Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1157

    Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (Voor de EER relevante tekst)

    PE/84/2023/REV/1

    PB L, 2024/1157, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1157

    30.4.2024

    VERORDENING (EU) 2024/1157 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 11 april 2024

    betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op Unieniveau moeten voorschriften worden vastgesteld om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen tegen de nadelige gevolgen die kunnen voortvloeien uit de overbrenging van afvalstoffen. Die voorschriften moeten ook bijdragen tot vergemakkelijking van een milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen, overeenkomstig de afvalhiërarchie die is vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), alsook tot de vermindering van de algemene effecten van het gebruik van hulpbronnen en tot de verbetering van de efficiëntie van dergelijk gebruik, hetgeen van cruciaal belang is voor de overgang naar een circulaire economie en voor de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn.

    (2)

    Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) heeft de afgelopen vijftien jaar belangrijke verbeteringen verwezenlijkt om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen tegen de nadelige gevolgen die de overbrenging van afvalstoffen kan hebben. De evaluatie van die verordening door de Commissie heeft echter ook een aantal problemen en tekortkomingen aan het licht gebracht, die door middel van nieuwe regelgeving moeten worden aangepakt.

    (3)

    De Europese Green Deal, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, bevat een ambitieus stappenplan om de Unie om te vormen tot een duurzame, hulpbronnenefficiënte en klimaatneutrale economie. Daarin wordt de Commissie verzocht de Unievoorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen die zijn vastgesteld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1013/2006, te herzien. In het nieuwe actieplan voor een circulaire economie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020, wordt verder benadrukt dat er maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de overbrenging van afvalstoffen voor hergebruik en recycling in de Unie wordt vergemakkelijkt, dat de Unie haar afvalproblemen niet naar derde landen uitvoert en dat illegale overbrengingen van afvalstoffen beter worden aangepakt. Naast de milieu- en sociale voordelen kunnen daarmee ook de strategische afhankelijkheden van de Unie van grondstoffen worden gereduceerd. Om meer van de geproduceerde afvalstoffen in de Unie te houden, zal echter wel de capaciteit voor recycling en afvalbeheer moeten worden verbeterd. Zowel de Raad in zijn conclusies getiteld “Naar een circulair en groen herstel” van 17 december 2020 als het Europees Parlement in zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie hebben ook opgeroepen tot een herziening van de huidige Unievoorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen die zijn vastgesteld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1013/2006. De Commissie is uit hoofde van artikel 60, lid 2 bis, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 bevoegd die verordening uiterlijk op 31 december 2020 aan een evaluatie te onderwerpen.

    (4)

    Verordening (EG) nr. 1013/2006 is reeds herhaaldelijk gewijzigd en vereist verdere significante wijzigingen om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan voor een nieuwe circulaire economie worden gehaald. Verordening (EG) nr. 1013/2006 moet derhalve worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe verordening.

    (5)

    Deze verordening is bedoeld als een aanvulling op de algemene Uniewetgeving inzake afvalbeheer, zoals Richtlijn 2008/98/EG. Zij verwijst naar definities in die richtlijn, met inbegrip van de definities van afvalstoffen en termen in verband met afvalbeheer. Zij stelt ook een aantal aanvullende definities vast om een uniforme toepassing van deze verordening te vergemakkelijken.

    (6)

    Met deze verordening wordt op Unieniveau uitvoering gegeven aan het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (5) (“het Verdrag van Bazel”). Het Verdrag van Bazel heeft tot doel de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de productie, de grensoverschrijdende overbrenging en het beheer van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen. De Unie is sinds 1994 partij bij het Verdrag van Bazel (6).

    (7)

    Met deze verordening wordt ook op Unieniveau uitvoering gegeven aan een wijziging van het Verdrag van Bazel (7) (de wijziging betreffende het verbod), die in 1995 is aangenomen en op 5 december 2019 op internationaal niveau in werking is getreden. De wijziging betreffende het verbod stelt een algemeen verbod in op alle uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor verwijderings- en nuttige toepassingsactiviteiten uit landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel naar landen die niet in die bijlage zijn opgenomen. De Unie heeft de wijziging betreffende het verbod geratificeerd en voert het sinds 1997 uit (8).

    (8)

    De Unie heeft in oktober 2020 bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel uit hoofde van artikel 11 van dat verdrag een kennisgeving ingediend met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen binnen de Unie. Overeenkomstig dat artikel kan de Unie derhalve specifieke voorschriften vaststellen die van toepassing zijn op overbrengingen binnen de Unie van afvalstoffen die niet minder milieuhygiënisch verantwoord zijn dan die waarin het Verdrag van Bazel voorziet.

    (9)

    Aangezien de Unie het besluit van de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing (9) (“het OESO-besluit”) heeft goedgekeurd, moet de inhoud van dat besluit, met inbegrip van de wijzigingen ervan, in de wetgeving van de Unie worden opgenomen.

    (10)

    Het is belangrijk het toezicht op en de controle van de overbrenging van afvalstoffen zodanig te organiseren en te reguleren dat rekening wordt gehouden met de noodzaak om de kwaliteit van het milieu en de menselijke gezondheid in stand te houden, te beschermen en te verbeteren, en dat de uniforme toepassing van de voorschriften inzake de overbrenging van afvalstoffen in de gehele Unie wordt gewaarborgd.

    (11)

    Om te zorgen voor een echte overgang naar een circulaire economie voor de overbrenging van afvalstoffen van de plaats van oorsprong naar de beste plaats van verwerking, moet rekening worden gehouden met het beginsel van nabijheid, met materiaalefficiëntie en met de noodzaak om de ecologische voetafdruk van afvalstoffen te verkleinen.

    (12)

    Overlapping met de toepasselijke Uniewetgeving inzake het vervoer van bepaalde materialen die in het kader van deze verordening als afvalstoffen kunnen worden aangemerkt, moet worden vermeden.

    (13)

    De verzameling en geleiding van afvalwater door rioolsystemen op grond van de relevante Uniewetgeving mag in het kader van deze verordening niet als overbrenging van afvalstoffen worden beschouwd.

    (14)

    Met het oog op een passende tenuitvoerlegging en handhaving van deze verordening moeten de lidstaten de noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen niet worden overgebracht als zijnde gebruikte goederen, tweedehandsgoederen, bijproducten of stoffen of voorwerpen die een eindeafvalstatus hebben bereikt.

    (15)

    Overbrenging en invoer in de Unie van door strijdkrachten of hulporganisaties voortgebrachte afvalstoffen moet in bepaalde situaties van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, met inbegrip van doorvoer binnen de Unie wanneer de afvalstoffen de Unie binnenkomen. Voor dergelijke overbrengingen dienen de voorschriften van het internationale recht en internationale overeenkomsten te worden nageleefd. In dergelijke gevallen moeten de bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie van tevoren in kennis worden gesteld van de overbrenging en de bestemming ervan.

    (16)

    Overlapping met Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (10), die reeds bepalingen bevat betreffende de totale zending, de kanalisatie en het vervoer, waaronder inzameling, vervoer, laden en lossen, verwerking, gebruik, nuttige toepassing of verwijdering, registratie, begeleidende documenten en traceerbaarheid, van dierlijke bijproducten binnen, naar en buiten de Unie, moet worden vermeden.

    (17)

    Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) is van toepassing op grote commerciële schepen die de vlag van een Unielidstaat voeren en die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1013/2006. Dergelijke schepen worden, wanneer ze afvalstoffen worden, in de regel als gevaarlijke afvalstoffen aangemerkt, behalve wanneer alle gevaarlijke stoffen en materialen van dergelijke schepen zijn verwijderd. Na de internationale inwerkingtreding van de wijziging betreffende het verbod is het echter noodzakelijk ervoor te zorgen dat schepen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 vallen en die als afvalstoffen worden aangemerkt en die uit de Unie worden uitgevoerd, onderworpen worden aan de desbetreffende Unievoorschriften betreffende de overbrenging van afvalstoffen, waaronder die ter uitvoering van de wijziging betreffende het verbod, om zo een strikte juridische verenigbaarheid van het rechtskader van de Unie met internationale verplichtingen te waarborgen. Tegelijkertijd moet Verordening (EU) nr. 1257/2013 worden gewijzigd om te verduidelijken dat schepen die binnen haar toepassingsgebied vallen en als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt en uit de Unie worden uitgevoerd, alleen moeten worden gerecycled in inrichtingen die zijn opgenomen in de uit hoofde van die verordening vastgestelde Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen en die gelegen zijn in landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel.

    (18)

    Teneinde te voorkomen dat de bevoegde autoriteiten of rechterlijke instanties van de lidstaten bij de handhaving van deze verordening met onnodige lasten worden geconfronteerd, mag een overbrenging niet onwettig worden beschouwd indien de kennisgeving of het vervoersdocument of in het document dat het resultaat is van het invullen van het in bijlage VII opgenomen formulier(“bijlage VII-document”), kleine schrijffouten bevatten, zoals tikfouten of weglatingen van een deel van de contactgegevens van één van de personen die bij de overbrenging betrokken zijn. Dergelijke uitzonderingen op de definitie van wat een illegale overbrenging uitmaakt, moeten evenwel strikt beperkt blijven tot kleine fouten van administratieve aard die zich uitzonderingsgewijs voordoen, de inhoud van die documenten niet wezenlijk veranderen en geen afbreuk doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

    (19)

    Ter waarborging van optimaal toezicht en optimale controle is het passend om voor overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, met name gevaarlijke afvalstoffen, afvalstoffen die niet in bijlage III, III A of III B bij deze verordening zijn opgenomen en afvalstoffen houdende of verontreinigd met persistente organische verontreinigende stoffen in concentraties gelijk aan of hoger dan de limieten zoals bedoeld in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad (12), voorafgaande schriftelijke toestemming te vereisen. Een dergelijke procedure dient ook te voorzien in een voorafgaande kennisgeving, zodat de bevoegde autoriteiten zich goed op de hoogte kunnen stellen en alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Hij moet die autoriteiten ook in staat stellen met redenen omklede bezwaren tegen dergelijke overbrengingen aan te tekenen.

    (20)

    Het is van essentieel belang dat bijlagen III A en III B voortdurend wordt geactualiseerd om rekening te houden met de innovatie op het gebied van afvalverwerkingstechnologieën wat betreft milieuhygiënisch verantwoord beheer en met de veranderingen in het consumentengedrag met betrekking tot het scheiden van afval. De Commissie moet met name nagaan of er aan bijlage III A vermeldingen met betrekking tot mengsels van gebruikt schoeisel, gebruikte kleding en ander textielafval, of aan bijlage III B vermeldingen met betrekking tot gebruikte minerale wol en matrassen moeten worden toegevoegd.

    (21)

    Een goed functionerende Uniemarkt voor overbrengingen van afvalstoffen moet voorrang geven aan nabijheid, zelfvoorziening en het gebruik van de beste beschikbare technieken voor afvalbeheer als leidende beginselen. Een eerlijke transitie naar een circulaire economie is van essentieel belang om een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie van de Unie tot stand te brengen die op lange termijn duurzaam is. Om die doelstelling te verwezenlijken, moet de Commissie sectorspecifieke klimaatdialogen en partnerschappen faciliteren in het kader waarvan belangrijke belanghebbenden in de afvalsector bijeen worden gebracht overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (13).

    (22)

    Voorts moet elke overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar een andere lidstaat algemeen worden verboden ter ondersteuning van de verwezenlijking van de in Richtlijn 2008/98/EG en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (14) vastgestelde doelstellingen om de recycling te bevorderen en de verwijdering van afvalstoffen te verminderen. Overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen mag slechts in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen moeten de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG, en met name artikel 16 van die richtlijn, rekening houden met de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening op Unie- en nationaal niveau, alsook met de voorrang voor nuttige toepassing. De lidstaten moeten ook kunnen waarborgen dat de onder Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) vallende afvalverwerkingsinrichtingen de beste beschikbare technieken als omschreven in die richtlijn toepassen in overeenstemming met de vergunning van de inrichting, en dat de afvalstoffen worden verwerkt overeenkomstig de in de Uniewetgeving vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu met betrekking tot handelingen tot verwijdering. Ter ondersteuning van de uitvoering van de bepalingen van Richtlijn 2008/98/EG ter bevordering van de gescheiden inzameling van afvalstoffen en ter vermindering van de productie van gemengd stedelijk afval, moet daarnaast een gericht onderzoek worden ingesteld naar de overbrenging van gemengd stedelijk afval naar een andere lidstaat. Voor overbrengingen van dergelijke voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen moet de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming worden toegepast, en overbrengingen van dergelijke afvalstoffen voor verwijdering moeten verboden zijn. Die vereisten voor overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen en het verbod op overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen moeten ook gelden voor gemengd stedelijk afval dat een afvalbewerkingsbehandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft gewijzigd, zoals brandstof die uit verwerkt gemengd stedelijk afval is gewonnen, dat is aangemerkt met afvalcode 19 12 10 in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG. Overeenkomstig de afvalhiërarchie en de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening moeten de lidstaten waarborgen dat dergelijke afvalstoffen in de eerste plaats worden vermeden, en in de tweede plaats worden ingezameld en gesorteerd, teneinde verschillende fracties te scheiden voor nuttige toepassing en alleen die residuen voor verwijdering aan te merken waarvoor geen alternatieve toepassing bestaat.

    (23)

    In het geval van overbrenging van in bijlage III, bijlage III A of III B bij deze verordening opgenomen afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing, is het passend te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te eisen dat die overbrenging vergezeld gaat van bepaalde informatie over de personen en landen die bij de overbrenging betrokken zijn, de beschrijving en de hoeveelheden van de betrokken afvalstoffen, het soort nuttige toepassing waarvoor de afvalstoffen worden overgebracht en de details van de inrichtingen die de afvalstoffen zullen verwerken.

    (24)

    Laboratoriumanalyses en experimentele behandelingsproeven zijn vaak een noodzakelijk instrument voor het beoordelen van de aard van afvalstoffen en de mate waarin zij geschikt zijn voor handelingen tot nuttige toepassing en handelingen tot verwijdering. Robuuste en innovatieve afvalverwerkingshandelingen zijn essentieel ter waarborging van milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen en voor de totstandbrenging van circulaire economische bedrijfsmodellen in de Unie. De overbrenging van afvalstoffen voor dergelijke laboratoriumanalyses en experimentele behandelingsproeven moet worden vergemakkelijkt door die niet aan alle toepasselijke procedures te onderwerpen. Met het oog op het behalen van accurate resultaten moet daarnaast de overbrenging van voldoende grote hoeveelheden afvalstoffen voor laboratoriumanalyses en experimentele behandelingsproeven worden toegestaan binnen de Unie omdat er, onder andere, in de Unie verder ontwikkelde normen en praktijken op het gebied van afvalbeheer bestaan dan in de meeste derde landen.

    (25)

    Het is noodzakelijk te bepalen op welke gronden de lidstaten bezwaar kunnen maken tegen de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen. In het geval van dergelijke overbrengingen moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de onder Richtlijn 2010/75/EU vallende inrichtingen voor afvalstoffen die voor nuttige toepassing zijn bestemd in die richtlijn vastgestelde beste beschikbare technieken toepassen, in overeenstemming met de vergunning van de inrichting. De lidstaten moeten ook kunnen waarborgen dat afvalstoffen wordt verwerkt in overeenstemming met de in de Uniewetgeving vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu met betrekking tot handelingen tot nuttige toepassing en dat afvalstoffen, rekening houdend met artikel 16 van Richtlijn 2008/98/EG, worden verwerkt in overeenstemming met de op grond van die richtlijn vastgestelde afvalbeheerplannen met het oog op de uitvoering van de in de Uniewetgeving vastgestelde juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of recycling. Een lidstaat van bestemming moet derhalve overbrengingen van afvalstoffen, met inbegrip van overbrengingen van gemengd stedelijk afval, kunnen weigeren indien hij vermoedt dat de afvalstoffen niet op een milieuhygiënisch verantwoorde manier zullen worden beheerd.

    (26)

    In het belang van de rechtszekerheid en ter waarborging van een uniforme toepassing van deze verordening en de goede werking van de interne markt, waarmee ook een bijdrage wordt geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie op de lange termijn, is het noodzakelijk te voorzien in procedurele stappen en waarborgen voor wanneer een kennisgever afvalstoffen wil overbrengen waarvoor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt. Overeenkomstig artikel 6, lid 11, van het Verdrag van Bazel moet er ook voor worden gezorgd dat de kosten die voortvloeien uit situaties waarin de overbrenging van afvalstoffen niet kan worden voltooid of illegaal is, door de betrokken marktdeelnemers worden gedragen. Daartoe moet de kennisgever voor elke overbrenging een borgsom storten of een gelijkwaardige verzekering sluiten.

    (27)

    Om de administratieve lasten voor zowel publieke als private marktdeelnemers die betrokken zijn bij overbrengingen naar inrichtingen die als “vooraf goedgekeurd” zijn erkend, te verlagen, moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de status van “vooraf goedgekeurd” kan worden verleend, om de wederzijdse erkenning ervan door alle lidstaten te waarborgen en de voorschriften voor de overbrenging van afvalstoffen naar dergelijke inrichtingen te harmoniseren.

    (28)

    Om de uitwisseling van informatie in het kader van deze verordening doeltreffender te maken, met name bij de verwerking van kennisgevingen en informatie in het kader van artikel 18 van deze verordening voor de overbrenging van afvalstoffen en om de indiening en uitwisseling van informatie tussen de relevante autoriteiten en de marktdeelnemers te vergemakkelijken, moet die verstrekking en uitwisseling van informatie en gegevens die betrekking hebben op overbrengingen van afvalstoffen binnen de Unie, langs elektronische weg plaatsvinden. De Commissie moet een centraal systeem beheren en dat moet interoperabel zijn met de nationale systemen. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om de procedurele en operationele voorschriften vast te stellen voor de praktische uitvoering van de systemen die die elektronische indiening en uitwisseling van informatie, zoals vereisten inzake interconnectiviteit, architectuur en veiligheid, waarborgen. Dergelijke systemen moeten de behandeling van kennisgevingsverzoeken vergemakkelijken, onder andere door degenen die bij een bepaald verzoek betrokken zijn in staat te stellen de in het kader van de kennisgevingsprocedure geboekte vooruitgang te volgen. Dergelijke systemen moet daarnaast de Commissie toegang bieden tot gegevens, waaronder op het niveau van afzonderlijke lidstaten, teneinde te beoordelen of kennisgevingsverzoeken tijdig worden behandeld, waaronder met het oog op de in deze verordening bedoelde rapportage door de Commissie. Ook moeten de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en de marktdeelnemers voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de overgang van een op papier gebaseerde aanpak, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1013/2006, naar een aanpak voor de elektronische uitwisseling van informatie en documenten. Die nieuwe verplichting moet daarom 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing worden.

    (29)

    Marktdeelnemers die betrokken zijn bij het vervoer van afvalstoffen moeten de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van de eFTI-omgeving zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad (16) voor de uitwisseling van de uit hoofde van deze verordening vereiste informatie tijdens het vervoer van afvalstoffen, en de interoperabiliteit van de bij deze verordening ingestelde systemen met de omgeving voor de uitwisseling van elektronische informatie over goederenvervoer moeten worden gewaarborgd.

    (30)

    Om het werk van de douaneautoriteiten bij de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, is het noodzakelijk dat het door de Commissie beheerde centrale systeem dat de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten mogelijk maakt, interoperabel wordt met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad (17), wanneer alle vereiste technische werkzaamheden voor die operabiliteit zijn afgerond.

    (31)

    Bevoegde autoriteiten in derde landen moeten, indien zij dat wensen en indien zij voldoen aan de vereisten voor elektronische uitwisseling van gegevens via dat systeem, de informatie en documenten die nodig zijn om aan de procedurele voorschriften uit hoofde van deze verordening te voldoen elektronisch kunnen verstrekken en uitwisselen via het systeem dat op Unieniveau wordt beheerd.

    (32)

    Om de traceerbaarheid van de overbrenging van afvalstoffen te waarborgen en geen afbreuk te doen aan het milieuhygiënisch verantwoord beheer van grensoverschrijdend overgebrachte afvalstoffen, moet het mengen van afvalstoffen met andere afvalstoffen worden verboden vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst van de afvalstoffen in de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering.

    (33)

    Om de handhaving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen te vergemakkelijken, is het belangrijk dat marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten de voor de overbrenging van afvalstoffen vereiste documenten en informatie ten minste vijf jaar bewaren vanaf de datum waarop een verklaring betreffende de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering is overgelegd.

    (34)

    Met het oog op het bieden van transparantie met betrekking tot het verrichten van overbrengingen van afvalstoffen in overeenstemming met deze verordening en de milieuhygiënisch verantwoorde wijze van verwerking van dergelijke afvalstoffen op de plaats van bestemming, moet informatie over overbrengingen van afvalstoffen worden gepubliceerd. In dat verband moet de Commissie bepaalde niet-vertrouwelijke gegevens publiceren, en regelmatig actualiseren, over kennisgevingen van overbrengingen die de bevoegde autoriteiten hebben goedgekeurd of waar zij bezwaar tegen hebben gemaakt, alsook over overbrengingen van afvalstoffen waarop de algemene informatieverplichtingen van deze verordening van toepassing zijn. Daartoe moet de Commissie, indien dat mogelijk is, gebruikmaken van het elektronische systeem voor de uitwisseling van gegevens over overbrengingen van afvalstoffen. De publicatie van dergelijke informatie door de Commissie geschiedt onverminderd het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus) (18) en Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) en de nationale wetgeving van de lidstaten op dat gebied. Elk ander verzoek aan bevoegde autoriteiten om toegang tot overige informatie over overbrengingen van afvalstoffen moet worden ingediend overeenkomstig het bepaalde in dat Verdrag en Unie- en nationale wetgeving.

    (35)

    Met het oog op de uitvoering van de voorschriften van artikel 8 van het Verdrag van Bazel moet er een verplichting worden vastgesteld om afvalstoffen die afkomstig zijn van een overbrenging waarvoor de betrokken bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend maar die niet op de beoogde wijze kan worden voltooid, terug te brengen naar het land van verzending en, indien noodzakelijk, veilig op te slaan, dan wel op alternatieve wijze nuttig toe te passen of te verwijderen. Ter uitvoering van de vereisten van artikel 9, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag van Bazel, dient te worden voorzien in de verplichting, voor degene wiens optreden oorzaak van de illegale overbrenging was, om de afvalstoffen terug te nemen of op alternatieve wijze nuttig toe te passen of te verwijderen, en de kosten van terugname te dragen. Indien die persoon zich niet binnen een redelijke termijn aan die verplichtingen kan houden, moeten de bevoegde autoriteiten van verzending of van bestemming, naargelang het geval, samenwerken en actie ondernemen om te zorgen voor een milieuhygiënisch verantwoord beheer van de betrokken afvalstoffen. Indien niet duidelijk is wie de verantwoordelijkheid voor een illegale overbrenging draagt, moeten de relevante bevoegde autoriteiten samenwerken om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen in kwestie worden teruggenomen, nuttig worden toegepast, of worden verwijderd. Ter beperking van de milieugevolgen van overbrengingen die het resultaat zijn van de verplichting om illegale overbrengingen terug te nemen en om, waar passend, over doeltreffender procedures te beschikken bij illegale overbrengingen moeten de bevoegde autoriteiten van het land van verzending, doorvoer en bestemming in bepaalde gevallen kunnen overeenkomen dat de afvalstoffen van de illegale overbrengingen op alternatieve wijze nuttig mogen worden toegepast of verwijderd, buiten het land van verzending, en niet hoeven te worden teruggenomen. Dergelijk alternatief beheer moet milieuhygiënisch verantwoord zijn. Het alternatieve beheer moet evenwel alleen gelden voor overbrengingen binnen de Unie.

    (36)

    Om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de documenten die met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen bij hen zijn ingediend, correct kunnen verwerken, moet de kennisgever worden verplicht om, indien de autoriteiten daarom verzoeken, een gewaarmerkte vertaling van die documenten in een voor die autoriteiten aanvaardbare taal te verstrekken. Teneinde onnodige administratieve lasten te voorkomen, moet het elektronische systeem voor de uitwisseling van informatie over overbrengingen van afvalstoffen een functie hebben die hoffelijkheidsvertalingen biedt van relevante documenten die in dat systeem worden ingediend.

    (37)

    Om verstoringen van de overbrenging van voorwerpen of stoffen als gevolg van onenigheden tussen de bevoegde autoriteiten over de status van dergelijke voorwerpen of stoffen (afvalstoffen of niet-afvalstoffen) te voorkomen, moet een procedure worden vastgesteld om dergelijke onenigheden op te lossen. Het is in dat verband van belang dat de bevoegde autoriteiten hun besluiten baseren op de bepalingen inzake de indeling van bijproducten en de eindeafvalfase zoals bepaald in Richtlijn 2008/98/EG. De lidstaten moeten zich bij het besluit of een voorwerp of stof als een gebruikt goed of als een afvalstof moet worden aangemerkt, baseren op uniforme criteria. Daarnaast moeten de lidstaten maatregelen nemen om te waarborgen dat voorwerpen of stoffen die als gebruikte goederen naar een ander land worden overgebracht, aan die criteria voldoen overeenkomstig het Unierecht. Voorts moeten er criteria worden vastgesteld voor de indeling van specifieke afvalstoffen in de bijlagen bij deze verordening en moet er een procedure worden vastgesteld om onenigheden tussen bevoegde autoriteiten over de vraag of afvalstoffen al dan niet aan de kennisgevingsprocedure moeten worden onderworpen, op te lossen. Met het oog op een betere harmonisatie in de hele Unie van de voorwaarden waaronder afvalstoffen, met inbegrip van afvalstoffen van samengestelde materialen die mogelijkerwijs moeilijk kunnen worden gerecycled, aan de kennisgevingsprocedure moeten worden onderworpen, moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van criteria voor de indeling van specifieke afvalstoffen in de desbetreffende bijlagen bij deze verordening, die bepalen of zij al dan niet onder de kennisgevingsprocedure vallen. Om te voorkomen dat afvalstoffen valselijk worden aangegeven als gebruikte goederen en om juridische duidelijkheid te verschaffen, moet de Commissie bovendien de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van criteria om onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen voor specifieke goederen waarvoor een dergelijk onderscheid belangrijk is, met name voor de uitvoer ervan uit de Unie.

    (38)

    Om overheden in staat te stellen de overheidsuitgaven in verband met de afhandeling van procedures voor de overbrenging van afvalstoffen en de handhaving van deze verordening te beperken, moet worden voorzien in de mogelijkheid om passende en evenredige administratiekosten in verband met die procedures, alsook met het toezicht, de analyses en de inspecties, bij de kennisgever en, indien relevant, de opdrachtgever voor de overbrenging in rekening te brengen.

    (39)

    Om de administratieve lasten te verminderen en in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met specifieke geografische of demografische situaties, moeten de lidstaten bilaterale overeenkomsten kunnen sluiten waardoor de kennisgevingsprocedure voor de overbrenging van specifieke afvalstromen minder streng wordt voor grensoverschrijdende overbrengingen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen de twee betrokken lidstaten. Een lidstaat moet ook dergelijke overeenkomsten kunnen sluiten met een land dat partij is bij de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), ook in een situatie waarin afvalstoffen worden vervoerd uit en verwerkt worden in het land van verzending, maar via een andere lidstaat worden doorgevoerd.

    (40)

    Gezien de bijzondere geografische situatie van de Faeröer-eilanden en hun status als deel van het Koninkrijk Denemarken, is Denemarken het belangrijkste invoerland voor afvalstoffen van de Faeröer-eilanden met het oog op nuttige toepassing of verwijdering op zijn grondgebied. Onverminderd de toepasselijkheid van de bepalingen betreffende de doorvoer van afvalstoffen door de Unie, moet Denemarken worden toegestaan de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen om afvalstoffen die vanuit de Faeröer-eilanden op zijn grondgebied worden ingevoerd, te behandelen als een vervoer van afvalstoffen op zijn grondgebied wanneer Denemarken het land van bestemming van die invoer is.

    (41)

    Hoewel het toezicht en de controle op overbrengingen van afvalstoffen binnen een lidstaat tot de bevoegdheden van die lidstaat behoren, moet in de nationale systemen voor de overbrenging van afvalstoffen rekening worden gehouden met de noodzaak van samenhang met het Uniesysteem, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid te waarborgen.

    (42)

    Om het milieu van de betrokken landen te beschermen, moet het toepassingsgebied van het overeenkomstig het Verdrag van Bazel vastgestelde verbod op uitvoer uit de Unie van afvalstoffen bestemd voor verwijdering in een derde land dat geen EVA-land is, worden verduidelijkt.

    (43)

    Landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte moet het zijn toegestaan de controleprocedures voor overbrengingen binnen de Unie te hanteren. In dergelijke gevallen moeten voor overbrengingen tussen de Unie en die landen dezelfde regels gelden als voor overbrengingen binnen de Unie.

    (44)

    Om het milieu van de betrokken landen te beschermen, moet het toepassingsgebied van het verbod op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen naar derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, worden verduidelijkt, overeenkomstig het Verdrag van Bazel. In het bijzonder moet de lijst van afvalstoffen waarop dat verbod van toepassing is, worden verduidelijkt en moet ervoor worden gezorgd dat het verbod ook de afvalstoffen omvat die zijn opgenomen in bijlage II bij het Verdrag van Bazel, namelijk huishoudelijk afval, residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval en bepaald moeilijk te recycleren kunststofafval.

    (45)

    Om een milieuhygiënisch verantwoord beheer te waarborgen van afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn, mag de uitvoer van dergelijke afvalstoffen uit de Unie naar landen die geen lid zijn van de OESO niet worden toegestaan wanneer zij persistente organische verontreinigende stoffen bevatten, of daarmee verontreinigd zijn, in concentraties die de in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021 bedoelde limiet overschrijden.

    (46)

    Er moeten strenge regels worden vastgesteld voor de uitvoer voor nuttige toepassing van ongevaarlijke afvalstoffen naar derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, om ervoor te zorgen dat dergelijke afvalstoffen geen schade toebrengen aan het milieu en de menselijke gezondheid in die landen. Volgens die regels mag uitvoer uit de Unie alleen worden toegestaan voor afvalstoffen die niet reeds onder het verbod vallen op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen en bepaalde andere afvalstoffen met het oog op nuttige toepassing in derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, en alleen naar landen die zijn opgenomen in een door de Commissie opgestelde en te actualiseren lijst wanneer die landen bij de Commissie een verzoek hebben ingediend waarin zij zich bereid verklaren bepaalde ongevaarlijke afvalstoffen of mengsels van ongevaarlijke afvalstoffen uit de Unie te ontvangen en aantonen dat zij in staat zijn dergelijke afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren, op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria. Tot die criteria moet ook de naleving van internationale verdragen inzake de rechten van werknemers behoren. Aangezien de lidstaten in de toekomst meer van dat soort verdragen zouden kunnen ratificeren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om relevante verdragen aan de in deze verordening bedoelde criteria toe te voegen. Uitvoer naar andere landen dan de landen op de door de Commissie op te stellen lijst moet worden verboden. Om voor voldoende tijd voor de overgang naar die nieuwe regeling te zorgen, moet worden voorzien in een overgangsperiode van drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Bij het opstellen en actualiseren van de lijst van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarnaar de uitvoer van ongevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan, moet het gelijkheidsbeginsel in het Unierecht worden toegepast, en op die toepassing moet toezicht worden uitgeoefend.

    (47)

    De overbrenging van afvalstoffen die voor de opbouw van sterke waardeketens nodig is, moet binnen de interne markt vergemakkelijkt worden, waarbij voor adequate controles moet worden gezorgd. Door het versterken van waardeketens wordt de ontwikkeling van de veerkracht van de Unie versneld en wordt de strategische autonomie van de Unie vergroot.

    (48)

    Landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, zijn onderworpen aan de regels en aanbevelingen van de OESO inzake de overbrenging en het beheer van afvalstoffen, en hebben over het algemeen hogere normen voor afvalbeheer dan landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Het is echter belangrijk dat de uitvoer uit de Unie van ongevaarlijke afvalstoffen voor nuttige toepassing geen schade toebrengt aan het milieu en de menselijke gezondheid in landen waarop het OESO-besluit van toepassing is. Daarom moet een mechanisme worden ingesteld om de overbrenging van ongevaarlijke afvalstoffen naar dergelijke landen te kunnen bewaken. In gevallen waarin er onvoldoende bewijs beschikbaar is waaruit blijkt dat het betrokken land in staat is dergelijke afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen, moet de Commissie een dialoog aangaan met het betrokken land en, indien de informatie die zij krijgt niet toereikend is om aan te tonen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig worden toegepast, de bevoegdheid krijgen om dergelijke uitvoer op te schorten. De Commissie moet er gedurende het hele proces van overbrenging van afvalstoffen voor zorgen dat het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast op derde landen waarop het OESO-besluit van toepassing is.

    (49)

    De Unie heeft een ambitieus beleid ontwikkeld en ten uitvoer gelegd voor het bestrijden van ernstige schade aan het milieu en de menselijke gezondheid door de verontreiniging met kunststoffen, en met name door een verkeerd beheer van kunststofafval. De Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018, de Europese Green Deal, het nieuw actieplan voor een circulaire economie en het EU-actieplan: “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021, weerspiegelen die ambitie en hebben geleid tot de vaststelling van een brede waaier aan maatregelen om kunststofafval te verminderen en het beheer van kunststofafval te verbeteren. Die maatregelen betreffen in het bijzonder wetgeving voor afvalstoffenbeheer (Richtlijn 2008/98/EG), verpakkingen en verpakkingsafval (Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (20)), producten van kunststof voor eenmalig gebruik (Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad (21)) en beperkingen voor opzettelijk toegevoegde microplastics (Verordening (EU) 2023/2055 van de Commissie (22)). Naast die maatregelen zijn er nieuwe initiatieven gelanceerd voor het verder terugdringen van kunststofafval in de Unie, zoals de herziening van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakkingen en verpakkingsafval en van Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) over afgedankte auto’s, alsook een voorstel voor nieuwe regels ter voorkoming van het verlies van kunststofpellets om verontreiniging door microplastics te verminderen (24). Om die maatregelen voor het verminderen van kunststofafval aan te vullen en het beheer ervan binnen de Unie te verbeteren, en om te voorkomen dat de Unie haar uitdagingen op het gebied van afvalstoffen naar derde landen uitvoert, is het passend specifieke voorschriften vast te stellen om er ook voor te zorgen dat het milieuhygiënisch verantwoord beheer van kunststofafval dat uit de Unie wordt uitgevoerd, wordt gewaarborgd. Die voorschriften hebben tot doel ervoor te zorgen dat kunststofafval dat uit de Unie wordt uitgevoerd, wordt behandeld onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die in de Unie. Landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, kampen waarschijnlijk vaker met grote uitdagingen op het gebied van het milieu en de menselijke gezondheid in verband met het beheer van uit de Unie uitgevoerd kunststofafval. Daarnaast zijn de normen en de infrastructuur voor het beheer van kunststofafval in die landen in de meeste gevallen niet zo goed ontwikkeld als in de Unie. De Unie kent sinds 1 januari 2021 een verbod op de uitvoer van bepaalde soorten kunststofafval, in het bijzonder afvalstoffen die met de codes Y48 en A3210 zijn ingedeeld, naar die landen. Tegen de achtergrond van dergelijke uitdagingen en verschillen wat normen en infrastructuur betreft, en om het milieu en de menselijke gezondheid beter te beschermen, is het passend het toepassingsgebied van dat verbod uit te breiden tot de uitvoer van alle kunststofafval naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Om de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten voldoende tijd te geven om hun verrichtingen aan die nieuwe regels aan te passen, moet het verbod van kracht worden 30 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het moet mogelijk zijn landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is een afwijking van dat verbod toe te kennen indien zij aantonen dat zij kunststofafval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheren. Een dergelijke afwijking moet op verzoek van een land worden toegekend middels een gedelegeerde handeling vanaf 30 maanden vanaf de inwerkingtreding van het uitvoerverbod.

    (50)

    De Commissie moet in het bijzonder toezicht uitoefenen op overbrengingen kunststofafval naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is en monitoren op welke wijze dergelijke afvalstoffen in die landen worden beheerd, en aan de Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om de uitvoer van kunststofafval naar die landen te beperken om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen.

    (51)

    Indien die uitvoer is toegestaan, moet voor de uitvoer van alle kunststofafval naar alle derde landen de procedure van voorafgaandelijke kennisgeving en toestemming gelden.

    (52)

    De nodige stappen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG en andere Uniewetgeving inzake afvalstoffen, binnen de Unie overgebrachte en in de Unie ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging en met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming worden beheerd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en het milieu. Er moet ook voor worden gezorgd dat uit de Unie uitgevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het derde land van bestemming. Daartoe moet voor de exporteurs van afvalstoffen een verplichting worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de inrichting die de afvalstoffen in een derde land van bestemming ontvangt, aan een audit door een onafhankelijke derde met passende kwalificaties wordt onderworpen vóórdat de afvalstoffen naar de betrokken inrichting worden uitgevoerd. Het doel van die audit is na te gaan of de betrokken inrichting voldoet aan de in deze verordening vastgestelde specifieke criteria om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd. Indien uit een dergelijke audit blijkt dat de betrokken inrichting niet voldoet aan die specifieke criteria, mag het de exporteur niet zijn toegestaan afvalstoffen naar die inrichting uit te voeren. Om te waarborgen dat de audits op professionele en onpartijdige wijze worden verricht, moeten criteria worden vastgesteld voor de onafhankelijkheid en kwalificaties van de derde partijen die de audits verrichten, en moet worden gewaarborgd dat zij over een door een officiële overheidsinstantie verleende toestemming of accreditatie beschikken om die activiteiten te verrichten. De verplichting in verband met audits moet gelden voor inrichtingen in alle derde landen, met inbegrip van landen die lid zijn van de OESO. In het OESO-besluit is bepaald dat afvalstoffen die naar een ander OESO-land worden uitgevoerd “bestemd [moeten] zijn voor handelingen tot nuttige toepassing binnen een inrichting voor nuttige toepassing die de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zal verwerken overeenkomstig de nationale wetgeving, voorschriften en praktijken die op de inrichting van toepassing zijn”. Het OESO-besluit bevat geen enkel element of criterium dat aangeeft hoe dat voorschrift moet worden uitgevoerd met betrekking tot het “milieuhygiënisch verantwoord beheer” van afvalstoffen. Bij gebrek aan gemeenschappelijke criteria ter bepaling van de voorwaarden waaronder afvalstoffen in de desbetreffende inrichtingen nuttig moeten worden gebruikt, moet aandacht worden besteed aan het risico dat afvalstoffen die uit de Unie worden uitgevoerd naar OESO-landen in specifieke inrichtingen verkeerd worden beheerd, en daarom moeten in die landen gevestigde inrichtingen worden onderworpen aan de audit voorschriften zoals bedoeld in deze verordening.

    (53)

    De Commissie moet een register opzetten en bijhouden dat informatie bevat over inrichtingen die aan een audit zijn onderworpen. Een dergelijk register moet informatie bieden die de voorbereiding vergemakkelijkt van milieuhygiënisch verantwoorde overbrengingen door kennisgevers of personen die overbrengingen organiseren met het oog op de uitvoer uit de Unie, maar het is niet bedoeld als een middel om de naleving aan te tonen van de in deze verordening bedoelde voorwaarden en verplichtingen. Het register moet behulpzaam zijn voor exporteurs van afvalstoffen, maar mag niets afdoen van hun verantwoordelijkheid om die naleving aan te tonen.

    (54)

    Gezien het recht van elke partij bij het Verdrag van Bazel om op grond van artikel 4, lid 1, van dat verdrag de invoer te verbieden van gevaarlijke afvalstoffen of afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II bij dat Verdrag, dient de invoer in de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen te worden toegestaan wanneer het land van uitvoer partij is bij dat verdrag. De invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Unie dient te worden toegestaan wanneer het OESO-besluit van toepassing is op het land van uitvoer of wanneer dat land partij is bij het Verdrag van Bazel. In andere gevallen moet de invoer evenwel alleen worden toegestaan indien het land van uitvoer gebonden is door een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling die verenigbaar is met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming is met artikel 11 van het Verdrag van Bazel, behalve indien dat in crisissituaties, tijdens operaties voor het tot stand brengen of handhaven van vrede of tijdens oorlogssituaties niet mogelijk is.

    (55)

    Deze verordening moet de in Besluit 2013/755/EU van de Raad (25) vastgestelde voorschriften betreffende de uitvoer en de invoer van afvalstoffen naar en uit de landen en gebieden overzee weerspiegelen.

    (56)

    In de specifieke gevallen van overbrengingen binnen de Unie met doorvoer via derde landen moeten specifieke bepalingen met betrekking tot de toestemmingsprocedure door derde landen van toepassing zijn. Het is ook noodzakelijk specifieke bepalingen vast te stellen met betrekking tot de procedures die van toepassing zijn op de doorvoer van afvalstoffen door de Unie vanuit en naar derde landen.

    (57)

    Om milieuhygiënische redenen en gezien de bijzondere status van het Zuidpoolgebied moet deze verordening de uitvoer van afvalstoffen naar dat grondgebied uitdrukkelijk verbieden.

    (58)

    Om de tenuitvoerlegging en handhaving van deze verordening te harmoniseren, moet voor de lidstaten de verplichting worden vastgesteld inspecties uit te voeren van de overbrenging van afvalstoffen. Een adequate planning van de inspecties van overbrengingen van afvalstoffen is ook noodzakelijk om de nodige capaciteit voor inspecties vast te kunnen stellen en illegale overbrengingen doeltreffend te voorkomen. Op grond van Verordening (EG) nr. 1013/2006 moesten de lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk op 1 januari 2017 de inspectieplanning voor de overbrenging van afvalstoffen was opgesteld. Om een consistentere toepassing van de bepalingen met betrekking tot de inspectieplanning te vergemakkelijken en een geharmoniseerde aanpak van inspecties in de hele Unie te waarborgen, moeten de lidstaten hun inspectieplanning ter kennis brengen van de Commissie, die die planning moet evalueren en, waar passend, aanbevelingen voor verbeteringen moet doen. Indien de bevoegde autoriteiten inzake verzending en bestemming in de lidstaten in kennis worden gesteld van een illegale overbrenging van afvalstoffen, moeten zij nagaan hoe zij hun controlemaatregelen voor soortgelijke overbrengingen kunnen verbeteren om illegale overbrengingen van afvalstoffen in een vroeg stadium op te sporen.

    (59)

    In de lidstaten bestaat uiteenlopende regelgeving met betrekking tot de bevoegdheid van en de mogelijkheid voor de autoriteiten die betrokken zijn bij inspecties in de lidstaten om een bewijs te verlangen dat de wettigheid van overbrengingen vaststelt. Dat bewijs kan onder meer betrekking hebben op de vraag of de stof of het voorwerp een afvalstof is, of de afvalstoffen correct zijn ingedeeld en of de afvalstoffen zullen worden overgebracht naar inrichtingen die afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheren overeenkomstig deze verordening. Deze verordening moet de autoriteiten die betrokken zijn bij inspecties in de lidstaten derhalve de mogelijkheid bieden een dergelijk bewijs op te vragen. Het moet mogelijk zijn dergelijk bewijs op te vragen op basis van algemene bepalingen of per geval. Wanneer dat bewijs niet wordt geleverd of ontoereikend wordt geacht, moet het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen een illegale overbrenging worden beschouwd en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze verordening worden behandeld.

    (60)

    Uit de evaluatie van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is gebleken dat een van de tekortkomingen is dat de nationale voorschriften inzake sancties binnen de Unie aanzienlijk verschillen. Om een consistentere toepassing van sancties te vergemakkelijken, moeten gemeenschappelijke niet-uitputtende criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de soorten en de hoogte van de sancties die worden opgelegd in het geval van het overtreden van deze verordening. Die criteria moeten onder meer de aard en de ernst van de overtreding, de economische voordelen en de door de overtreding veroorzaakte milieuschade omvatten. Bovendien moeten de lidstaten, naast de uit hoofde van deze verordening op te leggen sancties, ervoor zorgen dat illegale overbrenging van afvalstoffen een strafbaar feit vormt, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (26). De lidstaten moeten voorschriften voor sancties bij overtreding van deze verordening vaststellen en erop toezien dat die worden gehandhaafd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten regels kunnen vaststellen voor zowel administratieve als strafrechtelijke sancties voor dezelfde overtredingen. Het opleggen van administratieve en strafrechtelijke sancties mag evenwel niet resulteren in een overtreding van het “ne bis in idem”-beginsel, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    (61)

    Uit de toepassing van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is gebleken dat de betrokkenheid van meerdere partijen op nationaal niveau problemen oplevert voor de coördinatie en samenwerking op het gebied van handhaving. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle relevante autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van deze verordening over doeltreffende mechanismen beschikken om op nationaal niveau samen te werken aan de ontwikkeling en uitvoering van handhavingsbeleid en controleactiviteiten om illegale overbrengingen van afvalstoffen aan te pakken en die te coördineren, onder meer wat betreft het opstellen en uitvoeren van de inspectieplanning.

