Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010PC0055

    Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Europese Unie in het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan betreffende de wederzijdse erkenning van AEO programma's in de Europese Unie en in Japan

    /* COM/2010/0055 def. - NLE 2010/0037 */

    52010PC0055

    Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Europese Unie in het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan betreffende de wederzijdse erkenning van AEO programma's in de Europese Unie en in Japan /* COM/2010/0055 def. - NLE 2010/0037 */


    [pic] | EUROPESE COMMISSIE |

    Brussel, 19.2.2010

    COM(2010)55 definitief

    2010/0037 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het standpunt van de Europese Unie in het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan betreffende de wederzijdse erkenning van AEO-programma's in de Europese Unie en in Japan

    TOELICHTING

    CONTEXT VAN HET VOORSTEL

    1. De betrekkingen tussen de EU en Japan op het gebied van douane zijn gebaseerd op de overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken[1] (hierna "de overeenkomst" genoemd) die op 1 februari 2008 in werking is getreden.

    2. Volgens de overeenkomst heeft de douanesamenwerking betrekking op alle aangelegenheden in verband met de toepassing van de douanewetgeving. De EU en Japan hebben zich er bij de overeenkomst ook toe verbonden samen te werken om handelsfaciliteringsacties op douanegebied te ontwikkelen overeenkomstig internationale normen[2].

    3. De wederzijdse erkenning van programma's voor gecertificeerde bedrijven (AEO's - Authorised Economic Operators) en van veiligheidsmaatregelen is bevorderlijk voor de veiligheid van de toeleveringsketen en vergemakkelijkt het handelsverkeer. Het concept dat in het kader van het "SAFE Framework of Standards" van de Werelddouaneorganisatie is overeengekomen wordt hiermee internationaal geconsolideerd. Tevens wordt tegemoetgekomen aan de wens van het bedrijfsleven in Europa en wereldwijd een proliferatie van eisen te voorkomen en de douaneveiligheidsprocedures eenvormig te maken.

    4. Op de eerste vergadering van het bij de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité Douanesamenwerking (hierna "het Gemengd Comité" genoemd) op 11 februari 2008 hebben de EU en Japan bevestigd dat een dergelijke wederzijdse erkenning tussen de EU en Japan een prioriteit is.

    5. Op de tweede vergadering van het Gemengd Comité op 17 september 2009 werd bevestigd dat de AEO-wetgeving van de EU en van Japan gelijkwaardig zijn en op vergelijkbare wijze worden toegepast. Er werd ook overeenstemming bereikt over de voordelen die in eerste instantie door wederzijdse erkenning kunnen worden verleend. Het Gemengd Comité heeft de Europese Commissie en het Douane- en tariefbureau van Japan verzocht om begin 2010 met een voorstel te komen voor een besluit van het Gemengd Comité tot wederzijdse erkenning waarbij de EU en Japan elkaars bedrijven gelijkwaardige voordelen verschaffen.

    RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    6. De lidstaten werden geraadpleegd in het kader van het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan en de Groep Douane-unie (wetgeving en beleid) van de Raad van de Europese Unie.

    7. Er is geen behoefte aan een effectbeoordeling daar het besluit uitvoering geeft aan de overeenkomst en de inhoud ervan niet wijzigt.

    JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    8. De Raad wordt verzocht een standpunt van de Europese Unie goed te keuren over een ontwerp-besluit van het Gemengd Comité gebaseerd op artikel 207, lid 4, eerste alinea, in verbinding met artikel 218, lid 9, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

    9. De rechtsgrond van het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité is artikel 21, lid 2, onder b), van de overeenkomst.

    10. Het gaat om een voorstel in het kader van het gemeenschappelijke handelsbeleid dat onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

    GEGEVENSBESCHERMING

    11. De Japanse regeling voor gegevensbescherming biedt een passend beschermingsniveau in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Deze regeling is opgenomen in de Japanse douanewet (artikel 108, lid 2), in de Wet Internationale bijstand bij opsporingen en verwante zaken (artikelen 1 en 3), de Wet Overheidsdiensten (artikel 100), de Wet Bescherming van persoonsgegevens in het bezit van bestuursorganen (artikel 8) en de Wet Toegang tot informatie door bestuursorganen (artikel 5).

