bevorderen. Europa dient daarnaast de ontwikkeling van
een ruimtesector in het bedrijfsleven in een vroeg stadium te ondersteunen door
middel van doelgerichte maatregelen. 1.6.2. Bevordering van vooruitgang in
de ruimtetechnologie De doelstelling is om in de komende decennia
ruimtevaartvermogens te waarborgen en ruimtesystemen te exploiteren ten behoeve
van de Europese samenleving. Het vermogen om toegang
tot de ruimte te krijgen en Europese of internationale ruimtesystemen in een
omloopbaan om de aarde en daarbuiten te brengen en te exploiteren, is van
essentieel belang voor de toekomst van de Europese samenleving. Voor de daarvoor noodzakelijke capaciteiten zijn
continue investeringen vereist in tal van ruimtetechnologieën (bijv.
draagraketten, satellieten, robotica, instrumenten en sensoren) en in
operationele concepten van het eerste idee tot aan de demonstratie in de
ruimte. Europa is momenteel een van de drie leidende ruimtemogendheden, maar in
vergelijking tot de investeringen die in de Verenigde Staten in onderzoek en
ontwikkeling op ruimtegebied worden gedaan (onder meer rond 20 % van de
totale NASA-begroting) wordt in Europa te weinig in ruimtetechnologieën van de
toekomst geïnvesteerd (minder dan 10 % van de totale uitgaven voor
ruimtevaart), zodat een versterking van de investeringen over de hele linie
noodzakelijk is: (a)
fundamenteel technologisch onderzoek, dat vaak
sterk afhankelijk is van ontsluitende technologieën en het potentieel heeft om
baanbrekende technologieën met terrestrische toepassingsmogelijkheden tot stand
te brengen; (b)
verbetering van bestaande technologieën,
bijvoorbeeld door miniaturisatie, grotere energie-efficiëntie en hogere
gevoeligheid van sensoren; (c)
demonstratie en validatie van nieuwe technologieën
en concepten op terreinen met een analoge ontwikkeling van terrestrische en
ruimtetoepassingen; (d)
missiecontext, bijv. analyse van de ruimteomgeving,
grondstations, bescherming van ruimtesystemen tegen botsingen met ruimteschroot
en zonnevlammen (Space Situational Awareness – SSA); (e)
geavanceerde navigatie- en
teledetectietechnologieën, die onderzoek behelzen dat van essentieel
belang is voor toekomstige generaties van Europese ruimtesystemen (bijv.
Galileo). 1.6.3. Bevordering van het gebruik
van ruimtegegevens De doelstelling is om ervoor te zorgen dat de
tijdens vroegere en toekomstige Europese ruimtevaartmissies verkregen
ruimtegegevens in ruimere mate worden gebruikt door de wetenschap, het publiek
en het bedrijfsleven. Ruimtesystemen leveren
informatie op die veelal niet langs andere weg kan worden verkregen. Ondanks het feit dat de Europese landen
ruimtevaartmissies van wereldklasse ondernemen, blijkt uit de publicatiecijfers
dat de bij die missies verkregen gegevens minder vaak worden gebruikt dan
gegevens die zijn verkregen tijdens VS-missies. Een duidelijk betere benutting
van die gegevens zou kunnen worden bereikt indien gemeenschappelijke
inspanningen worden ondernomen om de verwerking, validatie en standaardisatie
van bij Europese ruimtemissies verkregen gegevens te coördineren en te organiseren.
Door innovaties op het gebied van gegevensverwerving en ‑verwerking, het
samenvoegen van gegevensbestanden en de verspreiding van gegevens, waarbij
onder meer gebruik wordt gemaakt van innovatieve, ICT-gebaseerde vormen van
samenwerking, kan ervoor worden gezorgd dat de investeringen in
ruimtevaartinfrastructuur meer rendement opleveren. Het kalibreren en valideren
van ruimtegegevens (voor individuele instrumenten, vergelijkend tussen
verschillende instrumenten en missies of met betrekking tot in situ-objecten)
zijn van cruciaal belang voor een efficiënt gebruik van ruimtegegevens op alle
terreinen, maar wordt tot dusver belemmerd door het gebrek aan Europese organen
of instellingen die verantwoordelijk zijn voor de standaardisatie van ruimtegegevens
en referentiekaders. De benutting van tijdens ruimtevaartmissies verkregen
gegevens en de toegang daartoe vergen wereldwijde samenwerking. Voor wat betreft door observatie van de
aarde verkregen gegevens is ten dele voor geharmoniseerde benaderingen en de
definitie van beste praktijken gezorgd door de coördinatie met de
intergouvernementele organisatie Group on Earth Observation die gericht is op
de totstandbrenging van een wereldwijd gemeenschappelijk systeem voor
aardobservatie (Global Earth Observation System of Systems), waaraan de Unie
deelneemt. 1.6.4. Bevordering van Europees
onderzoek ter ondersteuning van internationale ruimtevaartpartnerschappen De doelstelling is om steun te verlenen voor
de bijdrage van Europese onderzoeks- en innovatie-inspanningen aan langdurige
internationale ruimtevaartpartnerschappen. Ruimtegegevens leveren
belangrijke kennis op voor lokale toepassingen, maar ruimtevaartondernemingen
hebben in de eerste plaats een mondiaal karakter. Dit is vooral duidelijk als het om kosmische gevaren voor
de aarde of ruimtevaartsystemen gaat. Het verlies van satellieten als gevolg
van kosmische weersomstandigheden en ruimteschroot zorgt jaarlijks voor schade
ter hoogte van naar schatting 100 miljoen EUR. Activiteiten als het door Europa,
de VS, Canada, Japan en Rusland gebouwde en geëxploiteerde International Space
Station (ISS) en andere met robots uitgevoerde ruimteonderzoeks- en
-verkenningsactiviteiten zijn eveneens van mondiale aard. De ontwikkeling van
grensverleggende ruimtetechnologie vindt in toenemende mate in een
internationaal kader plaats, zodat de toegang tot dergelijke internationale
projecten een belangrijke factor is voor het welslagen van de inspanningen van
de Europese onderzoekswereld en de Europese industrie. De bijdrage van de Unie aan dergelijke
mondiale ruimtevaartondernemingen moet worden vastgelegd in strategische
langetermijnplannen (met een looptijd van tien jaar of meer) en afgestemd op de
beleidsprioriteiten van de Unie inzake ruimtevaart, en vergt coördinatie met
interne Europese partners, zoals het ESA, met internationale partners zoals
COSPAR en UNOOSA en met de ruimteagentschappen van ruimtevaartlanden, zoals de
NASA en ROSCOSMOS. 1.6.5. Specifieke uitvoeringsaspecten De prioriteiten voor de uitvoering van
onderzoek en innovatie op ruimtegebied in het kader van "Horizon
2020" stemmen overeen met de beleidsprioriteiten van de Unie inzake
ruimtevaart, zoals die zijn vastgesteld tijdens de bijeenkomsten van de
Ruimteraad en in de mededeling van de Commissie getiteld Naar een
ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger[23]. De tenuitvoerlegging van die prioriteiten zal plaatsvinden in overleg
met de belanghebbenden in de Europese ruimtevaartindustrie, het mkb, de
academische wereld en technologische instellingen die worden vertegenwoordigd
door de Raadgevende Groep Ruimtevaart, en de nationale ruimteagentschappen. Wat
betreft de deelname aan internationale projecten wordt de onderzoeks- en
innovatieagenda vastgesteld in samenwerking met de internationale partners
(bijv. NASA, ROSCOSMOS, JAXA). 2. Toegang tot risicokapitaal Horizon 2020 voorziet in de oprichting van
twee faciliteiten (de eigenvermogens- en schuldfaciliteit) met verschillende
loketten. De eigenvermogensfaciliteit en het
mkb-loket van de schuldenfaciliteit worden een onderdeel van twee financiële
EU-instrumenten die eigen middelen en schuldfinanciering verstrekken om
onderzoek en innovatie en groei in het mkb te ondersteunen. De eigenvermogens- en de schuldfaciliteit
kunnen, in voorkomend geval, toestaan dat financiële middelen worden gebundeld
met middelen van lidstaten die bereid zijn een deel van de voor hen bestemde
middelen uit de Structuurfondsen in te brengen overeenkomstig artikel 31, lid
1, onder a), van de verordening inzake de Structuurfondsen In plaats van rechtstreeks
leningen, garanties of aandelenkapitaal aan de eindbegunstigden te verstrekken,
delegeert de Commissie deze taak aan financiële instellingen, die met name in
de vorm van risicodeling, garantieregelingen en de verstrekking van
aandelenkapitaal of quasi-aandelenkapitaal steun zullen verlenen. 2.1. Schuldfaciliteit Via de schuldfaciliteit worden aan individuele
begunstigden leningen verstrekt voor investeringen in onderzoek en innovatie,
worden garanties verleend aan financiële intermediairs die leningen aan
begunstigden verstrekken, evenals combinaties van leningen en garanties alsook
garanties en/of tegengaranties voor nationale en regionale
schuldfinancieringsregelingen. Met behulp van deze
schuldfaciliteit wordt steun verleend voor vormingsactiviteiten en voor het
specifieke mkb-instrument (zie deel II, afdeling "3. Innovatie in het
mkb" van deze bijlage). De steunverlening middels de schuldfaciliteit kan
worden gecombineerd met de steunverlening door de eigenvermogensfaciliteit in
het kader van een of meer geïntegreerde regelingen; hierbij is het mogelijk dat
meervoudige subsidies worden verstrekt (inclusief forfaitaire subsidies). Zachte
leningen en converteerbare leningen behoren eveneens tot de mogelijkheden. Naast het verstrekken van
leningen en garanties volgens een marktgestuurde benadering en het beginsel
"wie het eerst komt, het eerst maalt" is de schuldfaciliteit gericht
op een reeks specifieke categorieën beleidslijnen en sectoren. Afgezonderde budgettaire bijdragen die voor dit
doeleinde worden gereserveerd, zijn afkomstig uit: (a)
andere onderdelen van Horizon 2020, met name deel
III "Maatschappelijke uitdagingen"; (b)
andere kaders, programma's en begrotingslijnen van
de EU-begroting; (c)
bepaalde regio's en lidstaten die een bijdrage
willen leveren uit middelen die afkomstig zijn uit de cohesiefondsen; (d)
specifieke entiteiten of initiatieven (zoals het
Eureka-programma of gezamenlijke technologie-initiatieven). Dergelijke budgettaire bijdragen kunnen
gedurende de looptijd van Horizon 2020 te allen tijde worden geleverd of worden
aangevuld. Het risicodelingspercentage en andere
parameters kunnen al naargelang de beleids- of sectorcategorie variëren, op
voorwaarde dat die waarden in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke
regels inzake schuldfaciliteiten. Bovendien kunnen voor
elke categorie binnen de algemene promotiecampagne voor de schuldfaciliteit
specifieke communicatiestrategieën worden toegepast. Bovendien kan gebruik
worden gemaakt van gespecialiseerde intermediairs op nationaal niveau indien
specifieke deskundigheid vereist is om voorgestelde leningen in verband met een
bepaalde categorie te beoordelen. Het mkb-loket van de schuldfaciliteit is
gericht op door onderzoek en innovatie aangestuurde mkb-ondernemingen en de
kleinere middelgrote ondernemingen met leningen van meer dan 150 000 euro,
als aanvulling op de mkb-financiering via de leninggarantiefaciliteit in het
kader van het programma voor het concurrentievermogen van bedrijven en het mkb. De hefboomwerking van de
schuldfaciliteit – gedefinieerd als het totale financieringsvolume (d.w.z. de
EU-financiering plus de bijdragen van andere financiële instellingen) gedeeld
door de financiële bijdrage van de Unie – zal naar verwachting tussen de 1,5 en
de 6,5 bedragen, afhankelijk van de betrokken activiteiten (risiconiveau,
beoogde begunstigden en de betrokken faciliteit in het kader waarvan de
schuldfaciliteit wordt uitgegeven). Het
multiplicatoreffect – gedefinieerd als het totale bedrag aan investeringen van
ondersteunde begunstigden gedeeld door de financiële bijdrage van de Unie – zal
naar verwachting tussen de 5 en de 20 bedragen, al naargelang het type
activiteiten. 2.2. Eigenvermogensfaciliteit De eigenvermogensfaciliteit legt het accent op
risicokapitaalfondsen voor aanloopinvesteringen en/of het verstrekken van
mezzaninekapitaal aan individuele particuliere ondernemingen. Deze
ondernemingen kunnen bovendien een beroep doen op schuldfinanciering via
financiële intermediairs die de schuldfaciliteit ten uitvoer leggen. De faciliteit zal ook groei- en
uitbreidingsinvesteringen kunnen doen in samenhang met de in verband met de
schuldenfaciliteit voor groei (EFG) in het kader van het programma voor het
concurrentievermogen van bedrijven en het mkb (met inbegrip van investeringen
in fondsen van fondsen met een breed beleggerspubliek, waaronder particuliere
instellingen en strategische beleggers en nationale publiekrechtelijke en
semipubliekrechtelijke financiële instellingen). In het laatste geval mag de
investering uit de eigenvermogensfaciliteit van Horizon 2020 niet meer dan 20%
van de totale investeringen door de EU bedragen, behalve bij meerfasige
beleggingsfondsen waarbij financiering uit het EFG en de
eigenvermogensfaciliteit voor O&O&I verstrekt wordt op een pro rata
basis, naargelang het investeringsbeleid van het Fonds.
Zoals de EFG, vermijdt de eigenvermogensfaciliteit "buy-out"-
of vervangingskapitaal voor de ontmanteling van een overgenomen onderneming. De Commissie kan besluiten de drempel van 20% te
wijzigen in het licht van wijzigende marktomstandigheden. De investeringsparameters
worden dusdanig gekozen dat specifieke beleidsdoelstellingen kunnen bereikt en
ook specifieke groepen potentiële begunstigden kunnen worden aangesproken, en
tegelijkertijd het marktgerichte karakter en de door vraag gestuurde benadering
van deze faciliteit te waarborgen. De
eigenvermogensfaciliteit kan worden aangevuld door budgettaire bijdragen uit
andere onderdelen van Horizon 2020; andere
financieringskaders, programma's en begrotingslijnen van de EU-begroting en
bijdragen van bepaalde regio's en lidstaten en specifieke entiteiten of
initiatieven. De hefboomwerking van de
schuldfaciliteit – gedefinieerd als het totale financieringsvolume (d.w.z. de
EU-financiering plus de bijdragen van andere financiële instellingen) gedeeld
door de financiële bijdrage van de Unie – zal naar verwachting rond de 6
bedragen, afhankelijk van de specifieke marktvoorwaarden, terwijl het
multiplicatoreffect – gedefinieerd als het totale bedrag aan investeringen van
ondersteunde begunstigden gedeeld door de financiële bijdrage van de Unie –
naar verwachting gemiddeld 18 zal bedragen. 2.3. Specifieke
uitvoeringsaspecten De tenuitvoerlegging van
de twee financiële faciliteiten wordt, in overeenstemming met het Financieel
Reglement, gedelegeerd aan de Europese Investeringsbankgroep (EIB, EIF) en/of
andere financiële instellingen die met het beheer van financiële instrumenten
kunnen worden belast. De opzet en
uitvoering van die instrumenten zal worden gebaseerd op de algemene bepalingen
inzake financiële instrumenten van het Financieel Reglement en op meer
specifieke vereisten die in de richtsnoeren van de Commissie zullen worden
vastgesteld. De elementen van beide
instrumenten kunnen met elkaar worden gecombineerd, waarbij meervoudige
subsidies (inclusief forfaitaire subsidies) mogelijk zijn, in het kader van een
of meer geïntegreerde regelingen ter ondersteuning van bepaalde categorieën
begunstigden of specifieke projecten, zoals kleine en middelgrote ondernemingen
of mid-caps die groeipotentieel hebben, of de grootschalige demonstratie van
innovatieve technologieën. De tenuitvoerlegging van
de instrumenten wordt geflankeerd door een reeks aanvullende maatregelen. Hiertoe behoort onder meer technische bijstand aan
financiële intermediairs die betrokken zijn bij de beoordeling van
kredietaanvragen of de waardering van vermogen in de vorm van kennis; bevordering
van de aantrekkelijkheid voor investeerders door ondersteuning van starters,
coaching en mentorschap van mkb-ondernemingen en bevordering van de contacten
met potentiële investeerders; maatregelen om risicokapitaalondernemingen en
business angels bewuster te maken van het groeipotentieel van innovatieve
mkb-ondernemingen die betrokken zijn bij financieringsprogramma's van de EU; regelingen
om particuliere investeerders aan te trekken om de groei van innovatieve
mkb-ondernemingen en mid-caps te ondersteunen; regelingen om
liefdadigheidsinstellingen en particulieren aan te moedigen om onderzoek en
innovatie te steunen; en regelingen om de verstrekking van vennootschappelijk
durfkapitaal (corporate venturing) te bevorderen en de activiteiten van family
offices en business angels aan te moedigen. Voorts zal worden toegezien op
complementariteit met de financiële faciliteiten van het Programma voor het
concurrentievermogen van bedrijven en het mkb. 3. Innovatie in het mkb 3.1. Mainstreaming van steun voor
het mkb In alle onderdelen van Horizon 2020 wordt
specifieke aandacht besteed aan de ondersteuning van het mkb. Hiertoe wordt een specifiek mkb-instrument ingesteld dat gericht is op
alle soorten innovatieve mkb-ondernemingen die duidelijk de ambitie hebben om
zich verder te ontwikkelen, te groeien en hun activiteiten te
internationaliseren. In dit kader wordt steun verleend voor alle vormen van
innovatie, met inbegrip van niet-technologische innovatie en innovatie in de
dienstverlening. Het oogmerk is om de financieringskloof in alle stadia van
onderzoek en innovatie met een hoog risico te helpen overbruggen, baanbrekende
innovatie te stimuleren en de commerciële toepassing van onderzoeksresultaten
in de particuliere sector te vergroten. Voor alle rubrieken met betrekking tot
maatschappelijke uitdagingen en ontsluitende en industriële technologieën wordt
het specifieke mkb-instrument toegepast, en uit al deze rubrieken worden
hiervoor financiële middelen toegewezen. Alleen het mkb kan financiële middelen en
andere steun aanvragen. Indien daaraan behoefte bestaat,
kunnen zij samenwerkingsverbanden vormen, ook om onderzoeks- en
ontwikkelingsactiviteiten uit te besteden. De projecten moeten duidelijk in het
belang zijn van en voordelen opleveren voor het mkb en moeten over een
uitgesproken Europese dimensie beschikken. Binnen elke rubriek met betrekking tot een
maatschappelijke uitdaging of ontsluitende technologie is het mkb-instrument op
basis van een bottom-up aanpak van toepassing op alle gebieden van wetenschap,
technologie en innovatie, zodat genoeg speelruimte bestaat voor de financiering
van allerlei veelbelovende ideeën, met name voor grensoverschrijdende en
interdisciplinaire projecten. De steunverlening in het kader van het
mkb-instrument is vereenvoudigd en gefaseerd. De drie
fasen betreffen de hele innovatiecyclus. Er wordt gezorgd voor een naadloze
overgang van de ene naar de andere fase, vooropgesteld dat het bewuste project
op grond van de behaalde resultaten in de vorige fase in aanmerking komt voor
verdere steun. Tegelijkertijd staat elke fase open voor alle mkb-ondernemingen:
–
Fase 1: Concept en
haalbaarheidsbeoordeling: Aan het mkb wordt financiering verstrekt om als
voorbereiding op een innovatieproject de wetenschappelijke of technische
haalbaarheid en het commerciële potentieel van een nieuw idee ("proof of
concept") te toetsen. Indien de uitkomst van deze
beoordeling positief is, kan tevens steun worden verleend in de volgende
fase(n). –
Fase 2: O&O, demonstratie,
markttoepassing: In dit kader wordt steun verleend voor onderzoek
en ontwikkeling, met bijzondere aandacht voor demonstratie (tests, ontwikkeling
van prototypes, schaalvergrotingsstudies, ontwerp, proefprocessen, producten en
diensten, prestatietoetsen, enz.) en markttoepassing. –
Fase 3: Commerciële toepassing:
Deze fase, waarin alleen voor ondersteunende
activiteiten rechtstreekse financiële steun wordt verleend, is gericht op de
vergemakkelijking van de toegang tot particulier kapitaal en omgevingen die
bevorderlijk zijn voor innovatie. Tevens wordt beoogd voor
koppelingen met de financiële instrumenten (zie deel II, afdeling 2 –
"Toegang tot risicokapitaal", in deze bijlage) te zorgen,
bijvoorbeeld door voor mkb-ondernemingen die fase 1 en/of 2 hebben doorlopen
een bepaald bedrag aan financiële middelen te reserveren. Het mkb kan tevens
profiteren van ondersteunende maatregelen als het vormen van netwerken,
scholing, coaching en adviesverlening. Bovendien kunnen deze maatregelen
vergezeld gaan van maatregelen ter bevordering van precommerciële inkoop en
inkoop van innovatieve oplossingen. Door het mkb-instrument in het kader van alle
onderdelen van Horizon 2020 te promoten, uit te voeren en te monitoren, wordt
gewaarborgd dat het mkb gemakkelijk toegang krijgt tot het instrument. Op basis van bestaande netwerken ter ondersteuning van het mkb wordt
voor de begunstigde mkb-ondernemingen een mentorschapsregeling ingesteld om
voor een snellere impact van de verleende steun te zorgen. Daarnaast wordt een speciaal orgaan van
belanghebbenden en deskundigen op het gebied van onderzoek en innovatie in het
mkb opgezet om de specifieke mkb-maatregelen in het kader van Horizon 2020 te
promoten en te begeleiden. 3.2. Specifieke steun 3.2.1. Steun voor
onderzoeksintensieve mkb-ondernemingen In het kader van een
specifieke actie wordt steun verleend voor marktgerichte innovatie van mkb-ondernemingen
die O&O verrichten. De actie is
gericht op onderzoeksintensieve mkb-ondernemingen in hightech-sectoren die ook
moeten aantonen dat zij in staat zijn de beoogde resultaten commercieel te
exploiteren. De actie heeft betrekking op alle gebieden van
wetenschap en technologie en is gebaseerd op een bottom-up aanpak om tegemoet
te komen aan de behoeften van mkb-ondernemingen die O&O verrichten. De actie wordt uitgevoerd in het kader van een
initiatief als bedoeld in artikel 185 VWEU dat is gebaseerd op het gezamenlijk
programma Eurostars, met de nodige aanpassingen zoals die in de
tussentijdse evaluatie zijn aanbevolen. 3.2.2. Versterking van het
innovatievermogen van het mkb Er zal steun worden verleend voor activiteiten
die bijdragen tot de uitvoering van en een aanvulling vormen op de specifieke
mkb-maatregelen in het kader van het gehele Horizon 2020-programma, met name
activiteiten ter versterking van het innovatievermogen van het mkb. Hiertoe behoren onder meer bewustmakings-, voorlichtings- en
verspreidingsactiviteiten, het vormen van netwerken en de uitwisseling van
beste praktijken, de ontwikkeling van hoogwaardige mechanismen ter bevordering
van innovatie en diensten met een sterke Europese toegevoegde waarde voor het
mkb (bijv. op het gebied van het beheer van intellectuele eigendom en
innovatiebeheer, kennisoverdracht, innovatief gebruik van ICT en e-vaardigheden
in het mkb), alsmede bijstand aan het mkb om contacten te knopen met
onderzoeks- en innovatiepartners in de hele Unie, zodat zij in staat worden
gesteld zich vertrouwd te maken met nieuwe technologie en hun innovatievermogen
kunnen vergroten. Bemiddelende organisaties die groepen innovatieve
mkb-ondernemignen vertegenwoordigen, zullen worden uitgenodigd om met
mkb-ondernemingen die over elkaar wederzijds versterkende competenties
beschikken, sector- en regio-overschrijdende activiteiten te ontplooien, om zo
nieuwe industriële waardeketens tot stand te brengen. In de context van nationale en regionale
innovatiestrategieën voor slimme specialisatie zal worden gestreefd naar
synergie met het cohesiebeleid van de Unie. Het is de bedoeling om de betrekkingen met het
Enterprise Europe Network te versterken (in het kader van het Programma voor
het concurrentievermogen van bedrijven en het mkb). De
steun kan verschillende vormen aannemen, van de verbetering van voorlichtings-
en adviesdiensten door mentorschap, coaching en het zoeken van de juiste
partners voor mikb-ondernemingen die grensoverschrijdende innovatieprojecten
willen ontwikkelen, tot aan diensten ter ondersteuning van innovatie. Op deze
wijze worden de één-loket-benadering van het Enterprise Europe Network ter
ondersteuning van het mkb en de regionale en lokale aanwezigheid van het
netwerk versterkt. 3.2.3. Steun voor marktgestuurde
innovatie Hierdoor wordt marktgestuurde innovatie
ondersteund met het oog op de vergroting van het innovatievermogen van
bedrijven door een verbetering van de randvoorwaarden voor innovatie en het
wegnemen van specifieke belemmeringen die de groei van innovatieve bedrijven,
met name het mkb en middelgrote ondernemingen met een hoog groeipotentieel, in
de weg staan. Daarnaast zal gespecialiseerde steun worden
verleend voor innovatie (bijv. op het gebied van de exploitatie van
intellectuele eigendom, netwerken van aankopende instanties, steun voor bureaus
voor technologieoverdracht, strategisch ontwerp) en voor de doorlichting van
overheidsbeleid met betrekking tot innovatie. Deel III Maatschappelijke uitdagingen 1. Gezondheid, demografische verandering en
welzijn Door een doeltreffende bevordering van
gezondheid, die op degelijk feitenmateriaal stoelt, kunnen ziekten worden
voorkomen, kan voor meer welzijn worden gezorgd en kunnen kosten worden
bespaard. Gezondheidsbevordering en ziektepreventie zijn
op hun beurt weer afhankelijk van inzicht in de determinanten van gezondheid,
doeltreffende preventieve instrumenten, zoals vaccins, doeltreffende
gezondheidscontrole, ziektebewaking en voorzorgsmaatregelen en effectieve
screeningprogramma's. Succesvolle inspanningen ter voorkoming,
beheersing, behandeling en genezing van ziekten, handicaps en functionele
beperkingen berusten op fundamentele inzichten in de oorzaken, het verloop en
het effect ervan en in de factoren die ten grondslag liggen aan een goede gezondheid
en welzijn. Een doeltreffende uitwisseling van gegevens en
de koppeling van deze gegevens aan onder realistische omstandigheden
uitgevoerde grootschalige cohortstudies is eveneens van essentieel belang, net
als de vertaling van de onderzoeksbevindingen in klinische toepassingen, met
name door middel van de uitvoering van klinische proeven. De toenemende lasten van ziekten en handicaps
in verband met de vergrijzing van de bevolking stellen de gezondheids- en
zorgsectoren voor grote opgaven. Om ook in de toekomst een
doeltreffende gezondheidszorg voor alle leeftijdsgroepen te kunnen waarborgen,
zijn inspanningen nodig met het oog op de verbetering van de besluitvorming met
betrekking tot preventie en behandeling, het aanwijzen van beste praktijken en
ondersteuning van de verspreiding daarvan in de gezondheidszorg en steun voor
geïntegreerde zorgverlening en de invoering van technologische,
organisatorische en sociale innovaties die met name ouderen in staat stellen
een actief en onafhankelijk leven te leiden. Op deze manier wordt bijgedragen
tot een vergroting en verlenging van hun fysieke, sociale en mentale welzijn. In het kader van al deze activiteiten zal
steun worden verleend in alle fasen van de onderzoeks- en innovatiecyclus en
zal een bijdrage worden geleverd tot de versterking van het
concurrentievermogen van de in Europa gevestigde industrieën en de ontwikkeling
van nieuw marktkansen. De specifieke activiteiten worden hieronder
nader beschreven. 1.1. Inzicht verkrijgen in de
determinanten van gezondheid en verbetering van gezondheidsbevordering en
ziektepreventie Een beter inzicht in de determinanten van
gezondheid is noodzakelijk om de nodige wetenschappelijk gegevens te kunnen
vergaren voor een doeltreffende gezondheidsbevordering en ziektepreventie en is
ook een voorwaarde voor de ontwikkeling van gedetailleerde gezondheids- en
welzijnsindicatoren in de Unie. Uit dit oogpunt worden
milieu-, gedrags- (waaronder levenswijze), sociaaleconomische en genetische
factoren in de ruimste zin onderzocht. De hiertoe gevolgde benaderingen
omvatten onder meer cohortstudies en de koppeling daarvan aan gegevens die zijn
verkregen door onderzoek op het gebied van "-omics" en andere
methoden. Met name zijn voor een beter begrip van het
milieu als determinant van gezondheid geïntegreerde moleculair-biologische,
epidemiologische en toxicologische benaderingen nodig om de invloed van het
milieu op de gezondheid te kunnen onderzoeken. Hiertoe
behoren onder meer onderzoek naar het gedrag van chemicaliën, de gecombineerde
blootstelling aan milieuvervuilende stoffen en andere milieu- en
klimaatgerelateerde stressfactoren, geïntegreerde toxicologische toetsen en
alternatieven voor dierproeven. Er zijn op het gebied van
blootstellingsevaluaties innovatieve benaderingen nodig die gebruik maken van
biomarkers van de nieuwe generatie op basis van "-omics" en
epigenetica, menselijke biomonitoring, persoonlijke blootstellingsevaluaties en
-modellen, om inzicht te krijgen in gecombineerde, cumulatieve en opkomende blootstellingen,
waarbij sociaaleconomische en gedragsfactoren worden geïntegreerd. Er zal steun
worden verleend voor de integratie van milieugegevens via geavanceerde
informatiesystemen. Op deze wijze kunnen bestaande en geplande
beleidsmaatregelen en programma's worden geëvalueerd en kan
beleidsondersteuning worden verleend. Tevens kunnen betere
gedragsinterventies en preventie- en voorlichtingsprogramma's worden
ontwikkeld, onder meer met betrekking tot gezondheidsvaardigheden inzake
voeding, inenting en andere ingrepen in het kader van primaire gezondheidszorg.
