Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0774(01)

    Voorstel voor en verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

    /* COM/2000/0774 def. - AVC 2000/0306 */

    PB C 96E van 27/03/2001, p. 272–273 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0774(01)

    Voorstel voor en verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen /* COM/2000/0774 def. - AVC 2000/0306 */

    Publicatieblad Nr. 096 E van 27/03/2001 blz. 0272 - 0273


    Voorstel voor en VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

    (ingediend door Commissie)

    TOELICHTING

    1. Inleiding

    Op verzoek van de Europese Raad van Keulen heeft de Commissie op 14 maart 2000 een verslag aangenomen over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende de ultraperifere regio's [1]. Dit verslag is ingediend bij de Raad en het Europees Parlement en is ook toegezonden aan het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité. In juni heeft de Europese Raad van Feira de Commissie verzocht hem passende voorstellen voor te leggen.

    [1] COM(2000)147 def.

    Verscheidene van de in het verslag genoemde maatregelen hebben betrekking op de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de bijstand uit de Structuurfondsen. De bijgaande vijf ontwerp-verordeningen gaan over die maatregelen.

    2. De specifieke situatie van de ultraperifere regio's

    De zeven ultraperifere regio's zoals limitatief omschreven in artikel 299, lid 2, van het Verdrag zijn: de Azoren, Madeira, de Canarische eilanden, Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion. Zes van deze regio's hebben een gemiddeld inkomen per inwoner dat tussen 40 en 55 % van het communautaire gemiddelde ligt, en behoren tot de tien armste regio's van de Unie; vijf van deze regio's hebben ook een werkloosheidspercentage dat tussen 21 en 37 % van de beroepsbevolking ligt en daarmee tot de hoogste werkloosheidspercentages van de Europese Unie behoort.

    Sinds de hervorming van de regeling voor de Structuurfondsen in 1988 worden de zeven ultraperifere regio's door het feit dat hun BBP per inwoner minder dan 75 % van het communautaire gemiddelde bedraagt, beschouwd als regio's met een ontwikkelingsachterstand, en derhalve als regio's die in aanmerking komen voor doelstelling 1.

    Voorts heeft de Raad bij besluiten op voorstel van de Commissie in 1989 voor de Franse overzeese departementen en vervolgens in 1991 enerzijds voor de Azoren en Madeira en anderzijds voor de Canarische eilanden telkens een programma van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de desbetreffende gebieden afgestemde maatregelen vastgesteld [2].

    [2] POSEIDOM - Besluit 89/687/EEG van de Raad van 22 december 1989 - PB L 399 van 30.12.1989, blz. 39.

    In de bepalingen van artikel 299, lid 2, van het Verdrag zoals deze op 2 oktober 1997 in Amsterdam zijn goedgekeurd en op 1 mei 1999 in werking zijn getreden, wordt de specifieke aard erkend van de gecumuleerde handicaps waarvan alle ultraperifere regio's te lijden hebben. In die bepalingen wordt namelijk gesteld dat de economische en sociale situatie van deze regio's wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten en dat deze factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.

    De Commissie acht het daarom noodzakelijk om in het kader van de Structuurfondsen beter rekening te houden met de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag erkende specifieke aard van deze regio's.

    3. Herziening van de differentiatie van de percentages voor de bijstand uit de Structuurfondsen

    Zoals in artikel 299, lid 2, van het Verdrag wordt gesteld, hebben alle ultraperifere regio's met hetzelfde complex van problemen te kampen. Daarom moeten deze regio's, ongeacht of zij al of niet behoren tot een land dat onder het Cohesiefonds valt, van dezelfde bepalingen kunnen profiteren wat de percentages voor de bijstand uit de Structuurfondsen betreft.

    Voorts hebben de geringe omvang van de plaatselijke markten en de voorzienings- en opslagproblemen een verhogend effect op de productiekosten van de kleine en middelgrote bedrijven, waardoor deze bedrijven minder productief zijn en minder goed kunnen concurreren dan de in de nabijheid van de belangrijkste markten van continentaal Europa gelegen bedrijven en waardoor het scheppen van werkgelegenheid wordt bemoeilijkt; een en ander vormt uiteraard een hinderpaal voor het verminderen van de hoge werkloosheidsniveaus.