    12. Deel IV, punten 5 en 6, van het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité heeft betrekking op de bescherming van persoonsgegevens door de ontvangende douanedienst en beperkt het gebruik tot bepaalde doeleinden.

    13. Daarom is de behandeling van persoonsgegevens bij de uitwisseling van informatie over AEO's met Japan op grond van deel IV van het ontwerp-besluit van het Gemengd Comité in overeenstemming met de basisbeginselen van artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG, volgens welke gegevens eerlijk en rechtmatig moeten worden behandeld, voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven doeleinden, dat zij toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig moeten zijn, dat zij nauwkeurig moeten zijn, niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is, dat zij moeten worden verwerkt overeenkomstig de rechten van de betrokkene, dat zij beveiligd moeten zijn en niet aan derden mogen worden doorgegeven zonder dat de nodige voorzorgsmaatregelen zijn genomen.

    2010/0037 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    van […]

    betreffende het standpunt van de Europese Unie binnen het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan betreffende de wederzijde erkenning van AEO-programma's in de Europese Unie en Japan

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 207, lid 4, eerste alinea, in verbinding met artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    14. Volgens artikel 4, lid 3, van de overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en Japan (hierna "de overeenkomst" genoemd)[3] moet de douanesamenwerking worden ontwikkeld om de handel te vergemakkelijken.

    15. De wederzijdse erkenning van gecertificeerde bedrijven (AEO's - Authorised Economic Operators) is bevorderlijk voor de veiligheid van de toeleveringsketen en de internationale handel.

    16. Voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en ter vereenvoudiging van het werk van bedrijven en douane is het daarom dienstig deze wederzijdse erkenning tot stand te brengen.

    17. Deze wederzijdse erkenning moet tot stand worden gebracht door een besluit van het bij de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité Douanesamenwerking.

    18. De Europese Unie moet daarom in het Gemengd Comité Douanesamenwerking het standpunt innemen dat in bijgevoegd ontwerp-besluit is opgenomen,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    Het standpunt van de Europese Unie in het Gemengd Comité Douanesamenwerking ten aanzien van de wederzijdse erkenning van AEO-programma's in de Europese Unie en in Japan is opgenomen in bijgevoegd ontwerp-besluit van het Gemengd Comité Douanesamenwerking dat is opgericht bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

    Artikel 2

    Het besluit van het Gemengd Comité Douanesamenwerking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ DOUANESAMENWERKING

    Nr. ..../2009

    BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE ERKENNING VAN AEO-PROGRAMMA'S IN DE EUROPESE UNIE EN IN JAPAN

    HET GEMENGD COMITE DOUANESAMENWERKING (hierna "het comité" genoemd),

    Gelet op de op 30 januari 2008 ondertekende overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna "de overeenkomst" genoemd), en met name op artikel 21;

    Overwegende dat bij een gemeenschappelijke evaluatie is gebleken dat AEO-programma's in de Europese Unie (hierna "de EU" genoemd) en in Japan initiatieven zijn op het gebied van veiligheid en het naleven van de regelgeving en dat de normen om aan die programma's te mogen deelnemen vergelijkbaar zijn en tot gelijkwaardige resultaten leiden;

    Overwegende dat de programma's beantwoorden aan de internationaal erkende veiligheidsnormen van het SAFE-Framework of Standards van de Werelddouaneraad (hierna het "Safe Framework" genoemd);

    Zich bewust van de bijzondere aard van de wetgeving en het beheer van elk programma;

    Overwegende dat de EU en Japan volgens de overeenkomst op douanegebied meer moeten samenwerken ter vergemakkelijking van het handelsverkeer en dat de douaneveiligheid en de vergemakkelijking van de internationale toeleveringsketen aanzienlijk verbeterd kunnen worden door de wederzijdse erkenning van hun AEO-programma's; en