    (62)

    De lidstaten werken in bilateraal en multilateraal verband samen om de preventie en opsporing van illegale overbrengingen van afvalstoffen te vergemakkelijken. Om de coördinatie en samenwerking binnen de Unie als geheel verder te verbeteren, moet een specifieke handhavingsgroep worden opgericht waaraan wordt deelgenomen door aangewezen vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie en vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen of netwerken. Die handhavingsgroep moet regelmatig bijeenkomen en onder meer fungeren als forum voor het uitwisselen van relevante informatie voor de preventie en opsporing van illegale overbrengingen, met inbegrip van informatie en inlichtingen over trends in illegale overbrengingen en ervaring, kennis en beste praktijken op het gebied van handhaving.

    (63)

    Om de handhavingsactiviteiten van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om inspecties en coördinatiemaatregelen uit te voeren met betrekking tot complexe illegale overbrengingen die ernstige nadelige gevolgen kunnen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu, en wanneer het noodzakelijke onderzoek een grensoverschrijdende dimensie heeft waarbij ten minste twee landen betrokken zijn. Bij de uitvoering van die inspecties dient de Commissie te handelen met volledige inachtneming van de procedurele waarborgen en in nauwe samenwerking met de relevante autoriteiten in de lidstaten, waarbij moet worden gewaarborgd dat dergelijke inspecties geen negatieve gevolgen hebben voor lopende strafrechtelijke, gerechtelijke of administratieve procedures met betrekking tot dezelfde illegale overbrenging in de lidstaat. De Commissie kan, in het kader van haar interne organisatie, overwegen bepaalde handhavingsmaatregelen waarin deze verordening voorziet, toe te vertrouwen aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dat in dat verband over de relevante deskundigheid beschikt. De inspecties en de maatregelen voor de coördinatie van de wederzijdse bijstand moeten de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten, te weten waarborgen dat deze verordening wordt toegepast en gehandhaafd, onverlet laten, en mogen geen gevolgen hebben voor de ononderbroken uitoefening van de bevoegdheden die in andere rechtshandelingen, in het bijzonder Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (27), Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (28), en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (29), aan de Commissie of het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn overgedragen.

    (64)

    De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering van deze verordening, door middel van de verslagen die bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel worden ingediend en op basis van een aparte vragenlijst. Dergelijke verslaglegging moet bedoeld zijn om trends met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen te analyseren en gegevens te analyseren die van belang zijn in verband met de bestrijding van illegale overbrenging van afvalstoffen, zoals gegevens over illegale overbrengingen en over inspecties. De Commissie moet elke drie jaar een verslag over de uitvoering van deze verordening opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en van andere informatie, die met name wordt verzameld door middel van ad-hocverslagen van de Commissie en het Europees Milieuagentschap over de overbrengingen van kunststofafval en andere specifieke afvalstromen die tot bezorgdheid leiden. De systemen voor de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten moeten aldus van opzet zijn dat daaruit gegevens geëxtraheerd kunnen worden ten behoeve van die verslagen.

    (65)

    Efficiënte internationale samenwerking op het gebied van de controle van overbrengingen van afvalstoffen is van groot belang om ervoor te zorgen dat overbrengingen van afvalstoffen op een passend niveau wordt gecontroleerd en bewaakt. De uitwisseling van informatie, gedeelde verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen moeten worden bevorderd met het oog op een verantwoord beheer van afvalstoffen.

    (66)

    Om de uitwisseling van informatie en de samenwerking met het oog op de geharmoniseerde uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten en correspondenten aanwijzen en die ter kennis brengen van de Commissie. Dergelijke informatie moet openbaar worden gemaakt door de Commissie. De lidstaten moeten ook de autoriteit of autoriteiten en de leden van hun team van vaste medewerkers aanwijzen die verantwoordelijk is/zijn voor de samenwerking tussen de lidstaten.

    (67)

    Met het oog op de controle van overbrengingen van afvalstoffen moeten de lidstaten het recht hebben specifieke douanekantoren van binnenkomst en uitgang aan te wijzen voor overbrengingen van afvalstoffen die de Unie binnenkomen en verlaten, en die ter kennis brengen van de Commissie. Dergelijke informatie moet openbaar worden gemaakt door de Commissie.

    (68)

    Teneinde deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen tot wijziging van de elementen van het verzoek van de inrichting voor nuttige toepassing om voorafgaande toestemming, tot vaststelling van de informatie die moet worden verstrekt in verklaringen ter bevestiging van de voltooiing van handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering, tot vaststelling van instructies voor het invullen van het bijlage VII-document, tot actualisering van de lijst van via elektronische middelen uit te wisselen informatie en documentatie, tot vaststelling van criteria op basis waarvan bepaalde afvalstoffen in de bijlagen III, III A, III B of IV worden ingedeeld, tot vaststelling van een lijst van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en ten aanzien waarvan de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van kunststofafval vallend onder code B3011, uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan, en tot regelmatige actualisering van die lijst, tot vaststelling van een verbod op de uitvoer van afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, en tot wijziging van de bijlagen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (30). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (69)

    Ter vervanging van de regelmatige vergaderingen van correspondenten en het overleg met deskundigen en correspondenten van de lidstaten en, waar passend, met vertegenwoordigers van andere belanghebbenden en organisaties bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen en voor het onderzoeken van kwesties in verband met de uitvoering van deze verordening, moet door de Commissie een deskundigengroep worden opgericht overeenkomstig Besluit C(2016)3301 van de Commissie tot vaststelling van horizontale regels voor de oprichting en het functioneren van haar deskundigengroepen.

    (70)

    Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een eenvoudige, risicogebaseerde en geharmoniseerde methode voor de berekening van borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen vast te stellen, om gedetailleerde criteria voor de technische haalbaarheid en economische levensvatbaarheid vast te stellen, om voor bepaalde soorten goederen bij grensoverschrijdend vervoer het onderscheid tussen gebruikte goederen en afvalstoffen te verduidelijken, om een concordantietabel vast te stellen om het verband tussen de codes van de gecombineerde nomenclatuur neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (31) en de vermeldingen van afvalstoffen vermeld in de lijst van de bijlagen III, III A, III B, IV en V bij deze verordening aan te geven, en om de informatie te specificeren die vereist is voor de overbrenging van afvalstoffen tijdens crisissituaties of vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (32).

    (71)

    Verordening (EU) 2020/1056 stelt een rechtskader vast voor de elektronische uitwisseling van wettelijk verplichte informatie tussen de betrokken marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten met betrekking tot het vervoer van goederen op Europees grondgebied en bestrijkt delen van deze verordening in de bepalingen ervan. Om de samenhang tussen de instrumenten te waarborgen, moet Verordening (EU) 2020/1056 worden gewijzigd. Om te voorkomen dat er vóór de datum van toepassing van de verplichte elektronische gegevensuitwisseling op grond van deze verordening geen uitvoeringsbepalingen op grond van Verordening (EU) 2020/1056 zijn met betrekking tot de definitie van, de toegang tot en de verwerking in elektronische vorm van informatieverplichtingen uit hoofde van deze verordening, moet de wijziging van Verordening (EU) 2020/1056 met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf de datum van toepassing van deze verordening.

    (72)

    De marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om aan hun nieuwe verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen, en de lidstaten en de Commissie moeten de nodige administratieve infrastructuur voor de toepassing ervan tot stand kunnen brengen. Om lacunes in de regelgeving te voorkomen, moet ervoor worden gezorgd dat sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van kracht blijven tot de datum waarop de met vertraging van toepassing wordende bepalingen van deze verordening van toepassing worden.

    (73)

    Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak van harmonisatie beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp

    Deze verordening voorziet in maatregelen om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen en bij te dragen tot klimaatneutraliteit, de totstandbrenging van een circulaire economie en het terugdringen van vervuiling tot nul, door nadelige gevolgen die kunnen voortvloeien uit de overbrenging van afvalstoffen en uit de verwerking van afvalstoffen op de plaats van bestemming, te voorkomen of te beperken. Deze verordening voorziet in de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen, naargelang de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort afvalstoffen en het soort verwerking dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze verordening is van toepassing op:

    a)

    de overbrenging van afvalstoffen tussen lidstaten, met of zonder doorvoer via derde landen;

    b)

    de overbrenging van afvalstoffen die uit derde landen in de Unie worden ingevoerd;

    c)

    de overbrenging van afvalstoffen die uit de Unie naar derde landen worden uitgevoerd;

    d)

    de overbrenging van afvalstoffen in doorvoer door de Unie op weg naar of vanuit derde landen.

    2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

    a)

    door de gewone exploitatie van schepen en offshore-platforms voortgebrachte afvalstoffen, waaronder afvalwater en residuen, totdat die afvalstoffen worden gelost met het oog op nuttige toepassing of verwijdering, voor zover de afvalstoffen onderworpen zijn aan de voorschriften van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad (33), het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, het Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen of andere relevante bindende internationale instrumenten;

    b)

    afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn voortgebracht, totdat die afvalstoffen worden gelost met het oog op nuttige toepassing of verwijdering;

    c)

    overbrenging van radioactief afval zoals gedefinieerd in artikel 5 van Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad (34);

    d)

    de overbrenging van dierlijke bijproducten en afgeleide producten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1) respectievelijk punt 2), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van dierlijke bijproducten of afgeleide producten die zijn vermengd of verontreinigd met afvalstoffen die in de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG genoemde lijst van afvalstoffen als gevaarlijk zijn vermeld;

    e)

    de overbrenging van afvalwater vallend onder Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (35) of andere relevante Uniewetgeving;

    f)

    de overbrenging van afvalstoffen die bestemd zijn voor gebruik als voedermiddelen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (36) en die geen dierlijke bijproducten bevatten of daaruit bestaan;

    g)

    de overbrenging van afvalstoffen van het Zuidpoolgebied naar de Unie in overeenstemming met de voorschriften van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (37);

    h)

    de overbrenging van koolstofdioxide met het oog op geologische opslag in overeenstemming met Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (38);

    i)

    schepen die de vlag voeren van een lidstaat en die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 vallen, met uitzondering van schepen:

    i)

    die worden beschouwd als gevaarlijke afvalstoffen, die zich bevinden in een gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat en die voor nuttige toepassing uit de Unie worden uitgevoerd, waarop uitsluitend de artikelen 39, 48 en 49 en titel VII van deze verordening van toepassing zijn, of

    ii)

    die worden beschouwd als afvalstoffen, die zich bevinden in een gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat en die bestemd zijn voor verwijdering;

    3.   Op de invoer van afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties tijdens crisissituaties of tijdens vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties, wanneer die afvalstoffen door of namens de strijdkrachten of hulporganisaties rechtstreeks of onrechtstreeks naar het land van bestemming worden overgebracht, zijn uitsluitend artikel 51, leden 6 en 7, en artikel 53, lid 5, van toepassing.

    4.   Op overbrengingen van afvalstoffen van het Zuidpoolgebied naar derde landen die door de Unie worden doorgevoerd zijn de artikelen 39 en 59 van toepassing.

    5.   Op het vervoer van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat is uitsluitend artikel 36 van toepassing.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die het resultaat zijn van een opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen die:

    a)

    zijn opgenomen in verschillende posten in de bijlagen III, III A, III B en IV of, indien van toepassing, in verschillende streepjes of substreepjes van die posten, of

    b)

    niet onder één enkele code van bijlage III, III A, III B of IV vallen;

    Afvalstoffen in één overbrenging, bestaande uit twee of meer afvalstoffen, waarbij elke afvalstof gescheiden is, is geen mengsel van afvalstoffen;

    2)

    “voorlopige verwijdering”: alle in de punten D8, D9, D13, D14 of D15 van bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde handelingen tot verwijdering;

    3)

    “voorlopige nuttige toepassing”: elke in punt R12 of R13 van bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde nuttige toepassing;

    4)

    “milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd dat de gezondheid van de mens, alsook het klimaat en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van die afvalstoffen;

    5)

    “ontvanger”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;

    6)

    “kennisgever”:

    a)

    in het geval van een overbrenging vanuit een lidstaat, elk van de volgende onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke personen of rechtspersonen die een overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, lid 2 of lid 3, verricht of voornemens is een dergelijke overbrenging te verrichten, of die een dergelijke overbrenging laat verrichten of voornemens is een dergelijke overbrenging te laten verrichten, en die gehouden is aan de kennisgevingsplicht:

    i)

    de oorspronkelijke afvalstoffenproducent;

    ii)

    de nieuwe afvalstoffenproducent die vóór de overbrenging handelingen verricht die leiden tot een wijziging van de aard of de samenstelling van de afvalstoffen;

    iii)

    een inzamelaar die de overbrenging, die zal vertrekken vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan, uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld;

    iv)

    een handelaar of een makelaar die optreedt namens een van de in punt i), ii) of iii) bedoelde personen, of

    v)

    indien alle in de punten i) tot en met iv) bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de afvalstoffenhouder;

    b)

    in geval van invoer in of doorvoer via de Unie van afvalstoffen die niet uit een lidstaat afkomstig zijn, elk van de volgende onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende natuurlijke personen of rechtspersonen, die een overbrenging verricht, voornemens is een overbrenging te verrichten, een overbrenging laat verrichten of voornemens is een overbrenging te laten verrichten:

    i)

    de door het recht van het land van verzending aangewezen persoon;

    ii)

    bij gebreke van een door het recht van het land van verzending aangewezen persoon, de afvalstoffenhouder op het tijdstip waarop de uitvoer plaatsvond;

    7)

    “opdrachtgever voor de overbrenging”: elk van de volgende natuurlijke personen of rechtspersonen die onder de rechtsmacht van het land van verzending vallen, die een overbrenging zoals bedoeld in artikel 4, lid 4 of lid 5, verricht of voornemens is een dergelijke overbrenging te verrichten, of die een dergelijke overbrenging laat verrichten of voornemens is een dergelijke overbrenging te laten verrichten:

    i)

    de oorspronkelijke afvalstoffenproducent;

    ii)

    de nieuwe afvalstoffenproducent die voorafgaand aan de overbrenging handelingen verricht die leiden tot een wijziging van de aard of de samenstelling van de afvalstoffen;

    iii)

    een inzamelaar die de overbrenging, die zal vertrekken vanaf één locatie, uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld;

    iv)

    een handelaar of een makelaar die optreedt namens een van de in de punten i), ii) of iii) bedoelde personen, of

    v)

    indien alle in de punten i) tot en met iv) bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de afvalstoffenhouder;

    8)

    “inzamelaar”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen inzamelt zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 10), van Richtlijn 2008/98/EG;

    9)

    “bevoegde autoriteit”:

    a)

    in het geval van een lidstaat, de door de betrokken lidstaat op grond van artikel 75 aangewezen instantie;

    b)

    in het geval van een derde land dat partij is bij het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (“het Verdrag van Bazel”): de instantie die door dat land is aangewezen als bevoegde autoriteit voor de toepassing van het Verdrag van Bazel overeenkomstig artikel 5 van dat verdrag;

    c)

    in het geval van een niet in punt a) of b) bedoeld land: de instantie die door het betrokken land of de betrokken regio als bevoegde autoriteit is aangewezen of, bij gebreke van een dergelijke aanwijzing, de regulerende autoriteit voor het land of de regio, naargelang het geval, die rechtsmacht heeft over een overbrenging;

    10)

    “bevoegde autoriteit van verzending”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

    11)

    “bevoegde autoriteit van bestemming”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waar de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt;

    12)

    “bevoegde autoriteit van doorvoer”: de bevoegde autoriteit van elk ander land dan het land van de bevoegde autoriteit van verzending en de bevoegde autoriteit van bestemming, via welk land de overbrenging wordt verricht of gepland is te worden verricht;

    13)

    “land van verzending”: elk land waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

    14)

    “land van bestemming”: elk land waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt;

    15)

    “land van doorvoer”: elk land waar een overbrenging doorheen gaat of gepland is doorheen te gaan, en dat niet het land van verzending of het land van bestemming is;

    16)

    “gebied onder de rechtsmacht van een land”: elk land- of watergebied waarin een staat overeenkomstig het internationaal recht de bestuurlijke en regulerende verantwoordelijkheid uitoefent met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;

    17)

    “landen en gebieden overzee”: de in bijlage II bij het VWEU genoemde landen en gebieden overzee;

    18)

    “douanekantoor van uitvoer”: het douanekantoor van uitvoer zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 16), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (39);

    19)

    “douanekantoor van uitgang”: een douanekantoor van uitgang zoals bepaald in overeenstemming met artikel 329 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (40);

    20)

    “douanekantoor van binnenkomst”: het douanekantoor van eerste binnenkomst zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 15), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

    21)

    “invoer”: elke binnenkomst van afvalstoffen in de Unie, met uitzondering van doorvoer door de Unie;

    22)

    “uitvoer”: elke uitgang van afvalstoffen uit de Unie, met uitzondering van doorvoer door de Unie;

    23)

    “doorvoer”: een overbrenging door één of meerdere andere landen dan het land van verzending of van bestemming;

    24)

    “vervoer van afvalstoffen”: het verplaatsen van afvalstoffen over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via binnenwateren;

    25)

    “overbrenging”: een vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen vanaf de plaats vanwaar het vervoer aanvangt tot de ontvangst van de afvalstoffen door de inrichting die de verwijdering of nuttige toepassing in het land van bestemming verricht, dat plaatsvindt of gepland is plaats te vinden:

    a)

    tussen een land en een ander land;

    b)

    tussen een land en een land of gebied overzee of ander gebied dat onder de bescherming van het eerstbedoelde land staat;

    c)

    tussen een land en een geografisch gebied dat volgens het internationaal recht geen deel uitmaakt van een land;

    d)

    tussen een land en het Zuidpoolgebied;

    e)

    vanuit één land via een van de in de punten a) tot en met d) bedoelde gebieden;

    f)

    binnen een land via een van de in de punten a) tot en met d) bedoelde gebieden en dat zijn oorsprong heeft en eindigt in datzelfde land, of

    g)

    van een geografisch gebied dat niet onder de rechtsmacht van enig land valt, naar een land;

    26)

    “illegale overbrenging”: een overbrenging:

    a)

    zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening;

    b)

    zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening;

    c)

    met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening;

    d)

    op een wijze die niet in overeenstemming is met de informatie in het kennisgevingsdocument of met informatie die is opgenomen in of verstrekt moet worden in het vervoersdocument, uitgezonderd in geval van kleine schrijffouten in het kennisgevings- of vervoersdocument;

    e)

    op een wijze die resulteert in een nuttige toepassing of verwijdering in strijd met het Unie- of internationaal recht;

    f)

    in strijd met artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 3, of artikel 37, 39, 40, 45, 46, 48, 49, 50 of 52;

    g)

    op een wijze die, met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 4 en 5, niet in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 18, leden 2, 4, 6 en 10, of met de informatie die is opgenomen in of moet worden verstrekt in het bijlage VII-document, uitgezonderd in geval van kleine schrijffouten in het bijlage VII-document;

    27)

    “inspectie”: elke actie die door een autoriteit wordt ondernomen om de naleving van de voorschriften van deze verordening te controleren;

    28)

    “afvalhiërarchie”: de afvalhiërarchie zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG;

    29)

    “routeplanning”: de geplande route, met name de plaats van vertrek uit en de plaats van binnenkomst in elk betrokken land, met inbegrip van de douanekantoren van binnenkomst, uitgang en uitvoer;

    30)

    “route”: de route van de plaats waar de overbrenging aanvangt in het land van verzending, via de plaats van uitgang en de plaats van binnenkomst in elk betrokken land, naar de verwerkingsinrichting in het land van bestemming.

    Daarnaast zijn de definities van “afvalstof”, “gevaarlijke afvalstof”, “afvalstoffenproducent”, “afvalstoffenhouder”, “handelaar”, “makelaar”, “afvalbeheer”, “hergebruik”, “verwerking”, “nuttige toepassing”, “voorbereiding voor hergebruik”, “recycling” en “verwijdering”, in artikel 3, respectievelijk punt 1), 2), 5), 6), 7), 8), 9), 13), 14), 15), 16), 17) en 19), van Richtlijn 2008/98/EG van toepassing.

    TITEL II

    OVERBRENGING BINNEN DE UNIE, MET OF ZONDER DOORVOER VIA DERDE LANDEN

    Artikel 4

    Algemeen procedureel kader

    1.   Overbrenging van alle voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden, tenzij toestemming is verkregen overeenkomstig artikel 11. Om overeenkomstig artikel 11 toestemming te verkrijgen voor overbrenging met het oog op verwijdering, is de procedure inzake voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van hoofdstuk 1 van toepassing.

    2.   De overbrenging van de volgende afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing, is onderworpen aan de procedure inzake voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van hoofdstuk 1:

    a)

    afvalstoffen opgenomen in bijlage IV;

    b)

    afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage III, III B of IV vallen;

    c)

    mengsels van afvalstoffen, tenzij vermeld in bijlage III A;

    d)

    afvalstoffen die als gevaarlijk zijn aangemerkt in de lijst van afvalstoffen op grond van artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG;

    e)

    afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III of III B en mengsels van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III A die zodanig met andere materialen verontreinigd zijn dat:

    i)

    de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alsook de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III. Bij die richtlijn, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

    ii)

    nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is;

    f)

    afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen in de zin van Verordening (EU) 2019/1021 bevatten of daarmee verontreinigd zijn in hoeveelheden die een in bijlage IV bij die verordening vermelde concentratiegrenswaarde bereiken of overschrijden, maar die niet als gevaarlijke afvalstoffen zijn aangemerkt.

    3.   Lid 2 is van toepassing op de overbrenging van gemengd stedelijk afval dat is ingezameld van particuliere huishoudens, van andere afvalstoffenproducenten of van beide, alsook op gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd, waaronder uit afval gewonnen brandstoffen afkomstig van gemengd stedelijk afval, wanneer dat afval bestemd is voor nuttige toepassing. De overbrenging van dergelijke voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden.

    4.   De overbrenging van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen valt onder de algemene informatieverplichtingen zoals vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

    a)

    afvalstoffen opgenomen in bijlage III of III B;

    b)

    mengsels van afvalstoffen, mits de samenstelling van de mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits die mengsels vermeld zijn in bijlage III A.

    5.   In afwijking van artikel 4, leden 1, en 2, valt de overbrenging van afvalstoffen die uitdrukkelijk bestemd zijn voor laboratoriumanalyse of experimentele proeven om de fysische of chemische eigenschappen van de afvalstoffen te beoordelen of om te bepalen of zij geschikt zijn voor nuttige toepassing of verwijdering, onder de algemene informatieverplichtingen van artikel 18, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de hoeveelheid afvalstoffen is niet groter dan de hoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse of proef in elk afzonderlijk geval uit te voeren, doch bedraagt niet meer dan 250 kg of een grotere hoeveelheid die per geval door de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming en de opdrachtgever voor de overbrenging is overeengekomen;

    b)

    indien de opdrachtgever voor de overbrenging verzoekt om overbrenging van een hoeveelheid van meer dan 250 kg, verstrekt die voor zover mogelijk de in bijlage VII vermelde informatie aan de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming, vergezeld van een toelichting van de redenen waarom een de grotere hoeveelheid nodig is voor de uitvoering van de analyse of proef.

    HOOFDSTUK 1

    Voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming

    Artikel 5

    Kennisgeving

    1.   Wanneer een kennisgever voornemens is afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, lid 2 of lid 3, over te brengen, dient de kennisgever een voorafgaande schriftelijke kennisgeving (“kennisgeving”) in bij alle betrokken bevoegde autoriteiten.

    Een in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), ii), iii) of iv), bedoelde kennisgever kan alleen een kennisgeving indienen indien hij een vergunning heeft verkregen of is geregistreerd overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG.

    Wanneer een kennisgever een algemene kennisgeving voor verscheidene overbrengingen zoals bedoeld in artikel 13 indient, voldoet de kennisgever tevens aan de voorschriften van dat artikel.

    Wanneer een overbrenging bestemd is voor een vooraf goedgekeurde inrichting op grond van artikel 14, zijn de procedurele vereisten van de leden 12, 14, 15 en 16 van dat artikel van toepassing.

    Wanneer een overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, is artikel 15 eveneens van toepassing.

    2.   De kennisgeving bevat de volgende documenten:

    a)

    het kennisgevingsdocument van bijlage I A (“het kennisgevingsdocument”);

    b)

    het vervoersdocument van bijlage I B (“het vervoersdocument”).

    De kennisgever verstrekt de in het kennisgevingsdocument aangegeven informatie en, indien relevant, de in het vervoersdocument aangegeven informatie.

    Indien de kennisgever niet de oorspronkelijke afvalstoffenproducent is zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de oorspronkelijke afvalstoffenproducent of een van de in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), ii), iii) of v), aangewezen personen, waar mogelijk, het kennisgevingsdocument mee ondertekent. Een handelaar of makelaar zorgt ervoor dat hij beschikt over een schriftelijke machtiging van een van de in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), i), ii) of iii), genoemde personen om namens hen op te treden, en dat die schriftelijke machtiging in de kennisgeving wordt opgenomen.

    3.   Het kennisgevingsdocument of de bijlage daarbij bevat de in bijlage II, deel 1, vermelde informatie en documentatie. Het vervoersdocument of de bijlage daarbij bevat de in bijlage II, deel 2, bedoelde informatie en documentatie, voor zover mogelijk op het tijdstip van de kennisgeving.

    4.   Op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekt de kennisgever de uit hoofde van lid 3 vereiste informatie en documentatie en de in bijlage II, deel 3, bedoelde aanvullende informatie en documentatie aan alle betrokken bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend, stelt de andere betrokken bevoegde autoriteiten van dat verzoek in kennis.

    5.   Een kennisgeving wordt als correct verricht beschouwd zodra de bevoegde autoriteit van verzending zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument overeenkomstig de leden 3 en 4 zijn ingevuld.

    6.   Een kennisgeving wordt als volledig beschouwd wanneer alle betrokken bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument zijn ingevuld overeenkomstig de leden 3 en 4 of wanneer zij alle informatie en documentatie waarom zij overeenkomstig lid 4 hebben verzocht, hebben ontvangen.

    7.   De kennisgever verstrekt op het moment van kennisgeving een kopie van het overeenkomstig artikel 6 gesloten contract en een verklaring waarin het bestaan ervan overeenkomstig bijlage I A wordt bevestigd aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

    8.   De kennisgever verstrekt een verklaring dat overeenkomstig artikel 7 een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, door het desbetreffende deel van het kennisgevingsdocument in te vullen.

    De in artikel 7 bedoelde borgsom of gelijkwaardige verzekering of, indien de betrokken bevoegde autoriteiten zulks toestaan, een verklaring waarin het bestaan ervan overeenkomstig het formulier van bijlage I A wordt bevestigd, wordt als onderdeel van het kennisgevingsdocument op het moment van kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekt.

    In afwijking van de tweede alinea kan de in die alinea bedoelde documentatie, indien de betrokken bevoegde autoriteiten dat toestaan, worden verstrekt nadat de kennisgeving is ingediend, doch uiterlijk op het moment waarop het vervoersdocument is ingevuld overeenkomstig artikel 16, lid 2.

    9.   De kennisgeving bestrijkt de overbrenging vanaf de locatie vanwaar de overbrenging aanvangt en bestrijkt elke voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of elke voorlopige of niet-voorlopige verwijdering.

    Indien er aansluitend voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of aansluitend voorlopige of niet-voorlopige verwijdering plaatsvindt in een ander land dan het eerste land van bestemming, worden de niet-voorlopige nuttige toepassing of de niet-voorlopige verwijdering en de locatie van die nuttige toepassing of verwijdering in de kennisgeving vermeld en is artikel 15, lid 7, van toepassing.

    10.   In het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument wordt slechts één afvalstoffencode zoals vermeld in bijlage III, bijlage III A, bijlage III B of bijlage IV gespecificeerd. In gevallen waarin afvalstoffen niet onder één code van bijlage III, bijlage III B of bijlage IV vallen, wordt in het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument slechts één afvalstoffencode van de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde lijst van afvalstoffen gespecificeerd, uitgezonderd gevallen waarin het gaat om:

    a)

    afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, bijlage III B of bijlage IV vallen en die kunnen worden gespecificeerd met behulp van meer dan één afvalstoffencode van de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde lijst van afvalstoffen, wanneer alle afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft in wezen dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben, maar geen mengsels van afvalstoffen zijn, of

    b)

    mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, bijlage III A, bijlage III B of bijlage IV vallen, waarvoor in het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument de afvalstoffencode van de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde lijst van afvalstoffen en de afvalstoffencode van bijlage III, bijlage III B of bijlage IV voor elke afvalfractie in volgorde van belangrijkheid moeten worden vermeld, of indien die afvalstoffencodes niet voor alle fracties beschikbaar zijn, de afvalstoffencode van de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde lijst van afvalstoffen voor het mengsel en voor elke fractie van de afvalstoffen in volgorde van belangrijkheid.

    11.   Afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen die overeenkomstig lid 10 van dit artikel zijn gespecificeerd, kunnen nader worden gespecificeerd door de relevante afvalstoffencodes van de in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde lijst van afvalstoffen en andere relevante identificatiecodes te verstrekken.

    Artikel 6

    Contract

    1.   Voor overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, sluiten de kennisgever en de ontvanger een contract voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen. Indien de ontvanger niet de exploitant is van de inrichting voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarvan kennisgeving is gedaan, wordt het contract ook ondertekend door de exploitant van de inrichting.

    2.   Het in lid 1 bedoelde contract moet tot stand gekomen zijn en bindend zijn op het moment van kennisgeving en blijft bindend voor de duur van de overbrenging, totdat een verklaring is verstrekt overeenkomstig artikel 15, lid 5, artikel 16, lid 6, of, waar passend, artikel 15, lid 4.

    Het contract is in overeenstemming met het bijbehorende kennisgevingsdocument en het vervoersdocument en bevat ten minste informatie over de kennisgever, de ontvanger en de inrichting, de identiteit van de personen die elke partij vertegenwoordigen, het nummer van de kennisgeving, de benaming en samenstelling van de afvalstoffen, de afvalstoffencodes, de hoeveelheid afvalstoffen waarop het contract betrekking heeft, de handeling tot nuttige toepassing of de handeling tot verwijdering en de looptijd van het contract.

    3.   Dat contract voorziet in de verplichting:

    a)

    van de kennisgever om overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, lid 2 of lid 3, de afvalstoffen terug te nemen of, indien toepasselijk, op andere wijze te zorgen voor nuttige toepassing of verwijdering ervan, indien de overbrenging dan wel de nuttige toepassing of verwijdering niet op de geplande wijze zijn voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging;

    b)

    van de ontvanger om overeenkomstig artikel 25, lid 8, de afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen, indien de overbrenging een illegale overbrenging is;

    c)

    van de inrichting waar de afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd om overeenkomstig artikel 16, lid 6, een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast of verwijderd conform de in verband met de kennisgeving verleende toestemmingen, de aan de toestemmingen verbonden voorwaarden en deze verordening.

    4.   Indien de afvalstoffen bestemd zijn voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, voorziet het contract in de volgende aanvullende verplichting:

    a)

    van de inrichting om overeenkomstig artikel 15, lid 4, en, waar passend, artikel 15, lid 5, de verklaring of verklaringen te verstrekken van de inrichting of inrichtingen waar de niet-voorlopige handeling(en) tot nuttige toepassing of de niet-voorlopige handeling(en) tot verwijdering wordt (worden) verricht, waaruit blijkt dat alle afvalstoffen die conform de voor die kennisgeving verleende toestemmingen, de aan die toestemmingen gehechte voorwaarden en overeenkomstig deze verordening werden ontvangen, nuttig toegepast of verwijderd zijn, waar mogelijk met vermelding van de hoeveelheid en de soort afvalstoffen waarop elke verklaring betrekking heeft;

    b)

    van de ontvanger om indien van toepassing een kennisgeving voor te leggen aan de eerste bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending, overeenkomstig artikel 15, lid 8.

    5.   Indien de afvalstoffen tussen twee inrichtingen onder controle van dezelfde rechtspersoon worden overgebracht, kan het in lid 1 bedoelde contract worden vervangen door een verklaring van die rechtspersoon. Die verklaring heeft betrekking op de in lid 3 bedoelde verplichtingen.

    Artikel 7

    Borgsom of gelijkwaardige verzekering

    1.   Voor overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, wordt een borgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van al het volgende:

    a)

    de kosten van het vervoer van de afvalstoffen;

    b)

    de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, inclusief nodig geachte voorlopige handelingen;

    c)

    de opslagkosten voor 90 dagen.

    2.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering dekt de kosten die ontstaan in het kader van de volgende gevallen:

    a)

    indien een overbrenging dan wel een nuttige toepassing of verwijdering niet op de geplande wijze kan worden voltooid, zoals bedoeld in artikel 22;

    b)

    indien een overbrenging dan wel nuttige toepassing of verwijdering illegaal is, zoals bedoeld in artikel 25.

    3.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt door de kennisgever of door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon namens de kennisgever gestort respectievelijk gesloten en is juridisch bindend op het moment van kennisgeving of — mits de bevoegde autoriteit die de borgsom of gelijkwaardige verzekering goedkeurt daarmee instemt — uiterlijk op het moment waarop het vervoersdocument is ingevuld overeenkomstig artikel 16, lid 2. De borgsom of gelijkwaardige verzekering treedt ten laatste in werking vanaf de aanvang van de overbrenging.

    4.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering alsook het formulier daarvoor, de formulering ervan en de hoogte van de dekking worden door de bevoegde autoriteit van verzending goedgekeurd.

    5.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering geldt en dekt de overbrenging tot en met de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering.

    De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit die goedkeuring heeft verleend, de verklaring heeft ontvangen zoals bedoeld in artikel 16, lid 6, of, waar passend, de verklaring zoals bedoeld in artikel 15, lid 5, voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering.

    6.   Indien de afvalstoffen bestemd zijn voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering en aansluitend nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt in het land van bestemming, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, in afwijking van lid 5, overeenkomen dat de borgsom of de gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven wanneer de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 15, lid 4, bedoelde verklaring heeft ontvangen. In dat geval stelt de bevoegde autoriteit die besluit om de borgsom of de gelijkwaardige verzekering vrij te geven de andere betrokken bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis van haar besluit en wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming die borgsom of die gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In die omstandigheden is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die ontstaan in het geval van terugname indien de overbrenging of de aansluitende nuttige toepassing of de aansluitende verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland zoals bedoeld in artikel 22, of in het geval van een illegale overbrenging zoals bedoeld in artikel 25.

    7.   De bevoegde autoriteit binnen de Unie die de borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd, kan beschikken over die borgsom of gelijkwaardige verzekering en kan de middelen aanwenden om andere betrokken autoriteiten te betalen, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 24 en 26 te voldoen.

    8.   In geval van een algemene kennisgeving op grond van artikel 13 kunnen verscheidene borgsommen worden gestort of gelijkwaardige verzekeringen worden gesloten ter dekking van onderdelen van de algemene kennisgeving, in plaats van één borgsom of gelijkwaardige verzekering ter dekking van de gehele algemene kennisgeving. In zulke gevallen treedt de borgsom of gelijkwaardige verzekering ten aanzien van de onderdelen van de aangemelde overbrenging waarop die betrekking heeft, ten laatste in werking op het moment waarop het vervoersdocument is ingevuld overeenkomstig artikel 16, lid 2.

    9.   De in lid 8 van dit artikel bedoelde borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) worden vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit die goedkeuring heeft verleend, voor de afvalstoffen de verklaring ontvangt zoals bedoeld in artikel 16, lid 6, of, indien relevant, artikel 15, lid 5, voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering. Lid 6 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.

    10.   De Commissie beoordeelt of het haalbaar is een eenvoudige, risicogebaseerde en geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen voor het bepalen van het bedrag van de borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen en stelt waar passend een uitvoeringshandeling vast om een dergelijke eenvoudige, risicogebaseerde en geharmoniseerde berekeningsmethode vast te stellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Bij de uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling houdt de Commissie onder meer rekening met de relevante voorschriften van de lidstaten voor de berekening van de in dit artikel bedoelde borgsom of gelijkwaardige verzekering.

    Artikel 8

    Verzoeken om informatie en documentatie van de betrokken bevoegde autoriteiten

    1.   Indien de kennisgeving geacht wordt niet correct te zijn verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 5, vraagt de bevoegde autoriteit van verzending de in artikel 5, lid 3, en, indien toepasselijk, artikel 5, lid 4, bedoelde informatie of documentatie van de kennisgever.

    2.   Het in lid 1 bedoelde verzoek om informatie en documentatie wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tien werkdagen na indiening van de kennisgeving bij de kennisgever ingediend.

    3.   De kennisgever verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie en documentatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tien werkdagen na het verzoek van de bevoegde autoriteit van verzending. Op verzoek van de kennisgever kan de bevoegde autoriteit van verzending die termijn met een redelijke termijn verlengen indien de kennisgever motiveert waarom een dergelijke verlenging noodzakelijk is om de gevraagde informatie en documentatie te kunnen verstrekken.

    4.   Indien de bevoegde autoriteit van verzending na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn nog steeds van oordeel is dat de kennisgeving niet correct is verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 5, of dat er nog steeds aanvullende informatie en documentatie zoals bedoeld in artikel 5, lid 4, moet worden verstrekt, kan zij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven werkdagen na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn, nog maximaal twee verzoeken om informatie en documentatie van de kennisgever indienen overeenkomstig lid 2. Op een dergelijk verzoek is lid 3 van overeenkomstige toepassing.

    5.   De bevoegde autoriteit van verzending kan besluiten dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt, indien de verstrekte informatie en documentatie niet toereikend zijn of indien de kennisgever geen informatie heeft verstrekt binnen de in lid 3 bedoelde termijn, of indien een eerste verzoek op grond van lid 4 is ingediend binnen de in dat lid bedoelde termijn.

    De bevoegde autoriteit van verzending besluit dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt, indien de informatie en documentatie die naar aanleiding van een laatste verzoek overeenkomstig lid 4 zijn verstrekt, niet toereikend zijn of indien de kennisgever binnen de in lid 4 bedoelde termijn geen informatie heeft verstrekt.

    De bevoegde autoriteit van verzending stelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven werkdagen na het verstrijken van de in lid 3 of, indien toepasselijk, lid 4, bedoelde termijn in kennis van haar besluit op grond van dit lid.

    6.   Indien de bevoegde autoriteit van verzending van oordeel is dat de kennisgeving correct is verricht zoals bedoeld in artikel 5, lid 5, stelt zij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tien werkdagen na de indiening van de correct verrichte kennisgeving, of binnen zeven werkdagen na het verstrijken van de in lid 3 of, indien toepasselijk, lid 4, bedoelde termijn de kennisgever respectievelijk de andere betrokken bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.

    7.   Indien de bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer van oordeel is dat informatie en documentatie overeenkomstig artikel 5, lid 3, of aanvullende informatie en documentatie zoals bedoeld in artikel 5, lid 4, nodig is, verzoekt zij de kennisgever zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de in lid 6 bedoelde informatie om die informatie en documentatie en stelt zij de andere bevoegde autoriteiten van dat verzoek in kennis.

    8.   De kennisgever verstrekt de in lid 7 bedoelde informatie en documentatie zo snel mogelijk, doch uiterlijk tien werkdagen na het verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit.

    Op verzoek van de kennisgever kan de betrokken bevoegde autoriteit de in de eerste alinea bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen indien de kennisgever motiveert waarom een dergelijke verlenging noodzakelijk is om de gevraagde informatie en documentatie te kunnen verstrekken.

    9.   Indien de bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer van oordeel is dat er nog informatie en documentatie op grond van artikel 5, lid 3, of aanvullende informatie en documentatie op grond van artikel 5, lid 4, nodig zijn, kan de betrokken bevoegde autoriteit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven werkdagen na het verstrijken van de in lid 8 bedoelde termijn, nog maximaal twee verzoeken om informatie en documentatie van de kennisgever indienen overeenkomstig lid 7. Lid 8 is van overeenkomstige toepassing op dergelijke verzoeken.

    10.   De bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer kan besluiten dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt indien de verstrekte informatie en documentatie niet toereikend is of indien de kennisgever geen informatie heeft verstrekt binnen de in lid 8 bedoelde termijn of, in geval van een eerste verzoek op grond van lid 9, binnen de in dat lid bedoelde termijn.

    De bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer besluit dat de kennisgeving niet geldig is en niet verder wordt verwerkt, indien de informatie en documentatie die naar aanleiding van een laatste verzoek overeenkomstig lid 8 zijn verstrekt, niet toereikend zijn of indien de kennisgever binnen de in lid 8 bedoelde termijn geen informatie heeft verstrekt.

    De bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer stelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zeven werkdagen na het verstrijken van de in lid 8 of, indien toepasselijk, lid 9, bedoelde termijn in kennis van haar besluit op grond van dit lid.

    11.   De bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer deelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk doch uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van de in lid 6 bedoelde informatie mee of zij van oordeel is dat de kennisgeving correct is verricht, of deelt de kennisgever en de andere betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie werkdagen nadat de gevraagde informatie en documentatie op grond van lid 8 en, indien relevant, lid 9, door de kennisgever zijn verstrekt, mee of zij tevreden is met de verstrekte informatie en documentatie.

    12.   Wanneer de kennisgeving volledig is, zoals bedoeld in artikel 5, lid 6, rekening houdend met de in lid 11 bedoelde informatie, stelt de bevoegde autoriteit van bestemming de kennisgever, de bevoegde autoriteit van verzending en de betrokken bevoegde autoriteit(en) van doorvoer daarvan onmiddellijk in kennis.

    13.   Indien de bevoegde autoriteit van verzending binnen 30 werkdagen na de dag van indiening van de kennisgeving of van de informatie en documentatie die verstrekt is overeenkomstig lid 3 of lid 4 niet heeft gehandeld overeenkomstig lid 1, lid 5 of lid 6, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

    Indien de bevoegde autoriteit van bestemming of een bevoegde autoriteit van doorvoer binnen 30 werkdagen na het verstrijken van de in lid 7 bedoelde termijn of nadat overeenkomstig lid 8 of lid 9 informatie en documentatie zijn verstrekt, niet heeft gehandeld overeenkomstig lid 7 of lid 9, lid 10, lid 11 of lid 12, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

    Artikel 9

    Toestemming van de bevoegde autoriteit en termijnen voor overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering

    1.   De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en van doorvoer nemen binnen 30 dagen na de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, is meegedeeld dat de kennisgeving volledig is, een van de volgende besluiten, die naar behoren met redenen omkleed worden, met betrekking tot de overbrenging:

    a)

    toestemming zonder voorwaarden te verlenen;

    b)

    aan voorwaarden verbonden toestemming te verlenen overeenkomstig artikel 10;

    c)

    bezwaar te maken overeenkomstig artikel 12;

    d)

    geen toestemming te verlenen, wanneer de in artikel 11 bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld.

    In afwijking van de eerste alinea kan de bevoegde autoriteit van verzending een besluit nemen overeenkomstig de eerste alinea, punt c) of d), nadat zij de kennisgeving heeft ontvangen en alvorens te hebben geoordeeld dat die correct is verricht, indien duidelijk is dat de in artikel 11 bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld of dat er gronden zijn om bezwaar in te dienen overeenkomstig artikel 12.

    In afwijking van de eerste alinea kan een betrokken bevoegde autoriteit een besluit nemen overeenkomstig de eerste alinea, punt c) of d), vóór de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, in kennis is gesteld, zodra de kennisgeving correct is verricht, zoals bedoeld in artikel 5, lid 5.

    Indien de bevoegde autoriteiten van doorvoer binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn van 30 dagen geen bezwaar hebben gemaakt, mogen zij worden geacht stilzwijgende toestemming te hebben verleend.