1.2. Ontwikkeling van effectieve
screeningprogramma's en verbetering van de beoordeling van de gevoeligheid voor
ziekten De ontwikkeling van screeningprogramma's is
afhankelijk van de identificatie van vroege biomarkers voor het risico op en
het begin van ziekten, en de toepassing ervan is afhankelijk van de beproeving
en validatie van screeningmethoden en ‑programma's. Door individuen en
populaties met een hoog ziekterisico te identificeren, kunnen gepersonaliseerde,
gestratificeerde en collectieve strategieën worden ontwikkeld voor een
doeltreffende en kostenefficiënte ziektepreventie. 1.3. Verbetering van bewakings- en
voorzorgsmaatregelen Menselijke populaties worden bedreigd door
nieuwe en opkomende infecties (waaronder infecties als gevolg van
klimaatverandering), door de resistentie van bepaalde pathogene organismen
tegen geneesmiddelen en door andere directe of indirecte gevolgen van
klimaatverandering. Er zijn betere methoden nodig voor de
bewaking van ziekten, netwerken voor vroege waarschuwing, de organisatie van
gezondheidsdiensten en voorzorgscampagnes, voor de ontwikkeling van
epidemiologische modellen, een effectieve reactie op pandemieën, voor reacties
op niet-besmettelijke ziekten als gevolg van klimaatverandering, evenals
inspanningen om het vermogen tot bestrijding van resistente verwekkers van
besmettelijke ziekten te waarborgen en te versterken. 1.4. Inzicht in ziekten Er moet meer inzicht worden verkregen in
gezondheid en ziekten bij mensen van alle leeftijden, zodat nieuwe en betere
preventieve maatregelen en diagnose- en behandelingsmethoden kunnen worden
ontwikkeld. Interdisciplinair, translationeel onderzoek is
van essentieel belang om het inzicht in alle aspecten van ziekteprocessen te verbeteren,
met inbegrip van een herclassificatie van normale variatie en ziekte op basis
van moleculaire gegevens, en om onderzoeksresultaten te gebruiken voor
klinische toepassingen. Het basisonderzoek op dit gebied heeft
betrekking op (de aanmoediging van) de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe
instrumenten en benaderingen voor het genereren van biomedische gegevens en
omvat onder meer "-omics", "high throughput"-onderzoek en
systeemgeneeskundige benaderingen. Voor deze activiteiten
is, zoals hierboven beschreven, een nauwe koppeling tussen fundamenteel en
klinisch onderzoek en langdurige cohortstudies (en de bijbehorende
onderzoeksdomeinen) vereist. Daarnaast zijn nauwe betrekkingen met onderzoeks-
en medische infrastructuur (databanken, biobanken, enz.) nodig met het oog op
standaardisatie, opslag, uitwisseling van en toegang tot gegevens, die alle een
essentiële rol spelen als het erom gaat optimaal van de beschikbare gegevens
gebruik te maken en de ontwikkeling van innovatievere en doeltreffendere methoden
voor het analyseren en combineren van gegevensbestanden te stimuleren. 1.5. Ontwikkeling van betere
preventieve vaccins Er bestaat behoefte aan effectievere
preventieve vaccins (of alternatieve preventieve ingrepen) en op feiten
gebaseerde vaccinatieplannen voor een bredere reeks ziekten. Hiervoor moet meer inzicht worden verworven in ziekten en
ziekteprocessen en daaruit voortvloeiende epidemieën en moeten klinische
proeven en bijbehorende studies worden verricht. 1.6. Verbeterde diagnostiek Er moet meer inzicht worden verkregen in
gezondheid, ziekte en ziekteprocessen op alle leeftijden om nieuwe en
effectievere diagnostiek te kunnen ontwikkelen. Innovatieve
en bestaande technologieën zullen (verder) worden ontwikkeld met het oog op een
significante verbetering van het ziekteverloop door middel van een vroegere,
nauwkeurigere diagnostiek en door een meer patiëntgerichte behandeling. 1.7. In-silico-geneeskunde voor
een betere beheersing en voorspelling van ziekten Computersimulaties die gebruik maken van
patiëntspecifieke gegevens en gebaseerd zijn op systeemgeneeskundige
benaderingen en fysiologische modellering kunnen worden toegepast om de
gevoeligheid voor ziekten, het ziekteverloop en de verwachte
behandelingsresultaten in kaart te brengen. Modelgebaseerde
simulatie kan worden gebruikt ter ondersteuning van klinische proeven, ter
verhoging van de voorspelbaarheid van de respons van de patiënt op de
behandeling en voor het personaliseren en optimaliseren van de behandeling. 1.8. Behandeling van ziekten Er moet steun worden verleend voor: de verbetering van horizontale ondersteunende technologieën met
betrekking tot geneesmiddelen, vaccins en andere therapeutische benaderingen,
met inbegrip van transplantaties, gen- en celtherapie; effectievere ontwikkelingsprocessen
voor geneesmiddelen en vaccins (met inbegrip van alternatieve methoden ter
vervanging van klassieke veiligheids- en effectiviteitsproeven, zoals de
ontwikkeling van nieuwe methoden); de ontwikkeling van benaderingen op het
gebied van de regeneratieve geneeskunde, met inbegrip van op stamcellen
gebaseerde benaderingen; de ontwikkeling van betere medische apparaten en
systemen en andere hulpmiddelen; handhaving en verbetering van het vermogen om
overdraagbare, zeldzame, belangrijke en chronische ziekten te bestrijden en
medische ingrepen te verrichten die afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van
doeltreffende antimicrobiële geneesmiddelen; en de ontwikkeling van omvattende
benaderingen voor de behandeling van comorbiditeiten op alle leeftijden en het
voorkomen van polifarmacie. Door deze verbeteringen zal de ontwikkeling van
nieuwe, efficiëntere, doeltreffendere en duurzamere behandelingen van ziekten
en handicaps in de hand worden gewerkt. 1.9. Overdracht van kennis naar de
klinische praktijk en schaalbare innovatieacties Klinische proeven zijn een middel om
biomedische kennis toe te passen op patiënten. Voor
dergelijke proeven en voor de verbetering van de praktijk op het gebied van
klinische proeven wordt steun verleend, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van
betere methoden die het mogelijk maken proeven beter te richten op relevante
populaties, met inbegrip van patiëntengroepen die aan reeds andere bijkomende
ziekten lijden en/of reeds in behandeling zijn, de vergelijkende beoordeling
van de effectiviteit van ingrepen en oplossingen, en de versterking van het
gebruik van databanken en elektronische gezondheidsregisters als
gegevensbronnen voor proeven en kennisoverdracht. Tevens wordt steun verleend
voor de overdracht van andere soorten interventies, bijvoorbeeld op het gebied
van zelfstandig wonen. 1.10. Beter gebruik van
gezondheidsgegevens De integratie van infrastructuur en
informatiestructuren en ‑bronnen (met inbegrip van informatie verkregen
uit cohortstudies, protocollen, gegevensverzamelingen, indicatoren, enz.) en de
standaardisatie, interoperabiliteit, opslag, uitwisseling van en toegang tot
gegevens wordt gesteund, om een doeltreffend gebruik van die informatie te
kunnen waarborgen. Hierbij dient ook aandacht te worden
besteed aan gegevensverwerking, kennisbeheer, de ontwikkeling van modellen en
visualisatie. 1.11. Verbetering van
wetenschappelijke instrumenten en methoden ter ondersteuning van beleidsvorming
en regelgeving Er bestaat behoefte aan steun voor de
ontwikkeling van wetenschappelijke instrumenten, methoden en statistieken voor
snelle en betrouwbare beoordelingen en voorspellingen met betrekking tot de
veiligheid, effectiviteit en kwaliteit van gezondheidstechnologie, met inbegrip
van nieuwe geneesmiddelen, biologische middelen, geavanceerde therapieën en
medische apparatuur. Dit is met name van belang voor
nieuwe ontwikkelingen op het gebied van onder meer vaccins, cel-, weefsel- en
gentherapieën, organen en transplantaties, specialist manufacturing, biobanken,
nieuwe medische apparatuur, diagnose- en behandelingsprocedures, genetische
tests, interoperabiliteit en e‑gezondheid, met inbegrip van
privacyaspecten. Tevens is steun nodig voor verbeterde
risicobeoordelingsmethoden, testbenaderingen en strategieën met betrekking tot
milieu en gezondheid. Daarnaast bestaat er behoefte aan steun voor de
ontwikkeling van relevante methoden ter ondersteuning van de beoordeling van
ethische aspecten die bij de hierboven genoemde gebieden komen kijken. 1.12. Actief ouder worden, zelfstandig
en begeleid wonen Multidisciplinaire geavanceerde en toegepaste
onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van gedragswetenschappen,
geriatrie en gerontologie, digitale en andere wetenschappen zijn nodig met het
oog op kosteneffectieve, gebruikersvriendelijke oplossingen voor een actief,
zelfstandig en begeleid dagelijkse leven (thuis, op het werk, enz.) van ouderen
en personen met een handicap. Dit geldt voor een
verscheidenheid aan omgevingen en voor technologieën, systemen en diensten die
gericht zijn op de verbetering van de levenskwaliteit en het functioneren van
de mens, met inbegrip van mobiliteit, slimme gepersonaliseerde
ondersteuningstechnologieën, diensten en sociale robotica, en ondersteunende
leefomgevingen. Proefprojecten voor onderzoek en innovatie gericht op de
implementatie en brede markttoepassing van oplossingen zullen eveneens worden
gesteund. 1.13. Verantwoordelijkheid voor de
eigen gezondheid Door de burgers verantwoordelijkheid te laten
nemen voor de verbetering van en de zorg voor de eigen gezondheid kunnen in de
gezondheidszorg besparingen worden gerealiseerd doordat de begeleiding van
chronische ziekten extramuraal kan plaatsvinden, en kunnen betere
gezondheidsresultaten worden bereikt. Hiervoor is
onderzoek nodig naar gedrags- en sociale modellen, maatschappelijke attitudes
en wensen ten aanzien van gepersonaliseerde gezondheidstechnologieën, mobiele
en/of draagbare instrumenten, nieuwe diagnosemethoden en gepersonaliseerde
diensten ter bevordering van een gezonde levensstijl, welzijn, zelfzorg, betere
interactie tussen de burger en professionele dienstverleners, gepersonaliseerde
programma's voor patiënten- en gehandicaptenzorg en steun voor
kennisinfrastructuur. 1.14. Bevordering van geïntegreerde
zorg De ondersteuning van de extramurale verzorging
van chronisch zieken is ook afhankelijk van betere samenwerking tussen de
zorgverleners in de gezondheidszorg en de verleners van maatschappelijke zorg
en mantelzorg. Er wordt steun verleend voor besluitvorming
op basis van verspreide informatie en voor het verzamelen van gegevens met
betrekking tot de brede toepassing en commerciële exploitatie van nieuwe
oplossingen, met inbegrip van interoperabele diensten voor de verlening van
gezondheids- en zorgdiensten op afstand. 1.15. Optimaliseren van de
efficiency en de effectiviteit van gezondheidszorgstelsels en vermindering van
ongelijkheid door op feiten gebaseerde besluitvorming en verspreiding van beste
praktijken en door innovatieve technologieën en benaderingen Er moet steun worden verleend voor
ontwikkeling op het gebied van de evaluatie van gezondheidstechnologie en de
gezondheidseconomie en voor het vergaren van gegevens en de verspreiding van
beste praktijken en innovatieve technologieën en benaderingen in de gezondheidssector,
met inbegrip van ICT- en e-gezondheidstoepassingen. Vergelijkende
analysen van de hervorming van de publieke gezondheidszorgstelsels in Europa en
in derde landen en beoordelingen van de economische en sociale effecten van die
stelsels op de middellange en lange termijn worden eveneens gesteund. Daarnaast
wordt steun verleend voor analysen met betrekking tot de toekomstige
personeelsbehoeften, zowel in kwantitatief opzicht als wat betreft de vereiste
vaardigheden, in de context van nieuwe zorgpatronen. Ook wordt steun verleend
voor onderzoek naar het ontstaan van ongelijkheden op gezondheidsgebied, naar
de samenhang daarvan met andere economische en sociale vormen van ongelijkheid
en naar de effectiviteit van beleidsmaatregelen ter vermindering van dergelijke
ongelijkheid in Europa en daarbuiten. Tot slot moet steun worden verleend voor
de evaluatie van voorzieningen voor patiëntveiligheid en
kwaliteitsborgingsstelsels, met inbegrip van de rol van patiënten inzake
veiligheid en de kwaliteit van de zorgverlening. 1.16. Specifieke uitvoeringsaspecten De steunverlening heeft betrekking op het
complete activiteitenspectrum van kennis en technologieoverdracht tot aan
grootschalige demonstratieacties die in schaalbare oplossingen voor Europa en
de rest van de wereld resulteren. 2. Voedselveiligheid, duurzame landbouw,
marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 2.1. Duurzame land- en bosbouw De juiste kennis, instrumenten, diensten en
innovaties zijn noodzakelijk om voor productievere, hulpbronnenefficiëntere en
veerkrachtigere land- en bosbouwsystemen te zorgen die voldoende voedsel,
voeders, biomassa en andere grondstoffen genereren en ecosysteemdiensten
leveren en tegelijkertijd ecosysteemdiensten leveren en de ontwikkeling van
goede landelijke inkomstenbronnen waarborgen. Onderzoek en
innovatie bieden mogelijkheden om de agronomische en milieudoelstellingen tot
een integraal onderdeel van duurzame productie te maken en zo de productiviteit
en de hulpbronnenefficiëntie in de landbouw te verhogen, de broeikasgasemissies
terug te dringen, het uitspoelen van nutriënten uit de bodem en de daaruit
voortvloeiende verontreiniging van terrestrische en aquatische milieus tegen te
gaan, de afhankelijkheid van de invoer van plantaardige eiwitten naar Europa te
verminderen en de biodiversiteit in primaire productiesystemen te versterken. 2.1.1. Efficiënter produceren en
klimaatverandering het hoofd bieden, met behoud van duurzaamheid en veerkracht De activiteiten in deze actielijn zijn gericht
op de verhoging van de productie en van het aanpassingsvermogen van planten,
dieren en productiesystemen, teneinde de in hoog tempo veranderende milieu- en
klimaatomstandigheden en de toenemende schaarste van natuurlijke hulpbronnen
het hoofd te kunnen bieden. De hieruit resulterende
innovaties zullen ertoe bijdragen om in de hele voedsel- en voederketen de
overstap te maken naar een energiezuinige, koolstofarme en weinig afval
veroorzakende economie. Hierdoor wordt niet alleen een bijdrage geleverd aan de
voedselzekerheid, maar worden ook nieuwe mogelijkheden gecreëerd voor het
gebruik van biomassa en nevenproducten uit de land- en bosbouw voor tal van non
food-toepassingen. Er wordt gestreefd naar multidisciplinaire
benaderingen ter verbetering van de prestaties van planten, dieren en
micro-organismen onder waarborging van een efficiënt gebruik van hulpbronnen
(water, nutriënten, energie) en de ecologische integriteit van
plattelandsgebieden. De nadruk zal hierbij worden gelegd
op geïntegreerde en gediversifieerde productiesystemen en agronomische
praktijken, met inbegrip van het gebruik van precisietechnologieën en
ecologische intensiveringsbenaderingen die zowel in de biologische als de
conventionele landbouw kunnen worden toegepast. Voor de genetische verbetering
van plant- en diersoorten met het oog op een betere aanpassing en hogere
productie is een gebruik van passende conventionele en moderne
teeltbenaderingen en een beter gebruik van genetische hulpmiddelen vereist. Bijzondere
aandacht zal worden besteed aan bodembeheer op het landbouwbedrijf ter
verhoging van de vruchtbaarheid van de bodem als basis voor een hoge
gewasproductiviteit. De gezondheid van dieren en planten zal worden bevorderd
en de ontwikkeling van geïntegreerde maatregelen ter bestrijding van ziekten en
plagen zal worden gestimuleerd. Naast onderzoek naar antimicrobiële resistentie
zal worden gewerkt aan strategieën ter bestrijding van dierziekten, met
inbegrip van zoönosen. Met studies betreffende de effecten van praktijken op
het gebied van dierenwelzijn wordt ingegaan op zorgen die in de samenleving
bestaan. De activiteiten op de hierboven genoemde gebieden worden geschraagd
door meer fundamenteel onderzoek om relevante biologische vraagstukken te
beantwoorden en de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van het beleid van de
Unie te ondersteunen. 2.1.2. Ecosysteemdiensten en openbare
goederen De land- en bosbouw zijn unieke systemen die
commerciële producten leveren, maar ook openbare goederen die ten goede komen
aan de samenleving (en onder meer een culturele en recreatieve waarde hebben)
en belangrijke ecosysteemdiensten, zoals functionele en in situ-biodiversiteit,
bestuiving, waterregulering, landschap, erosievermindering en
koolstofvastlegging en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Het verlenen van deze openbare diensten en goederen wordt ondersteund
door onderzoeksactiviteiten, door de ontwikkeling van managementoplossingen,
besluitondersteuningsinstrumenten en de beoordeling van hun ideële waarde. Specifieke
kwesties die moeten worden onderzocht zijn onder meer de identificatie van
land- en bosbouwsystemen en landschapspatronen die geschikt zijn voor de
verwezenlijking van deze doelstellingen. Veranderingen in het actieve beheer
van landbouwsystemen – met inbegrip van het gebruik van technologieën en
wijziging van praktijken – zullen voor een sterkere vermindering van de
uitstoot van broeikasgassen zorgen en het aanpassingsvermogen van de
landbouwsector aan de schadelijke effecten van de klimaatverandering verhogen. 2.1.3. Empowerment van plattelandsgebieden,
beleidsondersteuning en innovatie op het platteland Plattelandsgebieden worden geholpen
ontwikkelingsmogelijkheden te benutten door een versterking van hun primaire
productiecapaciteiten en hun capaciteiten voor het leveren van ecosysteemdiensten
en door de bevordering van de productie van nieuwe en gediversifieerde
producten (voedsel, voeders, materialen, energie) om aan de toenemende behoefte
aan koolstofarme productiesystemen met een korte toeleveringsketen te kunnen
voorzien. Naast de ontwikkeling van nieuwe concepten en
institutionele innovaties is sociaaleconomisch onderzoek nodig om de cohesie
van de plattelandsgebieden te waarborgen en de economische en sociale
marginalisering van die gebieden te voorkomen, de diversificatie van economische
activiteiten (ook in de dienstensector) te bevorderen, voor voldoende
betrekkingen tussen landelijke en stedelijke gebieden te zorgen en de
uitwisseling van kennis, demonstratie, innovatie en verspreiding te
vergemakkelijken en een gemeenschappelijk beheer van hulpbronnen te stimuleren.
Bovendien moet worden gekeken naar manieren waarop openbare goederen op het
platteland kunnen worden omgezet in lokale/regionale sociaaleconomische
voordelen. De op regionaal en lokaal niveau vastgestelde innovatiebehoeften
zullen worden aangevuld met sectoroverschrijdende onderzoeksactiviteiten op
interregionaal en Europees niveau. Door te voorzien in de nodige analytische
instrumenten, indicatoren, modellen en toekomstgerichte activiteiten
ondersteunen de onderzoeksprojecten beleidsmakers en andere actoren bij de
uitvoering, monitoring en evaluatie van relevante strategieën,
beleidsmaatregelen en wetgevingshandelingen, niet alleen met betrekking tot
plattelandsgebieden, maar met betrekking tot de hele bio-economie. Daarnaast
zijn instrumenten en gegevens nodig voor een behoorlijke beoordeling van
potentiële verrekeningsmogelijkheden tussen verschillende vormen van
hulpbronnengebruik (land, water en andere inputs) en bio-economische producten.
Bovendien wordt aandacht besteed aan de vergelijkende analyse van land- en
bosbouwsystemen en hun duurzaamheidsprestaties. 2.2. Een duurzame en concurrerende
agrovoedingssector voor veilige en gezonde voedingsgewoonten Er moet worden ingespeeld op de behoefte van
de consument aan veilig, gezond en betaalbaar voedsel, en daarbij moet rekening
worden gehouden met het effect van het consumptiegedrag en van de voedings- en
voederproductie op de menselijke gezondheid en het milieu als geheel. Er zal aandacht worden besteed aan de voedsel- en voederveiligheid en ‑zekerheid,
het concurrentievermogen van de Europese agrovoedingsindustrie en de
duurzaamheid van de voedselproductie en ‑voorziening; hierbij wordt
gekeken naar de gehele, zowel conventionele als biologische, voedselketen en de
daaraan gerelateerde diensten, van de primaire productie tot aan de consumptie.
Deze aanpak zal bijdragen tot: a) de waarborging van de voedselveiligheid en ‑zekerheid
voor alle Europeanen en de uitbanning van honger in de hele wereld; b) de
vermindering van voedingsgerelateerde ziekten door de bevordering van de
overstap naar gezonde en duurzame voedingsgewoonten via voorlichting van de
consument en innovaties in de voedingsindustrie; c) vermindering van het water-
en energieverbruik bij de verwerking, het vervoer en de distributie van
voedingsmiddelen; en d) de vermindering van de hoeveelheid voedselafval met
50 % tegen 2030. 2.2.1. Geïnformeerde
consumentenkeuzes Er zal aandacht worden besteed aan de
preferenties, attitudes, behoeften, gedragingen, levensstijlen van de
consumenten en consumentenvoorlichting, en de communicatie tussen de
consumenten en de onderzoeksgemeenschap die zich bezighoudt met de
voedselketen, teneinde de consument beter in staat te stellen geïnformeerde
keuzes te maken, duurzaam consumptiegedrag en het effect daarvan op de
productie te stimuleren en inclusieve groei en een hoge levenskwaliteit, met
name voor kwetsbare groepen, te bevorderen. Door
maatschappelijke innovatieactiviteiten zal worden ingespeeld op
maatschappelijke uitdagingen, en innovatieve modellen en methoden op het gebied
van consumentenwetenschappen zullen vergelijkbare gegevens opleveren en de
grondslag leggen voor de nodige stappen om in de beleidsbehoeften van de Unie
te voorzien. 2.2.2. Gezonde en veilige voedingsmiddelen
en -gewoonten voor iedereen Er zal aandacht worden besteed aan
voedingsbehoeften en het effect van voedsel op fysiologische functies, fysieke
en mentale prestaties en aan de verbanden tussen voedingsgewoonten, ouderdom,
chronische ziekten en stoornissen en voedingspatronen. Er zullen dieetoplossingen en diëtische innovaties
worden geïdentificeerd die bevorderlijk zijn voor gezondheid en welzijn. Voorts
worden chemische en microbiële verontreinigingen van voedsel en voeders en
desbetreffende risico's en blootstellingen geëvalueerd, gemonitord,
gecontroleerd en opgespoord in de gehele voedsel- en
drinkwatervoorzieningsketen van productie en opslag tot aan verwerking,
verpakking, distributie, catering en bereiding thuis. Innovaties op het gebied
van voedselveiligheid, betere instrumenten voor de melding van risico's en
hogere veiligheidsnormen zullen het vertrouwen van de consument en de
consumentenveiligheid in Europa versterken. De verhoging van de
voedselveiligheidsnormen op mondiaal niveau zal tevens bijdragen tot de
versterking van het concurrentievermogen van de Europese voedingsindustrie. 2.2.3. Een duurzame en concurrerende
agrovoedingsindustrie Er zal aandacht worden besteed aan de
behoeften van de voedings- en veevoederindustrie met het oog op de sociale,
milieu-, klimaat- en economische uitdagingen, van lokaal tot mondiaal niveau,
en in alle stadia van de voedings- en voederproductieketen, met inbegrip van
het ontwerp van levens- en voedermiddelen, verwerking, verpakking,
procesbeheer, afvalvermindering, verwerking van bijproducten en veilig gebruik
of verwijdering van dierlijke bijproducten. Er zullen
innovatieve en duurzame hulpbronnenefficiënte processen en gediversifieerde,
veilige, betaalbare en hoogwaardige producten worden ontwikkeld. Hierdoor zal
het innovatievermogen van de Europese voedselvoorzieningsketen worden
versterkt, het concurrerend vermogen ervan worden verhoogd en economische groei
en werkgelegenheid worden gecreëerd en zal de Europese voedingsindustrie de
mogelijkheid worden geboden zich aan veranderingen aan te passen. Andere
aspecten waaraan aandacht dient te worden besteed, zijn: traceerbaarheid,
logistiek en dienstverlening, sociaaleconomische factoren, de veerkracht van de
voedselketen ten aanzien van milieu- en klimaatrisico's, de beperking van
negatieve gevolgen van activiteiten in de voedselvoorzieningsketen en van
veranderende voedingsgewoonten en productiesystemen op het milieu. 2.3. Benutting van het potentieel
van aquatische biologische rijkdommen Een
van de belangrijkste eigenschappen van aquatische biologische rijkdommen is dat
zij hernieuwbaar zijn en dat de duurzame exploitatie van deze rijkdommen
afhankelijk is van een grondig inzicht in en een hoge kwaliteit en
productiviteit van aquatische ecosystemen. De algemene doelstelling is een duurzame exploitatie van
de aquatische biologische rijkdommen om een zo groot mogelijk sociaal en
economisch voordeel/rendement te behalen uit de Europese oceanen en zeeën. In
dit kader is het ook nodig om de duurzame bijdrage van de visserij en de
aquacultuur tot de voedselzekerheid in de context van de gemondialiseerde
economie te optimaliseren en de sterke afhankelijkheid van de Unie van de
invoer van visserijproducten te verminderen (rond
60 % van de totale Europese consumptie van visserijproducten is
afhankelijk van import en de Unie is op dit gebied de grootste importeur ter
wereld) en de ontwikkeling van de mariene
biotechnologie te bevorderen om voor meer "blauwe" groei te zorgen. In overeenstemming met de bestaande beleidskaders zullen de
onderzoeksactiviteiten in deze actielijn gericht zijn op een
ecosysteembenadering met betrekking tot het beheer en de exploitatie van
natuurlijke hulpbronnen en op een "vergroening" van de betrokken
sectoren. 2.3.1. Ontwikkeling van een duurzame
en milieuvriendelijke visserij In het nieuwe gemeenschappelijke
visserijbeleid, de kaderrichtlijn mariene strategie en de
biodiversiteitsstrategie van de Unie wordt erop aangedrongen de Europese
visserij duurzamer, concurrerender en milieuvriendelijker te maken. Om de overstap naar een ecosysteembenadering op het gebied van
visserijbeheer te kunnen verwezenlijken is een grondig begrip van de mariene
ecosystemen vereist. Nieuwe inzichten, instrumenten en modellen zullen worden
ontwikkeld om meer te weten te komen over de voorwaarden voor een gezond en
productief marien ecosysteem en om het effect van de visserij op mariene
ecosystemen (met inbegrip van diepzeegebieden) te beoordelen, te evalueren en
te verminderen. Er zullen nieuwe vangststrategieën worden ontwikkeld die de
nodige diensten aan de samenleving waarborgen en tegelijkertijd de mariene
ecosystemen in stand houden. De sociaaleconomische effecten van de
verschillende beheersopties zullen worden gemeten. Tevens wordt onderzoek
gedaan naar de effecten van en de aanpassing aan veranderingen in het milieu en
naar nieuwe instrumenten voor het beheer van risico's en onzekerheidsfactoren. Er
zullen activiteiten worden ondernomen ter ondersteuning van onderzoek naar de
biologie, de genetica en dynamiek van visbestanden, naar de rol van cruciale
soorten in de ecosystemen, naar visserijactiviteiten en de bewaking ervan, naar
het gedrag in de visserijsector en de aanpassing aan nieuwe markten, zoals
eco-etikettering, en naar de participatie van de visserij-industrie in de
besluitvorming. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan het gelijktijdige
gebruik van de mariene voor andere activiteiten, met name aan de kust, en de
sociaaleconomische gevolgen daarvan. 2.3.2. Ontwikkeling van een
concurrerende Europese aquacultuur Aquacultuur heeft een groot potentieel wat
betreft de ontwikkeling van gezonde, veilige en concurrerende producten die op
de behoeften en voorkeuren van de consument zijn toegesneden, alsmede wat
betreft milieudiensten (bioremediëring, land- en waterbeheer, enz.) en de
energieproductie, maar dit potentieel wordt in Europa nog niet ten volle benut. Er zal worden gewerkt aan de verbetering van de kennis en de
technologie met betrekking tot alle aspecten van de domesticatie van de meest
gangbare soorten en diversificatie voor nieuwe soorten, waarbij rekening zal
worden gehouden met de wisselwerking tussen aquacultuur en aquatische
ecosystemen en de gevolgen van klimaatverandering en de vraag op welke wijze de
sector zich daaraan kan aanpassen. Tevens zal innovatie worden gestimuleerd met
het oog op duurzame productiesystemen in binnenwateren, aan de kust en op hoge
zee. Voorts zal de nadruk worden gelegd op het verkrijgen van inzicht in de
sociale en economische dimensies van de sector ter ondersteuning van een
kosten- en energie-efficiënte productie die inspeelt op de behoeften van
consumenten, onder behoud van het concurrentievermogen en aantrekkelijke
vooruitzichten voor investeerders en producenten. 2.3.3. Stimuleren van mariene
innovatie door middel van biotechnologie Meer dan 90 % van de mariene
biodiversiteit is nog niet onderzocht, wat betekent dat er een enorm potentieel
bestaat voor de ontdekking van nieuwe soorten en toepassingen op het gebied van
mariene biotechnologie, zodat deze sector naar verwachting een jaarlijkse groei
van 10 % zal kunnen genereren. Er zal steun worden
verleend voor de verdere verkenning en benutting van het grote potentieel dat
de mariene biodiversiteit en aquatische biomassa bieden voor het op de markt
brengen van nieuwe innovatieve processen, producten en diensten met potentiële
toepassingen in sectoren als de chemische, de materiaal- en de farmaceutische
industrie, de visserij en de aquacultuur, de energievoorziening en de
cosmetische industrie. 2.4. Duurzame en concurrerende
biogebaseerde industrieën De algemene doelstelling is om de
transformatie van de op fossiele brandstoffen gebaseerde Europese industrieën
naar koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en duurzame industrieën te versnellen. Onderzoek en innovatie zijn de middelen die zullen helpen de
afhankelijkheid van de Unie van fossiele brandstoffen te verminderen en ertoe
zullen bijdragen de Europese energie- en klimaatdoelstellingen voor 2020 te
verwezenlijken (10 % van de brandstof voor vervoer afkomstig uit
hernieuwbare bronnen en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met
20 %). Volgens schattingen kan het overstappen naar biologische
grondstoffen en biologische verwerkingsmethoden in 2030 voor een besparing van
2,5 miljard ton CO2-equivalent per jaar zorgen en kan de markt voor
biogebaseerde grondstoffen en nieuwe consumentenproducten met een veelvoud
kunnen worden vergroot. Om van dit potentieel gebruik te kunnen maken moet een
brede kennisbasis worden opgebouwd en moeten relevante (bio)technologieën
worden ontwikkeld, waarbij de nadruk op drie essentiële elementen moet komen te
liggen: a) vervanging van de huidige, op fossiele brandstoffen gebaseerde
processen door op hulpbronnen- en energie-efficiënte biotechnologie gebaseerde
processen; b) de totstandbrenging van betrouwbare en toereikende toevoerketens
voor biomassa en afval en van een breed netwerk van bioraffinaderijen in heel
Europa; en c) de ondersteuning van de ontwikkeling van de markt voor
biogebaseerde producten en processen. Er zal worden
gestreefd naar synergie met de activiteiten in het kader van de specifieke
doelstelling Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën.