    Derhalve worden drie aanpassingen voorgesteld om met deze elementen rekening te houden.

    De eerste aanpassing betreft de voor de bijdrage van de Structuurfondsen vastgestelde plafonds. Het is de bedoeling om voor alle ultraperifere regio's:

    -de maximumbijdrage van de Fondsen vast te stellen op 85 % van de totale subsidiabele kosten;

    -de maximale bijstand van de Fondsen voor investeringen in kleine en middelgrote bedrijven te verhogen van 35 % tot 50 % van de totale subsidiabele kosten.

    De tweede aanpassing betreft de plafonds die bij de verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw zijn vastgesteld ten aanzien van de overheidssteun voor investeringen in landbouwbedrijven en in de verwerking en afzet van landbouwproducten alsmede ten aanzien van de steun die wordt toegekend voor de instandhouding en de ontwikkeling van de economische, ecologische en maatschappelijke functies van de bossen in plattelandsgebieden. Het is de bedoeling om voor alle ultraperifere regio's:

    -wat investeringen in landbouwbedrijven betreft, de maximale overheidssteun, uitgedrukt in procenten van het subsidiabele investeringsvolume, te verhogen van 50 tot 75 %;

    -wat investeringen in de verwerking en afzet van landbouwproducten betreft, de maximale overheidssteun, uitgedrukt in procenten van het investeringsvolume, te verhogen van 50 tot 65 %;

    -de communautaire financiële steun die wordt verleend voor bossen en gronden die eigendom zijn van particuliere personen of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan, uit te breiden tot bossen en gronden die eigendom zijn van welke plaatselijke, regionale of nationale overheidsinstantie dan ook.

    De derde aanpassing betreft sommige percentages van de financiële bijdrage uit het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij.

    4. Te wijzigen verordeningen

    De beoogde aanpassingen betreffen drie door de Raad vastgestelde verordeningen:

    -Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen [3], waarvoor de rechtsgrondslag artikel 161 van het Verdrag is;

    [3] Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 - PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

    -Verordening (EG) nr. 2792/1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector [4], waarvoor de rechtsgrondslag artikel 37 van het Verdrag is;

    [4] Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 - PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.

    -Verordening (EG) nr. 1257/1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen [5].

    [5] Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 - PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

    Wat deze laatste verordening betreft, verdient het evenwel de voorkeur de beoogde aanpassingen in te voegen in de verordeningen van de Raad waarbij reeds ten behoeve van de ultraperifere regio's specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten zijn vastgesteld en die in afwijkende maatregelen op het gebied van de structuur voorzien onder verwijzing naar de regelgeving die gold vóór die welke in 1999 is vastgesteld: die drie verordeningen betreffen respectievelijk de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira, en de Canarische eilanden. Het gaat om de volgende verordeningen:

    -Verordening (EEG) nr. 3763/91 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen [6], waarvoor de rechtsgrondslag artikel 37 van het Verdrag is;

    [6] Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad van 24 december 1991 - PB L 356 van 24.12.1991, blz. 1.

    -Verordening (EEG) nr. 1600/92 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira [7], waarvoor de artikelen 36 en 37 van het Verdrag de rechtsgrondslag vormen;

    [7] Verordening (EEG) nr. 1600/92 van de Raad van 15 juni 1992 - PB L 173 van 27.6.1992, blz. 1.

    -Verordening (EEG) nr. 1601/92 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische eilanden [8], waarvoor de artikelen 26, 36 en 37 van het Verdrag de rechtsgrondslag vormen.

    [8] Verordening (EEG) nr. 1601/92 van de Raad van 15 juni 1992 - PB L 173 van 27.6.1992, blz. 13.

    Binnenkort moet de Commissie een herziening van het landbouwpakket van deze drie POSEI-verordeningen bij de Raad indienen; zij zal dan ook de bovengenoemde wijzigingen van de afwijkende maatregelen op structuurgebied in de gewijzigde POSEI-verordeningen verwerken, zodat een en ander voor elke verordening in één codificatie kan worden geregeld.

