Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024L1640

    Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 (Voor de EER relevante tekst)

    PE/37/2024/INIT

    PB L, 2024/1640, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1640/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1640/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1640

    19.6.2024

    RICHTLIJN (EU) 2024/1640 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 31 mei 2024

    betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (4) vormt het belangrijkste wettelijke instrument ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Die richtlijn voorziet in een alomvattend rechtskader, dat Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad (5) verder heeft versterkt door opkomende risico’s aan te pakken en de transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te vergroten. Ondanks de bereikte resultaten uit hoofde van dat rechtskader is uit de ervaring gebleken dat Richtlijn (EU) 2015/849 verder moet worden verbeterd om de risico’s adequaat te beperken en criminele pogingen om het financiële stelsel van de Unie voor criminele doeleinden te misbruiken, doeltreffend op te sporen en om de integriteit van de interne markt te bevorderen.

    (2)

    Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2015/849 is een aantal gebieden vastgesteld waarop wijzigingen nodig zijn om de nodige veerkracht en capaciteit van het financiële stelsel van de Unie te waarborgen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.

    (3)

    Bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/849 zijn aanzienlijke verschillen in praktijken en benaderingen door de bevoegde autoriteiten in de Unie vastgesteld, alsmede het ontbreken van voldoende doeltreffende regelingen voor grensoverschrijdende samenwerking. Het is daarom passend duidelijkere voorschriften vast te stellen die moeten bijdragen tot een vlotte samenwerking in de hele Unie en tegelijkertijd de lidstaten in staat moeten stellen rekening te houden met de specifieke kenmerken van hun nationale systemen.

    (4)

    Deze richtlijn maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het kader van de Unie ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — “AML/CFT”). Samen zullen deze richtlijn en de Verordeningen (EU) 2023/1113 (6), (EU) 2024/1624 (7) en (EU) 2024/1620 (8) van het Europees Parlement en de Raad het rechtskader vormen voor de aan de meldingsplichtige entiteiten gestelde AML/CFT-vereisten en voor het institutionele AML/CFT-kader van de Unie, waarvan de op te richten Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AMLA”) deel zal uitmaken.

    (5)

    Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die op Unieniveau worden getroffen die geen rekening houden met internationale coördinatie en samenwerking, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als op internationaal niveau ondernomen acties. Bij het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de Financiële actiegroep (Financial Action Task Force — FATF) en met de instrumenten van andere internationale organisaties en organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatiger bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de “herziene FATF-aanbevelingen”) en de latere wijzigingen daarvan.

    (6)

    Specifieke dreigingen, risico’s en kwetsbaarheden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die bepaalde economische sectoren op nationaal niveau treffen, verminderen het vermogen van de lidstaten om bij te dragen aan de integriteit en soliditeit van het financiële stelsel van de Unie. Daarom is het passend de lidstaten toe te staan om, na de vaststelling van dergelijke sectoren en specifieke risico’s, te besluiten AML/CFT-vereisten toe te passen op andere sectoren dan die welke onder Verordening (EU) 2024/1624 vallen. Om de doeltreffendheid van de interne markt en het AML/CFT-systeem van de Unie te vrijwaren, moet de Commissie, met de steun van de AMLA, kunnen beoordelen of de voorgenomen toepassing door de lidstaten van AML/CFT-vereisten op andere sectoren gerechtvaardigd is. Als het belang van de Unie met betrekking tot specifieke sectoren het meest gediend wordt met maatregelen op het niveau van de Unie, moet de Commissie de lidstaat die voornemens is de AML/CFT-vereisten op die sectoren toe te passen, ervan in kennis stellen dat zij zelf maatregelen op het niveau van de Unie wil nemen, en moet de lidstaat afzien van het nemen van de voorgenomen nationale maatregelen, tenzij die maatregelen bedoeld zijn om een dringend risico aan te pakken.

    (7)

    Bepaalde categorieën meldingsplichtige entiteiten zijn onderworpen aan vergunnings- of regelgevingsvereisten voor het verlenen van hun diensten, terwijl voor andere categorieën exploitanten de toegang tot het beroep niet gereglementeerd is. Ongeacht het kader dat van toepassing is op de uitoefening van het beroep of de activiteit, treden alle meldingsplichtige entiteiten op als poortwachters van het financiële stelsel van de Unie en moeten zij specifieke AML/CFT-vaardigheden ontwikkelen om die taak te vervullen. De lidstaten moeten overwegen opleidingen aan te bieden aan personen die tot het beroep van die entiteiten willen toetreden om hen in staat te stellen hun taken uit te voeren. De lidstaten kunnen bijvoorbeeld overwegen om AML/CFT-cursussen op te nemen in het academische aanbod in verband met die beroepen of om samen te werken met beroepsverenigingen om nieuwkomers in die beroepen op te leiden.

    (8)

    Indien meldingsplichtige entiteiten niet onderworpen zijn aan specifieke vergunnings- of registratievereisten, moeten de lidstaten beschikken over systemen die toezichthouders in staat stellen met zekerheid de omvang van hun toezichtpopulatie te kennen, teneinde adequaat toezicht op die meldingsplichtige entiteiten te waarborgen. Dit betekent niet dat de lidstaten specifieke AML/CFT-registratievereisten moeten opleggen wanneer dit niet nodig is voor de identificatie van meldingsplichtige entiteiten, zoals bijvoorbeeld het geval is wanneer met btw-registratie exploitanten kunnen worden geïdentificeerd die activiteiten verrichten die binnen het toepassingsgebied van de AML/CFT-vereisten vallen.

    (9)

    De toezichthouders moeten ervoor zorgen dat, met betrekking tot wisselkantoren, kantoren voor het ontvangen van cheques, aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten en aanbieders van gokdiensten alsmede financiële gemengde holdings, de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van dergelijke entiteiten en de uiteindelijk begunstigden van dergelijke entiteiten, als betrouwbaar bekend staan en eerlijk en integer handelen en de kennis en deskundigheid bezitten die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken. De criteria om te bepalen of een persoon aan die vereisten voldoet, moeten ten minste de noodzaak weerspiegelen om dergelijke entiteiten te beschermen tegen misbruik door hun managers of uiteindelijk begunstigden voor criminele doeleinden. Om een gemeenschappelijke aanpak te bevorderen van de verificatie door toezichthouders dat het management en de uiteindelijk begunstigden van meldingsplichtige entiteiten aan die vereisten voldoen, moet de AMLA richtsnoeren uitvaardigen over de criteria om betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit te beoordelen en de criteria om kennis en deskundigheid te beoordelen.

    (10)

    Met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van personen die een managementfunctie uitoefenen in of anderszins zeggenschap hebben over meldingsplichtige entiteiten, moet elke uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen plaatsvinden in overeenstemming met Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad (9) en Besluit 2009/316/JBZ van de Raad (10). Daarnaast moeten toezichthouders toegang hebben tot alle informatie die nodig is om de kennis en deskundigheid van het hoger leidinggevend personeel, alsmede hun betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit te verifiëren, met inbegrip van informatie die beschikbaar is via betrouwbare en onafhankelijke bronnen.

    (11)

    Verblijfsregelingen voor investeerders brengen risico’s en kwetsbaarheden met zich mee, met name in verband met witwassen, de ontduiking van beperkende maatregelen van de Unie, corruptie en belastingontduiking, die uiteindelijk bepaalde risico’s voor de veiligheid van de Unie met zich mee kunnen brengen. Zo kunnen zwakke punten in de werking van bepaalde regelingen, waaronder het ontbreken van risicobeheerprocessen of de gebrekkige uitvoering van die processen, mogelijkheden tot corruptie creëren, terwijl ontoereikende of inconsistente controles op de bron van geldmiddelen en de bron van rijkdom van aanvragers zouden kunnen leiden tot een hoger risico dat dergelijke regelingen door aanvragers worden uitgebuit voor criminele doeleinden, met als doel de op illegale wijze verkregen geldmiddelen te legitimeren. Om te voorkomen dat risico’s die voortvloeien uit de werking van dergelijke regelingen het financiële stelsel van de Unie schaden, moeten lidstaten waarvan het nationale recht het verlenen van verblijfsrechten in ruil voor enigerlei investering mogelijk maakt, daarom maatregelen treffen om de daaraan verbonden risico’s van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te beperken. Dergelijke maatregelen moeten een adequaat risicobeheerproces omvatten, inclusief doeltreffend toezicht op de uitvoering ervan, controles van het profiel van de aanvragers, met inbegrip van het verkrijgen van informatie over hun bron van geldmiddelen en bron van rijkdom, en het verifiëren van informatie over aanvragers aan de hand van informatie waarover de bevoegde autoriteiten beschikken.

    (12)

    De Commissie is goed geplaatst om specifieke grensoverschrijdende bedreigingen in te schatten die van invloed zouden kunnen zijn op de interne markt en die niet geïdentificeerd noch effectief bestreden kunnen worden door de afzonderlijke lidstaten. Daarom moet de coördinatie van de beoordeling van risico’s die verband houden met grensoverschrijdende activiteiten, aan haar worden toevertrouwd. De betrokkenheid van de relevante deskundigen, zoals de Deskundigengroep witwassen en terrorismefinanciering en de vertegenwoordigers van de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”), alsook, in voorkomend geval, van andere organen op het niveau van de Unie waaronder de AMLA, is essentieel voor de doeltreffendheid van het risicobeoordelingsproces. Ook nationale risicobeoordelingen en ervaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor het proces. Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende risico’s door de Commissie dienen geen persoonsgegevens te worden verwerkt. De gegevens moeten hoe dan ook volledig geanonimiseerd zijn. De toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten op Unie- en nationaal niveau dienen slechts betrokken te zijn voor zover de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. Om een maximale synergie tussen de risicobeoordeling op Unie- en nationaal niveau te bereiken, moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven consistente methoden toe te passen.

    (13)

    De bevindingen van de risicobeoordeling op het niveau van de Unie kunnen de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten helpen bij de identificatie, het inzichtelijk maken, het beheer en de beperking van het risico van witwassen en terrorismefinanciering, alsmede van het risico van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties. Daarom is het belangrijk dat de bevindingen van de risicobeoordeling openbaar worden gemaakt.

    (14)

    De lidstaten blijven het beste in staat om te bepalen, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beslissen hoe zij de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die hen rechtstreeks aangaan, kunnen beperken. Daarom moet elke lidstaat passende stappen ondernemen om zijn witwas- en terrorismefinancieringsrisico’s, alsmede de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties naar behoren te identificeren, te beoordelen en inzichtelijk te maken, en om een coherente nationale strategie vast te stellen om maatregelen te nemen om die risico’s te beperken. Een dergelijke nationale risicobeoordeling omvat een beschrijving van de institutionele structuur en de procedures van het AML/CFT-stelsel van de lidstaat, alsmede van de toegewezen personele en financiële middelen, voor zover deze informatie beschikbaar is. Om een voortdurend inzicht in de risico’s te behouden, moeten de lidstaten hun nationale risicobeoordeling regelmatig actualiseren en moeten zij deze kunnen aanvullen met gerichte actualiseringen en beoordelingen van risico’s in verband met specifieke sectoren, producten of diensten.

    (15)

    Juridische entiteiten en juridische constructies kunnen een manier zijn voor criminelen om zich achter een schijn van legitimiteit te verbergen en ze zouden dus kunnen worden misbruikt om illegale opbrengsten wit te wassen, zowel in eigen land als over de grenzen heen. Om die risico’s te beperken, is het belangrijk dat de lidstaten inzicht krijgen in de risico’s die verbonden zijn aan de juridische entiteiten en juridische constructies die zich op hun grondgebied bevinden, hetzij omdat de entiteiten daar gevestigd zijn, hetzij omdat trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in soortgelijke juridische constructies daar gevestigd zijn of verblijven, of omdat zij de juridische constructie van daaruit beheren. In het geval van juridische constructies is het, gezien het recht van de oprichter om het op de constructie toepasselijke recht te kiezen, ook belangrijk dat de lidstaten inzicht hebben in de risico’s die verbonden zijn aan de juridische constructies die krachtens hun recht tot stand kunnen worden gebracht, ongeacht of hun wetgeving deze uitdrukkelijk regelt, of dat de oprichting ervan voortkomt uit de contractvrijheid van de partijen en door nationale rechtbanken wordt erkend.

    (16)

    Gezien de geïntegreerde aard van het internationale financiële stelsel en de openheid van de economie van de Unie reiken de risico’s in verband met juridische entiteiten en juridische constructies verder dan die op het grondgebied van de Unie. Het is dus belangrijk dat de Unie en haar lidstaten inzicht hebben in de blootstelling aan risico’s die voortvloeien uit buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies. Een dergelijke risicobeoordeling hoeft niet elke afzonderlijke buitenlandse juridische entiteit of buitenlandse juridische constructie te omvatten die voldoende banden met de Unie heeft, hetzij door de verwerving van onroerend goed of de gunning van overheidsopdrachten na een openbare-aanbestedingsprocedure, hetzij vanwege transacties met meldingsplichtige entiteiten waardoor zij toegang krijgen tot het financiële stelsel en de economie van de Unie. De risicobeoordeling moet de Unie en haar lidstaten echter in staat stellen om inzicht te krijgen in het soort buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies dat dergelijke toegang tot het financiële stelsel en de economie van de Unie heeft en de soorten risico’s die aan die toegang verbonden zijn.

    (17)

    De resultaten van risicobeoordelingen moeten tijdig aan meldingsplichtige entiteiten ter beschikking worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico’s te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheersen en te beperken. Die resultaten kunnen in een samengevatte vorm worden gedeeld en ter beschikking van het publiek worden gesteld, en mogen geen gerubriceerde informatie of persoonsgegevens omvatten.

    (18)

    Om risico’s op het niveau van de Unie nog meer te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheersen en te beperken, moeten de lidstaten voorts de resultaten van hun risicobeoordelingen ter beschikking stellen aan elkaar, de Commissie en de AMLA. Gerubriceerde informatie of persoonsgegevens mogen niet in die doorgifte worden opgenomen, tenzij dit strikt noodzakelijk wordt geacht voor de uitvoering van AML/CFT-taken.

    (19)

    Om de in de nationale risicobeoordeling vastgestelde risico’s doeltreffend te beperken, moeten de lidstaten zorgen voor consistente maatregelen op nationaal niveau door een autoriteit aan te wijzen die de nationale respons coördineert, of door daartoe een mechanisme in te stellen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aangewezen autoriteit of het ingestelde mechanisme over voldoende bevoegdheden en middelen beschikt om die taak doeltreffend uit te voeren en te zorgen voor een adequate respons op de vastgestelde risico’s.

    (20)

    Om de doeltreffendheid van hun systemen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen beoordelen, dienen de lidstaten de kwaliteit van statistieken ter zake bij te houden en verder te verbeteren. Om de kwaliteit en consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens te verbeteren, moeten de Commissie en de AMLA de situatie in de hele Unie met betrekking tot de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering volgen en regelmatig overzichten publiceren.