2.4.1. Bevordering van de
bio-economie voor biogebaseerde industrieën Er zal steun worden verleend voor belangrijke
stappen in de ontwikkeling van koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en duurzame
industrieën door middel van onderzoek naar en de benutting van terrestrische en
aquatische biologische rijkdommen, waarbij schadelijke gevolgen voor het milieu
tot een minimum dienen te worden beperkt. Er moet worden
onderzocht of eventueel afwegingen moeten worden gemaakt tussen de
verschillende toepassingen van biomassa. Er zal gericht worden toegewerkt naar
de ontwikkeling, zowel voor de industrie als voor de consument, van
biogebaseerde producten en biologisch actieve bestanddelen met nieuwe
eigenschappen, gebruiksmogelijkheden en grotere duurzaamheid. De economische
waarde van hernieuwbare hulpbronnen, bioafval en bijproducten zal met behulp
van nieuwe en hulpbronnenefficiënte procédés worden gemaximaliseerd. 2.4.2. Ontwikkeling van geïntegreerde
bioraffinaderijen In dit kader worden activiteiten gesteund ter
bevordering van duurzame bioproducten, tussenproducten en
bio-energie/biobrandstoffen, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar een
trapsgewijze benadering en prioriteit wordt gegeven aan de productie van
producten met een hoge toegevoegde waarde. Er zullen
technologieën en strategieën worden ontwikkeld om de toevoer van grondstoffen
te verzekeren. De uitbreiding van het aantal soorten biomassa dat in
bioraffinaderijen van de tweede en derde generatie kan worden verwerkt, met
inbegrip van biomassa uit de bosbouw, bioafval en industriële bijproducten, kan
bijdragen tot het voorkomen van conflicten over voedsel en brandstoffen en tot
de economische ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden in de Unie. 2.4.3. Ondersteuning van de
ontwikkeling van de markt voor biogebaseerde producten en processen Door middel van vraagzijdemaatregelen zullen
nieuwe markten ontstaan voor biotechnologische innovatie. In
de Unie en op internationaal niveau is standaardisatie vereist met betrekking
tot onder meer de bepaling van biogebaseerde inhoud, de functionaliteit van
producten en biologische afbreekbaarheid. Methoden en benaderingen op het
gebied van levenscyclusanalyse moeten verder worden ontwikkeld en continue
worden bijgesteld in het licht van de vorderingen in de wetenschap en de
industrie. Onderzoeksactiviteiten ter ondersteuning van de standaardisatie van
producten en processen en van regelgevingsactiviteiten op het gebied van
biotechnologie zijn van essentieel belang voor de bevordering van de
totstandbrenging van nieuwe markten en de verwezenlijking van commerciële
mogelijkheden. 2.5. Specifieke
uitvoeringsmaatregelen Naast de algemene bronnen voor externe
adviesverlening zullen specifieke adviezen worden ingewonnen bij het Permanent
Comité voor onderzoek in de landbouw (PCOL) over een aantal aspecten, waaronder
strategische aspecten, via zijn prognoseactiviteiten en met betrekking tot de
coördinatie tussen het op nationaal en Europees niveau uitgevoerde
landbouwonderzoek. Er zullen passende verbanden worden
gelegd met de acties van het Europese innovatiepartnerschap
"Landbouwproductiviteit en duurzaamheid". Het effect en de verspreiding van
onderzoeksresultaten zal actief worden ondersteund met gerichte acties op het
gebied van communicatie, de uitwisseling van kennis en de betrokkenheid van
diverse actoren tijdens het volledige verloop van de projecten. De uitvoering
omvat een groot aantal activiteiten, waaronder belangrijke demonstratie- en
proefprojecten. Gemakkelijke en open toegang tot onderzoeksresultaten en beste
praktijken worden bevorderd, in voorkomend geval met behulp van databanken. Door de specifieke ondersteuning van het mkb
is een sterkere participatie van boerenbedrijven, vissers en andere
micro-ondernemingen aan onderzoeks- en demonstratieactiviteiten mogelijk. Er wordt rekening gehouden met de specifieke behoeften van de primaire
productiesector aan innovatieondersteunende diensten en
voorlichtingsstructuren. De uitvoering van de acties omvat een groot aantal
activiteiten, waaronder kennisuitwisselingsacties, waarbij landbouwers en
intermediairs zullen worden betrokken teneinde een overzicht te krijgen van de
onderzoeksbehoeften van de eindgebruikers. Een gemakkelijke en open toegang tot
onderzoeksresultaten en beste praktijken zal worden bevorderd. Er zal steun worden verleend voor de
opstelling van normen, teneinde de markttoepassing van nieuwe biogebaseerde
goederen en diensten te helpen versnellen. Eventueel zal steun worden verleend voor
gezamenlijke programmeringsinitiatieven zoals "Landbouw, voedselzekerheid
en klimaatverandering", "Een gezonde voeding voor een gezond
leven" en "Gezonde en productieve zeeën en oceanen" en de
instelling van mogelijke publiek-private partnerschappen op het gebied van
biogebaseerde industrieën. Er zal worden gestreefd naar synergie met en
aanvullende steunverlening uit andere fondsen van de Unie die betrekking hebben
op deze maatschappelijke uitdaging, zoals het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling en het Visserijfonds. In alle sectoren van de bio-economie zullen
toekomstgerichte activiteiten worden ondernomen, met inbegrip van de
ontwikkeling van databanken, indicatoren en modellen voor mondiale, Europese,
nationale en regionale dimensies. Er zal een Europese
waarnemingspost voor de bio-economie worden ontwikkeld om de onderzoeks- en
innovatieactiviteiten in de Unie en op mondiaal niveau in kaart te brengen en te
volgen, prestatiekernindicatoren te ontwikkelen en het innovatiebeleid in de
bio-economie te monitoren. 3. Veilige, schone en efficiënte energie 3.1. Vermindering van het
energieverbruik en de koolstofvoetafdruk door slim en duurzaam gebruik De energiebronnen en de
consumptiepatronen van de industrie, het vervoer, de gebouwen en steden in
Europa zijn over het algemeen niet duurzaam, met grote milieu- en
klimaatgevolgen van dien. Voor de
ontwikkeling van bijna energieneutrale gebouwen, uiterst efficiënte industrieën
en de brede toepassing van energie-efficiënte benaderingen door bedrijven,
burgers, gemeenten en steden zijn niet alleen technologische vorderingen
vereist, maar ook niet-technologische oplossingen zoals nieuwe diensten op het
gebied van adviesverlening, financiering en vraagbeheer. Energie-efficiëntie
zou dus een van de meest kosteneffectieve manieren kunnen worden om de vraag
naar energie terug te dringen en zo de continuïteit van de energievoorziening
te versterken, de gevolgen voor het milieu en het klimaat te verminderen en het
concurrentievermogen te vergroten. 3.1.1. Technologieën en diensten voor
slim en efficiënt energiegebruik op de massamarkt introduceren Om het energieverbruik te kunnen verminderen
en energieverspilling te kunnen voorkomen en tegelijkertijd in de behoeften van
de samenleving en de economie te kunnen voorzien, is het niet alleen nodig om
efficiëntere, betaalbaardere, milieuvriendelijkere en slimmere en diensten op
de massamarkt worden geïntroduceerd, maar dat ook componenten en apparaten
dusdanig worden geïntegreerd dat zij gezamenlijk een optimaal energieverbruik
in gebouwen, de dienstensector en de industrie mogelijk maken. Om de invoering van deze technologieën en
diensten te waarborgen en de consumenten in het genot van alle voordelen
daarvan te laten komen (met inbegrip van de mogelijkheid om hun eigen verbruik
precies te controleren) moet de energieprestatie ervan worden aangepast aan en
geoptimaliseerd voor de omgeving waarin zij worden toegepast. Hiervoor is niet alleen onderzoek naar en ontwikkeling en beproeving
van innovatieve informatie- en communicatietechnologie (ICT) en van bewakings-
en controletechnieken nodig, maar ook grootschalige demonstratieprojecten en
precommerciële toepassingen, teneinde voor de nodige interoperabiliteit en
schaalbaarheid te zorgen. Dergelijke projecten dienen erop te zijn gericht
gemeenschappelijke procedures voor de verzameling, vergelijking en analyse van
verbruiks- en emissiegegevens te ontwikkelen met het oog op de bevordering van
de meetbaarheid, transparantie, sociale acceptatie, planning en zichtbaarheid
van het energieverbruik en het effect ervan voor het milieu. 3.1.2. Benutting van het potentieel
van efficiënte en hernieuwbare verwarmings- en koelsystemen In de Unie wordt een groot deel van de energie
verbruikt voor verwarmings- en koelingsdoeleinden, zodat de ontwikkeling van
kosteneffectieve en efficiënte technologieën en systeemintegratietechnieken op
dit gebied, zoals netwerkconnectiviteit met gestandaardiseerde talen en
diensten, een grote bijdrage zou kunnen leveren tot de vermindering van de
vraag naar energie. Hiervoor zijn onderzoek en
demonstraties van nieuw systemen en componenten voor toepassingen voor zowel
industrieel als huishoudelijk gebruik vereist, bijvoorbeeld wat betreft
gedecentraliseerde toevoer van heet water en stadsverwarming of de verwarming
en koeling van ruimten. Dit onderzoek en deze demonstraties dienen
verschillende technologieën te omvatten: zonneverwarming, geothermische
energie, biomassa, warmtepompen, warmtekrachtkoppeling, enz. en moeten voldoen
aan de vereisten inzake bijna-energieneutrale gebouwen en wijkvoorzieningen. Er
zijn echter verdere doorbraken nodig, met name op het gebied van de opslag van
uit hernieuwbare energiebronnen verkregen warmte en wat betreft de ontwikkeling
en installatie van efficiënte combinaties van hybride verwarmings- en
koelsystemen voor gecentraliseerde en gedecentraliseerde toepassingen. 3.1.3. Bevordering van Europese
slimme steden en gemeenten Stedelijke gebieden behoren tot de grootste
verbruikers van energie in de Unie en zijn dan ook verantwoordelijk voor een
groot deel van de uitstoot van broeikasgassen en de luchtverontreiniging. Steden zien zich inmiddels met een afname van de luchtkwaliteit en de
gevolgen van de klimaatverandering geconfronteerd en moeten eigen bestrijdings-
en aanpassingsstrategieën ontwikkelen. Het vinden van innovatieve
energieoplossingen (energie-efficiëntie en systemen voor de
elektriciteitsvoorziening en verwarming en koeling) die geïntegreerd zijn met
de systemen op het gebied van vervoer, afvalverwerking en waterzuivering en
ICT-oplossingen voor de stedelijke omgeving, is derhalve van cruciaal belang
voor de omschakeling naar een koolstofarme samenleving. Er moet worden gedacht
aan gerichte initiatieven ter ondersteuning van de convergentie van industriële
waardeketens van de energie-, vervoers- en ICT-sector voor slimme stedelijke
toepassingen. Tegelijk moeten op ware grootte nieuwe technologische,
organisatorische, plannings- en zakelijke modellen worden ontwikkeld en
beproefd die aan de behoeften en capaciteiten van steden en gemeenten voldoen. Tevens
is onderzoek nodig om inzicht te krijgen in de sociale, economische en
culturele vraagstukken die met deze omschakeling verband houden. 3.2. Goedkope en koolstofarme
energievoorziening Elektriciteit speelt een
centrale rol bij de totstandbrenging van een ecologisch duurzame koolstofarme
economie. De marktinvoering van
systemen voor koolstofarme elektriciteitsopwekking verloopt te traag vanwege de
hoge kosten die ermee gemoeid zijn. Er bestaat daarom een dringende behoefte
aan oplossingen om de kosten aanzienlijk te verlagen en tegelijk de prestaties
en de duurzaamheid te verhogen, opdat de markttoepassing van koolstofarme
elektriciteitsopwekking kan worden versneld. Met name bestaat behoefte aan: 3.2.1. Ontwikkeling van het volledige
potentieel van windkracht De doelstelling is om de kosten voor de
elektriciteitsopwekking door windkrachtcentrales op het land en voor de kust
tegen 2020 met rond 20 % te verminderen in vergelijking tot 2010, om
windkrachtcentrales meer naar de zee te verplaatsen en voor een goede
integratie in het elektriciteitsnet te zorgen. De aandacht
gaat hierbij vooral uit naar de ontwikkeling, beproeving en demonstratie van
grootschaligere windgeneratoren van de volgende generatie, naar efficiëntere
generatoren en een grotere beschikbaarheid, zowel on- als offshore (ook in
afgelegen gebieden en gebieden met ongunstige weersomstandigheden) en naar
nieuwe serieproductieprocessen. 3.2.2. Ontwikkeling van efficiënte,
betrouwbare en in kostenopzicht concurrerende zonne-energiesystemen De kosten van zonne-energie, zowel van
fotovoltaïsche (PV) als geconcentreerde zonne-energie (CSP), moeten tegen 2020
zijn gehalveerd ten opzichte van 2010 opdat deze vorm van energie een aandeel
op de elektriciteitsmarkt kan veroveren. Voor PV is daartoe langetermijnonderzoek naar
nieuwe concepten en systemen, demonstratie en beproeving van massaproductie
nodig met het oog op grootschalige toepassing. Voor CSP zal de nadruk liggen op de
ontwikkeling van methoden ter verhoging van de efficiëntie en vermindering van
de kosten en de milieugevolgen, teneinde de industrie in staat te stellen
bewezen technologieën op te schalen door prototype-energiecentrales te bouwen. 3.2.3. Ontwikkeling van concurrerende
en uit milieuoogpunt veilige technologieën voor koolstofopvang, -vervoer en
opslag Koolstofopvang en ‑opslag (carbon
capture and storage – CCS) is een belangrijke optie die op commerciële schaal
breed en wereldwijd moet worden toegepast om de doelstelling van een
koolstofneutrale energieopwekking en een koolstofarm producerende industrie
tegen 2050 te kunnen verwezenlijken. Het oogmerk is om de
extra kosten die zijn verbonden aan de toepassing van CCS in kolen- en
gasgestookte energiecentrales tot een minimum te beperken in vergelijking met
gelijkwaardige centrales zonder CCS en energie-intensieve industriële
installaties. Er zal met name steun worden verleend voor
demonstraties van de volledige CCS-keten voor een representatieve reeks
verschillende opties voor opvang-, vervoers- en opslagtechnologie. Deze activiteiten zullen vergezeld gaan van onderzoek met het oog op
de verdere ontwikkeling van deze technologieën en op het creëren van meer concurrerende
opvangtechnologieën, verbeterde componenten, geïntegreerde systemen en
processen, veilige geologische opslag en rationele oplossingen voor
grootschalig hergebruik van opgevangen CO2 ter bevordering van de
commerciële toepassing van CCS-technologieën voor met fossiele brandstoffen
gestookte energiecentrales en andere koolstofintensieve industrieën na 2020. 3.2.4. Ontwikkeling van geothermische
energie, waterkracht, mariene energie en andere hernieuwbare energiebronnen Geothermische energie, waterkracht, mariene
energie en andere hernieuwbare energiebronnen kunnen een bijdrage leveren aan
het koolstofvrij maken van de Europese energievoorziening en de ontwikkeling
van flexibele mogelijkheden voor een variabele productie en een variabel
verbruik van energie. De doelstelling is om
kosteneffectieve en duurzame technologieën marktrijp te maken zodat zij op
grote schaal en door de industrie kunnen worden toegepast en geïntegreerd
kunnen worden in het elektriciteitsnet. Oceanische energie zoals getijden-,
stromings- of golfslagenergie, is een voorspelbare energiebron zonder uitstoot
van schadelijke stoffen. Er moet ook innovatief laboratoriumonderzoek worden
verricht naar goedkope en betrouwbare onderdelen en materialen in een omgeving
met sterke corrosie en bioaangroei en demonstraties onder de uiteenlopende
omstandigheden in de Europese wateren. 3.3. Alternatieve brandstoffen en
mobiele energiebronnen Om aan de Europese
energiebehoeften en doelstellingen inzake de vermindering van de CO2-uitstoot
te kunnen voldoen, is de ontwikkeling van nieuwe brandstoffen en mobiele
energiebronnen vereist. Dit is met
name belangrijk om de doelstellingen met betrekking tot slim, groen en
geïntegreerd vervoer te kunnen verwezenlijken. De waardeketen voor deze
technologieën en alternatieve brandstoffen is niet in voldoende mate ontwikkeld
en moet naar het demonstratiestadium worden getild. 3.3.1. Bio-energie concurrerend en
duurzaam maken De doelstelling met betrekking tot bio-energie
is om de meest veelbelovende technologieën marktrijp te maken met het oog op de
grootschalige, duurzame productie van geavanceerde op verschillende
waardeketens gebaseerde biobrandstoffen van de tweede generatie voor
vervoersdoeleinden en op hoogefficiënte warmtekrachtkoppeling op basis van biomassa,
met inbegrip van CCS. Doel is de ontwikkeling en
demonstratie van technologie voor verschillende trajecten voor bio-energie op
verschillende schalen, rekening houdend met verschillende geografische en
klimaatomstandigheden en logistieke beperkingen. Daarnaast zal onderzoek op
langere termijn worden verricht ten behoeve van de ontwikkeling van een
duurzame bio-energie-industrie na 2020. Deze activiteiten vormen een aanvulling
op onderzoek dat upstream (toevoer, biohulpbronnen) en downstream (integratie
in het wagenpark) wordt verricht in het kader van andere relevante
maatschappelijke uitdagingen. 3.3.2. Bespoediging van de
marktinvoering van technologie op het gebied van waterstof en brandstofcellen Brandstofcellen en waterstof kunnen potentieel
een grote bijdrage leveren tot het aanpakken van de uitdagingen waarmee Europa
zich op energiegebied geconfronteerd ziet. Om deze
technologieën concurrerend te maken op de markt is een sterke verlaging van de
kosten nodig. Zo moeten bijvoorbeeld de kosten van brandstofcelsystemen voor
vervoersdoeleinden in de komende tien jaar met een factor 10 worden verminderd.
Om dit te kunnen bereiken wordt steun verleend aan grootschalige demonstraties
en de precommerciële toepassing van draagbare, vaste en vervoerstoepassingen en
daaraan gerelateerde diensten en voor langetermijnonderzoek en technologische
ontwikkeling gericht op het opbouwen van een concurrerende brandstofcelketen en
van een duurzame waterstofproductie en ‑infrastructuur in de hele Unie. Er
is nauwe nationale en internationale samenwerking nodig om op de markt een
doorbraak van de vereiste orde van grootte te kunnen zorgen en om passende
normen te kunnen ontwikkelen. 3.3.3. Nieuwe alternatieve
brandstoffen Op dit gebied is er sprake van een aantal opties
met langetermijnpotentieel, zoals metaalbrandstof in poedervorm of brandstof
verkregen uit fotosynthetische micro-organismen (in aquatische en terrestrische
milieus) en kunstmatige fotosynthese. Deze nieuwe
onderzoeksrichtingen bieden wellicht potentieel voor een efficiëntere omzetting
van energie, meer kosteneffectieve en duurzame technologieën en processen die
vrijwel broeikasgasneutraal zijn en geen landbouwgrond in beslag nemen. In dit
kader zal met name steun worden verleend om deze nieuwe en andere potentiële
technologieën uiterlijk van het laboratoria naar demonstratieniveau te tillen
met het oog op precommerciële demonstratie. 3.4. Een uniform, slim Europees
elektriciteitsnet Met betrekking tot
elektriciteitsnetten moeten drie onderling samenhangende uitdagingen worden
aangepakt om een consumentvriendelijk en in toenemende mate koolstofvrij
elektriciteitssysteem te creëren: de
totstandbrenging van een pan-Europese markt; de integratie van een sterk
gestegen aandeel hernieuwbare energiebronnen; het beheer van de interacties
tussen miljoenen leveranciers en afnemers (nu steeds meer huishoudens zowel
leverancier als afnemer zijn), met inbegrip van eigenaren van elektrische
voertuigen. Elektriciteitsnetten van de toekomst zullen een cruciale rol spelen
bij de overgang naar een volledig koolstofvrij elektriciteitssysteem en meer
flexibiliteit en kostenvoordelen voor de consument te bieden hebben. De
prioritaire doelstelling voor 2020 is om ervoor te zorgen dat rond 35 %
van de gedistribueerde elektriciteit afkomstig is uit verspreide en
geconcentreerde hernieuwbare energiebronnen. Door sterk geïntegreerde
onderzoeks- en demonstratie-inspanningen zal de ontwikkeling van nieuwe
componenten en technologieën worden ondersteund die zowel betrekking hebben op
de specifieke vereisten van de transmissie en distributiekant van het
elektriciteitsnet als op de opslag van elektriciteit. Er moet aandacht worden besteed aan alle
opties die geëigend zijn om het aanbod van en de vraag naar energie in
evenwicht te brengen, teneinde de emissies en de kosten te kunnen verminderen. Er moet onderzoek worden gedaan naar nieuwe technologieën op het
gebied van elektriciteitssystemen en een bidirectionele
communicatie-infrastructuur en deze moeten in het bestaande elektriciteitsnet
worden geïntegreerd. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd tot een betere
planning, bewaking en controle en een veiliger exploitatie van netwerken onder
normale omstandigheden en in noodsituaties, tot het beheer van de interacties
tussen leveranciers en afnemers en tot de toevoer, het beheer en de
verhandeling van energiestromen. Met het oog op de toepassing van toekomstige
infrastructuur moet bij de opstelling van indicatoren en de analyse van
kostenvoordelen rekening worden gehouden met het systeem als geheel. Daarnaast
zal worden gestreefd naar een zo groot mogelijke synergie tussen slimme
netwerken en telecommunicatienetwerken, teneinde dubbele investeringen te
voorkomen en de marktinvoering van slimme energiediensten te bespoedigen. Nieuwe
opslagmogelijkheden voor energie (zowel grootschalige opslag als opslag in
batterijen) en voertuigsystemen zullen voor de vereiste flexibiliteit aan de
productie- en de vraagzijde zorgen. Verbeterde
ICT-technologieën zullen de flexibiliteit van de vraag naar elektriciteit nog
verder verhogen doordat zij de afnemers (industrie, bedrijfsleven en
huishoudens) de nodige automatiseringsinstrumenten aan de hand zullen doen. Nieuwe
ontwerpmogelijkheden op het gebied van planning, markten en regulering moeten
stimulansen bieden voor de algemene efficiëntie en kosteneffectiviteit van de
leveringsketen van elektriciteit, de interoperabiliteit van infrastructuur en
het ontstaan van een open en door mededinging gekenmerkte markt voor slimme
netwerktechnologie, producten en diensten. Er zijn
grootschalige demonstratieprojecten nodig om oplossingen te beproeven en te
valideren en te beoordelen welke voordelen zij voor het systeem en voor de
individuele belanghebbenden bieden, alvorens die oplossingen in heel Europa toe
te passen. Dergelijke projecten moeten vergezeld gaan van onderzoek naar de
reactie van consumenten en bedrijven op economische prikkels,
gedragswijzigingen, informatiediensten en ander innovatieve mogelijkheden
waarin slimme netwerken voorzien. 3.5. Nieuwe kennis en technologieën Op de lange duur zijn
nieuwe, efficiëntere en kosteneffectievere technologieën nodig. De vooruitgang op dit gebied dient te worden
bespoedigd door multidisciplinair onderzoek met het oog op wetenschappelijke
doorbraken met betrekking tot energiegerelateerde concepten en ontsluitende
technologieën (bijv. nanowetenschap, materiaalwetenschap, vastestoffysica, ICT,
biowetenschappen, computerkunde, ruimtevaart) en door de ontwikkeling van
innovaties op het gebied van technologieën van de toekomst en opkomende
technologieën. Tevens zal geavanceerd
onderzoek nodig zijn om oplossingen te vinden voor de aanpassing van
energiesystemen aan de veranderende klimaatomstandigheden. De prioriteiten van dit onderzoek kunnen worden afgestemd
op nieuwe wetenschappelijke en technologische behoeften en kansen of pas
ontdekte fenomenen die veelbelovende ontwikkelingen of risico's voor de
samenleving doen vermoeden en die tijdens de looptijd van Horizon 2020 terrein
zullen winnen. 3.6. Solide besluitvorming en
publieke participatie Het energiebeleid moet
worden ondersteund door en in sterke mate gebaseerd op onderzoek naar energie. Er is grondige kennis vereist van technologieën en
‑diensten, infrastructuur, markten (en de bijbehorende
regelgevingskaders) en consumentengedrag op het gebied van energie om
beleidsmakers van gedegen analyses te kunnen voorzien. Er zal daarom, met name
in het kader van het informatiesysteem van het SET-plan van de Europese
Commissie, steun worden verleend voor: de ontwikkeling van gedegen en transparante
instrumenten, methoden en modellen ter beoordeling van de belangrijkste
economische en maatschappelijke kwesties op het gebied van energie; het
opzetten van gegevensbanken en de opstelling van scenario's voor een
uitgebreide Unie en de beoordeling van het effect van het energiebeleid en het
energiegerelateerde beleid op de continuïteit van de voorziening, het milieu en
de klimaatverandering, de samenleving en het concurrentievermogen van de
energiesector; de uitvoering van sociaaleconomische onderzoeksactiviteiten. In het kader van platforms
voor open innovatie zoals "levende laboratoria" en grootschalige
demonstratieprojecten voor de innovatie van diensten en met gebruikmaking van
de mogelijkheden van het internet en sociale technologieën zullen het gedrag
van de consumenten, met name van personen met een handicap, en veranderingen in
het gedrag van de consumenten worden bestudeerd. 3.7 Marktintroductie van
energie-innovatie en bewustmaking van markten en consumenten Innovatieve oplossingen voor de marktinvoering
en ‑verspreiding zijn van essentieel belang voor de tijdige en
kosteneffectieve uitrol van nieuwe energietechnologieën. Naast
door technologie aangestuurde onderzoeks- en demonstratieactiviteiten zijn
hiervoor acties met een duidelijke Europese toegevoegde waarde nodig die over
verschillende disciplines en bestuursniveaus heen gericht zijn op de
ontwikkeling, toepassing, uitwisseling en verspreiding van niet-technologische
innovaties met een grote hefboomwerking op de EU-markten voor energie. Dergelijke innovaties
zullen zich concentreren op de totstandbrenging van gunstige marktvoorwaarden
wat betreft regelgeving, administratieve lasten en financiering voor
koolstofarme, hernieuwbare en energie-efficiënte technologieën en oplossingen. Er zal steun worden verleend voor maatregelen ter
bevordering van de tenuitvoerlegging van het energiebeleid, de voorbereiding
van de investeringen, de ondersteuning van de opbouw van capaciteiten en
bevordering van de acceptatie door het publiek. Door onderzoek en analysen
wordt herhaaldelijk bevestigd dat de menselijke factor een cruciale rol speelt
voor het welslagen of de mislukking van beleidsmaatregelen op het gebied van
duurzame energie. Innovatieve
organisatorische structuren, de verspreiding en uitwisseling van goede
praktijken en specifieke scholings- en capaciteitsopbouwacties zullen worden
aangemoedigd. 3.8. Specifieke
uitvoeringsaspecten De vaststelling van de prioriteiten voor de
uitvoering van de activiteiten in het kader van deze uitdaging wordt ingegeven
door de noodzaak om de Europese dimensie van onderzoek en innovatie op
energiegebied te versterken. Een van de
hoofddoelstellingen is de ondersteuning van de uitvoering van de onderzoeks- en
innovatieagenda van het Europees strategisch plan voor energietechnologie
(SET-plan)[24]
met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid van de
Unie inzake energie en klimaatverandering. De stappen- en uitvoeringsplannen
van het SET-plan leveren derhalve waardevolle input voor de formulering van de
werkprogramma's. De beheersstructuur van het SET-plan zal
worden gebruikt als principiële basis voor de vaststelling van strategische
prioriteiten en de coördinatie van onderzoek en innovatie op energiegebied in
de Unie. De niet-technologische agenda zal zijn
gebaseerd op het energiebeleid en de energiewetgeving van de Unie. Tevens zal overal in de Unie steun worden
verleend voor de totstandbrenging van een gunstig klimaat voor de brede
markttoepassing van bewezen technologische en dienstenoplossingen, processen en
beleidsinitiatieven voor koolstofarme technologieën en energie-efficiëntie. Dit kan onder meer gebeuren in de vorm van steun voor
technische bijstand ten behoeve van ontwikkeling en investeringen in
energie-efficiëntie en hernieuwbare energie. Het vormen van partnerschappen met Europese
belanghebbenden is van belang voor een gezamenlijk gebruik van hulpbronnen en
een gezamenlijke uitvoering. Per geval kan worden bepaald
dat, indien dit gepast wordt geacht, bestaande Europese industriële
initiatieven van het SET-plan worden omgezet in publiek-private partnerschappen
om het niveau en de coherentie van de nationale financiering te versterken en
gezamenlijke onderzoeks- en innovatieacties van de lidstaten aan te moedigen. Er zal worden overwogen om, ook in samenwerking met de
lidstaten, steun te verlenen aan allianties van publieke
onderzoeksorganisaties, met name de in het kader van het SET-plan in het leven
geroepen Europese Alliantie voor energieonderzoek, teneinde de openbare
onderzoeksmiddelen en ‑infrastructuur te poolen, om onderzoek te doen op
cruciale gebieden van Europees belang. Door
middel van internationale coördinatieacties zal overeenkomstig het beginsel van
variabele geometrie steun worden verleend voor de prioriteiten van het
SET-plan, waarbij rekening wordt gehouden met de capaciteiten en specifieke
omstandigheden in de verschillende landen. Er zal een beroep worden gedaan op het informatiesysteem van het SET-plan van de Europese
Commissie om samen met belanghebbenden prestatiekernindicatoren te ontwikkelen
om de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging in kaart te brengen. Deze indicatoren zullen regelmatig aan een
herziening worden onderworpen om rekening te houden met actuele ontwikkelingen.