    2.   De bevoegde autoriteiten van verzending, bestemming en, voor zover van toepassing, doorvoer stellen de kennisgever derhalve binnen de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde termijn van 30 dagen in kennis van hun besluit en de redenen daarvoor, en stellen de overige betrokken bevoegde autoriteiten in kennis van dat besluit. De bevoegde autoriteit stelt de kennisgever en de overige betrokken bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis van besluiten die zijn genomen overeenkomstig de tweede en derde alinea van lid 1.

    De in lid 1, vierde alinea, bedoelde stilzwijgende toestemming is geldig voor de periode die is aangegeven in de schriftelijke toestemming die de bevoegde autoriteit van bestemming overeenkomstig de eerste alinea heeft verleend.

    Indien binnen 30 dagen na de datum waarop aan de kennisgever, de bevoegde autoriteit van verzending of een betrokken bevoegde autoriteit van doorvoer overeenkomstig artikel 8, lid 12, is meegedeeld dat een betrokken bevoegde autoriteit geen besluit heeft genomen overeenkomstig de eerste alinea van lid 1, verstrekt zij de kennisgever op verzoek een met redenen omklede verklaring daarvoor.

    3.   Indien een kennisgever overeenkomstig artikel 5 en, indien relevant, artikel 13 een kennisgeving indient om, in vergelijking met een kennisgeving waarvoor toestemming is verleend, hetzelfde type afvalstoffen vanaf dezelfde locatie in het land van verzending naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting, en waarbij ook de eventuele landen van doorvoer dezelfde zijn, houden de betrokken bevoegde autoriteiten rekening met alle informatie die eerder al is ingediend overeenkomstig artikel 5, de leden 2, 3 en 4, of artikel 13, de leden 2 en 3, en nemen zij zo spoedig mogelijk een besluit overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

    4.   De schriftelijke toestemming voor een overbrenging verstrijkt op de vroegste datum aan het einde van de geldigheidsduur zoals vermeld door de betrokken bevoegde autoriteiten. Zij heeft geen betrekking op een periode van meer dan één jaar.

    5.   De overbrenging vangt niet aan voordat is voldaan aan de eisen van artikel 16, de leden 1 en 2, en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig lid 4 van dit artikel. De afvalstoffen zijn door de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering ontvangen voor het einde van de geldigheidsduur van de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van alle betrokken bevoegde autoriteiten.

    6.   De nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in verband met een overbrenging wordt voltooid uiterlijk één jaar na ontvangst van de afvalstoffen door de inrichting die de afvalstoffen nuttig toepast of verwijdert, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn in hun besluit hebben aangegeven.

    7.   De betrokken bevoegde autoriteiten trekken hun stilzwijgende of schriftelijke toestemming in op verzoek van de kennisgever of indien zij er kennis van hebben dat:

    a)

    de samenstelling van de afvalstoffen niet overeenstemt met hetgeen in de kennisgeving is vermeld;

    b)

    de aan de overbrenging verbonden voorwaarden niet worden nageleefd;

    c)

    de afvalstoffen niet conform de vergunning van de inrichting waar de nuttige toepassing of verwijdering wordt verricht, nuttig worden toegepast of verwijderd;

    d)

    de afvalstoffen zullen worden of zijn overgebracht, nuttig toegepast of verwijderd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in het kennisgevings- en vervoersdocument vermelde of daarbij gevoegde informatie;

    e)

    de borgsom is beëindigd;

    f)

    het contract is beëindigd.

    8.   De betrokken bevoegde autoriteit stelt de kennisgever, de overige betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger in kennis van elke intrekking van de toestemming, met opgaaf van redenen voor die intrekking.

    9.   Wanneer de toestemming van een van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 7 van dit artikel wordt ingetrokken, mag de overbrenging of de verwerking van de afvalstoffen, indien van toepassing, niet worden voortgezet en is artikel 22 of 25 van toepassing, naargelang het geval.

    Artikel 10

    Voorwaarden voor toestemming voor een overbrenging

    1.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer mogen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen voorwaarden opleggen voor hun toestemming voor een aangemelde overbrenging. Die voorwaarden zijn naar behoren met redenen omkleed en kunnen worden gebaseerd op een of meer van de in artikel 11 genoemde voorwaarden of van de in artikel 12 genoemde gronden.

    2.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, ook voorwaarden verbinden aan het vervoer van afvalstoffen binnen hun nationale rechtsgebied. Dergelijke vervoersvoorwaarden mogen niet strenger zijn dan die voor het vervoer van afvalstoffen dat volledig binnen hun nationale rechtsgebied valt en dienen in overeenstemming te zijn met bestaande overeenkomsten, in het bijzonder internationale overeenkomsten ter zake.

    3.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen tevens binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat hun toestemming wordt geacht te zijn ingetrokken wanneer de borgsom of gelijkwaardige verzekering niet uiterlijk op het moment van voltooiing van het vervoersdocument op grond van artikel 16, lid 2, in werking is getreden, zoals vereist door artikel 7, lid 3.

    4.   De voorwaarden worden door de bevoegde autoriteit die die vaststelt, gespecificeerd in of als bijlage toegevoegd aan het kennisgevingsdocument.

    5.   De bevoegde autoriteit van bestemming kan tevens binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat de ontvangende inrichting regelmatig input-output-gegevens en/of balansen over de in de kennisgeving genoemde afvalstoffen en de specifieke handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering voorlegt, en wel voor de geldigheidsduur van de kennisgeving. Die gegevens zijn door de voor de inrichting juridisch verantwoordelijke persoon ondertekend en worden binnen een maand na voltooiing van de aangemelde handeling tot nuttige toepassing of verwijdering bij de bevoegde autoriteit van bestemming ingediend.

    Artikel 11

    Voorwaarden voor overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    1.   Indien overeenkomstig artikel 5 een kennisgeving met betrekking tot een overbrenging bestemd voor verwijdering wordt ingediend, verlenen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen toestemming voor die overbrenging binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de kennisgever toont aan dat:

    i)

    de afvalstoffen niet op technisch haalbare en economisch haalbare wijze nuttig kunnen worden toegepast, of moeten worden verwijderd op grond van wettelijke verplichtingen uit hoofde van het Unie- of internationaal recht;

    ii)

    de afvalstoffen niet op technisch haalbare en economisch haalbare wijze kunnen worden verwijderd in het land waar zij werden geproduceerd;

    iii)

    de geplande overbrenging of verwijdering in overeenstemming is met de afvalhiërarchie en de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG, en de desbetreffende afvalstoffen worden op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheerd overeenkomstig artikel 59;

    b)

    de betrokken bevoegde autoriteiten beschikken niet over informatie die inhoudt dat de kennisgever of de ontvanger in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving is veroordeeld voor het uitvoeren van een illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid;

    c)

    de betrokken bevoegde autoriteiten beschikken niet over informatie die inhoudt dat de kennisgever of de inrichting in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving bij eerdere overbrengingen herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 heeft overtreden;

    d)

    de lidstaat van bestemming heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht om op grond van artikel 4, lid 1, van het Verdrag van Bazel de invoer van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II bij dat Verdrag te verbieden;

    e)

    de geplande overbrenging en verwijdering is in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid in het land waar de bevoegde autoriteit is gevestigd;

    f)

    de geplande overbrenging of verwijdering is niet in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Unie gesloten internationale overeenkomsten;

    g)

    de afvalstoffen worden verwerkt overeenkomstig juridisch bindende milieubeschermingsnormen met betrekking tot handelingen tot verwijdering uit hoofde van het recht van de Unie of zoals vastgesteld in de op grond van artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG opgestelde afvalbeheerplannen, en indien de inrichting onder Richtlijn 2010/75/EU valt, past zij de beste beschikbare technieken zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 10, van die richtlijn toe in overeenstemming met de vergunning van de inrichting;

    h)

    de afvalstoffen vormen geen gemengd stedelijk afval dat is ingezameld van particuliere huishoudens, of van andere afvalstoffenproducenten of van beide, en evenmin gemengd stedelijk afval dat een afvalverwerkingshandeling heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

    2.   In afwijking van lid 1, punt a), zijn de voorwaarden van lid 1, punten a), ii) en iii), niet van toepassing, indien de kennisgever aantoont dat de totale jaarlijkse hoeveelheid van de betrokken afvalstof die in een lidstaat van verzending wordt geproduceerd dermate klein is dat het economisch niet haalbaar zou zijn om in die lidstaat te voorzien in nieuwe gespecialiseerde inrichtingen voor verwijdering.

    3.   Indien een bevoegde autoriteit van doorvoer toestemming verleent voor een overbrenging overeenkomstig artikel 9, lid 1, worden uitsluitend de voorwaarden van lid 1, punten b), c), e) en f) van dit artikel in aanmerking genomen.

    4.   Informatie over overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteiten verleende toestemmingen wordt vermeld in het verslag overeenkomstig artikel 73. De Commissie stelt alle lidstaten in kennis van de in het voorgaande kalenderjaar verleende toestemmingen.

    5.   Uiterlijk op 21 mei 2027 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met gedetailleerde criteria voor de uniforme toepassing van de voorwaarden van lid 1, punt a), om te specificeren hoe de technische en economische haalbaarheid zoals bedoeld in punt a), i) en ii), van dat lid door kennisgevers moeten worden aangetoond en door de bevoegde autoriteiten moeten worden beoordeeld. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 12

    Bezwaren tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    1.   Indien overeenkomstig artikel 5 een kennisgeving met betrekking tot een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt ingediend, kunnen de bevoegde autoriteiten van bestemming en van verzending binnen de in artikel 9, lid 1, bedoelde termijn van 30 dagen met redenen omklede bezwaren indienen om een of meer van de volgende redenen:

    a)

    de overbrenging of nuttige toepassing is niet in overeenstemming met Richtlijn 2008/98/EG;

    b)

    de betrokken afvalstoffen worden niet verwerkt overeenkomstig afvalbeheerplannen of afvalpreventieprogramma’s die door de landen van verzending of van bestemming zijn opgezet op grond van de artikelen 28 en 29 van Richtlijn 2008/98/EG;

    c)

    de overbrenging of nuttige toepassing is, wat handelingen in het land van de bezwaren makende bevoegde autoriteit betreft, niet in overeenstemming met de nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid;

    d)

    de overbrenging of nuttige toepassing is niet in overeenstemming met de nationale wetgeving van het land van verzending inzake de nuttige toepassing van afvalstoffen en de nuttige toepassing of verwijdering van restafval dat een residu is van de nuttige toepassing van de desbetreffende afvalstoffen, ook wanneer de overbrenging bestemd is voor nuttige toepassing in een inrichting waarvoor voor de verwerking van de specifieke afvalstroom minder strenge normen gelden dan in het land van verzending, waarbij de noodzakelijke verzekering van de goede werking van de interne markt niet uit het oog mag worden verloren, tenzij:

    i)

    er ter zake Uniewetgeving bestaat, met name betreffende afvalstoffen, en er in het nationale recht ter uitvoering van die Uniewetgeving voorschriften zijn opgenomen die minstens even streng zijn als die van die Uniewetgeving;

    ii)

    de nuttige toepassing en de nuttige toepassing of verwijdering van restafval dat een residu is van de nuttige toepassing van de desbetreffende afvalstoffen in het land van bestemming plaatsvindt onder voorwaarden die gelijkwaardig worden geacht aan die van de nationale wetgeving van het land van verzending;

    iii)

    de in punt i) bedoelde nationale wetgeving in het land van verzending niet bekendgemaakt werd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (41), voor zover die dat voorschrijft;

    e)

    het beperken van binnenkomende overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor andere handelingen tot nuttige toepassing dan recycling en voorbereiding voor hergebruik is noodzakelijk voor een lidstaat om zijn afvalbeheernetwerk te beschermen, indien op basis van beschikbare informatie wordt verwacht dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in de lidstaat zelf geproduceerde afvalstoffen moeten worden verwijderd of verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met zijn afvalbeheerplannen;

    f)

    de betrokken bevoegde autoriteiten beschikken niet over enige informatie dat de kennisgever of de ontvanger in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving veroordeeld is voor het uitvoeren van een illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid;

    g)

    de betrokken bevoegde autoriteiten beschikken niet over enige informatie dat de kennisgever of de inrichting in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving bij eerdere overbrengingen van afvalstoffen herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 overtreden heeft;

    h)

    de overbrenging of nuttige toepassing in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of door de Unie gesloten internationale overeenkomsten;

    i)

    de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte van de afvalstoffen, de nuttige toepassing uit economisch of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen;

    j)

    de afvalstoffen bestemd zijn voor verwijdering en niet voor nuttige toepassing;

    k)

    de afvalstoffen niet verwerkt zullen worden overeenkomstig juridisch bindende milieubeschermingsnormen met betrekking tot handelingen tot nuttige toepassing, of overeenkomstig verplichtingen inzake nuttige toepassing of recycling die zijn vastgesteld in wetgevingshandelingen van de Unie, of de afvalstoffen zullen worden verwerkt in een inrichting die onder Richtlijn 2010/75/EU valt, maar die de beste beschikbare technieken zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 10, van die richtlijn niet toepast.

    2.   De bevoegde autoriteiten van doorvoer kunnen binnen de in lid 1 bedoelde termijn van 30 dagen met redenen omklede bezwaren tegen de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen kenbaar maken. Dergelijke bezwaren zijn uitsluitend gebaseerd op de in lid 1, punten c), f), g) en h), genoemde gronden.

    3.   Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onmiddellijk mee.

    4.   Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 niet werden opgelost, verliest de kennisgeving van de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

    5.   Bezwaren van bevoegde autoriteiten op de in lid 1, punt d) en e), van dit artikel genoemde gronden, met vermelding van de gronden voor die bezwaren, worden door de lidstaten aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 73.

    6.   Overeenkomstig artikel 9, lid 2, stellen de bevoegde autoriteiten de kennisgever in kennis van de gronden waarop hun bezwaren tegen een overbrenging gebaseerd zijn.

    7.   De lidstaten van verzending stellen de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte van de nationale wetgeving waarop bezwaren van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1, punt d) gebaseerd kunnen zijn en deelt mee op welke afvalstoffen en handelingen tot nuttige toepassing en op welke handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering van restafval dat een residu is van de nuttige toepassing van de desbetreffende afvalstoffen zij van toepassing zijn; zulks geschiedt alvorens dergelijke nationale wetgeving wordt ingeroepen als grond voor met redenen omklede bezwaren.

    De lidstaten van bestemming stellen de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte van besluiten of nationale wetgeving waarop bezwaren van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1, punt e), gebaseerd kunnen zijn en deelt mee op welke afvalstoffen en op welke handelingen tot nuttige toepassing die bezwaren van toepassing zijn; zulks geschiedt alvorens dergelijke besluiten of nationale wetgeving worden ingeroepen als gronden voor met redenen omklede bezwaren.

    Artikel 13

    Algemene kennisgeving

    1.   De kennisgever kan een algemene kennisgeving indienen voor verscheidene overbrengingen indien aan alle volgende vereisten is voldaan:

    a)

    de afvalstoffen in de verschillende overbrengingen, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 10, hebben in wezen dezelfde fysische en chemische eigenschappen;

    b)

    de afvalstoffen in de verschillende overbrengingen worden naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting vervoerd;

    c)

    de landen van doorvoer, indien van toepassing, zijn gelijk, de routeplanning van de verschillende overbrengingen zoals aangegeven in of bijgevoegd bij het kennisgevingsdocument en de plaats van vertrek waar de overbrenging begint, zijn gelijk.

    2.   De kennisgever kan in een bijlage bij het kennisgevingsdocument een of meer mogelijke alternatieve routeplanningen vermelden. Het overeenkomstig artikel 16, lid 2, ingevulde vervoersdocument bevat informatie over de in het kennisgevingsdocument vermelde routeplanning die gevolgd dient te worden en over eventuele alternatieve routeplanningen die in geval van onvoorziene omstandigheden gevolgd dienen te worden en die in het kennisgevingsdocument zijn vermeld.

    3.   De betrokken bevoegde autoriteiten verbinden aan hun toestemming voor het gebruik van een algemene kennisgeving de voorwaarde dat aansluitend in overeenstemming met artikel 5, leden 3 tot en met 6, aanvullende informatie en documentatie worden verstrekt.

    Artikel 14

    Vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing

    1.   Een natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap uitoefent over een inrichting voor nuttige toepassing, kan een verzoek om die inrichting vooraf goed te keuren, indienen bij de bevoegde autoriteit die rechtsmacht heeft over de inrichting, zoals aangewezen op grond van artikel 75.

    Inrichtingen die alleen handeling R13 verrichten, komen niet in aanmerking voor het indienen van een in de eerste alinea bedoeld verzoek.

    2.   Het in lid 1 bedoelde verzoek bevat de volgende gegevens:

    a)

    naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

    b)

    kopieën van de aan de inrichting voor nuttige toepassing afgegeven vergunningen voor afvalverwerking op grond van artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG, alsook, indien relevant, normen of certificeringen waaraan de inrichting voldoet;

    c)

    een beschrijving van de gebruikte technologie ter waarborging van de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing van afvalstoffen in de inrichting voor nuttige toepassing waarvoor voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd, met inbegrip van technologie die is ontworpen om energie te besparen of de uitstoot van broeikasgassen in verband met de activiteiten van de inrichting te beperken;

    d)

    de R-code of -codes zoals bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG voor de handeling of handelingen tot nuttige toepassing waarvoor de voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd;

    e)

    de benaming en samenstelling van de afvalstoffen, de fysische eigenschappen en de afvalstoffenidentificatiecode of -codes voor de afvalstoffen waarvoor de voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd, zoals vermeld in bijlage IV bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG;

    f)

    de totale hoeveelheid van elk type afvalstof waarvoor voorafgaande goedkeuring wordt gevraagd, in vergelijking met de verwerkingscapaciteit waarvoor het de inrichting is toegestaan op grond van artikel 23 van Richtlijn 2008/98/EG afvalverwerkingsactiviteiten uit te voeren;

    g)

    de hoeveelheid restafval die ontstaat door de nuttige toepassing van de afvalstoffen in verhouding tot de hoeveelheid nuttig toegepast materiaal, en de geplande methode van nuttige toepassing of verwijdering van het restafval;

    h)

    gegevens over de activiteiten van de inrichting in verband met de nuttige toepassing van afvalstoffen, met name de hoeveelheid en de soorten afvalstoffen die de afgelopen drie jaar zijn verwerkt, indien van toepassing;

    i)

    een bewijs of een verklaring dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de inrichting in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek niet veroordeeld is voor het uitvoeren van een illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met afvalbeheer, met name in verband met de bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid.

    3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 2 van dit artikel wat betreft de in het verzoek op te nemen informatie.

    4.   De in de leden 5 tot en met 10 van dit artikel bedoelde procedure is van toepassing op de voorafgaande goedkeuring voor een inrichting waarvoor overeenkomstig lid 1 een verzoek is ingediend.

    5.   Binnen 55 dagen na ontvangst van een op grond van lid 1 ingediend verzoek dat de in lid 2 bedoelde informatie bevat, beoordeelt de bevoegde autoriteit het verzoek en besluit zij het al dan niet goed te keuren.

    6.   Wanneer de in lid 1 bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon alle in lid 2 bedoelde informatie heeft verstrekt, keurt de bevoegde autoriteit het verzoek goed en verleent zij voorafgaande goedkeuring voor de betrokken inrichting. De voorafgaande goedkeuring kan voorwaarden bevatten met betrekking tot de duur van de voorafgaande goedkeuring, de soorten en hoeveelheden afvalstoffen die onder de voorafgaande goedkeuring vallen, de gebruikte technologie of andere voorwaarden die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd.

    7.   In afwijking van lid 6 kan de bevoegde autoriteit weigeren het verzoek om voorafgaande goedkeuring goed te keuren wanneer zij er niet van overtuigd is dat met de afgifte van de voorafgaande goedkeuring is gewaarborgd dat de afvalstoffen zullen worden beheerd in overeenstemming met de afvalhiërarchie en andere in Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde vereisten of, indien relevant, dat de best beschikbare technieken zullen worden toegepast overeenkomstig de conclusies zoals vastgesteld uit hoofde van Richtlijn 2010/75/EU.

    8.   Het besluit tot goedkeuring of afwijzing van het verzoek om voorafgaande goedkeuring wordt meegedeeld aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het verzoek heeft ingediend zodra het door de bevoegde autoriteit is genomen, en wordt naar behoren met redenen omkleed.

    9.   Tenzij anders vermeld in het besluit tot goedkeuring van het verzoek om voorafgaande goedkeuring, is de voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing tien jaar geldig. Gedurende die periode voert de bevoegde autoriteit ten minste één inspectie uit overeenkomstig artikel 60. Aanvullende inspecties worden uitgevoerd indien daartoe op basis van de in artikel 62 bedoelde risicogebaseerde beoordelingsbenadering noodzaak bestaat.

    10.   Een voorafgaande goedkeuring van een inrichting voor nuttige toepassing kan te allen tijde door de bevoegde autoriteit worden ingetrokken indien informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie onjuist is of dat de voorwaarden van lid 6 niet langer vervuld worden. Een besluit tot intrekking van een voorafgaande goedkeuring wordt naar behoren met redenen omkleed en aan de betrokken inrichting meegedeeld.

    11.   De in lid 1 bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon stelt de betrokken bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de overeenkomstig lid 2 ingediende informatie. De betrokken bevoegde autoriteit houdt naar behoren rekening met die wijzigingen en actualiseert zo nodig de voorafgaande goedkeuring of trekt die in.

    12.   In het geval van een overeenkomstig artikel 13 ingediende algemene kennisgeving betreffende overbrengingen die bestemd zijn voor een vooraf goedgekeurde inrichting, wordt de geldigheidsduur van de in artikel 9, lid 4, bedoelde goedkeuring verlengd tot drie jaar.

    In afwijking van de eerste alinea kunnen de betrokken bevoegde autoriteiten in naar behoren gerechtvaardigde gevallen besluiten de geldigheidsduur te verlengen met een periode van minder dan drie jaar.

    13.   De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig dit artikel voorafgaande goedkeuring voor een inrichting hebben verleend, stellen de Commissie en waar passend het secretariaat van de OESO met gebruikmaking van het formulier in bijlage VI in kennis van het volgende:

    a)

    naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

    b)

    een beschrijving van de gebruikte technologie, en de R-code(s) zoals bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG;

    c)

    de afvalstoffenidentificatiecode of -codes voor de afvalstoffen waarop de voorafgaande toestemming van toepassing is;

    d)

    de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvoor voorafgaande goedkeuring is verleend;

    e)

    de geldigheidsperiode van de voorafgaande goedkeuring;

    f)

    eventuele wijzigingen in de voorafgaande goedkeuring;

    g)

    eventuele wijzigingen in de verstrekte informatie;

    h)

    eventuele intrekking van de voorafgaande goedkeuring.

    14.   In afwijking van de artikelen 9, 10 en 12 geldt voor de overeenkomstig artikel 9, lid 1, verleende goedkeuring, de overeenkomstig artikel 10 opgelegde voorwaarden of de bezwaren die alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 12 hebben gemaakt met betrekking tot een kennisgeving voor een overbrenging die bestemd is voor een vooraf goedgekeurde inrichting, een termijn van zeven werkdagen na de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, is meegedeeld dat de kennisgeving volledig is.

    15.   Indien een of meer bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 8, lid 2, 4, 7, of 9, om aanvullende informatie wensen te verzoeken met betrekking tot een kennisgeving voor overbrengingen naar een vooraf goedgekeurde inrichting, worden de in die leden alsook de in artikel 8, leden 3 en 8, genoemde termijnen ingekort tot:

    a)

    vijf werkdagen voor artikel 8, leden 2, 3, 7 en 8, en

    b)

    drie werkdagen voor artikel 8, leden 4 en 9.

    16.   Niettegenstaande lid 14 kan een betrokken bevoegde autoriteit van bestemming besluiten dat meer tijd nodig is om aanvullende informatie of documentatie van de kennisgever te ontvangen.

    In dergelijke gevallen stelt die bevoegde autoriteit de kennisgever en de overige bevoegde autoriteiten binnen zeven werkdagen na de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, is meegedeeld dat de kennisgeving volledig is, in kennis.

    De totale tijd die nodig is om een van de in artikel 9, lid 1, bedoelde besluiten te nemen, mag niet meer bedragen dan 30 dagen na de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, is meegedeeld dat de kennisgeving volledig is.

    Artikel 15

    Aanvullende voorschriften inzake voorlopige nuttige toepassing en voorlopige verwijdering

    1.   Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, worden in het kennisgevingsdocument naast de vermelding van de oorspronkelijke voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, alle inrichtingen vermeld waar aansluitend voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of aansluitend voorlopige of niet-voorlopige verwijdering is gepland.

    2.   De bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geven alleen dan toestemming voor een overbrenging die bestemd is voor een handeling tot voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering, wanneer zij menen dat de voorwaarden van artikel 11 zijn vervuld of zij geen gronden voor bezwaar hebben overeenkomstig artikel 12, voor wat betreft de overbrenging of overbrengingen naar de inrichting waar aansluitend voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of aansluitend voorlopige of niet-voorlopige verwijdering zal wordt verricht.

    3.   De met de voorlopige handeling tot nuttige toepassing of voorlopige verwijdering belaste inrichting bevestigt aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen. Die bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    4.   Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van de handeling tot voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering en in elk geval uiterlijk één jaar na de ontvangst van de afvalstoffen dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 6, verstrekt de inrichting die de betrokken handelingen heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten een verklaring dat de handeling is voltooid. Die verklaring wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    5.   Wanneer een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of een voorlopige handeling tot verwijdering verricht en met het oog op een aansluitende voorlopige of niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of een aansluitende voorlopige of niet-voorlopige handeling tot verwijdering afvalstoffen levert aan een inrichting in het land van bestemming, dient de eerstgenoemde inrichting zo spoedig mogelijk en uiterlijk één jaar na de verzending van de afvalstoffen, dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 6, een verklaring van de laatstgenoemde inrichting te ontvangen waarin wordt meegedeeld dat de aansluitende voorlopige of niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of de aansluitende voorlopige of niet-voorlopige handeling tot verwijdering voltooid is.

    De inrichting die een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of een voorlopige handeling tot verwijdering verricht zoals bedoeld in lid 3, zendt de desbetreffende verklaringen onverwijld door aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten, onder vermelding van de overbrengingen waarop de verklaringen betrekking hebben.

    6.   Om de consistentie van de inhoud van de verklaring van in lid 5, eerste alinea, in de hele Unie te waarborgen, stelt de Commissie geruime tijd vóór de vaststelling van de uitvoeringshandeling op grond van artikel 27, lid 5, en uiterlijk op 21 mei 2025 een gedelegeerde handeling ter aanvulling van dit artikel vast waarin de in een dergelijke verklaring te verstrekken informatie wordt bepaald. Die gedelegeerde handeling wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 80.

    7.   Wanneer de in lid 5 van dit artikel bedoelde levering bestemd is voor een inrichting die gevestigd is in het oorspronkelijke land van verzending of in een andere lidstaat, en het betreft de overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, 2 of 3, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig deze verordening.

    8.   Wanneer de in lid 5 van dit artikel bedoelde levering bestemd is voor een inrichting in een derde land en het betreft de overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, 2 of 3, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig deze verordening en zijn de bepalingen betreffende de betrokken bevoegde autoriteiten ook van toepassing op de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

    Artikel 16

    Eisen waaraan na de toestemming voor een overbrenging moet worden voldaan

    1.   Zodra de betrokken bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor een aangemelde overbrenging, vullen alle betrokken ondernemingen het vervoersdocument of in het geval van een algemene kennisgeving de vervoersdocumenten op de daartoe bestemde plaatsen in. Zij zorgen ervoor dat de informatie in het vervoersdocument via een in artikel 27 bedoeld systeem elektronisch beschikbaar wordt gesteld, ook tijdens het vervoer, aan de overige natuurlijke personen en rechtspersonen die betrokken zijn bij de overbrenging, aan de betrokken bevoegde autoriteiten en aan de bij inspecties betrokken autoriteiten.

    2.   Zodra de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer heeft ontvangen of kan aannemen dat de bevoegde autoriteit van doorvoer stilzwijgende toestemming verleent, verstrekt de kennisgever ten minste twee werkdagen voor aanvang van de overbrenging de werkelijke datum van overbrenging en vult hij het vervoersdocument in de mate van het mogelijke in, overeenkomstig de instructies voor het invullen van de kennisgevings- en vervoersdocumenten in bijlage I A en I B overeenkomstig bijlage I C, en dient hij het in bij de betrokken bevoegde autoriteiten en bij de andere natuurlijke personen en rechtspersonen die bij de overbrenging betrokken zijn. Informatie over de werkelijke hoeveelheid afvalstoffen, de vervoerder(s) en, indien van toepassing, het containeridentificatienummer, mag echter uiterlijk vóór de aanvang van de overbrenging worden verstrekt.

    3.   De kennisgever zorgt ervoor dat, naast het beschikbaar stellen van het vervoersdocument overeenkomstig lid 1, het kennisgevingsdocument met de toestemmingen en de door de betrokken bevoegde autoriteiten opgelegde voorwaarden elektronisch beschikbaar wordt gesteld, ook tijdens het vervoer van afvalstoffen, aan de betrokken bevoegde autoriteiten en aan de bij inspecties betrokken autoriteiten.

    4.   Wanneer de in de leden 1 en 3 bedoelde documenten tijdens het vervoer van afvalstoffen niet online beschikbaar kunnen worden gesteld, zorgen de kennisgever en de vervoerder(s) ervoor dat de documenten op een andere manier in het voertuig beschikbaar zijn. In dat geval zorgt de kennisgever ervoor dat wijzigingen of aanvullingen in de documenten tijdens het vervoer van afvalstoffen via een in artikel 27 bedoeld systeem worden ingediend.

    5.   De inrichting bevestigt binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten dat de afvalstoffen zijn ontvangen. Die bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

    6.   De inrichting die een niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of een niet-voorlopige handeling tot verwijdering verricht, verstrekt zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 dagen na de voltooiing van die handeling, maar in elk geval uiterlijk één jaar na ontvangst van de afvalstoffen, dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 6, onder haar eigen verantwoordelijkheid, een verklaring waaruit blijkt dat de niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of de niet-voorlopige handeling tot verwijdering is voltooid.

    7.   De in lid 6 bedoelde verklaring wordt bij de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten ingediend.

    Artikel 17

    Wijzigingen na de toestemming

    1.   In het geval van wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden of voorwaarden betreffende de toestemming, stelt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger daarvan onmiddellijk, en indien mogelijk voordat een overbrenging aanvangt, op de hoogte. Als wezenlijke wijzigingen worden onder meer beschouwd wijzigingen ten opzichte van de informatie in de kennisgeving wat betreft de hoeveelheid afvalstoffen, wijzigingen van de routeplanning, met inbegrip van mogelijke alternatieve routeplanningen, de datum of datums van de overbrenging of de vervoerder of vervoerders, of wijzigingen in de duur van de overbrenging ten gevolge van onvoorziene omstandigheden die zich na het begin van de overbrenging voordoen, waardoor de geldigheidsduur van een overbrenging verloopt.

    2.   In het geval van een wezenlijke wijziging zoals bedoeld in lid 1 is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten menen dat een nieuwe kennisgeving niet noodzakelijk is en de kennisgever daarvan op de hoogte brengen. De bevoegde autoriteiten stellen de kennisgever zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van de informatie op grond van lid 1 in kennis. Een geplande overbrenging vindt pas plaats nadat de kennisgever door de betrokken bevoegde autoriteiten in kennis is gesteld. Wanneer een overbrenging reeds is begonnen, zorgt de kennisgever ervoor dat de zending, zo spoedig als uitvoerbaar is, wordt stopgezet totdat de kennisgever door de betrokken bevoegde autoriteiten is meegedeeld of een nieuwe kennisgeving vereist is.

    3.   Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van wezenlijke wijzigingen zoals bedoeld in lid 1 andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken.

    HOOFDSTUK 2

    Algemene informatieverplichtingen

    Artikel 18

    Algemene informatieverplichtingen

    1.   Voor overbrengingen van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 4 en 5, gelden de in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel uiteengezette algemene informatieverplichtingen.

    2.   Een opdrachtgever voor de overbrenging zoals bedoeld in lid 1 mag alleen overgaan tot het geven van een opdracht tot overbrenging zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punten 7), ii), iii) en iv), als die persoon een vergunning heeft verkregen of is geregistreerd overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG.

    3.   De opdrachtgever voor de overbrenging mag alleen afvalstoffen overbrengen naar een inrichting voor nuttige toepassing die een vergunning of registratie heeft verkregen overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG. De inrichting legt de vergunning of het bewijs van registratie voor aan de opdrachtgever voor de overbrenging voordat het transport plaatsvindt.

    4.   Alle bij de overbrenging betrokken ondernemingen vullen de in bijlage VII opgenomen formulieren in op de aangegeven punten en zorgen ervoor dat de informatie overeenkomstig artikel 27, ook tijdens het vervoer van de afvalstoffen, elektronisch ter beschikking wordt gesteld van de andere bij de overbrenging betrokken personen, de betrokken bevoegde autoriteiten en de bij inspecties betrokken autoriteiten.

    Indien de opdrachtgever voor de overbrenging niet de oorspronkelijke afvalstoffenproducent is zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 7), i), zorgt de opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de oorspronkelijke afvalstoffenproducent of een van de in artikel 3, eerste alinea, punt 7), ii), iii) of v), aangewezen personen, waar uitvoerbaar, het bijlage VII-document mee ondertekent.

    5.   Uiterlijk twee werkdagen vóór de aanvang van de overbrenging vult de opdrachtgever voor de overbrenging het in bijlage VII opgenomen formulier in met de relevante informatie in de mate van het mogelijk in. Informatie over de werkelijke hoeveelheid afvalstoffen, de vervoerder(s) en, indien van toepassing, het containeridentificatienummer, mag echter uiterlijk vóór de aanvang van de overbrenging worden verstrekt.

    6.   Indien de in de leden 4 en 5 bedoelde informatie niet elektronisch beschikbaar kan worden gesteld tijdens het vervoer van de afvalstoffen, zorgen de opdrachtgever voor de overbrenging en de vervoerder(s) ervoor dat de informatie op andere wijze in het voertuig beschikbaar wordt gesteld, op voorwaarde dat de informatie overeenstemt met de informatie die overeenkomstig de leden 4 en 5 elektronisch beschikbaar is gesteld. In dat geval zorgt de opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat wijzigingen of aanvullingen in de documenten tijdens het vervoer van de afvalstoffen via een in artikel 27 bedoeld systeem worden ingediend.

    7.   Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing, worden naast de oorspronkelijke voorlopige nuttige toepassing ook de inrichting waar de voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing onmiddellijk na de oorspronkelijke voorlopige nuttige toepassing gepland is en de R-codes van die handelingen vermeld in het bijlage VII-document, alsook, indien uitvoerbaar, de inrichtingen waar aansluitend voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing gepland is en de R-codes van de daarmee verband houdende handelingen tot nuttige toepassing.

    8.   De inrichting voor nuttige toepassing of het laboratorium bevestigt binnen twee werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen aan de opdrachtgever voor de overbrenging dat de afvalstoffen zijn ontvangen door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen. Indien de inrichting voor nuttige toepassing of het laboratorium geen toegang heeft tot een in artikel 27 bedoeld systeem, verstrekt de inrichting of het laboratorium de bevestiging via de opdrachtgever voor de overbrenging.

    9.   De inrichting verstrekt zo snel mogelijk en uiterlijk 30 dagen nadat de handeling tot nuttige toepassing voltooid is, maar in elk geval uiterlijk één jaar na de ontvangst van de afvalstoffen, onder haar verantwoordelijkheid, een verklaring waaruit blijkt dat de nuttige toepassing is voltooid door de in bijlage VII bedoelde relevante informatie in te vullen. Indien de inrichting voor nuttige toepassing geen toegang heeft tot een in artikel 27 bedoeld systeem, verstrekt zij die verklaring via de opdrachtgever voor de overbrenging.

    10.   Voor elke overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 4 en 5, sluiten de opdrachtgever voor de overbrenging en de ontvanger een contract voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen. Indien de ontvanger niet de exploitant is van de inrichting, wordt het contract ook ondertekend door de exploitant van de inrichting.

    Het in de eerste alinea bedoelde contract wordt gesloten en is bindend uiterlijk op het tijdstip waarop het bijlage VII-document overeenkomstig lid 5 is ingevuld en blijft bindend voor de duur van de overbrenging totdat overeenkomstig lid 9 een verklaring is verstrekt.

    Het contract is in overeenstemming met de bijbehorende bijlage VII-documenten en bevat ten minste informatie over de opdrachtgever voor de overbrenging, de ontvanger en de inrichting, de identiteit van de personen die elke partij vertegenwoordigen, de beschrijving van de afvalstoffen, de afvalstoffencodes, de hoeveelheid afvalstoffen waarop het contract betrekking heeft, de nuttige toepassing en de geldigheidsduur van het contract.

    Het contract bevat een verplichting dat indien de overbrenging van de afvalstoffen of de nuttige toepassing ervan niet op de geplande wijze kan worden voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging, de opdrachtgever voor de overbrenging of, wanneer die de voltooiing van de overbrenging van de afvalstoffen of de nuttige toepassing ervan niet kan garanderen, de ontvanger, de afvalstoffen terugneemt of ervoor zorgt dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast, en indien nodig dat ze tussentijds worden opgeslagen.

    11.   Op verzoek van de bij inspecties betrokken autoriteiten verstrekt de opdrachtgever voor de overbrenging of de ontvanger een afschrift van het contract zoals bedoeld in lid 10, en van eventuele overeenkomsten op grond van artikel 4, lid 5.

    12.   De in bijlage VII vereiste informatie is beschikbaar voor inspectie-, handhavings-, plannings- en statistische doeleinden door de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 27 en de nationale wetgeving.

    13.   De in de leden 5 tot en met 9 bedoelde informatie wordt, indien vereist door de bestaande Unie- of nationale wetgeving, vertrouwelijk behandeld.

    14.   Indien de afvalstoffen tussen twee inrichtingen onder controle van dezelfde rechtspersoon worden overgebracht, kan het in lid 10 bedoelde contract worden vervangen door een verklaring van die rechtspersoon. Die verklaring heeft mutatis mutandis betrekking op de in lid 10 bedoelde verplichtingen.

    15.   Uiterlijk op 21 mei 2026 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 80 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met instructies voor het invullen van het bijlage VII-document.

    HOOFDSTUK 3

    Menging van afvalstoffen, documentatie en toegang tot informatie

    Artikel 19

    Verbod op menging van afvalstoffen tijdens de overbrenging

    Vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst door een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering mogen de afvalstoffen als vermeld in de kennisgeving of zoals bedoeld in artikel 18, niet met andere afvalstoffen of andere stoffen of objecten worden gemengd.

    Artikel 20

    Bewaarplicht voor documenten en informatie

    1.   De bevoegde autoriteiten, de kennisgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, bewaren alle ingediende of uitgewisselde informatie en documenten met betrekking tot aangemelde overbrengingen gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 15, lid 4, of artikel 16, lid 6, een verklaring is verstrekt, en bewaren die in de Unie.

    In het geval van algemene kennisgevingen overeenkomstig artikel 13 is de in de eerste alinea bedoelde verplichting van toepassing vanaf de datum waarop de laatste verklaring overeenkomstig artikel 15, lid 4, of artikel 16, lid 6, is verstrekt.

    2.   De op grond van artikel 18 verstrekte informatie wordt in de Unie door de opdrachtgever voor de overbrenging, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop overeenkomstig artikel 18, lid 9, een verklaring is verstrekt, bewaard.

    3.   De bevoegde autoriteiten bewaren alle ingediende of uitgewisselde informatie en documenten met betrekking tot illegale overbrengingen gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop een terugname of alternatieve nuttige toepassing of verwijdering is voltooid, en bewaren die in de Unie.

    Artikel 21

    Openbaarmaking van informatie over overbrengingen

    De Commissie maakt via haar website de informatie over kennisgevingen van overbrengingen en over overbrengingen waarvoor de algemene informatieverplichtingen van bijlage XII gelden openbaar, en actualiseert die maandelijks. De Commissie neemt daartoe de relevante gegevens uit het in artikel 27 bedoelde centrale systeem.

    HOOFDSTUK 4

    Terugnameprocedures en -verplichtingen

    Artikel 22

    Terugname ingeval een overbrenging waarvoor toestemming is verleend niet als gepland kan worden voltooid

    1.   Indien één van de betrokken bevoegde autoriteiten er wetenschap van krijgt dat een overbrenging van afvalstoffen of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, waarvoor toestemming is verleend door de betrokken bevoegde autoriteiten, niet volgens de voorwaarden van het kennisgevingsdocument, het vervoersdocument of het in artikel 6 bedoelde contract kan worden voltooid, en indien die overbrenging geen illegale overbrenging is, stelt een dergelijke autoriteit de bevoegde autoriteit van verzending daar onmiddellijk van op de hoogte. Indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een ontvangen overbrenging weigert, brengt zij de bevoegde autoriteit van bestemming daar onmiddellijk van op de hoogte.

    2.   De bevoegde autoriteit van verzending zorgt ervoor dat de betrokken afvalstoffen, behalve in de in lid 3 bedoelde gevallen, door de kennisgever worden teruggenomen naar haar rechtsgebied of elders in het land van verzending, of, indien relevant, door een persoon die overeenkomstig lid 11 of lid 12 als kennisgever wordt beschouwd, met het oog op het regelen van de verwijdering of nuttige toepassing van die afvalstoffen. Wanneer dat niet uitvoerbaar is, voldoet de bevoegde autoriteit zelf of een natuurlijke persoon of rechtspersoon namens haar aan dit artikel.

    De in de eerste alinea bedoelde terugname vindt plaats binnen 90 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending er wetenschap van heeft gekregen, of er door de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer van in kennis is gesteld, dat de overbrenging van afvalstoffen waarvoor toestemming was gegeven of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet zoals gepland kan worden voltooid en om welke redenen niet. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer is verstrekt.

    3.   De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen in het land van bestemming of elders door de kennisgever of, indien relevant, door een persoon die overeenkomstig lid 11 of lid 12 als kennisgever wordt beschouwd, of indien dat niet uitvoerbaar is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden.

    De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de overgebrachte afvalstoffen tijdens de handeling in de betrokken inrichting onomkeerbaar met andere afvalstoffen werden gemengd, en wel zodanig dat de samenstelling of aard van de afvalstoffen is veranderd of dat de betrokken afvalstoffen niet langer kunnen worden gescheiden, voordat een betrokken bevoegde autoriteit er kennis van kreeg dat de aangemelde overbrenging niet kon worden voltooid zoals bedoeld in lid 1. Dergelijke mengsels van afvalstoffen worden op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast overeenkomstig de eerste alinea van dit lid.

    4.   In gevallen waar andere voorzieningen worden getroffen zoals bedoeld in lid 3, zorgt de kennisgever of, indien relevant, de persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 11 of lid 12, of, indien dat niet uitvoerbaar is, de bevoegde autoriteit van verzending dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon namens haar, ervoor dat de betrokken afvalstoffen overeenkomstig artikel 59 op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd.

    5.   In geval van terugname zoals bedoeld in lid 2 dient een nieuwe kennisgeving te worden ingediend tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat een naar behoren met redenen omkleed verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

    Een nieuwe kennisgeving wordt, naargelang het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien relevant, een persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 11 of lid 12, of, indien dat niet uitvoerbaar is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

    De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overbrenging die niet op de geplande wijze kan worden voltooid, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

    6.   Indien een andere voorziening buiten het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, wordt een nieuwe kennisgeving, naargelang het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien relevant, een persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 11 of lid 12, of, indien dat niet uitvoerbaar is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

    Wanneer een dergelijke nieuwe kennisgeving door de kennisgever wordt gedaan, dan wordt zij ook gedaan aan de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

    7.   Indien een andere voorziening in het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, is geen nieuwe kennisgeving vereist en volstaat een naar behoren met redenen omkleed verzoek voldoende. Een dergelijk naar behoren met redenen omkleed verzoek voor toestemming tot een andere voorziening, wordt door de oorspronkelijke kennisgever ingediend bij de bevoegde autoriteiten van bestemming en van verzending, of, indien dat niet uitvoerbaar is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending bij de bevoegde autoriteit van bestemming.