    (21)

    De FATF heeft normen ontwikkeld aan de hand waarvan jurisdicties de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie kunnen identificeren en beoordelen en maatregelen kunnen nemen om die risico’s te beperken. Die nieuwe door de FATF ingevoerde normen komen niet in de plaats van en doen geen afbreuk aan de bestaande strenge vereisten inzake de uitvoering van gerichte financiële sancties die landen in acht moeten nemen om te voldoen aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de preventie, bestrijding en verstoring van de proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering daarvan. Die bestaande verplichtingen, waaraan op het niveau van de Unie uitvoering wordt gegeven bij de Besluiten 2010/413/GBVB (11) en (GBVB) 2016/849 (12) van de Raad en bij de Verordeningen (EU) nr. 267/2012 (13) en (EU) 2017/1509 (14) van de Raad, blijven bindend voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen binnen de Unie. Gezien de specifieke risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties waaraan de Unie is blootgesteld, is het passend de risicobeoordeling uit te breiden tot alle gerichte financiële sancties die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld. Het risicogevoelige karakter van AML/CFT-maatregelen in verband met gerichte financiële sancties doet geen afbreuk aan de op regels gebaseerde verplichting die op elke natuurlijke of rechtspersoon in de Unie rust, om geldmiddelen of andere activa te bevriezen en niet beschikbaar te stellen aan op een lijst geplaatste personen of entiteiten.

    (22)

    Om rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau, met name de herziene FATF-aanbevelingen, en om te zorgen voor een alomvattend kader voor het uitvoeren van gerichte financiële sancties, moeten bij deze richtlijn vereisten worden ingevoerd om de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties op het niveau van de Unie en op het niveau van de lidstaten te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheersen en te beperken.

    (23)

    Centrale registers van informatie over uiteindelijk begunstigden (“centrale registers”) zijn van cruciaal belang voor de bestrijding van misbruik van juridische entiteiten en van juridische constructies. Derhalve moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de informatie over uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies, informatie over volmachtregelingen en informatie over buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies in een centraal register wordt bijgehouden. Om ervoor te zorgen dat die centrale registers gemakkelijk toegankelijk zijn en hoogwaardige gegevens bevatten, moeten consistente regels voor het verzamelen en opslaan van die informatie door de registers worden ingevoerd. Informatie in centrale registers moet in een gemakkelijk bruikbaar en machineleesbaar formaat toegankelijk zijn.

    (24)

    Met het oog op meer transparantie en om misbruik van juridische entiteiten tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie over uiteindelijk begunstigden in volledige overeenstemming met het Unierecht wordt bijgehouden in een centraal register dat zich buiten de juridische entiteit bevindt. Hiertoe moeten de lidstaten gebruikmaken van een centrale databank waarin de informatie betreffende uiteindelijk begunstigden wordt verzameld, van het handelsregister of van een ander centraal register. De lidstaten kunnen besluiten dat de meldingsplichtige entiteiten verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van bepaalde informatie aan het centrale register. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die informatie in alle gevallen aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld en aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt wanneer zij cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen.

    (25)

    De informatie over de uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische constructies moet worden geregistreerd waar de trustees van de trusts en de personen die vergelijkbare functies bekleden in het kader van soortgelijke juridische constructies, gevestigd of woonachtig zijn, of van waaruit de juridische constructie wordt beheerd. Met het oog op de doeltreffende monitoring en registratie van informatie over de uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische constructies is ook samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Door de in de lidstaten bijgehouden registers van uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische constructies aan elkaar te koppelen, moet die informatie toegankelijk worden gemaakt en moet er bovendien voor worden gezorgd dat meervoudige registratie van dezelfde express trusts en soortgelijke juridische constructies binnen de Unie wordt vermeden.

    (26)

    Tijdige toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden moet worden gewaarborgd op zodanige wijze dat elk risico dat de betrokken juridische entiteit of trustee of persoon met een gelijkwaardige functie getipt wordt, wordt vermeden.

    (27)

    De nauwkeurigheid van de gegevens in de centrale registers is van fundamenteel belang voor alle relevante autoriteiten en andere personen die toegang tot die gegevens hebben gekregen, en om geldige, rechtmatige beslissingen te nemen op basis van die gegevens. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten binnen een redelijke termijn na de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden en daarna op regelmatige basis verifiëren of de ingediende informatie adequaat, nauwkeurig en actueel is. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten alle informatie kunnen opvragen die zij nodig hebben om informatie over uiteindelijk begunstigden en informatie over gevolmachtigden te verifiëren, alsook situaties waarin er geen uiteindelijk begunstigde is of waarin de uiteindelijk begunstigden niet konden worden bepaald. In die situaties moet de aan het centrale register doorgegeven informatie vergezeld gaan van een motivering, met inbegrip van alle relevante bewijsstukken zodat het register kan nagaan of dit het geval is. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten over adequate instrumenten beschikken om verificaties uit te voeren, met inbegrip van geautomatiseerde verificaties op een wijze die de grondrechten waarborgt en discriminerende resultaten vermijdt.

    (28)

    Het is belangrijk dat de lidstaten de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten voldoende bevoegdheden en middelen toevertrouwen om de uiteindelijk begunstigden en de waarheidsgetrouwheid van de aan hen verstrekte informatie te verifiëren en elk vermoeden aan hun FIE te melden. Die bevoegdheden moeten de bevoegdheid omvatten om inspecties uit te voeren in de bedrijfsruimten van de juridische entiteiten en van meldingsplichtige entiteiten die optreden als trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in soortgelijke juridische constructies, ongeacht of deze worden uitgevoerd door de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten of door andere autoriteiten namens hen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat passende waarborgen worden toegepast wanneer die trustees of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie beoefenaars van juridische beroepen zijn of indien hun bedrijfsruimten of statutaire zetels samenvallen met hun privéwoning. Die bevoegdheden moeten zich uitstrekken tot vertegenwoordigers van buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies in de Unie, indien die juridische entiteiten en constructies een statutaire zetel of vertegenwoordigers in de Unie hebben.

    (29)

    Indien een verificatie van de informatie over uiteindelijk begunstigden ertoe leidt dat een met een centraal register belaste entiteit concludeert dat er inconsistenties of fouten in die informatie zijn, of indien die informatie anderszins niet aan de vereisten voldoet, moet het voor de entiteit mogelijk zijn het bewijs van registratie in het centrale register te weigeren of op te schorten totdat de tekortkomingen zijn gecorrigeerd.

    (30)

    Entiteiten die verantwoordelijk zijn voor centrale registers moeten hun taken uitvoeren zonder ongepaste beïnvloeding, onder meer door politici of het bedrijfsleven, met betrekking tot de verificatie van informatie, het opleggen van maatregelen of sancties en het verlenen van toegang aan personen met een legitiem belang. Daartoe moeten de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten beschikken over beleid om belangenconflicten te voorkomen en te beheren.

    (31)

    Voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten verkeren in een goede positie om op een snelle en efficiënte manier personen te identificeren die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over juridische entiteiten en juridische constructies, met inbegrip van personen die aangewezen zijn in verband met gerichte financiële sancties. Tijdige opsporing van eigendoms- en zeggenschapsstructuren draagt bij tot een beter inzicht in de blootstelling aan risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties, en tot de vaststelling van risicobeperkende maatregelen om dergelijke risico’s te beperken. Derhalve is het van belang dat voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten de verplichting hebben om de informatie over uiteindelijk begunstigden in die registers te vergelijken met de lijst van personen en entiteiten aan wie gerichte financiële sancties zijn opgelegd, zowel onmiddellijk na het opleggen van die sancties als regelmatig daarna, teneinde vast te stellen of wijzigingen in de eigendoms- of zeggenschapsstructuur van de juridische entiteit of juridische constructie het risico op ontduiking van gerichte financiële sancties in de hand werken. Het feit dat uit de centrale registers blijkt dat juridische entiteiten of juridische constructies banden hebben met personen of entiteiten waarop gerichte financiële sancties van toepassing zijn, moet bijdragen tot de activiteiten van de bevoegde autoriteiten en van de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie.

    (32)

    Het melden van discrepanties tussen informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en informatie over uiteindelijk begunstigden waarover meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, bevoegde autoriteiten beschikken, is een doeltreffend mechanisme om de juistheid van de informatie te verifiëren. Vastgestelde discrepanties moeten snel worden gemeld en weggewerkt, in overeenstemming met de vereisten inzake gegevensbescherming.

    (33)

    Indien de melding van discrepanties door FIE’s en andere bevoegde autoriteiten een analyse van een verdachte transactie of een lopend strafrechtelijk onderzoek in gevaar zou brengen, moeten de FIE’s of andere bevoegde autoriteiten de melding van de discrepantie uitstellen tot het moment waarop de redenen voor het niet melden ophouden te bestaan. Bovendien mogen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten een discrepantie niet melden als dit strijdig zou zijn met een vertrouwelijkheidsbepaling van het nationale recht of als iemand daardoor op onwettige wijze zou worden getipt.

    (34)

    Om te zorgen voor een gelijk speelveld bij de toepassing van het begrip “uiteindelijk begunstigde”, is het cruciaal dat in de hele Unie uniforme meldingskanalen en -middelen bestaan voor juridische entiteiten en trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige functie in soortgelijke juridische constructies. Daartoe moet het formaat voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden bij de desbetreffende centrale registers uniform zijn en garanties bieden voor transparantie en rechtszekerheid.

    (35)

    Om een gelijk speelveld tussen de verschillende soorten rechtsvormen te waarborgen, moeten trustees ook worden verplicht informatie over uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben en die informatie mee te delen aan een centraal register of een centrale databank.

    (36)

    Het is van essentieel belang dat de informatie over uiteindelijk begunstigden via de centrale registers en via het systeem van gekoppelde centrale registers beschikbaar blijft gedurende ten minste vijf jaar nadat de juridische entiteit is opgeheven of de juridische constructie opgehouden heeft te bestaan. De lidstaten moeten bij wet aanvullende gronden kunnen vaststellen voor de verwerking van informatie over uiteindelijk begunstigden voor andere doeleinden dan AML/CFT, indien zulke verwerking beantwoordt aan een doelstelling van algemeen belang en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is met het oog op het nagestreefde legitieme doel.

    (37)

    FIE’s, andere bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen moeten onmiddellijke, ongefilterde, rechtstreekse en vrije toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Meldingsplichtige entiteiten moeten ook toegang hebben tot centrale registers wanneer zij cliëntenonderzoek verrichten. De lidstaten kunnen ervoor kiezen de toegang van meldingsplichtige entiteiten afhankelijk te stellen van de betaling van een vergoeding. Die vergoedingen moeten echter strikt beperkt blijven tot de kosten voor het waarborgen van de kwaliteit van de in die registers opgeslagen informatie en het beschikbaar stellen daarvan, en mogen de daadwerkelijke toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden niet ondermijnen.

    (38)

    Rechtstreekse, tijdige en ongefilterde toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden door nationale overheidsinstanties is ook van cruciaal belang om de correcte uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie te waarborgen, het risico van niet-uitvoering en ontduiking van beperkende maatregelen van de Unie te voorkomen, en om inbreuken op die maatregelen te onderzoeken. Om die redenen moeten de voor de uitvoering van dergelijke beperkende maatregelen bevoegde autoriteiten, die zijn aangewezen uit hoofde van de desbetreffende verordeningen van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot de informatie in de gekoppelde centrale registers.

    (39)

    Organen en instanties van de Unie die een rol spelen in het AML/CFT-kader van de Unie moeten bij de uitvoering van hun taken toegang kunnen krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden. Dit is het geval voor het Europees Openbaar Ministerie (EOM), maar ook voor het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) bij de uitvoering van zijn onderzoeken, alsmede voor Europol en Eurojust bij het ondersteunen van onderzoeken door nationale autoriteiten. Als toezichthoudende autoriteit moet de AMLA bij de uitoefening van toezichthoudende activiteiten toegang worden verleend tot informatie over uiteindelijk begunstigden. Om ervoor te zorgen dat de AMLA de activiteiten van FIE’s doeltreffend kan ondersteunen, moet zij ook toegang kunnen krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden in het kader van gezamenlijke analysen.

    (40)

    Om inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en op de bescherming van persoonsgegevens te beperken, is de openbare toegang tot informatie over uiteindelijke begunstigden in centrale registers alleen mogelijk na het aantonen van een legitiem belang. Uiteenlopende benaderingen van de lidstaten om na te gaan of er een legitiem belang bestaat, zouden een belemmering kunnen vormen voor de geharmoniseerde uitvoering van het AML/CFT-kader en voor het preventieve doel waarvoor dergelijke openbare toegang is toegestaan. Daarom moet een kader worden ontwikkeld voor de erkenning en verificatie van legitieme belangen op het niveau van de Unie, met volledige inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). Indien een legitiem belang bestaat, moet het publiek toegang kunnen krijgen tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies. Een legitiem belang moet worden verondersteld voor bepaalde categorieën van het publiek. Toegang op grond van een legitiem belang mag niet afhankelijk worden gesteld van de juridische status of de rechtsvorm van de persoon die om toegang verzoekt.

    (41)

    Niet-gouvernementele organisaties, academici en onderzoeksjournalisten hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie op het gebied van de bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering. Daarom moeten zij worden geacht een legitiem belang te hebben bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden, wat van vitaal belang is voor hen om hun taken uit te voeren en publiek toezicht uit te oefenen, naargelang het geval. De toegang tot de centrale registers mag niet afhankelijk worden gesteld van het medium of platform waarmee zij hun activiteiten uitvoeren, of van eerdere ervaring op dit gebied. Om die categorieën in staat te stellen hun activiteiten doeltreffend uit te voeren en risico’s van vergelding te voorkomen, moeten zij toegang kunnen krijgen tot informatie over juridische entiteiten en juridische constructies zonder dat zij het bestaan van een band met die entiteiten of constructies hoeven aan te tonen. Zoals bepaald in de gegevensbeschermingsregels van de Unie, mag de toegang van uiteindelijk begunstigden tot informatie over de verwerking van hun persoonsgegevens geen negatieve gevolgen hebben voor de rechten en vrijheden van anderen, met inbegrip van het recht op de veiligheid van de persoon. Bekendmaking aan uiteindelijk begunstigden dat personen die handelen voor journalistieke doeleinden of maatschappelijke organisaties hun persoonsgegevens hebben geraadpleegd, kan de veiligheid van journalisten en leden van maatschappelijke organisaties die onderzoek doen naar mogelijke criminele activiteiten, in gevaar brengen. Om het recht op bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de vrijheid van informatie en meningsuiting van journalisten overeenkomstig artikel 85 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (15) en om de rol van maatschappelijke organisaties bij het voorkomen, onderzoeken en opsporen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 23, lid 1, punt d), van die verordening te waarborgen, mogen voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten derhalve geen informatie delen met uiteindelijk begunstigden over de verwerking van hun gegevens door die categorieën van het publiek, maar alleen het feit dat personen die handelen voor journalistieke doeleinden of maatschappelijke organisaties hun gegevens hebben geraadpleegd.