Meer algemeen wordt in het kader van deze uitdaging gestreefd naar een
verbetering van de coördinatie van relevante programma's, initiatieven en
beleidsmaatregelen van de Unie, zoals het cohesiebeleid, met name via de
nationale en regionale strategieën voor slimme specialisatie, en van de mechanismen
van de EU-regeling voor de handel in emissierechten, bijvoorbeeld wat betreft
de steun voor demonstratieprojecten. 4. Slim, groen en geïntegreerd vervoer 4.1. Hulpbronnenefficiënt en
milieuvriendelijk vervoer De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld
de uitstoot van CO2 tegen 2050 met 60 % te verminderen. Tevens beoogt zij om uiterlijk in 2030 het gebruik van op
conventionele brandstoffen rijdende auto's in steden met de helft te reduceren
en in de grote stedelijke centra voor een vrijwel koolstofneutrale logistiek te
zorgen. Het aandeel van koolstofarme brandstoffen in de luchtvaart moet in 2050
met 40 % zijn gestegen en de CO2-emissies door het gebruik van
bunkerbrandstoffen in de scheepvaart moeten dan met 40 % zijn verlaagd. Onderzoek en innovatie zullen een grote
bijdrage leveren tot de ontwikkeling en marktinvoering van de nodige
oplossingen voor alle vormen van vervoer, waardoor de door het vervoer
veroorzaakte schadelijke emissies (zoals die van CO2, NOx,
en SOx) drastisch zullen worden teruggedrongen, de afhankelijkheid
van het vervoer van fossiele brandstoffen zal worden verminderd, waardoor de
gevolgen van het vervoer voor de biodiversiteit worden beperkt en de
natuurlijke hulpbronnen worden gespaard. Dit zal worden bereikt door middel van de
volgende specifieke activiteiten: 4.1.1. Schonere en stillere
vliegtuigen, voertuigen en schepen ter verbetering van de milieuprestaties en
vermindering van lawaai en trillingen De activiteiten op dit gebied zijn gericht op
de eindproducten, maar zullen ook betrekking hebben op slank en ecologisch
ontwerp en dito productieprocessen, waarbij de recycleerbaarheid reeds in het
ontwerpstadium wordt geïntegreerd. (a)
Ontwikkeling en bespoediging van de marktinvoering
van schonere aandrijftechnologieën is van belang voor de vermindering of
voorkoming van de uitstoot van CO2 en andere verontreinigende
stoffen in het vervoer. Hiervoor zijn nieuwe en
innovatieve oplossingen nodig, gebaseerd op elektrische motoren en accu's,
brandstofcellen of hybride aandrijving Technologische doorbraken zullen tevens
bijdragen tot de verbetering van de milieuprestaties van traditionele
aandrijfsystemen. (b)
Onderzoek naar mogelijkheden voor het gebruik van
emissiearme alternatieve energievormen zal bijdragen tot een vermindering van
het verbruik van fossiele brandstoffen. Hiertoe behoort
onder meer het gebruik van duurzame brandstoffen en elektriciteit uit
hernieuwbare energiebronnen in alle middelen van vervoer, met inbegrip van de
luchtvaart, de vermindering van het brandstofverbruik door middel van energy
harvesting, een gediversifieerde energievoorziening en andere innovatieve
oplossingen. Er zullen nieuwe benaderingen worden toegepast op het gebied van
voertuigen, energieopslag en infrastructuur voor de energievoorziening, met inbegrip
van interfaces voor de koppeling van voertuigen en stroomnetten en innovatieve
oplossingen voor het gebruik van alternatieve brandstoffen. (c)
De vermindering van het gewicht van vliegtuigen,
schepen en voertuigen en de verlaging van de aerodynamische, hydrodynamische of
rolweerstand door het gebruik van lichtere materialen, slankere structuren en
innovatieve ontwerpen, zullen bijdragen tot een lager brandstofgebruik. 4.1.2. Ontwikkeling van slimme
apparatuur, infrastructuur en diensten Hierdoor worden vervoersactiviteiten
geoptimaliseerd en het verbruik van hulpbronnen gereduceerd. De nadruk zal komen te liggen op het efficiënt gebruik en beheer van
luchthavens, havens, logistieke platforms en infrastructuur voor
oppervlaktevervoer alsmede autonome en doeltreffende onderhouds- en
inspectiesystemen. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de
klimaatbestendigheid van infrastructuur, kostenefficiënte oplossingen op basis
van een levenscyclusbenadering en de bredere toepassing van nieuwe materialen die
een efficiënter en voordeliger onderhoud mogelijk maken. Tevens zal aandacht
worden besteed aan toegankelijkheid en sociale inclusiviteit. 4.1.3. Verbetering van het vervoer en
de mobiliteit in stedelijke gebieden De verbetering van het vervoer en de mobiliteit
zal ten goede komen aan een toenemend deel van de bevolking dat in de stad
woont en werkt of naar de stad komt voor diensten en vrijetijdsbesteding. Er moeten nieuwe concepten op het gebied van mobiliteit en
vervoersorganisatie en nieuwe logistieke en planningsoplossingen worden
ontwikkeld en beproefd teneinde tot de vermindering van luchtvervuiling en
lawaai en tot meer efficiëntie bij te dragen. Openbaar vervoer en
niet-gemotoriseerd vervoer dienen naast andere vormen van hulpbronnenefficiënt
vervoer te worden ontwikkeld als echt alternatief voor het gebruik van
particuliere motorvoertuigen, gesteund door een sterker gebruik van
intelligente vervoerssystemen en innovatief vraagzijdebeheer. 4.2. Betere mobiliteit, minder
verkeersopstoppingen, meer veiligheid en betere beveiliging Het Europese vervoerbeleid op dit terrein is
in het licht van de toenemende vraag naar mobiliteit gericht op de
optimalisering van vervoersprestaties en ‑efficiëntie, teneinde van
Europa de veiligste regio voor de luchtvaart te maken en vorderingen te maken
in de richting van de doelstelling van nul dodelijke ongevallen in het
wegverkeer in 2050. Tegen 2030 moet 30 % van het
vrachtvervoer over de weg over afstanden van meer dan 300 kilometer zijn
verplaatst naar het spoor en de scheepvaart. Een doorlopend en efficiënt
vervoer van personen en goederen door heel Europa waarbij tevens externe kosten
worden geïnternaliseerd, vergt een nieuw Europees multimodaal systeem voor
vervoersbeheer, informatie en betalingen. Onderzoek en innovatie zullen door
activiteiten in het kader van de volgende acties een belangrijke bijdrage
leveren tot de verwezenlijking van die ambitieuze beleidsdoelstellingen: 4.2.1. Een substantiële vermindering
van het aantal files Dit kan worden bereikt door de implementatie
van een volledig intermodaal systeem voor vervoer "van deur tot deur"
en door het voorkomen van onnodig gebruik van vervoermiddelen. Dit betekent dat voor meer integratie tussen de verschillende vormen
van vervoer moet worden gezorgd, dat vervoersketens moeten worden
geoptimaliseerd en dat vervoersdiensten beter moeten worden geïntegreerd. Door
dergelijke innovatieve oplossingen zal ook de toegankelijkheid van het vervoer
worden verbeterd, ook voor ouderen en kwetsbare gebruikers. 4.2.2. Substantiële verbeteringen van
de mobiliteit van personen en goederen Dit kan worden bereikt door de ontwikkeling en
brede invoering van intelligente vervoerstoepassingen en beheersystemen. Voorwaarden hiervoor zijn: planning, vraagbeheer, informatie- en betalingssystemen
die op Europees niveau interoperabel zijn, en de volledige integratie van
informatiestromen, beheersystemen, infrastructuurnetwerken en
mobiliteitsdiensten in een nieuw gemeenschappelijk multimodaal kader dat is
gebaseerd op open platforms. Hierdoor kunnen ook flexibiliteit en het vermogen
tot snelle reacties op crisissituaties en extreme weersomstandigheden worden
gewaarborgd middels een herverdeling van de vervoersstromen over de
verschillende vormen van vervoer. Nieuwe toepassingen voor positiebepaling,
navigatie en tijdbepaling die zijn gebaseerd op de satellietnavigatiesystemen
Galileo en EGNOS zullen ertoe bijdragen deze doelstelling te verwezenlijken. (a)
Innovatieve technologieën voor luchtverkeersbeheer
maken in tijden van een sterk toenemende vraag een grote stap voorwaarts
mogelijk op het gebied van veiligheid en efficiëntie en zorgen voor grotere
stiptheid, een verkorting van de tijd die passagiers met reisgerelateerde
procedures doorbrengen, en meer veerkracht in het luchtverkeerssysteem. De tenuitvoerlegging en verdere ontwikkeling van het
"gemeenschappelijk Europees luchtruim" zal worden ondersteund door
oplossingen met betrekking tot sterkere automatisering en autonomie op het
gebied van luchtverkeersbeheer en verkeersleiding, een betere integratie van
componenten op de grond en in de lucht en nieuwe oplossingen voor de efficiënte
en naadloze afhandeling van passagiers en goederen in het hele vervoersysteem. (b)
In de scheepvaart zullen verbeterde en
geïntegreerde plannings- en beheertechnologieën bijdragen tot het ontstaan van
een "blauwe gordel" op de zeeën die Europa omgeven en tot
efficiëntere havenactiviteiten. Daarnaast zorgen deze
technologieën voor een passend kader voor de Europese binnenvaart. (c)
Met betrekking tot de spoorwegen en het wegverkeer
zal de optimalisering van het netwerkbeheer een efficiënt gebruik van de
beschikbare infrastructuur in de hand werken en grensoverschrijdende
activiteiten vergemakkelijken. Er zullen allesomvattende
coöperatieve systemen voor het beheer van het wegverkeer en informatie worden
ontwikkeld op basis van voertuig-tot-voertuig en
voertuig-tot-infrastructuur-communicatie. 4.2.3. Ontwikkeling en toepassing van
nieuwe concepten voor vrachtverkeer en logistiek De activiteiten in dit kader kunnen de druk op
het vervoersysteem verminderen en voor meer veiligheid en vrachtcapaciteit
zorgen. Zo kunnen bijvoorbeeld voertuigen die hoge
prestaties leveren, maar een klein milieueffect hebben, worden gecombineerd met
slimme, betrouwbare boordsystemen en infrastructuursystemen (bijv.
samenstellen). In het kader van deze activiteiten wordt ook steun verleend voor
de ontwikkeling van de visie van e-Freight, een papierloos vrachtvervoerproces
waarbij elektronische informatiestromen, diensten en betalingen gekoppeld zijn
aan fysieke intermodale vrachtverkeersstromen. 4.2.4. Vermindering van het aantal
ongevallen en verkeersdoden en verbetering van de veiligheid Deze doelstelling zal worden verwezenlijkt
door aspecten aan te pakken die met de organisatie, het beheer en de controle
van de prestaties en de risico's van vervoersystemen te maken hebben en door
aandacht te besteden het ontwerp en de besturing of bediening van
luchtvaartuigen, voertuigen en schepen, infrastructuur en terminals. Er zal aandacht worden besteed aan passieve en actieve veiligheid,
preventieve veiligheid en verbeterde automatiserings- en opleidingsprocessen
ter vermindering van de risico's die van menselijk falen uitgaan. Om de
gevolgen van het weer en andere natuurlijke gevaren beter te kunnen voorspellen,
beoordelen en tegen te gaan worden speciale instrumenten en technieken
ontworpen. De activiteiten zullen ook zijn gericht op de integratie van
veiligheidsaspecten in de planning en het beheer van passagiers- en
vrachtstromen, het ontwerp van luchtvaartuigen, voertuigen en schepen, op het
verkeers- en systeembeheer en de constructie van terminals. 4.3. Mondiaal leiderschap voor de
Europese vervoersector Doordat onderzoek en innovatie ervoor zorgen
dat Europa zijn voorsprong op het gebied van nieuwe technologieën behoudt en de
kosten van de bestaande productieprocessen kan reduceren, dragen zij ertoe bij
dat de Europese vervoersector ondanks de groeiende concurrentie gekenmerkt
blijft door groei en het scheppen van hooggekwalificeerde banen. Het concurrentievermogen van deze belangrijke economische sector, die
goed is voor 6,3 % van het bbp van de Unie en werk biedt aan 13 miljoen
mensen in Europa, moet worden gewaarborgd. Tot de specifieke doelstellingen in
dit verband behoren de ontwikkeling van de volgende generatie van innovatieve
transportmiddelen en de voorbereiding van de daarop volgende generatie door de
uitwerking van nieuwe concepten en ontwerpen, en van slimme controlesystemen en
efficiënte productieprocessen. Europa heeft zich ten doel gesteld wereldleider
te worden op het gebied van efficiency en veiligheid in alle takken van
vervoer. Onderzoek en innovatie zullen op de volgende
specifieke activiteiten zijn gericht: 4.3.1. Ontwikkeling van de
vervoermiddelen van de volgende generatie met het oog op het behoud van
marktaandelen De activiteiten in dit kader zullen bijdragen
tot de leidende positie van Europa op het gebied van luchtvaartuigen,
hogesnelheidstreinen, stedelijke spoorwegnetten, wegvoertuigen,
elektromobiliteit, kruisvaartschepen, veerboten en gespecialiseerde
hightech-schepen en mariene platforms. Hierdoor zal ook
het concurrentievermogen van de Europese industrieën op het gebied van
opkomende technologieën en systemen stimuleren en de diversificatie van deze
industrieën naar nieuwe markten, en naar andere sectoren dan de vervoersector,
bevorderen. Hiertoe behoort de ontwikkeling van innovatieve veilige
luchtvaartuigen, voertuigen en schepen met efficiënte aandrijvingen, groot
vermogen en intelligente controlesystemen. 4.3.2. Boordsystemen voor slimme
controletoepassingen Deze systemen zijn noodzakelijk om de
prestaties en de systeemintegratie in de vervoersector te verhogen. Er zullen passende interfaces voor de communicatie tussen
luchtvaartuigen, voertuigen, vaartuigen en infrastructuur en alle relevante
combinaties daarvan worden ontwikkeld met het oog op de vaststelling van
gemeenschappelijke operationele normen. 4.3.3. Geavanceerde
productieprocessen Met behulp van deze processen kunnen producten
op maat worden vervaardigd, de levenscycluskosten worden verminderd, de
ontwikkelingstijd verkort en de standaardisatie en certificatie van
luchtvaartuigen, voertuigen, vaartuigen en daaraan gerelateerde infrastructuur
worden bevorderd. De activiteiten op dit gebied zijn
gericht op de ontwikkeling van snelle en kosteneffectieve ontwerp- en
productietechnieken, inclusief assemblage, constructie, onderhoud en recycling,
met behulp van digitale instrumenten en automatisering en de integratie van
complexe systemen. Hierdoor wordt de opbouw bevorderd van concurrerende
toeleveringsketens met korte ontwikkelingstijden en lage kosten. 4.3.4. Verkennen van geheel nieuwe
vervoersconcepten Door deze activiteiten zal de
concurrentiepositie van Europa op langere termijn worden versterkt. In dit kader zijn strategische onderzoeks- en "proof of
concept"-activiteiten gericht op innovatieve vervoersystemen en ‑diensten,
met inbegrip van volledig geautomatiseerde en andere nieuwe typen vliegtuigen,
voertuigen en vaartuigen met langetermijnpotentieel. 4.4. Sociaaleconomisch onderzoek
en toekomstgerichte activiteiten met het oog op beleidsvorming Er moeten acties worden ondernomen ter
bevordering van de beleidsanalyse en ‑ontwikkeling, onder meer met
betrekking tot de sociaaleconomische aspecten van vervoer,. teneinde innovatie
te stimuleren en de uitdagingen op vervoergebied het hoofd te kunnen bieden. De desbetreffende activiteiten zullen zijn gericht op de ontwikkeling
en tenuitvoerlegging van Europees onderzoeks- en innovatiebeleid inzake
vervoer, prospectieve studies en technologische prognoses en de versterking van
de Europese onderzoeksruimte. Inzicht in gebruikersgedrag, maatschappelijke
acceptatie, het effect van beleidsmaatregelen, mobiliteitspatronen en zakelijke
modellen en hun implicaties is van doorslaggevend belang voor de ontwikkeling
van het Europese vervoersysteem. Er zullen scenario's
worden ontwikkeld waarin rekening wordt gehouden met sociale trends,
beleidsdoelstellingen en technologische prognoses tot het jaar 2050. Met het
oog op een beter inzicht in de verbanden tussen territoriale ontwikkeling en
het Europese vervoersysteem zijn degelijke modellen nodig op basis waarvan goed
onderbouwde beleidsbeslissingen kunnen worden genomen. Er zal onderzoek worden verricht naar de wijze
waarop sociale ongelijkheid bij de toegang tot mobiliteit kan worden voorkomen
en de positie van kwetsbare weggebruikers kan worden versterkt. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan economische vraagstukken,
met name de manier waarop externe vervoerkosten in alle vervoermiddelen kunnen
worden geïnternaliseerd, en aan belastings- en prijsbepalingsmodellen. Met
behulp van prospectieve studies moet worden beoordeeld welke eisen in de
toekomst aan vaardigheden en banen zullen worden gesteld. 4.5. Specifieke uitvoeringsaspecten Bij de vaststelling van de prioriteiten van
het werkprogramma zal naast de onafhankelijke externe adviezen en de inbreng
van verschillende Europese technologieplatforms rekening worden gehouden met de
werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het Strategisch
Vervoerstechnologieplan. 5. Klimaatmaatregelen,
hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen 5.1. Bestrijding van en aanpassing
aan de klimaatverandering De huidige CO2-concentraties in de
atmosfeer zijn bijna 40 % hoger dan aan het begin van de industriële
revolutie en zijn de afgelopen 2 miljoen jaar nooit zo hoog geweest. Andere broeikasgassen dan CO2 dragen ook bij aan de
klimaatverandering en spelen een steeds belangrijker rol. Zonder krachtig
ingrijpen zou de klimaatverandering de wereld ten minste 5 % van het bbp
per jaar kunnen kosten, en in bepaalde scenario's tot zelfs 20 %. Bij
vroegtijdig en doeltreffend optreden daarentegen zouden de nettokosten beperkt
kunnen worden tot zo'n 1 % van het bbp op jaarbasis. Om het doel van 2°C te halen en de ergste effecten van de
klimaatverandering te vermijden moeten ontwikkelde landen hun
broeikasgasemissies tegen 2050 met 80-95 % terugdringen in vergelijking
met 1990. Het doel van deze activiteit is dan ook de
ontwikkeling en evaluatie van innovatieve, kostenefficiënte en duurzame
aanpassings- en mitigatiemaatregelen, die gericht zijn op zowel CO2
als andere broeikasgassen dan CO2, en waarbij de nadruk ligt op
zowel technologische als niet-technologische groene oplossingen, via het
genereren van bewijs voor op informatie gebaseerd, tijdig en doeltreffend
optreden en de vorming van netwerken van de vereiste deskundigheden. Hiertoe zullen
onderzoek en innovatie toegespitst worden op: 5.1.1. Een beter begrip van de
klimaatverandering en betrouwbare klimaatprognoses Voor de samenleving zijn een beter begrip van
de oorzaken en de ontwikkeling van de klimaatverandering en nauwkeuriger
klimaatprognoses van cruciaal belang om levens, goederen en infrastructuur te
beschermen en een doeltreffende besluitvorming te waarborgen. Verbetering van de basis van wetenschappelijke kennis over
klimaatdrijvers, ‑processen, ‑mechanismen en ‑terugkoppelingen
die samenhangen met het functioneren van oceanen, terrestrische ecosystemen en
de atmosfeer, is essentieel. De ontwikkeling van nauwkeuriger scenario's en
modellen, waaronder volledig gekoppelde aardsysteemmodellen, zal bijdragen tot
betere klimaatvoorspellingen op relevante tijd- en ruimteschalen. 5.1.2. Beoordeling van effecten en
kwetsbaarheden en ontwikkeling van innovatieve, kosteneffectieve aanpassings-
en risicopreventiemaatregelen De kennis over de mate waarin de samenleving
en de economie zich kunnen aanpassen aan de klimaatverandering, is onvolledig. Doeltreffende, eerlijke en maatschappelijk aanvaardbare maatregelen
ten behoeve van een klimaatbestendige leefomgeving en samenleving vergen een
geïntegreerde analyse van de huidige en toekomstige effecten, kwetsbaarheden,
blootstelling van de bevolking, risico's, kosten en kansen in verband met
klimaatverandering en klimaatschommelingen, rekening houdend met extreme
gebeurtenissen en gerelateerde door het klimaat veroorzaakte gevaren en de
herhaling daarvan. Een dergelijke analyse wordt ook uitgewerkt naar de
negatieve effecten van de klimaatverandering op de biodiversiteit, ecosystemen
en ecosysteemdiensten, infrastructuur en economische en natuurlijke rijkdommen.
De nadruk zal worden gelegd op de waardevolste natuurlijke ecosystemen en
gebouwde omgevingen en op sectoren van vitaal maatschappelijk, cultureel en
economisch belang in heel Europa. Er zal onderzoek worden gedaan naar de
effecten en de toenemende risico's voor de menselijke gezondheid als gevolg van
de klimaatverandering en van verhoogde concentraties broeikasgassen in de
atmosfeer. In dit onderzoek zullen innovatieve, eerlijke verdeelde en
kosteneffectieve maatregelen tot aanpassing aan de klimaatverandering worden
geëvalueerd, waaronder de bescherming en aanpassing van natuurlijke rijkdommen
en ecosystemen, en gerelateerde effecten, om informatie en ondersteuning te
verschaffen voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging ervan op alle niveaus en
schalen. Hieronder vallen eveneens de potentiële effecten, kosten en risico's
van opties op het gebied van geo-engineering. Ook de complexe onderlinge verbanden,
conflicten en synergieën van beleidskeuzen inzake aanpassing en risicopreventie
met ander klimaat- en sectoraal beleid zullen worden onderzocht, met inbegrip
van de effecten op de werkgelegenheid en de levensstandaarden van kwetsbare
groepen. 5.1.3. Ondersteuning van
mitigatiebeleid Om de Unie tussen nu en 2050 de overgang te
laten maken op een concurrerende, klimaatveranderingsbestendige economie waarin
efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen, moeten we doeltreffende
lage-uitstootstrategieën voor de lange termijn uitwerken en aanzienlijke
vooruitgang boeken wat betreft onze innovatiecapaciteit. Er
zal onderzoek worden gedaan om de risico's, kansen en effecten van
beleidsopties ter mitigatie van de klimaatverandering op milieu- en
sociaaleconomisch gebied te beoordelen. Op basis van het onderzoek
kunnen nieuwe klimaat-energie-economiemodellen worden ontwikkeld en
gevalideerd, waarbij rekening wordt gehouden met economische instrumenten en
relevante externe effecten, met het oog op het testen van
mitigatiebeleidsopties en koolstofarme-technologietrajecten op verschillende
schalen en voor de sectoren van vitaal economisch en maatschappelijk belang op
Unie- en wereldniveau. Er zullen maatregelen worden getroffen die
technologische, institutionele en sociaaleconomische innovatie zullen
bevorderen door de koppelingen tussen onderzoek en toepassing en tussen
ondernemers, eindgebruikers, onderzoekers en kennisinstellingen te verbeteren. 5.2. Duurzaam beheer van
natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen Het vinden van een duurzaam evenwicht tussen
menselijke behoeften en het milieu is een grote uitdaging die samenlevingen
moeten aangaan. Milieuhulpbronnen, waaronder water, lucht,
biomassa, vruchtbare grond, biodiversiteit, ecosystemen en de diensten die zij
leveren, zijn essentieel voor Europese en wereldeconomie en de kwaliteit van
het bestaan. Naar verwachting vertegenwoordigen de mondiale ondernemingskansen
die verband houden met natuurlijke hulpbronnen, tegen 2050 een bedrag van meer
dan 2 biljoen euro[25]. Desondanks worden in Europa en wereldwijd
ecosystemen zwaarder beschadigd dan de natuur kan herstellen en worden
milieuhulpbronnen overgeëxploiteerd. Zo gaat jaarlijks 1 000 km2
van de vruchtbaarste bodems en waardevolste ecosystemen in de Unie verloren, terwijl
een kwart van het zoet water verspild wordt. Deze patronen voortzetten is geen
optie. Onderzoek moet ertoe bijdragen dat tendensen die schadelijk zijn voor
het milieu, worden gekeerd en dat gewaarborgd wordt dat ecosystemen de
hulpbronnen, goederen en diensten blijven leveren die onmisbaar zijn voor
welzijn en economische welvaart. Deze activiteit
heeft daarom tot doel kennis te verschaffen voor een zodanig beheer van
natuurlijke hulpbronnen dat een duurzaam evenwicht wordt gevonden tussen
schaarse hulpbronnen en de behoeften van de samenleving en de economie. Hiertoe zullen onderzoek en innovatie
toegespitst worden op: 5.2.1. Verbetering van ons inzicht in
de werking van ecosystemen, hun interacties met sociale systemen en hun rol in
de ondersteuning van de economie en het menselijk welzijn. Het reilen en zeilen van een samenleving kan
onomkeerbare veranderingen in het milieu teweegbrengen, die het karakter van
ecosystemen aantasten. Het is van vitaal belang om op deze
risico's vooruit te lopen door de effecten van menselijke activiteiten op het
milieu en van veranderingen in het milieu op het menselijk welzijn te
evalueren, te monitoren en te voorspellen. Onderzoek naar mariene (van
kustgebieden tot de diepzee), zoetwater-, terrestrische en stedelijke ecosystemen,
waaronder ecosystemen die sterk afhankelijk zijn van het grondwater, zal ons
een beter inzicht geven in de complexe interacties tussen natuurlijke
hulpbronnen en sociale, economische en ecologische systemen, waaronder
natuurlijke omslagpunten en de bestendigheid, of kwetsbaarheid, van menselijke
en biologische systemen. Onderzocht zal worden hoe ecosystemen functioneren en
op antropogene invloeden reageren, hoe ze hersteld kunnen worden en welke
uitwerking dit heeft op economieën en het menselijk welzijn. Bovendien zullen
oplossingen worden bestudeerd voor het aanpakken van problemen met hulpbronnen.
Het zal bijdragen tot beleid en praktijken om te waarborgen dat sociale en
economische activiteiten plaatsvinden binnen de grenzen van de duurzaamheid en
het aanpassingsvermogen van ecosystemen en de biodiversiteit. 5.2.2. Verstrekking van kennis en
hulpmiddelen voor een doeltreffende besluitvorming en betrokkenheid van het
publiek Sociale, economische en beheerssystemen moeten
nog steeds tot een aanpak komen van zowel de uitputting van hulpbronnen en de
beschadiging van ecosystemen. Onderzoek en innovatie
zullen de basis vormen voor de beleidsbeslissingen die nodig zijn voor een
beheer van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen dat gericht is op de vermijding
van, of aanpassing aan, ontwrichtende veranderingen in het klimaat en het
milieu, en op de bevordering van de institutionele, economische, technologische
en gedragsveranderingen die nodig zijn om duurzaamheid te waarborgen. De nadruk
zal liggen op essentiële beleidsrelevante ecosystemen en ecosysteemdiensten,
zoals zoet water, zeeën en oceanen, luchtkwaliteit, biodiversiteit, landgebruik
en bodem. De bestendigheid van samenlevingen en ecosystemen tegen catastrofale
gebeurtenissen, waaronder natuurrampen, wordt bevorderd door verbetering van de
capaciteiten voor het voorspellen van, vroegtijdig waarschuwen voor, en
beoordelen van kwetsbaarheden en effecten, inclusief de multirisicodimensie. Zo
ondersteunen onderzoek en innovatie milieubeleid en beleid voor efficiënt
hulpbronnengebruik, evenals opties voor doeltreffend, op feitenmateriaal
gebaseerd beheer binnen veilige werkgrenzen. Er zullen innovatieve manieren
worden ontwikkeld om de coherentie van het beleid te vergroten, optimale
afwegingen te maken en belangenconflicten op te lossen, evenals om
onderzoeksresultaten beter bekend te maken bij het publiek en om de burgers
beter bij de besluitvorming te betrekken. 5.3. De duurzame voorziening
waarborgen van andere grondstoffen dan energetische en agrarische Sectoren als de bouw en de chemische,
automobiel-, vliegtuig-, machinebouw- en apparatuurindustrie, die samen een
toegevoegde waarde van meer dan 1 000 miljard euro vertegenwoordigen
en zo'n 30 miljoen mensen werk verschaffen, zijn allemaal afhankelijk van
toegang tot grondstoffen. Wat betreft mineralen voor de
bouwsector is de Unie zelfvoorzienend, maar hoewel de Unie een van
's werelds grootste producenten van bepaalde industriële mineralen is,
blijft zij van de meeste industriële mineralen netto-importeur. Bovendien is de
Unie sterk afhankelijk van de invoer van metallische mineralen en is zij voor
sommige kritieke grondstoffen volledig afhankelijk van invoer. Recente tendensen wijzen erop dat de vraag
naar grondstoffen gedreven zal worden door de ontwikkeling van opkomende
economieën en de snelle verbreiding van essentiële ontsluitende technologieën. Europa moet voor alle sectoren die afhankelijk zijn van toegang tot
grondstoffen, een duurzaam beheer waarborgen en een duurzame voorziening
veiligstellen van grondstoffen van binnen en buiten haar grenzen. Voor kritieke
grondstoffen zijn beleidsdoelen opgesteld in het grondstoffeninitiatief van de
Commissie[26]. Het doel van deze activiteit is dan ook de
verbetering van de kennisbasis over grondstoffen en de ontwikkeling van
innovatieve oplossingen voor een kosteneffectieve en milieuvriendelijke
opsporing, winning, verwerking, recycling en terugwinning van grondstoffen en
voor de vervanging ervan door economisch aantrekkelijke alternatieven met een
geringer milieueffect. Om dit te bereiken zullen onderzoek en
innovatie zich toespitsten op: 5.3.1. Verbetering van de kennisbasis
over de beschikbaarheid van grondstoffen De beoordeling van de beschikbaarheid op de
lange termijn van hulpbronnen wereldwijd en binnen de Unie, waaronder de
toegang tot 'urban mines' (stortplaatsen en mijnbouwafval),
diepzeehulpbronnen (diepzeemijnbouw naar zeldzame aarden) en de daarmee gepaard
gaande onzekerheden, zal worden verbeterd. Deze kennis zal
de samenleving helpen om schaarse of milieuonvriendelijke grondstoffen
efficiënter te gebruiken, te recyclen en te hergebruiken. Bovendien zullen
algemene regels, praktijken en normen worden uitgewerkt voor een economisch
levensvatbare, milieuvriendelijke en maatschappelijk aanvaardbare opsporing,
winning en verwerking van hulpbronnen, met inbegrip van praktijken voor
landgebruik en mariene ruimtelijke ordening. 5.3.2. Bevordering van een duurzame
voorziening en een duurzaam gebruik (opsporing, winning, verwerking, recycling
en terugwinning) van grondstoffen Onderzoek en innovatie moeten de volledige
levenscyclus van materialen beslaan om te waarborgen dat de voorziening en het
beheer van grondstoffen betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam zijn, hetgeen
essentieel is voor de Europese industrieën. De
ontwikkeling en tenuitvoerlegging van economisch levensvatbare, maatschappelijk
aanvaardbare en milieuvriendelijke opsporings- en winningstechnologieën zal tot
een veel efficiënter gebruik van hulpbronnen leiden. Hierbij zal ook het
potentieel van 'urban mines' worden aangeboord. Bovendien zullen nieuwe
en economisch levensvatbare bedrijfsmodellen, processen en technologieën voor
de recycling en terugwinning van materialen de afhankelijkheid van de Unie van
de voorziening van primaire grondstoffen helpen verminderen. Het gaat hierbij
ook om de noodzaak van langduriger gebruik, kwalitatief hoogstaande recycling
en terugwinning en een drastische vermindering van de verspilling van
hulpbronnen. Er zal gekeken worden naar een volledige levenscyclusbenadering,
van de voorziening van beschikbare grondstoffen tot het einde van de
levensduur, met een zo gering mogelijke behoefte aan energie en hulpbronnen. 5.3.3. Het vinden van alternatieven
voor kritieke grondstoffen Vooruitlopend op de mogelijkheid van een
verminderde beschikbaarheid van bepaalde materialen op de wereldmarkt,
bijvoorbeeld als gevolg van handelsbeperkingen, zullen duurzame substituten en
alternatieven voor kritieke grondstoffen met vergelijkbare functionele
prestaties worden onderzocht en ontwikkeld. Zo zal de Unie
minder afhankelijk worden van primaire grondstoffen en het milieu minder worden
belast. 5.3.4. Verbetering van het bewustzijn
en de vaardigheden in de samenleving met betrekking tot grondstoffen De noodzakelijke overgang op een
zelfvoorzienendere en hulpbronnenefficiëntere economie vergt culturele,
sociaaleconomische, institutionele en gedragsveranderingen. Tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten vormt een groeiend probleem
in de grondstoffensector van de Unie (waaronder de Europese mijnbouwsector) en
om dit probleem aan te pakken zullen doeltreffender partnerschappen tussen
universiteiten, geologische diensten en de industrie worden gestimuleerd. Het
is ook van essentieel belang om de ontwikkeling van innovatieve groene vaardigheden
te ondersteunen. Bovendien is de publieke opinie zich nog steeds te weinig
bewust van het belang van grondstoffen van Europese herkomst voor de Europese
economie. Om de noodzakelijke structurele veranderingen te bevorderen zullen
onderzoek en innovatie gericht worden op de empowerment van burgers,
beleidsmakers, beroepsbeoefenaars en instellingen. 5.4. De overgang naar een groene
economie mogelijk maken door middel van eco-innovatie De Unie kan niet gedijen in een wereld waarin
het verbruik van hulpbronnen, de schade aan het milieu en het verlies aan
biodiversiteit almaar toenemen. Om de groei los te
koppelen van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen zijn structurele
veranderingen nodig in het gebruik, hergebruik en beheer van dergelijke
hulpbronnen, waarbij ons milieu wordt beschermd. Dankzij
eco-innovaties zullen we de druk op het milieu kunnen verminderen, efficiënter
gebruik kunnen maken van hulpbronnen en de Unie richting een hulpbron- en
energie-efficiënte economie kunnen sturen. Eco-innovatie schept ook
grote kansen voor groei en banen en vergroot het concurrentievermogen van
Europa op de wereldmarkt, die naar na 2015 naar verwachting zal groeien tot een
biljoenenmarkt[27].