    5. Conclusies

    Overeenkomstig artikel 299, lid 2, betreffen de beoogde wijzigingen uitsluitend de zeven ultraperifere regio's, die met gemeenschappelijke specifieke handicaps te kampen hebben. Deze wijzigingen zijn niet van dien aard dat de werking van de eengemaakte markt of de toepassing van de takken van gemeenschappelijk beleid erdoor zal worden verstoord.

    Deze wijzigingen hebben volstrekt geen gevolgen voor de bedragen uit de Structuurfondsen die voor de periode 2000-2006 aan de betrokken drie lidstaten zijn toegewezen.

    2000/0306 (AVC)

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1260/1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 161,

    Gezien het voorstel van de Commissie [9],

    [9] PB .....

    Gezien de instemming van het Europees Parlement [10],

    [10] PB .....

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [11],

    [11] PB .....

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's [12],

    [12] PB .....

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Volgens artikel 29, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen [13] bestaat de mogelijkheid een bijdrage van de Fondsen toe te kennen die ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten bedraagt, uitsluitend voor de ultraperifere regio's die behoren tot een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat, alsmede voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt.

    [13] PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

    (2) In artikel 299, lid 2, van het Verdrag wordt gesteld dat alle ultraperifere regio's te kampen hebben met soortgelijke problemen, en meer in het bijzonder de grote afstand en het insulaire karakter, die hun ontwikkeling kunnen schaden. Daarom moet het bepaalde in lid 3, onder a), van het bovengenoemde artikel 29 zo worden gewijzigd dat de bijdrage van de Fondsen op ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten kan worden vastgesteld voor alle ultraperifere regio's, ongeacht of deze al dan niet behoren tot een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat, mits het niet gaat om investeringen in infrastructuur die aanzienlijke netto-inkomsten opleveren, en evenmin om investeringen in ondernemingen.

    (3) In artikel 29, lid 4, onder b), van de bovengenoemde Verordening (EG) nr. 1260/1999 is bepaald dat in het geval van investeringen in ondernemingen de bijstand van de Fondsen in de regio's van doelstelling 1 ten hoogste 35 % van de totale subsidiabele kosten kan bedragen.

    (4) Overeenkomstig de beschikking van de Commissie van 1 juli 1999 tot vaststelling van de lijst van de onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen vallende regio's voor de periode van 2000 tot en met 2006 [14] vallen in die periode alle ultraperifere regio's onder doelstelling 1 van de Structuurfondsen.

    [14] PB L 194 van 27.7.1999, blz. 53.

    (5) Gezien de moeilijkheden die kleine en middelgrote ondernemingen in de ultraperifere regio's ondervinden, moet het maximumpercentage van de bijstand van de Structuurfondsen voor investeringen in dergelijke ondernemingen worden verhoogd om een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van die regio's te kunnen leveren.

    (6) Daarom dient het bepaalde in lid 4, onder b), van het genoemde artikel 29 zo te worden gewijzigd dat in het geval van investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen die in de ultraperifere regio's zijn gevestigd, de bijstand van de Fondsen tot 50 % van de totale subsidiabele kosten kan bedragen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EG) nr. 1260/1999 wordt als volgt gewijzigd:

    1. Artikel 29, lid 3, onder a), wordt vervangen door: "a) ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele kosten, en als algemene regel, ten minste 50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor maatregelen in regio's van doelstelling 1. De bijdrage van de Gemeenschap kan in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen ten hoogste 80 % van de totale subsidiabele kosten bedragen voor de regio's van doelstelling 1 die in een voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaat liggen, en ten hoogste 85 % van de totale subsidiabele kosten voor alle ultraperifere regio's alsmede voor de Griekse perifere eilanden waarvan de afgelegenheid een handicap vormt;".

    2. In artikel 29, lid 4, onder b), wordt de volgende tekst ingevoegd als het nieuwe punt ii): "ii) 50 % van de totale subsidiabele kosten in de ultraperifere regio's wat investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen betreft;" De bestaande punten ii) en iii) worden de punten iii), respectievelijk iv).

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, [...]

    Voor de Raad

    De Voorzitter [...]

    Top