    8.   Indien overeenkomstig lid 5 of lid 7 geen nieuwe kennisgeving is vereist, wordt een nieuw vervoersdocument ingevuld volgens artikel 15 of 16, en wel door de oorspronkelijke kennisgever of, indien relevant, een persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 11 of lid 12, of indien dat niet uitvoerbaar is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

    Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet volgens lid 5 of lid 6, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

    9.   De verplichting van de kennisgever of, waar van toepassing, de verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of om in een alternatieve nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, eindigt met de verstrekking door de inrichting van de verklaring van niet-voorlopige nuttige toepassing of niet-voorlopige verwijdering zoals bedoeld in artikel 16, lid 6, of, waar passend, in artikel 15, lid 5. In geval van voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering zoals bedoeld in artikel 7, lid 6, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen met de verstrekking door de inrichting van de verklaring zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, heeft afgegeven.

    Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing verstrekt die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden artikel 25, lid 8, en artikel 26, lid 2.

    10.   Indien in een lidstaat afvalstoffen worden ontdekt van een overbrenging of handeling tot nuttige toepassing of verwijdering die niet op de geplande wijze kon worden voltooid, dan is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending ervan, of de niet-voorlopige nuttige toepassing of de niet-voorlopige verwijdering ervan op een andere wijze.

    11.   Indien een kennisgever zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), iv), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel en van artikel 24, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de oorspronkelijke afvalstoffenproducent, de nieuwe afvalstoffenproducent of de inzamelaar als omschreven in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), i), ii) of iii), die de handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen.

    12.   Indien een kennisgever zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), i), ii) of iii) niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel en van artikel 24, wordt voor de toepassing van die bepalingen de afvalstoffenhouder zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), a), v), als kennisgever beschouwd.

    Artikel 23

    Terugname ingeval een overbrenging die onder de algemene informatieverplichtingen valt, niet als gepland kan worden voltooid

    1.   Indien een in artikel 4, lid 4 of lid 5, bedoelde overbrenging van afvalstoffen, of de nuttige toepassing daarvan, niet kan worden voltooid als gepland in overeenstemming met het bijlage VII-document of het in artikel 18, lid 10, bedoelde contract, en indien het niet om een illegale overbrenging gaat, stelt de persoon die opdracht heeft gegeven voor de overbrenging overeenkomstig artikel 18 de bevoegde autoriteit van verzending daarvan onmiddellijk in kennis. In dergelijke gevallen brengt de opdrachtgever voor de overbrenging of de ontvanger, overeenkomstig de verplichtingen van het in artikel 18, lid 10, bedoelde contract, de afvalstoffen terug naar het land van verzending of zorgt hij voor de nuttige toepassing ervan op andere wijze in het land van bestemming of elders, en ziet hij er zo nodig op toe dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending ervan, of de niet-voorlopige nuttige toepassing of de niet-voorlopige verwijdering ervan op een andere wijze.

    De terugname of nuttige toepassing van de afvalstoffen op een andere wijze vindt plaats binnen 90 dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, na de datum waarop de opdrachtgever voor de overbrenging de bevoegde autoriteit van verzending overeenkomstig de eerste alinea in kennis heeft gesteld.

    2.   Indien een andere voorziening wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 1, zorgt de opdrachtgever voor de overbrenging of de ontvanger, naargelang het geval, ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze en in overeenstemming met artikel 59 worden beheerd.

    3.   In geval van terugname of indien een andere voorziening wordt getroffen buiten het oorspronkelijke land van bestemming, zoals bedoeld in lid 1, wordt de relevante informatie in het bijlage VII-document ingevuld en ingediend door de oorspronkelijke opdrachtgever voor de overbrenging overeenkomstig artikel 18. Indien de overbrenging met het oog op terugname of een andere voorziening onder artikel 4, lid 1, lid 2 of lid 3, valt, is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

    4.   Indien de bevoegde autoriteit van verzending er wetenschap van krijgt dat een overbrenging van afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 4, lid 4 of lid 5, of de nuttige toepassing daarvan, niet als gepland is voltooid, en dat niet is voldaan aan de in lid 1 vermelde verplichting om de afvalstoffen terug te nemen of in een andere nuttige toepassing te voorzien, neemt de bevoegde autoriteit van verzending alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de opdrachtgever voor de overbrenging de afvalstoffen terugneemt of op een andere wijze in een nuttige toepassing voorziet en er zo nodig op toeziet dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending ervan, of de niet-voorlopige nuttige toepassing of de niet-voorlopige verwijdering ervan op een andere wijze. Indien het voor de persoon die de opdracht voor de overbrenging heeft gegeven praktisch niet haalbaar is om aan de terugnameplicht te voldoen, wordt daaraan voldaan door een persoon die wordt beschouwd als opdrachtgever voor de overbrenging overeenkomstig lid 5 of lid 6, indien relevant.

    5.   Indien de opdrachtgever voor de overbrenging zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 7), iv), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel of van artikel 24, wordt voor de toepassing van die bepalingen als opdrachtgever voor de overbrenging beschouwd, de oorspronkelijke afvalstoffenproducent, de nieuwe afvalstoffenproducent of de inzamelaar als omschreven in artikel 3, eerste alinea, punt 7), i), ii) of iii), die de handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen.

    6.   Indien de opdrachtgever voor de overbrenging zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 7), i), ii) of iii), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel of van artikel 24, wordt voor de toepassing van die bepalingen als opdrachtgever voor de overbrenging beschouwd, de afvalstoffenhouder als omschreven in artikel 3, eerste alinea, punt 7), v).

    7.   Indien het voor de opdrachtgever voor de overbrenging of voor een persoon die overeenkomstig lid 5 of lid 6 als verantwoordelijke wordt beschouwd, praktisch niet haalbaar is om aan de terugnameplicht als bepaald in lid 4 te voldoen, wordt voor de verplichtingen uit hoofde van dit artikel als verantwoordelijke beschouwd, de bevoegde autoriteit van verzending of een natuurlijke persoon of rechtspersoon namens haar.

    Artikel 24

    Kosten van terugname indien een overbrenging niet als gepland kan worden voltooid

    1.   De kosten die voortvloeien uit de terugzending, of de nuttige toepassing of de verwijdering op een andere wijze, van afvalstoffen van een overbrenging die niet als gepland kon worden voltooid, met inbegrip van de kosten van het vervoer van de afvalstoffen, van nuttige toepassing of van verwijdering op grond van artikel 22, lid 2 of 3, en, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een overbrenging van afvalstoffen of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet als gepland kan worden voltooid, de opslagkosten op grond van artikel 22, lid 10, worden in rekening gebracht overeenkomstig de volgende volgorde:

    a)

    aan de oorspronkelijke kennisgever of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt b);

    b)

    aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die overeenkomstig artikel 22, lid 11 of lid 12, als kennisgever wordt beschouwd, indien relevant of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt c);

    c)

    aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, naargelang het geval, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt d);

    d)

    aan de bevoegde autoriteit van verzending; of, indien dat ook praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt e);

    e)

    op een andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeen te komen wijze.

    2.   Voordat kosten aan iemand anders dan de oorspronkelijke kennisgever in rekening worden gebracht, wordt de in artikel 7 bedoelde borgsom of gelijkwaardige verzekering aangesproken. Indien er geen borgsom of gelijkwaardige verzekering is of indien de kosten hoger zijn dan het bedrag van de dekking van de borgsom of gelijkwaardige verzekering, worden de kosten in rekening gebracht overeenkomstig de in lid 1 aangegeven volgorde.

    3.   Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op kosten die voortvloeien uit de terugname of de andere wijze van nuttige toepassing van afvalstoffen overeenkomstig artikel 23.

    4.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het Unie- en nationale aansprakelijkheidsrecht.

    Artikel 25

    Terugname bij illegale overbrenging

    1.   Indien een bevoegde autoriteit een overbrenging ontdekt die volgens haar illegaal is, stelt zij daar onmiddellijk de overige betrokken bevoegde autoriteiten van in kennis.

    2.   Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging aan de kennisgever kan worden toegeschreven, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen worden teruggenomen door:

    a)

    de kennisgever of, indien relevant, een persoon die overeenkomstig lid 6 of lid 7 als kennisgever wordt beschouwd, om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen; of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt c) van dit lid; of, indien geen kennisgeving is gedaan, overeenkomstig punt b) van dit lid;

    b)

    een persoon die overeenkomstig artikel 3, eerste alinea, punt 6), als kennisgever wordt beschouwd of, indien relevant, een persoon die overeenkomstig lid 6 of lid 7 als kennisgever wordt beschouwd; om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen; of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt c) van dit lid;

    c)

    door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon om de verwijdering of nuttige toepassing ervan te regelen;

    3.   De in lid 2 vermelde terugnameplicht geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming en, indien relevant, de kennisgever of de persoon die als kennisgever wordt beschouwd, ermee instemmen en zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen:

    a)

    in het land van bestemming, doorvoer of verzending op een andere wijze nuttig toegepast of verwijderd worden door de kennisgever of, indien relevant, door een persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 6 of lid 7, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt b);

    b)

    in een ander land op een andere wijze nuttig toegepast of verwijderd worden door de kennisgever of, indien relevant, door een persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 6 of lid 7, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.

    In geval van uitvoer of invoer vindt de nuttige toepassing of de verwijdering op een andere wijze, zoals overeengekomen op grond van de eerste alinea, alleen plaats indien de terugname overeenkomstig lid 2 praktisch niet haalbaar is.

    4.   In het geval van nuttige toepassing of verwijdering op een andere wijze zoals bedoeld in lid 3, zorgt de kennisgever of, indien relevant, de persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig lid 6 of lid 7, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, de bevoegde autoriteit van verzending dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon namens haar, ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze en in overeenstemming met artikel 59 worden beheerd.

    5.   De in de leden 2 en 3 bedoelde terugname, nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen 30 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, na de datum waarop de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer in kennis is gesteld, van de illegale overbrenging en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of van doorvoer is verstrekt.

    In het geval van terugname zoals bedoeld in de lid 2, punten a), b) en c), is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

    Indien een nieuwe kennisgeving vereist is, dient die te worden ingediend door de overeenkomstig lid 2 te bepalen persoon of autoriteit.

    De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een illegale overbrenging. Ingeval van nuttige toepassing of verwijdering op een andere wijze zoals bedoeld in lid 3, uitgevoerd buiten het land waar de illegale overbrenging is ontdekt, dient de in dat lid vermelde persoon of autoriteit een nieuwe kennisgeving te doen, in overeenstemming met de in dat lid vermelde volgorde.

    De betrokken bevoegde autoriteiten werken zo nodig samen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen worden teruggenomen, nuttig toegepast of verwijderd op een andere wijze zoals bedoeld in de leden 2 en 3.

    6.   Indien een kennisgever zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 7), iv), niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel of van artikel 26, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de oorspronkelijke afvalstoffenproducent, de nieuwe afvalstoffenproducent of de inzamelaar als omschreven in artikel 3, eerste alinea, punt 7), i), ii) of iii), die die handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen.

    7.   Indien een kennisgever zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), i), ii) of iii) niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van dit artikel of van artikel 26, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de afvalstoffenhouder zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, punt 6), v).

    8.   Indien de verantwoordelijkheid voor een illegale overbrenging aan de ontvanger kan worden toegeschreven, zorgt de bevoegde autoriteit van bestemming ervoor dat de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd of nuttig toegepast worden, en wel door:

    a)

    de ontvanger; of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt b);

    b)

    door de bevoegde autoriteit zelf dan wel namens haar door een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

    De in de eerste alinea bedoelde nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen 30 dagen, of binnen een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, na de datum waarop de bevoegde autoriteit van bestemming kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van verzending of van doorvoer in kennis is gesteld, van de illegale overbrenging en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van verzending of doorvoer is verstrekt.

    De betrokken bevoegde autoriteiten werken, voor zover noodzakelijk, samen om de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen overeenkomstig dit lid.

    9.   Indien geen nieuwe kennisgeving vereist is, wordt door de persoon die verantwoordelijk is voor de terugname of, indien dat praktisch niet haalbaar is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuw vervoersdocument ingevuld overeenkomstig artikel 15 of 16.

    Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending, die de terugname verricht overeenkomstig lid 2, punt c), een nieuwe kennisgeving doet, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

    10.   In gevallen waarin de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging noch aan de kennisgever, noch aan de ontvanger kan worden toegeschreven, werken de bevoegde autoriteiten samen om te bewerkstelligen dat de afvalstoffen verwijderd of nuttig toegepast worden.

    11.   Indien een illegale overbrenging wordt ontdekt nadat een in artikel 7, lid 6 bedoelde voorlopige handeling tot nuttige toepassing of voorlopige verwijdering voltooid is, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of in een andere wijze van nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, met de verstrekking door de inrichting van de verklaring zoals bedoeld in artikel 15, lid 4.

    Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing verstrekt die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven, gelden lid 8 van dit artikel en artikel 26, lid 2.

    12.   Indien in een lidstaat afvalstoffen van een illegale overbrenging worden ontdekt, is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending ervan, of de niet-voorlopige nuttige toepassing of de niet-voorlopige verwijdering ervan op een andere wijze.

    13.   De artikelen 37, 39 en 40 en de eventuele uitvoerverboden die zijn opgenomen in een in artikel 45, lid 6, bedoelde gedelegeerde handeling, zijn niet van toepassing bij de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging naar een land van verzending waarvoor het in die bepalingen bedoelde uitvoerverbod geldt.

    14.   Indien een overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 4 of lid 5, als een illegale overbrenging wordt beschouwd, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de opdrachtgever voor de overbrenging en op de betrokken bevoegde autoriteiten.

    15.   Dit artikel is van toepassing zonder afbreuk te doen aan het Unie- en nationale aansprakelijkheidsrecht.

    Artikel 26

    Kosten van terugname bij illegale overbrenging

    1.   De kosten die voortvloeien uit de terugname, of de nuttige toepassing of de verwijdering op een andere wijze, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, met inbegrip van de kosten voor het vervoer van de afvalstoffen, de nuttige toepassing of verwijdering ervan op grond van artikel 25, lid 2 of 3, en de opslagkosten op grond van artikel 25, lid 12, vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een overbrenging illegaal is, worden in rekening gebracht aan:

    a)

    de in artikel 25, lid 2, punt a), bedoelde kennisgever of een persoon die als de kennisgever wordt beschouwd; of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt c), of, indien geen kennisgeving is gedaan, overeenkomstig punt b);

    b)

    de in artikel 25, lid 2, punt b), bedoelde persoon die als kennisgever wordt beschouwd of andere natuurlijke personen of rechtspersonen, naargelang het geval; of, indien dat praktisch niet haalbaar is, overeenkomstig punt c);

    c)

    de bevoegde autoriteit van verzending.

    2.   De kosten die voortvloeien uit nuttige toepassing of verwijdering op grond van artikel 25, lid 8, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag op grond van artikel 25, lid 12, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht aan de ontvanger, of, indien dat praktisch niet haalbaar is, aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

    3.   De kosten die voortvloeien uit nuttige toepassing of verwijdering op grond van artikel 25, lid 10, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag op grond van artikel 25, lid 12, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht aan:

    a)

    de kennisgever of de persoon die als kennisgever wordt beschouwd overeenkomstig artikel 25, lid 2, punt b), artikel 25, lid 6, of artikel 25, lid 7, of de ontvanger, of beide, naargelang de betrokken bevoegde autoriteiten besluiten; of, indien dat niet haalbaar is, overeenkomstig punt b);

    b)

    aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, naargelang het geval; of, indien dat ook niet haalbaar is, overeenkomstig punt c);

    c)

    aan de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming.

    4.   Wanneer een kennisgeving is ingediend en de kennisgever de in rekening gebrachte kosten niet op zich neemt, wordt de borgsom of gelijkwaardige verzekering zoals bedoeld in artikel 7 aangesproken alvorens kosten overeenkomstig lid 1, 2 of 3 in rekening te brengen bij een ander dan de kennisgever, respectievelijk de ontvanger. Indien de kosten hoger zijn dan de dekking die door de borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt geboden, worden de kosten in rekening gebracht overeenkomstig de leden 1, 2 en 3.

    5.   Indien een overbrenging van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 4 of lid 5, als illegale overbrenging wordt beschouwd, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de opdrachtgever voor de overbrenging en op de betrokken bevoegde autoriteiten.

    6.   Dit artikel is van toepassing zonder afbreuk te doen aan het Unie- en nationale aansprakelijkheidsrecht.

    HOOFDSTUK 5

    Algemene bepalingen

    Artikel 27

    Elektronische indiening en uitwisseling van informatie

    1.   De volgende informatie en documenten worden langs elektronische weg ingediend en uitgewisseld, via de hub of het in lid 3 bedoelde centrale systeem, of via andere beschikbare interoperabele systemen of software overeenkomstig lid 4:

    a)

    voor afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 1, 2 en 3:

    i)

    een kennisgeving van een overbrenging op grond van de artikelen 5 en 13;

    ii)

    verzoeken om informatie en documentatie op grond van de artikelen 5 en 8;

    iii)

    de informatie en documentatie op grond van de artikelen 5 en 8;

    iv)

    informatie en besluiten op grond van artikel 8;

    v)

    besluiten over een aangemelde overbrenging en, indien van toepassing, een intrekking van toestemming op grond van artikel 9;

    vi)

    informatie en aan een overbrenging gestelde voorwaarden op grond van artikel 10;

    vii)

    informatie op grond van artikel 11;

    viii)

    informatie en tegen een overbrenging ingebrachte bezwaren op grond van artikel 12;

    ix)

    informatie over besluiten om vooraf goedkeuring te verlenen voor overbrengingen naar specifieke inrichtingen voor nuttige toepassing op grond van artikel 14, leden 8 en 10;

    x)

    de informatie en documentatie op grond van artikel 14, leden 12 en 15;

    xi)

    bevestigingen van ontvangst van afvalstoffen op grond van de artikelen 15 en 16;

    xii)

    verklaringen van verwijdering of nuttige toepassing op grond van de artikelen 15 en 16;

    xiii)

    voorafgaande informatie over de aanvang van een overbrenging op grond van artikel 16;

    xiv)

    de documenten die beschikbaar moeten worden gesteld overeenkomstig artikel 16;

    xv)

    informatie op grond van artikel 17;

    b)

    voor de in artikel 4, leden 4 en 5, bedoelde afvalstoffen, de op grond van artikel 18 vereiste informatie en documentatie, bevestiging en verklaringen;

    c)

    informatie en documenten in verband met de procedure inzake voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming en de algemene informatieverplichtingen op grond van de artikelen 34 en 35 en de titels IV, V en VI, indien van toepassing.

    2.   Om de uit hoofde van lid 1 vereiste lijst van informatie en documentatie actueel te houden wanneer zich wijzigingen voordoen in de systemen voor de elektronische uitwisseling en indiening is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 1 teneinde de lijst van informatie en documentatie te wijzigen.

    3.   De Commissie beheert een centraal systeem voor de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten zoals bedoeld in lid 1. Dat centrale systeem voorziet in een hub die kan worden gebruikt voor de uitwisseling in realtime van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten tussen beschikbare systemen of software voor elektronische gegevensuitwisseling.

    De in de eerste alinea bedoelde hub wordt ook gebruikt voor de uitwisseling in realtime van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten voor overbrengingen binnen de Unie met doorvoer via derde landen, uitvoer uit de Unie, invoer in de Unie en doorvoer door de Unie, wanneer de bevoegde autoriteiten, de douanekantoren van uitvoer, uitgang en binnenkomst, de bij inspecties betrokken autoriteiten en de marktdeelnemers in derde landen via een beschikbaar systeem of beschikbare software, in welk geval lid 4 van overeenkomstige toepassing is, of via de in de derde alinea van dit lid bedoelde website verbinding maken met die hub.

    Dat centrale systeem stelt tevens een website ter beschikking waarop de in lid 1 bedoelde informatie en documenten kunnen worden opgesteld en verwerkt voor overbrengingen binnen de Unie, voor overbrengingen binnen de Unie met doorvoer via derde landen, voor uitvoer uit de Unie, voor invoer in de Unie en voor doorvoer door de Unie. Een dergelijke website kan worden gebruikt door de bevoegde autoriteiten, door de autoriteiten die betrokken zijn bij inspecties en door marktdeelnemers in de lidstaten en in derde landen die geen gebruikmaken van systemen of software voor elektronische gegevensuitwisseling, om de in lid 1 bedoelde informatie en documenten rechtstreeks langs elektronische weg in te dienen en uit te wisselen.

    De in de eerste, tweede en derde alinea bedoelde software is interoperabel met het in lid 3 bedoelde centrale systeem, wisselt in realtime informatie en documenten uit via dat centrale systeem en wordt geëxploiteerd overeenkomstig de vereisten en regels die zijn vastgelegd in de door de Commissie op grond van lid 5 vastgestelde uitvoeringshandelingen.

    Het centrale systeem vergemakkelijkt het bewaren van documenten overeenkomstig artikel 20.

    Dat centrale systeem zorgt ook voor interoperabiliteit met de omgeving voor elektronische informatie over goederenvervoer in het kader van Verordening (EU) 2020/1056.

    Binnen vier jaar na de vaststelling van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandeling zorgt de Commissie voor de koppeling van dat centrale systeem met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane via het bij Verordening (EU) 2022/2399 ingestelde douane-éénloketsysteem van de Europese Unie voor de uitwisseling van certificaten.

    4.   De lidstaten mogen hun eigen beschikbare systemen of software gebruiken voor het opstellen en verwerken van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten door bevoegde autoriteiten, de bij inspecties betrokken autoriteiten en, waar passend, de marktdeelnemers in de lidstaten, alsook voor het elektronisch indienen en uitwisselen van de in lid 1 bedoelde informatie en documenten. De lidstaten zorgen ervoor dat die systemen en software interoperabel zijn met het in lid 3 bedoelde centrale systeem, worden geëxploiteerd overeenkomstig de voorschriften en regels die zijn vastgelegd in de uitvoeringshandelingen die de Commissie op grond van lid 5 vaststelt, en het mogelijk maken om in realtime informatie en documenten uit te wisselen via de hub of het centrale systeem.

    De in de eerste alinea bedoelde systemen vergemakkelijken het bewaren van documenten overeenkomstig artikel 20.

    5.   Uiterlijk op 21 mei 2025 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van:

    a)

    de eisen die nodig zijn voor de interoperabiliteit tussen het in lid 3 bedoelde centrale systeem en de in lid 4 bedoelde andere systemen of software, met inbegrip van een protocol voor gegevensuitwisseling en een in de bijlagen I A, I B en VII bedoelde gegevensmodel voor de uitwisseling van gegevens, alsook de in artikel 15 bedoelde verklaring;

    b)

    alle andere technische en organisatorische vereisten, onder meer inzake beveiligingsaspecten, gegevensbeheer en vertrouwelijkheid van gegevens, die nodig zijn voor de praktische uitvoering van de elektronische indiening en uitwisseling van informatie en documenten zoals bedoeld in lid 1, met inachtneming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (42).

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    6.   De werking van het centrale systeem wordt om de twee jaar door de Commissie geëvalueerd. De resultaten van die evaluaties worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de lidstaten. Bij de evaluatie wordt rekening worden gehouden met feedback van gebruikers, zoals bevoegde autoriteiten en kennisgevers.

    Artikel 28

    Taalkeuze

    1.   Alle op grond van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te worden verstrekt in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal.

    2.   De kennisgever en de ontvanger of, indien van toepassing, de opdrachtgever voor de overbrenging verstrekken aan de betrokken bevoegde autoriteiten gewaarmerkte vertalingen van de mededelingen zoals bedoeld in lid 1 in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken.

    3.   Uiterlijk op 21 mei 2028 neemt de Commissie in het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem een functie op die voorziet in louter ter informatie verstrekte vertalingen van de in lid 1 bedoelde mededelingen.

    Artikel 29

    Indelingsproblemen

    1.   Wanneer de lidstaten beslissen of een voorwerp of stof die het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats op het vervaardigen van dat voorwerp of die stof gericht is, als afvalstof wordt beschouwd, maken zij toepassing van artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG.

    Wanneer de lidstaten beslissen of afvalstoffen die een handeling tot recycling of andere nuttige toepassing hebben ondergaan, niet langer als afvalstoffen moeten worden beschouwd, maken zij toepassing van artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG.

    Bij het bepalen of een voorwerp of stof als een gebruikt goed en niet als afvalstof moet worden beschouwd, zorgen de lidstaten ervoor dat ten minste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    verder gebruik of hergebruik van het voorwerp of de stof staat vast;

    b)

    het voorwerp of de stof kan de beoogde functie vervullen zonder significante voorverwerking;

    c)

    indien relevant wordt het voorwerp of de stof getest om de volledige functionaliteit ervan te waarborgen;

    d)

    verder gebruik is rechtmatig, in die zin dat het voorwerp of de stof voldoet aan alle relevante voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid;

    e)

    het voorwerp of de stof wordt tijdens het vervoer, het laden en het lossen naar behoren bewaard en beschermd tegen schade.

    Het bepaalde in de derde alinea is van toepassing onverminderd artikel 23, lid 2, van en bijlage VI bij Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (43) en artikel 72, lid 2, van en bijlage XIV bij Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (44).

    2.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen, rekening houdend met de bepalingen van lid 1, en met eventuele voorwaarden of besluiten die op Unieniveau of door de lidstaten op grond van artikel 5 of 6 van Richtlijn 2008/98/EG zijn vastgesteld, zal het voorwerp of de stof worden behandeld alsof het afvalstoffen betrof met het oog op de overbrenging. Dat doet geen afbreuk aan het recht van het land van bestemming om het overgebrachte materiaal na aankomst overeenkomstig zijn nationale wetgeving te behandelen, indien dergelijke wetgeving in overeenstemming is met het Unie- of internationaal recht.

    3.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen teneinde gedetailleerde criteria te bepalen voor de uniforme toepassing van de voorwaarden van lid 1, derde alinea, op specifieke stoffen of voorwerpen waarvoor het onderscheid tussen gebruikte goederen en afvalstoffen van bijzonder belang is voor de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    4.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen als vermeld in bijlage III, III A, III B of IV, of niet vermeld in een van die bijlagen, valt de overbrenging van die afvalstoffen onder artikel 4, lid 2.

    5.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als verwijdering dan wel als nuttige toepassing, worden de bepalingen van deze verordening inzake verwijdering toegepast.

    6.   Om de geharmoniseerde indeling van afvalstoffen in bijlage III, III A, III B of IV in de Unie te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door criteria vast te stellen, zoals verontreinigingsdrempels, op basis waarvan bepaalde afvalstoffen in bijlage III, bijlage III A, bijlage III B of bijlage IV worden ingedeeld.

    7.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming geen overeenstemming kunnen bereiken over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als een voorlopige dan wel niet-voorlopige handeling, worden de bepalingen van deze verordening inzake voorlopige handelingen toegepast.

    Artikel 30

    Administratieve kosten

    Passende en evenredige administratieve kosten voor de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtprocedures en de normale kosten voor passende analyses en inspecties kunnen door de bevoegde betrokken autoriteiten of de bij inspecties betrokken autoriteiten aan de kennisgever en, indien relevant, aan de opdrachtgever voor de overbrenging in rekening worden gebracht. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen die op nationaal niveau worden toegepast inzake dergelijke kosten. De Commissie maakt die informatie openbaar.

    Artikel 31

    Overeenkomsten voor grensgebieden

    1.   In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte inrichting in het grensgebied tussen beide betrokken lidstaten.

    2.   In lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afvalstoffen worden overgebracht vanuit het land van verzending en daar worden behandeld, maar via een andere lidstaat worden doorgevoerd.

    3.   De lidstaten kunnen in lid 1 bedoelde bilaterale overeenkomsten ook sluiten met landen die lid zijn van de EVA (Europese Vrijhandelsassociatie).

    In de op grond van de eerste alinea gesloten overeenkomsten moet worden bepaald dat de afvalstoffen in het betrokken EVA-land op milieuhygiënisch verantwoorde wijze moeten worden beheerd overeenkomstig artikel 59.

    4.   De uit hoofde van dit artikel gesloten overeenkomsten worden ter kennis van de Commissie gebracht voordat zij van kracht worden.

    Artikel 32

    Overbrengingen tussen een ultraperifeer gebied en de lidstaat waarvan het deel uitmaakt

    In afwijking van artikel 9, leden 1 en 2, geldt voor overbrengingen tussen een ultraperifeer gebied en de lidstaat waarvan het deel uitmaakt, waarvoor doorvoer door een andere lidstaat noodzakelijk is, dat stilzwijgende toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer mag worden verondersteld indien geen bezwaar wordt ingediend binnen zeven werkdagen na de datum waarop de kennisgever er overeenkomstig artikel 8, lid 12, van in kennis is gesteld dat de kennisgeving volledig is. Die stilzwijgende toestemming geldt voor dezelfde periode als aangegeven in de schriftelijke toestemming die door de bevoegde autoriteit van bestemming overeenkomstig artikel 9, lid 1, is verleend.

    Artikel 33

    Overbrengingen van de Faeröer naar Denemarken

    Denemarken kan een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat de invoer in Denemarken van afvalstoffen uit de Faeröer die niet via een ander land zijn doorgevoerd, uit hoofde van artikel 36 van deze verordening wordt behandeld. Indien Denemarken een dergelijk besluit vaststelt, wordt het ter kennis gebracht van de Commissie.

    HOOFDSTUK 6

    Overbrengingen binnen de Unie met doorvoer via derde landen

    Artikel 34

    Overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    Wanneer een overbrenging gebeurt binnen de Unie en de doorvoer gebeurt via een of meer derde landen, en de afvalstoffen bestemd zijn voor verwijdering, zijn de artikelen 4 tot en met 17 en de artikelen 19 tot en met 30 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de volgende aanpassingen en aanvullende vereisten:

    a)

    artikel 38, lid 2, punten a), c), d) en g), en artikel 38, lid 3, punt a), zijn van overeenkomstige toepassing;

    b)

    indien het derde land partij is bij het Verdrag van Bazel en indien het betrokken land heeft besloten geen voorafgaande schriftelijke toestemming te verlangen en het de andere partijen bij het Verdrag van Bazel daarvan in kennis heeft gesteld overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag, beschikt een bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie vanaf de datum van de verzending van haar bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden — schriftelijke toestemming te verlenen, of

    c)

    indien het derde land niet partij is bij het Verdrag van Bazel, vraagt de bevoegde autoriteit van verzending aan de bevoegde autoriteit van doorvoer in dat derde land of zij haar schriftelijke toestemming voor de overbrenging wil toezenden binnen de tussen de bevoegde autoriteiten overeengekomen termijn.

    Artikel 35

    Overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    1.   Indien een overbrenging plaatsvindt binnen de Unie en de doorvoer gebeurt via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit van de Raad inzake het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing binnen de Unie (45) (“het OESO-besluit”) niet van toepassing is, en de afvalstoffen bestemd zijn voor nuttige toepassing, geldt artikel 34.

    2.   Wanneer een overbrenging plaatsvindt binnen de Unie, met inbegrip van een overbrenging tussen plaatsen in dezelfde lidstaat, en de doorvoer gebeurt via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit wel van toepassing is, en de afvalstoffen bestemd zijn voor nuttige toepassing, zijn de artikelen 4 tot en met 30 van toepassing, met inachtneming van de volgende aanpassingen en aanvullende vereisten:

    a)

    artikel 51, lid 2, punten c) en d), is van overeenkomstige toepassing;

    b)

    stilzwijgende toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie mag worden verondersteld indien geen bezwaar wordt gemaakt en mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan, waarna met de overbrenging kan worden begonnen 30 dagen na de datum waarop de kennisgever overeenkomstig artikel 8, lid 12, ervan in kennis is gesteld dat de kennisgeving volledig is, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1.

    TITEL III

    VERVOER VAN AFVALSTOFFEN UITSLUITEND BINNEN EEN LIDSTAAT

    Artikel 36

    Vervoer van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat

    1.   Elke lidstaat voert een passende regeling in voor toezicht en controle op het vervoer van afvalstoffen dat uitsluitend plaatsvindt binnen zijn nationale rechtsgebied. Die regeling moet aansluiten bij het Uniestelsel van de titels II en VII.

    2.   De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van hun regeling voor toezicht en controle op het vervoer van afvalstoffen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

    TITEL IV

    UITVOER UIT DE UNIE NAAR DERDE LANDEN

    HOOFDSTUK 1

    Uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    Artikel 37

    Verbod op uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    1.   Uitvoer uit de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden.

    2.   Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar EVA-landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel.

    3.   In afwijking van lid 2 is de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar een EVA-land dat partij is bij het Verdrag van Bazel verboden:

    a)

    indien het betrokken EVA-land de invoer van dergelijke afvalstoffen verbiedt;

    b)

    indien de in artikel 11, lid 1, neergelegde voorwaarden niet zijn vervuld;

    c)

    indien de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze, zoals bedoeld in artikel 59, zullen worden beheerd.

    4.   Het verbod opgenomen in lid 1 is niet van toepassing op afvalstoffen waarvoor op grond van artikel 22 of 25 een terugnameplicht geldt.

    Artikel 38

    Procedures voor uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar EVA-landen

    1.   Voor de uitvoer uit de Unie van afvalstoffen die bestemd zijn voor verwijdering in een EVA-land dat partij is bij het Verdrag van Bazel, is titel II, met de in de leden 2 en 3 uiteengezette wijzigingen en aanvullende bepalingen, van overeenkomstige toepassing.

    2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

    a)

    de kennisgever dient overeenkomstig artikel 27 de kennisgeving en alle verlangde aanvullende informatie en documentatie in, en verstrekt die kennisgeving en dergelijke aanvullende informatie en documentatie tegelijkertijd per post, of waar passend, per fax of e-mail met digitale handtekening aan de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie, tenzij die autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem; bij gebruik van een e-mail met digitale handtekening wordt elke vereiste stempel of handtekening vervangen door de digitale handtekening;

    b)

    de kennisgever verstrekt als bijlage bij het kennisgevingsdocument bewijsstukken waaruit blijkt dat in de inrichting waarnaar de afvalstoffen worden uitgevoerd een audit zoals bedoeld in artikel 46, lid 3, is uitgevoerd, tenzij de vrijstelling van artikel 46, lid 11, van toepassing is;

    c)

    de bevoegde autoriteit van verzending en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie stellen de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie in kennis van elk verzoek om informatie en documentatie van hun zijde en van hun besluit en de door hen gestelde voorwaarden, indien die er zijn, betreffende de geplande overbrenging, per post of waar passend per fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij die bevoegde autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem;

    d)

    de informatie die op grond van de artikelen 7, 8, 16 en 17 aan de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie moet worden verstrekt, wordt verstrekt per post of, waar passend, per fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij die autoriteiten zijn aangesloten op het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem;

    e)

    de kennisgever zorgt ervoor dat de op grond van artikel 15, leden 3 tot en met 5, en artikel 16, leden 5 en 6, door de inrichting te verstrekken informatie wordt opgenomen in een systeem zoals bedoeld in artikel 27, tenzij die inrichtingen zijn aangesloten op het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem;

    f)

    alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie beschikken vanaf de datum van de verzending van de bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden — schriftelijke toestemming te verlenen in het geval dat het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel daarover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

    g)

    de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie neemt het besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging zoals bedoeld in artikel 9 slechts na ontvangst van schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming en, waar passend, de stilzwijgende of schriftelijke toestemming van een bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie, en niet eerder dan 61 dagen na de datum van verzending van de ontvangstbevestiging van een volledige kennisgeving door een bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie, tenzij de bevoegde autoriteit van verzending de schriftelijke toestemming van de andere betrokken bevoegde autoriteiten heeft, in welk geval zij het in artikel 9 bedoelde besluit vóór die termijn kan nemen.

    3.   De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

    a)

    alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie verstrekken een bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving aan de kennisgever, met kopieën daarvan aan de betrokken bevoegde autoriteiten indien die geen toegang hebben tot een systeem zoals bedoeld in artikel 27;

    b)

    de bevoegde autoriteit van verzending en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie stellen het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang in kennis van hun besluit om toestemming voor de overbrenging te verlenen;

    c)

    een kopie van het vervoersdocument wordt door de vervoerder aan het douanekantoor van uitvoer en aan het douanekantoor van uitgang verstrekt, hetzij per post of, waar passend, per fax of e-mail met digitale handtekening, hetzij via het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem indien het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang daar toegang tot hebben;

    d)

    zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten;

    e)

    indien de bevoegde autoriteit van verzending 42 dagen nadat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten geen bericht van de inrichting heeft gekregen dat die de afvalstoffen heeft ontvangen, stelt zij onverwijld de bevoegde autoriteit van bestemming daarvan op de hoogte via een systeem zoals bedoeld in artikel 27 of overeenkomstig artikel 72;

    f)

    het in artikel 6 bedoelde contract bevat de volgende voorwaarden:

    i)

    de inrichting draagt de kosten die voortvloeien uit de verplichting de afvalstoffen terug te zenden naar het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit van verzending en uit de nuttige toepassing of verwijdering op een andere, milieuhygiënisch verantwoorde wijze, indien de ontvanger een onjuiste verklaring van verwijdering afgeeft op grond waarvan de borgsom wordt vrijgegeven;

    ii)

    de inrichting zendt aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten binnen drie dagen na ontvangst van de voor verwijdering bestemde afvalstoffen een afschrift van het ingevulde vervoersdocument, met uitzondering van de in punt iii) bedoelde verklaring van verwijdering;

    iii)

    de inrichting verklaart zo snel mogelijk, doch uiterlijk 30 dagen nadat de verwijdering voltooid is en in elk geval uiterlijk één jaar na de ontvangst van de afvalstoffen onder haar verantwoordelijkheid dat de verwijdering heeft plaatsgevonden en zendt afschriften van het vervoersdocument met die verklaring aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten;

    g)

    de kennisgever stelt binnen drie werkdagen na ontvangst van de in punt f), ii) en iii), bedoelde kopieën de informatie in die kopieën elektronisch beschikbaar overeenkomstig artikel 27.

    4.   De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de kennisgever heeft schriftelijke toestemming ontvangen van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en indien toepasselijk van doorvoer buiten de Unie, en wanneer aan de in die toestemmingen of de bijlagen daarbij gestelde voorwaarden is voldaan;

    b)

    milieuhygiënisch verantwoord beheer van de afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 59 wordt gewaarborgd.

    5.   Bij uitvoer van afvalstoffen vindt de verwijdering plaats in een inrichting die uit hoofde van het toepasselijke nationale recht in het land van bestemming geëxploiteerd wordt of mag worden.

    6.   Indien een douanekantoor van uitvoer of een douanekantoor van uitgang een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

    a)

    stelt onverwijld de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie in kennis van de illegale overbrenging,

    b)

    zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending een besluit heeft genomen en het dat schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor waar de afvalstoffen worden tegengehouden, heeft meegedeeld, en

    c)

    deelt het in punt b) bedoelde besluit van de bevoegde autoriteit van verzending onverwijld mee aan het douanekantoor van uitvoer of het douanekantoor van uitgang dat de illegale overbrenging heeft ontdekt.

    HOOFDSTUK 2

    Uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    Afdeling 1

    Uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen en bepaalde andere afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

    Artikel 39

    Verbod op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen en bepaalde andere afvalstoffen

    1.   De uitvoer uit de Unie van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

    a)

    afvalstoffen die als gevaarlijk zijn opgenomen in deel 1 van bijlage V bij deze verordening;

    b)

    afvalstoffen die als gevaarlijk zijn opgenomen in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG;

    c)

    afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 3, en afvalstoffen die zijn opgenomen in deel 2 van bijlage V bij deze verordening;

    d)

    kunststofafval dat onder code B3011 valt;

    e)

    afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III of bijlage III B en mengsels van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III A die zodanig zijn verontreinigd door andere materialen dat de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG, voor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is;

    f)

    afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn in hoeveelheden die een in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/1021 vermelde concentratiegrenswaarde bereiken of overschrijden;

    g)

    gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één code in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG vallen;

    h)

    mengsels van gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van gevaarlijke afvalstoffen met niet-gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één code in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG vallen;

    i)

    afvalstoffen die door het land van bestemming als gevaarlijk worden aangemerkt uit hoofde van artikel 3 van het Verdrag van Bazel;

    j)

    afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden;

    k)

    afvalstoffen waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zoals bedoeld in artikel 59 zullen worden beheerd.

    2.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op afvalstoffen waarvoor op grond van artikel 22 of 25 een terugnameplicht geldt.

    3.   In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten, op basis van door de kennisgever verstrekte bewijsstukken, bepalen dat een specifieke gevaarlijke afvalstof die is opgenomen in bijlage V bij deze verordening of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, van het in lid 1 bedoelde uitvoerverbod is uitgesloten indien die geen van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG vermelde eigenschappen bezit, rekening houdend met de criteria en toepasselijke ondergrenzen en concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk zoals gespecificeerd in die bijlage. Wanneer een gevaarlijke eigenschap van een afvalstof is beoordeeld door middel van een test en aan de hand van de concentraties van gevaarlijke stoffen van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG, hebben de testresultaten voorrang.

    4.   Het feit dat een afvalstof niet als gevaarlijk is opgenomen in bijlage V of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, of dat die is opgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, vormt in uitzonderlijke gevallen geen beletsel voor de kwalificatie van die afvalstof als gevaarlijk en valt derhalve onder het uitvoerverbod indien zij een van de in bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde eigenschappen bezit, rekening houdend met de daarin gespecificeerde criteria en toepasselijke ondergrenzen en concentratiegrenzen voor de indeling van afvalstoffen als gevaarlijk. Wanneer een gevaarlijke eigenschap van een afvalstof is beoordeeld door middel van een test en aan de hand van de concentraties van gevaarlijke stoffen van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG, hebben de testresultaten voorrang.

    5.   In de in de leden 3 en 4 bedoelde gevallen brengt de betrokken bevoegde autoriteit de beoogde bevoegde autoriteit van bestemming op de hoogte alvorens een besluit te nemen om toestemming te verlenen voor geplande overbrengingen naar dat land. De lidstaten delen de Commissie dergelijke gevallen voor het einde van elk kalenderjaar mee. De Commissie geeft die informatie door aan alle lidstaten, aan het secretariaat van het Verdrag van Bazel wanneer de informatie betrekking heeft op een in het Verdrag van Bazel opgenomen code, en aan het secretariaat van de OESO wanneer de informatie betrekking heeft op een in het OESO-besluit opgenomen code. Op basis van de verstrekte informatie kan de Commissie opmerkingen maken, en zij is bevoegd om overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen.

    Afdeling 2

    Uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

    Artikel 40

    Verbod op de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen

    1.   De uitvoer uit de Unie van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

    a)

    niet-gevaarlijke afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III of III B en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III A;

    b)

    niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen die zijn opgenomen in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG, indien zij nog niet zijn opgenomen in bijlage III, III A of III B;

    c)

    niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één code in bijlage III, III A of III B of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG vallen;

    d)

    niet-gevaarlijke afvalstoffen die onder code AB130, AC250, AC260 of AC270 vallen.

    2.   Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen naar een land dat is opgenomen in de overeenkomstig artikel 41 opgestelde lijst van landen voor de in die lijst genoemde niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

    Een dergelijke uitvoer mag alleen plaatsvinden op voorwaarde dat de afvalstoffen:

    a)

    bestemd zijn voor een inrichting die uit hoofde van de nationale wetgeving van het betrokken land over een vergunning beschikt om voor die afvalstoffen handelingen tot nuttige toepassing te verrichten;

    b)

    niet bestemd zijn voor voorlopige handelingen, tenzij alle aansluitende niet-voorlopige of voorlopige handelingen tot nuttige toepassing in hetzelfde land van bestemming zouden plaatsvinden of in andere landen waarvoor de desbetreffende afvalstoffen zijn opgenomen in de in artikel 41 bedoelde lijst.

    3.   Met betrekking tot de overeenkomstig lid 2 toegestane uitvoer geldt het volgende:

    a)

    afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel en niet onder code B3011 vallen, zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 of, indien het betrokken land dat in het in artikel 42 bedoelde verzoek vermeldt, de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

    b)

    afvalstoffen die onder code B3011 vallen, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

    c)

    niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen die niet zijn opgenomen in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming.

    4.   In het geval van uitvoer overeenkomstig lid 2 zijn de bepalingen van titel II van overeenkomstige toepassing.

    Indien een dergelijke uitvoer onderworpen is aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18, zorgt de opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de informatie die de inrichting op grond van artikel 18, leden 8 en 9, moet verstrekken, wordt ingediend via een systeem zoals bedoeld in artikel 27, tenzij de inrichting is aangesloten op een systeem zoals bedoeld in artikel 27.