    (42)

    De integriteit van zakelijke transacties is van cruciaal belang voor de goede werking van de interne markt en van het financiële stelsel van de Unie. Daartoe is het belangrijk dat personen die zaken willen doen met juridische entiteiten of juridische constructies in de Unie toegang hebben tot informatie over hun uiteindelijk begunstigden om na te gaan of hun potentiële zakelijke tegenhangers niet betrokken zijn bij witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Er zijn wijdverbreide aanwijzingen dat criminelen hun identiteit achter bedrijfsstructuren verbergen, en degenen die transacties zouden kunnen aangaan met een juridische entiteit of juridische constructie in staat stellen om de identiteit van de uiteindelijk begunstigden te kennen, helpt om misbruik van juridische entiteiten of juridische constructies voor criminele doeleinden tegen te gaan. Een transactie is niet beperkt tot handelsactiviteiten of het aanbieden of kopen van producten of diensten, maar zou ook situaties kunnen omvatten waarin een persoon waarschijnlijk geldmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25), van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad (16) of cryptoactiva in de juridische entiteit of juridische constructie zal investeren, of de juridische entiteit zal verwerven. Daarom mag het vereiste van een legitiem belang om toegang te krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden niet worden geacht alleen te zijn vervuld door personen die economische of commerciële activiteiten verrichten.

    (43)

    Gezien het grensoverschrijdende karakter van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, moet worden erkend dat de autoriteiten van derde landen een legitiem belang hebben bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden met betrekking tot juridische entiteiten en juridische constructies van de Unie, indien die toegang door die autoriteiten nodig is in het kader van specifieke onderzoeken of analysen voor de uitvoering van hun taken op het gebied van AML/CFT. Evenzo moeten entiteiten die onderworpen zijn aan AML/CFT-vereisten in derde landen toegang hebben tot de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale Unieregisters wanneer zij verplicht zijn cliëntenonderzoeksmaatregelen te nemen in overeenstemming met de AML/CFT-vereisten in die landen wat betreft in de Unie gevestigde juridische entiteiten en juridische constructies. Elke toegang tot informatie in de centrale registers moet in overeenstemming zijn met het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens, en met name met hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679. Daartoe moeten centrale registers ook nagaan of verzoeken van buiten de Unie gevestigde personen kunnen vallen onder de voorwaarden waaronder een beroep kan worden gedaan op een afwijking uit hoofde van artikel 49 van die verordening. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof van Justitie”) dat de bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering een doelstelling van algemeen openbaar belang is, en dat daarmee doelstellingen van openbare veiligheid samenhangen. Om de integriteit van onderzoeken en analyses door FIE’s uit derde landen en rechtshandhavings- en gerechtelijke autoriteiten te waarborgen, mogen centrale registers geen verwerking van hun persoonsgegevens door die autoriteiten aan de uiteindelijk begunstigden bekendmaken, voor zover die bekendmaking nadelige gevolgen zou hebben voor de onderzoeken en analyses van die autoriteiten. Om de rechten van de betrokkene te beschermen, mogen de centrale registers echter enkel afzien van het openbaar maken van informatie zolang dergelijke openbaarmaking een onderzoek of analyse in gevaar zou brengen. Die termijn moet worden vastgesteld op maximaal vijf jaar en mag alleen worden verlengd op een met redenen omkleed verzoek van de autoriteit in het derde land.

    (44)

    Om te zorgen voor een toegangsregeling die voldoende flexibel is en die kan worden aangepast aan nieuwe omstandigheden, moeten de lidstaten aan iedereen die een legitiem belang in verband met het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering kan aantonen, per geval, toegang kunnen verlenen tot informatie over uiteindelijk begunstigden. De lidstaten moeten informatie verzamelen over situaties van legitiem belang die buiten de in deze richtlijn omschreven categorieën vallen en de Commissie daarvan in kennis stellen.

    (45)

    Criminelen kunnen juridische entiteiten op elk moment misbruiken. Bepaalde fasen van de levenscyclus van juridische entiteiten, zoals de oprichtingsfase van de vennootschap of veranderingen in de structuur van de vennootschap, een omzetting, fusie of splitsing, gaan echter gepaard met hogere risico’s, waardoor criminelen de kans krijgen om zeggenschap over de juridische entiteit te verwerven. Overheidsinstanties oefenen toezicht uit op die fasen van het bestaan van een juridische entiteit op grond van het Unierecht, en met name Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (17). Om ervoor te zorgen dat die overheidsinstanties hun activiteiten doeltreffend kunnen uitvoeren en misbruik van juridische entiteiten voor criminele doeleinden kunnen helpen voorkomen, moeten zij toegang hebben tot de informatie in de onderling gekoppelde centrale registers.

    (46)

    Om de wettigheid en regelmatigheid te waarborgen van de uitgaven die zijn opgenomen in de rekeningen die bij de Commissie worden ingediend in het kader van financieringsprogramma’s van de Unie, moeten de programma-autoriteiten informatie over de uiteindelijk begunstigden van de ontvangers van Uniefinanciering verzamelen en opslaan in hun beheers- en controlesystemen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de programma-autoriteiten in de lidstaten toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden in de gekoppelde centrale registers om hun verplichtingen na te komen op het gebied van het voorkomen, opsporen, corrigeren en rapporteren van onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, op grond van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (18).

    (47)

    Om de financiële belangen van de Unie te beschermen, moeten de autoriteiten van de lidstaten die de herstel- en veerkrachtfaciliteit in het kader van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (19) uitvoeren, toegang hebben tot de onderling gekoppelde centrale registers om de uit hoofde van die verordening vereiste informatie te verzamelen over de uiteindelijk begunstigden van ontvangers van middelen van de Unie of contractanten.

    (48)

    Corruptie bij overheidsopdrachten schaadt het openbaar belang, ondermijnt het vertrouwen van het publiek en heeft negatieve gevolgen voor het leven van de burgers. Gezien de kwetsbaarheid van openbare-aanbestedingsprocedures voor corruptie, fraude en andere basisdelicten, moeten nationale autoriteiten met bevoegdheden op het gebied van openbare-aanbestedingsprocedures de centrale registers kunnen raadplegen om de identiteit vast te stellen van de natuurlijke personen die uiteindelijk eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de inschrijvers, en gevallen te identificeren waarin het risico bestaat dat criminelen bij de aanbestedingsprocedure zouden kunnen zijn betrokken. Tijdige toegang tot informatie in het centrale register is cruciaal om ervoor te zorgen dat overheidsinstanties die openbare-aanbestedingsprocedures ten uitvoer leggen, hun taken doeltreffend kunnen vervullen, onder meer door gevallen van corruptie bij die op te sporen. In verband met aanbestedingsprocedures moet de term “overheidsinstanties” ook betrekking hebben op het begrip aanbestedende diensten in de rechtshandelingen van de Unie inzake openbare-aanbestedingsprocedures voor goederen en diensten, of concessies, alsmede op elke overheidsinstantie die door de lidstaten is aangewezen om de wettigheid van openbare-aanbestedingsprocedures te controleren, en die geen bevoegde autoriteit is voor AML/CFT-doeleinden.

    (49)

    Producten, zoals cliëntenscreening die door derden wordt aangeboden, ondersteunen meldingsplichtige entiteiten bij de verrichting van cliëntenonderzoek. Dergelijke producten bieden hen een holistisch beeld van de klant, zodat zij met kennis van zaken beslissingen kunnen nemen over hun risicoclassificatie, toe te passen risicobeperkende maatregelen en eventuele vermoedens over de activiteiten van de klant. Die producten dragen ook bij tot het werk van de bevoegde autoriteiten bij de analyse van verdachte transacties en onderzoeken naar mogelijke gevallen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, door informatie over uiteindelijk begunstigden aan te vullen met andere technische oplossingen die de bevoegde autoriteiten in staat stellen een breder beeld te krijgen van complexe criminele constructies, onder meer door de lokalisatie van de daders. Zij spelen daarom een cruciale rol in het opsporen van de steeds complexere en snellere bewegingen die kenmerkend zijn voor witwasregelingen. Op grond van hun gevestigde functie in de compliance-infrastructuur is het gerechtvaardigd om aan te nemen dat aanbieders van die producten een legitiem belang hebben bij toegang tot informatie in de centrale registers, mits de uit die registers verkregen gegevens alleen worden aangeboden aan meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten in de Unie voor de uitvoering van taken in verband met het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.

    (50)

    Om uiteenlopende benaderingen van de toepassing van het begrip “legitiem belang” met het oog op de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden te voorkomen, moeten de procedures voor de erkenning van een legitiem belang worden geharmoniseerd. Er moeten gemeenschappelijke modellen worden opgesteld voor de aanvraag en erkenning van legitieme belangen, die de wederzijdse erkenning door centrale registers in de hele Unie zouden vergemakkelijken. Daartoe moeten aan de Commissie de uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om geharmoniseerde modellen en procedures vast te leggen.

    (51)

    Om ervoor te zorgen dat de procedures voor het verlenen van toegang tot personen met een eerder geverifieerd legitiem belang niet nodeloos omslachtig zijn, kan de toegang worden verlengd op basis van vereenvoudigde procedures waarmee de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit ervoor zorgt dat eerder met het oog op verificatie verkregen informatie correct en relevant is en waar nodig wordt bijgewerkt.

    (52)

    Met het oog op een evenredige en evenwichtige aanpak en om het recht op privéleven en de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, moeten de lidstaten bovendien voorzien in uitzonderingen op de bekendmaking van de persoonlijke informatie over de uiteindelijk begunstigde via de centrale registers van informatie en op toegang tot dergelijke informatie, in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer die informatie de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie. Het moet voor de lidstaten ook mogelijk zijn om online registratie verplicht te stellen teneinde elke persoon te identificeren die om informatie uit het centrale register verzoekt, en om een vergoeding te vragen voor toegang tot de informatie in het register door personen met een legitiem belang. Die vergoedingen moeten strikt beperkt blijven tot de kosten voor het waarborgen van de kwaliteit van de in centrale registers opgeslagen informatie en het beschikbaar stellen daarvan, en mogen de daadwerkelijke toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden niet ondermijnen.

    (53)

    De identificatie van aanvragers is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alleen personen met een legitiem belang toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden. Het verloop van het identificatieproces mag echter niet leiden tot discriminatie, onder meer op grond van het land van verblijf of de nationaliteit van de aanvragers. Daartoe moeten de lidstaten voorzien in voldoende identificatiemechanismen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot stelsels voor elektronische identificatie, aangemeld uit hoofde van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (20), en relevante gekwalificeerde vertrouwensdiensten, om personen met een legitiem belang in staat te stellen daadwerkelijk toegang te krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden.

    (54)

    Richtlijn (EU) 2018/843 heeft de koppeling tot stand gebracht tussen de centrale registers van de lidstaten die informatie bevatten over de uiteindelijk begunstigden via het bij Richtlijn (EU) 2017/1132 opgerichte Europees centraal platform. Die koppeling is essentieel gebleken voor een doeltreffende grensoverschrijdende toegang tot de informatie over uiteindelijk begunstigden voor bevoegde autoriteiten, meldingsplichtige entiteiten en personen met een legitiem belang. Ze zal verder moeten worden ontwikkeld om de gewijzigde regelgevingsvereisten vóór de omzetting van deze richtlijn uit te voeren. Daartoe moeten de werkzaamheden in verband met de koppeling worden voortgezet, waarbij de lidstaten bij de werking van het gehele systeem worden betrokken middels een regelmatige dialoog tussen de Commissie en de vertegenwoordigers van de lidstaten over kwesties in verband met de werking van het systeem en over de toekomstige ontwikkeling ervan.

    (55)

    Door de koppeling van de centrale registers moet toegang, zowel op nationaal als grensoverschrijdend niveau, tot de in het centrale register van elke lidstaat opgenomen informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische constructies worden verleend op basis van de definitie van legitiem belang, op grond van een besluit van de entiteit die verantwoordelijk is voor het relevante centrale register. Om ervoor te zorgen dat besluiten tot beperking van de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden kan worden herzien, moet er in beroepsmogelijkheden tegen dergelijke besluiten worden voorzien. Met het oog op een coherente en efficiënte registratie en uitwisseling van informatie moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit in hun lidstaat samenwerkt met haar tegenhangers in andere lidstaten, onder meer door informatie uit te wisselen over trusts en soortgelijke juridische constructies die onder het recht van een lidstaat vallen en in een andere lidstaat worden beheerd of waarvan de trustee in een andere lidstaat is gevestigd of verblijft.

    (56)

    Verordening (EU) 2016/679 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Natuurlijke personen van wie persoonsgegevens in centrale registers als uiteindelijk begunstigden worden bijgehouden, moeten worden geïnformeerd over de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. Voorts mogen alleen actuele persoonsgegevens die overeenkomen met de feitelijke uiteindelijk begunstigden beschikbaar worden gesteld, en moeten de uiteindelijk begunstigden worden geïnformeerd over hun rechten uit hoofde van het rechtskader voor gegevensbescherming van de Unie en over de procedures die van toepassing zijn voor de uitoefening van die rechten.

    (57)

    Vertraagde toegang van FIE’s en andere bevoegde autoriteiten tot informatie over de identiteit van houders van bankrekeningen en betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen belemmert de opsporing van geldovermakingen in verband met witwassen en terrorismefinanciering. Het is daarom van essentieel belang in alle lidstaten gecentraliseerde automatische mechanismen op te zetten, zoals een register of een systeem voor gegevensontsluiting, waarmee op doeltreffende wijze tijdig toegang tot informatie over de identiteit van de houders van bankrekeningen en betaalrekeningen, effectenrekeningen en cryptoactivarekeningen en kluizen, hun volmachthouders en hun uiteindelijk begunstigden kan worden verkregen. Dergelijke informatie moet ook historische gegevens bevatten over houders van gesloten cliëntenrekeningen, bankrekeningen en betaalrekeningen, met inbegrip van virtuele internationale bankrekeningnummers, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen. Bij de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de toegang is het passend gebruik te maken van reeds bestaande mechanismen, mits de nationale FIE’s onmiddellijk en ongefilterd toegang krijgen tot de gegevens waarnaar zij onderzoek doen. De lidstaten moeten overwegen om dergelijke mechanismen te voeden met andere informatie die zij noodzakelijk en evenredig achten om de risico’s van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, en terrorismefinanciering doeltreffender te beperken. Ten aanzien van dergelijke onderzoeken en verzoeken om gerelateerde informatie door FIE’s, AMLA — in de context van gezamenlijke analysen — en toezichthoudende autoriteiten moet volledige vertrouwelijkheid worden gegarandeerd.