Nu al heeft 45 % van de ondernemingen een of andere vorm van eco-innovatie
ingevoerd. Het enorme toekomstige potentieel blijkt wel uit het feit dat naar
schatting zo'n 4 % aan eco-innovaties een vermindering in materiaalgebruik
per productie-eenheid van meer dan 40 % heeft opgeleverd[28]. Het doel van deze activiteit is dan ook om
alle vormen van eco-innovatie die de overgang naar een groene economie mogelijk
maken, te bevorderen. Om dit te bereiken zullen onderzoek en
innovatie zich toespitsten op: 5.4.1. Versterking van
eco-innovatieve technologieën, processen, diensten en producten, en stimulering
van hun marktpenetratie Alle vormen van innovatie zullen worden
ondersteund, zowel incrementele als radicale innovaties, en zowel
technologische als organisatorische, maatschappelijke, gedrag-, bedrijfs- en
beleidsinnovatie, alsmede een sterkere rol van het maatschappelijk middenveld. Op basis hiervan zal de economie meer het karakter krijgen van een
kringloopeconomie, waarbij milieueffecten worden beperkt en rekening wordt
gehouden met 'rebound effecten' op het milieu. Het gaat hierbij onder meer om
bedrijfsmodellen, industriële symbiose, productservicesystemen,
productontwerp-, volledige levenscyclus- en 'wieg tot wieg'-benaderingen. Het
doel is om een efficiënter gebruik te maken van hulpbronnen door inputs, afval
en de uitstoot van schadelijke stoffen in de hele waardeketen in absolute
cijfers te verminderen en door hergebruik, recycling en de substitutie van
hulpbronnen te stimuleren. Daarbij zal de nadruk worden gelegd op de
facilitering van het traject van onderzoek tot markt, in samenwerking met de
industrie en met name het mkb, van de ontwikkeling van prototypen tot de
marktintroductie en ‑toepassing. Door de vorming van netwerken van
eco-innoveerders zal ook gestreefd worden naar een betere verspreiding van
kennis en een betere aansluiting van het aanbod op de vraag. 5.4.2. Ondersteuning van innovatief
beleid en maatschappelijke veranderingen De overgang naar een groene economie vergt
structurele en institutionele veranderingen. Onderzoek en
innovatie zullen de voornaamste belemmeringen van maatschappelijke
marktverandering aanpakken en gericht worden op de empowerment van consumenten,
ondernemers en beleidsmakers om innovatief en duurzaam gedrag over te nemen. Er
zullen robuuste en transparante hulpmiddelen, methoden en modellen worden
ontwikkeld voor het beoordelen en mogelijk maken van de voornaamste
economische, maatschappelijke en institutionele veranderingen die nodig zijn om
een paradigmawisseling naar een groene economie te bewerkstelligen. Er zal
onderzoek worden verricht naar hoe duurzame consumptiepatronen gepromoot kunnen
worden, waaronder sociaaleconomisch en gedragswetenschappelijk onderzoek,
onderzoek naar de motivering van gebruikers en naar de acceptatie van
innovaties door het publiek, en activiteiten voor betere communicatie en
bewustmaking. Daarbij zal ampel gebruik worden gemaakt van
demonstratieactiviteiten. 5.4.3. Meting en evaluatie van de
vooruitgang richting een groene economie Er moeten robuuste indicatoren worden
ontwikkeld op alle relevante ruimtelijke schalen ter aanvulling op het bbp,
evenals methoden en systemen ter ondersteuning en evaluatie van de overgang
naar een groene economie en de doeltreffendheid van de desbetreffende
beleidsopties. Aan de hand van een levenscyclusbenadering
zullen onderzoek en innovatie de kwaliteit en de beschikbaarheid van gegevens
en meetmethoden en ‑systemen die relevant zijn voor
hulpbronnenefficiëntie en eco-innovatie, verbeteren en de ontwikkeling van
innovatieve compensatieregelingen bevorderen. Sociaaleconomisch onderzoek zal
een beter inzicht opleveren in de drijfveren achter het gedrag van producenten
en consumenten en zo een bijdrage leveren aan het ontwerp van doeltreffender
beleidsinstrumenten om de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en
klimaatveranderingsbestendige economie te bevorderen. Bovendien zullen er
evaluatiemethodieken voor technologieën worden ontwikkeld met geïntegreerde
modellering ter ondersteuning van hulpbronnenefficiëntie- en
eco-innovatiebeleid op alle niveaus, waarbij tegelijkertijd de samenhang van
het beleid wordt vergroot en afwegingen worden gemaakt. De resultaten maken de
monitoring, evaluatie en reductie in materiaal- en energiestromen van productie
en consumptie mogelijk en stellen beleidsmakers en ondernemingen in staat de
milieukosten en externe factoren te integreren in hun optreden en besluiten. 5.4.4. Bevordering van
hulpbronnenefficiëntie via digitale systemen Innovaties op het ICT-gebied kunnen een
sleutelinstrument vormen voor de ondersteuning van hulpbronnenefficiëntie. Om dit doel te bereiken zal moderne en innovatieve ICT bijdragen tot
aanzienlijke efficiëntiewinsten in de productiviteit, met name door middel van
geautomatiseerde processen, monitoring in realtime en
beslissingsondersteuningssystemen. Het gebruik van ICT zal de geleidelijke
dematerialisatie van de economie versnellen door de overschakeling op digitale
diensten uit te breiden en veranderingen in consumptiegedrag en
bedrijfsmodellen door het gebruik van ICT van de toekomst bevorderen. 5.5. Alomvattende, onafgebroken
werkende, mondiale milieuobservatie- en ‑informatiesystemen ontwikkelen Alomvattende milieuobservatie- en ‑informatiesystemen
zijn onmisbaar voor de vergaring van de langetermijngegevens en -informatie die
nodig is om deze uitdaging aan te gaan. Deze systemen
zullen worden gebruikt voor de beoordeling en voorspelling van de toestand,
status en tendensen van het klimaat, natuurlijk hulpbronnen waaronder
grondstoffen, ecosystemen en ecosysteemdiensten, alsook voor de evaluatie van
beleid en opties met een lage koolstofuitstoot en ter mitigatie van en
aanpassing aan de klimaatverandering in alle sectoren van de economie. Informatie
en kennis uit deze systemen zal worden gebruikt om een slim gebruik van
strategische hulpbronnen te bevorderen, de ontwikkeling van op feitenmateriaal
gebaseerd beleid te ondersteunen, nieuwe milieu- en klimaatdiensten te promoten
en nieuwe kansen te ontwikkelen op de wereldmarkten. Capaciteiten, technologieën en
data-infrastructuren voor observatie en monitoring van de aarde moeten
voortbouwen op vooruitgang op het gebied van ICT, ruimtetechnologieën en
geautoriseerde netwerken, waarnemingen via teledetectie, nieuwe
in-situsensoren, mobiele diensten, communicatienetwerken, hulpmiddelen op basis
van participatieve webdiensten en verbeterde computer- en
modelleringsinfrastructuur, teneinde voortdurend actuele en nauwkeurige
informatie, ramingen en prognoses te verstrekken. De
vrije, open en onbeperkte toegang tot interoperabele gegevens en informatie zal
worden gestimuleerd, evenals het doeltreffende beheer en de doeltreffende
opslag en verbreiding van de onderzoeksresultaten. 5.6. Specifieke aspecten van de
tenuitvoerlegging De activiteiten zullen de participatie van de
Unie in en haar financiële bijdrage aan multilaterale processen en initiatieven
zoals het Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering (IPCC), het
intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit
en ecosysteemdiensten (IPBES) en de Groep voor Aardobservatie (GEO). Samenwerking met andere belangrijke publieke en private financiers van
onderzoek zal de efficiency van het mondiale en Europese onderzoek verbeteren
en bijdragen tot een mondiale governance van onderzoek. Door samenwerking op het gebied van
natuurwetenschap en techniek zal een bijdrage worden geleverd aan het 'global
technology mechanism' (mondiaal technologiemechanisme) en zullen technologische
ontwikkeling en innovatie en technologieoverdracht ter ondersteuning van de
aanpassing aan de klimaatverandering en de mitigatie van broeikasgassen worden
bevorderd. Voortbouwend op de resultaten van de Rio+ 20-conferentie
van de Verenigde Naties zullen de mogelijkheden worden verkend voor een
mechanisme voor het systematisch verzamelen, vergelijken en analyseren van
wetenschappelijke en technologische kennis over sleutelonderwerpen op het
gebied van duurzame ontwikkeling en groene economie, met inbegrip van een kader
voor het meten van de geboekte vooruitgang. Dit zal een
aanvulling vormen op de bestaande wetenschappelijke panels en organen en
streven naar een synergetische samenwerking daarmee. De onderzoeksactiviteiten in het kader van
deze opdracht zullen bijdragen aan de operationele diensten van de wereldwijde
monitoring van milieu en veiligheid (GMES) door een kennisbasis te verschaffen
voor de ontwikkeling van GMES. Door middel van specifieke maatregelen zal
gezorgd worden dat de resultaten van EU-onderzoek en ‑innovatie op het
terrein van klimaat, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen doorstromen voor
gebruik door andere EU-programma's, zoals LIFE +, de regionale en
structuurfondsen en de programma's voor externe samenwerking. Er kan een adviesnetwerk van instellingen
worden opgericht ten behoeve van: de continue analyse van
de wetenschappelijke en technologische vooruitgang in de Unie en haar
voornaamste partnerlanden en ‑regio's, een vroegtijdige verkenning van de
marktkansen voor nieuwe milieutechnologieën en ‑praktijken, en prognoses
voor onderzoek & innovatie en beleid. 6. inclusieve, innovatieve en veilige
samenlevingen 6.1. Inclusieve samenlevingen De huidige tendensen die zich in Europese
samenlevingen voordoen, brengen kansen mee voor een sterker verenigd Europa,
maar ook risico's. Voor een Europa dat zich met passende solidariteit en
samenwerking op sociaal, economisch, politiek en cultureel niveau ontwikkelt,
moeten deze kansen en risico's worden begrepen en moet erop geanticipeerd
worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de
steeds sterkere onderlinge afhankelijkheid in de wereld. In dit verband is het doel om de sociale,
economische en politieke inclusie te versterken, armoede te bestrijden, de
mensenrechten, digitale inclusie, gelijke kansen, solidariteit en de
interculturele dynamiek te verbeteren, door interdisciplinair onderzoek,
indicatoren, technologische vooruitgang, organisatorische oplossingen en nieuwe
vormen van samenwerking en cocreatie te ondersteunen. Onderzoek
en andere activiteiten moeten de tenuitvoerlegging van de
Europa 2020-strategie en andere relevant buitenlands beleid van de Unie
ondersteunen. In dit verband kan een belangrijke rol zijn weggelegd voor
onderzoek in de geesteswetenschappen. Voor het specificeren, monitoren en
evalueren van de doelstellingen van Europese strategieën en beleid zal
specifiek onderzoek nodig zijn naar kwalitatief hoogstaande statistische
informatiesystemen en de ontwikkeling van passende instrumenten waarmee
beleidsmakers de effecten en de doeltreffendheid van de voorgenomen
maatregelen, in het bijzonder ten behoeve van sociale inclusie, kunnen
beoordelen. De volgende specifieke doelstellingen zullen
worden nagestreefd: 6.1.1. Bevordering van slimme,
duurzame en inclusieve groei Het voortdurende streven naar economische
groei brengt een aantal belangrijke menselijke, sociale, economische en
milieukosten mee. Een slimme, duurzame en inclusieve groei
in Europa vergt wezenlijke veranderingen in de manier waarop groei en welzijn
gedefinieerd, gemeten (onder meer door de voortgang te meten ten opzichte van
algemeen gangbare BBP-indicator), gegenereerd en op de lange duur in stand
gehouden worden. Er zal onderzoek worden gedaan om de ontwikkeling van duurzame
leefstijlen en sociaaleconomische gedragingen en waarden te analyseren, evenals
de manier waarop deze zich verhouden tot paradigmata, beleid en het
functioneren van instellingen, markten, ondernemingen, governance en
overtuigingssystemen in Europa. Op basis van dit onderzoek zullen instrumenten
worden ontwikkeld voor een betere evaluatie van de contextuele en onderlinge
effecten van dergelijke ontwikkelingen en beleidsopties op terreinen als
werkgelegenheid, belastingheffing, ongelijkheid, armoede, sociale inclusie,
onderwijs en vaardigheden, samenlevingsopbouw, concurrentievermogen en de
interne markt. Ook zal geanalyseerd worden hoe nationale economieën evolueren
en welke vormen van governance op Europees en internationaal niveau zouden
kunnen helpen om macro-economische onevenwichtigheden, monetaire problemen,
fiscale concurrentie, problemen inzake werkloosheid en werkgelegenheid en
andere vormen van economische en financiële verstoringen te voorkomen. Bovendien
zal rekening worden gehouden met de steeds sterkere onderlinge afhankelijkheid
tussen de economieën, markten en financiële systemen van de Unie en wereldwijd.
6.1.2. Totstandbrenging van
bestendige en inclusieve samenlevingen in Europa Om de sociale transformaties in Europa te
begrijpen is een analyse nodig van de veranderende democratische praktijken en
verwachtingen, en de historische evolutie van identiteiten, diversiteit,
grondgebieden, religies, culturen en waarden, evenals een goed inzicht in de
geschiedenis van de Europese integratie. Bovendien is het
voor het banen van nieuwe wegen van inclusieve innovatie van belang om de
lasten en kansen te begrijpen die voortkomen uit de groeiende toepassing van
ICT, zowel op individueel als collectief niveau. Het is essentieel om manieren
te vinden waarop de Europese verzorgingsstaten, openbare diensten en de bredere
socialezekerheidsdimensie van beleid kunnen worden aangepast en verbeterd om
cohesie te bereiken en meer sociale en economische gelijkheid en solidariteit
tussen de generaties te bevorderen. Er zal onderzoek worden gedaan waarin wordt
geanalyseerd hoe de samenlevingen en de politiek een sterkere Europese dimensie
krijgen, in brede zin, door de evolutie van identiteiten, culturen en waarden,
de verspreiding van ideeën en overtuigingen en combinaties van beginselen en
praktijken van wederkerigheid, gemeenschappelijkheid en gelijkheid. Geanalyseerd
zal worden hoe kwetsbare bevolkingen ten volle in de samenleving en de
democratie kunnen participeren, met name door de verwerving van uiteenlopende
vaardigheden en de bescherming van de mensenrechten. De analyse van de manier
waarop politieke systemen zich al dan niet aan dergelijke maatschappelijke
ontwikkelingen aanpassen door mee te evolueren, zal dan ook centraal staan. Het
onderzoek zal zich ook richten op de evolutie van de voornaamste systemen die
voor de onderliggende vormen van sociale verbanden zorgen, zoals gezin, werk,
onderwijs en werkgelegenheid en die bijdragen aan de bestrijding van armoede. Daarbij
zal ook gekeken worden naar het belang van migratie en demografie voor de
toekomstige ontwikkeling van Europees beleid. Omdat digitale inclusie, onderzoek en
grootschalige innovatie van toenemend sociaaleconomisch belang zijn, zullen
inclusieve ICT-oplossingen gestimuleerd worden, alsmede de effectieve
verwerving van digitale vaardigheden, die leidt tot empowerment van de burgers
en een concurrerende beroepsbevolking. Daarbij zal de
nadruk liggen op nieuwe technologische ontwikkelingen die een radicale
verbetering mogelijk maken wat betreft de personalisering,
gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid op grond van een beter inzicht in
gedragingen en waarden van burgers, consumenten en gebruikers, inclusief personen
met een beperking. Hiertoe moeten onderzoek en innovatie worden opgezet volgens
een 'inclusion by design'-benadering. 6.1.3. Versterking van de rol van
Europa als speler op het wereldtoneel Het aparte historische, politieke, sociale en
culturele systeem van Europa wordt steeds meer geconfronteerd met de effecten
van veranderingen in de wereld. Om zijn externe optreden
in zijn directe omgeving en daarbuiten en haar rol als speler op het
wereldtoneel verder tot ontwikkeling te brengen, moet Europa zorgen dat het
beter in staat is om zijn beleidsdoelstellingen met betrekking tot andere delen
en samenlevingen van de wereld voor een betere samenwerking en het voorkomen of
oplossen van conflicten te definiëren, te prioriteren, uit te leggen, te
evalueren en uit te dragen. Daartoe moet het ook zorgen dat het beter kan
anticiperen en reageren op het verloop en de effecten van de mondialisering. Dit
vereist meer inzicht in de geschiedenis, de culturen en de politiek-economische
systemen van andere delen van de wereld, en van de rol en de invloed van
transnationale spelers. Ten slotte moet Europa ook effectief bijdragen aan de
mondiale governance op essentiële terreinen als handel,
ontwikkelingssamenwerking, arbeid, economische samenwerking, mensenrechten,
defensie en veiligheid. Het gaat hierbij ook om het potentieel om nieuwe
capaciteiten op te bouwen, zowel wat betreft hulpmiddelen, systemen en
instrumenten voor analyse, als wat betreft formele en informele diplomatie op
het wereldtoneel met gouvernementele en non-gouvernementele spelers. 6.1.4. Dichting van de onderzoeks- en
innovatiekloof in Europa De prestaties op het vlak van onderzoek en
innovatie in verschillende delen van Europa lopen sterk uiteen en deze
ongelijkheden moeten worden aangepakt. Er zullen
specifieke maatregelen worden getroffen om de weg te banen tot uitmuntendheid
en innovatie en deze zullen het beleid en de acties in het kader van het fonds
voor cohesiebeleid op synergetische wijze aanvullen. Daarbij moet onder meer
worden gedacht aan: –
De onderlinge koppeling in het kader van een
competitie tussen opkomende instellingen, centra van uitmuntendheid en
innovatieregio's in minder ontwikkelde lidstaten met internationale koplopers
op hun terrein elders in Europa via teamvorming tussen vooraanstaande
onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's, jumelages, uitwisseling
van medewerkers, advies van deskundigen en ondersteuning, evenals de uitwerking
van gezamenlijke strategieën voor de vorming van centra voor wetenschappelijke
topkwaliteit die in minder ontwikkelde regio's kunnen worden ondersteund door
de cohesiefondsen. Daarbij zal worden gedacht aan
koppelingen met innovatieclusters en de erkenning van topkwaliteit in minder
ontwikkelde regio's, waarbij collegiale toetsing en de toekenning van
topkwaliteitslabels aan instellingen die aan internationale normen voldoen. –
Het opzetten van EOR-leerstoelen om vooraanstaande
academici aan te trekken voor instellingen met een duidelijk potentieel voor
toponderzoek, teneinde deze instellingen te helpen dit potentieel te
verwezenlijken en zo een gelijk speelveld te creëren voor onderzoek en
innovatie in de Europese onderzoeksruimte. Het gaat
daarbij onder meer om institutionele ondersteuning voor het tot stand brengen
van een concurrerend onderzoeksklimaat en de randvoorwaarden voor het
aantrekken, vasthouden en ontwikkelen van toponderzoekstalent binnen deze
instellingen. –
Ondersteuning van de toegang tot internationale
netwerken voor toponderzoekers en ‑innoveerders die onvoldoende betrokken
zijn in Europese en internationale netwerken, onder meer via COST en nationale
contactpunten. –
Ondersteuning van de ontwikkeling en monitoring van
slimme specialisatiestrategieën. Er zal een
beleidsondersteuningsfaciliteit worden ontwikkeld en via internationale
collegiale toetsing en het delen van beste praktijken zal het gemakkelijker
worden gemaakt om lering te trekken uit beleid uit andere regio's. 6.2. Innovatieve samenlevingen Omdat de Unie een steeds kleiner aandeel
levert in de wereldwijde kennisproductie wordt het des te harder nodig om de
sociaaleconomische effecten en doeltreffendheid van onderzoeks- en
innovatiebeleid te maximaliseren en de synergieën en coherentie tussen het
beleid in verschillende landen aanzienlijk te vergroten. Daarbij
zal het gaan om innovatie in brede zin, inclusief grootschalige door beleid,
gebruikers en de markt gedreven innovatie. Deze activiteiten zullen de
totstandkoming en het functioneren van de Europese onderzoeksruimte
ondersteunen, in het bijzonder de kerninitiatieven van de
Europa 2020-strategie ten behoeve van de 'Innovatie-Unie' en de 'Digitale
Agenda voor Europa'. De volgende specifieke doelstellingen zullen
worden nagestreefd: 6.2.1. Versterking van de bewijsbasis
en ondersteuning voor de Innovatie-Unie en de Europese onderzoeksruimte Ter beoordeling en prioritering van
investeringen en ter versterking van de Innovatie-Unie en de Europese
onderzoeksruimte zullen de analyse van onderzoeks- en innovatiebeleid, ‑systemen
en -actoren in Europa en derde landen worden ondersteund, evenals de
ontwikkeling van indicatoren, gegevens en informatie-infrastructuren. Bovendien zullen vooruitziende activiteiten en pilot-initiatieven,
economische analyse, beleidsmonitoring, kennisuitwisseling,
coördinatiehulpmiddelen en -activiteiten en de ontwikkeling van methodieken
voor effectbeoordeling en evaluaties nodig zijn, waarbij geput moet worden uit
de rechtstreekse feedback van belanghebbenden op onderzoeksgebied,
ondernemingen, overheden en burgers. Teneinde een interne markt voor onderzoek en
innovatie te waarborgen zullen maatregelen worden getroffen om met de EOR
verenigbaar gedrag te stimuleren. Activiteiten die de
basis vormen voor beleid dat verband houdt met de kwaliteit van de
onderzoekstraining, de mobiliteit en de loopbaanontwikkeling van onderzoekers,
zullen worden ondersteund, waaronder initiatieven ten behoeve van
mobiliteitsdiensten, open rekrutering, de rechten van onderzoekers en verbanden
met mondiale onderzoeksgemeenschappen. Bij de tenuitvoerlegging van deze
activiteiten zal gestreefd worden naar synergieën en nauwe coördinatie met de
Marie Curie-acties in het kader van wetenschappelijke topkwaliteit. Instellingen
die innovatieve concepten presenteren voor de snelle tenuitvoerlegging van
EOR-beginselen, waaronder het Europees Handvest voor Onderzoekers en de
Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers, zullen worden ondersteund. Wat de coördinatie van beleid betreft zal er
een faciliteit voor beleidsadvies worden opgezet om nationale autoriteiten
toegang te geven tot deskundig beleidsadvies bij het opstellen van hun
nationale hervormingsprogramma's en onderzoeks- en innovatiestrategieën. Bovendien vereist de tenuitvoerlegging van het
initiatief Innovatie-Unie ondersteuning van (private en publieke) door de markt
gedreven innovatie ter versterking van de innovatiecapaciteit van bedrijven te
versterken en ter bevordering van het Europese concurrentievermogen. Hiervoor moeten de algemene randvoorwaarden voor innovatie worden
verbeterd en moeten de specifieke belemmeringen die de groei van innovatieve
bedrijven in de weg staan, worden aangepakt. Daarbij zal ondersteuning
worden verleend aan krachtige innovatieondersteuningsmechanismen (bv. voor
beter clusterbeheer, betere publiek-private partnerschappen en betere netwerksamenwerking),
zeer gespecialiseerde innovatieondersteuningsdiensten (bv. inzake
IER-beheer/exploitatie, innovatiebeheer, netwerken van afnemers) en
herzieningen van overheidsbeleid ten aanzien van innovatie. mkb-specifieke
problemen zullen worden ondersteund in het kader van de specifieke doelstelling
"innovatie in het mkb". 6.2.2. Verkenning van nieuwe vormen
van innovatie, waaronder sociale innovatie en creativiteit Sociale innovatie brengt nieuwe goederen,
diensten, processen en modellen voort die tegemoetkomen aan behoeften uit de
samenleving en die nieuwe sociale verbanden tot stand brengen. Het is van belang om te begrijpen hoe sociale innovatie en
creativiteit kunnen leiden tot de verandering van bestaande structuren en
beleid en hoe deze kunnen worden aangemoedigd en opgeschaald. Online- en
gedistribueerde platforms die aan de basis netwerken tot stand brengen tussen
burgers en hen in staat stellen samen te werken en samen tot oplossingen te
komen op grond van een uitgebreid bewustzijn van de maatschappelijke, politieke
en milieucontext, kunnen een krachtig instrument zijn ter ondersteuning van de
doelstellingen van Europa 2020. Bovendien zal ondersteuning worden
verleend aan de vorming van netwerken en het experimenteren met ICT-gebruik ter
verbetering van leerprocessen, alsmede aan netwerken van sociale innoveerders
en sociale ondernemers. Het is essentieel dat innovatie wordt
bevorderd om efficiënte, open openbare diensten te bevorderen waarin de burger
centraal staat (eGovernment). Dit zal multidisciplinair
onderzoek vergen naar nieuwe technologieën en grootschalige innovatie, in het
bijzonder ten aanzien van digitale privacy, interoperabiliteit,
gepersonaliseerde elektronische identificatie, open data, dynamische
gebruikersinterfaces, configuratie en integratie van overheidsdiensten waarbij
de burger centraal staat, door gebruikers gedreven innovatie, onder meer op het
terrein van sociale wetenschappen en geesteswetenschappen. Bij dergelijke
acties zal ook aandacht uitgaan naar de dynamiek van sociale netwerken, evenals
crowdsourcing en smartsourcing voor het gezamenlijk tot stand brengen van
oplossingen voor maatschappelijke problemen op basis van open datasets. Daarnaast
zullen deze acties helpen bij het in goede banen leiden van complexe besluitvorming,
in het bijzonder het hanteren en analyseren van zeer grote hoeveelheden
gegevens voor het collaboratief modelleren van beleid, het simuleren van
besluitvorming, visualiseringstechnieken, procesmodellering en participatieve
systemen, alsmede het analyseren van veranderende verhoudingen tussen burgers
en de publieke sector. 6.2.3. Het waarborgen van
maatschappelijke betrokkenheid in onderzoek en innovatie Door alle maatschappelijke actoren in staat te
stellen tot interactie in de innovatiecyclus kunnen de belangen en waarden van
de samenleving worden geïntegreerd, hetgeen de kwaliteit, relevantie,
aanvaardbaarheid en duurzaamheid van de innovatieresultaten ten goede komt. Hiervoor moeten specifieke vaardigheden, kennis en capaciteiten worden
ontwikkeld op zowel individueel als organisatieniveau en op zowel nationaal als
transnationaal niveau. Door de bevordering van en onderzoek naar passende
wetenschapsonderwijsmethoden zal een wetenschappelijk geletterde,
verantwoordelijke en creatieve samenleving worden gevoed. De gendergelijkheid
zal in het bijzonder worden gestimuleerd door veranderingen in de organisatie
van onderzoeksinstellingen en in de inhoud en opzet van onderzoeksactiviteiten
te ondersteunen. Om de circulatie van kennis binnen de wetenschapswereld en het
bredere publiek te bevorderen zullen de toegankelijkheid en het gebruik van de
uitkomsten van publiek gefinancierd onderzoek verder worden ontwikkeld. Er zal
een ethisch raamwerk voor onderzoek en innovatie worden ontwikkeld op basis van
de ethische grondbeginselen, waaronder de beginselen in het Handvest van de
grondrechten en alle relevantie wetgeving van de Unie en verdragen, in
coördinatie met de relevante internationale organisaties. 6.2.4. Bevordering van coherente en
doeltreffende samenwerking met derde landen Door middel van horizontale activiteiten zal
de strategische ontwikkeling van internationale samenwerking via
Horizon 2020 worden gewaarborgd en zullen horizontale
beleidsdoelstellingen worden aangepakt. Activiteiten ter
ondersteuning van bilaterale, multilaterale en biregionale beleidsdialogen op
het gebied van onderzoek en innovatie met derde landen, regio's, internationale
fora en organisaties zullen de uitwisseling van beleid en kennis en de
onderlinge afstemming van prioriteiten vergemakkelijken, de wederzijdse toegang
tot programma's bevorderen en de effecten van samenwerking monitoren. Activiteiten
in netwerk- en twinningsverband zullen een optimale samenwerking tussen
onderzoeks- en innovatieactoren aan weerszijden vergemakkelijken en de
bekwaamheden en samenwerkingscapaciteit in derde landen die minder ver
gevorderd zijn, verbeteren. De activiteiten zullen de coördinatie van
samenwerkingsbeleid en ‑programma's op Unie- en nationaal niveau
bevorderen, evenals gezamenlijke acties van lidstaten en geassocieerde landen
met derde landen ter vergroting van hun totale impact. Tot slot zal de Europese
'presence' op onderzoeks- en innovatiegebied in derde landen worden
geconsolideerd en versterkt, met name door stimulering van de opzet van
Europese 'wetenschaps- en innovatiehuizen', diensten aan Europese organisaties
die hun activiteiten naar derde landen uitbreiden en de opening van
onderzoekscentra die gezamenlijk met derde landen zijn opgezet, voor
organisaties of onderzoekers uit andere lidstaten en geassocieerde landen. 6.3. Veilige samenlevingen De Europese Unie, haar burgers en haar
internationale partners worden geconfronteerd met allerhande bedreigingen van
de veiligheid, zoals misdaad, terrorisme en massale noodgevallen als gevolg van
door de mens veroorzaakte of natuurrampen. Deze
bedreigingen kunnen grensoverschrijdend zijn en gericht zijn tegen fysieke
doelwitten of cyberspace. Zo zijn aanvallen op internetsites van overheden en
particuliere entiteiten niet alleen ondermijnend voor het vertrouwen van
burgers maar hebben ze ook ernstige gevolgen voor sleutelsectoren als energie,
vervoer, gezondheid, financiën of telecommunicatie. Om op deze bedreigingen te anticiperen en ze
te voorkomen en te beheren is het noodzakelijk om innovatieve technologieën,
oplossingen, prognose-instrumenten en kennis te ontwikkelen en toe te passen,
samenwerking tussen leveranciers en gebruikers te bevorderen,
civiele-beveiligingsoplossingen te vinden, het concurrentievermogen van de
Europese beveiligings-, ICT- en dienstensectoren te verbeteren en misbruik van
privacy en schendingen van de mensenrechten op internet te voorkomen en te
bestrijden. Coördinatie en verbetering op het
onderzoeksterrein veiligheid zullen dus een essentieel element vormen en zullen
bijdragen tot het in kaart brengen van de huidige onderzoeksinspanningen,
waaronder prognoses, en de relevante juridische voorwaarden en procedures voor
coördinatie verbeteren, waaronder prenormatieve activiteiten. De activiteiten zullen een taakgerichte
benadering volgen en de relevante maatschappelijke dimensies zullen erin
geïntegreerd worden. Ze zullen het EU-beleid voor interne
en externe veiligheid, het defensiebeleid en de betreffende nieuwe bepaling in