    Indien een dergelijke uitvoer onderworpen is aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, zijn de in artikel 38 bedoelde procedures van toepassing met de volgende aanpassingen:

    a)

    artikel 4, lid 5, en artikel 14 zijn niet van toepassing;

    b)

    wanneer de schrapping van de lijst zoals bedoeld in artikel 41 van een land of van bepaalde afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen in werking is getreden, trekt de bevoegde autoriteit van verzending haar schriftelijke toestemming voor kennisgevingen met betrekking tot dat land of die afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen in.

    Artikel 41

    Lijst van landen waarnaar de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan

    1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door een lijst vast te stellen van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarvoor de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan (“lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan”). Die lijst omvat landen die op basis van een beoordeling door de Commissie op grond van artikel 43 een verzoek op grond van artikel 42, lid 1, hebben ingediend en hebben aangetoond dat zij aan de eisen van artikel 42, lid 3, voldoen, en die ermee hebben ingestemd om te voldoen aan artikel 42, lid 5.

    2.   De in lid 1 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:

    a)

    de namen van de landen waarnaar de uitvoer van niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen uit de Unie voor nuttige toepassing is toegestaan;

    b)

    de specifieke niet-gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van niet-gevaarlijke afvalstoffen die uit de Unie naar elk van de in punt a) bedoelde landen mogen worden uitgevoerd;

    c)

    informatie, zoals een internetadres, die toegang biedt tot een lijst van inrichtingen die uit hoofde van de nationale wetgeving van elk van de in punt a) bedoelde landen over een vergunning beschikken voor de nuttige toepassing van de in punt b) bedoelde afvalstoffen en mengsels van afvalstoffen;

    d)

    informatie over de specifieke controleprocedure, in voorkomend geval, die uit hoofde van de nationale wetgeving van elk land zoals bedoeld in punt a) van toepassing is op de invoer van de in punt b) bedoelde afvalstoffen, met inbegrip van een vermelding of de invoer van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel onderworpen is aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming zoals bedoeld in artikel 38.

    3.   De in lid 1 bedoelde lijst wordt uiterlijk op 21 november 2026 vastgesteld, tenzij geen enkel land op grond van artikel 42, lid 1, een verzoek indient of op dat moment geen enkel land voldoet aan de eisen van artikel 42, lid 3.

    Uiterlijk op 21 augustus 2024 neemt de Commissie contact op met alle landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, om hun de nodige informatie te verstrekken over de mogelijkheid dat die landen worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan.

    Om te worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, die is vastgesteld vóór 21 november 2026, dienen de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, hun verzoek op grond van artikel 42, lid 1, uiterlijk op 21 februari 2025 in.

    4.   De Commissie actualiseert regelmatig, en ten minste om de twee jaar na de vaststelling, de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan, teneinde:

    a)

    een land toe te voegen dat aan de eisen van artikel 42 voldoet;

    b)

    een land te verwijderen dat niet langer aan de eisen van artikel 42 voldoet;

    c)

    de in lid 2 bedoelde informatie te actualiseren op basis van een verzoek van het betrokken land en, indien dat verzoek betrekking heeft op de toevoeging van nieuwe afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen, op voorwaarde dat het betrokken land met betrekking tot de nieuwe afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen in kwestie heeft aangetoond dat aan de eisen van artikel 42 is voldaan;

    d)

    elk ander element dat relevant is om ervoor te zorgen dat de lijst accurate en geactualiseerde informatie bevat, op te nemen of te verwijderen.

    5.   Na ontvangst van de in artikel 42, lid 5, bedoelde informatie en bewijsstukken kan de Commissie het betrokken land om aanvullende informatie verzoeken om aan te tonen dat het land blijft voldoen aan de eisen van artikel 42, lid 3.

    6.   Indien informatie beschikbaar wordt die op aannemelijke wijze aantoont dat voor een land dat reeds in de in lid 1 bedoelde lijst is opgenomen, niet langer aan de eisen van artikel 42 wordt voldaan, verzoekt de Commissie dat land zijn standpunt over die informatie kenbaar te maken binnen een termijn van maximaal twee maanden na de uitnodiging, en relevante bewijsstukken te verstrekken waaruit blijkt dat nog steeds aan die eisen wordt voldaan. Die termijn kan met nog eens twee maanden worden verlengd indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

    7.   Indien het betrokken land zijn standpunt en de gevraagde bewijsstukken niet binnen de in lid 6 bedoelde termijn verstrekt, of indien de verstrekte bewijsstukken niet volstaan om aan te tonen dat nog steeds aan de eisen van artikel 42 wordt voldaan, schrapt de Commissie dat land zonder onnodige vertraging van de lijst.

    8.   De Commissie kan te allen tijde contact opnemen met een land dat is opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst om informatie te verkrijgen die van belang is om te waarborgen dat dat land blijft voldoen aan de eisen van artikel 42.

    Artikel 42

    Voorwaarden voor opneming in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan

    1.   Landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en die voornemens zijn bepaalde in artikel 40, lid 1, bedoelde afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen voor nuttige toepassing uit de Unie in ontvangst te nemen, dienen bij de Commissie een verzoek in waarin zij zich bereid verklaren die specifieke afvalstoffen of mengsels van afvalstoffen te ontvangen en in de in artikel 41 bedoelde lijst te worden opgenomen. Een dergelijk verzoek en alle daarmee verband houdende documentatie en andere communicatie moeten in het Engels zijn opgesteld.

    2.   Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier van bijlage VIII en bevat alle daarin vermelde informatie.

    3.   Het land dat het verzoek indient, toont aan dat het alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd zoals bedoeld in artikel 59.

    Daartoe toont het land dat het verzoek indient aan dat:

    a)

    het beschikt over alomvattende afvalbeheerstrategieën of -plannen die zijn gehele grondgebied bestrijken en aantonen dat het land in staat en bereid is het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen te waarborgen. In de strategieën of plannen worden op zijn minst de volgende elementen opgenomen:

    i)

    de jaarlijkse totale hoeveelheid afvalstoffen die in het land wordt geproduceerd en de jaarlijkse hoeveelheid afvalstoffen die binnen het toepassingsgebied van zijn verzoek vallen (“afvalstoffen waarop het verzoek betrekking heeft”) die in het land wordt geproduceerd, en hoe die hoeveelheden zich in de komende tien jaar naar schatting zullen ontwikkelen;

    ii)

    een schatting van de huidige verwerkingscapaciteit voor afvalstoffen in het algemeen, alsook een schatting van de verwerkingscapaciteit voor de afvalstoffen die onder het verzoek vallen, en hoe die capaciteit zich in de komende tien jaar naar schatting zal ontwikkelen;

    iii)

    het aandeel in het land geproduceerde afvalstoffen die gescheiden worden ingezameld, alsook eventuele doelstellingen en maatregelen om dat aandeel in de toekomst te verhogen;

    iv)

    een indicatie van het aandeel in het land geproduceerde afvalstoffen die onder het verzoek vallen en die worden gestort, en van eventuele doelstellingen en maatregelen om dat aandeel in de toekomst te verminderen;

    v)

    een indicatie van het aandeel in het land geproduceerde afvalstoffen die worden gerecycled, en mogelijke doelstellingen en maatregelen om dat aandeel in de toekomst te verhogen;

    vi)

    informatie over de hoeveelheid zwerfafval en over de maatregelen die zijn genomen om zwerfafval te voorkomen en op te ruimen;

    vii)

    een strategie om te zorgen voor milieuhygiënisch verantwoord beheer van op zijn grondgebied ingevoerde afvalstoffen, met inbegrip van de mogelijke gevolgen van die invoer voor het beheer van in het land zelf geproduceerde afvalstoffen;

    viii)

    informatie over de methode die wordt gebruikt voor de berekening van de in de punten i) tot en met vi) bedoelde gegevens;

    b)

    het beschikt over een rechtskader voor afvalbeheer dat ten minste de volgende elementen omvat:

    i)

    machtigings-, vergunnings- of registratiesysteem of -systemen voor afvalverwerkingsinrichtingen;

    ii)

    machtigings-, vergunnings- of registratiesysteem of -systemen voor het vervoer van afvalstoffen;

    iii)

    bepalingen om ervoor te zorgen dat het restafval dat ontstaat door de handeling tot nuttige toepassing van de afvalstoffen waarop het verzoek betrekking heeft, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt beheerd zoals bedoeld in artikel 59;

    iv)

    adequate beheersing van verontreiniging die van toepassing is op afvalbeheerhandelingen, met inbegrip van emissiegrenswaarden voor de bescherming van lucht, bodem en water en maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van die handelingen te verminderen;

    v)

    bepalingen inzake handhaving, inspectie en sancties met het oog op de uitvoering van nationale en internationale voorschriften inzake afvalbeheer en overbrenging van afvalstoffen;

    c)

    het partij is bij de in bijlage VIII bedoelde multilaterale milieuovereenkomsten en de nodige maatregelen heeft genomen om zijn verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten na te komen;

    d)

    het een strategie heeft ontwikkeld voor de handhaving van nationale wetgeving inzake afvalbeheer en overbrenging van afvalstoffen, die betrekking heeft op controle- en toezichtmaatregelen, met inbegrip van informatie over het aantal uitgevoerde inspecties van overbrengingen van afvalstoffen en afvalbeheerinrichtingen en over sancties die worden opgelegd in geval van het overtreden van de relevante nationale regels.

    4.   Ten vroegste op 21 mei 2029 kunnen landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en die voornemens zijn kunststofafval zoals bedoeld in artikel 39, lid 1, punt d), uit de Unie voor recycling in ontvangst te nemen, bij de Commissie een verzoek indienen waarin zij zich bereid verklaren die afvalstoffen te ontvangen en in de in artikel 41 bedoelde lijst te worden opgenomen. Een dergelijk verzoek en alle daarmee verband houdende documentatie en andere communicatie moeten in het Engels zijn opgesteld.

    Naast het vervullen van de in de leden 2 en 3 uiteengezette vereisten toont het land dat het verzoek indient ook al het volgende aan:

    a)

    het beschikt over een uitgebreid afvalbeheersysteem dat zijn gehele grondgebied bestrijkt en effectief zorgt voor gescheiden inzameling van kunststofafval;

    b)

    het beschikt over een rechtskader voor afvalbeheer dat ten minste de volgende elementen omvat:

    i)

    een verbod op open verbranding en ongecontroleerde storting van afval;

    ii)

    een verbod op verbranding en storting van gescheiden ingezameld kunststofafval;

    iii)

    bepalingen inzake handhaving, inspecties en sancties met het oog op de uitvoering van punt a) en punt b), i) en ii);

    c)

    de invoer van kunststofafval uit de Unie heeft geen nadelige gevolgen voor het beheer van in het land geproduceerd kunststofafval.

    5.   In geval van eventuele wijzigingen van de uit hoofde van lid 3 aan de Commissie verstrekte informatie verstrekken de landen die zijn opgenomen in de in artikel 41 bedoelde lijst onverwijld een geactualiseerde versie van de in het formulier van bijlage VIII vermelde informatie, samen met relevante bewijsstukken. De landen die op de in artikel 41 bedoelde lijst staan, verstrekken de Commissie in elk geval in het vijfde jaar na hun eerste opneming een geactualiseerde versie van de in het formulier van bijlage VIII vermelde informatie, samen met relevante bewijsstukken.

    Artikel 43

    Beoordeling van het verzoek tot opneming in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan

    1.   De Commissie beoordeelt de op grond van artikel 42 ingediende verzoeken onverwijld en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de in dat artikel gestelde eisen is voldaan, neemt zij het land dat het verzoek indient op in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan. De beoordeling wordt gebaseerd op de door het verzoekende land verstrekte informatie en bewijsstukken, alsook op andere relevante informatie, en stelt vast of het land dat het verzoek heeft ingediend, voldoet aan de eisen van artikel 42, waarbij onder meer wordt nagegaan of het alle nodige maatregelen heeft genomen en uitvoert om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen en mengsels van afvalstoffen op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd zoals bedoeld in artikel 59, en dat er geen substantiële nadelige gevolgen zijn voor het beheer van in het betrokken land zelf geproduceerde afvalstoffen als gevolg van de uit de Unie uitgevoerde afvalstoffen. Om die beoordeling uit te voeren, gebruikt de Commissie als referentiepunt de relevante bepalingen in de wetgeving en richtsnoeren zoals bedoeld in bijlage IX.

    2.   Wanneer de Commissie tijdens haar beoordeling van oordeel is dat de door het verzoekende land verstrekte informatie onvolledig of ontoereikend is om aan te tonen dat aan de eisen van artikel 42 is voldaan, biedt zij dat land de mogelijkheid om binnen een termijn van maximaal drie maanden aanvullende informatie te verstrekken. Die termijn kan met nog eens drie maanden worden verlengd indien het verzoekende land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

    3.   Indien het land dat het verzoek doet de aanvullende informatie niet binnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn verstrekt, of indien de verstrekte aanvullende informatie nog steeds onvolledig of ontoereikend wordt geacht om aan te tonen dat aan de eisen van artikel 42 is voldaan, deelt de Commissie het land dat het verzoek doet zonder onnodige vertraging mee dat het land niet kan worden opgenomen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan en dat zijn verzoek niet meer zal worden verwerkt. In een dergelijk geval stelt de Commissie het verzoekende land ook in kennis van de redenen voor die conclusie. Het land dat het verzoek indient, kan op grond van artikel 42 een nieuw verzoek indienen.

    4.   De Commissie beoordeelt de op grond van artikel 42, lid 4, ingediende verzoeken zonder onnodige vertraging en, indien zij ervan overtuigd is dat aan de eisen van artikel 42, leden 3 en 4, is voldaan, is zij gemachtigd om overeenkomstig artikel 80 een gedelegeerde handeling vast te stellen om het land dat het verzoek indient op te nemen in de lijst van landen waarnaar uitvoer is toegestaan. Om die beoordeling uit te voeren, gebruikt de Commissie als referentiepunt de relevante bepalingen in de wetgeving en richtsnoeren zoals bedoeld in bijlage IX.

    Afdeling 3

    Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is

    Artikel 44

    Algemene regeling voor de uitvoer van afvalstoffen

    1.   Indien afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, leden 2 tot en met 5, uit de Unie worden uitgevoerd en bestemd worden voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, al dan niet met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, zijn de bepalingen van titel II, met de in de leden 2, 3, 4 en 6, uiteengezette wijzigingen en aanvullende bepalingen, van overeenkomstige toepassing.

    2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

    a)

    de kennisgever verstrekt als bijlage bij het kennisgevingsdocument bewijsstukken waaruit blijkt dat in de inrichting waarnaar de afvalstoffen worden uitgevoerd een audit zoals bedoeld in artikel 46, lid 3, is uitgevoerd, tenzij de vrijstelling van artikel 46, lid 11, van toepassing is;

    b)

    op voor een voorlopige handeling bestemde mengsels van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III A is de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van toepassing indien een aansluitende voorlopige of niet-voorlopige handeling tot nuttige toepassing of aansluitende niet-voorlopige handeling tot verwijdering plaatsvindt in een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is;

    c)

    onder code B3011 vallende afvalstoffen zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

    d)

    afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage III B en overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor experimentele proeven zoals bedoeld in artikel 4, lid 5, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

    e)

    overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor laboratoriumanalyse zoals bedoeld in artikel 4, lid 5, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, tenzij de hoeveelheid van dergelijke afvalstoffen is vastgesteld op basis van de minimumhoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse in elk afzonderlijk geval naar behoren uit te voeren, en niet meer dan 25 kg bedraagt, in welk geval de procedurele voorschriften van artikel 18 van toepassing zijn;

    f)

    de uitvoer van in artikel 4, lid 3, bedoelde afvalstoffen is verboden;

    g)

    de overeenkomstig artikel 9 vereiste toestemming mag stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van bestemming buiten de Unie;

    h)

    de toestemming voor de overbrenging van bepaalde afvalstoffen overeenkomstig artikel 9 wordt door de bevoegde autoriteit van verzending ingetrokken wanneer een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 45, lid 6, in werking is getreden op grond waarvan de uitvoer van dergelijke afvalstoffen naar het betrokken land verboden is;

    i)

    de in artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 5, bedoelde inrichting verstrekt de respectieve bevestiging binnen drie werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen.

    3.   Op de uitvoer van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, zijn de in artikel 38, lid 2, punten a) tot en met e), en artikel 38, lid 3, punten b) tot en met g), vermelde aanpassingen en aanvullende bepalingen van toepassing.

    4.   Wat de uitvoer van in artikel 4, lid 4, bedoelde afvalstoffen betreft, zorgt de opdrachtgever van de overbrenging ervoor dat de informatie die de inrichting overeenkomstig artikel 18, leden 8 en 9, moet verstrekken, wordt opgenomen in een in artikel 27 bedoeld systeem, tenzij de inrichting is aangesloten op een in artikel 27 bedoeld systeem.

    5.   De overbrenging van afvalstoffen waarvoor de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming vereist is, mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de kennisgever heeft schriftelijke toestemming gekregen van de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming en, waar passend, van doorvoer, of de bevoegde autoriteiten van bestemming en doorvoer buiten de Unie hebben voorzien in stilzwijgende toestemming of dergelijke stilzwijgende toestemming kan worden verondersteld en aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in die toestemmingen of de bijlagen daarbij is voldaan;

    b)

    er is voldaan aan artikel 38, lid 4, punt b).

    6.   Bij de in lid 1 bedoelde uitvoer van in artikel 4, lid 2, bedoelde afvalstoffen met doorvoer via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, gelden de volgende wijzigingen:

    a)

    de bevoegde autoriteit van doorvoer van het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt vanaf de datum van de verzending van de bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende toestemming of al dan niet aan voorwaarden verbonden schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel daarover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

    b)

    de bevoegde autoriteit van verzending in de Unie neemt het besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging zoals bedoeld in artikel 9 slechts na ontvangst van stilzwijgende of schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer van het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, en niet eerder dan 61 dagen na de datum van verzending van de bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving door een bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie, tenzij de bevoegde autoriteit van verzending de schriftelijke toestemming van de andere betrokken bevoegde autoriteiten heeft ontvangen, in welk geval zij het in artikel 9 bedoelde besluit vóór die termijn kan nemen.

    7.   Bij de uitvoer van afvalstoffen vindt de nuttige toepassing plaats in een inrichting die uit hoofde van het toepasselijke nationale recht in het land van bestemming geëxploiteerd wordt of mag worden.

    8.   Artikel 38, lid 6, is van toepassing.

    Artikel 45

    Toezicht op de uitvoer en vrijwaringsprocedure

    1.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, om ervoor te zorgen dat die uitvoer niet leidt tot aanzienlijke schade voor het milieu of de menselijke gezondheid in het land van bestemming, of dat uit de Unie ingevoerde afvalstoffen niet verder worden overgebracht naar derde landen. In het kader van haar toezicht beoordeelt de Commissie verzoeken van natuurlijke personen of rechtspersonen die vergezeld gaan van relevante informatie en gegevens waaruit blijkt dat het beheer van uit de Unie uitgevoerde afvalstoffen niet voldoet aan de eisen van milieuhygiënisch verantwoord beheer zoals bedoeld in artikel 59 in een derde land waarop het OESO-besluit van toepassing is, of dat die uitvoer substantiële nadelige gevolgen veroorzaakt voor het beheer van in dat land geproduceerd afval.

    2.   In gevallen waarin:

    a)

    er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat een land waarop het OESO-besluit van toepassing is in staat is bepaalde afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze nuttig toe te passen zoals bedoeld in artikel 59, onder meer als gevolg van de uitvoer van die afvalstoffen uit de Unie naar het betrokken land, of

    b)

    er aanwijzingen zijn dat het betrokken land niet voldoet aan de eisen van artikel 59 voor die afvalstoffen, of

    c)

    er bewijs is dat er sprake is van substantiële nadelige gevolgen voor het beheer van in dat land geproduceerde afvalstoffen als gevolg van de uitvoer van afvalstoffen uit de Unie,

    verzoekt de Commissie de bevoegde autoriteiten van het betrokken land om binnen 60 dagen informatie te verstrekken over de voorwaarden waaronder de betrokken afvalstoffen nuttig worden toegepast, over de gevolgen van de uitvoer van de afvalstoffen uit de Unie voor het beheer van de in dat land geproduceerde afvalstoffen, en over het vermogen van het betrokken land om die afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren zoals bedoeld in artikel 59. De Commissie kan een verlenging van die termijn toestaan indien het betrokken land daartoe een met redenen omkleed verzoek indient.

    3.   Het in lid 2 bedoelde verzoek strekt ertoe na te gaan of het betrokken land:

    a)

    een passend rechtskader voor de invoer en het beheer van de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze heeft ingevoerd en ten uitvoer gelegd, zowel wat ingevoerde afvalstoffen als in het land geproduceerde afvalstoffen betreft, alsook passende maatregelen om te zorgen voor milieuhygiënisch verantwoord beheer van het restafval dat wordt gegenereerd door de nuttige toepassing van de betrokken afvalstoffen;

    b)

    afzonderlijke rapportage heeft ingevoerd met betrekking tot de hoeveelheid afvalstoffen die in het land wordt geproduceerd en de hoeveelheid afvalstoffen die in dat land wordt ingevoerd;

    c)

    over voldoende capaciteit op zijn grondgebied beschikt om de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren, rekening houdend met de hoeveelheid afvalstoffen die op zijn grondgebied wordt ingevoerd;

    d)

    een adequate strategie heeft ingevoerd, met inbegrip van maatregelen om ervoor te zorgen dat de invoer van de betrokken afvalstoffen geen substantiële nadelige gevolgen heeft voor de inzameling en het beheer van in het land zelf geproduceerde afvalstoffen;

    e)

    passende handhavingsmaatregelen heeft ingevoerd en ten uitvoer gelegd om ervoor te zorgen dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd en om mogelijke illegale overbrengingen of behandeling van die afvalstoffen aan te pakken;

    f)

    in het geval van de uitvoer van kunststofafval voorschriften toepast om ervoor te zorgen dat kunststofafval op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt gerecycled en dat restafval dat ontstaat door het recyclingproces op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt beheerd, onder meer door een verbod op open verbranding of storting van dergelijk afval. Voorts strekt het verzoek ertoe te verifiëren of er maatregelen ten uitvoer worden gelegd om te voorkomen dat de invoer van kunststofafval uit de Unie het milieuhygiënisch verantwoord beheer van in het land zelf geproduceerd kunststofafval ondermijnt, en of er maatregelen zijn genomen om de overbrenging van ingevoerd kunststofafval naar andere landen te verhinderen. Er moet ook informatie worden verstrekt waaruit blijkt dat op gezette tijden specifieke handhaving en inspecties van overbrengingen van kunststofafval en inrichtingen voor het beheer van kunststofafval worden uitgevoerd om die voorschriften ten uitvoer te leggen en verontreiniging van lucht, bodem, water of het mariene milieu als gevolg van wanbeheer van kunststofafval te milderen.

    4.   Met het oog op de in lid 3 bedoelde verificaties raadpleegt de Commissie waar relevant de relevante belanghebbenden.

    5.   De Commissie oefent specifiek toezicht uit op de uitvoer van kunststofafval naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is. De Commissie beoordeelt uiterlijk op 21 mei 2026 of landen waarop het OESO-besluit van toepassing is en die aanzienlijke hoeveelheden kunststofafval uit de Unie invoeren, aan dit artikel voldoen.

    6.   Indien het betrokken land naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek niet voldoende bewijs levert zoals bedoeld in lid 3 dat de betrokken afvalstoffen overeenkomstig artikel 59 op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd of dat er geen substantiële nadelige gevolgen zijn voor het beheer van in het land zelf geproduceerde afvalstoffen als gevolg van de uit de Unie uitgevoerde afvalstoffen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de uitvoer van de afvalstoffen naar dat land te verbieden.

    Een verbod wordt door de Commissie alleen opgeheven wanneer zij over voldoende bewijs beschikt dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd en dat er geen substantiële nadelige gevolgen zijn voor het beheer van in dat land zelf geproduceerde afvalstoffen als gevolg van de uit de Unie uitgevoerde afvalstoffen.

    HOOFDSTUK 3

    Aanvullende verplichtingen

    Artikel 46

    Verplichtingen van exporteurs

    1.   De kennisgever of de opdrachtgever voor de overbrenging voert alleen afvalstoffen uit vanuit de Unie indien hij kan aantonen dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming moeten ontvangen, de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren zoals bedoeld in artikel 59.

    2.   De kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging voert geen afvalstoffen uit naar een inrichting die niet aan de criteria van deel B van bijlage X voldoet.

    3.   Om aan de in lid 1 bedoelde verplichting te voldoen, ziet de kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging die voornemens is afvalstoffen vanuit de Unie uit te voeren erop toe dat de inrichtingen die de afvalstoffen in het land van bestemming zullen beheren, onderworpen zijn aan een audit.

    Die audit wordt uitgevoerd door een derde die onafhankelijk is van de kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging en van de aan de audit onderworpen inrichting en die over passende kwalificaties op het gebied van audits en afvalverwerking beschikt.

    Wanneer de kennisgever of een opdrachtgever voor de overbrenging een audit laat uitvoeren, verifieert hij of de derde voldoet aan de voorschriften van deel A van bijlage X en of die derde over een vergunning of accreditatie van een nationale officiële instantie beschikt om audits als omschreven in dit artikel uit te voeren.

    4.   De in lid 3 bedoelde audit omvat zowel een fysieke controle als een controle van documenten, en daarbij wordt nagegaan of de betrokken inrichting aan de criteria van deel B van bijlage X voldoet.

    5.   Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging die voornemens is afvalstoffen uit te voeren, zorgt er, voorafgaand aan de uitvoer van afvalstoffen, voor dat de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming zal beheren aan een audit zoals bedoeld in lid 3 is onderworpen, die niet langer dan twee jaar vóór de uitvoer van afvalstoffen naar de betrokken inrichting is uitgevoerd en waarbij is aangetoond dat de inrichting voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X.

    Om aan die verplichting te voldoen, vervult de kennisgever of een opdrachtgever voor de overbrenging een van volgende voorwaarden:

    a)

    hij laat een audit uitvoeren overeenkomstig dit artikel;

    b)

    hij verkrijgt het verslag van een audit die een andere kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging overeenkomstig dit artikel heeft laten uitvoeren, dat overeenkomstig lid 6 beschikbaar is gemaakt, nadat is geverifieerd dat de audit overeenkomstig de leden 3 en 4 is uitgevoerd en daarbij is aangetoond dat de inrichting voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X, of

    c)

    hij verkrijgt het verslag van een audit die de inrichting zelf overeenkomstig dit artikel heeft laten uitvoeren, hetgeen overeenkomstig lid 7, tweede alinea, is meegedeeld aan het in lid 8 bedoelde register, nadat is geverifieerd dat de audit overeenkomstig de leden 3 en 4 is uitgevoerd en daarbij is aangetoond dat de inrichting voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X.

    De kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging laat ook onverwijld een ad-hocaudit uitvoeren indien hij betrouwbare informatie ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X. Wanneer uit de ad-hocaudit blijkt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X, zorgt de kennisgever of de opdrachtgever voor de overbrenging onmiddellijk voor de stopzetting van de uitvoer van afvalstoffen naar die inrichting en stelt hij de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending daarvan in kennis.

    6.   Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging die overeenkomstig lid 3 opdracht heeft gegeven voor een audit van een bepaalde inrichting, zorgt ervoor dat een dergelijke audit onder eerlijke commerciële voorwaarden ter beschikking wordt gesteld van andere kennisgevers of opdrachtgevers voor overbrengingen die voornemens zijn afvalstoffen naar de betrokken inrichting uit te voeren.

    7.   Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging stelt de Commissie in kennis van audits die zij overeenkomstig de leden 3 en 5 hebben laten uitvoeren en waarbij is aangetoond dat een inrichting voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X. De kennisgeving bevat de volgende informatie:

    a)

    naam en contactgegevens van de inrichting waarop de audit betrekking heeft;

    b)

    naam en contactgegevens van de kennisgever of de opdrachtgever voor de overbrenging die de audit heeft laten uitvoeren;

    c)

    naam en contactgegevens van de derde die de audit heeft uitgevoerd;

    d)

    de datum van de audit;

    e)

    de soorten afvalstoffen zoals opgenomen in bijlage III, III A, III B of IV of in de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG;

    f)

    de handelingen tot nuttige toepassing (R-codes) zoals bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG.

    Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging kan de Commissie in kennis stellen van een audit die de aan de audit onderworpen inrichting zelf heeft laten uitvoeren, mits de kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging heeft geverifieerd dat de audit overeenkomstig de leden 3 en 4 is uitgevoerd en daarbij is aangetoond dat de inrichting voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X. Een dergelijke kennisgeving bevat de informatie overeenkomstig de punten a) en c) tot en met f) van de eerste alinea.

    8.   De Commissie zorgt voor het opzetten en bijhouden van een geactualiseerd register met de overeenkomstig lid 7 ontvangen informatie. De Commissie maakt de informatie in het register openbaar.

    9.   Op verzoek van een bevoegde autoriteit of een bij inspecties betrokken autoriteit verstrekt een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging bewijsstukken waaruit blijkt dat audits zoals bedoeld in lid 3 zijn uitgevoerd in alle inrichtingen waarnaar hij de betrokken afvalstoffen uitvoert. Dergelijke bewijsstukken worden verstrekt in een voor de betrokken autoriteiten aanvaardbare taal.

    10.   Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging die afvalstoffen buiten de Unie uitvoert, maakt jaarlijks langs elektronische weg informatie openbaar over de wijze waarop hij aan zijn verplichtingen uit hoofde van dit artikel voldoet.

    11.   Indien in een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land waarop het OESO-besluit van toepassing is, wordt erkend dat de inrichtingen in dat derde land de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen beheren zoals bedoeld in artikel 59 en overeenkomstig de criteria van deel B van bijlage X, zijn kennisgevers of opdrachtgevers voor een overbrenging die voornemens zijn afvalstoffen naar dat derde land uit te voeren, vrijgesteld van de verplichting van de leden 3 tot en met 7 en lid 9.

    Een kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging die afvalstoffen uit de Unie uitvoert naar een inrichting in een derde land waarmee de Unie een internationale overeenkomst heeft gesloten, voert onverwijld een ad-hocaudit uit indien hij betrouwbare informatie ontvangt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X. In dat geval stelt de kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging de bevoegde autoriteiten van verzending in kennis van die betrouwbare informatie, alsook van zijn plannen om een ad-hocaudit uit te voeren.

    Wanneer uit een ad-hocaudit blijkt dat een inrichting niet langer voldoet aan de criteria van deel B van bijlage X, zorgt de kennisgever of de opdrachtgever voor de overbrenging onmiddellijk voor de stopzetting van de uitvoer van afvalstoffen naar die inrichting en stelt hij de betrokken bevoegde autoriteiten van verzending daarvan in kennis.

    12.   De Commissie maakt de in lid 11 bedoelde relevante internationale overeenkomsten beschikbaar voor het publiek op haar website.

    13.   De Commissie kan richtsnoeren vaststellen voor de toepassing van dit artikel.

    Artikel 47

    Verplichtingen van lidstaten van uitvoer

    1.   In geval van uitvoer uit de Unie nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat onder hun rechtsmacht vallende natuurlijke personen en rechtspersonen geen afvalstoffen uitvoeren in gevallen waarin niet is voldaan aan de in de artikelen 39 tot en met 46 gestelde voorwaarden voor die uitvoer of de uitgevoerde afvalstoffen niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze overeenkomstig artikel 59 worden beheerd.

    2.   Wanneer de lidstaten over betrouwbare informatie beschikken die erop wijst dat natuurlijke personen of rechtspersonen die afvalstoffen uit de Unie uitvoeren, hun verplichtingen uit hoofde van artikel 46 niet nakomen, voeren zij de nodige verificaties uit.

    HOOFDSTUK 4

    Algemene bepalingen

    Artikel 48

    Uitvoer naar het Zuidpoolgebied

    De uitvoer van afvalstoffen uit de Unie naar het Zuidpoolgebied is verboden.

    Artikel 49

    Uitvoer naar landen en gebieden overzee

    1.   De uitvoer uit de Unie naar een land of gebied overzee van afvalstoffen bestemd voor verwijdering in dat land of gebied overzee is verboden.

    2.   Op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar landen en gebieden overzee is het verbod van artikel 39 van overeenkomstige toepassing.

    3.   Op de uitvoer van voor nuttige toepassing in landen en gebieden overzee bestemde afvalstoffen die niet onder het uitvoerverbod van artikel 39 valt, zijn de bepalingen van titel II van overeenkomstige toepassing.

    TITEL V

    INVOER IN DE UNIE UIT DERDE LANDEN

    HOOFDSTUK 1

    Invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    Artikel 50

    Verbod op invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    1.   Invoer in de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden, met uitzondering van invoer uit:

    a)

    landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel;

    b)

    andere landen waarmee de Unie of de Unie en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

    c)

    andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met lid 2, of

    d)

    andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen op grond van punt b) of c) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat die autoriteit niet in staat is te handelen.

    2.   In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de verwijdering van specifieke afvalstoffen in die lidstaten, ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd.

    Die overeenkomsten en regelingen:

    a)

    zijn verenigbaar met het Unierecht en in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

    b)

    waarborgen dat de verwijdering plaatsvindt in een goedgekeurde inrichting die zich houdt aan de eisen ten aanzien van milieuhygiënisch verantwoord beheer zoals bedoeld in artikel 59, lid 1, van deze verordening, artikel 13 van Richtlijn 2008/98/EG en ander Unierecht inzake afvalstoffen, met name de in deel 1 van bijlage IX bedoelde Uniewetgeving;

    c)

    waarborgen dat de afvalstoffen voortgebracht zijn in het land van verzending en dat de verwijdering ervan uitsluitend zal plaatsvinden in de lidstaat waarmee de overeenkomst is gesloten of de regeling is getroffen, en

    d)

    worden aan de Commissie gemeld voordat zij worden gesloten of getroffen of, in noodgevallen, uiterlijk één maand na ondertekening ervan.

    3.   Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen zoals bedoeld in lid 1, punten b) en c), zijn gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 51.

    4.   De in lid 1, punten a), b) en c), bedoelde landen dienen vooraf een naar behoren gemotiveerd verzoek in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming, waarin zij uiteenzetten dat zij niet over de technische mogelijkheden en de noodzakelijke inrichtingen beschikken om de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zoals bedoeld in artikel 59 te verwijderen en die redelijkerwijze ook niet kunnen verwerven.

    Artikel 51

    Procedurele vereisten voor de invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen of tijdens crisissituaties, of tijdens vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties

    1.   Bij de invoer in de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, of in de in artikel 50, lid 1, punt d), genoemde gevallen, zijn de bepalingen van titel II, met de in de leden 2 en 3 uiteengezette wijzigingen en aanvullende bepalingen van overeenkomstige toepassing.

    2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

    a)

    een niet in de Unie gevestigde kennisgever die geen toegang heeft tot een in artikel 27 bedoeld systeem, kan de kennisgeving en eventuele gevraagde aanvullende informatie en documentatie per post, of waar passend per fax of e-mail met digitale handtekening aan de betrokken bevoegde autoriteiten verstrekken; in het geval van een e-mail met digitale handtekening worden alle vereiste stempels of handtekeningen vervangen door de digitale handtekening;

    b)

    de kennisgever, of indien de kennisgever niet in de Unie is gevestigd en geen toegang heeft tot een in artikel 27 bedoeld systeem, de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie, zorgt ervoor dat alle relevante informatie in dat systeem wordt opgenomen, dat wil zeggen op zijn minst het kennisgevingsdocument met alle eventuele bijlagen, het vervoersdocument met alle eventuele bijlagen, de schriftelijke toestemmingen, informatie over stilzwijgende toestemmingen en de desbetreffende voorwaarden;

    c)

    de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie stellen de bevoegde autoriteit van verzending en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie in kennis van elk verzoek om informatie en documentatie van hun zijde en van hun besluit betreffende de geplande overbrenging, per post of waar passend per fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij de bevoegde autoriteiten in de betrokken landen toegang hebben tot het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem;

    d)

    de informatie die op grond van de artikelen 7, 8, 16 en 17 aan de bevoegde autoriteit van verzending en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer buiten de Unie moet worden verstrekt, wordt verstrekt per post of, waar passend, per fax of e-mail met digitale handtekening, tenzij die autoriteiten zijn aangesloten op een in artikel 27 bedoeld systeem;

    e)

    een bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Unie beschikt vanaf de datum van de verzending van de bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving over een termijn van 60 dagen om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden — schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen bij het Verdrag van Bazel daarover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van dat verdrag;

    f)

    in de in artikel 50, lid 1, punt d), bedoelde gevallen, waarin er sprake is van crisissituaties, vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, vervalt de vereiste van toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending.

    3.   De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

    a)

    de bevoegde autoriteit van bestemming kan zo nodig een borgsom of gelijkwaardige verzekering, dan wel een bijkomende borgsom of bijkomende gelijkwaardige verzekering verlangen, nadat zij de hoogte van de dekking van een door de kennisgever vastgestelde borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft onderzocht;

    b)

    een bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie verstrekt een bevestiging van ontvangst van een volledige kennisgeving aan de kennisgever, met kopieën daarvan aan de betrokken bevoegde autoriteiten indien die geen toegang hebben tot een in artikel 27 bedoeld systeem;

    c)

    de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie stellen het douanekantoor van binnenkomst in kennis van hun besluit om toestemming voor de overbrenging te verlenen;

    d)

    een kopie van het vervoersdocument wordt door de vervoerder aan het douanekantoor van binnenkomst verstrekt, hetzij per post, of waar passend per fax of e-mail met digitale handtekening, hetzij via het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem indien het douanekantoor van binnenkomst daar toegang tot heeft, alsook

    e)

    zodra de afvalstoffen door de douaneautoriteiten bij binnenkomst voor een douaneregeling zijn vrijgegeven, stelt het douanekantoor van binnenkomst de bevoegde autoriteit van bestemming en alle bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie in kennis dat de afvalstoffen de Unie zijn binnengekomen.

    4.   De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de kennisgever heeft schriftelijke toestemming ontvangen van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer, en aan de in die toestemming of de bijlagen erbij gestelde voorwaarden is voldaan;

    b)

    tussen de kennisgever en de ontvanger zoals bedoeld in artikel 6 is een contract gesloten dat van kracht is;

    c)

    een borgsom of een gelijkwaardige verzekering zoals bedoeld in artikel 7 is tot stand gekomen en is van kracht, en

    d)

    milieuhygiënisch verantwoord beheer zoals bedoeld in artikel 59 wordt gewaarborgd.

    5.   Indien een douanekantoor van binnenkomst een illegale overbrenging ontdekt, stelt het onverwijld de bevoegde autoriteit in het land van dat douanekantoor daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit:

    a)

    stelt de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie onverwijld in kennis van de illegale overbrenging, waarna die de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie inlicht, en

    b)

    zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie een besluit heeft genomen en dat schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld, en

    c)

    deelt het in punt b) bedoelde besluit van de bevoegde autoriteit van verzending onverwijld mee aan het douanekantoor van binnenkomst dat de illegale overbrenging heeft ontdekt.

    6.   Wanneer afvalstoffen die zijn voortgebracht door strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, of tijdens vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties, door die strijdkrachten of hulporganisaties of door een natuurlijke persoon of rechtspersoon namens hen worden ingevoerd, stellen dergelijke entiteiten de bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie, of in dringende gevallen en wanneer de inrichting voor verwijdering of nuttige toepassing op het tijdstip van de overbrenging niet bekend is, de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het gebied van de eerste plaats van bestemming, van tevoren in kennis van de overbrenging en de bestemming ervan.

    De overbrenging gaat vergezeld van de op grond van de eerste alinea verstrekte informatie, tenzij die via een systeem overeenkomstig artikel 27 wordt verstrekt.

    7.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin de overeenkomstig lid 6, eerste alinea, te verstrekken informatie en het bijbehorende tijdschema nader worden omschreven.

    Dergelijke informatie moet voldoende zijn om de autoriteiten in staat te stellen inspecties uit te voeren, en moet details omvatten betreffende de personen die bij de overbrenging betrokken zijn, de datum van overbrenging, de hoeveelheid afvalstoffen, de identificatie van de afvalstoffen, de benaming en samenstelling van de afvalstoffen, de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering, de code voor de handeling tot nuttige toepassing of tot verwijdering en de betrokken landen.

    Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK 2

    Invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    Artikel 52

    Verbod op invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    1.   De invoer in de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is verboden, met uitzondering van invoer uit:

    a)

    landen waarop het OESO-besluit van toepassing is;

    b)

    andere landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel;

    c)

    andere landen waarmee de Unie of de Unie en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met het Unierecht en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel;

    d)

    andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met lid 2, of

    e)

    andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen op grond van punt c) of d) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat die bevoegde autoriteit niet in staat is te handelen.

    2.   In uitzonderlijke gevallen kunnen afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de nuttige toepassing van specifieke afvalstoffen in die lidstaten, ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd.

    In dergelijke gevallen is artikel 50, lid 2, tweede alinea, van toepassing.

    3.   Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die in overeenstemming met lid 1, punten c) en d), tot stand komen, moeten gebaseerd zijn op de in artikel 51, uiteengezette procedurele vereisten voor zover van toepassing.

    Artikel 53

    Procedurele voorschriften voor de invoer uit een land waarop het OESO-besluit van toepassing is of uit andere gebieden in crisissituaties of tijdens vredestichtings- of vredeshandhavingsoperaties

    1.   Bij de invoer in de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is en met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, of in de in artikel 52, lid 1, punt e), genoemde gevallen zijn de bepalingen van titel II, met de in de leden 2 en 3 uiteengezette wijzigingen en aanvullende bepalingen, van overeenkomstige toepassing.

    2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

    a)

    de overeenkomstig artikel 9 vereiste toestemming mag stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie;

    b)

    overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor experimentele proeven zoals bedoeld in artikel 4, lid 5, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming;

    c)

    overbrengingen van afvalstoffen die bestemd zijn voor laboratoriumanalyse zoals bedoeld in artikel 4, lid 5, zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, tenzij de hoeveelheid van dergelijke afvalstoffen is vastgesteld op basis van de minimumhoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse in elk afzonderlijk geval naar behoren uit te voeren, en niet meer dan 25 kg bedraagt, in welk geval de procedurele voorschriften van artikel 18 van toepassing zijn;

    d)

    de bepalingen van artikel 51, lid 2, punten a) tot en met e), zijn van toepassing.

    e)

    de in artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 5, bedoelde inrichting verstrekt de respectieve bevestiging binnen drie werkdagen na ontvangst van de afvalstoffen.

    3.   Ook artikel 51, lid 3, is van toepassing

    4.   De overbrenging mag alleen plaatsvinden indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de kennisgever heeft schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer ontvangen, of stilzwijgende toestemming door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Unie is verleend of mag worden verondersteld, alsook is aan de in de respectieve besluiten gestelde voorwaarden voldaan;

    b)

    er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 51, lid 4, punten b), c) en d);

    5.   De bepalingen van artikel 51, leden 5 en 6, zijn van toepassing.

    Artikel 54

    Procedurele vereisten voor invoer uit of via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

    Indien voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Unie worden ingevoerd uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is of via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en dat ook partij is bij het Verdrag van Bazel, is artikel 51 van overeenkomstige toepassing.

    HOOFDSTUK 3

    Aanvullende verplichtingen

    Artikel 55

    Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten van bestemming in de Unie

    1.   In geval van invoer in de Unie eist en neemt de bevoegde autoriteit van bestemming in de Unie de nodige maatregelen om ervoor zorgen dat afvalstoffen die naar haar rechtsgebied worden gebracht, gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden beheerd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze, conform artikel 59 van deze verordening, en in overeenstemming met artikel 13 van Richtlijn 2008/98/EG en ander Unierecht inzake afvalstoffen, met name de in deel 1 van bijlage IX bedoelde Uniewetgeving.

    2.   De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit verbiedt ook de invoer van afvalstoffen uit derde landen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet overeenkomstig de eisen van lid 1 zullen worden beheerd.

    HOOFDSTUK 4

    Invoer uit landen en gebieden overzee

    Artikel 56

    Invoer uit landen en gebieden overzee

    1.   Bij invoer in de Unie van afvalstoffen uit landen en gebieden overzee is titel II van overeenkomstige toepassing.

    2.   Een land of gebied overzee en de lidstaat waarmee het is geassocieerd, kunnen nationale procedures van die lidstaat toepassen op overbrengingen van het land of gebied overzee naar die lidstaat indien bij de overbrenging geen andere landen als land van doorvoer betrokken zijn. Indien een lidstaat nationale procedures op dergelijke overbrengingen toepast, stelt het de Commissie daarvan in kennis.