    Overwegende dat de EU en Japan door de wederzijdse erkenning voordelen kunnen verschaffen aan bedrijven die in de veiligheid van de toeleveringsketen hebben geïnvesteerd en die volgens hun AEO-programma's gecertificeerd zijn,

    BESLUIT:

    I

    Wederzijdse erkenning en verantwoordelijkheid voor de uitvoering

    1) De AEO-programma's van de EU en Japan worden hierbij wederzijds erkend als met elkaar verenigbaar en gelijkwaardig en de daarmee overeenstemmende AEO-status van bedrijven wordt wederzijds aanvaard.

    2) De in artikel 1, onder c), van de overeenkomst omschreven douaneautoriteiten (hierna "de douaneautoriteiten" genoemd) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit.

    3) De betrokken AEO-programma's zijn:

    a) het AEO-programma van de Europese Unie (dat betrekking heeft op het AEO-certificaat veiligheid en het AEO-certificaat douanevereenvoudigingen en veiligheid)

    (Verordening (EEG) nr. 2913/92 en Verordening (EEG) nr. 2454/93, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 en Titel IIA van Verordening (EG) nr. 1875/2006); en

    b) het Japanse AEO-programma (douanewet).

    II

    Verenigbaarheid

    1) De douaneautoriteiten zien toe op de samenhang tussen de programma's en zorgen ervoor dat de normen die op elk programma van toepassing zijn verenigbaar blijven wat de volgende aspecten betreft:

    a) de procedure om de AEO-status aan te vragen;

    b) de beoordeling van de aanvragen; en

    c) het verlenen van en het toezicht op de AEO-status.

    2) De douaneautoriteiten zorgen ervoor dat de programma's aan het SAFE Framework voldoen.

    III

    Voordelen

    1) Elke douaneautoriteit verleent de bedrijven die volgens het programma van de andere douaneautoriteit de AEO-status hebben voordelen die vergelijkbaar zijn met die welke aan de eigen AEO-bedrijven worden verleend.

    Het gaat hierbij met name om het volgende:

    a) bij de risicoanalyse wordt rekening gehouden met de AEO-status van een bedrijf dat door de andere douaneautoriteit is gecertificeerd om controles en andere maatregelen in verband met de veiligheid te beperken; en

    b) er wordt getracht een gemeenschappelijk bedrijfscontinuïteitsmechanisme op te zetten om te kunnen inspelen op verstoringen in de handel als gevolg van hogere alarmniveaus, grenssluitingen en/of natuurrampen, noodtoestanden of andere belangrijke incidenten, in het kader waarvan prioritaire ladingen afkomstig van bedrijven met AEO-status voor zover mogelijk door de douaneautoriteiten worden afgehandeld.

    2) Elke douaneautoriteit kan meer voordelen verschaffen om de handel te vergemakkelijken na de in Deel V, punt 2, van dit besluit vermelde toetsing.

    3) Elke douaneautoriteit behoudt de bevoegdheid om de op grond van dit besluit verleende voordelen te schorsen die zijn verleend aan deelnemers aan het programma van de andere douaneautoriteit. Een dergelijke schorsing van voordelen door een douaneautoriteit wordt terstond, onder opgave van redenen, voor overleg medegedeeld aan de andere douaneautoriteit.

    4) Elke douaneautoriteit brengt aan de andere douaneautoriteit verslag uit over onregelmatigheden waarbij bedrijven die de AEO-status hebben in het kader van het programma van de andere douaneautoriteit zijn betrokken om onmiddellijk de gepastheid te kunnen onderzoeken van de voordelen en de status die door de andere douaneautoriteit zijn verleend.