het Verdrag van Lissabon ondersteunen, en de cyberveiligheid, het vertrouwen en
de privacy waarborgen binnen de digitale interne markt. De volgende specifieke
doelstellingen zullen worden nagestreefd: 6.3.1. Bestrijding van misdaad en
terrorisme Het streven is om een incident te voorkomen en
de potentiële gevolgen ervan te beperken. Hiervoor zijn
nieuwe technologieën en capaciteiten nodig (onder meer tegen cybercriminaliteit
en cyberterrorisme) ter ondersteuning van de veiligheid op het gebied van
gezondheid, voedsel, water en milieu, die essentieel is voor een goed
functioneren van de samenleving en de economie. Nieuwe technologieën en
speciaal daarvoor bestemde capaciteiten zullen bijdragen aan de bescherming van
kritieke infrastructuren, systemen en diensten (onder andere op het gebied van
communicatie, vervoer, gezondheid, voedsel, water, energie, logistiek en
toeleveringsketens en het milieu). Hierbij zullen ook kritieke publieke en
private netwerkinfrastructuren en ‑diensten worden geanalyseerd en tegen
elk type bedreiging worden beschermd. 6.3.2. Vergroting van de veiligheid
door grensbeheer Er zijn eveneens technologieën en capaciteiten
nodig ter versterking van de systemen, apparatuur, instrumenten, processen en
methoden voor snelle identificatie, teneinde de veiligheid aan de grenzen,
zowel wat betreft controle als bewaking, te verbeteren en het potentieel van
EUROSUR ten volle te benutten. Deze technologieën en
capaciteiten zullen worden ontwikkeld en beproefd op doeltreffendheid,
overeenstemming met juridische en ethische beginselen, proportionaliteit,
maatschappelijke aanvaardbaarheid en naleving van de grondrechten. Er zal ook
onderzoek worden verricht ter ondersteuning van de verbetering van het
geïntegreerde Europese grensbeheer, onder meer door meer samenwerking met
kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen van het Europees
nabuurschapsbeleid. 6.3.3. Cyberbeveiliging Cyberbeveiliging is een eerste vereiste voor
mensen, bedrijven en openbare diensten om te kunnen profiteren van de kansen
die het internet biedt. Hiertoe moeten systemen,
netwerken, toegangsapparatuur, en software en diensten, inclusief 'cloud
computing' worden beveiligd, waarbij rekening moet worden gehouden met de
interoperabiliteit van meerdere technologieën. Door onderzoek zullen
cyberaanvallen die zich uitspreiden over meerdere domeinen en jurisdicties, in
real time kunnen worden voorkomen, gedetecteerd en beheerd, en zullen kritieke
ICT-infrastructuren kunnen worden beschermd. De digitale samenleving is volop
in ontwikkeling, met voortdurend veranderende wijzen van gebruik en misbruik
van het internet, nieuwe manieren van sociale interactie en nieuwe mobiele en
vaste diensten, en de opkomst van het 'het internet van de dingen'. Dit vergt
een nieuw type onderzoek dat getriggerd moet worden door opkomende applicaties,
gebruikswijzen en maatschappelijke tendensen. Er zullen alerte
onderzoeksinitiatieven worden genomen, waaronder proactieve O&O om snel te
reageren op de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van vertrouwen en
beveiliging. 6.3.4. Verhoging van de crisis- en
rampbestendigheid van Europa Hiertoe moeten speciale technologieën en
capaciteiten worden ontwikkeld ter ondersteuning van verschillende soorten
operaties voor het beheer van noodsituaties (zoals civiele bescherming,
brandbestrijding en zeeverontreiniging, humanitaire hulp, civiele defensie,
conflictpreventie, de ontwikkeling van medische informatie-infrastructuren,
reddingstaken en stabilisatie na een crisis) en wetshandhaving. Het onderzoek zal de gehele crisisbeheerketen en maatschappelijke
veerkracht bestrijken en de totstandkoming van een Europese responscapaciteit
voor noodsituaties ondersteunen. Voor alle taakgebieden zullen de activiteiten
ook ingaan op de integratie en interoperabiliteit van systemen en diensten, met
inbegrip van aspecten als communicatie, gedistribueerde architecturen en
menselijke factoren. Hiertoe moeten ook civiele en
militaire capaciteiten worden geïntegreerd in taken die uiteenlopen van civiele
bescherming tot humanitaire hulp, grensbeheer of vredesmissies. Hieronder valt
ook technische ontwikkeling op het gevoelige terrein van technologieën voor
tweeërlei gebruik, teneinde de interoperabiliteit te waarborgen tussen
militaire en civielebeschermingsdiensten en tussen civielebeschermingsdiensten
wereldwijd, alsmede betrouwbaarheid, organisatorische, juridische en ethische
aspecten, handelskwesties, bescherming van de vertrouwelijkheid en de
integriteit van informatie, en de traceerbaarheid van alle transacties en
processen. 6.3.5. Het waarborgen van privacy en
vrijheid op het internet en versterking van de maatschappelijke dimensie van
veiligheid Om in de digitale maatschappij het mensenrecht
privacy te beschermen moeten kaders en technologieën worden ontwikkeld op basis
van het beginsel van 'ingebouwde privacy', die vanaf de ontwerpfase van
producten en diensten worden toegepast. Er zullen
technologieën worden ontwikkeld die gebruikers de controle geven over hun
persoonsgegevens en het gebruik daarvan door derde partijen, evenals
hulpmiddelen om illegale inhoud en data-inbreuken te blokkeren en de
mensenrechten online te beschermen, waarbij wordt voorkomen dat de
bewegingsvrijheid van individuele personen of groepen beperkt wordt door
onrechtmatige zoekacties en profilering. Elke nieuwe oplossing of technologie moet
maatschappelijk aanvaardbaar zijn, in overeenstemming zijn met de Unie- en
internationale wetgeving, en doeltreffend en proportioneel zijn voor het
identificeren en aanpakken van een bedreiging. Een beter
begrip van de sociaaleconomische, culturele en antropologische dimensies van
veiligheid, de oorzaken van onveiligheid, de rol van media en communicatie, en
de percepties van burgers is dan ook essentieel. Ook ethische kwesties en de
bescherming van menselijke waarden en grondrechten zullen aan bod komen. 6.3.6. Specifieke aspecten van de
tenuitvoerlegging Hoewel het onderzoek voornamelijk gericht zal
zijn op civiele bescherming, zal actief gestreefd worden naar coördinatie met
de activiteiten van het Europees Defensieagentschap (EDA), teneinde de
samenwerking met het EDA te versterken, met name via het reeds bestaande
Europese samenwerkingskader, aangezien bepaalde terreinen van technologie voor
tweeërlei gebruik zowel voor civiele als voor militaire applicaties van belang
zijn. De mechanismen voor de coördinatie met relevante
agentschappen van de Unie, zoals bv. Frontex, het EMSA en Europol, zullen
verder versterkt worden ter verbetering van de coördinatie van de programma's
en het beleid van de Unie op het gebied van zowel interne als externe veiligheid,
evenals andere initiatieven van de Unie. Rekening houdend met de specifieke aard van de
veiligheid, zullen specifieke regelingen worden vastgesteld voor de
programmering en het beheer, met inbegrip van regelingen met het comité als
bedoeld in artikel 9 van dit besluit. Geclassificeerde en anderszins gevoelige
informatie in verband met veiligheid zal worden beschermd en er kunnen in
werkprogramma's speciale eisen en criteria voor internationale samenwerking
worden vastgelegd. Dit zal ook terugkomen in de programmerings- en
governanceregelingen voor veilige samenlevingen (met inbegrip van
comitologieaspecten). Deel IV Niet-nucleaire acties van het
Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) 1. Wetenschap op topniveau Het JRC zal onderzoek verrichten om de
wetenschappelijke basis voor beleidsvorming te verbeteren, het inzicht in
natuurlijke processen die aan maatschappelijke uitdagingen ten grondslag liggen
te bevorderen en opkomende vakgebieden binnen wetenschap en technologie te
bestuderen, onder andere door een programma voor verkennend onderzoek. 2. Industrieel leiderschap Het JRC zal bijdragen tot innovatie en
concurrentiekracht door: (a)
te blijven bijdragen aan de strategische oriëntatie
en wetenschappelijke agenda van relevante instrumenten van onderzoek door
derden, zoals de Europese innovatiepartnerschappen of publiek-private dan wel
publiek-publieke partnerschappen; (b)
de overdracht van kennis en technologie te
ondersteunen door passende kaders voor intellectuele-eigendomsrechten vast te
stellen voor verschillende onderzoeks- en innovatie-instrumenten, en
samenwerking tussen grote publieke onderzoeksorganisaties te bevorderen wat
betreft de overdracht van kennis en technologie; (c)
ertoe bij te dragen dat ruimtevaarttechnologieën en
gegevens gemakkelijker kunnen worden gebruikt, gestandaardiseerd en
gevalideerd, in het bijzonder om de maatschappelijke uitdagingen het hoofd te
bieden. 3. Maatschappelijke uitdagingen 3.1. Gezondheid, demografische
veranderingen en welzijn Het JRC zal met de volgende activiteiten een
bijdrage leveren aan de harmonisering van methoden, standaarden en praktijken
om EU-wetgeving op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming te
ondersteunen: (a)
Het beoordelen van risico's en mogelijkheden van
het gebruik van nieuwe technologieën en chemische stoffen, met inbegrip van
nanomaterialen, in voeding, diervoeder en consumentenproducten; het ontwikkelen en valideren van geharmoniseerde meet-, identificatie-
en kwantificatiemethoden, geïntegreerde teststrategieën en ultramoderne
instrumenten voor de beoordeling van toxicologische gevaren, waaronder
alternatieven voor dierproeven; het beoordelen van de gezondheidseffecten van
milieuverontreiniging; (b)
Het ontwikkelen van praktijken op het gebied van
tests en screenings in verband met de volksgezondheid, waaronder genetische
tests en kankerscreening, en het waarborgen van de kwaliteit daarvan. 3.2. Voedselzekerheid, duurzame
landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie Het JRC zal de ontwikkeling, tenuitvoerlegging
en monitoring van Europees landbouw- en visserijbeleid, met inbegrip van
voedselzekerheid en de ontwikkeling van de bio-economie, steunen door middel
van de volgende activiteiten: (a)
Het vaststellen van een algemeen systeem en
instrumenten voor het maken van oogstprognosen en het monitoren van de
productiviteit van gewassen; steun bieden ter verbetering
van de vooruitzichten voor de korte en middellange termijn van
landbouwgrondstoffen, met inbegrip van de voorspelde gevolgen van de
klimaatverandering; (b)
Het bijdragen aan biotechnologische innovatie en
een efficiënter gebruik van hulpbronnen, om met behulp van techno-economische
analyses en modellen 'meer met minder' te produceren; (c)
Het modelleren van scenario's voor besluitvorming
in het kader van landbouwbeleid en het analyseren van het effect van beleid op
macro-, regionaal en microniveau; het analyseren van het
effect van de Commissiemededeling "Het GLB tot 2020" op zich
ontwikkelende en opkomende economieën; (d)
Het nader uitwerken van methoden voor
visserijcontrole en handhaving van het visserijbeleid, alsmede het verder
ontwikkelen van de traceerbaarheid van vis en visproducten; het ontwikkelen van robuuste indicatoren voor de gezondheid van het
ecosysteem en bio-economische modellen om beter inzicht te krijgen in de
directe effecten (bijv. visserij) en indirecte effecten (klimaatverandering)
van menselijke activiteiten op de dynamiek van visbestanden, het mariene milieu
en de sociaaleconomische gevolgen ervan. 3.3. Zekere, schone en efficiënte
energie Het JRC zal zich concentreren op de
"20/20/20"-doelstellingen inzake klimaat en energie en op het proces
om de Unie voor 2050 om te vormen tot een concurrerende koolstofarme economie,
en in dit verband onderzoek doen naar technologische en sociaaleconomische
aspecten van: (a)
Continue energievoorziening, met name wat betreft
koppelingen met en onderlinge afhankelijkheid van de systemen voor
energievoorziening en ‑transport buiten de Unie; het in kaart brengen van
de eigen primaire energiebronnen en externe energiebronnen en infrastructuren
waarvan Europa afhankelijk is; (b)
Energie-/elektriciteitstransmissienetwerken, in het
bijzonder modellering en simulatie van trans-Europese energienetwerken, analyse
van technologieën voor slimme/supernetwerken, en realtimesimulatie van energiesystemen; (c)
Energie-efficiëntie, in het bijzonder methoden voor
het controleren en beoordelen van de prestaties van beleidsinstrumenten voor
energie-efficiëntie, techno-economische analyse van het gebruik van
energie-efficiënte technologieën en instrumenten en van slimme netwerken; (d)
Koolstofarme technologieën (met inbegrip van de
veiligheid van kernenergie in het Euratom-programma), met name
prestatiebeoordeling en prenormatief onderzoek naar toekomstige koolstofarme
technologieën; analyse en modellering van stimulerende en remmende factoren
voor de ontwikkeling en toepassing ervan; beoordeling van hernieuwbare
energiebronnen en knelpunten, zoals kritieke grondstoffen, in de toevoerketen
van koolstofarme technologieën; voortdurende ontwikkeling van het Informatiesysteem
voor Strategische Energietechnologieën (SETIS) en daarmee samenhangende
activiteiten. 3.4. Slim, groen en geïntegreerd
vervoer Het JRC zal bijdragen aan de verwezenlijking
van de doelstellingen voor 2050 van een concurrerend, slim en geïntegreerd
vervoerssysteem voor het veilig en zeker vervoeren van mensen en goederen dat
efficiënt gebruikmaakt van hulpbronnen, door middel van laboratoriumstudies en
modellering en door het monitoren van benaderingswijzen op de volgende
gebieden: (a)
Strategische koolstofarme vervoerstechnologieën
voor alle vervoersmodaliteiten, waaronder de elektrificatie van het wegvervoer
en vliegtuigen/vaartuigen/voertuigen op alternatieve brandstoffen, en de
verdere ontwikkeling van een intern clearinghouse van de Commissie voor het
verzamelen en verspreiden van informatie over relevante technologieën; de beschikbaarheid en kosten van niet-fossiele brandstoffen en
energiebronnen, met inbegrip van effecten van geëlektrificeerd wegvervoer op
elektriciteitsnetwerken en stroomopwekking; (b)
Schone en efficiënte voertuigen, in het bijzonder
het vaststellen van geharmoniseerde testprocedures en het beoordelen van
innovatieve technologieën op het gebied van emissies, conventionele en
alternatieve brandstofefficiëntie en -veiligheid; het ontwikkelen
van betere technologieën voor het meten van emissies en het berekenen van de
druk op het milieu; het coördineren en harmoniseren van de activiteiten op
Europees niveau wat betreft de inventarisatie en controle van emissies; (c)
Slimme mobiliteitssystemen om zekere, intelligente
en geïntegreerde mobiliteit te realiseren, met inbegrip van techno-economische
beoordeling van nieuwe vervoerssystemen en -componenten, toepassingen voor een
verbeterd verkeersbeheer en een bijdrage aan de ontwikkeling van een geïntegreerde
aanpak van de vraag naar en het beheer van vervoer; (d)
Geïntegreerde vervoersveiligheid, met name het
verschaffen van instrumenten en diensten voor het verzamelen, delen en
analyseren van informatie over incidenten en ongevallen in de luchtvaart, de
scheepvaart en het vervoer over land; het verbeteren van
ongevallenpreventie door analyse en modaliteitoverschrijdende
veiligheidslessen, waarbij tegelijkertijd kostenbesparingen en
efficiëntiewinsten worden bevorderd. 3.5. Klimaatmaatregelen, hulpbronnenefficiëntie
en grondstoffen Het JRC zal bijdragen aan het vergroenen van
Europa, een zekere energielevering en grondstoffenaanvoer en een algeheel
duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen door de volgende maatregelen: (a)
Het toegankelijk maken van interoperabele
milieugegevens en -informatie door de verdere ontwikkeling van normen en
interoperabiliteitsregelingen, geospatiale instrumenten en innovatieve
ICT-infrastructuren, zoals de infrastructuur voor ruimte-informatie in de
Europese Unie (INSPIRE), en andere initiatieven in de Unie en wereldwijd; (b)
Het meten en controleren van belangrijke
milieuvariabelen en het beoordelen van de toestand van natuurlijke hulpbronnen
en van veranderingen daarin door nadere uitwerking van indicatoren en
informatiesystemen die bijdragen aan milieu-infrastructuren; het beoordelen van ecosysteemdiensten, inclusief hun waardering en hun
effecten op de klimaatverandering; (c)
Het ontwikkelen van een geïntegreerd
modelleringskader voor duurzaamheidsbeoordeling op basis van thematische
modellen, bijvoorbeeld: bodem, bodemgebruik, water, luchtkwaliteit,
broeikasgasemissies, bosbouw, landbouw, energie en vervoer, waarbij tevens
wordt gekeken naar de gevolgen van en maatregelen tegen klimaatverandering; (d)
Het ondersteunen van de ontwikkelingsdoelen van de
Unie door de overdracht van technologie te stimuleren,
toezicht te houden op essentiële hulpbronnen (zoals bossen, bodemsoorten,
voedselvoorziening), en onderzoek te verrichten om de gevolgen van de
klimaatverandering en de milieugevolgen van het gebruik van hulpbronnen te
beperken, en om een goede afweging te kunnen maken bij de keuze of land moet
worden gebruikt ten behoeve van de voedsel- of energieproductie of ten behoeve
van de biodiversiteit; (e)
Het verrichten van
geïntegreerde beoordelingen in verband met beleid inzake duurzame productie en
consumptie, met inbegrip van de voorzieningszekerheid van strategische
grondstoffen, een efficiënt gebruik van hulpbronnen, koolstofarme en schone
productieprocessen en -technologieën, het ontwikkelen van producten en
diensten, consumptiepatronen en handel; verdere ontwikkeling van
levenscyclusanalyses en integratie daarvan in beleidsanalyses; (f)
Het uitvoeren van geïntegreerde effectbeoordelingen
van mogelijke maatregelen ter verzachting van of aanpassing aan de gevolgen van
de klimaatverandering, met behulp van een gereedschapskist met kwantitatieve
modellen op regionale en mondiale schaal, variërend van sectoraal tot
macro-economisch niveau. 3.6. Inclusieve, innovatieve en
veilige samenlevingen Het JRC zal bijdragen aan het realiseren van
de doelstellingen van de Innovatie-Unie, Veiligheid en burgerschap, en Europa
als wereldspeler, door middel van de volgende activiteiten: (a)
Het alomvattend analyseren van stimulerende en
remmende factoren voor onderzoek en innovatie, en het ontwikkelen van een
modelleringsplatform voor de beoordeling van de micro- en macro-economische
effecten van deze factoren; (b)
Het bijdragen aan het toezicht op de
tenuitvoerlegging van de Innovatie-Unie met behulp van scoreborden, de
ontwikkeling van indicatoren en dergelijke, en het gebruiken van een openbaar
informatie- en inlichtingensysteem voor de opslag van gegevens en informatie; (c)
Het exploiteren van een
openbaar informatie- en inlichtingenplatform om nationale en regionale overheden
te ondersteunen met slimme specialisatie; het verrichten van een kwantitatieve
economische analyse van het ruimtelijk patroon van economische activiteit,
waarbij met name aandacht wordt besteed aan economische, sociale en
territoriale verschillen en veranderingen in het patroon als gevolg van
technologische ontwikkelingen; (d)
Het econometrisch en macro-economisch analyseren
van de hervorming van het financiële stelsel om daarmee
een bijdrage te leveren aan de instandhouding van een efficiënt EU-kader voor
financieel crisisbeheer, waarbij methodologische ondersteuning geboden blijft
worden voor het bewaken van de begrotingsposities van de lidstaten ten opzichte
van het stabiliteits- en groeipact; (e)
Het toezien op het functioneren van de Europese
onderzoeksruimte en het analyseren van stimulerende en remmende factoren voor
enkele van de belangrijkste elementen daarvan (zoals mobiliteit van
onderzoekers, het openstellen van nationale onderzoeksprogramma's), alsook het
voorstellen van relevante beleidsopties; het blijven
spelen van een belangrijke rol in de Europese onderzoeksruimte door te
netwerken, trainingen te verzorgen, de faciliteiten en gegevensbanken van het
JRC open te stellen voor gebruikers in de lidstaten, kandidaat-lidstaten en
geassocieerde landen; (f)
Het ontwikkelen van een kwantitatieve economische
analyse van de digitale economie; het verrichten van
onderzoek naar het effect van informatie- en communicatietechnologieën op de
verwezenlijking van de doelen van de digitale samenleving; het bestuderen van
de gevolgen van gevoelige veiligheidskwesties voor het leven van individuen
(digitaal leven); (g)
Het identificeren en beoordelen van zwakke plekken
in kritieke infrastructuur (waaronder wereldwijde navigatiesystemen, financiële
markten); het verbeteren van de instrumenten voor
fraudebestrijding in verband met de uitvoering van de EU-begroting en voor
maritieme bewaking; en het beoordelen van de operationele prestaties van
technologieën die geheel of gedeeltelijk gebruik maken van persoonlijke
identiteiten (digitale identiteit); (h)
Het versterken van het vermogen van de Unie om het
risico van rampen te beperken en natuurlijke en door de mens veroorzaakte
rampen te beheersen, met name door de ontwikkeling van wereldwijde
informatiesystemen voor snelle waarschuwing en risicobeheer bij meervoudige
gevaren, waarbij gebruik wordt gemaakt van technologieën voor aardobservatie; (i)
Het blijven verschaffen van instrumenten voor de
beoordeling en het beheer van wereldwijde veiligheidsvraagstukken, zoals
terrorisme en non-proliferatie (chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair
(in het Euratom-programma)), dreigingen die voortvloeien uit sociaalpolitieke
instabiliteit en overdraagbare ziekten; nieuwe aandachtsgebieden in dit verband
zijn onder meer: de kwetsbaarheid voor en bestendigheid tegen opkomende of
hybride bedreigingen, bijvoorbeeld de toegang tot grondstoffen, piraterij,
schaarste van en concurrentie om hulpbronnen en de gevolgen van de
klimaatverandering voor de frequentie van natuurrampen. 4. Specifieke aspecten van de
tenuitvoerlegging Conform de prioriteiten van Europa als
wereldspeler zal het JRC de wetenschappelijke samenwerking versterken met
belangrijke internationale organisaties en derde landen (bijvoorbeeld
VN-organen, de OESO, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Rusland, China,
Brazilië, India) op gebieden met een sterk mondiale dimensie, zoals
klimaatverandering, voedselzekerheid of nanotechnologieën.
Om beleidsvorming beter te kunnen
ondersteunen, zal het JRC werken aan een verdere uitbreiding van zijn
capaciteit voor het analyseren en aanbieden van sectoroverschrijdende
beleidsopties en het uitvoeren van daarmee samenhangende effectbeoordelingen. Met name de volgende activiteiten zullen daarbij van nut zijn: (a)
Modellering op cruciale gebieden (bijvoorbeeld
energie en vervoer, landbouw, klimaat, milieu, economie); de
nadruk zal daarbij liggen op zowel sectorale als geïntegreerde modellen (voor
duurzaamheidsbeoordelingen) en zowel wetenschappelijk-technische als
economische aspecten omvatten; (b)
Toekomstgerichte studies die een analyse zullen
verschaffen van trends en gebeurtenissen in wetenschap, technologie en
samenleving en van de wijze waarop deze overheidsbeleid en innovatie kunnen
beïnvloeden, en concurrentiekracht en duurzame groei kunnen versterken; op die manier zou het JRC enerzijds de aandacht kunnen vestigen op
vraagstukken waarvoor in de toekomst wellicht beleidsmaatregelen vereist zijn
en anderzijds kunnen inspelen op de behoeften van consumenten. Het JRC zal een intensievere bijdrage leveren
aan het standaardiseringsproces en normen als horizontale component ter
ondersteuning van het Europese concurrentievermogen. Het
zal zich daarbij onder andere bezighouden met prenormatief onderzoek, de
ontwikkeling van referentiematerialen en -metingen, en het harmoniseren van
methodologieën. Het accent zal met name liggen op de volgende vijf gebieden: energie;
vervoer; de digitale agenda; zekerheid en veiligheid (ook nucleaire, in het
kader van het Euratom-programma); consumentenbescherming. Bovendien zal het JRC
de verspreiding van zijn resultaten blijven bevorderen en de instellingen en
organen van de Unie ondersteuning bieden bij het beheer van
intellectuele-eigendomsrechten. Het JRC zal een afdeling gedragswetenschappen
opzetten om de ontwikkeling van effectievere regelgeving te ondersteunen, ter
aanvulling van JRC-activiteiten op specifieke gebieden als voeding,
energie-efficiëntie en productbeleid. In het kader van activiteiten op relevante
gebieden als de digitale agenda, duurzame productie of volksgezondheid zal
sociaaleconomisch onderzoek worden verricht. Het is van cruciaal belang dat het JRC
beschikt over ultramoderne infrastructuur, zodat het zich kan kwijten van zijn
taak als referentiecentrum voor de Unie, een essentiële rol kan blijven spelen
in de Europese onderzoeksruimte en zich op nieuwe onderzoeksterreinen kan
begeven. Het JRC zal zijn programma voor het renoveren en
opknappen van gebouwen voortzetten om ervoor te zorgen dat gebouwen voldoen aan
de toepasselijke milieu- en veiligheidsvoorschriften. Ook zal het investeren in
wetenschappelijke infrastructuur, met inbegrip van de ontwikkeling van
modelleringsplatforms, faciliteiten voor nieuwe onderzoeksterreinen zoals
genetische testen, enzovoort. Bij deze investeringen zal zorgvuldige afstemming
plaatsvinden met de routekaart van het Europees Strategieforum inzake
onderzoekinfrastructuur (ESFRI) en rekening worden gehouden met de bestaande
faciliteiten in de lidstaten. Bijlage II Prestatie-indicatoren In onderstaande tabel wordt een overzicht
gegeven van een beperkt aantal belangrijke resultaat- en impactindicatoren voor
de specifieke doelstellingen van Horizon 2020. 1. Deel I. Prioriteit 'wetenschap op
topniveau' Specifieke doelstellingen: ·
Europese Onderzoeksraad –
Aandeel publicaties van door de ERC gefinancierde
projecten die behoren tot de 1 % meest geciteerde –
Aantal institutionele en nationale/regionale
beleidsmaatregelen geïnspireerd door financiering door de ERC ·
Technologieën van de toekomst en opkomende
technologieën (FET) –
Publicaties in invloedrijke tijdschriften met
collegiale toetsing –
Octrooiaanvragen in toekomstige en opkomende
technologieën ·
Marie Curie-acties gericht op vaardigheden,
opleidingen en loopbaanontwikkeling –
Grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van
onderzoekers, met inbegrip van promovendi ·
Europese onderzoeksinfrastructuren (waaronder
e-Infrastructuren) –
Onderzoeksinfrastructuren die open worden gesteld
voor alle onderzoekers in Europa en daarbuiten met behulp van ondersteuning
vanuit de EU 2. Deel II. Prioriteit 'industrieel
leiderschap' Specifieke doelstellingen: ·
Leiderschap in ondersteunende en industriële
technologieën (ICT, nanotechnologie, geavanceerde
materialen, biotechnologie, geavanceerde fabricage en ruimtevaart) –
Octrooiaanvragen in de verschillende ondersteunende
en industriële technologieën ·
Toegang tot risicokapitaal –
Totaal aan investeringen via financiering met
vreemd vermogen en durfkapitaalinvesteringen ·
Innovatie in het mkb –
Aandeel deelnemende mkb-ondernemingen die
innovaties op de markt of binnen het bedrijf introduceren (in de periode van
het project plus drie jaar) 3. Deel III. Prioriteit 'maatschappelijke
uitdagingen' Specifieke doelstellingen: Met betrekking tot elke uitdaging wordt de
vooruitgang afgemeten aan de hand van de bijdrage die is geleverd aan de
specifieke doelstellingen die nader zijn uiteengezet in bijlage I van Horizon
2020, samen met beschrijvingen van de concrete vooruitgang die nodig is voor
het realiseren van de uitdagingen en beleidsrelevante indicatoren: –
de gezondheid en het welbevinden van iedereen,
gedurende het hele leven, verbeteren; –
voldoende toevoer van veilige en hoogwaardige
voedsel- en andere producten van biologische origine veiligstellen, door
productieve en hulpbronefficiënte primaire productiesystemen, het bevorderen
van ecosysteemdiensten naast concurrerende en koolstofarme bevoorradingsketens; –
de overgang maken naar een betrouwbaar, duurzaam en
concurrerend energiesysteem, tegen de achtergrond van steeds schaarser wordende
grondstoffen, een toenemende energiebehoefte en klimaatverandering; –
een Europees transportsysteem realiseren dat
zuinig, milieuvriendelijk, veilig en goed geïntegreerd is, en ten goede komt
van de burger, de economie en de samenleving; –
een hulpbronefficiënte en
klimaatveranderingsbestendige economie en een duurzame grondstoffenbevoorrading
tot stand brengen om tegemoet te komen aan de behoeften van een groeiende
wereldbevolking, rekening houdend met de duurzame beperkingen van de
natuurlijke hulpbronnen van de planeet; –
inclusieve, innovatieve en veilige Europese
samenlevingen bevorderen in een wereld van ongekende transformaties en
toenemende mondiale onderlinge afhankelijkheden. Aanvullende prestatie-indicatoren zijn: –
Publicaties in invloedrijke tijdschriften met
collegiale toetsing op het gebied van de verschillende maatschappelijke
uitdagingen; –
Octrooiaanvragen op het gebied van de verschillende
maatschappelijke uitdagingen; –
Aantal stukken wetgeving in de EU waarin wordt
gerefereerd aan ondersteunde activiteiten op het gebied van de verschillende
maatschappelijke uitdagingen. 4. Deel IV. Niet-nucleaire eigen acties van
het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek Specifieke doelstellingen: ·
Tijdig klantgerichte wetenschappelijke en
technische ondersteuning bieden voor het beleid van de Unie –
Aantal gevallen waarin technische en
wetenschappelijke beleidsondersteuning door het Gemeenschappelijk Centrum voor
Onderzoek tastbare specifieke effecten heeft op Europees beleid; –
Aantal aan collegiale toetsing onderworpen
publicaties. FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM
1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief
Het
specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor
onderzoek en innovatie (2014-2020)
1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de
ABM/ABB-structuur[29]
-
08 - Onderzoek en innovatie -
09 - Informatiemaatschappij en media -
02 - Ondernemingen en industrie -
05 - Landbouw -
32 - Energie -
06 - Mobiliteit en vervoer -
15 - Onderwijs en cultuur -
07 - Milieu- en klimaatmaatregelen -
10 - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
1.3.