    TITEL VI

    DOORVOER VIA DE UNIE UIT EN NAAR DERDE LANDEN

    Artikel 57

    Doorvoer via de Unie van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

    Voor doorvoer via lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit en naar derde landen is artikel 51, met de volgende wijzigingen en aanvullende bepalingen, van overeenkomstige toepassing:

    a)

    de eerste en laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie stelt waar passend het douanekantoor van binnenkomst en het douanekantoor van uitgang in kennis van hun respectieve besluiten om toestemming te verlenen voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, van de bevestiging overeenkomstig artikel 51, lid 3, punt b);

    b)

    zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteit(en) van doorvoer in de Unie ervan in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten;

    c)

    een bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie kan zo nodig een borgsom of gelijkwaardige verzekering, dan wel een bijkomende borgsom of bijkomende gelijkwaardige verzekering verlangen, nadat zij de hoogte van de dekking van een door de kennisgever vastgestelde borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft onderzocht;

    Artikel 58

    Doorvoer via de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

    1.   Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is artikel 57 van overeenkomstige toepassing.

    2.   Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit van toepassing is, is artikel 53, met de volgende wijzigingen en aanvullende bepalingen, van overeenkomstige toepassing:

    a)

    de eerste en laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie stelt waar passend het douanekantoor van binnenkomst en het douanekantoor van uitgang in kennis van hun respectieve besluiten om toestemming te verlenen voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, van de bevestiging overeenkomstig artikel 51, lid 3, punt b);

    b)

    zodra de afvalstoffen de Unie hebben verlaten, stelt het douanekantoor van uitgang de bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Unie ervan in kennis dat de afvalstoffen de Unie hebben verlaten;

    c)

    een bevoegde autoriteit van doorvoer in de Unie kan zo nodig een borgsom of gelijkwaardige verzekering, dan wel een bijkomende borgsom of bijkomende gelijkwaardige verzekering verlangen, nadat zij de hoogte van de dekking van een door de kennisgever vastgestelde borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft onderzocht.

    3.   Bij de doorvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen via een of meer lidstaten uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is naar een land waarop dat besluit wel van toepassing is of vice versa, geldt lid 1 voor het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing en geldt lid 2 voor het land waarop dat besluit wel van toepassing is.

    TITEL VII

    MILIEUHYGIËNISCH VERANTWOORD BEHEER EN HANDHAVING

    HOOFDSTUK 1

    Milieuhygiënisch verantwoord beheer

    Artikel 59

    Milieuhygiënisch verantwoord beheer

    1.   De afvalstoffenproducent, de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging en de overige bij een overbrenging van afvalstoffen en/of de nuttige toepassing of verwijdering daarvan betrokken ondernemingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen gedurende de overbrenging, de nuttige toepassing en de verwijdering zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op milieuhygiënisch verantwoorde wijze beheerd worden.

    2.   Met het oog op de uitvoer van afvalstoffen worden de afvalstoffen geacht met betrekking tot de nuttige toepassing of verwijdering op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te worden beheerd, indien kan worden aangetoond dat de afvalstoffen, alsook het restafval dat ontstaat door de nuttige toepassing of verwijdering, zullen worden beheerd in overeenstemming met de eisen inzake de bescherming van de menselijke gezondheid, het klimaat en het milieu die als gelijkwaardig worden beschouwd aan de eisen uit hoofde van de Uniewetgeving inzake de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Bij de beoordeling van een dergelijke gelijkwaardigheid is volledige naleving van uit Uniewetgeving voortvloeiende vereisten niet vereist, maar moet worden aangetoond dat de in het land van bestemming toegepaste eisen een vergelijkbaar niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgen als de eisen die voortvloeien uit Uniewetgeving. Voor de uitvoering van de gelijkwaardigheidsbeoordeling worden de relevante bepalingen van de Uniewetgeving en de in bijlage IX bedoelde internationale richtsnoeren als referentiepunt gebruikt.

    HOOFDSTUK 2

    Handhaving

    Afdeling 1

    Inspecties door de lidstaten en sancties

    Artikel 60

    Inspecties

    1.   Met het oog op de handhaving van deze verordening zorgen de lidstaten ervoor dat er inspecties worden uitgevoerd van inrichtingen, ondernemingen, makelaars en handelaren overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2008/98/EG, alsook inspecties van overbrengingen van afvalstoffen en van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

    2.   De inspecties van overbrengingen vinden ten minste plaats op een van de volgende punten:

    a)

    op het punt van oorsprong, uitgevoerd bij de afvalstoffenproducent, inzamelaar, afvalstoffenhouder, kennisgever of opdrachtgever voor de overbrenging;

    b)

    op de plaats van bestemming, met inbegrip van de voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing of de voorlopige of niet-voorlopige verwijdering, uitgevoerd met de ontvanger of de inrichting;

    c)

    aan de buitengrenzen van de Unie;

    d)

    tijdens de overbrenging binnen de Unie.

    Artikel 61

    Documentatie en bewijsstukken

    1.   De inspecties van overbrengingen behelzen ten minste verificatie van documenten, bevestiging van de identiteit van de bij die overbrengingen betrokken actoren en, indien daar aanleiding voor is, fysieke controle van de afvalstoffen.

    2.   Om na te gaan of over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via de binnenwateren vervoerde stoffen of voorwerpen al dan niet afvalstoffen zijn, kunnen de controlerende autoriteiten verlangen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het bezit is van die stoffen of voorwerpen, of de opdrachtgever voor het vervoer, bewijsstukken verstrekt:

    a)

    omtrent de herkomst en de bestemming van die stoffen of voorwerpen, en

    b)

    waaruit blijkt dat het niet om afvalstoffen gaat, met inbegrip, waar nodig, van bewijs van de functionaliteit.

    Voor de toepassing van de eerste alinea moet ook worden nagegaan of de betrokken stoffen of voorwerpen beschermd zijn tegen beschadiging tijdens het transport en het in- en uitladen, bijvoorbeeld door passende verpakking en adequate stapeling van de lading.

    Om voor inspectiedoeleinden onderscheid te maken tussen gebruikte goederen en afvalstoffen, zijn de voorwaarden van artikel 29, lid 1, derde alinea, van toepassing, alsook, in voorkomend geval, op grond van artikel 29, lid 3, vastgestelde criteria.

    Dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 23, lid 2, van en bijlage VI bij Richtlijn 2012/19/EU, en evenmin aan de toepassing van artikel 72, lid 2, van en bijlage XIV bij Verordening (EU) 2023/1542.

    3.   De controlerende autoriteiten kunnen concluderen dat een stof of voorwerp een afvalstof is, indien:

    a)

    de bewijsstukken bedoeld in lid 2 of vereist uit hoofde van andere Uniewetgeving om na te gaan of een bepaalde stof of voorwerp geen afvalstof is, niet binnen de door hen gestelde termijn zijn verstrekt, of

    b)

    zij van mening zijn dat de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend zijn om tot een conclusie te kunnen komen, of zij van mening zijn dat de bescherming tegen beschadiging, bedoeld in de tweede alinea van lid 2, ontoereikend is.

    Indien de autoriteiten hebben geconcludeerd dat een stof of voorwerp een afvalstof is in de zin van de eerste alinea, wordt het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen als een illegale overbrenging beschouwd. Bijgevolg zijn de artikelen 25 en 26 van deze verordening daarop van toepassing, en brengen de bij inspecties betrokken autoriteiten onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte.

    4.   Om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen aan deze verordening voldoet, kunnen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, verlangen dat zij binnen een door hen te stellen termijn de ter zake dienende bewijsstukken verstrekken, en kunnen zij de afvalstoffen in een overbrenging en indien nodig het vervoermiddel dat de afvalstoffen bevat, vasthouden, alsook het vervoer van de afvalstoffen opschorten totdat die documentatie is verstrekt.

    5.   Met name om na te gaan of een overbrenging van afvalstoffen waarvoor de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 gelden, bestemd is voor handelingen tot nuttige toepassing die in overeenstemming zijn met artikel 59, kunnen de bij inspecties betrokken autoriteiten van de opdrachtgever voor de overbrenging en de ontvanger verlangen dat hij de relevante bewijsstukken overlegt die door de inrichting voor voorlopige of niet-voorlopige nuttige toepassing zijn verstrekt en indien nodig door de bevoegde autoriteit van bestemming zijn goedgekeurd. In geval van uitvoer uit de Unie eisen de bij inspecties betrokken autoriteiten bewijsstukken betreffende de overeenkomstig artikel 46 uitgevoerde audit.

    6.   Wanneer de in lid 4 of lid 5 bedoelde bewijsstukken niet zijn verstrekt aan de bij inspecties betrokken autoriteiten binnen de door hen gestelde termijn, of de bewijsstukken en de informatie waarover die autoriteiten beschikken, ontoereikend worden geacht om tot een conclusie te kunnen komen, wordt de desbetreffende overbrenging als een illegale overbrenging beschouwd en zijn de artikelen 25 en 26 daarop van toepassing. De bij inspecties betrokken autoriteiten brengen onverwijld de bevoegde autoriteit van het land waar de inspectie heeft plaatsgevonden dienovereenkomstig op de hoogte.

    7.   De Commissie is bevoegd om, door middel van uitvoeringshandelingen, een concordantietabel vast te stellen voor de codes van de gecombineerde nomenclatuur, neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2658/87, en de vermeldingen van afvalstoffen vermeld in de lijst van de bijlagen III, III A, III B, IV en V bij deze verordening. De Commissie houdt die handelingen actueel, teneinde de wijzigingen van die nomenclatuur en van die vermeldingen in de lijst van die bijlagen erin weer te geven, alsook iedere nieuwe aan afvalstoffen gerelateerde code van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem die door de Werelddouaneorganisatie wordt vastgesteld, erin op te nemen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 81, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1245 van de Commissie (46) blijft van kracht totdat de Commissie de in dit artikel bedoelde bevoegdheidsdelegatie uitoefent.

    Artikel 62

    Inspectieplannen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er voor hun volledige geografische grondgebied, hetzij afzonderlijk, hetzij als duidelijk afgebakend onderdeel van andere plannen, een of meer plannen worden opgesteld voor de inspecties die op grond van artikel 60, lid 1, worden uitgevoerd (het “inspectieplan”).

    Inspectieplannen zijn gebaseerd op risicobeoordelingen van specifieke afvalstromen en bronnen van illegale overbrengingen alsook de resultaten van eerdere inspecties waarbij, indien daar aanleiding voor is, rekening wordt gehouden met informatie uit inlichtingenwerk, zoals gegevens uit politie- en douaneonderzoeken en analyses van criminele activiteiten, alsook betrouwbare informatie van natuurlijke personen of rechtspersonen over mogelijke illegale overbrengingen, relevante informatie over het beheer van overgebrachte afvalstoffen en aanwijzingen dat een overbrenging overeenkomsten vertoont met overbrengingen die eerder als illegale overbrengingen zijn aangemerkt. In die risicobeoordelingen wordt met name rekening gehouden met de noodzaak tot uitvoering van verificaties betreffende de naleving door natuurlijke personen en rechtspersonen die afvalstoffen uit de Unie uitvoeren, van de in artikel 46 vastgestelde verplichtingen. Die risicobeoordeling dient onder meer om het minimaal vereiste aantal en de minimale frequentie van inspecties vast te stellen, met inbegrip van fysieke controles van inrichtingen, ondernemingen, makelaars, handelaars en overbrengingen van afvalstoffen, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

    2.   Inspectieplannen omvatten ten minste de volgende elementen:

    a)

    de doelstellingen en prioriteiten van de inspecties, met een beschrijving van de wijze waarop die doelstellingen en prioriteiten zijn vastgesteld;

    b)

    het geografische gebied waarop het inspectieplan betrekking heeft;

    c)

    informatie over geplande inspecties, inclusief een minimumaantal inspecties en fysieke controles die in elk kalenderjaar moeten worden uitgevoerd ten aanzien van inrichtingen, ondernemingen, makelaars, handelaars en overbrengingen van afvalstoffen of op de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering, geïdentificeerd overeenkomstig de in lid 1 bedoelde risicobeoordeling;

    d)

    de taken die aan iedere bij inspecties betrokken autoriteit worden toegewezen;

    e)

    de regelingen voor samenwerking tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten;

    f)

    informatie over de opleiding van controleurs in verband met controles, en

    g)

    informatie over de personele, financiële en andere middelen voor de uitvoering van dat inspectieplan.

    3.   Een inspectieplan wordt ten minste om de drie jaar geëvalueerd en wordt, waar nodig, geactualiseerd. Geëvalueerd wordt in welke mate de doelstellingen en andere onderdelen van dat inspectieplan zijn uitgevoerd.

    4.   Onverminderd de toepasselijke vertrouwelijkheidsvereisten stellen de lidstaten de Commissie om de drie jaar, en voor het eerst één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, in kennis van de in lid 1 bedoelde inspectieplannen en eventuele substantiële herzieningen daarvan.

    5.   De Commissie evalueert de overeenkomstig lid 4 door de lidstaten aangemelde inspectieplannen en stelt zo nodig op basis van de evaluatie van die plannen verslagen op over de uitvoering van dit artikel. Die verslagen kunnen onder meer aanbevelingen bevatten over prioriteiten van inspecties en over samenwerking en coördinatie op het gebied van handhaving tussen de bij inspecties betrokken autoriteiten. De verslagen kunnen waar passend ook worden voorgelegd tijdens de vergaderingen van de uit hoofde van artikel 66 ingestelde handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen en worden beschikbaar gesteld aan het Europees Parlement en de Raad.

    Artikel 63

    Sancties

    1.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG, stellen de lidstaten de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op het overtreden van deze verordening en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de op grond van dit artikel vastgestelde sancties naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende, voor zover van toepassing:

    a)

    de aard, de ernst en de omvang van de overtreding;

    b)

    indien van toepassing, de opzettelijke of nalatige aard van de overtreding;

    c)

    de financiële capaciteit van de verantwoordelijk gehouden natuurlijke persoon of rechtspersoon;

    d)

    de economische voordelen van de overtreding door de verantwoordelijk gehouden natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor zover die kunnen worden vastgesteld;

    e)

    de door de overtreding veroorzaakte milieuschade;

    f)

    alle maatregelen die door de verantwoordelijk gehouden natuurlijke persoon of rechtspersoon worden genomen om de veroorzaakte schade te beperken of te herstellen;

    g)

    het herhaalde of op zichzelf staande karakter van de overtreding;

    h)

    eventuele andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.

    3.   De lidstaten kunnen ten minste de volgende sancties opleggen in geval van het overtreden van deze verordening, indien dat relevant is:

    a)

    geldboetes;

    b)

    intrekking of tijdelijke schorsing van de vergunning voor het verrichten van activiteiten in verband met het beheer en de overbrenging van afvalstoffen, voor zover die activiteiten binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

    c)

    tijdelijke uitsluiting van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.

    4.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.

    Afdeling 2

    Samenwerking op het gebied van handhaving

    Artikel 64

    Samenwerking op nationaal niveau op het gebied van handhaving

    De lidstaten handhaven, met betrekking tot alle relevante autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van deze verordening op hun grondgebied, inclusief bevoegde autoriteiten en bij inspecties betrokken autoriteiten, doeltreffende mechanismen of voeren zulke mechanismen in om hen in staat te stellen op nationaal niveau samen te werken en te coördineren met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van handhavingsbeleid en -activiteiten om illegale overbrengingen van afvalstoffen aan te pakken, onder meer voor het opstellen en uitvoeren van de inspectieplannen.

    Artikel 65

    Samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van handhaving

    1.   De lidstaten werken onderling in bilateraal en multilateraal verband samen om de preventie en opsporing van illegale overbrengingen te bevorderen. Zij wisselen binnen gevestigde structuren, in het bijzonder via de uit hoofde van artikel 66 ingestelde handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen, relevante informatie over dergelijke preventie en opsporing uit, onder meer over overbrengingen van afvalstoffen, afvalstromen, exploitanten en inrichtingen, en delen hun ervaringen en inzichten op het gebied van handhavingsmaatregelen, met inbegrip van de risicobeoordeling uitgevoerd op grond van artikel 62, lid 1.

    2.   De lidstaten wijzen de autoriteit of autoriteiten en de leden van hun team van vaste medewerkers aan die verantwoordelijk zijn voor de in lid 1 bedoelde samenwerking en wijzen eveneens een autoriteit of autoriteiten en verantwoordelijke leden van hun team van vaste medewerkers aan als contactpunten voor de in artikel 61, lid 1, bedoelde fysieke controles. De lidstaten doen die informatie toekomen aan de Commissie, die die informatie verzamelt en ter beschikking stelt van de aangewezen autoriteiten en de leden van hun team van vaste medewerkers.

    3.   Een autoriteit van een lidstaat kan op verzoek van een autoriteit in een andere lidstaat handhavend optreden tegen personen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van afvalstoffen en die zich op zijn grondgebied bevinden.

    Artikel 66

    Handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen

    1.   Er wordt een handhavingsgroep opgericht om de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te verbeteren teneinde illegale overbrengingen te voorkomen en op te sporen (de “handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen”).

    2.   De handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen bestaat uit maximaal drie vertegenwoordigers per lidstaat, geselecteerd uit het aangewezen vaste personeel dat verantwoordelijk is voor de in artikel 65, lid 2, bedoelde samenwerking, of uit vast personeel van andere relevante bij de handhaving van deze verordening betrokken autoriteiten, aangewezen door de lidstaten, die de Commissie daarvan in kennis stellen. Die handhavingsgroep wordt gezamenlijk voorgezeten door de vertegenwoordiger of vertegenwoordigers van de Commissie en een door de groep zelf gekozen vertegenwoordiger van een lidstaat.

    3.   De handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen is een forum voor het delen van informatie die relevant is voor de preventie en opsporing van illegale overbrengingen, zoals informatie en inlichtingen over algemene trends met betrekking tot illegale overbrengingen van afvalstoffen, door de autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde op risico’s gebaseerde beoordelingen en ervaringen met en kennis over handhavingsmaatregelen, alsook voor het uitwisselen van standpunten over beste praktijken en voor het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen de betrokken autoriteiten. De handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen kan elk technisch vraagstuk in verband met de handhaving van deze verordening onderzoeken dat door de voorzitters, hetzij op hun initiatief, hetzij op verzoek van de leden van de groep of het in artikel 81 bedoelde comité, aan de orde wordt gesteld.

    4.   De handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen komt geregeld en ten minste één keer per jaar bijeen. Naast de in lid 2 bedoelde leden kunnen de voorzitters waar passend vertegenwoordigers van andere relevante instellingen, organen, bureaus, agentschappen, netwerken of andere belanghebbenden voor de vergaderingen of delen van vergaderingen uitnodigen.

    5.   De Commissie deelt de standpunten van de handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen mee aan het in artikel 81 bedoelde comité.

    Afdeling 3

    Door de Commissie uitgevoerde acties

    Artikel 67

    Algemene bepalingen

    1.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 515/97 oefent de Commissie de bij de artikelen 67 tot en met 71 verleende bevoegdheden uit om de handhavingsactiviteiten van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen alsook bij te dragen tot een uniforme uitvoering van deze verordening in de gehele Unie.

    2.   De Commissie kan de haar bij deze verordening verleende bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot overbrengingen van afvalstoffen die op grond van artikel 2, lid 1, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die complex van aard zijn en ernstige nadelige gevolgen kunnen hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu, indien het vereiste onderzoek een grensoverschrijdende dimensie heeft waarbij ten minste twee landen zijn betrokken. De Commissie kan dankzij die bevoegdheden op eigen initiatief, op verzoek van de autoriteiten van een of meer lidstaten of op basis van een klacht maatregelen nemen indien er voldoende vermoeden bestaat dat het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen een illegale overbrenging vormt. De Commissie kan dergelijke klachten ook doorsturen naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.

    Indien de Commissie besluit om niet op te treden, antwoordt zij binnen een redelijke termijn aan de autoriteit van de lidstaten of aan de personen die de klacht hebben ingediend, met opgave van de redenen waarom zij van mening is dat er geen voldoende verdenking bestaat om dat te doen, tenzij er redenen van algemeen belang zijn, zoals de bescherming van de vertrouwelijkheid van administratieve of strafrechtelijke procedures.

    De Commissie verleent de lidstaten ook bijstand bij het organiseren van nauwe en regelmatige samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten op grond van artikel 71.

    3.   Bij de uitoefening van haar bevoegdheden houdt de Commissie rekening met de lopende of reeds uitgevoerde inspecties, vervolgingen, wettelijke of administratieve procedures met betrekking tot dezelfde overbrengingen door de autoriteiten van een lidstaat op grond van deze verordening, en komt zij daarin niet tussenbeide. Bij de uitoefening van haar bevoegdheden houdt de Commissie rekening met elk verzoek tot uitstel van een autoriteit van een lidstaat via haar vaste personeel dat verantwoordelijk is voor de samenwerking of via de in artikel 65, lid 2, bedoelde contactpunten.

    4.   Na afloop van haar acties stelt de Commissie een verslag op. Indien de Commissie concludeert dat het vervoer van de betrokken stof of het betrokken voorwerp of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen een illegale overbrenging vormt, stelt zij de bevoegde autoriteiten van het betrokken land of de betrokken landen daarvan in kennis en beveelt zij aan dat een dergelijke illegale overbrenging overeenkomstig de artikelen 25 en 26 wordt afgehandeld. De Commissie kan ook een bepaalde follow-up aanbevelen aan de betrokken autoriteiten van de lidstaten en, indien nodig, de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie daarvan in kennis stellen.

    5.   Verslagen die op basis van lid 4 worden opgesteld, vormen, samen met alle bewijsstukken ter ondersteuning van en als bijlage bij die verslagen, toelaatbare bewijsmiddelen:

    a)

    in niet-strafrechtelijke gerechtelijke procedures voor de nationale rechter en in administratieve procedures in de lidstaten;

    b)

    in strafrechtelijke procedures in de lidstaat wanneer het gebruik ervan nodig blijkt, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve autoriteiten opgestelde administratieve verslagen, en zij worden beoordeeld volgens dezelfde regels als administratieve verslagen van de nationale administratieve autoriteiten en hebben dezelfde bewijskracht;

    c)

    in gerechtelijke procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van de nationale rechterlijke instanties en bevoegde autoriteiten om de bewijskracht van de door de Commissie overeenkomstig lid 4 opgestelde verslagen vrij te beoordelen.

    Artikel 68

    Inspecties door de Commissie

    1.   De Commissie kan overeenkomstig artikel 67 overbrengingen op grond van artikel 60, leden 1 en 2, van deze verordening inspecteren.

    2.   De Commissie voert alleen een inspectie uit wanneer er voldoende vermoeden bestaat dat er sprake is van een illegale overbrenging van afvalstoffen.

    3.   De Commissie bereidt inspecties voor en voert die uit in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat. Die samenwerking omvat de uitwisseling van informatie en de uitwisseling van standpunten over de planning van de inspecties en de te nemen maatregelen. De Commissie houdt rekening met alle inspecties, lopende vervolgingen, wettelijke of administratieve procedures door administratieve of gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat.

    De Commissie deelt het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de inspecties vijftien dagen op voorhand mee aan de in artikel 65, lid 2, bedoelde vaste medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de samenwerking of de contactpunten in de betrokken lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie zal worden uitgevoerd, zodat de relevante autoriteiten de nodige bijstand kunnen verlenen. Daartoe krijgen ambtenaren van de relevante autoriteiten van de betrokken lidstaat de kans om aan de inspecties deel te nemen. In dringende gevallen, indien het niet mogelijk is de kennisgevingstermijn van vijftien dagen in acht te nemen, doet de Commissie de kennisgeving op het eerste passende tijdstip.

    Bovendien worden de inspecties op verzoek van de relevante autoriteiten van de betrokken lidstaat gezamenlijk door de Commissie en de bevoegde autoriteiten van die lidstaat uitgevoerd.

    4.   Het personeel en andere begeleidende personen die door de Commissie zijn gemachtigd om een inspectie uit te voeren, oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld.

    5.   Het personeel van de Commissie dat een inspectie uitvoert, is bevoegd om:

    a)

    toegang te hebben tot alle ruimten, terreinen en vervoermiddelen van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt;

    b)

    alle relevante documenten met betrekking tot het voorwerp en het doel van de inspecties te onderzoeken, ongeacht het medium waarop zij zijn opgeslagen, en kopieën of uittreksels van die documenten te maken of te verkrijgen;

    c)

    de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, om toelichting te vragen over feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspecties, en de antwoorden te registreren;

    d)

    verklaringen te nemen en te registreren van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspecties;

    e)

    de afvalstoffen fysiek te controleren en waar passend monsters van de afvalstoffen te nemen voor laboratoriumtests.

    6.   De kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, werken tijdens haar inspecties met de Commissie samen.

    7.   De autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij inspecties van overbrengingen van afvalstoffen op het grondgebied waarvan de inspectie door de Commissie zal worden verricht, verlenen op verzoek van de Commissie de nodige bijstand aan het personeel van de Commissie.

    8.   De kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, dienen zich aan inspecties van de Commissie te onderwerpen.

    9.   Wanneer de Commissie constateert dat de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, zich tegen een inspectie verzet, verlenen de relevante autoriteiten van de betrokken lidstaat de Commissie de nodige bijstand, waar passend door een beroep te doen op de handhavingsautoriteiten, teneinde haar in staat te stellen haar inspectie uit te voeren. Indien nationale regels voorschrijven dat voor dergelijke bijstand de toestemming van een gerechtelijke autoriteit vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

    Artikel 69

    Verzoeken om inlichtingen

    1.   De Commissie kan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ermee instemt te worden gehoord, ondervragen met het oog op het verzamelen van alle nodige informatie over de relevante overbrengingen van afvalstoffen.

    2.   Wanneer een dergelijk onderhoud in de bedrijfsruimten van een inrichting, onderneming, makelaar of handelaar plaatsvindt, stelt de Commissie de in artikel 65, lid 2, bedoelde vaste medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de samenwerking of de contactpunten in de betrokken lidstaat op het grondgebied waarvan het onderhoud plaatsvindt, daarvan in kennis. Op verzoek van de autoriteit van die lidstaat kunnen haar ambtenaren het personeel van de Commissie bijstaan bij het voeren van het onderhoud.

    De uitnodiging voor een onderhoud met de betrokkene wordt ten minste tien werkdagen van tevoren toegezonden. Die termijn kan worden ingekort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokkene of om naar behoren gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van de inspectie.

    In het laatste geval mag die termijn in geen geval minder dan 24 uur bedragen. De uitnodiging bevat een opsomming van de rechten van de betrokkene en vermeldt in het bijzonder het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze.

    3.   De Commissie kan natuurlijke personen of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor een inrichting of onderneming, of een makelaar of handelaar verzoeken alle nodige informatie over de desbetreffende overbrengingen van afvalstoffen te verstrekken. De Commissie vermeldt de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek, specificeert welke informatie wordt verlangd en stelt de termijn vast waarbinnen de informatie moet worden verstrekt.

    4.   De Commissie stelt onverwijld een afschrift van het verzoek beschikbaar aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de zetel van de vestiging, de onderneming, de makelaar of de handelaar zich bevindt, alsook aan de autoriteiten van de lidstaat om wiens grondgebied het gaat.

    5.   Wanneer de inrichting, onderneming, makelaar of handelaar de gevraagde informatie niet verstrekt of de Commissie van oordeel is dat de ontvangen informatie ontoereikend is om tot een conclusie te komen, is de tweede zin van artikel 61, lid 6, van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 70

    Procedurele waarborgen

    1.   De Commissie voert inspecties uit en verzoekt om informatie met inachtneming van de in dit artikel genoemde procedurele waarborgen van de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt.

    2.   De kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, hebben:

    a)

    het recht om geen zelfincriminerende verklaringen af te leggen;

    b)

    het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze;

    c)

    het recht om een van de officiële talen te gebruiken van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt;

    d)

    het recht om opmerkingen te maken over feiten die hen betreffen, zodra de inspectie is voltooid en vóór de opstelling van een verslag op grond van artikel 67, lid 4. Het verzoek om opmerkingen in te dienen bevat een samenvatting van de feiten met betrekking tot de persoon in kwestie, en vermeldt een toereikende termijn om de opmerkingen in te dienen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie besluiten het verzoek om opmerkingen in te dienen uit te stellen, indien dat nodig is om de vertrouwelijkheid van de inspectie of van een lopend of toekomstig administratief of strafrechtelijk onderzoek te bewaren;

    e)

    het recht om een kopie van het verslag van het onderhoud te ontvangen en die goed te keuren of opmerkingen toe te voegen;

    f)

    indien de Commissie gerechtelijke aanbevelingen heeft gedaan op grond van artikel 67, lid 4, en onverminderd de rechten inzake vertrouwelijkheid van klokkenluiders en informanten, alsook in overeenstemming met de toepasselijke regels inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, kan de persoon in kwestie de Commissie verzoeken het uit hoofde van artikel 67, lid 4, opgestelde verslag te verstrekken indien dat verslag hem- of haarzelf betreft. De Commissie verleent alleen toegang met de uitdrukkelijke toestemming van alle ontvangers van het verslag.

    De Commissie wint bewijsmateriaal in voor en tegen de kennisgever, de opdrachtgever voor de overbrenging, de afvalstoffenproducent, de afvalstoffenhouder, de vervoerder, de ontvanger of de inrichting die de afvalstoffen ontvangt, en voert inspecties uit en verzoekt om informatie op objectieve en onpartijdige wijze en overeenkomstig het beginsel van het vermoeden van onschuld.

    3.   De Commissie waarborgt de vertrouwelijkheid van de inspecties, het onderhoud en het verzoek op grond van deze afdeling. Informatie die wordt doorgegeven of verkregen tijdens de inspecties, het onderhoud en de verzoeken op grond van deze afdeling, valt onder de regels inzake gegevensbescherming.

    Artikel 71

    Wederzijdse bijstand

    Voor de toepassing van deze verordening en onverminderd de artikelen 64 en 65 van deze verordening, is Verordening (EG) nr. 515/97, met uitzondering van artikel 2 bis, de artikelen 18 bis tot en met 18 sexies, de titels IV tot en met VII en de bijlage, van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de relevante autoriteiten van de lidstaten en de Commissie die de bepalingen van deze afdeling uitvoeren.

    TITEL VIII

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 72

    Formaat van de mededelingen

    Wanneer de bepalingen van artikel 27 niet van toepassing zijn of wanneer actoren buiten de Unie niet zijn aangesloten op het in artikel 27, lid 3, bedoelde centrale systeem, kunnen de betrokken actoren de in deze verordening bedoelde informatie en documenten indienen en uitwisselen per post, fax, e-mail met digitale handtekening, e-mail zonder digitale handtekening gevolgd door post of, indien overeengekomen tussen de betrokken actoren, per e-mail zonder digitale handtekening. In het geval van een e-mail met digitale handtekening worden alle vereiste stempels of handtekeningen vervangen door de digitale handtekening.

    Artikel 73

    Verslaglegging

    1.   Vóór het einde van elk kalenderjaar dienen de lidstaten bij de Commissie een exemplaar in van het verslag dat zij aan het secretariaat van het Verdrag hebben toegezonden voor het voorgaande kalenderjaar overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het Verdrag van Bazel.

    2.   Voor het einde van elk kalenderjaar stellen de lidstaten tevens een op de aanvullende vragenlijst van bijlage XI gebaseerd verslag over het voorgaande kalenderjaar op en zenden dienen zij dat in bij de Commissie. Binnen een maand na de indiening van dat verslag bij de Commissie maken de lidstaten het deel van dat verslag dat betrekking heeft op artikel 25, artikel 60, lid 1, en artikel 63, lid 1, met inbegrip van tabel 7 van bijlage XI, beschikbaar voor het publiek, te weten elektronisch via het internet, samen met alle toelichtingen die de lidstaten passend achten, en stellen de Commissie in kennis van de desbetreffende hyperlinks. De Commissie stelt een lijst op van de hyperlinks van de lidstaten, en maakt die beschikbaar voor het publiek op haar website.

    3.   De door de lidstaten uit hoofde van de leden 1 en 2 opgestelde verslagen worden in elektronische vorm bij de Commissie ingediend.

    4.   De Commissie evalueert de overeenkomstig dit artikel gerapporteerde gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar evaluatie.

    Daarnaast behandelt de Commissie in dat verslag de volgende elementen:

    a)

    trends in illegale overbrengingen en beste praktijken om dergelijke overbrengingen aan te pakken, rekening houdend met de aanbevelingen van de in artikel 66 bedoelde handhavingsgroep inzake overbrenging van afvalstoffen;

    b)

    de efficiëntie van de procedure voor voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk 1, en met name de bijbehorende termijnen, onder meer door een analyse van elementen zoals het aantal bezwaren en toestemmingen, en de tijd tussen de indiening en een besluit over een kennisgeving, op basis van gegevens die in het in artikel 27 bedoelde systeem zijn opgeslagen;

    c)

    bijdrage van deze verordening aan klimaatneutraliteit, de totstandbrenging van een circulaire economie en het tot nul terugbrengen van verontreiniging, rekening houdend met de verslagen en gegevens die zijn gepubliceerd door de relevante agentschappen van de Unie.

    Het Europees Milieuagentschap ondersteunt de Commissie bij het toezicht op de uitvoering van deze verordening door, waar passend, verslagen op te stellen waarin de overbrengingen van specifieke afvalstromen en de gevolgen voor het milieu daarvan worden geanalyseerd.

    Het in de eerste alinea vermelde verslag wordt uiterlijk op 31 december 2029 voor het eerst opgesteld en vervolgens om de drie jaar.

    5.   Na 21 mei 2029 stelt de Commissie een verslag op waarin wordt beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de artikelen 39 tot en met 46 heeft gezorgd voor een milieuhygiënisch verantwoord beheer van kunststofafval, zowel in de Unie als in landen waar kunststofafval uit de Unie naar toe is overgebracht, en of er geen significante nadelige gevolgen zijn geweest voor de verwerking van huishoudelijk afval in invoerende landen. Daarbij wordt rekening gehouden met informatie en elementen die zijn verstrekt door de lidstaten die betrokken zijn bij de uitvoer van kunststofafval, door de bevoegde autoriteiten van de landen van invoer, alsook door marktdeelnemers en maatschappelijke organisaties.

    Het verslag bevat ook informatie over de ontwikkeling van de capaciteit van afvalverwerkers in de Unie om kunststofafval dat in de lidstaten wordt geproduceerd en in de Unie wordt ingevoerd op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te beheren.

    In het verslag wordt ook beoordeeld of de bepalingen inzake de overbrenging van afvalstoffen tussen de lidstaten hebben bijgedragen tot een beter beheer van kunststofafval, met name wat betreft de indeling van kunststofafval onder code EU3011.

    Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening, dat strengere voorwaarden kan omvatten voor de uitvoer van kunststofafval naar derde landen, met inbegrip van uitvoerverboden.

    Artikel 74

    Internationale samenwerking

    De lidstaten werken met de andere partijen bij het Verdrag van Bazel en met intergouvernementele organisaties samen, in overleg met de Commissie wanneer zulks passend en noodzakelijk is, en werken samen en dat onder meer via de uitwisseling of het gezamenlijk gebruik van gegevens, de bevordering van milieuhygiënisch verantwoorde technologie en de uitwerking van passende codes inzake goede praktijken.

    Artikel 75

    Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

    De lidstaten wijzen de voor de uitvoering van deze verordening bevoegde autoriteit of autoriteiten aan. Elke lidstaat wijst slechts één bevoegde autoriteit van doorvoer aan.

    Artikel 76

    Aanwijzing van correspondenten

    De lidstaten en de Commissie wijzen elk één of meer correspondenten aan die tot taak hebben personen of ondernemingen die inlichtingen vereisen over de toepassing van deze verordening, te informeren en te adviseren. De correspondent van de Commissie legt de correspondenten van de lidstaten alle hem of haar gestelde vragen voor die de lidstaten aangaan en vice versa.

    Artikel 77

    Aanwijzing van de douanekantoren van binnenkomst en van uitgang

    De lidstaten kunnen voor de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Unie specifieke douanekantoren van binnenkomst en van uitgang aanwijzen. Indien een lidstaat besluit zulke douanekantoren aan te wijzen, worden voor de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Unie geen andere grensovergangen van die lidstaat gebruikt.

    Artikel 78

    Mededeling en informatieverstrekking omtrent de aanwijzingen

    1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de aanwijzing van:

    a)

    de bevoegde autoriteiten, op grond van artikel 75;

    b)

    de correspondenten, op grond van artikel 76;

    c)

    indien relevant, de douanekantoren van binnenkomst in en van uitgang uit de Unie, op grond van artikel 77.

    2.   Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde aanwijzingen verstrekken de lidstaten de Commissie de volgende informatie:

    a)

    namen;

    b)

    postadressen;

    c)

    e-mailadressen:

    d)

    telefoonnummers;

    e)

    de voor de bevoegde autoriteiten aanvaardbare talen.

    3.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie.

    4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie en eventuele wijzigingen in die informatie worden elektronisch bij de Commissie ingediend.

    5.   De Commissie publiceert op haar websites de lijsten van de aangewezen bevoegde autoriteiten, correspondenten en indien relevant douanekantoren van binnenkomst en van uitgang, en actualiseert die lijsten wanneer daartoe aanleiding is.

    Artikel 79

    Wijzigingen van de bijlagen I tot en met X en XII

    1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I A, I B, I C, II, III, III A, III B, IV, V, VI en VII te wijzigen teneinde rekening te houden met wijzigingen die zijn overeengekomen in het kader van het Verdrag van Bazel en het OESO-besluit.

    2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I C te wijzigen teneinde die aan te passen aan de uitvoering van artikel 27 na 21 mei 2026.

    3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III A te wijzigen teneinde, na indiening van een verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, in die bijlage mengsels van twee of meer van de in bijlage III vermelde afvalstoffen op te nemen, mits de samenstelling van die mengsels van afvalstoffen geen afbreuk doet aan het milieuhygiënisch verantwoord beheer ervan, en, indien is aangetoond dat het desbetreffende mengsel van afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zal worden beheerd binnen de Unie en te bepalen dat een of meer van de codes in bijlage III A alleen van toepassing zijn op overbrengingen tussen lidstaten wanneer is aangetoond dat het desbetreffende mengsel van afvalstoffen niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zal worden beheerd in landen waarop het OESO-besluit van toepassing is.

    4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III B te wijzigen teneinde, na indiening van een verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, in die bijlage niet-gevaarlijke afvalstoffen op te nemen die niet zijn opgenomen in bijlage III, IV of V, indien is aangetoond dat de desbetreffende afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze zullen worden beheerd binnen de Unie.

    5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VIII met betrekking tot de vorm en inhoud van de in die bijlage bedoelde informatie, op basis van de tijdens de uitvoering van deze verordening opgedane ervaring, en om het formulier en de informatie in die bijlage betreffende Uniewetgeving en internationale richtsnoeren inzake milieuhygiënisch verantwoord beheer te actualiseren op basis van ontwikkelingen in de relevante internationale fora of op het niveau van de Unie, en rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IX te wijzigen teneinde de lijsten van Uniewetgeving en internationale richtsnoeren inzake milieuhygiënisch verantwoord beheer te actualiseren op basis van ontwikkelingen op het niveau van de Unie of in de relevante internationale fora.

    7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage X met betrekking tot de in die bijlage opgenomen criteria, op basis van de tijdens de uitvoering van deze verordening opgedane ervaring, en om de informatie in die bijlage betreffende Uniewetgeving en internationale richtsnoeren te actualiseren op basis van ontwikkelingen in de relevante internationale fora of op Unieniveau op het gebied van milieuhygiënisch verantwoord beheer en om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 80 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage XII met betrekking tot de in die bijlage opgenomen informatie, op basis van de tijdens de uitvoering van deze verordening opgedane ervaring.

    Artikel 80

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 6, artikel 18, lid 15, artikel 27, lid 2, artikel 29, lid 6, artikel 39, lid 5, artikel 41, lid 1, artikel 43, lid 4, artikel 45, lid 6, en artikel 79 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 6, artikel 18, lid 15, artikel 27, lid 2, artikel 29, lid 6, artikel 39, lid 5, artikel 41, lid 1, artikel 43, lid 4, artikel 45, lid 6, en artikel 79 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een op grond van artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 6, artikel 18, lid 15, artikel 27, lid 2, artikel 29, lid 6, artikel 39, lid 5, artikel 41, lid 1, artikel 43, lid 4, artikel 45, lid 6, of artikel 79 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 81

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 82

    Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1257/2013

    Verordening (EU) nr. 1257/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In artikel 3, lid 2, wordt de aanhef vervangen door:

    “Voor de toepassing van artikel 6, lid 2, punt a), artikel 7, lid 2, punt d), en de artikelen 13, 15 en 16,”.

    2)

    in artikel 6, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

    “a)

    enkel gerecycled worden in op de Europese lijst opgenomen scheepsrecyclinginrichtingen en, in het geval van schepen die beschouwd worden als gevaarlijke afvalstoffen, zich bevinden in een gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat en worden uitgevoerd uit de Unie, alleen in de op de Europese lijst opgenomen inrichtingen die gelegen zijn in landen die zijn opgenomen in bijlage VII bij het Verdrag van Bazel.”.

    Artikel 83

    Wijzigingen van Verordening (EU) 2020/1056

    Verordening (EU) 2020/1056 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In artikel 2, lid 1, punt a), wordt punt iv) vervangen door:

    “iv)

    de artikelen 9, lid 2, 16, lid 1, en 18, lid 4, van Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad (*1); deze verordening doet geen afbreuk aan in desbetreffende rechtshandelingen van de Unie voorziene controles door douanekantoren;

    (*1)  Verordening (EU) 2024/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1257/2013 en (EU) 2020/1056 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB L, 2024/1157, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj).”."

    2)

    In artikel 5 wordt het volgende lid ingevoegd:

    “1 bis.   In afwijking van lid 1 aanvaarden de bevoegde autoriteiten op grond van Verordening (EU) 2024/1157 wettelijk verplichte informatie, met inbegrip van aanvullende informatie, vanaf 21 mei 2026.”.

    3)

    In artikel 5 wordt lid 2 geschrapt.

    4)

    Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “4.   In afwijking van lid 3 worden de in lid 1 bedoelde elementen die verband houden met informatievereisten in de in artikel 2, lid 1, punt a), iv), bedoelde bepalingen, uiterlijk op de in artikel 27, lid 5, van Verordening (EU) 2024/1157 bedoelde datum vastgesteld.”.

    5)

    Aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “4.   In afwijking van lid 3 worden de in lid 1 bedoelde elementen die specifiek verband houden met de toegang tot en de verwerking door de autoriteiten van wettelijk verplichte informatie met betrekking tot de vereisten van de in artikel 2, lid 1, punt a), iv), bedoelde bepalingen, met inbegrip van de communicatie met de marktdeelnemers met betrekking tot die informatie, uiterlijk op de in artikel 27, lid 5, van Verordening (EU) 2024/1157 bedoelde datum vastgesteld.”.

    6)

    Aan artikel 9 wordt het volgende lid toegevoegd:

    “3.   In afwijking van lid 2 worden de in lid 1 bedoelde elementen die specifiek verband houden met de verwerking van wettelijk verplichte informatie met betrekking tot de in de in artikel 2, lid 1, punt a), iv), vastgestelde vereisten, uiterlijk op de in artikel 27, lid 5, van Verordening (EU) 2024/1157 bedoelde datum vastgesteld.”.

    Artikel 84

    Evaluatie

    Uiterlijk op 31 december 2035 voert de Commissie, rekening houdend met onder meer de overeenkomstig artikel 73 opgestelde verslagen en de in artikel 62, lid 5, bedoelde evaluatie, een evaluatie uit van deze verordening, en meldt zij de resultaten daarvan aan het Europees Parlement en de Raad, vergezeld van een wetgevingsvoorstel indien de Commissie dat passend acht.