    (58)

    Virtuele internationale bankrekeningnummers (IBAN’s) zijn virtuele nummers die zijn uitgegeven door kredietinstellingen en financiële instellingen en maken het mogelijk betalingen naar fysieke bankrekeningen of betaalrekeningen door te sturen. Hoewel virtuele IBAN’s door bedrijven kunnen worden gebruikt voor legitieme doeleinden, bijvoorbeeld om het uitvoeren en ontvangen van betalingen over de grenzen heen te stroomlijnen, gaan zij gepaard met een verhoogd risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering, aangezien zij kunnen worden gebruikt om de identiteit van de rekeninghouder te verhullen, waardoor het voor FIE’s moeilijk is om de geldstroom te traceren, de locatie van de rekening te bepalen en de nodige maatregelen op te leggen, waaronder de opschorting of monitoring van de rekening. Om die risico’s te beperken en het traceren en detecteren van illegale stromen door FIE’s te vergemakkelijken, moeten de gecentraliseerde automatische mechanismen informatie bevatten over de aan bankrekeningen of betaalrekeningen gekoppelde virtuele IBAN’s.

    (59)

    Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens moet het minimum aan informatie dat nodig is voor het uitvoeren van AML/CFT-onderzoeken, worden bijgehouden in gecentraliseerde automatische mechanismen voor bankrekeningen of betaalrekeningen, effectenrekeningen en cryptoactivarekeningen. De lidstaten moeten kunnen bepalen van welke aanvullende gegevens het verzamelen nuttig en evenredig is. Bij de omzetting van de bepalingen met betrekking tot die mechanismen moeten de lidstaten bewaringstermijnen vaststellen die gelijk zijn aan de termijn voor het bewaren van documentatie en informatie die zijn verkregen bij de toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om de bewaringstermijn bij wijze van uitzondering te verlengen, mits daar goede redenen voor zijn. De bewaringstermijn mag met maximaal vijf extra jaren worden verlengd. Die periode mag geen afbreuk doen aan nationale wetgeving die voorziet in andere vereisten met betrekking tot het bewaren van gegevens op grond waarvan per geval kan worden besloten om strafrechtelijke of administratieve procedures mogelijk te maken. De toegang tot die mechanismen moet plaatsvinden op een “need-to-know”-basis.

    (60)

    Door middel van de koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten zouden nationale FIE’s snel grensoverschrijdende informatie kunnen verkrijgen over de identiteit van houders van bankrekeningen en betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen in andere lidstaten, waardoor zij beter in staat zouden zijn om doeltreffend financiële analysen uit te voeren en samen te werken met hun tegenhangers uit andere lidstaten. Directe grensoverschrijdende toegang tot informatie over bankrekeningen en betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen zou de FIE’s in staat stellen binnen een voldoende kort tijdsbestek financiële analysen te maken om fondsen te traceren die via verschillende rekeningen worden gekanaliseerd, onder meer door het gebruik van virtuele IBAN’s, mogelijke gevallen van witwassen en terrorismefinanciering op te sporen en een snelle rechtshandhavingsactie te waarborgen. De AMLA moet ook rechtstreeks toegang krijgen tot de onderling gekoppelde gecentraliseerde automatische mechanismen teneinde FIE’s operationele ondersteuning te bieden in het kader van gezamenlijke analysen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ook de toezichthoudende autoriteiten rechtstreekse toegang krijgen tot de onderling gekoppelde gecentraliseerde automatische mechanismen, zodat die autoriteiten hun taken doeltreffend kunnen verrichten.

    (61)

    Om het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy te eerbiedigen en de impact van grensoverschrijdende toegang tot de informatie in de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen te beperken, zou de reikwijdte van de informatie die via het koppelingssysteem voor registers van bankrekeningen (bank account registers interconnection system — BARIS) toegankelijk is, worden beperkt tot het minimum dat nodig is in overeenstemming met het beginsel van minimale gegevensverwerking om de identificatie mogelijk te maken van natuurlijke personen of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over bankrekeningen of betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen. FIE’s en de AMLA, alsmede toezichthoudende autoriteiten, moeten onmiddellijke en ongefilterde toegang krijgen tot BARIS. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel van de FIE’s hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht neemt, zeer integer is en over de juiste vaardigheden beschikt. Bovendien moeten de lidstaten technische en organisatorische maatregelen treffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen.

    (62)

    De koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten (centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting) met informatie over bankrekeningen en betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen via het centrale toegangspunt voor registers van bankrekeningen vereist de coördinatie van nationale systemen met uiteenlopende technische kenmerken. Daartoe moeten technische maatregelen en specificaties worden ontwikkeld die rekening houden met de verschillen tussen de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen.

    (63)

    Onroerend goed is voor criminelen een aantrekkelijk middel om de opbrengsten van hun illegale activiteiten wit te wassen, omdat het hen in staat stelt de werkelijke bron van de geldmiddelen en de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde te verdoezelen. De correcte en tijdige identificatie door FIE’s en andere bevoegde autoriteiten van zowel onroerend goed als natuurlijke personen, juridische entiteiten en juridische constructies die onroerend goed bezitten, is belangrijk voor zowel het opsporen van witwasregelingen als het bevriezen en confisqueren van activa en voor het beheren van maatregelen tot bevriezing ter uitvoering van gerichte financiële sancties. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten FIE’s en andere bevoegde autoriteiten onmiddellijke en rechtstreekse toegang verlenen tot informatie die het mogelijk maakt degelijke analyses en onderzoeken te verrichten naar mogelijke strafbare feiten in verband met onroerend goed. Om een doeltreffende toegang te vergemakkelijken, moet die informatie kosteloos worden verstrekt via een centraal toegangspunt, met digitale middelen en waar mogelijk in een machineleesbaar formaat. De informatie moet ook historische informatie omvatten, waaronder de geschiedenis van het eigenaarschap van onroerend goed, de prijzen waartegen een onroerend goed in het verleden is verworven en de daarmee verband houdende bezwaringen gedurende een bepaalde periode in het verleden, teneinde FIE’s en andere bevoegde autoriteiten in die lidstaat in staat te stellen verdachte activiteiten met betrekking tot transacties inzake onroerend goed, met inbegrip van grond, die op witwassen of andere vormen van criminaliteit zouden kunnen wijzen, te analyseren en te identificeren. Die historische informatie heeft betrekking op de soorten informatie die reeds is verzameld bij de uitvoering van onroerendgoedtransacties. Er worden dus geen nieuwe verplichtingen opgelegd aan de betrokkenen, waardoor hun gewettigd vertrouwen wordt geëerbiedigd. Aangezien criminele regelingen met betrekking tot onroerend goed vaak grensoverschrijdend van aard zijn, is het passend een minimumreeks informatie vast te leggen waartoe de bevoegde autoriteiten toegang moeten hebben en die zij met hun tegenhangers in andere lidstaten moeten kunnen delen.

    (64)

    Lidstaten beschikken over operationeel onafhankelijke en zelfstandige FIE’s, of moeten die oprichten, om informatie te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en activiteiten, en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. De FIE moet de enige centrale nationale eenheid zijn die verantwoordelijk is voor de ontvangst en analyse van meldingen van verdachte transacties, meldingen van grensoverschrijdende fysieke bewegingen van contanten via het douane-informatiesysteem, van gemelde transacties boven bepaalde limieten (op limieten gebaseerde mededelingen), alsmede andere door meldingsplichtige entiteiten ingediende informatie die relevant is voor witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering. De operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE moeten worden gewaarborgd door de FIE de bevoegdheid en de capaciteit te verlenen om haar taken vrij uit te voeren, met inbegrip van het vermogen om autonome besluiten te nemen met betrekking tot analyse, verzoeken en verspreiding van specifieke informatie. In alle gevallen moet de FIE het onafhankelijke recht hebben om informatie door te geven aan of te verspreiden onder de relevante bevoegde autoriteiten. De FIE moet worden voorzien van voldoende financiële, personele en technische middelen, op een wijze die haar autonomie en onafhankelijkheid waarborgt en haar in staat stelt haar mandaat doeltreffend uit te oefenen. De FIE moet in staat zijn om op individuele of routinematige basis de middelen te verkrijgen en in te zetten die nodig zijn om haar taken uit te voeren, zonder dat er sprake is van ongepaste politieke, overheids- of industriële beïnvloeding of inmenging die haar operationele onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen. Om na te gaan of aan die vereisten is voldaan en om zwakke punten en beste praktijken in kaart te brengen, moet de AMLA de bevoegdheid krijgen om de organisatie van collegiale toetsingen van FIE’s te coördineren.

    (65)

    Het personeel van FIE’s moet zeer integer en goed geschoold zijn en hoge professionele normen handhaven. FIE’s moeten beschikken over procedures om belangenconflicten doeltreffend te voorkomen en te beheren. Gezien de aard van hun werk zijn FIE’s ontvangers van en hebben zij toegang tot grote hoeveelheden gevoelige persoonlijke en financiële informatie. FIE-personeel moet daarom over passende vaardigheden beschikken inzake het ethisch gebruik van analytische instrumenten voor big data. Bovendien zouden de activiteiten van FIE’s gevolgen kunnen hebben voor de grondrechten van personen, zoals het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op een privéleven en het recht op eigendom. FIE’s moeten daarom een grondrechtenfunctionaris aanwijzen; dit kan een bestaand personeelslid van de FIE zijn. De grondrechtenfunctionaris moet, zonder de activiteiten van de FIE’s te belemmeren of te vertragen, worden belast met het monitoren en bevorderen van de naleving van de grondrechten door de FIE, het verstrekken van advies en richtsnoeren aan de FIE over de gevolgen van haar beleid en praktijken voor de grondrechten, het toetsen van de rechtmatigheid en ethiek van de activiteiten van de FIE en het uitbrengen van niet-bindende adviezen. De aanwijzing van een grondrechtenfunctionaris zou ertoe bijdragen dat FIE’s bij de uitvoering van hun taken de grondrechten van de getroffen individuen eerbiedigen en beschermen.

    (66)

    FIE’s moeten informatie kunnen verspreiden onder bevoegde autoriteiten die belast zijn met de bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering. Onder die autoriteiten vallen ook autoriteiten met een onderzoeks-, vervolgings- of gerechtelijke rol. In de verschillende lidstaten hebben andere autoriteiten specifieke rollen in verband met de bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, en moeten de FIE’s de resultaten van hun operationele of strategische analyses ook aan hen kunnen verstrekken wanneer zij die resultaten relevant achten voor hun functies. De resultaten van die analyses leveren zinvolle inlichtingen op die kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van leidraden in het kader van onderzoeks- en vervolgingswerkzaamheden. De bron van de melding van verdachte transacties of activiteiten mag bij de verspreiding niet bekend worden gemaakt. Dit mag FIE’s er echter niet van weerhouden relevante informatie te verspreiden, zoals informatie over IBAN-nummers, BIC- of SWIFT-codes. Bovendien moeten FIE’s andere informatie waarover zij beschikken kunnen delen, onder meer op verzoek van andere bevoegde autoriteiten. Bij de uitoefening van hun autonomie en onafhankelijkheid moeten FIE’s nagaan in hoeverre een weigering om informatie te verstrekken gevolgen zou kunnen hebben voor de samenwerking en voor het bredere doel van de bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering. Weigeringen moeten beperkt blijven tot uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de informatie afkomstig is van een andere FIE die geen toestemming heeft gegeven voor de verdere verspreiding ervan, of wanneer de FIE redenen heeft om aan te nemen dat de informatie niet zal worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij is gevraagd. In dergelijke gevallen moet de FIE de redenen voor de weigering opgeven. Als reden zou onder meer kunnen worden verduidelijkt dat de informatie niet in het bezit is van de FIE of dat geen toestemming voor verdere verspreiding is verleend.

    (67)

    Doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen FIE’s en toezichthouders is cruciaal voor de integriteit en stabiliteit van het financiële stelsel. Ze zorgt voor een alomvattende en consistente aanpak van het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, vergroot de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van de Unie en beschermt de economie tegen de dreiging die uitgaat van illegale financiële activiteiten. Informatie waarover FIE’s beschikken met betrekking tot bijvoorbeeld de kwaliteit en kwantiteit van door meldingsplichtige entiteiten ingediende meldingen van verdachte transacties, de kwaliteit en tijdigheid van de antwoorden van de meldingsplichtige entiteiten op verzoeken om informatie van de FIE’s en informatie over typologieën van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, trends en methoden, kan toezichthouders helpen te bepalen op welke gebieden de risico’s groter zijn of waar de naleving zwak is, en hen derhalve inzicht verschaffen in de vraag of het toezicht op specifieke meldingsplichtige entiteiten of sectoren moet worden versterkt. Daartoe moeten FIE’s aan toezichthouders, spontaan of op verzoek, bepaalde soorten informatie verstrekken die relevant zou kunnen zijn voor toezichtsdoeleinden.

    (68)

    FIE’s spelen een belangrijke rol bij de identificatie van de, met name grensoverschrijdende, financiële operaties van terroristische netwerken en bij het opsporen van hun geldschieters. Financiële inlichtingen kunnen van fundamenteel belang zijn om het faciliteren van terroristische misdrijven en de netwerken en plannen van terroristische organisaties aan het licht te brengen. FIE’s vertonen nog steeds aanzienlijke verschillen wat betreft hun functies, competenties en bevoegdheden. De huidige verschillen mogen evenwel geen afbreuk doen aan de activiteiten van een FIE, met name aan de mogelijkheid ervan om preventieve analysen te ontwikkelen ter ondersteuning van alle autoriteiten die belast zijn met inlichtingen-, recherche- en gerechtelijke activiteiten en internationale samenwerking. Het is nu essentieel om voor de uitoefening van hun taken de minimumreeks van gegevens vast te stellen die voor de FIE’s snel toegankelijk moeten zijn en die zonder belemmeringen moeten kunnen worden uitgewisseld met tegenhangers uit andere lidstaten. In alle gevallen waarin witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering worden vermoed, moet informatie rechtstreeks en snel tussen de FIE’s onverwijld worden doorgegeven. Daarom is het essentieel om de doeltreffendheid en doelmatigheid van FIE’s te verbeteren door de bevoegdheden van en de samenwerking tussen FIE’s te verbeteren.