Aard van het voorstel/initiatief
ý Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[30]
¨ Het voorstel/initiatief betreft de
verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie
1.4.
Doelstellingen
1.4.1.
De met het voorstel/initiatief beoogde strategische
meerjarendoelstelling(en) van de Commissie
Het
specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor
onderzoek en innovatie (2014-2020) ('SP') beoogt de verwezenlijking van de
algemene doelstelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en
innovatie (2014-2020) ('Horizon 2020'), namelijk een bijdrage te leveren aan de
Europa 2020-strategie, met inbegrip van de totstandbrenging van de Europese
onderzoeksruimte, door slimme, duurzame en inclusieve groei te stimuleren: -
slimme groei – ter ontwikkeling van een economie gebaseerd op kennis en
innovatie (waarmee het vlaggenschipinitiatief "Innovatie-Unie" wordt
uitgevoerd); -
duurzame groei – voor een groenere, meer concurrerende economie waarin
efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen; -
inclusieve groei – voor een economie met veel werkgelegenheid en economische,
sociale en territoriale cohesie.
1.4.2.
Specifieke doelstelling(en) en betrokken
ABM/ABB-activiteiten
-
Deel I: Prioriteit 'Wetenschap op topniveau'' -
Deel II: Prioriteit 'Industrieel leiderschap' -
Deel III: Prioriteit 'Maatschappelijke uitdagingen' -
Deel IV: Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor
Onderzoek Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en) -
08 - Onderzoek en innovatie -
09 - Informatiemaatschappij en media -
02 - Ondernemingen en industrie -
05 - Landbouw -
32 - Energie -
06 - Mobiliteit en vervoer -
15 - Onderwijs en cultuur -
07 - Milieu- en klimaatmaatregelen -
10 - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
1.4.3.
Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de
gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de
begunstigden/doelgroepen. Het
SP zal het meest wezenlijke deel van Horizon 2020 bestrijken. Naar schatting
zal Horizon 2020 tegen 2030 leiden tot een 0,92 procent hoger bbp, 1,37 procent
meer exporten, 0,15 procent minder importen en 0,40 procent meer
werkgelegenheid. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort.
1.4.4.
Resultaat- en effectindicatoren
Vermeld de
indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het
voorstel/initiatief is uitgevoerd. In
onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van een beperkt aantal
belangrijke resultaat- en impactindicatoren voor de algemene en specifieke doelstellingen
van het SP. Er
zullen aanvullende indicatoren – waaronder nieuw ontwikkelde – worden gebruikt
om de verschillende soorten resultaten en effecten voor de verschillende
specifieke activiteiten te kunnen vastleggen. Algemene doelstelling: Bijdragen
tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de voltooiing van de
Europese onderzoeksruimte -
De O&O-doelstelling van Europa 2020 (3 % van het bbp) Momenteel: 2,01 %
van het bbp (EU-27, 2009) Doel: 3 %
van het bbp (2020) -
De innovatiekernindicator van Europa 2020 Momenteel: nieuwe
benadering Doel: Aanzienlijk
gewicht van snelgroeiende innovatieve ondernemingen in de economie Deel I: Prioriteit 'excellente wetenschap' Specifieke doelstellingen * Europese
Onderzoeksraad (ERC) -
Aandeel publicaties van door de ERC gefinancierde projecten die behoren tot de
1 % meest geciteerde Momenteel: 0,8 %
(EU-publicaties van 2004 tot en met 2006, geciteerd tot 2008) Doel: 1,6
% (ERC-publicaties 2014-2020) -
Aantal institutionele en nationale/regionale beleidsmaatregelen geïnspireerd
door financiering door de ERC Momenteel: 20
(schatting 2007-2013) Doel: 100
(2014-2020) * Toekomstige en opkomende technologieën -
Publicaties in invloedrijke tijdschriften met collegiale toetsing Momenteel: nieuwe
benadering Doel: 25
publicaties per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) -
Octrooiaanvragen in toekomstige en opkomende technologieën Momenteel: nieuwe
benadering Doel: 1
octrooiaanvraag per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) * Marie
Curie-acties gericht op vaardigheden, opleidingen en loopbaanontwikkeling -
Grens- en sectoroverschrijdende mobiliteit van onderzoekers, met inbegrip van
promovendi Momenteel: 50 000,
circa 20 % promovendi (2007-2013) Doel: 65.000,
circa 40 % promovendi (2014-2020) (Streefcijfer
afhankelijk van verdeling van de financiële middelen) * Europese
onderzoeksinfrastructuren (waaronder e-infrastructuren) -
Onderzoeksinfrastructuren die open worden gesteld voor alle onderzoekers in
Europa en daarbuiten met behulp van ondersteuning vanuit de EU Momenteel: 650
(2012) Doel: 1 000
(2020) Deel II: Prioriteit 'industrieel leiderschap' Specifieke doelstellingen * Leiderschap
op het gebied van ondersteunende en industriële technologieën (ICT,
nanotechnologie, geavanceerde materialen, biotechnologie, geavanceerde
fabricage en ruimtevaart) -
Octrooiaanvragen in de verschillende ondersteunende en industriële
technologieën Momenteel: nieuwe
benadering Doel: 3
octrooiaanvragen per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) * Toegang tot risicokapitaal -
Totaal aan investeringen via financiering met vreemd vermogen en
durfkapitaalinvesteringen Momenteel: nieuwe
benadering Doel: 100
miljoen euro totale investeringen per 10 miljoen euro bijdrage van de Unie
(2014-2020) (Streefcijfer
afhankelijk van verdeling van de financiële middelen) *
Innovatie in het mkb -
Aandeel deelnemende mkb-bedrijven die innovaties op de markt of binnen het
bedrijf introduceren (in de periode van het project plus drie jaar) Momenteel: nieuwe
benadering Doel: 50
% Deel III: Prioriteit 'maatschappelijke uitdagingen' Specifieke doelstellingen Met
betrekking tot elke uitdaging wordt de vooruitgang afgemeten aan de hand van de
bijdrage die is geleverd aan de specifieke doelstellingen die nader zijn
uiteengezet in bijlage I van Horizon 2020, samen met beschrijvingen van de
concrete vooruitgang die nodig is het voor het realiseren van de uitdagingen en
beleidsrelevante indicatoren: -
De gezondheid en het welbevinden van iedereen, gedurende het hele leven,
verbeteren; -
Voldoende toevoer van veilige en hoogwaardige voedsel- en andere producten van
biologische origine veiligstellen, door productieve en qua gebruik van middelen
efficiënte primaire productiesystemen met aanverwante ecosysteemdiensten te
ontwikkelen, naast concurrerende en koolstofarme industrieën; -
De overgang maken naar een betrouwbaar, duurzaam en concurrerend
energiesysteem, tegen de achtergrond van steeds schaarser wordende
grondstoffen, een toenemende energiebehoefte en klimaatverandering; -
Een Europees vervoerssysteem realiseren dat zuinig, milieuvriendelijk, veilig
en goed geïntegreerd is, en ten goede komt van de burger, de economie en de
samenleving; -
Een economie tot stand brengen die zuinig omspringt met hulpbronnen,
klimaatveranderingsbestendig is en, met de beperkte natuurlijke hulpbronnen van
de planeet, beantwoordt aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking; -
Inclusieve, innoverende en veilige Europese samenlevingen bevorderen in een
wereld van ongekende transformaties en toenemende mondiale onderlinge
afhankelijkheden. Aanvullende
prestatie-indicatoren zijn: - Publicaties in invloedrijke tijdschriften
met collegiale toetsing op het gebied van de verschillende maatschappelijke
uitdagingen. Momenteel: nieuwe
benadering (voor KP7 (2007-2010), 8 149 publicaties in totaal – voorlopig
cijfer) Doel: gemiddeld
20 publicaties per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) -
Octrooiaanvragen op het gebied van de verschillende maatschappelijke
uitdagingen Momenteel: 153
(KP7-samenwerkingsprogramma 2007-2010, voorlopige cijfers) Doel: gemiddeld
2 octrooiaanvragen per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) -
Aantal stukken wetgeving in de EU waarin wordt gerefereerd aan ondersteunde
activiteiten op het gebied van de verschillende maatschappelijke uitdagingen Momenteel: nieuwe
benadering Doel: Gemiddeld
1 per 10 miljoen euro aan financiering (2014-2020) Deel IV: Niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum
voor Onderzoek Tijdig
geïntegreerde wetenschappelijke en technische ondersteuning bieden aan het
Europese proces van beleidsvorming -
Aantal gevallen waarin technische en wetenschappelijke beleidsondersteuning
door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek tastbare specifieke effecten
heeft op Europees beleid Momenteel: 175
(2010) Doel: 230
(2020) -
Aantal aan collegiale toetsing onderworpen publicaties Momenteel: 430
(2010) Doel: 500
(2020)
1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet
worden voorzien
-
De bijdrage vanuit onderzoek en innovatie aan de oplossing van belangrijke
maatschappelijke uitdagingen vergroten; -
Het industriële concurrentievermogen van Europa vergroten door technologisch
leiderschap te bevorderen en goede ideeën te vermarkten; -
Europa's wetenschapsbasis versterken; -
De Europese onderzoeksruimte realiseren en de effectiviteit ervan vergroten
(horizontale doelstellingen). Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort.
1.5.2.
Toegevoegde waarde van de deelname van de EU
Er
is duidelijk een goede reden voor interventie vanuit de EU om de in 1.5.1
geschetste problemen aan te pakken. Aan zichzelf overgelaten zullen de markten
geen Europees leiderschap binnen het nieuwe techno-economische paradigma
bewerkstelligen. Grootschalige openbare interventie door middel van maatregelen
aan zowel de vraag- als de aanbodkant is nodig om de tekortkomingen van de
markt te overwinnen die samenhangen met systemische wijzigingen in fundamentele
technologieën. De
lidstaten kunnen de vereiste overheidsinterventies echter niet op eigen kracht
plegen. Hun investeringen in onderzoek en innovatie zijn relatief gering,
versnipperd en inefficiënt – een cruciale belemmering bij technologische
paradigmaverschuivingen. Het is lastig voor de lidstaten om op eigen kracht de
technologische ontwikkeling in een voldoende breed spectrum aan technologieën
te versnellen, of het probleem van een gebrek aan transnationale coördinatie op
te lossen. Zoals
vermeld in het voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader, bevindt
de Unie zich in een uitstekende positie om waarde toe te voegen door
grootschalige investeringen in grensverleggend onderzoek, in gerichte O&O
en in de bijbehorende onderwijs- en opleidingsprogramma’s en infrastructuren te
doen, die helpen onze prestaties op het gebied van op een bepaald thema
toegespitste O&O en ondersteunende technologieën te verbeteren – dit door
ondernemingen te ondersteunen onderzoeksresultaten te exploiteren en om te
zetten in commerciële producten, processen en diensten, en door de marktopname
van deze innovaties te stimuleren. Voor verschillende grensoverschrijdende
acties – betreffende de coördinatie van nationale financiering van onderzoek,
EU-brede concurrentie voor onderzoeksfinanciering, mobiliteit en opleiding van
onderzoekers, coördinatie van onderzoeksinfrastructuren, transnationale
onderzoeks- en innovatieprojecten in samenwerkingsverband, en
innovatieondersteuning – geldt dat ze voor maximale efficiëntie en
doeltreffendheid het best op Europees niveau kunnen worden georganiseerd. Uit
evaluaties blijkt overtuigend dat de onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de
Unie ondersteuning bieden aan onderzoeks- en andere activiteiten die van groot
strategisch belang zijn voor de deelnemers, en die zonder de steun van de Unie
eenvoudigweg niet zouden worden uitgevoerd. Kortom, er is geen substituut voor
ondersteuning op EU‑niveau. Ook
blijkt dat beleidsondersteunende activiteiten Europese toegevoegde waarde
leveren, als gevolg van het bijeenbrengen van kennis en ervaring uit
verschillende richtingen, van de ondersteuning van vergelijkingen tussen landen
van instrumenten gericht op innovatiebeleid en ervaringen daarmee, en van de
mogelijkheid om beste praktijken uit een zo breed mogelijk gebied te
identificeren, bevorderen en testen. De
eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) bieden
Europese toegevoegde waarde vanwege hun unieke Europese dimensie. De voordelen
variëren van het tegemoetkomen aan de behoefte van de Commissie aan interne
toegang tot wetenschappelijk bewijs, onafhankelijk van nationale en
particuliere belangen, tot directe voordelen voor de burgers van de EU door
beleidsbijdragen die leiden tot betere omstandigheden op economisch, milieu- en
maatschappelijk gebied. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort.
1.5.3.
Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten
in het verleden is opgedaan
Het
programma bouwt voort op de ervaring die in het verleden is opgedaan met
kaderprogramma's voor onderzoek en technologische demonstratie (KP), het
kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) en het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT). EU-programma’s
hebben de afgelopen decennia: -
met succes Europa's beste onderzoekers en instellingen bij onderzoek betrokken;
-
grootschalige structurerende effecten geproduceerd, alsmede wetenschappelijke,
technologische en innovatieve effecten, micro-economische voordelen en
macro-economische, sociale en milieueffecten voor alle lidstaten. Naast
de successen zijn er ook belangrijke lessen te leren uit het verleden: -
onderzoek, innovatie en opleidingen moeten op een meer gecoördineerde wijze
worden aangepakt; -
onderzoekresultaten moeten beter verspreid en in nieuwe producten, processen en
diensten geïntegreerd worden; -
de interventielogica moet gerichter, concreter, gedetailleerder en transparanter
van opzet worden; -
de toegang tot het programma moet worden verbeterd en er moet meer aan worden
deelgenomen door startende bedrijven, kleine en middelgrote ondernemingen, de
industrie, minder presterende lidstaten en landen van buiten de EU; -
de monitoring en evaluatie van het programma moeten worden versterkt. In
de aanbevelingen voor eigen acties in recente evaluatieverslagen wordt onder
andere opgemerkt dat het JRC: -
meer integratie in het genereren van kennis in de Unie zou kunnen bevorderen; -
effectbeoordelingen en kosten-batenanalyses van specifieke werkzaamheden zou
kunnen invoeren; -
de samenwerking met het bedrijfsleven zou kunnen vergroten om de effecten ter
versterking van de concurrentiekracht van de Europese economie te vergroten. Lees
voor meer informatie het werkdocument van de diensten van de Commissie over de
effectbeoordeling van Horizon 2020 ('EB') dat bij dit wetgevingsvoorstel hoort.
1.5.4.
Samenhang en eventuele synergie met andere
relevante instrumenten
In
het kader van de realisering van de Europa 2020-doelstellingen, komen
synergieën tot stand en ontwikkeling met andere EU-programma’s, zoals het
gemeenschappelijk strategisch kader voor economische, sociale en territoriale
samenhang, en met het programma voor concurrentievermogen en mkb‑bedrijven.
1.6.
Duur en financiële gevolgen
ý Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
ý Voorstel/initiatief van kracht vanaf 01/01/14 tot en met 31/12/20 –
ý Financiële gevolgen van 2014 tot en met 2026 ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.
Beheersvorm(en)[31]
ý Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie ý Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan: –
ý uitvoerende agentschappen –
ý door de Unie opgerichte organen[32] –
ý nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
de lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ý Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties, met inbegrip van het Europees Ruimteagentschap Verstrek, indien
meer dan één beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen
De
Commissie is van plan een verscheidenheid aan beheersvormen te gebruiken om
deze activiteit uit te voeren, waarbij voortgebouwd wordt op de beheersvormen
die bij de huidige financiële vooruitzichten worden gebruikt. Tot deze
beheersvormen behoren onder andere gecentraliseerd beheer en gezamenlijk
beheer. Het
beheer wordt gedaan via de diensten van de Commissie, via de bestaande
uitvoerende agentschappen van de Commissie, waarvan de mandaten op evenwichtige
wijze worden vernieuwd en verlengd, en via andere geëxternaliseerde organen,
zoals entiteiten die krachtens de artikelen 187 (bijv. gemeenschappelijke
ondernemingen met (na beoordelingen) vernieuwde mandaten en nieuw op te zetten
gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van de uitvoering van bijv. het
deel over maatschappelijke uitdagingen) en 185 (door verscheidene lidstaten
gezamenlijk opgezette programma's, waarbij nationale publiekrechtelijke organen
of organen met een openbaredienstverleningstaak een rol zullen spelen) van het
Verdrag van Lissabon, alsmede via financiële instrumenten. Reeds
binnen de huidige financiële vooruitzichten geëxternaliseerde activiteiten
(bijv. grensverleggend onderzoek, Marie Curie-acties, mkb-acties) die worden
voortgezet in dit SP, zullen worden uitgevoerd met behoud van de huidige vorm
van externalisatie. Dit kan tot gevolg hebben dat de betreffende
geëxternaliseerde organen zich sterker specialiseren en dat hun beheer wordt
vereenvoudigd. Er
wordt voorzien dat meer activiteiten van het SP zullen worden geëxternaliseerd,
met name door gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen van de
Commissie, in zoverre dit verenigbaar is met de vereiste om kernvaardigheden op
beleidsgebied binnen de diensten van de Commissie te houden. De aangehouden
externalisatiemiddelen om deze activiteiten uit te voeren worden geselecteerd
op basis van bewezen doeltreffendheid en doelmatigheid. Tegelijk moet het
aantal aan de uitvoerende agentschappen van de Commissie toegewezen
personeelsleden toenemen naar rato van het deel van de begroting bestemd voor
de geëxternaliseerde activiteiten en gelet op de verbintenis van de Commissie
inzake personeelsformatie (een begroting voor Europa 2020 COM(2001)500). Waar
dat nuttig is, kan het Europees Ruimteagentschap worden betrokken in de
uitvoering van activiteiten van Horizon 2020 die met de ruimtevaart te maken
hebben.
2.
BEHEERSMAATREGELEN
Vereenvoudiging Het
SP moet aantrekkelijk zijn voor de beste onderzoekers en de meest innoverende
Europese ondernemingen. Dit kan enkel worden gerealiseerd door middel van een
programma met de kleinst mogelijke administratieve belasting voor de deelnemers
en met geschikte financieringsvoorwaarden. Vereenvoudiging in het SP
behelst derhalve drie overkoepelende doelstellingen: verlaging van de
administratieve kosten van de deelnemers; versnelling van alle processen rondom
de indiening van voorstellen en de verstrekking van subsidies en vermindering
van het financiële foutenpercentage. Bovendien zal vereenvoudiging van de op
onderzoek en innovatie gerichte financiering ook worden bereikt door de
herziening van het Financieel Reglement (bijv. geen rentedragende rekeningen
voor voorfinanciering, subsidiabiliteit van de btw, beperking van de
extrapolatie van systematische fouten). Vereenvoudiging
in het SP wordt langs verschillende dimensies gerealiseerd. Structurele vereenvoudiging wordt bereikt
door: -
integratie in dit SP van aan onderzoek en innovatie gerelateerde
financieringsinstrumenten van de Unie; - één
specifiek programma ter uitvoering van Horizon 2020; -
één stel regels voor deelname voor alle componenten van Horizon 2020. Door
een ingrijpende vereenvoudiging van de financieringsregels wordt het
opstellen van voorstellen en het beheer van projecten gemakkelijker.
Tegelijkertijd zorgt het voor een vermindering van het aantal financiële
fouten. Voorgesteld wordt om de volgende opzet te hanteren: Belangrijkste
financieringsmodel voor subsidies: –
een vereenvoudigde vergoeding
van de reële directe kosten, met een bredere acceptatie van het gangbare
boekhoudsysteem van begunstigden, met inbegrip van de subsidiabiliteit van
bepaalde belastingen en heffingen; –
de mogelijkheid om
personeelskosten per eenheid te gebruiken (gemiddelde personeelskosten) voor
begunstigden die deze methode doorgaans intern hanteren en voor kmo-eigenaren
zonder salaris; –
een vereenvoudiging van de
tijdregistratie door het gebruik van duidelijke en eenvoudige
minimumvoorwaarden in de regels voor deelname, meer in het bijzonder het
afschaffen van de tijdregistratie voor personeel dat uitsluitend aan het
project van de Unie werkt; –
één vast tarief voor vergoedingen
voor alle deelnemers in plaats van drie verschillende tarieven op basis van het
soort deelnemer; –
één vast tarief ter dekking van de indirecte
kosten, in plaats van vier methoden om als algemene regel die indirecte te
berekenen; –
voorzetting van het systeem van eenheidskosten en
vaste tarieven voor mobiliteits- en opleidingsacties (Marie Curie); –
een op resultaten gebaseerde financiering met
forfaitaire bedragen voor volledige projecten op specifieke gebieden die bijna
voldoen aan de aanvraagcriteria. Een herziene controlestrategie als beschreven in
punt 2.2.2, waardoor een nieuw evenwicht wordt gecreëerd tussen vertrouwen en controle, hetgeen de
administratieve belasting voor deelnemers verder zal reduceren. Naast de eenvoudigere regels en controlemaatregelen worden
alle procedures en processen voor de uitvoering van projecten
gerationaliseerd. Dat gebeurt onder
andere via gedetailleerde voorschriften voor de inhoud en vorm van voorstellen,
de processen om voorstellen in projecten om te zetten, de vereisten voor
verslaglegging en monitoring en de desbetreffede richtsnoerdocumenten en
ondersteunende diensten. Het gebruik van één gebruikersvriendelijk IT-platform,
op basis van het deelnemersportaal van het zevende kaderprogramma voor
onderzoek en ontwikkeling (2007 – 2013 / KP7), zal een grote bijdrage leveren
aan het terugdringen van de administratieve kosten voor de deelnemers.
2.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie
en voorwaarden. In het kader van het SP zal er een nieuw systeem ontwikkeld
worden voor de evaluatie van en het toezicht op de acties onder contract. Dat systeem wordt gebaseerd op een uitgebreide,
tijdige en geharmoniseerde strategie met een sterke nadruk op
verwerkingscapaciteit, outputs, resultaten en effecten. Het zal ondersteund
worden door een adequaat gegevensarchief, deskundigen, een gerichte
onderzoeksactiviteit en een intensievere samenwerking tussen lidstaten en
geassocieerde landen. De resultaten zullen via een adequate verspreiding en
rapportage geëxploiteerd worden. Wat de eigen acties betreft, zal het JRC zijn
monitoring blijven verbeteren door een verdere aanpassing van de indicatoren
voor het meten van de output en de impact. In
het systeem wordt informatie opgenomen over horizontale onderwerpen zoals
duurzaamheid en klimaatverandering. Klimaatgerelateerde uitgaven worden
berekend overeenkomstig het op Rio‑markers gebaseerde volgsysteem.
2.2.
Beheers- en controlesysteem
Op
onderzoeksgebied is er een foutenlimiet van 2% vastgesteld op het gebied van de
rechtmatigheid en regelmatigheid. Zowel
onder de begunstigden als bij de wetgevingsautoriteit overheerst sterk het
gevoel dat de controlebelasting te groot geworden is. Dat brengt het risico met
zich mee dat de attractiviteit van de onderzoeksprogramma’s van de Unie, met
inbegrip van het Euratom-programma, afneemt, hetgeen een negatieve invloed zou
kunnen hebben op het onderzoek en de innovatie in de Unie. De
Europese Raad van 4 februari 2001 heeft in dit verband het volgende
geconcludeerd: “Het is van vitaal belang dat de
EU-instrumenten voor het stimuleren van O&O&I worden vereenvoudigd
zodat zij gemakkelijker kunnen worden gebruikt door de beste wetenschappers en
de meest innoverende ondernemingen; dit kan met name gebeuren door tussen de
betrokken instellingen afspraken te maken over een nieuw evenwicht tussen
vertrouwen en controle en tussen risico's nemen en risico’s mijden.” (zie EUCO
2/1/11 REV1, Brussel, 8 maart 2011) In
zijn resolutie van 11 november 2010 (P7_TA(2010)0401) inzake het vereenvoudigen
van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma’s voor onderzoek ondersteunt het
Europees Parlement expliciet een groter risico op fouten bij
onderzoeksfinancieringen en is het “bezorgd over het feit dat het huidige
systeem en de huidige praktijk van het beheer van KP7 in excessieve mate op
controle zijn gericht, en daardoor leiden tot verspilling van middelen, een
lagere participatiegraad en minder aantrekkelijke onderzoeklandschappen”. Daarnaast merkt het Parlement “met bezorgdheid op dat het huidige
beheersysteem van ‘zero risk tolerance’ eerder lijkt te leiden tot het
vermijden van risico's dan tot het beheer van risico's.” De
grote stijging van het aantal audits en de daarop volgende extrapolatie van
gegevens heeft ook tot een golf aan klachten uit de onderzoekswereld geleid
(bijvoorbeeld via het initiatief van de ‘Trust Researchers’[33] met tot
nu toe 13 800 handtekeningen). Er
bestaat derhalve overeenstemming tussen de belanghebbenden en de instellingen
dat de huidige aanpak herzien moet worden. Bovendien zijn
er ook nog andere doelstellingen en belangen die in overweging genomen moeten
worden, met name het succes van het onderzoeksbeleid, het internationale
concurrentievermogen en wetenschappelijk onderzoek van topkwaliteit. Tegelijkertijd
bestaat er een duidelijk behoefte aan een efficiënt en effectief beheer van de
begroting waarbij fraude en verspilling voorkomen moeten worden. Dit zijn
gemeenschappelijke uitdagingen voor het SP. Het
blijft de uiteindelijke doelstelling van de Commissie om tot een resterend
foutenpercentage van minder dan 2% te komen van de totale kosten die gedurende
de looptijd van een programma worden gemaakt. Daartoe
heeft zij een aantal vereenvoudigingsmaatregelen ingevoerd. Doelstellingen als
de attractiviteit en het succes van het Europese onderzoeksbeleid, het
internationaal concurrentievermogen, en het excelleren in wetenschappelijk
onderzoek en met name de kosten van de controles (zie punt 2.2.2), moeten
echter ook in overweging worden genomen. Deze
elementen tegen elkaar afwegend wordt voorgesteld dat de directoraten-generaal
van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de
onderzoeks- en innovatiebegroting een kosteneffectief intern controlesysteem
opzetten dat redelijke zekerheid geeft dat het foutenrisico zich in de loop van
de meerjarige uitgavenperiode op jaarbasis tussen de 2 en 5% beweegt, met als
einddoel tot een resterend foutenpercentage te komen dat zo dicht mogelijk bij
2% blijft bij de sluiting van de meerjarige programma’s, wanneer rekening is
gehouden met het financiële effect van alle audits en corrigerende en
herstelmaatregelen. 2.2.1. Het interne controlekader Het
interne controlekader voor subsidies is gebaseerd op: - de tenuitvoerlegging van de interne controlenormen
van de Commissie; - procedures voor het selecteren van de beste
projecten en het omzetten ervan in juridische instrumenten; - project- en contractbeheer gedurende de gehele
projectcyclus; - ex-antecontroles van alle declaraties (met
inbegrip van het opvragen van auditcertificaten) en op een ex-antecertificering
van methoden voor de kostenberekening; - ex-postaudits van een steekproef van declaraties; en
- een wetenschappelijke evaluatie. Wat de eigen acties betreft, worden er financiële
procedures gebruikt met ex-antecontroles voor de inkoop en met ex-postcontroles
na afloop van projecten. De risico’s
worden jaarlijks beoordeeld en de voortgang bij de uitvoering van de
werkzaamheden en het aanwenden van de verstrekte middelen worden periodiek
gecontroleerd op basis van vooraf gedefinieerde doelstellingen en indicatoren. 2.2.2. Kosten en baten van de
controles De
kosten van het interne controlesysteem voor de directoraten-generaal belast met
de tenuitvoerlegging van de begroting voor onderzoek en innovatie worden
geschat op 267 miljoen euro per jaar (gebaseerd op de exercitie van 2009 over
het toegestane foutenrisico). Daarnaast legt het een
aanzienlijke belasting op de begunstigden en de diensten van de Commissie. 43% van de totale kosten die de diensten van de Commissie
voor controles maken (exclusief de kosten van de begunstigden) hebben
betrekking op de fase van het projectbeheer, 18% op de selectie van voorstellen
en 16% op de contractonderhandelingen.