    Tijdens haar evaluatie en als onderdeel van haar verslag beoordeelt de Commissie met name:

    a)

    de efficiëntie van de procedure voor voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk 1, en met name de bijbehorende termijnen in de artikelen 8, 14, 15 en 16, onder meer door een analyse van elementen zoals het aantal bezwaren en toestemmingen, en de tijd tussen de indiening en een besluit over een kennisgeving. De Commissie kan daartoe gebruikmaken van gegevens die zijn opgeslagen in de in artikel 27 bedoelde systemen;

    b)

    of de bekendmaking van gegevens over de overbrenging van afvalstoffen overeenkomstig artikel 21 voldoende transparantie biedt, met name door te analyseren of en waarom de namen van de inrichtingen op de plaats van bestemming door de bevoegde autoriteiten of personen die de overbrenging regelen, op grond van de wetgeving van de Unie en de nationale wetgeving als vertrouwelijk werden beschouwd;

    c)

    of deze verordening voldoende bijdraagt aan klimaatneutraliteit, de totstandbrenging van een circulaire economie en het tot nul terugbrengen van verontreiniging, rekening houdend met de verslagen en gegevens die zijn gepubliceerd door de relevante agentschappen van de Unie.

    Tijdens haar evaluatie en als onderdeel van haar verslag beoordeelt de Commissie bovendien of het beginsel van gelijkheid in het Unierecht is geëerbiedigd, evalueert zij in dat verband mogelijke gevolgen voor het concurrentievermogen op een lidstaat en neemt zij waar nodig corrigerende maatregelen.

    Artikel 85

    Intrekking en overgangsbepalingen

    1.   Verordening (EG) nr. 1013/2006 wordt ingetrokken met ingang van 20 mei 2024.

    2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1013/2006 blijven evenwel van toepassing tot en met 21 mei 2026, met uitzondering van:

    a)

    artikel 30, dat niet langer van toepassing is vanaf 20 mei 2024;

    b)

    artikel 37, dat van toepassing blijft tot en met 21 mei 2027;

    c)

    artikel 51, dat van toepassing blijft tot 31 december 2025.

    3.   Verordening (EG) nr. 1013/2006 blijft ook van toepassing op overbrengingen waarvan overeenkomstig artikel 4 van die verordening kennis is gegeven en waarvoor de bevoegde autoriteit van bestemming vóór 21 mei 2026 een ontvangstbevestiging heeft gegeven overeenkomstig artikel 8 van die verordening. Op die overbrengingen zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing.

    4.   Verordening (EG) nr. 1418/2007 (47) wordt ingetrokken met ingang van 21 mei 2027.

    5.   De nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in een overbrenging waarvoor de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 toestemming hebben gegeven, dienen uiterlijk één jaar na 21 mei 2026 te zijn voltooid.

    6.   Overbrengingen waarvoor de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 toestemming hebben gegeven, dienen uiterlijk drie jaar na 21 mei 2026 te zijn voltooid.

    7.   Een goedkeuring vooraf van een inrichting overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1013/2006 is niet langer geldig vanaf uiterlijk vijf jaar na 20 mei 2024.

    8.   Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EG) nr. 1013/2006 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XIII.

    Artikel 86

    Inwerkingtreding en toepassing

    1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Zij is van toepassing met ingang van 21 mei 2026.

    3.   Met betrekking tot de volgende bepalingen gelden evenwel de volgende toepassingsdatums:

    a)

    artikel 83, punten 4), 5) en 6), is van toepassing met ingang van 20 augustus 2020;

    b)

    artikel 2, lid 2, punt i), artikel 7, lid 10, artikel 11, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 6, artikel 18, lid 15, artikel 27, leden 2 en 5, artikel 29, leden 3 en 6, artikel 31, de artikelen 41 tot en met 43, artikel 45, artikel 51, lid 7, artikel 61, lid 7, artikel 66 en 79 tot en met 82 en artikel 83, punten 1) tot en met 3), zijn van toepassing met ingang van 20 mei 2024;

    c)

    artikel 39, lid 1, punt d), is van toepassing met ingang van 21 november 2026;

    d)

    artikel 38, lid 2, punt b), artikel 40, artikel 44, lid 2, punt a), en de artikelen 46 en 47 zijn van toepassing met ingang van 21 mei 2027, behalve artikel 40, lid 3, punt b), dat van toepassing is met ingang van 21 mei 2026;

    e)

    artikel 73 is van toepassing met ingang van 1 januari 2026.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 11 april 2024.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. LAHBIB


    (1)   PB C 275 van 18.7.2022, blz. 95.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 februari 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 maart 2024.

    (3)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

    (5)   PB L 39 van 16.2.1993, blz. 3.

    (6)  Besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 betreffende de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Verdrag van Bazel) (PB L 39 van 16.2.1993, blz. 1).

    (7)  Wijziging van het Verdrag van Bazel (“wijziging betreffende het verbod”), vastgesteld bij Besluit III/1 van de partijen bij het Verdrag van Bazel.

    (8)  Besluit 97/640/EG van de Raad van 22 september 1997 inzake de goedkeuring namens de Gemeenschap van de wijziging van het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Verdrag van Bazel) als vastgelegd in Besluit III/1 van de Conferentie der partijen (PB L 272 van 4.10.1997, blz. 45) en Verordening (EG) nr. 120/97 van de Raad van 20 januari 1997 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 22 van 24.1.1997, blz. 14).

    (9)  OESO/LEGAL/0266.

    (10)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

    (11)  Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1).

    (12)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

    (13)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (14)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

    (15)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    (16)  Verordening (EU) 2020/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 inzake elektronische informatie over goederenvervoer (PB L 249 van 31.7.2020, blz. 33).

    (17)  Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot instelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 (PB L 317 van 9.12.2022, blz. 1).

    (18)   PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

    (19)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

    (20)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

    (21)  Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).

    (22)  Verordening (EU) 2023/2055 van de Commissie van 25 september 2023 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) wat betreft synthetische polymeermicrodeeltjes (PB L 238 van 27.9.2023, blz. 67).

    (23)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

    (24)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming van het verlies van kunststofpellets om verontreiniging door microplastics te verminderen (COM(2023) 645 final).

    (25)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

    (26)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

    (27)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

    (28)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

    (29)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

    (30)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (31)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

    (32)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (33)  Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).

    (34)  Richtlijn 2006/117/Euratom van de Raad van 20 november 2006 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof (PB L 337 van 5.12.2006, blz. 21).

    (35)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

    (36)  Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).

    (37)  Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica van 1991.

    (38)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG, 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

    (39)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

    (40)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

    (41)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

    (42)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (43)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

    (44)  Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).

    (45)  OESO/LEGAL/0266.

    (46)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1245 van de Commissie van 28 juli 2016 tot vaststelling van een voorlopige concordantietabel voor de codes van de gecombineerde nomenclatuur, neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad, en de vermeldingen van afvalstoffen die zijn opgenomen in de bijlagen III, IV en V bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 204 van 29.7.2016, blz. 11).

    (47)  Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6).


    BIJLAGE I A

    Image 1

    Image 2

    Image 3

    Image 4


    BIJLAGE I B

    Image 5

    Image 6

    Image 7

    Image 8


    BIJLAGE I C

    SPECIFIEKE INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN VAN HET KENNISGEVINGS- EN HET VERVOERSDOCUMENT

    Vanaf 21 mei 2026 moeten documenten en informatie elektronisch worden ingediend overeenkomstig artikel 27, zoals vereist in de desbetreffende bepalingen in deze verordening.

    Indien bij de overbrengingen derde landen betrokken zijn (zoals in titels IV, V en VI), waarvoor papieren documenten gebruikt kunnen worden, blijven procedures op basis van papieren documenten mogelijk indien geen toegang tot de in artikel 27 bedoelde systemen mogelijk is.

    Bijlage I C bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 kan worden geraadpleegd voor algemene richtsnoeren voor het invullen van de kennisgevings- en vervoersdocumenten, met name bij het invullen van documenten op papier, voor zover nog relevant.


    BIJLAGE II

    INFORMATIE EN DOCUMENTATIE BETREFFENDE DE KENNISGEVING

    Deel 1: Informatie op te nemen in het kennisgevingsdocument

    1.

    Volgnummer of een andere aanvaarde identificatiecode van het kennisgevingsformulier en voorgenomen totaal aantal overbrengingen.

    Indien de kennisgever reeds eerder toestemming(en) heeft gekregen voor de overbrenging van dezelfde soort afvalstoffen naar dezelfde inrichting, kan ook worden verwezen naar het serienummer of andere aanvaarde identificatie van het kennisgevingsdocument van die reeds toegestane overbrengingen.

    Voor de toepassing van artikel 9, lid 3, vermeldt de kennisgever, indien hij vooraf toestemming(en) heeft verkregen voor de overbrenging van dezelfde soorten afvalstoffen van dezelfde locatie in het land van verzending naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting en waarbij de eventuele landen van doorvoer dezelfde zijn, het serienummer of een andere aanvaarde identificatiecode van het kennisgevingsdocument van die eerder goedgekeurde overbrengingen. Daarnaast worden wijzigingen in de gegevens van een nieuwe kennisgeving ten opzichte van een dergelijke overbrenging waarvoor eerder toestemming is verleend, in de kennisgeving vermeld.

    2.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, registratienummer en contactpersoon van de kennisgever.

    3.

    Indien de kennisgever niet de oorspronkelijke afvalproducent of nieuwe afvalproducent of inzamelaar is: Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres en contactpersoon van de oorspronkelijke afvalproducent(en), nieuwe afvalproducent(en), dan wel inzamelaars of houders van afvalstoffen.

    4.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres en contactpersoon van de handela(a)r(en) of makelaar(s), in geval de kennisgever hem heeft gemachtigd overeenkomstig artikel 3, eerste alinea, punt 6).

    5.

    Adres van de plaats vanwaar de overbrenging aanvangt, naam van de persoon die verantwoordelijk is voor die locatie en, indien verschillend van de in de punten 2 tot en met 4 bedoelde personen, adres, telefoonnummer, e-mailadres en contactpersoon van de persoon die verantwoordelijk is voor die locatie.

    6.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, registratienummer en contactpersoon van de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering, gebruikte technologie en eventuele status als vooraf goedgekeurde inrichting overeenkomstig artikel 14.

    Indien de afvalstoffen bestemd zijn voor een voorlopige handeling tot nuttige toepassing of een voorlopige handeling tot verwijdering, moet soortgelijke informatie worden verstrekt over alle inrichtingen waar aansluitend voorlopige en niet-voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of voorlopige of niet-voorlopige handelingen tot verwijdering gepland zijn.

    Er moet een bewijs van de vergunning van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn 2008/98/EG worden overlegd, of, indien de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering onder bijlage I, categorie 5, bij Richtlijn 2010/75/EU, valt, moet een bewijs (bv. een verklaring betreffende het bestaan ervan) worden overgelegd dat zij over een geldige vergunning beschikt die in overeenstemming met artikel 4 en 5 van die richtlijn is verleend.

    7.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, registratienummer en contactpersoon van de ontvanger.

    8.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres, registratienummer en contactpersoon van de geplande vervoerder(s) en/of hun vertegenwoordiger(s).

    9.

    Land van verzending en relevante bevoegde autoriteit.

    10.

    Landen van doorvoer en relevante bevoegde autoriteiten.

    11.

    Land van bestemming en relevante bevoegde autoriteit.

    12.

    Eenmalige kennisgeving of algemene kennisgeving. In geval van een algemene kennisgeving, de gewenste geldigheidstermijn.

    13.

    Geplande vertrekdatum(s) voor de overbrenging(en).

    14.

    Voorgenomen vervoerswijze.

    15.

    Geplande routeplanning en geplande route, waar mogelijk met inbegrip van mogelijke alternatieven.

    16.

    Registratiebewijs van de vervoerder(s) voor het vervoer van afvalstoffen (bv. verklaring betreffende zijn bestaan).

    17.

    Aanduiding van het type afvalstoffen op de relevante lijst, bron(nen), beschrijving, samenstelling en gevaarlijke eigenschappen. In geval van afvalstoffen afkomstig uit meerdere bronnen, tevens een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen.

    18.

    Geraamde minimum- en maximumhoeveelheden.

    19.

    Gepland verpakkingstype.

    20.

    Specificatie van de handeling(en) tot nuttige toepassing of verwijdering zoals bedoeld in bijlage I en II bij Richtlijn 2008/98/EG.

    21.

    Indien de afvalstoffen bestemd zijn voor nuttige toepassing:

    a)

    de geplande methode van verwijdering van het restafval na de nuttige toepassing;

    b)

    de hoeveelheid nuttig toegepast materiaal in verhouding tot het restafval en het niet nuttig toepasbare afval;

    c)

    de geschatte waarde van het nuttig toegepaste materiaal;

    d)

    de kosten van nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het restafval.

    22.

    Indien de afvalstoffen bestemd zijn voor verwijdering, bewijsmateriaal waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 11, lid 1, punt a), is voldaan.

    23.

    Een afschrift van het contract en een verklaring inzake het bestaan ervan tussen de kennisgever, de ontvanger en de exploitant van de inrichting waar de afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd dat ten tijde van de kennisgeving gesloten en juridisch bindend is, zoals vereist wordt in artikel 5, lid 7, en artikel 6.

    24.

    Een afschrift van het contract en een verklaring inzake het bestaan ervan tussen de producent van de afvalstoffen, de nieuwe producent van de afvalstoffen of inzamelaar en de makelaar of handelaar, indien de makelaar of handelaar de kennisgevingsprocedures verricht.

    25.

    Bewijs van het bestaan van een borgsom of gelijkwaardige verzekering (of een verklaring inzake het bestaan daarvan, indien de bevoegde autoriteit dat toestaat) die ten tijde van de kennisgeving gestort c.q. gesloten en juridisch bindend is of, indien de bevoegde autoriteit die de borgsom of gelijkwaardige verzekering dat toestaat, ten laatste ingaat op het moment waarop het vervoersdocument is ingevuld op grond van artikel 16, lid 2, zoals vereist in de artikelen 5, lid 8, en artikel 7.

    26.

    Verklaring van de kennisgever dat de kennisgever in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving niet is veroordeeld voor het verrichten van een illegale overbrenging of enige andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid, en niet herhaaldelijk heeft verzuimd de artikelen 15 en 16 na te leven in verband met eerdere overbrengingen.

    27.

    Verklaring van de kennisgever dat de informatie naar beste weten volledig en correct is.

    Deel 2: Informatie op te nemen in het vervoersdocument of een bijlage daarbij:

    Alle reeds in deel 1 genoemde informatie, geactualiseerd met de onderstaande details, plus de andere gespecificeerde aanvullende informatie:

    1.

    Volgnummer en totaal aantal overbrengingen.

    2.

    Datum van vertrek van de overbrenging.

    3.

    Vervoerswijze(n).

    4.

    Naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres van de vervoerder(s).

    5.

    Routeplanning en route, waar mogelijk met inbegrip van mogelijke alternatieven, zoals aangegeven in het kennisgevingsdocument, in geval van onvoorziene omstandigheden.

    6.

    Hoeveelheden.

    7.

    Verpakkingstype.

    8.

    Identificatienummer container, indien van toepassing

    9.

    Eventuele bijzondere voorzorgsmaatregelen die de vervoerder(s) moet(en) treffen.

    10.

    Verklaring ondertekend door de kennisgever dat alle noodzakelijke toestemmingen zijn ontvangen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen.

    11.

    De handtekening voor elke overdracht van afvalstoffen tussen vervoerders.

    Deel 3: Eventuele door de bevoegde autoriteiten verlangde aanvullende informatie en documentatie:

    1.

    De aard en geldigheidsduur van de vergunning op grond waarvan de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering geëxploiteerd wordt.

    2.

    Afschrift van de vergunning die wordt afgegeven overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2010/75/EU.

    3.

    Inlichtingen over de maatregelen die de veiligheid van het vervoer moeten waarborgen.

    4.

    De lengte(n) van het traject tussen de plaats waar de overbrenging begint en de inrichting, met inbegrip van alternatieve routes.

    5.

    In het geval van intermodaal vervoer, de plaats(en) waar de overlading plaatsvindt.

    6.

    Informatie over de kosten van het vervoer van de afvalstoffen tussen de kennisgever en de inrichting.

    7.

    Afschrift van de registratie van de vervoerder(s) in verband met het vervoer van de afvalstoffen.

    8.

    Chemische analyse van de samenstelling van de afvalstoffen.

    9.

    Beschrijving van het productieproces van de afvalstoffen.

    10.

    Beschrijving van het behandelingsproces in de inrichting van de ontvanger.

    11.

    De borgsom of gelijkwaardige verzekering, of een afschrift of bewijs daarvan.

    12.

    Toelichting op de berekening van de borgsom of gelijkwaardige verzekering als vereist in artikel 5, lid 8, en artikel 7.

    13.

    Afschrift of bewijs van de verzekering voor aansprakelijkheid voor schade aan derden.

    14.

    Documentatie waaruit blijkt dat de kennisgever in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de kennisgeving niet is veroordeeld voor het verrichten van een illegale overbrenging of enige andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid, en niet herhaaldelijk heeft verzuimd de artikelen 16 en 15 na te leven in verband met eerdere overbrengingen.

    15.

    Alle andere informatie die relevant is voor de beoordeling van de kennisgeving in overeenstemming met deze verordening en nationale wetgeving.


    BIJLAGE III

    LIJST VAN AFVALSTOFFEN DIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 18 VERGEZELD MOETEN GAAN VAN BEPAALDE INFORMATIE (“GROENE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN) ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4, PUNT A)

    Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen afvalstoffen niet worden onderworpen aan de in artikel 18 vastgestelde algemene informatieverplichtingen indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat:

    a)

    de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alsook de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij die richtlijn, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

    b)

    nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is.

    Deel I:

    Afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel (1).

    Voor de toepassing van deze verordening:

    a)

    wordt elke verwijzing in bijlage IX bij het Verdrag van Bazel naar lijst A opgevat als een verwijzing naar bijlage IV bij deze verordening;”;

    b)

    wordt in Bazel-code B1020 onder de term “in afgewerkte vorm in bulk” ook verstaan alle daar genoemd metaalschroot in niet-verspreidbare (2) vorm;

    c)

    wordt Bazel-code B1030 als volgt gelezen: “residuen die vuurvaste metalen bevatten”;

    d)

    is Bazel-code B1100 voor wat betreft “slakken verkregen bij de behandeling van koper enz.” niet van toepassing en is in plaats daarvan OESO-code GB040 in deel II van toepassing;

    e)

    is Bazel-code B1110 niet van toepassing en zijn in plaats daarvan de OESO-codes GC010 en GC020 in deel II van toepassing;

    f)

    is Bazel-code B2050 niet van toepassing en is in plaats daarvan OESO-code GG040 in deel II van toepassing;

    g)

    is Bazel-code B3011 niet van toepassing voor afvalstoffen die binnen de Unie worden overgebracht, en is in plaats daarvan het volgende van toepassing:

    EU3011 (3)

    kunststofafval (zie de vergelijkbare code AC300 in bijlage IV, deel II, en de vergelijkbare code EU48 in bijlage IV, deel I):

    Het hieronder vermelde kunststofafval, mits het nagenoeg vrij is van verontreiniging en andere soorten afval (4) en bestemd is voor recycling:

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (5) bestaande uit één niet-gehalogeneerd polymeer, met inbegrip van de volgende polymeren, maar daartoe niet beperkt:

    polyethyleen (PE)

    polypropyleen (PP)

    polystyreen (PS)

    acrylonitril-butadieen-styreen (ABS)

    polyethyleentereftalaat (PET)

    polycarbonaat (PC)

    polyether

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (6) bestaande uit één uitgehard hars of condensatieproduct, met inbegrip van de volgende harsen, maar daartoe niet beperkt:

    ureumformaldehydeharsen

    fenolformaldehydeharsen

    melamineformaldehydeharsen

    epoxyharsen

    alkydharsen

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (6) bestaande uit een van de volgende gefluoreerde polymeren (7):

    perfluorethyleen/propyleen (FEP)

    perfluoralkoxyalkanen:

    tetrafluorethyleen/perfluoralkyl-vinylether (PFA)

    tetrafluorethyleen/perfluormethylvinylether (MFA)

    polyvinylfluoride (PVF)

    polyvinylideenfluoride (PVDF)

    polytetrafluorethyleen (PTFE)

    polyvinylchloride (PVC).

    Deel II:

    Metaalhoudende afvalstoffen die vrijkomen bij het smelten en zuiveren van metalen

    GB040

    7112

    2620 30

    2620 91

    slak afkomstig van de behandeling van edele metalen en koper, bestemd voor latere terugwinning

    Andere metaalhoudende afvalstoffen

    GC010

     

    uitsluitend uit metalen of legeringen bestaand elektrisch montageafval

    GC020

     

    elektronische restanten (bv. printplaten, elektronische onderdelen, draad enz.) en voor terugwinning van basismetaal en edelmetaal geschikte teruggewonnen elektronische onderdelen

    GC030

    ex 8908 00

    schepen en ander drijvend materieel bestemd voor de sloop, waaruit eventuele lading en andere van de scheepsexploitatie afkomstige materialen die als gevaarlijke stof of afvalstof geclassificeerd zijn, naar behoren zijn verwijderd (8)

    GC050

     

    afgewerkte kraakkatalysatoren uit wervelbedproces (FCC), bv. aluminiumoxide, zeolieten

    Glasafval in een zich niet verspreidende vorm

    GE020

    ex 7001

    ex 7019 39

    glasvezelafval

    Afval van keramische producten in een zich niet verspreidende vorm

    GF010

     

    afval van keramische producten die gebakken zijn na in de vorm te zijn gebracht of bewerkt, met inbegrip van keramische vaten (vóór en/of na gebruik)

    Ander hoofdzakelijk uit anorganisch materiaal bestaand afval dat metalen en organische materialen kan bevatten

    GG030

    ex 2621

    zware as en sintels van steenkoolcentrales

    GG040

    ex 2621

    vliegas van steenkoolcentrales

    Afval van looien, pelterij en gebruik van huiden

    GN010

    ex 0502 00

    afval van haar van varkens of van wilde zwijnen, van dassenhaar en ander dierlijk haar, voor borstelwerk

    GN020

    ex 0503 00

    afval van paardenhaar, ook indien in vliezen, al dan niet op een onderlaag

    GN030

    ex 0505 90

    afval van vogelhuiden en andere delen van vogels, met veren of dons bezet, van veren en delen van veren (ook indien bijgesneden) en dons, ruw, gereinigd, ontsmet of op andere wijze behandeld ter voorkoming van bederf, doch niet verder bewerkt


    (1)  Bijlage IX bij het Verdrag van Bazel is in deze verordening opgenomen als bijlage V, deel 1, lijst B.

    (2)  Afvalstoffen in de vorm van poeder, slurrie, stof of vaste voorwerpen die houders met gevaarlijke vloeibare afvalstoffen bevatten, worden niet als “niet-verspreidbaar” aangemerkt.

    (3)  Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de termen “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” en, indien relevant, “nagenoeg uitsluitend bestaande uit” verstaan dat in een zending kunststofafval of mengsels van kunststofafval, ingedeeld onder code EU3011, het gehalte aan verontreiniging, andere soorten afvalstoffen of andere niet-gehalogeneerde polymeren, uitgeharde harsen of condensatieproducten, of gefluoreerde polymeren, dan het ene niet-gehalogeneerde polymeer, geharde hars of condensatieproduct, of gefluoreerde polymeer dat het grootste deel van het kunststofafval uitmaakt, in totaal niet meer mag bedragen dan 6 % van het gewicht van de zending.

    (4)  Wat “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (5)  Wat “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (6)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (7)  Met uitzondering van afval na consumptie.

    (8)   “Naar behoren verwijderd” betekent dat volledig voldaan wordt aan de internationale voorschriften en richtsnoeren betreffende recycling van schepen.


    BIJLAGE III A

    MENGSELS VAN TWEE OF MEER AFVALSTOFFEN VAN BIJLAGE III, MITS DE SAMENSTELLING VAN DIE MENGSELS GEEN AFBREUK DOET AAN HET MILIEUHYGIËNISCH VERANTWOORD BEHEER ERVAN, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4, PUNT B)

    1.

    Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen mengsels van afvalstoffen niet worden onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat:

    a)

    de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alsook de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij die richtlijn, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

    b)

    nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is.

    2.

    De volgende mengsels van afvalstoffen worden in deze bijlage opgenomen:

    a)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder de Bazel-codes B1010 en B1050;

    b)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder de Bazel-codes B1010 en B1070;

    c)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder de Bazel-codes B3040 en B3080;

    d)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder (OESO-)code GB040 en onder Bazel-code B1100, beperkt tot de volgende categorieën: hardzink, zinkhoudende slak, aluminiumschuim met uitzondering van zoutslak, en oude vuurvaste bekleding, met inbegrip van gietpannen, afkomstig uit kopersmelterijen;

    e)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder (OESO-)code GB040, onder Bazel-code B1070 en onder Bazel-code B1100, beperkt tot oude vuurvaste bekleding, met inbegrip van gietpannen, afkomstig uit kopersmelterijen.

    3.

    De volgende mengsels van afvalstoffen, vallend onder afzonderlijke streepjes of substreepjes van één code, worden in deze bijlage opgenomen:

    a)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B1010;

    b)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B2010;

    c)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B2030;

    d)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B3020, beperkt tot ongebleekt papier of karton of gegolfd papier of golfkarton, overig papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt chemisch pulp dat niet in bulk is gekleurd, papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van mechanisch pulp (bijvoorbeeld kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk);

    e)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B3030;

    f)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B3040;

    g)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder Bazel-code B3050.

    4.

    Voor overbrengingen bestemd voor recycling binnen de Unie worden de volgende mengsels van afvalstoffen (1), vallend onder afzonderlijke streepjes of substreepjes van één code, in deze bijlage opgenomen:

    a)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder code EU3011 en vermeld onder het streepje dat betrekking heeft op niet-gehalogeneerde polymeren;

    b)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder code EU3011 en vermeld onder het streepje dat betrekking heeft op uitgehard hars of condensatieproducten;

    c)

    mengsels van afvalstoffen vallend onder code EU3011 en vermeld onder “perfluoralkoxyalkanen”.


    (1)  Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de termen “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” en, indien relevant, “nagenoeg uitsluitend bestaande uit” verstaan dat in een zending mengsels van kunststofafval zoals bedoeld in punt 4 van bijlage III A het gehalte aan verontreiniging, andere soorten afvalstoffen of andere niet-gehalogeneerde polymeren, uitgeharde harsen of condensatieproducten, of gefluoreerde polymeren, dan het ene niet-gehalogeneerde polymeer, geharde hars of condensatieproduct, of gefluoreerde polymeer dat het grootste deel van het kunststofafval uitmaakt, in totaal niet meer mag bedragen dan 6 % van het gewicht van de zending.


    BIJLAGE III B

    AANVULLENDE “GROENE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4, PUNT A)

    1.

    Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen afvalstoffen niet worden onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat:

    a)

    de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alsook de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij die richtlijn, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

    b)

    nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk is.

    2.

    De volgende afvalstoffen worden in deze bijlage opgenomen:

    BEU04

    Geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof

    BEU05

    Schone biologisch afbreekbare afvalstoffen van landbouw, tuinbouw, bosbouw, tuinen, parken en begraafplaatsen.

    3.

    De overbrengingen van in deze bijlage opgenomen afvalstoffen laten de bepalingen van Verordening (EU) 2016/2031 onverlet.

    BIJLAGE IV

    LIJST VAN AFVALSTOFFEN WAARVOOR DE PROCEDURE VAN VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE KENNISGEVING EN TOESTEMMING GELDT (“ORANJE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN) (1) ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 2, PUNT A)

    Deel I:

    Afvalstoffen die zijn opgenomen in de bijlagen II en VIII bij het Verdrag van Bazel (2).

    Voor de toepassing van deze verordening:

    a)

    wordt elke verwijzing in bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel naar lijst B opgevat als een verwijzing naar bijlage III bij deze verordening;

    b)

    moet de term “zonder de in lijst B (bijlage IX) genoemde afvalstoffen” in Bazel-code A1010 worden opgevat als een verwijzing zowel naar Bazel-code B1020 als naar de opmerking over Bazel-code B1020 in bijlage III, deel I, punt b), bij deze verordening;

    c)

    zijn de Bazel-codes A1180 en A2060 niet van toepassing en zijn in plaats daarvan, voor zover toepasselijk, de OESO-codes GC010, GC020 en GC040 in bijlage III, deel II, van toepassing;

    d)

    heeft Bazel-code A4050 ook betrekking op ovenpuin afkomstig van het smelten van aluminium omdat dat anorganische cyaniden (Y33) bevat. Als de cyaniden vernietigd zijn, wordt ovenpuin ingedeeld in deel II, code AB120, omdat het anorganische fluorverbindingen met uitzondering van calciumfluoride (Y32) bevat;

    e)

    is Bazel-code A3210 niet van toepassing en is in plaats daarvan code AC300 in deel II van toepassing;

    f)

    is Bazel-code Y48 niet van toepassing voor afvalstoffen die binnen de Unie worden overgebracht, en is in plaats daarvan het volgende van toepassing:

    EU48

    kunststofafval dat niet onder code AC300 in deel II of code EU3011 in bijlage III, deel I, valt, alsook mengsels van kunststofafval die niet onder bijlage III A, punt 4, vallen.

    Deel II:

    Metaalhoudende afvalstoffen

    AA010

    2619 00

    slakken, walsschilfers en ander bij de vervaardiging van ijzer en staal verkregen afval (3)

    AA060

    2620 50

    assen en residuen van vanadium (3)

    AA190

    8104 20

    ex 8104 30

    afval en restanten van magnesium die brandbaar of pyrofoor zijn of, wanneer zij in contact komen met water, gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen doen ontstaan

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    AB030

     

    afval van de oppervlaktebehandeling van metalen met behulp van niet-gecyanideerde producten

    AB070

     

    zand gebruikt in smelterijen/gieterijen

    AB120

    ex 2812 90

    ex 3824

    anorganische halogenideverbindingen, niet elders vermeld of ingedeeld

    AB130

     

    gebruikt staalgrit

    AB150

    ex 3824 90

    ongezuiverd calciumsulfiet en calciumsulfaat, afkomstig van rookgasontzwaveling

    Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

    AC060

    ex 3819 00

    hydraulische vloeistoffen

    AC070

    ex 3819 00

    remvloeistoffen

    AC080

    ex 3820 00

    antivriesvloeistoffen

    AC150

     

    chloorfluorkoolwaterstoffen

    AC160

     

    halonen

    AC170

    ex 4403 10

    afval van behandeld kurk en hout

    AC250

     

    oppervlakteactieve stoffen (surfactants)

    AC260

    ex 3101

    varkensmest; uitwerpselen

    AC270

     

    slib van afvalwater

    AC300

     

    kunststofafval, met inbegrip van mengsels daarvan, dat in bijlage I genoemde bestanddelen bevat of daarmee verontreinigd is in zulke mate dat het een eigenschap zoals bedoeld in bijlage III vertoont (zie de vergelijkbare code EU3011 in bijlage III, deel I, en de vergelijkbare code EU48 in deel I)

    Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

    AD090

    ex 3824 90

    afval afkomstig van de productie, de bereiding en het gebruik van reprografische en fotografische producten en materialen, voor zover niet elders vermeld of ingedeeld

    AD100

     

    afval afkomstig van de oppervlaktebehandeling van kunststoffen met behulp van niet-gecyanideerde producten

    AD120

    ex 3914 00

    ex 3915

    ionenwisselaarharsen

    AD150

     

    als filters gebruikt natuurlijk organisch materiaal (bv. biofilters)

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    RB020

    ex 6815

    keramiekvezels met dezelfde fysisch-chemische eigenschappen als die van asbest


    (1)  Deze lijst is afkomstig uit het OESO-besluit, aanhangsel 4.

    (2)  Bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel is in deze verordening opgenomen als bijlage V, deel 1, lijst A. Bijlage II bij het Verdrag van Bazel is opgenomen als bijlage V, deel 2, lijst A.

    (3)  Dit omvat afval in de vorm van as, residuen, slakken, dross en skimmings, walsschilfers, stof, poeder, slib en filterkoek, tenzij een stof expliciet elders wordt genoemd.


    BIJLAGE V

    LIJST VAN AFVALSTOFFEN MET BETREKKING TOT ARTIKEL 39

    Inleiding

    1.

    Deze bijlage is van toepassing onverminderd Richtlijn 2008/98/EG.

    2.

    Deze bijlage bestaat uit twee delen. Artikel 39 verwijst verder naar de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG. Voor de toepassing van deze verordening en om na te gaan of een bepaalde afvalstof onder het uitvoerverbod in artikel 39 van deze verordening valt, is de lijst van afvalstoffen waarnaar verwezen wordt in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alleen van toepassing als lijst A van deel 1 van deze bijlage niet van toepassing is. Uitsluitend als een afvalstof niet voorkomt in lijst A van deel 1 van deze bijlage en niet is opgenomen als gevaarlijke afvalstof in de lijst zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG moet worden nagegaan of de afvalstof voorkomt in deel 2 van deze bijlage.

    3.

    Afvalstoffen die zijn opgenomen in lijst B van deel 1 of die behoren tot de niet-gevaarlijke afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG (d.w.z. afvalstoffen die niet met een asterisk zijn gemarkeerd) vallen onder het uitvoerverbod indien zij zodanig zijn verontreinigd door andere materialen dat

    a)

    de aan de afvalstoffen verbonden risico’s zodanig toenemen dat zij, gelet op de lijst van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2008/98/EG alsook de gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III bij die richtlijn, voor de procedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

    b)

    geen milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing van de afvalstoffen mogelijk is.

    Deel 1 (1)

    Lijst A (bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel)

    A1

    Metalen en metaalhoudende afvalstoffen

    A1010

    metalen afvalstoffen en afvalstoffen die uit legeringen bestaan van een van de volgende stoffen:

    antimoon

    arseen

    beryllium

    cadmium

    lood

    kwik

    selenium

    tellurium

    thallium

    maar zonder de in lijst B genoemde afvalstoffen.

    A1020

    afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel of verontreiniging bevatten, uitgezonderd metalen in massieve vorm:

    antimoon; antimoonverbindingen

    beryllium; berylliumverbindingen

    cadmium; cadmiumverbindingen

    lood; loodverbindingen

    selenium; seleniumverbindingen

    tellurium; telluriumverbindingen

    A1030

    afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel of verontreiniging bevatten:

    arseen; arseenverbindingen

    kwik; kwikverbindingen

    thallium; thalliumverbindingen

    A1040

    afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel bevatten:

    metaalcarbonylen

    zeswaardige chroomverbindingen

    A1050

    galvanisch slib

    A1060

    effluenten van het beitsen van metalen

    A1070

    loogresiduen van zinkverwerking, stof en slib zoals jarosiet, hematiet enz.

    A1080

    zinkresiduen die niet zijn opgenomen in lijst B en die lood en cadmium in voldoende concentraties bevatten om eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III te vertonen

    A1090

    as van de verbranding van geïsoleerd koperdraad

    A1100

    stof en residuen van gasreinigingsinrichtingen in kopersmelterijen

    A1110

    afgewerkte elektrolytische oplossingen afkomstig van de elektrolytische winning en zuivering van koper

    A1120

    afvalslib, met uitzondering van anodeslib, afkomstig van elektrolytische zuiveringssystemen bij de winning en zuivering van koper

    A1130

    afgewerkte etsoplossingen die opgelost koper bevatten

    A1140

    afgewerkte koperchloride- en kopercyanidekatalysatoren

    A1150

    edelmetaalhoudende as afkomstig van de verbranding van printplaten die niet op lijst B voorkomen (2)

    A1160

    oude loodbatterijen, intact of in stukken

    A1170

    ongesorteerde lege batterijen, met uitzondering van mengsels van uitsluitend in lijst B genoemde batterijen. Lege batterijen die niet op lijst B voorkomen en die in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten dat ze gevaarlijk worden

    A1180

    oude elektrische en elektronische eenheden of schroot (3) met onderdelen als accu’s en andere batterijen die op lijst A staan, kwikschakelaars, glas afkomstig van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas en PCB-condensatoren, of in die mate verontreinigd met bestanddelen die in bijlage I worden genoemd (bv. cadmium, kwik, lood, polychloorbifenyl) dat ze eigenschappen hebben die in bijlage III worden vermeld (NB: Zie het vergelijkbare punt op lijst B: B1110) (4)

    A1190

    Kabelschroot dat is omhuld of geïsoleerd met kunststoffen die koolteer, PCB (4), lood, cadmium, andere organische halogeenverbindingen of andere stoffen uit bijlage I bevatten of daarmee verontreinigd zijn, in dusdanige mate dat het voldoet aan de kenmerken van bijlage III

    A2

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    A2010

    glas afkomstig van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas

    A2020

    afgewerkte anorganische fluorverbindingen in de vorm van vloeistof of slib maar zonder de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A2030

    afgewerkte katalysatoren met uitzondering van de op lijst B genoemde afvalstoffen

    A2040

    afvalgips afkomstig uit de chemische procesindustrie, indien dat bestanddelen, genoemd in bijlage I in zulke concentraties bevat dat het gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III vertoont (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2080)

    A2050

    afgedankte asbest (stof en vezels)

    A2060

    vliegas afkomstig van kolengestookte centrales die stoffen als genoemd in bijlage I in voldoende concentraties bevatten om eigenschappen als vermeld in bijlage III te vertonen (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2050)

    A3

    Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

    A3010

    afvalstoffen die ontstaan bij de productie of verwerking van petroleumcokes en bitumen

    A3020

    afgewerkte minerale oliën die ongeschikt zijn voor het oorspronkelijk bedoelde gebruik

    A3030

    afvalstoffen die slib van loodhoudende antiklopverbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan

    A3040

    afgewerkte warmtegeleidende vloeistoffen (voor warmteoverdracht)

    A3050

    afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering of het gebruik van harsen, latex, weekmakers, lijm/kleefstoffen met uitzondering van afvalstoffen die op lijst B worden genoemd (NB: Zie het vergelijkbare punt op lijst B: B4020)

    A3060

    afgewerkte nitrocellulose

    A3070

    afgewerkte fenolen, fenolverbindingen, met inbegrip van chloorfenol in de vorm van vloeistof of slib

    A3080

    afgewerkte ethers, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A3090

    leerstof, -as, -slib en -poeder indien zij zeswaardige chroomverbindingen of biociden bevatten (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3100)

    A3100

    snijdsel en ander afval van leer of kunstleer dat niet geschikt is voor de fabricage van lederwaren en dat zeswaardige chroomverbindingen of biociden bevat (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3090)

    A3110

    afvalstoffen die vrijkomen bij leerbereiding en die zeswaardige chroomverbindingen, biociden of infectueuze stoffen bevatten (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3110)

    A3120

    lichte fractie vrijkomend bij het shredderen

    A3130

    gebruikte organische fosforverbindingen

    A3140

    afgewerkte niet-gehalogeneerde organische oplosmiddelen, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A3150

    afgewerkte gehalogeneerde organische oplosmiddelen

    A3160

    gehalogeneerde of niet-gehalogeneerde niet-waterige distillatieresiduen die vrijkomen bij handelingen tot nuttige toepassing van organische oplosmiddelen

    A3170

    afvalstoffen afkomstig van de productie van alifatische gehalogeneerde koolwaterstoffen (zoals chloormethaan, dichloorethaan, vinylchloride, vinylideenchloride, allylchloride en epichloorhydrine)

    A3180

    afvalstoffen, stoffen en artikelen die polychloorbifenyl (PCB), polychloorterfenyl (PCT), polychloornaftaleen (PCN) of polybroombifenyl (PBB) of andere analoge polybroomverbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan, in een concentratie van 50 mg/kg of meer (5)

    A3190

    teerresiduen (met uitzondering van asfaltbitumen) afkomstig van raffinage- en distillatieprocessen en alle andere pyrolytische behandelingen van organisch materiaal

    A3200

    bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat teer bevat (NB: Zie het vergelijkbare punt B2130 op lijst B)

    A3210

    kunststofafval, met inbegrip van mengsels daarvan, dat in bijlage I genoemde bestanddelen bevat of daarmee verontreinigd is in zulke mate dat het een eigenschap zoals bedoeld in bijlage III vertoont (zie de vergelijkbare code B3011 in lijst B van dit deel, en code Y48 in deel 2, lijst A)

    A4

    Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

    A4010

    afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, de bereiding en het gebruik van farmaceutische producten, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A4020

    klinische en daarmee verband houdende afvalstoffen; afvalstoffen afkomstig van medische, verpleegkundige, tandheelkundige, diergeneeskundige of soortgelijke handelingen en afvalstoffen die ontstaan in ziekenhuizen of andere instellingen bij onderzoek of behandeling van patiënten, of bij onderzoeksprojecten

    A4030

    afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering en het gebruik van biociden en fytofarmaceutische producten, met inbegrip van pesticiden en herbiciden die niet volgens de specificatie, te oud (6), of niet geschikt voor het oorspronkelijke doel zijn

    A4040

    afvalstoffen die vrijkomen bij de vervaardiging, formulering en het gebruik van houtconserveringsmiddelen (7)

    A4050

    afvalstoffen die de volgende stoffen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan:

    anorganische cyaniden, met uitzondering van edelmetaalhoudende residuen in vaste vorm waarin sporen van anorganische cyaniden voorkomen

    organische cyaniden

    A4060

    afgewerkte olie/water- en koolwaterstof/watermengsels, emulsies

    A4070

    afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering en het gebruik van inkt, kleurstoffen, pigment, verf, lak of vernis, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen (NB: Zie het vergelijkbare punt op lijst B: B4010)

    A4080

    afvalstoffen van explosieve aard, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A4090

    andere afgewerkte zure of basische oplossingen dan die welke onder het overeenkomstige punt van lijst B zijn genoemd (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2120)

    A4100

    afvalstoffen afkomstig uit industriële inrichtingen voor de reiniging van afgassen, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

    A4110

    afvalstoffen die de volgende stoffen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan:

    een congeneer van polychloordibenzofuraan

    een congeneer van polychloordibenzodioxine

    A4120

    afvalstoffen die bestaan uit peroxiden, peroxiden bevatten of daarmee verontreinigd zijn

    A4130

    verpakkingen en containers die stoffen als genoemd in bijlage I in zodanige concentraties bevatten dat ze gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III vertonen

    A4140

    afval dat bestaat uit chemicaliën die niet aan de specificatie voldoen of te oud (8) zijn, overeenkomen met de categorieën van bijlage I en gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III vertonen

    A4150

    afgewerkte chemische stoffen afkomstig van onderzoek en ontwikkeling of onderwijsactiviteiten die niet geïdentificeerd en/of nieuw zijn en waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid en/of het milieu niet bekend zijn

    A4160

    uitgewerkte actieve koolstof die niet op lijst B voorkomt (NB: Zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2060)

    Lijst B (bijlage IX bij het Verdrag van Bazel)

    B1

    Metalen en metaalhoudende afvalstoffen

    B1010

    oude metalen en metaallegeringen in metallische, niet-verspreidbare vorm

    edelmetalen (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik)

    ijzer- en staalschroot

    koperschroot

    nikkelschroot

    aluminiumschroot

    zinkschroot

    tinschroot

    wolfraamschroot

    molybdeenschroot

    tantaalschroot

    magnesiumschroot

    kobaltschroot

    bismuthschroot

    titaanschroot

    zirconiumschroot

    mangaanschroot

    germaniumschroot

    vanadiumschroot

    schroot van hafnium, indium, niobium, rhenium en gallium

    thoriumschroot

    schroot van zeldzame aardmetalen

    chroomschroot

    B1020

    zuiver, niet-verontreinigd metaalschroot, waaronder legeringen, in afgewerkte vorm in bulk (plaatmateriaal, balken, staven enz.):

    antimoonschroot

    berylliumschroot

    cadmiumschroot

    loodschroot (met uitzondering van loodaccu’s)

    seleniumschroot

    telluriumschroot

    B1030

    residuen die vuurvaste metalen bevatten

    B1031

    afval van de metalen molybdeen, wolfraam, titaan, tantaal, niobium en rhenium en legeringen daarvan in metallische, verspreidbare vorm (metaalpoeder), met uitsluiting van het afval van lijst A, punt A1050, galvanisch slib

    B1040

    afgedankte eenheden uit elektrische centrales die niet zodanig verontreinigd zijn met smeerolie, PCB’s of PCT’s dat ze een risico vormen

    B1050

    gemengde non-ferrometalen of zware schrootfracties, die geen in bijlage I genoemde materialen in een concentratie bevatten dat ze de eigenschappen, zoals bedoeld in bijlage III vertonen (9)

    B1060

    Oud selenium en tellurium als element, ook in poedervorm

    B1070

    afval van koper en koperlegeringen in verspreidbare vorm, tenzij ze de in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige concentraties bevatten dat ze de in bijlage III bedoelde eigenschappen vertonen