    (69)

    De bevoegdheden van de FIE’s omvatten het recht op directe of indirecte toegang tot de “financiële”, “administratieve” en “rechtshandhavingsinformatie” die zij nodig hebben om witwassen, de basisdelicten ervan en terrorismefinanciering te bestrijden. Het gebrek aan definitie van de soorten informatie die die algemene categorieën omvatten, heeft ertoe geleid dat FIE’s toegang hebben gekregen tot aanzienlijk gediversifieerde reeksen informatie, wat gevolgen heeft voor de analytische functies van de FIE’s en voor hun mogelijkheden om doeltreffend samen te werken met hun tegenhangers uit andere lidstaten, onder meer in het kader van gezamenlijke analysen. Daarom moeten de minimumreeksen van “financiële”, “administratieve” en “rechtshandhavingsinformatie” worden gedefinieerd die direct of indirect aan elke FIE in de hele Unie beschikbaar moeten worden gesteld. FIE’s ontvangen informatie over transacties die worden gerapporteerd wanneer bepaalde limieten worden overschreden (op limieten gebaseerde meldingen) en slaan die informatie op in hun databanken of hebben er toegang toe. Die meldingen zijn een belangrijke bron van informatie en worden door FIE’s op grote schaal gebruikt in het kader van nationale en gezamenlijke analysen. Daarom behoren op limieten gebaseerde meldingen tot de soorten informatie die via FIU.net wordt uitgewisseld. Rechtstreekse toegang is een belangrijke voorwaarde voor de operationele doeltreffendheid en het reactievermogen van FIE’s. Daartoe moet de lidstaten de mogelijkheid krijgen FIE’s rechtstreekse toegang te verlenen tot een bredere reeks informatie dan die welke door deze richtlijn wordt vereist. Tegelijkertijd verplicht deze richtlijn de lidstaten niet om nieuwe databanken of registers op te zetten als bepaalde soorten informatie, bijvoorbeeld informatie over aanbestedingen, over verschillende opslagplaatsen of archieven is verspreid. Indien er geen databank of register bestaat, moeten de lidstaten andere noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat FIE’s die informatie snel kunnen verkrijgen. Bovendien moeten de FIE’s bij elke meldingsplichtige entiteit snel alle nodige informatie over hun functies kunnen verkrijgen. Een FIE moet dergelijke informatie ook kunnen verkrijgen op verzoek van een andere FIE en kunnen uitwisselen met de verzoekende FIE.

    (70)

    Toegang moet als rechtstreeks en onmiddellijk worden beschouwd wanneer de informatie is opgenomen in een databank, register of een elektronisch systeem voor gegevensontsluiting waarmee de FIE deze rechtstreeks, via een geautomatiseerd mechanisme en zonder tussenkomst van een tussenpersoon kan verkrijgen. Wanneer de informatie in het bezit is van een andere entiteit of autoriteit impliceert rechtstreekse toegang dat die autoriteiten of entiteiten de informatie snel aan de FIE doorgeven zonder de inhoud van de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie te wijzigen. De informatie mag niet worden gefilterd. In sommige situaties is het echter mogelijk dat de aan de informatie gekoppelde vertrouwelijkheidsvereisten het niet mogelijk maken de informatie ongefilterd te verstrekken. Dit is bijvoorbeeld het geval voor belastinginformatie die alleen aan FIE’s kan worden verstrekt met instemming van een belastingautoriteit in een derde land, wanneer rechtstreekse toegang tot rechtshandhavingsinformatie een lopend onderzoek in gevaar zou kunnen brengen, en voor persoonsgegevens van passagiers die op grond van Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn verzameld. In die gevallen moeten de lidstaten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat FIE’s effectieve toegang tot de informatie krijgen, onder meer door hen toegang te verlenen onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke aan andere autoriteiten op nationaal niveau worden aangeboden, teneinde hun analyses te vergemakkelijken.

    (71)

    De overgrote meerderheid van de FIE’s heeft de bevoegdheid gekregen om dringende maatregelen te nemen en een transactie op te schorten of niet goed te keuren om analyses uit te voeren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analytische activiteiten te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten. De duur van de opschortingsbevoegdheden verschilt echter van lidstaat tot lidstaat. Dat heeft niet alleen gevolgen voor het uitstellen van activiteiten die grensoverschrijdend van aard zijn via samenwerking tussen FIE’s, maar ook voor de grondrechten van personen. Om criminele geldmiddelen of activa onmiddellijk in beslag te kunnen nemen en te voorkomen dat zij verdwijnen, ook met het oog op inbeslagneming, moeten FIE’s de bevoegdheid krijgen om het gebruik van een bankrekening of betaalrekening, cryptoactivarekening of een zakelijke relatie te schorsen om de via de rekening of zakelijke relatie verrichte transacties te analyseren, het vermoeden te bevestigen en de resultaten van de analyse door te geven aan de relevante bevoegde autoriteiten. Aangezien dergelijke schorsing gevolgen zou hebben voor het eigendomsrecht, moeten FIE’s transacties, rekeningen of zakelijke relaties voor een beperkte periode kunnen opschorten om bezwarend beslag op de middelen te leggen, de nodige analyses uit te voeren en de resultaten van de analyses te verspreiden onder de bevoegde autoriteiten met het oog op de eventuele vaststelling van passende maatregelen. Gezien de grotere gevolgen voor de grondrechten van een betrokkene, moet de opschorting van een rekening of zakelijke relatie worden opgelegd voor een beperktere periode van vijf werkdagen. De lidstaten kunnen een langere opschortingsperiode vaststellen als de FIE op grond van het nationale recht bevoegdheden uitoefent op het gebied van de ontneming van activa en belast is met het opsporen, in beslag nemen, bevriezen of confisqueren van criminele activa. In dergelijke gevallen moet het behoud van de grondrechten van de betrokkenen worden gewaarborgd en moeten de FIE’s hun taken uitoefenen in overeenstemming met de passende nationale waarborgen. FIE’s moeten de opschorting van de transactie, rekening of zakelijke relatie opheffen zodra die opschorting niet langer nodig is. Wanneer een langere opschortingsperiode is vastgelegd, moeten betrokkenen van wie transacties, rekeningen of zakelijke relaties zijn opgeschort, de mogelijkheid hebben om het opschortingsbevel voor een rechter aan te vechten.

    (72)

    In specifieke omstandigheden moeten FIE’s, uit eigen naam of namens een andere FIE, een meldingsplichtige entiteit kunnen verzoeken om gedurende een bepaalde periode toezicht te houden op transacties of activiteiten die via een bankrekening of betaalrekening of een cryptoactivarekening of een ander soort zakelijke relatie worden uitgevoerd met betrekking tot personen die een significant risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering vormen. Nauwere monitoring van een rekening of zakelijke relatie kan de FIE aanvullende inzichten verschaffen in de transactiepatronen van de rekeninghouder en ervoor zorgen dat ongebruikelijke of verdachte transacties of activiteiten die verdere maatregelen van de FIE zouden kunnen rechtvaardigen, waaronder de opschorting van de rekening of de zakelijke relatie, de analyse van de verzamelde inlichtingen en de verspreiding ervan onder onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten, tijdig worden opgespoord. FIE’s moeten meldingsplichtige entiteiten ook kunnen waarschuwen voor informatie die relevant is voor de uitvoering van cliëntenonderzoek. Dergelijke waarschuwingen kunnen meldingsplichtige entiteiten helpen om hun cliëntenonderzoeksprocedures te stofferen en ervoor zorgen dat deze consistent zijn met de risico’s, hun risicobeoordelings- en risicobeheersystemen dienovereenkomstig te actualiseren en hun aanvullende informatie verstrekken die zou kunnen wijzen op de behoefte aan verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van bepaalde cliënten of transacties die hogere risico’s met zich meebrengen.

    (73)

    Met het oog op meer transparantie en verantwoordingsplicht en om de bekendheid met hun activiteiten te vergroten, moeten de FIE’s jaarlijks activiteitenverslagen uitbrengen. Die verslagen moeten ten minste statistische gegevens bevatten met betrekking tot de ontvangen meldingen van verdachte transacties en het gevolg dat daaraan is gegeven, het aantal verspreidingen bij nationale bevoegde autoriteiten en het daaraan gegeven gevolg, het aantal verzoeken dat is ingediend bij en ontvangen door andere FIE’s, alsmede informatie over vastgestelde trends en typologieën. Die verslagen moeten openbaar worden gemaakt, met uitzondering van de delen ervan die gevoelige en gerubriceerde informatie bevatten.

    (74)

    FIE’s moeten meldingsplichtige entiteiten ten minste eenmaal per jaar feedback geven over de kwaliteit van meldingen van verdachte transacties, de tijdigheid ervan, de beschrijving van het vermoeden en eventuele aanvullende verstrekte documenten. Die feedback kan worden gegeven aan individuele meldingsplichtige entiteiten of groepen meldingsplichtige entiteiten en moet gericht zijn op het verder verbeteren van het vermogen van de meldingsplichtige entiteiten om verdachte transacties en activiteiten op te sporen en te identificeren, de kwaliteit van meldingen van verdachte transacties te verbeteren, de algemene meldingsmechanismen te verbeteren en meldingsplichtige entiteiten belangrijke inzichten te verschaffen in trends, typologieën en risico’s in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering. Bij het bepalen van het type en de frequentie van de feedback moeten FIE’s in de mate van het mogelijke rekening houden met gebieden waar verbeteringen in de rapportageactiviteiten nodig zouden kunnen zijn. Om een consistente aanpak voor alle FIE’s en adequate feedback aan meldingsplichtige entiteiten te ondersteunen, moet de AMLA aanbevelingen doen aan FIE’s over beste praktijken en benaderingen voor het verstrekken van feedback. Voor zover dit de analyse- of onderzoekswerkzaamheden niet in gevaar brengt, zouden FIE’s feedback kunnen geven over het gebruik of de uitkomst van meldingen van verdachte transacties, hetzij over individuele meldingen, hetzij op geaggregeerde wijze. FIE’s moeten douaneautoriteiten ook ten minste eenmaal per jaar feedback geven over de doeltreffendheid van en de follow-up van meldingen over grensoverschrijdende fysieke bewegingen van contanten.

    (75)

    Het doel van de FIE is de informatie, te verzamelen en te analyseren om verbanden te leggen tussen verdachte transacties of activiteiten en onderliggende criminele activiteiten, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden, en de resultaten van haar analyse alsmede aanvullende informatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Een FIE mag niet nalaten of weigeren om informatie, spontaan of op verzoek, met een andere FIE uit te wisselen vanwege het ontbreken van de identificatie van een basisdelict, kenmerken van het nationale strafrecht en verschillen tussen de definities van basisdelicten, of het ontbreken van een verwijzing naar bepaalde basisdelicten. FIE’s hebben moeilijkheden gemeld bij de uitwisseling van informatie wegens verschillen tussen de nationale definities van een aantal basisdelicten — zoals fiscale misdrijven — die niet door het Unierecht geharmoniseerd zijn. Dergelijke verschillen mogen geen belemmering vormen voor de wederzijdse uitwisseling, de verspreiding onder andere bevoegde autoriteiten en het gebruik van die informatie. FIE’s moeten snel, constructief en effectief zorgen voor een zo breed mogelijke internationale samenwerking met FIE’s van derde landen op het gebied van witwassen, de basisdelicten ervan en terrorismefinanciering, overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsregels voor gegevensoverdracht, de FATF-aanbevelingen en de Egmontbeginselen voor informatie-uitwisseling tussen financiële-inlichtingeneenheden. Daartoe moeten de FIE’s worden aangemoedigd bilaterale overeenkomsten en memoranda van overeenstemming te sluiten met tegenhangers uit derde landen, rekening houdend met eventuele verplichtingen op het gebied van de grondrechten en de noodzaak om de rechtsstaat te beschermen.

    (76)

    Een FIE kan bepaalde beperkingen opleggen met betrekking tot het verdere gebruik van informatie die zij aan een andere FIE verstrekt. De ontvangende FIE mag de informatie alleen gebruiken voor de doeleinden waarvoor zij is opgevraagd of verstrekt. Een FIE moet, ongeacht het type van mogelijke basisdelicten en ongeacht of het basisdelict al dan niet is vastgesteld op het moment van uitwisseling, haar voorafgaande toestemming geven aan een andere FIE om de informatie aan andere bevoegde autoriteiten door te geven, zodat de verspreidingsfunctie doeltreffend kan worden vervuld. Die voorafgaande toestemming voor verdere verspreiding moet onverwijld worden verleend en mag slechts worden geweigerd als verdere verspreiding het toepassingsgebied van de AML/CFT-bepalingen overschrijdt of strijdig zou zijn met de grondbeginselen van het nationale recht. FIE’s moeten elke weigering om toestemming te verlenen motiveren.

    (77)

    FIE’s moeten gebruikmaken van beveiligde faciliteiten, met inbegrip van beschermde communicatiekanalen, om onderling samen te werken en informatie uit te wisselen. In dit verband moet een systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten (“FIU.net”) worden opgezet. Het systeem moet worden beheerd en gehost door de AMLA en moet het hoogste beveiligingsniveau en de volledige versleuteling van de uitgewisselde informatie waarborgen. FIU.net moet door de FIE’s worden gebruikt om onderling samen te werken en informatie uit te wisselen, en zou in voorkomend geval en op basis van een besluit van de AMLA ook kunnen worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie met FIE’s van derde landen en met andere autoriteiten en organen, instellingen en instanties van de Unie. De FIE’s moeten ten volle gebruikmaken van de functies van FIU.net. Die functies moeten FIE’s in staat stellen hun gegevens op pseudonieme wijze te vergelijken met gegevens van andere FIE’s, teneinde voor de FIE van belang zijnde personen op te sporen in andere lidstaten en hun opbrengsten en middelen te identificeren, met volledige bescherming van persoonsgegevens. Om verbanden tussen financiële informatie en criminele inlichtingen vast te stellen, moeten FIE’s ook gebruik kunnen maken van de functionaliteiten van FIU.net om hun gegevens op pseudonieme wijze onderling te matchen met informatie die in het bezit is van organen, instellingen en instanties van de Unie, voor zover die onderlinge matching binnen de respectieve wettelijke mandaten van die laatste valt en met volledige inachtneming van de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming.

    (78)

    Het is belangrijk dat de FIE’s doeltreffend met elkaar samenwerken en informatie uitwisselen. In dat verband moet de AMLA de nodige bijstand verlenen, niet alleen door het coördineren van gezamenlijke analysen van meldingen van grensoverschrijdende verdachte transacties, maar ook door het ontwikkelen van ontwerpen van technische uitvoerings- en reguleringsnormen betreffende het formaat dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s, het model voor het indienen van meldingen van verdachte transacties en de relevantie- en selectiecriteria waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt vastgesteld of een melding van een verdachte transactie betrekking heeft op een andere lidstaat, alsmede van richtsnoeren met betrekking tot de aard, kenmerken en doelstellingen van de operationele en strategische analyse en tot de procedures die moeten worden ingevoerd voor het doorsturen en ontvangen van meldingen van verdachte transacties die betrekking hebben op een andere lidstaat en voor de nodige vervolgstappen. De AMLA moet daarnaast een proces van collegiale toetsing instellen om de werkzaamheden van de FIE’s consistenter en effectiever te maken en uitwisseling van beste praktijken tussen FIE’s te vergemakkelijken.