De kosten voor ex-postaudits en de daaruit voortvloeiende tenuitvoerlegging
bedragen 23% (61 miljoen euro) van het totaal. Ondanks deze aanzienlijke controle-inspanningen is de
gestelde doelstelling niet helemaal gerealiseerd. Het geraamde ‘resterende ’ foutenpercentage voor KP6
bedraagt nog steeds meer dan 2% (rekening houdend met alle invorderingen en
correcties die doorgevoerd zijn of nog doorgevoerd moeten worden). Het huidige
foutenpercentage van de door het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie
uitgevoerde audits in het kader van KP7 is circa 5%. Hoewel dit percentage zal
afnemen als gevolg van het effect van de audits en het enigszins vertekend is
vanwege de nadruk bij de audits op begunstigden die nog niet eerder zijn
gecontroleerd, is het onwaarschijnlijk dat het resterende foutenpercentage van
2% gehaald zal worden. Het foutenpercentage zoals dat door de Europese
Rekenkamer is vastgesteld, is van een vergelijkbare omvang. 2.2.3. Verwachte niveau van
niet-overeenstemming Het uitgangspunt wordt gevormd door de status quo gebaseerd
op de tot nu toe uitgevoerde audits in het kader van KP7. Het voorlopige representatieve foutenpercentage bedraagt
bijna 5% (voor het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie). Het merendeel
van de geconstateerde fouten is een gevolg van het feit dat het huidige
financieringssysteem voor onderzoeken gebaseerd is op de vergoeding van de
feitelijke kosten van het onderzoeksproject zoals die door de deelnemers worden
gedeclareerd. Dit leidt tot een behoorlijk complexe situatie met betrekking tot
het beoordelen van de subsidiabele kosten. Uit een analyse van de foutenpercentages van de tot nu toe
door het directoraat-generaal Onderzoek en innovatie uitgevoerde audits in
verband met KP7 blijkt dat: - circa 27% (qua aantal) en 35% (qua bedrag) verband houdt
met fouten in het declareren van personeelskosten. Regelmatig terugkerende problemen zijn het in rekening
brengen van gemiddelde of gebudgetteerde kosten (in plaats van feitelijke
kosten), het niet bijhouden van een adequate registratie van de tijd die aan
het programma is besteed en het declareren van niet-subsidiabele items; - circa 40% (qua aantal) en 37% (qua bedrag) verband houdt
met andere directe kosten (niet personeelsgerelateerd). Regelmatig terugkerende problemen zijn het in rekening
brengen van de btw, het ontbreken van een duidelijke koppeling met het project,
het niet overleggen van facturen of andere betalingsbewijzen, een foutieve
berekening van afschrijvingen (door bijvoorbeeld de volledige kosten van
apparatuur in rekening te brengen en niet het bedrag aan afschrijvingen) en het
uitbesteden van werkzaamheden zonder voorafgaande toestemming of zonder de
eerbiediging van de ‘waar voor je geld’-regeling; - circa 33% (qua aantal) en 28% (qua bedrag) verband houdt
met indirecte kosten. Hierbij gelden
dezelfde risico’s als voor de personeelskosten, met een extra risico van een
onnauwkeurige of oneerlijke toewijzing van overheadkosten aan EU‑projecten. In een aantal gevallen worden de indirecte kosten als een
vast percentage van de directe kosten vastgesteld, hetgeen betekent dat de
fouten bij de indirecte kosten evenredig zijn aan de fouten bij de directe
kosten. In ‘Horizon 2020’ wordt een aanzienlijk aantal belangrijke
vereenvoudigingsmaatregelen doorgevoerd (zie hierboven onder punt 2) die
toepasbaar zijn op dit SP en die tot een lager foutenpercentage in alle
categorieën zullen leiden. Uit de
raadpleging van de belanghebbenden en de instellingen over een verdere
vereenvoudiging en uit de effectbeoordeling van Horizon 2020, blijkt echter
duidelijk dat de voortzetting van een vergoedingsmodel op basis van de
feitelijke kosten als voorkeursoptie wordt aangemerkt. Door een systematisch
gebruik van financiering op basis van outputs, vaste tarieven of forfaitaire
betalingen zou de interesse en deelname van begunstigden namelijk in gevaar
kunnen komen. Het vasthouden aan een systeem dat gebaseerd is op de vergoeding
van feitelijke kosten betekent echter wel dat er zich fouten zullen blijven
voordoen. Uit een analyse van de geconstateerde fouten tijdens
KP7-audits blijkt dat 25-35% ervan met de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen
voorkomen had kunnen worden. De
verwachting is dan ook dat het foutenpercentage met 1,5% zal dalen, van bijna
5% tot circa 3,5%, een waarde die door de Commissie in haar mededeling wordt
aangemerkt als een goed evenwicht tussen de administratieve kosten van de
controles en het risico op fouten. Met betrekking tot de onderzoekskosten in het kader van
Horizon 2020, is de Commissie dan ook van mening dat een foutenrisico op
jaarbasis tussen de 2 en 5% een realistische doelstelling is, gelet op de
kosten van controles, de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen om de
complexiteit van de regels te verminderen en het inherente risico dat verbonden
is aan de terugbetalingskosten van het onderzoekproject. Het uiteindelijk
beoogde resterende foutenpercentage bij de sluiting van de programma’s, nadat
rekening is gehouden met het financiële effect van alle audits en corrigerende
en herstelmaatregelen, is te komen tot een niveau dat zo dicht mogelijk bij 2%
blijft. Bij de ex-postauditstrategie voor uitgaven uit hoofde van
Horizon 2020 wordt rekening gehouden met dit streefcijfer. De uiteindelijke raming wordt gebaseerd op de financiële
audit van één representatieve uitgavensteekproef voor het gehele programma
aangevuld met een steekproef die is samengesteld op basis van
risico-overwegingen. Het totale aantal ex-postaudits wordt beperkt tot het
maximum dat strikt noodzakelijk is om dit streefcijfer en de strategie te
realiseren. Het
bestuur van de werkzaamheden ten behoeve van ex-postaudits zorgt ervoor dat de
controlelast voor de deelnemers minimaal is. Als
leidraad gaat de Commissie ervan uit dat maximaal 7% van de deelnemers aan
Horizon 2020 over de gehele programmaperiode aan een controle onderworpen
zullen worden. Uit ervaringen in het verleden
blijkt dat de uitgaven die aan een controle worden onderworpen aanzienlijk
hoger zouden zijn. De ex-postauditstrategie met betrekking tot de
rechtmatigheid en regelmatigheid wordt aangevuld met een uitgebreidere
wetenschappelijke evaluatie en met de anti-fraudestrategie (zie hierna onder
punt 2.3). Dit scenario is gebaseerd op de veronderstelling dat de
vereenvoudigingsmaatregelen tijdens het besluitvormingsproces niet ingrijpend
gewijzigd zullen worden. NB: dit gedeelte
heeft uitsluitend betrekking op de procedure voor subsidiebeheer; voor
administratieve en operationele uitgaven die verband houden met activiteiten in
het kader van overheidsopdrachten, wordt als aanvaardbaar foutenpercentage een
maximum van 2% gehanteerd.
2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en
beschermingsmaatregelen. De directoraten-generaal die verantwoordelijk zijn voor het
uitvoeren van onderzoeksprogramma's zijn vastbesloten om fraude in alle fasen
van het subsidiebeheerproces te bestrijden. Zij hebben anti-fraudestrategieën ontwikkeld en zij
brengen deze inmiddels in praktijk, met inbegrip van een groter gebruik van
inlichtingen (met name via geavanceerde IT-instrumenten) en opleidingen en
voorlichting voor medewerkers. Er zijn daarnaast sancties vastgesteld als
afschrikmiddel tegen fraude in combinatie met adequate strafmaatregelen indien
er niettemin fraude wordt geconstateerd. De betreffende activiteiten worden in
de toekomst voortgezet. De voorstellen voor Horizon 2020 zijn onderworpen aan
fraudegevoeligheidstests en aan een beoordeling van de effecten ervan. In het
algemeen zouden de voorgestelde maatregelen een positief effect op de
fraudebestrijding moeten hebben, met name door de grote nadruk op risicogerelateerde
audits en een uitgebreidere wetenschappelijke evaluatie en controle. In dit verband moet benadrukt worden dat de omvang van de
geconstateerde fraude bijzonder laag is ten opzichte van de totale uitgaven. Niettemin blijven de directoraten-generaal van de
Commissie die belast zijn met de uitvoering van de onderzoeksbegroting
onverminderd veel waarde hechten aan de fraudebestrijding. De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen
dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties,
de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve
maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden
beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden
worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde
bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sancties. De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer
hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te
voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde
van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan
overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96
controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de
financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er
sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met
een subsidieovereenkomst of –besluit of een contract betreffende financiering
door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Onverminderd de eerste en de tweede alinea verlenen de uit
deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en
internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en –besluiten en contracten
de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke
audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.
3.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.
Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving……………………...……….] || GK/NGK ([34]) || van EVA-landen[35] || van kandidaat-lidstaten[36] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || GK/ NGK || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving 1 - Slimme en inclusieve groei || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || Administratieve uitgaven Onderzoek onder contract XX 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel XX 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek XX 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek Eigen onderzoek 10 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel 10 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek 10 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek 10 01 05 04 Andere uitgaven voor onderzoeksinfrastructuren[37] || NGK || JA || JA || JA || JA || Huishoudelijke uitgaven XX 02 01 01 Horizontale acties Wetenschap op topniveau 08 02 02 01 Europese Onderzoeksraad 15 02 02 00 Marie Curie‑acties inzake vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling 08 02 02 02 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) 09 02 02 01 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) 08 02 02 03 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën 09 02 02 02 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën Industrieel leiderschap 08 02 03 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 09 02 03 00 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 02 02 02 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën 08 02 03 02 Toegang tot risicokapitaal 02 02 02 02 Toegang tot risicokapitaal 08 02 03 03 Innovatie in het mkb 02 02 02 03 Innovatie in het mkb Maatschappelijke uitdagingen 08 02 04 01 Gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn 08 02 04 02 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 05 02 01 00 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie 08 02 04 03 Veilige, schone en efficiënte energie 32 02 02 00 Veilige, schone en efficiënte energie 08 02 04 04 Slim, groen en geïntegreerd vervoer 06 02 02 00 Slim, groen en geïntegreerd vervoer 08 02 04 05 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen 07 02 02 00 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen 02 02 03 01 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen 08 02 04 06 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 02 02 03 02 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 09 02 04 00 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen 10 02 01 00 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || GK || JA || JA || JA || JA
3.2.
Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven
in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarig financieel kader: || Nummer || [Omschrijving 1 - Slimme en inclusieve groei] DG's: Onderzoek en inovatie/ Informatiemaatschappij en media/Onderwijs en cultuur/Ondernemingen en industrie/Landbouw en plattelandsontwikkeling/Energie/Mobiliteit en vervoer/JRC eigen onderzoek/Milieu || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || ≥2021 || TOTAAL Beleidskredieten || Horizontale acties XX 02 01 01 || Vastleggingen || (1a) || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || Betalingen || (2a) || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm || 08 02 02 01 Europese Onderzoeksraad || Vastleggingen || (1b) || 1640,417 || 1753,575 || 1879,819 || 2009,349 || 2144,525 || 2284,826 || 2427,130 || || 14139,641 Betalingen || (2b) || 204,154 || 1055,485 || 1335,717 || 1661,563 || 1868,955 || 2063,161 || 2199,449 || 3751,158 || 14139,641 08 02 02 02 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) || Vastleggingen || (1c) || 199,794 || 211,723 || 225,177 || 238,964 || 253,364 || 268,311 || 283,451 || || 1680,784 Betalingen || (2c) || 24,865 || 128,015 || 161,107 || 199,448 || 223,066 || 244,699 || 259,212 || 440,372 || 1680,784 08 02 02 03 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën** 09 02 02 02 Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën** || Vastleggingen || (1d) || 283,318 || 300,310 || 320,217 || 469,448 || 606,917 || 642,722 || 678,989 || || 3301,921 Betalingen || (2d) || 48,847 || 251,487 || 316,496 || 391,819 || 438,217 || 480,715 || 509,225 || 865,115 || 3301,921 08 02 03 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1e) || 545,193 || 577,744 || 614,457 || 652,078 || 691,372 || 732,159 || 773,472 || || 4586,474 Betalingen || (2e) || 67,851 || 349,323 || 439,624 || 544,249 || 608,697 || 667,728 || 707,329 || 1201,673 || 4586,474 08 02 03 02 Toegang tot risicokapitaal** 02 02 02 02 Toegang tot risicokapitaal** || Vastleggingen || (1f) || 447,955 || 474,700 || 504,865 || 535,776 || 568,062 || 601,574 || 635,520 || || 3768,450 Betalingen || (2f) || 447,955 || 474,700 || 504,865 || 535,776 || 568,062 || 601,574 || 635,520 || 0 || 3768,450 08 02 03 03 Innovatie in het mkb** 02 02 02 03 Innovatie in KMO's** || Vastleggingen || (1g) || 78,373 || 83,053 || 88,330 || 93,738 || 99,387 || 105,250 || 111,189 || || 659,320 Betalingen || (2g) || 9,754 || 50,216 || 63,197 || 78,238 || 87,502 || 95,988 || 101,681 || 172,744 || 659,320 08 02 04 01 Gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn || Vastleggingen || (1h) || 1030,952 || 1051,848 || 1073,128 || 950,146 || 1398,959 || 1481,491 || 1565,088 || || 8551,612 Betalingen || (2h) || 126,578 || 651,675 || 820,134 || 1015,317 || 1135,546 || 1245,671 || 1319,549 || 2237,142 || 8551,612 08 02 04 02 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie** 05 02 01 00 Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en de bio-economie** || Vastleggingen || (1i) || 525,695 || 557,082 || 592,481 || 628,757 || 666,645 || 705,974 || 745,810 || || 4422,444 Betalingen || (2i) || 65,424 || 336,830 || 423,901 || 524,785 || 586,927 || 643,848 || 682,032 || 1158,697 || 4422,444 08 02 04 03 Veilige, schone en efficiënte energie** 32 02 02 00 Veilige, schone en efficiënte energie** || Vastleggingen || (1j) || 732,073 || 775,781 || 825,079 || 875,596 || 928,359 || 983,126 || 1038,601 || || 6158,614 Betalingen || (2j) || 91,108 || 469,063 || 590,317 || 730,805 || 817,344 || 896,610 || 949,786 || 1613,580 || 6158,614 08 02 04 04 Slim, groen en geïntegreerd vervoer** 06 02 02 00 Slim, groen en geïntegreerd vervoer** || Vastleggingen || (1k) || 861,218 || 912,637 || 970,631 || 1030,059 || 1092,129 || 1156,559 || 1221,820 || || 7245,052 Betalingen || (2k) || 107,180 || 551,811 || 694,454 || 859,727 || 961,532 || 1054,781 || 1117,337 || 1898,231 || 7245,052 08 02 04 05 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen** 02 02 03 01 Klimaatverandering, hulpbronnenefficiëntie en grondstoffen** 07 02 02 00 Klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en grondstoffen** || Vastleggingen || (1l) || 400,096 || 423,983 || 450,925 || 478,534 || 507,370 || 537,302 || 567,620 || || 3365,830 Betalingen || (2l) || 49,793 || 256,354 || 322,622 || 399,403 || 446,698 || 490,019 || 519,081 || 881,860 || 3365,830 08 02 04 06 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** 09 02 04 00 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** 02 02 03 02 Inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen** || Vastleggingen || (1m) || 483,533 || 512,402 || 544,963 || 578,329 || 613,179 || 649,353 || 685,994 || || 4067,754 Betalingen || (2m) || 60,177 || 309,815 || 389,903 || 482,696 || 539,855 || 592,210 || 627,332 || 1065,767 || 4067,754 09 02 02 01 Europese onderzoeksinfrastructuur (inclusief e‑infrastructuren) || Vastleggingen || (1n) || 113,951 || 120,755 || 128,428 || 136,291 || 144,504 || 153,029 || 161,664 || || 958,622 Betalingen || (2n) || 14,181 || 73,012 || 91,886 || 113,754 || 127,224 || 139,562 || 147,839 || 251,163 || 958,622 09 02 03 00 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1o) || 1005,176 || 1065,189 || 1132,878 || 1202,241 || 1274,686 || 1349,886 || 1426,056 || || 8456,112 Betalingen || (2o) || 125,096 || 644,049 || 810,537 || 1003,436 || 1122,258 || 1231,095 || 1304,108 || 2215,533 || 8456,112 02 02 02 01 Leiderschap op het gebied van activerende en industriële technologieën || Vastleggingen || (1p) || 194,477 || 206,088 || 219,184 || 232,604 || 246,620 || 261,169 || 275,907 || || 1636,048 Betalingen || (2p) || 24,203 || 124,608 || 156,819 || 194,140 || 217,129 || 238,186 || 252,313 || 428,651 || 1636,048 15 02 02 00 Marie Curie‑acties inzake vaardigheden, opleiding en loopbaanontwikkeling || Vastleggingen || (1q) || 728,274 || 771,756 || 820,798 || 871,052 || 923,542 || 978,025 || 1033,212 || || 6126,659 Betalingen || (2q) || 90,635 || 466,629 || 587,254 || 727,013 || 813,103 || 891,958 || 944,858 || 1605,208 || 6126,659 10 02 01 00 Niet-nucleaire acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || Vastleggingen || (1s) || 32,459 || 33,108 || 33,771 || 34,445 || 35,134 || 35,838 || 36,554 || || 241,311 Betalingen || (2s) || 12,325 || 27,672 || 31,582 || 33,891 || 34,568 || 35,261 || 35,965 || 30,048 || 241,311 * Een aanvullend bedrag van 1628,002 miljoen
euro wordt voor de jaren 2018-2020 prorata verstrekt uit de middelen voor
‘Maatschappelijke uitdagingen’ en ‘Leiderschap op het gebied van ontsluitende
en industriële technologieën’, op indicatieve basis en na de in artikel 26, lid
1, bedoelde evaluatie. ** De verdeling tussen DG’s is in dit stadium
nog niet bepaald. || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || ≥2021 || TOTAAL TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 9302,954 || 9831,734 || 10425,13 || 11017,41 || 12194,75 || 12926,59 || 13668,08 || 0 || 79366,65 Betalingen || (5) || 1570,126 || 6220,744 || 7740,415 || 9496,06 || 10596,68 || 11613,07 || 12312,62 || 19816,94 || 79366,65 TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || XX 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel* || (6a) || 225,330 || 229,437 || 234,401 || 239,375 || 244,140 || 249,023 || 254,004 || || 1675,710 XX 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek* || (6b) || 163,655 || 226,831 || 250,789 || 281,464 || 307,748 || 333,028 || 367,472 || || 1930,987 XX 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek* || (6c) || 136,441 || 160,039 || 170,285 || 182,771 || 193,866 || 204,350 || 218,071 || || 1265,823 10 01 05 01 Uitgaven voor onderzoekspersoneel || (6d) || 151,686 || 156,996 || 162,490 || 168,178 || 174,064 || 180,156 || 186,461 || || 1180,031 10 01 05 02 Extern personeel voor onderzoek || (6e) || 34,280 || 35,052 || 35,840 || 36,647 || 37,471 || 38,314 || 39,176 || || 256,781 10 01 05 03 Andere beheersuitgaven voor onderzoek || (6f) || 65,312 || 66,618 || 67,950 || 69,309 || 70,695 || 72,109 || 73,551 || || 485,545 10 01 05 04 Andere uitgaven voor onderzoeksinfrastructuren || (6g) || 6,551 || 6,682 || 6,816 || 6,952 || 7,091 || 7,233 || 7,378 || || 48,703 TOTAAL administratieve kredieten || 6 || 783,255 || 881,655 || 928,571 || 984,696 || 1035,075 || 1084,213 || 1146,113 || || 6843,58 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 10086,21 || 10713,39 || 11353,70 || 12002,11 || 13229,83 || 14010,8 || 14814,19 || || 86210,23 Betalingen || =5+ 6 || 2353,381 || 7102,399 || 8668,986 || 10480,76 || 11631,76 || 12697,28 || 13458,73 || 19816,94 || 86210,23 * Deze cijfers zijn gebaseerd op een nagenoeg volledig
gebruik van de in de rechtsgrondslag toegestane maximale administratieve
uitgaven. Zij worden hier ter illustratie gegeven als aantal personeelsleden
die met deze bedragen in dienst kunnen worden genomen. Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke beleidsprogramma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 t/m 4 van het meerjarig financieel kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarig financieel kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || ... invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL DG: <…….> || Personele middelen || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Overige administratieve uitgaven || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL DG <…….> || Kredieten || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = Totaal betalingen) || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Jaar ≥ 2021 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 10086,21 || 10713,39 || 11353,7 || 12002,11 || 13229,83 || 14010,80 || 14814,19 || 0 || 86210,23 Betalingen || 2353,381 || 7102,399 || 8668,986 || 10480,76 || 11631,76 || 12697,28 || 13458,73 || 19816,94 || 86210,23
3.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Geef doelstellingen en outputs aan ò || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL AANTAL || Type output[38] || Gemiddelde kosten van de output || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Nummer Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. . 1[39] Wetenschap op topniveau || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 Wetenschap op topniveau || || 2965,755 || || 3158,119 || || 3374,440 || || 3725,105 || || 4072,852 || || 4326,913 || || 4584,446 || || 26207,628 SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Industrieel leiderschap || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 Industrieel leiderschap || || 2271,175 || || 2406,774 || || 2559,714 || || 2716,437 || || 2880,127 || || 3050,036 || || 3222,143 || || 19106,407 SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3 Maatschappelijke uitdagingen || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 Maatschappelijke uitdagingen || || 4033,565 || || 4233,731 || || 4457,207 || || 4541,423 || || 5206,640 || || 5513,803 || || 5824,934 || || 33811,304 SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 4 Verstrekken van klantgerichte wetenschappelijke en technische ondersteuning voor het beleid van de Unie: Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || || || || || || || || || || || || || || || || Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 Verstrekken van klantgerichte wetenschappelijke en technische ondersteuning voor het beleid van de Unie: Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) || || 32,459 || || 33,108 || || 33,771 || || 34,445 || || 35,134 || || 35,838 || || 36,554 || || 241,311 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || 9302,954 || 0 || 9831,732 || 0 || 10425,13 || 0 || 11017,41 || 0 || 12194,75 || 0 || 12926,59 || 0 || 13668,08 || 0 || 79366,65
3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.3.1.
Samenvatting
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar 2014 [40] || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Personele middelen || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Overige administratieve uitgaven || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt || nvt Buiten RUBRIEK 5[41] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen* || 574,951 || 648,316 || 683,520 || 725,664 || 763,423 || 800,521 || 847,113 || 5043,509 Andere administratieve uitgaven* || 208,304 || 233,339 || 245,051 || 259,032 || 271,652 || 283,692 || 299 || 1800,071 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 783,255 || 881,655 || 928,571 || 984,696 || 1035,075 || 1084,213 || 1146,113 || 6843,58 TOTAAL** || 783,255 || 881,655 || 928,571 || 984,696 || 1035,075 || 1084,213 || 1146,113 || 6843,58 * Deze cijfers zijn gebaseerd op een nagenoeg
volledig gebruik van de in de rechtsgrondslag toegestane maximale
administratieve uitgaven. Zij worden hier ter illustratie gegeven als aantal
personeelsleden die met deze bedragen in dienst kunnen worden genomen. ** Deze cijfers kunnen aangepast worden ten gevolge
van de beoogde externalisatieprocedure.
3.2.3.2.
Geraamde personeelsbehoeften
–
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || 100 || XX 01 01 02 (Delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (Onderzoek onder contract)** || 1677.5 || 1677.5 || 1677.5 || 1677.5 || 1677.5 || 1677.5 || 1677.5 || 10 01 05 01 (Eigen onderzoek) || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || 1390 || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[42] || || XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, INT, JED, LA en GND in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 jj[43] || - in hoofdkwartier[44] || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - onderzoek onder contract)* || 865 || 865 || 865 || 865 || 865 || 865 || 865 || 10 01 05 02 (AC, INT, GND – Eigen onderzoek) || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || 593 || Andere begrotingsonderdelen (specificeer) || || || || || || || || TOTAAL || 4625,5 || 4625,5 || 4625,5 || 4625,5 || 4625,5 || 4625,5 || 4625,5 * Deze cijfers
kunnen aangepast worden ten gevolge van de beoogde externalisatieprocedure. ** De werkbelasting
die overeenstemt met de tenuitvoerlegging van EIT en Innovatie wordt geraamd op
ongeveer 100 posten in het formatieplan voor de Commissie. XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken: Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Het totale aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen zal worden gebruikt om bij te dragen aan de doelstellingen van Horizon 2020 tijdens het hele proces, van het opstellen van het werkprogramma tot de uiteindelijke verspreiding van de resultaten in de periode 2014-2020. Daarmee wordt voorzien in alle behoeften van de diverse beheersmethoden als aangegeven in punt 1.7 van LFS. Extern personeel || Het totale aantal externe medewerkers zal worden gebruikt om ambtenaren en tijdelijke functionarissen bij te staan om bij te dragen aan de doelstellingen van Horizon 2020 tijdens het hele proces, van het opstellen van het werkprogramma tot de uiteindelijke verspreiding van de resultaten in de periode 2014-2020. Daarmee wordt voorzien in alle behoeften van de diverse beheersmethoden als aangegeven in punt 1.7 van LFS.
3.2.4.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarig
financieel kader
–
þ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig
financieel kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarig financieel kader Niet van toepassing –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument
of herziening van het meerjarig financieel kader[45]. Niet van toepassing
3.2.5.
Bijdragen van derden aan de financiering
–
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal Medefinancieringsbron || Met het programma geassocieerde derde landen || TOTAAL medegefinancierde kredieten* || pm * Bilaterale associatieovereenkomsten zijn nog
niet vastgesteld en daarom zullen zij in een later stadium worden toegevoegd. 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
þ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
þ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[46]* Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 Post 6011 Post 6012 Post 6013 Post 6031 || || pm || pm || pm || pm || pm || pm || pm * Bilaterale associatieovereenkomsten zijn nog
niet vastgesteld en daarom zullen zij in een later stadium worden toegevoegd. Voor de diverse ontvangsten
die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. 02 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 05 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 06 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 07 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 08 04 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 09 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 10 02 02 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 15 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden 32 03 01 Kredieten
afkomstig van de bijdragen van derden Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. Bepaalde
geassocieerde staten dragen mogelijk bij in extra financiering van het kaderprogramma
via associatieovereenkomsten. De berekeningsmethode wordt overeengekomen in
deze associatieovereenkomsten en is niet noodzakelijkerwijs dezelfde in alle
overeenkomsten. De berekeningen zijn doorgaans gebaseerd op het bbp van de
geassocieerde staat vergeleken met het bbp van de lidstaten waarbij dit
percentage op de algehele goedgekeurde begroting is toegepast. [1] COM(2011)
500 definitief. [2] PB C van
, blz. . [3] PB C van
, blz. . [4] PB C van
, blz. . [5] PB , blz. [6] PB L 57
van 24.2.2007, blz. 14. [7] COM(2010)
2020. [8] PB L 55
van 28.2.2011, blz. 13. [9] PB L 107
van 30.4.1996, blz. 12. [10] PB L 400
van 30.12.2006, blz. 86. [11] PB L 400
van 30.12.2006, blz. 243. [12] PB L 400
van 30.12.2006, blz. 272. [13] PB L 400
van 30.12.2006, blz. 299. [14] PB L 400
van 30.12.2006, blz. 368. [15] [16] PB L 55
van 28.2.2011, blz. 13. [17] In
beginsel ten minste 80 %. [18] De
ESFRI-routekaart omvat rond vijftig soorten infrastructuur die van essentieel
belang zijn voor Europa (met geraamde jaarlijkse exploitatiekosten van 2
miljard euro) en zich uitstrekken tot alle wetenschappelijke disciplines.
Tot andere Europese infrastructuur van wereldniveau behoren
faciliteiten als GÈANT of de faciliteiten die deel uitmaken van de Europese
strategie voor deeltjesfysica van het CERN. De implementatie van deze
infrastructuur is alleen mogelijk op basis van partnerschappen tussen de
lidstaten en langdurig engagement. [19] Aangezien
onderzoek steeds computer- en data-intensiever wordt, is de toegang tot
"state of the art" e‑infrastructuur inmiddels van essentieel
belang voor alle onderzoekers. Zo zorgt bijvoorbeeld het GÉANT-netwerk voor
verbindingen tussen 40 miljoen gebruikers in achtduizend instellingen die verspreid zijn over veertig landen, terwijl de
European Grid Infrastructure met 290 locaties in vijftig landen de
omvangrijkste verspreide computerinfrastructuur ter wereld is. De
onophoudelijke vooruitgang op ICT-gebied en de toenemende behoefte in de
wetenschap aan rekencapaciteit en verwerking van gigantische hoeveelheden
gegevens vormen grote financiële en organisatorische uitdagingen, die moeten
worden aangepakt om een naadloze dienstverlening aan de onderzoekswereld te
kunnen waarborgen. [20] COM(2009) 512. [21] Het
"internet van de dingen" wordt als horizontaal thema gecoördineerd. [22] Met
inbegrip van satellietnetwerken. [23] COM(2011) 152. [24] COM(2007) 723. [25] Schattingen
uitgewerkt door PricewaterhouseCoopers voor "aan duurzaamheid gerelateerde
wereldwijde ondernemingskansen in natuurlijke hulpbronnen (waaronder energie,
bosbouw, voedsel en landbouw, water, en metalen)" en WBCSD (2010) Vision
2050: The New Agenda for Business (Visie 2050: de nieuwe agenda voor
het bedrijfsleven), World Business Council for Sustainable Development, Genève,
URL: http://www.wbcsd.org/web/projects/BZrole/Vision2050-FullReport_Final.pdf. [26] COM (2008)
699. [27] Europees
Parlement, Afdeling economisch en wetenschapsbeleid: "Eco-innovation –
putting the EU on the path to a resource and energy efficient economy, Study
and briefing notes", maart 2009. [28] Observatorium
inzake eco-innovatie: "The Eco-Innovation Challenge - Pathways to a
resource-efficient Europe - Annual Report 2010"", mei 2011. [29] ABM:
Activity-Based Management – ABB: Activity-Based Budgeting. [30] In de zin
van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement. [31] Nadere
gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement
zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [32] In de zin
van artikel 185 van het Financieel Reglement. [33] http://www.trust-researchers.eu/ [34] GK =
gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [35] EVA:
Europese Vrijhandelsassociatie. [36] Kandidaat-lidstaten
en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke
Balkan. [37] Het JRC vraagt om een nieuw begrotingsonderdeel voor investeringen in
infrastructuur. De meeste faciliteiten van het JRC dateren uit de jaren zestig
en zeventig zijn en beantwoorden niet meer aan de huidige stand van de
techniek. Bijgevolg zijn nieuwe voorzieningen en
een verbetering van de bestaande infrastructuur nodig om het meerjarig
werkprogramma van het JRC met inachtneming van de veiligheids- en
beveiligingsnormen van de EU en van de EU/20/20/20-milieudoelstellingen. Het JRC heeft zijn “infrastructuurontwikkelingsplan 2014
– 2020" opgesteld, waarin de
investeringsbehoeften tot 2020 zijn aangegeven voor alle vestigingen van het
JRC die tot uitdrukking komen in het nieuwe begrotingsonderdeel. [38] Outputs
zijn de te verstrekken producten en diensten (bijvoorbeeld aantal gefinancierde
studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.). [39] Zoals
beschreven in punt 1.4.2 "Specifieke doelstelling(en)…". [40] Het jaar N
is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [41] Technische
en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering
van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen),
onderzoek onder contract, eigen onderzoek. [42] AC = Agent
Contractuel (arbeidscontractant); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED=
"Jeune Expert en Délégation" (jonge deskundige in delegatie); LA =
plaatselijk functionaris; END= gedetacheerd nationaal deskundige. [43] Submaximum
voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere
"BA"-onderdelen). [44] Vooral
voor Structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF). [45] Zie de
punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [46] Voor
traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten
nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.