    B1080

    zinkas en -residuen, met inbegrip van residuen van zinklegeringen in verspreidbare vorm, tenzij ze in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige concentraties bevatten dat ze de in bijlage III bedoelde eigenschappen of het gevaarkenmerk H4.3 vertonen (10)

    B1090

    oude accu’s die aan bepaalde specificaties voldoen, met uitzondering van lood-, cadmium- en kwikbatterijen

    B1100

    metaalhoudende afvalstoffen die vrijkomen bij het smelten en zuiveren van metalen:

    hardzink

    zinkhoudende slak

    zinkhoudende drijvende slak afkomstig van het galvaniseren (> 90 % Zn)

    zinkhoudend slakbezinksel afkomstig van het galvaniseren (> 92 % Zn)

    zinkhoudende slak afkomstig van het gietproces (> 85 % Zn)

    zinkhoudende slak afkomstig van thermisch verzinken (batch) (> 92 % Zn)

    zinkschuim

    aluminiumschuim, met uitzondering van zoutslak

    slak afkomstig van de behandeling van koper voor verdere verwerking of zuivering die geen arseen, lood of cadmium in zodanige concentraties bevat dat de slak gevaarlijke eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III vertoont

    oude vuurvaste bekleding, met inbegrip van gietpannen, afkomstig uit kopersmelterijen

    slak afkomstig van de behandeling van edele metalen voor verdere zuivering

    tantaalhoudende tinslak met minder dan 0,5 % tin

    B1110

    elektrische en elektronische samengebouwde eenheden:

    elektronische eenheden uitsluitend van metaal of legeringen

    elektrische en elektronische eenheden of schrootmateriaal (11) (met inbegrip van printplaten) die geen onderdelen bevatten zoals accu’s en andere batterijen die op lijst A voorkomen, kwikschakelaars, glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas en PCB-condensatoren, of die niet verontreinigd zijn met in bijlage I genoemde bestanddelen (bv. cadmium, kwik, lood, polychloorbifenyl) of waarbij die stoffen tot een zodanig niveau zijn verwijderd dat geen van de eigenschappen zoals bedoeld in bijlage III nog een rol spelen (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A1180)

    elektrische en elektronische eenheden (met inbegrip van printplaten, elektronische onderdelen en bedrading), bestemd voor onmiddellijk hergebruik (12) en niet voor recycling of definitieve verwijdering (13)

    B1115

    kabelschroot dat is omhuld of geïsoleerd met kunststoffen die niet in rubriek A1190 zijn opgenomen, uitgezonderd kabelschroot bestemd voor verwijdering overeenkomstig bijlage IV A of andere wijzen van verwijdering die, in een of ander stadium, ongecontroleerde thermische processen, zoals verbranding, met zich meebrengen

    B1120

    afgewerkte katalysatoren, met uitzondering van als katalysator gebruikte vloeistoffen, die een van de volgende stoffen bevatten:

    overgangsmetalen, met uitzondering van oude katalysatoren (afgewerkte katalysatoren, als katalysator gebruikte vloeistoffen of andere katalysatoren) van lijst A:

    scandium

    vanadium

    mangaan

    kobalt

    koper

    yttrium

    niobium

    hafnium

    wolfraam

    titaan

    chroom

    ijzer

    nikkel

    zink

    zirconium

    molybdeen

    tantaal

    rhenium

    lanthaniden (zeldzame aardmetalen):

    lanthaan

    praseodymium

    samarium

    gadolinium

    dysprosium

    erbium

    ytterbium

    cerium

    neodymium

    europium

    terbium

    holmium

    thulium

    lutetium

    B1130

    gezuiverde afgewerkte edelmetaalhoudende katalysatoren

    B1140

    edelmetaalhoudende residuen in vaste vorm die sporen van anorganische cyaniden bevatten

    B1150

    oude edele metalen en legeringen als afval (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik) in een verspreidbare, niet-vloeibare vorm in een geschikte verpakking met de juiste opschriften

    B1160

    as van edele metalen afkomstig van de verbranding van printplaten (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A1150)

    B1170

    as van edele metalen afkomstig van de verbranding van fotografisch filmmateriaal

    B1180

    oude fotofilm met zilverhalogeniden en metallisch zilver

    B1190

    oud fotopapier met zilverhalogeniden en metallisch zilver

    B1200

    korrelige slak afkomstig van de fabricage van ijzer en staal

    B1210

    slak afkomstig van de fabricage van ijzer en staal met inbegrip van slak als bron van TiO2 en vanadium

    B1220

    slak afkomstig van de zinkproductie, chemisch gestabiliseerd, met een hoog ijzergehalte (meer dan 20 %) en behandeld volgens industriële specificaties (bv. DIN 4301) hoofdzakelijk voor de bouw

    B1230

    walshuid afkomstig van de fabricage van ijzer en staal

    B1240

    walshuid in de vorm van koperoxide

    B1250

    afval van afgedankte motorvoertuigen, dat noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevat

    B2

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    B2010

    afvalstoffen afkomstig uit de mijnbouw in niet-verspreidbare vorm:

    natuurlijk grafiet

    leiresten, al dan niet in grove stukken of slechts gezaagd of op andere wijze kleiner gemaakt

    mica

    leuciet, nefelien en nefeliensyeniet

    veldspaat

    vloeispaat

    kiezelaarde in vaste vorm met uitzondering van die afkomstig uit gieterijen

    B2020

    oud glas in niet-verspreidbare vorm:

    breukglas en ander afval en glasscherven met uitzondering van glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas

    B2030

    keramisch afval in niet-verspreidbare vorm:

    keramisch snijmateriaal en schroot (metaal-keramisch composietmateriaal)

    vezelmateriaal op keramiekbasis dat niet onder een ander punt valt

    B2040

    andere afvalstoffen die hoofdzakelijk anorganische bestanddelen bevatten:

    gedeeltelijk gezuiverd calciumsulfaat afkomstig van de rookgasontzwaveling

    oude gipsplaten afkomstig van het slopen van gebouwen

    slak afkomstig van de koperproductie, chemisch gestabiliseerd, met een hoog ijzergehalte (meer dan 20 %) en behandeld volgens industriële specificaties (bv. DIN 4301 en DIN 8201) hoofdzakelijk voor de bouw en abrasieve toepassingen

    zwavel in vaste vorm

    kalk afkomstig van de productie van calciumcyanamide (met een pH kleiner dan 9)

    natrium-, kalium- of calciumchloride

    carborundum (siliciumcarbide)

    gebroken beton

    lithiumtantaal en lithiumniobium die glasscherven bevatten

    B2050

    vliegas uit kolengestookte installaties die niet op lijst A voorkomt (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A2060)

    B2060

    afgewerkte actieve koolstof die geen bestanddelen van bijlage I bevat in hoeveelheden waardoor zij kenmerken van bijlage III zouden gaan vertonen, bijvoorbeeld koolstof afkomstig van drinkwaterbehandeling, processen in de levensmiddelenindustrie en vitamineproductie (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4160)

    B2070

    calciumfluorideslib

    B2080

    gipsafval afkomstig uit de chemische procesindustrie dat niet op lijst A voorkomt (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A2040)

    B2090

    anodestompen afkomstig van de staal- of aluminiumproductie, gemaakt van petroleumcokes of bitumen en gereinigd overeenkomstig de gebruikelijke specificaties (met uitzondering van anodestompen afkomstig van alkalichloorelektrolyse en uit de metallurgische industrie)

    B2100

    afgewerkte aluminiumhydraten en aluminiumoxideresten en -residuen afkomstig uit de aluminiumoxideproductie met uitzondering van stoffen die worden gebruikt voor gasreiniging, uitvlokking of filtratieprocessen

    B2110

    bauxietresidu (“rood slib”) (pH teruggebracht tot minder dan 11,5)

    B2120

    afgewerkte zure of basische oplossingen met een pH groter dan 2 en kleiner dan 11,5, die niet corrosief of anderszins gevaarlijk zijn (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4090)

    B2130

    bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat geen teer bevat (14) (zie het vergelijkbare punt A3200 van lijst A)

    B3

    Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

    B3011 (15)

    kunststofafval (zie de vergelijkbare code A3210 in lijst A van dit deel en code Y48 in deel 2, lijst A)

    het hieronder vermelde kunststofafval, mits het bestemd is voor milieuverantwoorde recycling (16) en nagenoeg vrij is van verontreiniging en andere soorten afval (17):

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (18) bestaande uit één niet-gehalogeneerd polymeer, met inbegrip van de volgende polymeren, maar daartoe niet beperkt:

    polyethyleen (PE)

    polypropyleen (PP)

    polystyreen (PS)

    acrylonitril-butadieen-styreen (ABS)

    polyethyleentereftalaat (PET)

    polycarbonaat (PC)

    polyether

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (19) bestaande uit één uitgehard hars of condensatieproduct, met inbegrip van de volgende harsen, maar daartoe niet beperkt:

    ureumformaldehydeharsen

    fenolformaldehydeharsen

    melamineformaldehydeharsen

    epoxyharsen

    alkydharsen

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (19) bestaande uit een van de volgende gefluoreerde polymeren (20):

    perfluorethyleen/propyleen (FEP)

    perfluoralkoxyalkanen:

    tetrafluorethyleen/perfluoralkyl-vinylether (PFA)

    tetrafluorethyleen/perfluormethylvinylether (MFA)

    polyvinylfluoride (PVF)

    polyvinylideenfluoride (PVDF)

    mengsels van kunststofafval, bestaande uit polyethyleen (PE), polypropyleen (PP) en/of polyethyleentereftalaat (PET), mits zij bestemd zijn voor afzonderlijke recycling (21) van elk materiaal op milieuverantwoorde wijze en nagenoeg vrij zijn van verontreiniging en andere soorten afval (22) .

    B3020

    papier, karton en papierproducten

    de volgende materialen, mits zij niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen:

    oud papier of karton:

    ongebleekt papier of karton of gegolfd papier of golfkarton

    overig papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt chemisch pulp, dat niet in bulk is gekleurd

    papier of karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt mechanisch pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)

    overige, met inbegrip van, maar niet beperkt tot

    1)

    gelamineerd karton

    2)

    ongesorteerd afval

    B3026

    de volgende afvalstoffen uit de voorbehandeling van composietverpakkingen voor vloeistoffen die geen in bijlage I genoemde materialen in een concentratie bevatten dat ze de eigenschappen, zoals bedoeld in bijlage III vertonen:

    niet-scheidbare fractie kunststof

    niet-scheidbare fractie kunststof-aluminium

    B3027

    afvalstoffen van laminaat voor zelfklevende etiketten die grondstoffen bevatten welke worden gebruikt bij de productie van etiketteringsmateriaal

    B3030

    textielafval

    de volgende materialen, mits zij niet vermengd zijn met andere afvalstoffen en vervaardigd zijn overeenkomstig een specificatie:

    zijde (met inbegrip van cocons die ongeschikt zijn om af te haspelen, garen en rafelingen)

    niet gekaard of gekamd

    overige

    afval van wol, of van fijn of grof dierlijk haar, met inbegrip van garen, met uitzondering van rafelingen

    kammelingen van wol of fijn dierlijk haar

    ander afval van wol of van fijn dierlijk haar

    afval van grof dierlijk haar

    katoen (met inbegrip van garen en rafelingen)

    garen (met inbegrip van draden)

    rafelingen

    overige

    vlasklodden en vlasafval

    lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van hennep (Cannabis sativa L.)

    lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van jute en andere bastvezels (met uitzondering van vlas, hennep en ramee)

    lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave

    lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van kokosnoten

    lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van manillahennep (Manillahennep of Musa textilis Née)

    lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van ramee en andere plantaardige textielvezels, die niet elders zijn genoemd of opgenomen

    afval (met inbegrip van kammelingen, garen en rafelingen) van kunstmatige vezels

    synthetische vezels

    kunstvezels

    oude kleding en andere afgedankte textielwaren

    oude lappen, touwafval, kabeltouw, touw en kabels en versleten artikelen van touw, kabeltouw of kabel van textiel:

    gesorteerd

    overige

    B3035

    textielafval van vloerbedekking en vloerkleden

    B3040

    rubberafval

    de volgende materialen, mits zij niet vermengd zijn met andere afvalstoffen:

    afval en restanten van hard rubber (b.v. eboniet)

    andere rubber afvalstoffen (met uitzondering van afvalstoffen die elders zijn genoemd)

    B3050

    onbehandeld kurk en houtafval:

    houtafval en -restanten, al dan niet tot blokken, briketten, korrels of vergelijkbare vorm geperst

    kurkresten: gebroken, gegranuleerd of gemalen

    B3060

    afvalstoffen afkomstig uit de levensmiddelenindustrie mits zij niet infectueus zijn:

    wijndroesem

    gedroogd en gesteriliseerd plantaardig afval, residuen en bijproducten, al dan niet in de vorm van korrels, of een als diervoeder gebruikte soort, die niet elders wordt genoemd of is opgenomen

    dégras; afval afkomstig van de behandeling van vetstoffen of van dierlijke of plantaardige was

    afval van been en hoornpitten, onbewerkt, ontvet, enkelvoudig behandeld (maar niet op maat gezaagd), behandeld met zuur of ontlijmd

    visafval

    cacaodoppen, schillen, vliezen en ander cacaoafval

    overige afvalstoffen uit de levensmiddelenindustrie met uitzondering van bijproducten die aan nationale en internationale voorschriften en normen voor de menselijke of dierlijke consumptie voldoen

    B3065

    afval van spijsoliën en -vetten van dierlijke of plantaardige oorsprong (bv. frituurolie), mits zij geen kenmerk van bijlage III vertonen

    B3070

    de volgende afvalstoffen:

    menselijk haar

    stroafval

    gedeactiveerde myceliumschimmel afkomstig uit de penicillineproductie dat als diervoeder wordt gebruikt

    B3080

    snijdsel en restanten van rubber

    B3090

    snijdsel en andere restanten van leer of kunstleer dat niet geschikt is voor de vervaardiging van lederwaren, met uitzondering van leerslib, en dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden bevat (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A3100)

    B3100

    leerstof, -as, -slib of -poeder dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden bevat (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A3090)

    B3110

    afval van de leerbereiding dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden of infectueuze stoffen bevat (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A3110)

    B3120

    afvalstoffen bestaande uit kleurstoffen voor levensmiddelen

    B3130

    afgewerkte polymere ethers en afgewerkte niet-gevaarlijke monomere ethers die geen peroxiden kunnen vormen

    B3140

    oude luchtbanden, met uitzondering van die welke zijn bestemd voor het in bijlage IV A bedoelde gebruik

    B4

    Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

    B4010

    afvalstoffen hoofdzakelijk bestaande uit latexverf/verf op waterbasis, inkt en uitgehard vernis waarin geen organische oplosmiddelen, zware metalen of biociden in die mate voorkomen dat ze gevaarlijk zijn (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4070)

    B4020

    afvalstoffen afkomstig van de productie, formulering en het gebruik van harsen, latex, weekmakers of lijm/kleefstoffen die op lijst A worden genoemd, zonder oplosmiddelen en andere verontreinigende stoffen in zodanige concentraties dat ze eigenschappen, genoemd in bijlage III vertonen, bv. op waterbasis, lijm op basis van caseïnezetmeel, dextrine, cellulose-ethers, polyvinylalcoholen (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A3050)

    B4030

    gebruikte wegwerpcamera’s, met batterijen die niet in lijst A zijn opgenomen

    Deel 2

    Lijst A (bijlage II bij het Verdrag van Bazel)

    Y46

    Huishoudelijk afval (23)

    Y47

    residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval

    Y48

    kunststofafval, met inbegrip van mengsels daarvan, met uitzondering van:

    kunststofafval dat gevaarlijk afval is (zie code A3210 in bijlage V, deel 1, lijst A)

    het hieronder vermelde kunststofafval, mits het bestemd is voor milieuverantwoorde recycling (24) en nagenoeg vrij is van verontreiniging en andere soorten afval (25):

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (26) bestaande uit één niet-gehalogeneerd polymeer, met inbegrip van de volgende polymeren, maar daartoe niet beperkt:

    polyethyleen (PE)

    polypropyleen (PP)

    polystyreen (PS)

    acrylonitril-butadieen-styreen (ABS)

    polyethyleentereftalaat (PET)

    polycarbonaat (PC)

    polyether

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (27) bestaande uit één uitgehard hars of condensatieproduct, met inbegrip van de volgende harsen, maar daartoe niet beperkt:

    ureumformaldehydeharsen

    fenolformaldehydeharsen

    melamineformaldehydeharsen

    epoxyharsen

    alkydharsen

    kunststofafval nagenoeg uitsluitend (27) bestaande uit een van de volgende gefluoreerde polymeren (28):

    perfluorethyleen/propyleen (FEP)

    perfluoralkoxyalkanen:

    tetrafluorethyleen/perfluoralkyl-vinylether (PFA)

    tetrafluorethyleen/perfluormethylvinylether (MFA)

    polyvinylfluoride (PVF)

    polyvinylideenfluoride (PVDF)

    mengsels van kunststofafval, bestaande uit polyethyleen (PE), polypropyleen (PP) en/of polyethyleentereftalaat (PET), mits zij bestemd zijn voor afzonderlijke recycling (29) van elk materiaal op milieuverantwoorde wijze en nagenoeg vrij zijn van verontreiniging en andere soorten afval (30) .

    Lijst B (Afval van aanhangsel 4, deel II, van het OESO-besluit) (31)

    Metaalhoudende afvalstoffen

    AA010

    2619 00

    slakken, walsschilfers en ander bij de vervaardiging van ijzer en staal verkregen afval (32)

    AA060

    2620 50

    assen en residuen van vanadium

    AA190

    8104 20

    ex 8104 30

    afval en restanten van magnesium die brandbaar of pyrofoor zijn of, wanneer zij in contact komen met water, gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen doen ontstaan

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    AB030

     

    afval van de oppervlaktebehandeling van metalen met behulp van niet-gecyanideerde producten

    AB070

     

    zand gebruikt in smelterijen/gieterijen

    AB120

    ex 2812 90

    anorganische halogenideverbindingen, niet elders vermeld of ingedeeld

     

    ex 3824

     

    AB150

    ex 3824 90

    ongezuiverd calciumsulfiet en calciumsulfaat, afkomstig van rookgasontzwaveling

    Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

    AC060

    ex 3819 00

    hydraulische vloeistoffen

    AC070

    ex 3819 00

    remvloeistoffen

    AC080

    ex 3820 00

    antivriesvloeistoffen

    AC150

     

    chloorfluorkoolwaterstoffen

    AC160

     

    halonen

    AC170

    ex 4403 10

    afval van behandeld kurk en hout

    Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

    AD090

    ex 3824 90

    afval afkomstig van de productie, de bereiding en het gebruik van reprografische en fotografische producten en materialen, voor zover niet elders vermeld of ingedeeld

    AD100

     

    afval afkomstig van de oppervlaktebehandeling van kunststoffen met behulp van niet-gecyanideerde producten

    AD120

    ex 3914 00

    ionenwisselaarharsen

     

    ex 3915

     

    AD150

     

    als filters gebruikt natuurlijk organisch materiaal (bv. biofilters)

    Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

    RB020

    ex 6815

    keramiekvezels met dezelfde fysisch-chemische eigenschappen als die van asbest


    (1)  De verwijzingen in de lijsten A en B van bijlagen I, III en IV verwijzen naar de bijlagen bij het Verdrag van Bazel.

    (2)  Bij het vergelijkbare punt van lijst B (B1160) worden geen uitzonderingen genoemd.

    (3)  Bij dit punt behoren geen afgedankte eenheden afkomstig van elektriciteitscentrales.

    (4)  PCB’s in een concentratie van 50 mg/kg of meer.

    (5)  Het niveau van 50 mg/kg wordt als internationaal praktisch hanteerbaar beschouwd voor alle afvalstoffen. Veel landen hebben echter lagere wettelijke grenswaarden voor specifieke afvalstoffen vastgesteld (bv. 20 mg/kg).

    (6)   “Te oud” betekent niet gebruikt vóór de door de fabrikant aangegeven uiterste datum gebruik.

    (7)  Met houtconserveringsmiddelen behandeld hout valt hier niet onder.

    (8)   “Te oud” betekent niet gebruikt vóór de door de fabrikant aangegeven uiterste datum gebruik.

    (9)  Zelfs indien er aanvankelijk sprake is van een geringe verontreiniging met een in bijlage I genoemd materiaal, kunnen aansluitende processen, waaronder terugwinningsprocessen, tot gevolg hebben dat de gescheiden fracties significant grotere concentraties van de in bijlage I genoemde stoffen bevatten.

    (10)  De status van zinkas wordt momenteel onderzocht, maar de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (Unctad) heeft aanbevolen zinkas niet als gevaarlijke stof te beschouwen.

    (11)  Dit punt heeft geen betrekking op schroot uit elektriciteitscentrales.

    (12)  Hergebruik kan reparatie, renovatie of modernisering omvatten, maar geen ingrijpende herbouw.

    (13)  In een aantal landen worden deze materialen die bestemd zijn voor onmiddellijk hergebruik niet beschouwd als afvalstoffen.

    (14)  Het concentratieniveau van benzo(a)pyreen mag niet meer bedragen dan 50 mg/kg.

    (15)  Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de termen “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” en, indien relevant, “nagenoeg uitsluitend bestaande uit” verstaan dat in een zending kunststofafval of mengsels van kunststofafval, ingedeeld onder code B3011, het gehalte aan verontreiniging, andere soorten afvalstoffen of andere niet-gehalogeneerde polymeren, uitgeharde harsen of condensatieproducten, of gefluoreerde polymeren, dan het ene niet-gehalogeneerde polymeer, geharde hars of condensatieproduct, of gefluoreerde polymeer dat het grootste deel van het kunststofafval uitmaakt, in totaal niet meer mag bedragen dan 2 % van het gewicht van de zending.

    (16)  Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt (R3 in bijlage IV, afdeling B) of, indien nodig, eenmalige tijdelijke opslag mits dat wordt gevolgd door handeling R3 en blijkt uit contractuele of relevante officiële documenten.

    (17)  Wat “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (18)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (19)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (20)  Met uitzondering van afval na consumptie.

    (21)  Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt (R3 in bijlage IV, afdeling B), met voorafgaande sortering en, indien nodig, eenmalige tijdelijke opslag mits dat wordt gevolgd door handeling R3 en blijkt uit contractuele of relevante officiële documenten.

    (22)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (23)  Tenzij passend opgenomen onder één enkele code in bijlage III.

    (24)  Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt (R3 in bijlage IV, afdeling B) of, indien nodig, eenmalige tijdelijke opslag mits dat wordt gevolgd door handeling R3 en blijkt uit contractuele of relevante officiële documenten.

    (25)  Wat “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (26)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (27)  Wat “nagenoeg uitsluitend” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (28)  Met uitzondering van afval na consumptie.

    (29)  Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt (R3 in bijlage IV, afdeling B), met voorafgaande sortering en, indien nodig, eenmalige tijdelijke opslag mits dat wordt gevolgd door handeling R3 en blijkt uit contractuele of relevante officiële documenten.

    (30)  Wat “nagenoeg vrij van verontreiniging en andere soorten afval” betreft, kunnen internationale en nationale specificaties als referentiepunt dienen.

    (31)  De afvalstoffen met de nummers AB 130, AC 250, AC 260 en AC 270 zijn weggelaten, omdat zij overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9, richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2008/98/EG) als ongevaarlijk zijn aangemerkt en dus niet onder het uitvoerverbod van artikel 39 van deze verordening vallen. De afvalstof met nummer AC 300 is weggelaten, omdat zij onder code A3210 in deel 1, lijst A, valt.

    (32)  Dit omvat afval in de vorm van as, residuen, slakken, dross en skimmings, walsschilfers, stof, poeder, slib en filterkoek, tenzij een stof expliciet elders wordt genoemd.


    BIJLAGE VI

    FORMULIER INZAKE VOORAF GOEDGEKEURDE INRICHTINGEN (ARTIKEL 14)

    Bevoegde autoriteit

    Inrichting voor nuttige toepassing

    Identificatie van de afvalstoffen

    Geldigheidsperiode

    Totale vooraf goedgekeurde hoeveelheid

     

    Naam en nummer van de inrichting voor nuttige toepassing

    Adres

    Handeling(en) tot nuttige toepassing (+ R-code(s))

    Gebruikte technologie

    (code(s))

    van

    tot

    (ton (Mg))

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     


    BIJLAGE VII

    BEGELEIDENDE INFORMATIE BIJ OVERBRENGINGEN VAN AFVALSTOFFEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LEDEN 4 EN 5

    Image 9

    Image 10

    Image 11

    Image 12


    BIJLAGE VIII

    AANVRAAG VOOR OPNAME IN DE LIJST VAN LANDEN WAARNAAR DE UITVOER IS TOEGESTAAN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 42, LID 2

    Image 13

    Image 14

    Image 15

    Image 16

    Image 17

    Image 18


    BIJLAGE IX

    REFERENTIEPUNTEN VOOR DE DOOR DE COMMISSIE OP GROND VAN ARTIKEL 43, LID 1, VERRICHTE BEOORDELING

    Deel 1

    Uniewetgeving ter waarborging van het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen

    1.

    Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (kaderrichtlijn afvalstoffen).

    2.

    Naast de kaderrichtlijn afvalstoffen zijn de volgende onderdelen van de Uniewetgeving, waarin eisen voor afvalverwerkingsactiviteiten zijn vastgesteld, relevant voor het waarborgen van een milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen:

    a)

    Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (1);

    b)

    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies.

    3.

    De volgende onderdelen van de Uniewetgeving, waarin eisen voor specifieke afvalstromen zijn vastgesteld, zijn ook relevant voor het waarborgen van een milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen:

    a)

    Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval;

    b)

    Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB’s/PCT’s);

    c)

    Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken;

    d)

    Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG;

    e)

    Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);

    f)

    Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen.

    Deel 2

    Internationale richtsnoeren inzake het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen

    1.

    Uit hoofde van het Verdrag van Bazel vastgestelde richtsnoeren en handleidingen:

    a)

    Technische richtsnoeren voor een milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen op een met bijzondere techniek aangelegde stortplaats (D5) (2)

    b)

    Technische richtsnoeren voor de milieuhygiënisch verantwoorde verbranding van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen die onder de handelingen tot verwijdering D10 en R1 vallen (3)

    c)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord recycleren/terugwinnen van metalen en metaalverbindingen (R4) (4)

    d)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van biomedisch afval en afval uit de gezondheidszorg (Y1; Y3) (5)

    e)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afgedankte loodaccu’s (6)

    f)

    Algemene technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (7)

    g)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die 1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan (DDT) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (8)

    h)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die hexabroomcyclododecaan bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (9)

    i)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die perfluoroctaansulfonzuur (PFOS), zouten daarvan en perfluoroctaansulfonylfluoride (PFOSF), perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen en perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS), zouten daarvan en aanverwante verbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (10)

    j)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die pentachloorfenol en zouten en esters daarvan (PCP) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (11)

    k)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die de bestrijdingsmiddelen aldrin, alfa-hexachloorcyclohexaan, beta-hexachloorcyclohexaan, chloordaan, chloordecone, dicofol, dieldrin, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen, lindaan, mirex, pentachloorbenzeen, pentachloorfenol en zouten daarvan, perfluoroctaansulfonzuur en zouten daarvan en perfluoroctaansulfonylfluoride, technisch endosulfan en aanverwante isomeren of toxafeen of hexachloorbenzeen als industriële chemische stof (POP-pesticiden) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (12)

    l)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die polychloorbifenylen, polychloorterfenylen, polychloornaftalenen of polybroombifenylen, met inbegrip van hexabroombifenyl (PCB’s, PCT’s, PCN’s of PBB’s, met inbegrip van HBB) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (13)

    m)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die hexabroomdifenylether en heptabroomdifenylether, of tetrabroomdifenylether en pentabroomdifenylether of decabroomdifenylether (POP-BDE’s) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (14)

    n)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die onopzettelijk geproduceerde polychloordibenzo-p-dioxines, polychloordibenzofuranen, hexachloorbenzeen, polychloorbifenylen, pentachloorbenzeen, polychloornaftalenen of hexachloorbutadieen bevatten of daarmee zijn verontreinigd (15)

    o)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die hexachloorbutadieen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (16)

    p)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die gechloreerde paraffines met korte keten bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (17)

    q)

    Technische leidraad voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van kunststofafval (18)

    r)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van gebruikte en afgedankte luchtbanden (19)

    s)

    Technische richtsnoeren voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen die kwik of kwikverbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (20)

    t)

    Technische richtsnoeren voor de milieuhygiënisch verantwoorde verwerking van gevaarlijke afvalstoffen in cementovens (21)

    u)

    Handleiding voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van gebruikte en afgedankte computerapparatuur (22)

    v)

    Handleiding voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van gebruikte en afgedankte mobiele telefoons (23)

    w)

    Kader voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen (24)

    x)

    Praktische handleidingen voor de bevordering van een milieuhygiënisch verantwoord beheer van afvalstoffen (25)

    2.

    Door de OESO vastgestelde richtsnoeren:

    a)

    Technische leidraad voor het milieuhygiënisch verantwoord beheer van specifieke afvalstromen: Gebruikte en afgedankte personal computers (26)


    (1)  Relevant voor de verwerking van restafval dat geproduceerd wordt tijdens een handeling tot nuttige toepassing.

    (2)  Vastgesteld door de vijftiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, juni 2022.

    (3)  Vastgesteld door de vijftiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, juni 2022.

    (4)  Vastgesteld door de zevende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, oktober 2004.

    (5)  Vastgesteld door de zesde vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, december 2002.

    (6)  Vastgesteld door de zesde vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, december 2002.

    (7)  Vastgesteld door de zestiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2023.

    (8)  Vastgesteld door de achtste vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, december 2006.

    (9)  Vastgesteld door de twaalfde vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2015.

    (10)  Vastgesteld door de zestiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2023.

    (11)  Vastgesteld door de dertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2017.

    (12)  Vastgesteld door de vijftiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, juni 2022.

    (13)  Vastgesteld door de dertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2017.

    (14)  Vastgesteld door de veertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2019.

    (15)  Vastgesteld door de veertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2019.

    (16)  Vastgesteld door de veertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2019.

    (17)  Vastgesteld door de veertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2019.

    (18)  Vastgesteld door de zestiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2023.

    (19)  Vastgesteld door de tiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, oktober 2011.

    (20)  Vastgesteld door de vijftiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, juni 2022.

    (21)  Vastgesteld door de tiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, oktober 2011.

    (22)  Vastgesteld door de dertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2017.

    (23)  Vastgesteld door de tiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, oktober 2011.

    (24)  Vastgesteld door de elfde vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, oktober 2013.

    (25)  Vastgesteld door de dertiende en veertiende vergadering van de Conferentie der Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, mei 2017 en mei 2019.

    (26)  Vastgesteld door de OESO-commissie voor milieubeleid in februari 2003 (document ENV/EPOC/WGWPR(2001)3/FINAL).


    BIJLAGE X

    VEREISTEN VOOR AUDITORS EN CRITERIA VOOR INRICHTINGEN DIE UIT DE UNIE UITGEVOERDE AFVALSTOFFEN ONTVANGEN OP GROND VAN ARTIKEL 46

    Deel A

    Gedetailleerde vereisten voor derde partijen die audits uitvoeren

    1.

    Een derde partij die overeenkomstig artikel 46 audits uitvoert, wordt geacht onafhankelijk te zijn van de kennisgever of opdrachtgever van de overbrenging, alsook van de aan een audit onderworpen inrichting, wanneer is aangetoond dat:

    a)

    zij geen deel uitmaakt of onder zeggenschap staat van die entiteiten;

    b)

    zij procedures heeft vastgesteld en toepast die haar onpartijdigheid waarborgen, waaronder:

    i)

    het voortdurend beoordelen van risico’s met betrekking tot haar onpartijdigheid;

    ii)

    het vaststellen, wegnemen en beperken van risico’s met betrekking tot haar onpartijdigheid die voortkomen uit financiële, commerciële en andere vormen van druk;

    iii)

    het beoordelen van risico’s met betrekking tot haar onpartijdigheid die voortkomen uit relaties van haar personeel;

    c)

    zij georganiseerd is en beheerd wordt op een manier die haar onafhankelijkheid en onpartijdig waarborgt, onder meer:

    i)

    indien de juridische entiteit ook activiteiten verricht die geen verband houden met inspecties, is dat duidelijk herkenbaar;

    ii)

    zij beschikt over regels inzake verslaglegging van de uitgevoerde auditactiviteit;

    iii)

    haar personeel heeft duidelijk herkenbare verantwoordelijkheden bij het uitvoeren van audits.

    2.

    Een derde partij die overeenkomstig artikel 46 audits uitvoert, wordt geacht in het bezit te zijn van passende kwalificaties op het gebied van audits en afvalverwerking indien zij, rechtstreeks of via onderaanneming, over voldoende gekwalificeerd personeel beschikt dat regelmatig wordt opgeleid en indien het bij de uitvoering van dergelijke audits betrokken personeel over aantoonbare beroepservaring beschikt op de volgende gebieden:

    a)

    het uitvoeren van audits van afvalverwerkingsinrichtingen;

    b)

    afvalverwerkingsactiviteiten;

    c)

    systemen voor milieumanagement en voor beheer van gezondheid en veiligheid op het werk.

    3.

    Om aan te tonen dat aan de in de leden 1 en 2 bedoelde criteria is voldaan, kan een derde partij die audits uitvoert, verwijzen naar zijn certificering op basis van Unie- of internationaal erkende normen die relevant zijn voor het uitvoeren van audits zoals gedefinieerd in artikel 46, bijvoorbeeld ISO-norm 19011:2018 of ISO/IEC-norm 17020:2012.

    Deel B

    Criteria om aan te tonen dat een inrichting zich houdt aan de eisen van milieuhygiënisch verantwoord beheer van uit de unie uitgevoerde afvalstoffen

    1.

    Bij de in artikel 46, lid 3, bedoelde audit wordt gecontroleerd of de inrichting die de afvalstoffen in het land van bestemming beheert, bij haar feitelijke activiteiten aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    de inrichting is door haar bevoegde autoriteiten gemachtigd tot het invoeren en behandelen van die afvalstoffen (daarvan moet bewijs geleverd worden door het overleggen van overeenkomstige vergunningen) en voert haar activiteiten uit overeenkomstig de relevante toepasselijke nationale milieuwetgeving;

    b)

    de inrichting is op een veilige en milieuverantwoorde manier ontworpen, gebouwd en wordt op een veilige en milieuverantwoorde manier geëxploiteerd, en beschikt met name over de vereiste processen, passende technologie voor afvalbeheer, organisatie en infrastructuur om de betrokken afvalstoffen te behandelen, en over verzekeringen die mogelijke risico’s en aansprakelijkheid dekken. Daartoe moet ten minste de informatie over de afvalverwerkingsmethoden worden gecontroleerd, met inbegrip van de wijze waarop restafval wordt verwerkt, met name via traceerbaarheid in de verdere keten;

    c)

    de inrichting beschikt over en maakt gebruik van systemen, procedures en technieken voor beheer en monitoring die tot doel hebben de volgende effecten te voorkomen, te verminderen, tot een minimum te beperken, of, voor zover haalbaar, weg te nemen:

    i)

    gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de betrokken werknemers en voor de bevolking in de omgeving van de inrichting, en

    ii)

    nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door de activiteiten van de inrichting (met name door passende maatregelen om bodem-, water- en luchtvervuiling te monitoren en aan te pakken, evenals andere overlast (stank, geluid));

    d)

    de inrichting waarborgt dat alle door de inrichting ontvangen en behandelde afvalstoffen traceerbaar zijn, en dat al het restafval van hun activiteiten gedocumenteerd wordt en enkel naar afvalverwerkingsinrichtingen wordt overgebracht die gemachtigd zijn om dergelijk restafval te verwerken. Daartoe moet ten minste de volgende informatie worden gecontroleerd:

    de hoeveelheid afvalstoffen die de inrichting op basis van haar vergunningen mag verwerken,

    de hoeveelheid afvalstoffen die de inrichting jaarlijks ontvangt en nuttig toepast,

    de hoeveelheid restafval die geproduceerd wordt door de activiteiten van de inrichting, en het bewijs dat dat restafval wordt verwerkt in een erkende afvalverwerkingsinrichting, ook in het geval van uitvoer;

    e)

    de inrichting heeft maatregelen genomen om energie te besparen en de uitstoot van broeikasgassen in verband met haar activiteiten te beperken;

    f)

    de inrichting houdt registers bij over haar activiteiten op het gebied van afvalbeheer en invoer en uitvoer van afvalstoffen in de afgelopen vijf jaar en kan die registers overleggen; wanneer de inrichting minder dan vijf jaar in bedrijf is geweest, houdt zij registers bij over haar afvalbeheer en afvaloverbrengingen gedurende de periode dat zij in bedrijf is geweest, en kan zij die registers overleggen;

    g)

    de inrichting is de afgelopen vijf jaar niet veroordeeld voor het verrichten van illegale activiteiten in verband met de in- en uitvoer of het beheer van afvalstoffen;

    h)

    de inrichting heeft interne meldingskanalen en procedures voor interne melding en follow-up ingesteld, die haar werknemers in staat stellen informatie te melden over schendingen van de regels inzake nadelige gevolgen voor het milieu, indien de wetgeving van het land van bestemming dat vereist.

    2.

    Bij het toetsen van de naleving van de bovengenoemde criteria houdt de onafhankelijke derde die de audit uitvoert met name rekening met, als referentiepunt en indien relevant:

    a)

    specifieke eisen voor de behandeling van bepaalde afvalstoffen, onder meer zoals bedoeld in deel 1 van bijlage IX, en voor de berekening van de hoeveelheid behandelde afvalstoffen, die verplicht zijn uit hoofde van de Uniewetgeving;

    b)

    de BBT-conclusies (“beste beschikbare technieken”) vastgesteld voor bepaalde activiteiten uit hoofde van het stelsel van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (1).

    3.

    Daarnaast worden ook de in bijlage IX, deel 2, bedoelde richtsnoeren als referentiepunt in aanmerking genomen.

    (1)   PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.


    BIJLAGE XI

    AANVULLENDE VRAGENLIJST IN VERBAND MET DE RAPPORTAGEPLICHT VAN DE LIDSTATEN OP GROND VAN ARTIKEL 73, LID 2

    Image 19

    Image 20

    Image 21

    Image 22

    Image 23

    Image 24

    Image 25

    Image 26

    Image 27

    Image 28


    BIJLAGE XII

    Image 29

    Image 30


    BIJLAGE XIII

    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 1013/2006

    Deze verordening

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1

    Artikel 1, leden 2 tot en met 5

    Artikel 2

    Artikel 2, punten 1, 2, 4, 6, 7 bis, 9, 10, 12 en 13

    Artikel 3, tweede alinea

    Artikel 2, punt 3

    Artikel 3, punt 1)

    Artikel 2, punt 5

    Artikel 3, punt 2)

    Artikel 2, punt 7

    Artikel 3, punt 3)

    Artikel 2, punt 8

    Artikel 3, punt 4)

    Artikel 2, punt 14

    Artikel 3, punt 5)

    Artikel 2, punt 15

    Artikel 3, punt 6)

    Artikel 3, punt 7)

    Artikel 2, punt 11

    Artikel 3, punt 8)

    Artikel 2, punt 16

    Artikel 3, punt 9), b)

    Artikel 2, punt 17

    Artikel 35, lid 1

    Artikel 2, punt 18

    Artikel 3, punt 9)

    Artikel 2, punt 19

    Artikel 3, punt 10)

    Artikel 2, punt 20

    Artikel 3, punt 11)

    Artikel 2, punt 21

    Artikel 3, punt 12)

    Artikel 2, punt 22

    Artikel 3, punt 13)

    Artikel 2, punt 23

    Artikel 3, punt 14)

    Artikel 2, punt 24

    Artikel 3, punt 15)

    Artikel 2, punt 25

    Artikel 3, punt 16)

    Artikel 2, punt 26

    Artikel 3, punt 17)

    Artikel 2, punt 27

    Artikel 3, punt 18)

    Artikel 2, punt 28

    Artikel 3, punt 19)

    Artikel 2, punt 29

    Artikel 3, punt 20)

    Artikel 2, punt 30

    Artikel 3, punt 21)

    Artikel 2, punt 31

    Artikel 3, punt 22)

    Artikel 2, punt 32

    Artikel 3, punt 23)

    Artikel 2, punt 33

    Artikel 3, punt 24)

    Artikel 2, punt 34

    Artikel 3, punt 25)

    Artikel 2, punt 35

    Artikel 3, punt 26)

    Artikel 2, punt 35 bis

    Artikel 3, punt 27)

    Artikel 3, punten 28), 29) en 30

    Artikel 3

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 7, lid 1, en artikel 7, lid 2, tweede en derde alinea

    Artikel 7, lid 2, eerste alinea, artikel 7, lid 4, en artikel 8

    Artikel 8

    Artikel 7, lid 3, en artikel 9

    Artikel 9

    Artikel 10

    Artikel 10

    Artikel 11

    Artikel 11

    Artikel 12

    Artikel 12

    Artikel 13

    Artikel 13

    Artikel 14

    Artikel 14

    Artikel 15

    Artikel 15

    Artikel 16

    Artikel 16

    Artikel 17

    Artikel 17

    Artikel 18

    Artikel 18

    Artikel 19

    Artikel 19

    Artikel 20

    Artikel 20

    Artikel 21

    Artikel 21

    Artikel 22

    Artikel 22

    Artikel 23

    Artikel 23

    Artikel 24

    Artikel 24

    Artikel 25

    Artikel 25

    Artikel 26

    Artikel 26

    Artikel 27

    Artikel 27

    Artikel 28

    Artikel 28

    Artikel 29

    Artikel 29

    Artikel 30

    Artikel 30

    Artikel 31

    Artikel 32

    Artikel 33

    Artikel 31

    Artikel 34

    Artikel 32

    Artikel 35

    Artikel 33

    Artikel 36

    Artikel 34

    Artikel 37

    Artikel 35

    Artikel 38

    Artikel 36

    Artikel 39

    Artikel 37

    Artikelen 40 tot en met 43

    Artikel 38

    Artikel 44

    Artikel 45

    Artikel 46

    Artikel 47

    Artikel 39

    Artikel 48

    Artikel 40

    Artikel 49

    Artikel 41

    Artikel 50

    Artikel 42

    Artikel 51

    Artikel 43

    Artikel 52

    Artikel 44

    Artikel 53

    Artikel 45

    Artikel 54

    Artikel 46

    Artikel 56

    Artikel 47

    Artikel 57

    Artikel 48

    Artikel 58

    Artikel 49, leden 1 en 2

    Artikel 59

    Artikel 49, lid 3

    Artikel 55

    Artikel 50, lid 1

    Artikel 63

    Artikel 50, leden 2 en 3

    Artikel 60

    Artikel 50, lid 2 bis

    Artikel 62

    Artikel 50, leden 4 tot en met 4 sexies

    Artikel 61

    Artikel 64

    Artikel 50, leden 5 tot en met 7

    Artikel 65

    Artikel 66

    Artikel 67

    Artikel 68

    Artikel 69

    Artikel 70

    Artikel 71

    Artikel 72

    Artikel 51

    Artikel 73, leden 1 tot en met 3, en artikel 73, lid 4, eerste en vierde alinea

    Artikel 73, lid 4, tweede en derde alinea, en artikel 73, lid 5

    Artikel 52

    Artikel 74

    Artikel 53

    Artikel 75

    Artikel 54

    Artikel 76

    Artikel 55

    Artikel 77

    Artikel 56

    Artikel 78

    Artikel 57

    Artikel 58

    Artikel 79

    Artikel 58 bis

    Artikel 80

    Artikel 59 bis

    Artikel 81

    Artikel 82

    Artikel 83

    Artikel 60

    Artikel 84

    Artikelen 61 en 62

    Artikel 85

    Artikel 63

    Artikel 64

    Artikel 86

    Bijlage I A, I B en I C

    Bijlage I A, I B en I C

    Bijlage II

    Bijlage II

    Bijlage III

    Bijlage III

    Bijlage III A

    Bijlage III A

    Bijlage III B

    Bijlage III B

    Bijlage IV

    Bijlage IV

    Bijlage IV A

    Bijlage V

    Bijlage V

    Bijlage VI

    Bijlage VI

    Bijlage VII

    Bijlage VII

    Bijlage VIII

    Bijlage IX, deel 1

    Bijlage VIII

    Bijlage IX, deel 2

    Bijlage X

    Bijlage IX

    Bijlage XI

    Bijlage XII

    Bijlage XIII


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1157/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top