    (79)

    FIE’s zijn verantwoordelijk voor de ontvangst van meldingen van verdachte transacties of activiteiten van meldingsplichtige entiteiten die op het grondgebied van hun lidstaten zijn gevestigd. Bepaalde aan FIE’s gemelde verdachte transacties of activiteiten zouden echter betrekking kunnen hebben op activiteiten die worden uitgevoerd door meldingsplichtige entiteiten in andere lidstaten waar zij zonder vestiging actief zijn. In die gevallen is het belangrijk dat FIE’s die meldingen naar hun tegenhanger in de lidstaat waarop de transactie of activiteit betrekking heeft, doorsturen zonder voorwaarden te verbinden aan het gebruik van die meldingen. Dergelijke grensoverschrijdende meldingen kunnen worden verspreid via het FIU.net-systeem. Om die functie te verbeteren, wordt het systeem geüpgraded om snelle verspreiding van dergelijke meldingen mogelijk te maken en een intensieve uitwisseling van informatie tussen de FIE’s, en aldus de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn, te ondersteunen.

    (80)

    Termijnen voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s zijn noodzakelijk om een snelle, doeltreffende en consistente samenwerking te waarborgen. Er moeten termijnen worden gesteld om doeltreffende informatie-uitwisseling binnen een redelijke tijdspanne te waarborgen of om aan bepaalde procedurele regels te voldoen. In uitzonderlijke, gerechtvaardigde en dringende gevallen waarin de aangezochte FIE rechtstreeks toegang heeft tot de databanken waarin de gevraagde informatie wordt bewaard, moeten kortere termijnen worden vastgesteld. Indien de aangezochte FIE de informatie niet binnen de gestelde termijn kan verstrekken, moet zij de verzoekende FIE daarvan in kennis stellen.

    (81)

    Het verkeer van illegaal geld passeert grenzen en kan gevolgen hebben voor verschillende lidstaten. Grensoverschrijdende zaken waarbij meerdere rechtsgebieden betrokken zijn, komen steeds vaker voor en worden steeds belangrijker, mede als gevolg van de grensoverschrijdende activiteiten van meldingsplichtige entiteiten. Om doeltreffend te kunnen omgaan met zaken die meerdere lidstaten betreffen, moeten de FIE’s verder kunnen gaan dan de loutere uitwisseling van informatie voor het opsporen en analyseren van verdachte transacties en activiteiten en de analytische activiteit zelf gezamenlijk kunnen uitvoeren. FIE’s hebben melding gemaakt van bepaalde belangrijke problemen waardoor het vermogen van FIE’s om gezamenlijke analysen uit te voeren, wordt beperkt of aan voorwaarden onderworpen. Het uitvoeren van een gezamenlijke analyse van verdachte transacties en activiteiten zal de FIE’s in staat stellen potentiële synergieën te benutten, informatie uit verschillende bronnen te gebruiken, een volledig beeld te krijgen van de afwijkende activiteiten en de analyse te verrijken. De FIE’s moeten in staat zijn gezamenlijke analysen van verdachte transacties en activiteiten uit te voeren en met de hulp van de AMLA gemeenschappelijke analyseteams voor specifieke doeleinden en beperkte tijd op te zetten en eraan deel te nemen. De AMLA moet het FIU.net systeem gebruiken, zodat zij informatie van FIE’s kan verzenden, ontvangen en onderling matchen en operationele steun aan FIE’s kan verlenen bij de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende zaken.

    (82)

    De deelname van derden, waaronder instellingen, organen of instanties van de Unie, zou nuttig kunnen zijn voor het welslagen van analysen, waaronder gezamenlijke analysen, van FIE’s. Daarom kunnen FIE’s derden uitnodigen om deel te nemen aan de gezamenlijke analyse indien die deelname onder de respectieve bevoegdheid van die derden zou vallen. Deelname van derden aan de analyse zou kunnen helpen om verbanden tussen financiële inlichtingen en criminele informatie en inlichtingen aan het licht te brengen, de analyse te verrijken en vast te stellen of er aanwijzingen zijn dat er een strafbaar feit is gepleegd.

    (83)

    Een doeltreffend toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten is essentieel om de integriteit van het financiële stelsel van de Unie en van de interne markt te beschermen. Daartoe dienen de lidstaten een doeltreffend en onpartijdig AML/CFT-toezicht in te stellen en de voorwaarden te bepalen voor effectieve, tijdige en duurzame samenwerking tussen toezichthouders.

    (84)

    De lidstaten moeten zorgen voor een doeltreffend, onpartijdig en risicogebaseerd toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten, bij voorkeur door overheidsinstanties via een afzonderlijke en onafhankelijke nationale toezichthouder. Nationale toezichthouders moeten een breed spectrum van taken kunnen uitvoeren om effectief toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen.

    (85)

    De Unie is bij herhaling getuige geweest van een lakse benadering van het toezicht op de verplichtingen van meldingsplichtige entiteiten inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Daarom is het nodig dat de nationale toezichthouders, als onderdeel van het bij deze richtlijn en bij Verordening (EU) 2024/1620 ingestelde geïntegreerde toezichtmechanisme, duidelijkheid verkrijgen over hun respectieve rechten en plichten.

    (86)

    Om de risico’s waaraan meldingsplichtige entiteiten blootstaan en de interne beleidslijnen, procedures en controles die zij invoeren om die risico's te beheren en te beperken, doeltreffender en regelmatiger te beoordelen en te monitoren, en om gerichte financiële sancties ten uitvoer te leggen, moet worden verduidelijkt dat nationale toezichthouders zowel gerechtigd als verplicht zijn alle noodzakelijke externe, on-site en thematische controles en alle andere onderzoeken en beoordelingen uit te voeren wanneer zij dat nodig achten. Zij moeten ook zonder onnodige vertraging op elk vermoeden van niet-naleving van de toepasselijke vereisten kunnen reageren en passende toezichtmaatregelen kunnen nemen om beschuldigingen van niet-naleving aan te pakken. Dit helpt toezichthouders niet alleen om te beslissen in welke gevallen de specifieke risico’s die inherent zijn aan een sector, duidelijk en inzichtelijk zijn, maar biedt hun ook de instrumenten die nodig zijn om relevante informatie verder te verspreiden onder meldingsplichtige entiteiten om hen te informeren over het witwasrisico en het risico op terrorismefinanciering.

    (87)

    Outreachactiviteiten, met inbegrip van de verspreiding van informatie door de toezichthouders aan de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan, zijn van essentieel belang om te waarborgen dat de particuliere sector voldoende inzicht heeft in de aard en de omvang van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee zij worden geconfronteerd. Dit omvat de verspreiding van aanwijzingen in het kader van gerichte financiële sancties en financiële sancties van de VN, die onmiddellijk moeten plaatsvinden zodra dergelijke aanwijzingen hebben plaatsgevonden, teneinde de sector in staat te stellen aan hun verplichtingen te voldoen. Aangezien het nakomen van AML/CFT-vereisten door meldingsplichtige entiteiten gepaard gaat met verwerking van persoonsgegevens, is het belangrijk dat toezichthouders op de hoogte zijn van richtsnoeren en andere publicaties die door de gegevensbeschermingsautoriteiten op nationaal niveau of op het niveau van de Unie via het Europees Comité voor gegevensbescherming zijn gepubliceerd, en dat zij, naargelang van het geval, ook die informatie verspreiden onder de entiteiten die onder hun toezicht staan.

    (88)

    De toezichthouders moeten voor hun werk een op risico’s gebaseerde benadering hanteren, die hen in staat zou stellen hun middelen te concentreren waar de risico’s het grootst zijn, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat geen enkele sector of entiteit wordt blootgesteld aan criminele pogingen om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. Daartoe moeten de toezichthouders hun werkzaamheden op jaarbasis plannen. Zij moeten daarbij niet alleen een risicogebaseerde dekking van de onder hun toezicht staande sectoren waarborgen, maar er ook voor zorgen dat zij snel kunnen reageren bij objectieve en significante aanwijzingen van inbreuken binnen een meldingsplichtige entiteit, met name naar aanleiding van openbare onthullingen of door klokkenluiders verstrekte informatie. Daarnaast moeten de toezichthouders transparantie garanderen met betrekking tot de toezichtactiviteiten die zij hebben uitgevoerd, zoals toezichtcolleges die zij hebben georganiseerd en bijgewoond, toezichtmaatregelen die zij ter plaatse en elders hebben genomen, geldboeten die zij hebben opgelegd of administratieve maatregelen die zij hebben toegepast. De AMLA moet een leidende rol spelen bij het bevorderen van een gemeenschappelijke interpretatie van risico’s en moet daarom worden belast met de ontwikkeling van benchmarks en een methodiek voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, alsmede van de frequentie waarmee dat risicoprofiel moet worden herzien.

    (89)

    De bekendmaking door toezichthouders aan FIE’s van feiten die verband zouden kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering is een van de hoekstenen van een efficiënt en doeltreffend toezicht op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, stelt toezichthouders in staat tekortkomingen in het meldingsproces van meldingsplichtige entiteiten aan te pakken. Daartoe moeten toezichthouders aan de FIE melding kunnen maken van vermoedens dat de meldingsplichtige entiteit heeft nagelaten melding te doen of door haar ingediende meldingen aan te vullen met informatie die zij bij hun toezichtactiviteiten hebben ingewonnen. Toezichthouders moeten daarnaast vermoedens van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering door werknemers van meldingsplichtige entiteiten of personen in een gelijkwaardige positie kunnen melden door het management of de uiteindelijk begunstigden ervan. Daarom moeten de lidstaten een systeem opzetten dat ervoor zorgt dat de FIE’s naar behoren en snel worden geïnformeerd. Het melden van vermoedens aan de FIE mag niet zo worden opgevat dat dit overheidsinstanties ontslaat van de verplichting om criminele activiteiten waarvan zij bij de uitvoering van hun taken op het spoor komen of kennis krijgen, aan de relevante bevoegde autoriteiten te melden. Informatie die onder het wettelijk verschoningsrecht valt, mag niet worden verzameld of geraadpleegd in het kader van toezichttaken, tenzij de bij Verordening (EU) 2024/1624 vastgestelde uitzonderingen van toepassing zijn. Indien toezichthouders dergelijke informatie aantreffen of daarvan in het bezit komen, mogen zij deze niet in aanmerking nemen in het kader van hun toezichtactiviteiten, of aan de FIE rapporteren.

    (90)

    Samenwerking tussen nationale toezichthouders is van essentieel belang om een gemeenschappelijke toezichtsaanpak in de gehele Unie te garanderen. Om doeltreffend te zijn, moet die samenwerking zoveel mogelijk worden benut, ongeacht de aard of status van de toezichthouders. Naast de traditionele samenwerking — zoals de mogelijkheid om onderzoek te verrichten namens een verzoekende toezichthoudende autoriteit — is het passend om opdracht te geven tot oprichting van AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten die via vestigingen in verscheidene lidstaten actief zijn, en ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een grensoverschrijdende groep. Financiële toezichthouders van derde landen kunnen tot die colleges worden uitgenodigd onder bepaalde voorwaarden, waaronder vertrouwelijkheidsvereisten die gelijkwaardig zijn aan die voor financiële toezichthouders van de Unie, en naleving van het Unierecht inzake verwerking en doorgifte van persoonsgegevens. De activiteiten van AML/CFT-toezichtcolleges moeten in verhouding staan tot het risiconiveau waaraan de kredietinstelling of financiële instelling is blootgesteld, en tot de omvang van grensoverschrijdende activiteit.

    (91)

    Richtlijn (EU) 2015/849 bevatte een algemene verplichting voor toezichthouders van lidstaten van herkomst en van ontvangst om samen te werken. Dat vereiste werd vervolgens aangescherpt om te vermijden dat de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen toezichthouders verboden of onredelijk beperkt zouden worden. Bij gebrek aan een duidelijk rechtskader is de oprichting van AML/CFT-toezichtcolleges echter gebaseerd geweest op niet-bindende richtsnoeren. Het is derhalve noodzakelijk duidelijke regels vast te stellen voor de organisatie van AML/CFT-colleges en te voorzien in een gecoördineerde, juridisch solide aanpak, waarbij wordt erkend dat er behoefte is aan gestructureerde interactie tussen toezichthouders in de hele Unie. In overeenstemming met haar coördinerende en toezichthoudende rol moet de AMLA worden belast met de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de algemene voorwaarden worden vastgelegd die de goede werking van de AML/CFT-toezichtcolleges mogelijk maken.

    (92)

    Meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in de niet-financiële sector zouden ook grensoverschrijdende activiteiten kunnen verrichten of deel kunnen uitmaken van groepen die grensoverschrijdende activiteiten verrichten. Daarom is het passend regels vast te stellen voor de werking van AML/CFT-toezichtcolleges voor groepen die zowel financiële als niet-financiële activiteiten verrichten, vast te stellen op grond waarvan er toezichtcolleges in de niet-financiële sector kunnen worden ingesteld, gelet op de noodzaak om aanvullende waarborgen toe te passen met betrekking tot groepen of grensoverschrijdende entiteiten die juridische diensten verlenen. Om doeltreffend grensoverschrijdend toezicht in de niet-financiële sector te waarborgen, moet de AMLA de werking van dergelijke colleges ondersteunen en regelmatig advies over de werking van die colleges uitbrengen naarmate de uitvoering van het door deze richtlijn geboden faciliterend kader vordert.

    (93)

    Indien een meldingsplichtige entiteit mede via een netwerk van agenten vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, moet de toezichthouder van de lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van op groepsniveau geldende AML/CFT-beleidslijnen en -procedures. Dit kan gepaard gaan met bezoeken ter plaatse in vestigingen in een andere lidstaat. De toezichthouder van de lidstaat van herkomst moet nauw samenwerken met de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst en moet deze in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op zijn beoordeling van de naleving door de instelling van de AML/CFT-regels van de lidstaat van ontvangst.

    (94)

    Indien een meldingsplichtige entiteit mede via een netwerk van agenten vestigingen in een andere lidstaat exploiteert, moet de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst verantwoordelijk blijven voor het handhaven van de naleving van de AML/CFT-regels door de vestiging, onder meer door inspecties ter plaatse en monitoring buiten de locatie uit te voeren waar dat passend is, en door passende en evenredige maatregelen te nemen om inbreuken op die voorschriften aan te pakken. Hetzelfde moet gelden voor andere soorten infrastructuur van meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten, indien die infrastructuur volstaat om toezicht door de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst te vereisen. De toezichthouder van de lidstaat van ontvangst moet nauw samenwerken met de toezichthouder van de lidstaat van herkomst en deze in kennis stellen van alle kwesties die van invloed kunnen zijn op zijn beoordeling van de toepassing door de meldingsplichtige entiteit van AML/CFT-beleidslijnen en -procedures, en de toezichthouder van de lidstaat van herkomst toestaan maatregelen te nemen om vastgestelde inbreuken aan te pakken. Indien er echter ernstige, herhaalde of stelselmatige inbreuken op de AML/CFT-regels die onmiddellijke maatregelen vereisen, aan het licht komen, moet de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst passende en evenredige tijdelijke corrigerende maatregelen kunnen toepassen die onder vergelijkbare omstandigheden van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, om dergelijke ernstige, herhaalde of systematische inbreuken aan te pakken, in voorkomend geval met de hulp van of in samenwerking met de toezichthouder van de lidstaat van herkomst.