    IV

    Informatieuitwisseling en communicatie

    1) De douaneautoriteiten verbeteren de communicatie om dit besluit goed te kunnen uitvoeren. Zij wisselen informatie uit en bevorderen de communicatie over hun programma's, met name door:

    a) tijdig de laatste gegevens toe te zenden over de werking en ontwikkeling van hun programma's;

    b) in het wederzijds belang informatie uit te wisselen over de veiligheid van de toeleveringsketen; en

    c) voor doeltreffende communicatie te zorgen tussen de Europese Commissie, directoraat-generaal Belastingen en douane-unie en het Internationale inlichtingenkantoor van de douane van Japan om risicobeheerpraktijken in verband met de veiligheid van de toeleveringsketen voor deelnemers aan de programma's te verbeteren.

    2) De informatie wordt in overeenstemming met de overeenkomst elektronisch uitgewisseld.

    3) Inlichtingen en daarmee verband houdende gegevens, met name over de deelnemers aan de programma's, worden systematisch elektronisch uitgewisseld.

    4) Gegevens over de in het kader van de AEO-programma's gecertificeerde bedrijven omvatten onder meer:

    a) de naam van het bedrijf met de AEO-status;

    b) het adres van het betrokken bedrijf;

    c) de status adres van het betrokken bedrijf;

    d) de datum van validering of van certificatie;

    e) schorsingen en intrekkingen;

    f) het certificeringsnummer (bijv. EORI- of AEO-nummers); en

    g) andere gegevens die eventueel tussen de douaneautoriteiten zijn vastgesteld.

    5) De douaneautoriteiten garanderen de bescherming van de gegevens in overeenstemming met de overeenkomst, en met name artikel 16.

    6) De uitgewisselde gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de tenuitvoerlegging van dit besluit.

    V

    Overleg en toetsing

    1) Alle kwesties in verband met de uitvoering van dit besluit worden geregeld door overleg tussen de douaneautoriteiten in het kader van het comité.

    2) Het comité toetst de uitvoering van dit besluit regelmatig. Deze toetsing kan met name het volgende omvatten:

    a) gezamenlijke controles om de sterke en zwakke punten van de wederzijdse erkenning vast te stellen;

    b) de uitwisseling van standpunten over uit te wisselen gegevens en toe te kennen voordelen, met inbegrip van die welke eventueel in de toekomst aan bedrijven zijn toe te kennen overeenkomstig Deel III, punt 2, van dit besluit;

    c) de uitwisseling van standpunten over veiligheidsbepalingen zoals te volgen protocollen gedurende en na een ernstig veiligheidsincident (bedrijfshervatting) of wanneer de voorwaarden zodanig zijn dat de wederzijdse erkenning moet worden geschorst;

    d) de toetsing van de voorwaarden voor de schorsing van de in Deel III, punt 3, van dit besluit bedoelde voordelen; en

    e) de toetsing van dit besluit in zijn geheel.

    3) Dit besluit kan bij een besluit van het comité worden gewijzigd.

    VI

    Algemeen

    1) Dit besluit geeft uitvoering aan de bestaande bepalingen van de overeenkomst en vormt geen nieuwe internationale overeenkomst.

    2) Alle activiteiten van elke douaneautoriteit op grond van dit besluit worden uitgeoefend overeenkomstig de respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de EU en Japan en de toepasselijke internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn.

    3) De inhoud van dit besluit doet geen afbreuk aan de bijstand die douaneautoriteiten elkaar verlenen.

    VII

    Aanvang, schorsing en beëindiging

    1) De samenwerking op grond van dit besluit vangt aan op ….

    2) Elke douaneautoriteit kan de samenwerking op grond van dit besluit te allen tijde schorsen, mits zij dit ten minste dertig (30) dagen van tevoren schriftelijk mededeelt.

    3) De samenwerking op grond van dit besluit kan bij een besluit van het comité worden beëindigd.

    Voor het Gemengd Comité Douanesamenwerking EU-Japan

    _________________ ________________

    (De twee voorzitters)

    [1] PB L 62 van 6 maart 2008, blz. 24.

    [2] Artikel 4 van de overeenkomst.

    [3] PB L 62 van 6 maart 2008, blz. 24.

    Top