    (95)

    Op gebieden die niet op het niveau van de Unie zijn geharmoniseerd, kunnen de lidstaten nationale maatregelen nemen, zelfs als die maatregelen beperkingen van de vrijheden van de interne markt vormen. Dat is bijvoorbeeld het geval met maatregelen om het aanbieden van gokdiensten te reglementeren, met name wanneer die activiteiten online gebeuren, zonder enige infrastructuur in de lidstaat. Dergelijke maatregelen moeten echter wel met het Unierecht stroken, en derhalve moeten zij op een algemeen belang gericht zijn, niet-discriminerend zijn en geschikt zijn om dat doel te bereiken, en mogen zij niet verder gaan dan wat daartoe strikt noodzakelijk is. Indien lidstaten het aanbieden van diensten die onder het AML/CFT-kader van de Unie vallen, aan specifieke vergunningsvereisten onderwerpen, zoals het verkrijgen van een licentie, moeten zij ook verantwoordelijk zijn voor het toezicht op die diensten. Met het vereiste van toezicht op die diensten wordt niet vooruitgelopen op conclusies die het Hof van Justitie zou kunnen trekken over de verenigbaarheid van nationale maatregelen met het Unierecht.

    (96)

    In het licht van de kwetsbaarheden op het gebied van de bestrijding van witwassen met betrekking tot uitgevers van elektronisch geld, betalingsdienstaanbieders en aanbieders van cryptoactivadiensten, moeten de lidstaten kunnen eisen dat aanbieders die op hun grondgebied zijn gevestigd in andere vormen dan een bijkantoor of via andere soorten infrastructuur, en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, een centraal contactpunt aanwijzen. Een dergelijk centraal contactpunt, dat optreedt namens de aanwijzende instelling, moet ervoor zorgen dat de vestigingen de AML/CFT-regels naleven.

    (97)

    Om te zorgen voor een betere coördinatie van de inspanningen en op doeltreffende wijze bij te dragen aan de behoeften van het geïntegreerde toezichtmechanisme, moeten de respectieve taken van de toezichthouders worden verduidelijkt met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten die in andere lidstaten actief zijn door middel van vestigingen of soorten infrastructuur die toezicht door de lidstaat van ontvangst rechtvaardigen, en moeten specifieke, evenredige samenwerkingsmechanismen worden vastgesteld.

    (98)

    Grensoverschrijdende groepen moeten beschikken over verregaande op groepsniveau geldende beleidslijnen en procedures. Om ervoor te zorgen dat grensoverschrijdende transacties gepaard gaan met adequaat toezicht, is het nodig dat er gedetailleerde toezichtregels worden vastgesteld die de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst in staat stellen zoveel mogelijk met elkaar samen te werken, ongeacht hun respectieve aard of status, en met de AMLA om de risico’s te beoordelen en ontwikkelingen te monitoren die gevolgen kunnen hebben voor de verschillende entiteiten die deel uitmaken van de groep, de toezichtmaatregelen te coördineren en geschillen te beslechten. Gezien haar coördinerende rol moet de AMLA worden belast met de taak om ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen waarin de respectieve taken van de toezichthouders van de lidstaten van herkomst en van de toezichthouders van de lidstaten van ontvangst van groepen, en de regelingen voor hun onderlinge samenwerking worden omschreven. Het toezicht op de effectieve uitvoering van het groepsbeleid inzake AML/CFT moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de beginselen en methoden van het geconsolideerde toezicht als vastgesteld in de betreffende sectorale rechtshandelingen van de Unie.

    (99)

    Uitwisseling van informatie en samenwerking tussen toezichthouders zijn essentieel in de context van steeds meer geïntegreerde mondiale financiële systemen. Enerzijds moeten de toezichthouders van de Unie, met inbegrip van de AMLA, elkaar in kennis stellen van de gevallen waarin de wetgeving van een derde land de uitvoering van de beleidslijnen en procedures die vereist zijn op grond van Verordening (EU) 2024/1624, niet toestaat. Anderzijds moeten de lidstaten toezichthouders kunnen machtigen samenwerkingsovereenkomsten te sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met hun tegenhangers in derde landen, met inachtneming van de toepasselijke regels voor de doorgifte van persoonsgegevens. Gezien haar toezichthoudende rol dient de AMLA de nodige bijstand te verlenen bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van de vereisten inzake beroepsgeheim die van toepassing zijn op de tegenhanger van het derde land.

    (100)

    Richtlijn (EU) 2015/849 staat de lidstaten toe het toezicht op bepaalde meldingsplichtige entiteiten toe te vertrouwen aan zelfregulerende organen. De kwaliteit en de intensiteit van het toezicht dat door dergelijke zelfregulerende organen wordt uitgeoefend, waren echter ontoereikend en stonden niet of amper onder publiek toezicht. Wanneer een lidstaat besluit toezicht toe te vertrouwen aan een zelfregulerende instantie, moet hij ook een overheidsinstantie aanwijzen die toezicht houdt op de activiteiten van de zelfregulerende instantie om ervoor te zorgen dat de uitvoering van die activiteiten in overeenstemming is met deze richtlijn. Die overheidsinstantie moet een overheidsentiteit zijn en moet haar taken zonder ongepaste beïnvloeding uitvoeren. De taken die moeten worden uitgeoefend door de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen, houden niet in dat zij toezichthoudende taken ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten moet uitoefenen, of besluiten moet nemen in individuele gevallen die door de zelfregulerende instantie worden behandeld. Dit belet de lidstaten echter niet om aan die instantie extra taken toe te wijzen indien zij dit nodig achten om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken. Daarbij moeten de lidstaten erop toezien dat extra taken in overeenstemming zijn met de grondrechten en, meer bepaald, dat die taken de uitoefening van het recht van verdediging en de vertrouwelijkheid van communicatie tussen advocaat en cliënt onverlet laten.

    (101)

    Het belang van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering moet de lidstaten er toe brengen in hun nationale recht te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende geldboeten en administratieve maatregelen in geval van niet-naleving van Verordening (EU) 2024/1624. De nationale toezichthouders moeten door de lidstaten worden gemachtigd om dergelijke administratieve maatregelen toe te passen aan meldingsplichtige entiteiten om de situatie in geval van inbreuken te verhelpen en, indien de inbreuk dit rechtvaardigt, geldboeten op te leggen. Afhankelijk van de organisatiesystemen in de lidstaten zouden dergelijke maatregelen en boeten ook kunnen worden toegepast in samenwerking tussen toezichthouders en andere autoriteiten, door het delegeren van taken van toezichthouders aan andere autoriteiten of door verzoeken van toezichthouders aan gerechtelijke autoriteiten. De geldboeten en de administratieve maatregelen moeten breed genoeg zijn, zodat de lidstaten en de toezichthouders rekening kunnen houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang en kenmerken en de aard van hun bedrijf.

    (102)

    De lidstaten beschikken momenteel over een gevarieerd spectrum van geldboeten en administratieve maatregelen voor inbreuken op de belangrijkste bestaande preventieve bepalingen en hanteren een inconsistente aanpak voor het onderzoeken en bestraffen van schendingen van de antiwitwasvereisten. Bovendien bestaat er geen overeenstemming tussen toezichthouders over wat een “ernstige” schending is en kunnen zij dus niet gemakkelijk bepalen wanneer er een geldboete moet worden opgelegd. Die diversiteit is nadelig voor de inspanningen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de respons van de Unie is versnipperd. Daarom moeten gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de meest passende reactie van de toezichthouder op inbreuken en moet worden voorzien in een reeks administratieve maatregelen die de toezichthouders kunnen toepassen om inbreuken te verhelpen, hetzij in combinatie met geldboeten, hetzij, wanneer de inbreuken niet ernstig genoeg zijn om met geldboeten te worden bestraft, alleen. Om meldingsplichtige entiteiten te stimuleren om te voldoen aan de bepalingen van Verordening (EU) 2024/1624, moet het afschrikkende karakter van geldboeten worden versterkt. Bijgevolg moet het minimumbedrag van de maximumboete die kan worden opgelegd in geval van ernstige inbreuken op Verordening (EU) 2024/1624 worden verhoogd. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het opleggen van geldboeten en het toepassen van administratieve maatregelen, en het opleggen van strafrechtelijke sancties overeenkomstig het nationale recht het ne-bis-in-idembeginsel niet wordt geschonden.

    (103)

    In het geval van meldingsplichtige entiteiten die rechtspersonen zijn, doen inbreuken op de AML/CFT-vereisten zich voor na optreden van, of onder de verantwoordelijkheid van, de natuurlijke personen die bevoegd zijn om de activiteiten ervan te sturen, mede via agenten, distributeurs of andere personen die namens de meldingsplichtige entiteit optreden. Om ervoor te zorgen dat toezichtmaatregelen naar aanleiding van dergelijke inbreuken doeltreffend zijn, moet de meldingsplichtige entiteit ook aansprakelijk worden gesteld voor handelingen van die natuurlijke personen, ongeacht of die opzettelijk of uit onachtzaamheid zijn verricht. Onverminderd de aansprakelijkheid van rechtspersonen in strafprocedures wijst elk voornemen om een voordeel voor de meldingsplichtige entiteit te behalen uit inbreuken op bredere tekortkomingen in de interne beleidslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteiten ter voorkoming van witwassen, de basisdelicten ervan en terrorismefinanciering. Dergelijke inbreuken ondermijnen de rol van de meldingsplichtige entiteit als poortwachter van het financiële stelsel van de Unie. Elk voornemen om voordeel te halen uit een inbreuk op de AML/CFT-vereisten moet daarom worden beschouwd als een verzwarende omstandigheid.

    (104)

    De lidstaten beschikken over verschillende systemen voor het opleggen van geldboeten, de toepassing van administratieve maatregelen en het opleggen van dwangsommen. Bovendien zijn bepaalde administratieve maatregelen die toezichthouders bevoegd zijn toe te passen, zoals intrekking of schorsing van een licentie, afhankelijk van de uitvoering van die maatregelen door andere autoriteiten. Om dergelijke uiteenlopende situaties het hoofd te bieden, is het passend flexibiliteit toe te staan met betrekking tot de middelen die toezichthouders moeten nemen om geldboeten op te leggen, verhelpende maatregelen toe te passen en dwangsommen op te leggen. Ongeacht de gekozen middelen moeten de lidstaten en de betrokken autoriteiten ervoor zorgen dat de toegepaste mechanismen het beoogde resultaat van herstel van de naleving bereiken en doeltreffende, afschrikkende en evenredige geldboeten opleggen.

    (105)

    Om ervoor te zorgen dat meldingsplichtige entiteiten de AML/CFT-vereisten naleven en de risico’s op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering waaraan zij zijn blootgesteld, doeltreffend te beperken, moeten toezichthouders administratieve maatregelen kunnen toepassen, niet alleen om vastgestelde inbreuken te verhelpen, maar ook wanneer zij vaststellen dat tekortkomingen in de interne beleidslijnen, procedures en controles waarschijnlijk zullen leiden tot inbreuken op de AML/CFT-vereisten, of wanneer die beleidslijnen, procedures en controles ontoereikend zijn om de risico’s te beperken. De reikwijdte van de toegepaste administratieve maatregelen en het tijdschema dat de meldingsplichtige entiteiten krijgen om de gevraagde maatregelen uit te voeren, hangen af van de vastgestelde specifieke inbreuken of tekortkomingen. Indien er meerdere inbreuken of tekortkomingen zijn vastgesteld, zouden voor de uitvoering van elke individuele administratieve maatregel verschillende termijnen kunnen gelden. In overeenstemming met het bestraffende en educatieve doel van publicaties mogen alleen besluiten om administratieve maatregelen toe te passen in verband met inbreuken op AML/CFT-vereisten worden gepubliceerd, maar geen administratieve maatregelen die zijn toegepast ter voorkoming van dergelijke inbreuken.

    (106)

    Tijdige naleving door meldingsplichtige entiteiten van de op hen toegepaste administratieve maatregelen is van essentieel belang om een adequaat en consistent niveau van bescherming tegen witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering in de hele interne markt te waarborgen. Indien meldingsplichtige entiteiten de administratieve maatregelen niet binnen de gestelde termijn naleven, moeten toezichthouders grotere druk op de meldingsplichtige entiteit kunnen uitoefenen om de naleving onverwijld te herstellen. Daartoe moeten toezichthouders dwangsommen kunnen opleggen vanaf de termijn die is vastgesteld voor het herstel van de naleving, ook met terugwerkende kracht indien het besluit tot oplegging van de dwangsom in een later stadium wordt genomen. Bij het berekenen van de bedragen van dwangsommen moeten toezichthouders rekening houden met de totale omzet van de meldingsplichtige entiteit en met het type en de ernst van de inbreuk of tekortkoming waarop de toezichtmaatregel betrekking heeft, teneinde de doeltreffendheid en evenredigheid ervan te waarborgen. Gezien hun doel om een meldingsplichtige entiteit ertoe aan te zetten een administratieve maatregel na te leven, moeten dwangsommen in de tijd worden beperkt en niet langer dan zes maanden van toepassing zijn. Hoewel toezichthouders de oplegging van dwangsommen met maximaal zes maanden moeten kunnen verlengen, moeten er alternatieve maatregelen worden overwogen om een langdurige toestand van niet-naleving aan te pakken, in overeenstemming met het brede scala van administratieve maatregelen dat toezichthouders kunnen toepassen.

    (107)

    Indien het rechtsstelsel van de lidstaat het niet toestaat om met administratieve middelen geldboeten op te leggen in overeenstemming met deze richtlijn, kunnen de regels inzake geldboeten zodanig worden toegepast dat de sanctie door de toezichthouder wordt geïnitieerd en door een gerechtelijke autoriteiten wordt opgelegd. Daarom moeten die lidstaten ervoor zorgen dat toepassing van de regels en geldboeten hetzelfde effect heeft als die van de geldboeten die door de toezichthouders worden opgelegd. Bij het opleggen van dergelijke geldboeten moeten gerechtelijke autoriteiten rekening houden met de aanbeveling van de toezichthouder die de sanctie initieert. De opgelegde geldboeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    (108)

    Meldingsplichtige entiteiten hebben de vrijheid om diensten te verrichten en zich in de hele interne markt te vestigen om hun producten en diensten in de hele Unie aan te bieden. Een doeltreffend toezichtsysteem vereist dat toezichthouders op de hoogte zijn van de zwakke punten in de naleving door de meldingsplichtige entiteiten van de AML/CFT-regels. Daarom is het belangrijk dat toezichthouders elkaar in kennis kunnen stellen van geldboeten die zijn opgelegd en administratieve maatregelen die aan meldingsplichtige entiteiten worden toegepast, als dergelijke informatie voor andere toezichthouders relevant zou zijn.

    (109)

    De bekendmaking van een geldboete of een administratieve maatregel voor een inbreuk op Verordening (EU) 2024/1624 kan een sterk afschrikkend effect hebben tegen herhaling van een dergelijke inbreuk. Door deze bekendmaking worden ook andere entiteiten geïnformeerd, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan, over de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in verband met de aan sancties onderworpen meldingsplichtige entiteit, en worden toezichthouders in andere lidstaten geholpen met betrekking tot de risico’s met een meldingsplichtige entiteit wanneer deze in hun lidstaat grensoverschrijdend actief is. Om die redenen moet de verplichting tot bekendmaking van besluiten over geldboeten waartegen niet in beroep is gegaan, worden bevestigd, en moet deze worden uitgebreid tot de bekendmaking van bepaalde administratieve maatregelen die worden toegepast om inbreuken op AML/CFT-vereisten te verhelpen, en tot dwangsommen. Een dergelijke bekendmaking moet echter evenredig zijn en bij het nemen van een besluit over de bekendmaking van een geldboete of administratieve maatregel moeten toezichthouders rekening houden met de ernst van de inbreuk en met het afschrikkende effect dat de bekendmaking waarschijnlijk zal hebben. Daartoe zouden de lidstaten kunnen besluiten de bekendmaking van administratieve maatregelen waartegen beroep is ingesteld uit te stellen wanneer die maatregelen worden toegepast om een inbreuk die niet ernstig, herhaald of systematisch is, te verhelpen.

    (110)

    Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (22) is van toepassing op het melden van inbreuken op Richtlijn (EU) 2015/849 met betrekking tot het witwassen van geld en terrorismefinanciering, en op het beschermen van personen die dergelijke inbreuken melden, als bedoeld in deel II van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937. Aangezien Richtlijn (EU) 2015/849 bij de onderhavige richtlijn wordt ingetrokken, moet de verwijzing naar Richtlijn (EU) 2015/849 in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2019/1937 worden begrepen als een verwijzing naar de onderhavige richtlijn. Tegelijkertijd moeten er op maat gesneden regels worden gehandhaafd voor het melden van inbreuken op AML/CFT-vereisten die een aanvulling vormen op Richtlijn (EU) 2019/1937, met name wat betreft de vereisten voor meldingsplichtige entiteiten om interne meldingskanalen op te zetten en het bepalen van autoriteiten die bevoegd zijn voor het ontvangen en opvolgen van meldingen in verband met inbreuken op de regels in verband met preventie en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

    (111)

    Het is van essentieel belang een nieuw volledig geïntegreerd en coherent AML/CFT-beleid te hebben op het niveau van de Unie, met vastgestelde rollen voor zowel de bevoegde autoriteiten van de Unie als van de lidstaten en met het doel een vlotte en constante samenwerking tussen die autoriteiten te waarborgen. In dat verband is samenwerking tussen alle nationale en EU-AML/CFT-autoriteiten van het grootste belang en moet deze worden verduidelijkt en versterkt. Het blijft de plicht van de lidstaten om te voorzien in de nodige regels om te garanderen dat op nationaal niveau beleidsmakers, de FIE’s, toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, en andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, alsmede belastingautoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten wanneer zij binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn handelen, over doeltreffende mechanismen beschikken voor samenwerking en coördinatie, onder meer door een restrictieve aanpak bij weigering van bevoegde autoriteiten om op verzoek van een andere bevoegde autoriteit samen te werken en informatie uit te wisselen. Ongeacht de ingestelde mechanismen moet een dergelijke nationale samenwerking resulteren in een doeltreffend systeem ter voorkoming en bestrijding van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, en ter voorkoming van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties.

    (112)

    Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij de Commissie en de AMLA de lijst van hun bevoegde autoriteiten en relevante contactgegevens meedelen.

    (113)

    Het risico op witwassen en terrorismefinanciering kan worden ontdekt door alle toezichthouders die belast zijn met kredietinstellingen. Informatie van prudentiële aard betreffende kredietinstellingen en financiële instellingen, zoals informatie over de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en aandeelhouders, de interne controlemechanismen, het bestuur of het compliance- en risicobeheer, is vaak onmisbaar voor een adequaat toezicht op dergelijke instellingen in het kader van AML/CFT. Daarnaast is AML/CFT-informatie ook belangrijk voor het prudentiële toezicht op die instellingen. Daarom moeten de samenwerking en de uitwisseling van informatie met AML/CFT-toezichthouders en FIE’s worden uitgebreid tot alle bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op die meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig andere rechtsinstrumenten van de Unie, zoals de Richtlijnen 2013/36/EU (23), 2014/49/EU (24), 2014/59/EU (25) en 2014/92/EU (26) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2015/2366. Met het oog op een doeltreffende uitvoering van die samenwerking moeten de lidstaten de AMLA jaarlijks op de hoogte brengen van de uitgevoerde uitwisselingen.

    (114)

    Samenwerking met andere autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen uit hoofde van Richtlijnen 2014/92/EU en (EU) 2015/2366 kan onbedoelde gevolgen van AML/CFT-vereisten verminderen. Kredietinstellingen zouden ervoor kunnen kiezen zakelijke relaties met cliënten of categorieën cliënten te beëindigen of te beperken om risico’s te vermijden in plaats van deze te moeten beheersen. Dergelijke risicobeperkende praktijken zouden het AML/CFT-kader en de opsporing van verdachte transacties kunnen verzwakken, aangezien zij de betrokken cliënten ertoe aanzetten minder veilige of ongereguleerde betaalkanalen te gebruiken om in hun financiële behoeften te voorzien. Tegelijkertijd zouden wijdverbreide risicobeperkende praktijken in de banksector kunnen leiden tot financiële uitsluiting voor bepaalde categorieën betalingsentiteiten of consumenten. Financiële toezichthouders zijn het best geplaatst om situaties te identificeren waarin een kredietinstelling heeft geweigerd om een zakelijke relatie aan te gaan ondanks haar verplichting daartoe op grond van de nationale wetgeving tot uitvoering van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, en zonder rechtvaardiging op basis van het gedocumenteerde cliëntenonderzoek. Financiële toezichthouders moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving door de financiële instellingen van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, waarschuwen indien er zich dergelijke gevallen voordoen of indien als gevolg van risicobeperkende praktijken zakelijke relaties beëindigd worden.

    (115)

    De samenwerking tussen financiële toezichthouders en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het crisisbeheer van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, zoals met name aangewezen autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten van depositogarantiestelsels, is noodzakelijk om de doelstellingen van voorkoming van witwassen op grond van deze richtlijn en van bescherming van de financiële stabiliteit en de spaarders op grond van de Richtlijnen 2014/49/EU en 2014/59/EU met elkaar te verzoenen. Financiële toezichthouders moeten de aangewezen autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten in overeenstemming met die richtlijnen in kennis stellen van gevallen waarin zij een verhoogde waarschijnlijkheid van falen of de niet-beschikbaarheid van deposito’s om AML/CFT-gerelateerde redenen vaststellen. Financiële toezichthouders moeten die autoriteiten tevens in kennis stellen van elke transactie, rekening of zakelijke relatie die door de FIE is opgeschort om de uitvoering van de taken van de aangewezen autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten mogelijk te maken bij een verhoogd risico op falen of niet-beschikbaarheid van deposito’s, ongeacht de reden voor dat verhoogde risico.

    (116)

    Om een dergelijke samenwerking met betrekking tot kredietinstellingen en financiële instellingen te vergemakkelijken, moet de AMLA, in overleg met de Europese Bankautoriteit, richtsnoeren uitvaardigen waarin de belangrijkste elementen van die samenwerking worden gespecificeerd, met inbegrip van de wijze waarop informatie moet worden uitgewisseld.

    (117)

    De samenwerkingsmechanismen moeten ook worden uitgebreid tot de autoriteiten die belast zijn met het toezicht en de controle op auditors, aangezien een dergelijke samenwerking de doeltreffendheid van het antiwitwaskader van de Unie kan vergroten.

    (118)

    De uitwisseling van informatie en de verlening van bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is essentieel voor de toepassing van deze richtlijn. Daarom mogen de lidstaten dergelijke uitwisseling van informatie of verlening van bijstand niet verbieden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderwerpen.

    (119)

    De toezichthouders moeten kunnen samenwerken en vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen, ongeacht hun respectieve aard of status. Daartoe moeten zij over een passende rechtsgrondslag beschikken voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en voor samenwerking. De uitwisseling van informatie en de samenwerking met andere autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, mogen niet onopzettelijk worden belemmerd door rechtsonzekerheid die zou kunnen voortvloeien uit een gebrek aan expliciete bepalingen op dit gebied. Een verduidelijking van het rechtskader is nog belangrijker nu het prudentiële toezicht in bepaalde gevallen is toevertrouwd aan toezichthouders die niet verantwoordelijk zijn voor AML/CFT, zoals de Europese Centrale Bank (ECB).

    (120)

    Informatie waarover toezichthouders beschikken, zou van cruciaal belang kunnen zijn voor de uitvoering van de activiteiten van andere bevoegde autoriteiten. Om de doeltreffendheid van het AML/CFT-kader van de Unie te waarborgen, moeten de lidstaten de uitwisseling van informatie tussen toezichthouders en andere bevoegde autoriteiten toestaan. Voor het gebruik van uitgewisselde vertrouwelijke informatie moeten strenge regels gelden.

    (121)

    De doeltreffendheid van het AML/CFT-kader van de Unie berust op samenwerking tussen een breed spectrum van bevoegde autoriteiten. Om dergelijke samenwerking te vergemakkelijken, moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten, in overleg met de ECB, de Europese toezichthoudende autoriteiten, Europol, Eurojust en het EOM. In die richtsnoeren moet ook worden beschreven hoe de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, bij de uitvoering van hun taken rekening moeten houden met problemen in verband met witwassen en terrorismefinanciering.

    (122)

    Verordening (EU) 2016/679 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (27) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie voor de toepassing van deze richtlijn. De bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door de lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. De bevoegde autoriteiten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering, of die tot taak hebben criminele activa op te sporen, in beslag te nemen, of te bevriezen en te confisqueren, moeten evenwel de regels in acht nemen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met inbegrip van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (28).

    (123)

    Het is van essentieel belang dat deze richtlijn in overeenstemming wordt gebracht met de herziene FATF-aanbevelingen, met volledige inachtneming van het Unierecht, met name inzake gegevensbescherming, inclusief van de regels inzake gegevensdoorgifte, alsmede de bescherming van de grondrechten zoals die verankerd is in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van deze richtlijn betreffen het verzamelen, analyseren, opslaan en delen van gegevens binnen de Unie en met derde landen. Een dergelijke verwerking van persoonsgegevens mag, met volledige inachtneming van de grondrechten, alleen worden toegestaan voor de in deze richtlijn vastgestelde doeleinden en voor de krachtens deze richtlijn vereiste activiteiten, zoals de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten.

    (124)

    De persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt, moeten toegankelijk zijn voor de betrokkene. Toegang van de betrokkene tot enigerlei informatie die verband houdt met een gemelde verdachte transactie, zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 en, in voorkomend geval, artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 zou derhalve gerechtvaardigd kunnen zijn. De betrokkene heeft het recht te verzoeken dat een toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 of, in voorkomend geval, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de rechtmatigheid van de verwerking controleert, en hij heeft het recht heeft een beroep in rechte in te stellen als bedoeld in artikel 79 van die verordening. De in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 bedoelde toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat zij alle noodzakelijke verificaties heeft verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

    (125)

    Om de continue uitwisseling van informatie tussen FIE’s tijdens de periode van oprichting van de AMLA te waarborgen, moet de Commissie FIU.net tijdelijk blijven hosten. Om ervoor te zorgen dat de FIE’s volledig bij de werking van het systeem worden betrokken, moet de Commissie regelmatig overleg plegen met het platform van de financiële inlichtingeneenheden van de EU (het “EU-FIE-platform”), een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE’s die sinds 2006 actief is, die wordt gebruikt om de samenwerking tussen FIE’s te vergemakkelijken en van gedachten te wisselen over samenwerkingskwesties.

    (126)

    Technische reguleringsnormen moeten zorgen voor consistente harmonisatie in de hele Unie. Als orgaan met zeer gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van AML/CFT is het passend de AMLA te belasten met het opstellen, voor de Commissie, van ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

    (127)

    Teneinde consistente benaderingen tussen FIE’s en tussen toezichthouders te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ter bepaling van indicatoren voor het classificeren van de mate van ernst van gevallen waarin geen adequate, nauwkeurige en actuele informatie wordt verstrekt aan de centrale registers. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (29). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (128)

    De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de door de AMLA ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen tot nadere bepaling van de relevantie en de selectiecriteria bij het bepalen of een melding van een verdachte transactie betrekking heeft op een andere lidstaat; tot vaststelling van benchmarks en methoden voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten en de frequentie van de risicoprofieltoetsingen; tot vaststelling van de criteria om de omstandigheden van de benoeming van een centraal contactpunt van bepaalde dienstverleners en de functies van de centrale contactpunten te bepalen; tot nadere bepaling van de taken van de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst en van de modaliteiten voor hun onderlinge samenwerking; tot nadere bepaling van de algemene voorwaarden voor de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector, het model voor de door financiële toezichthouders te ondertekenen schriftelijke overeenkomst, eventuele aanvullende maatregelen die door de colleges moeten worden uitgevoerd wanneer groepen meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector omvatten en voorwaarden voor de deelname van financiële toezichthouders in derde landen; tot nadere bepaling van de algemene voorwaarden voor de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector, het model voor de door niet-financiële toezichthouders te ondertekenen schriftelijke overeenkomst, voorwaarden voor de deelname van niet-financiële toezichthouders in derde landen en eventuele aanvullende maatregelen die door de colleges moeten worden uitgevoerd wanneer groepen kredietinstellingen of financiële instellingen omvatten; tot vaststelling van indicatoren voor het bepalen van de mate van ernst van de inbreuken op deze richtlijn, de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de hoogte van geldboeten of het toepassen van administratieve maatregelen, en een methode voor het opleggen van dwangsommen. De Commissie moet die technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig artikel 49 van Verordening (EU) 2024/1620.

    (129)

    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een methode voor het verzamelen van statistieken vast te stellen; het bepalen van het formaat voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden bij het centrale register; het definiëren van de nodige technische specificaties en procedures voor het verlenen van toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden door de centrale registers op basis van een legitiem belang; het bepalen van het formaat voor de indiening van informatie bij de gecentraliseerde automatische mechanismen; het vaststellen van de technische specificaties en procedures voor de aansluiting van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten op BARIS; het vaststellen van de technische specificaties en procedures die nodig zijn om te zorgen voor de koppeling van de centrale registers van de lidstaten; en het vaststellen van de technische specificaties en procedures die nodig zijn om te zorgen voor de koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (30).

    (130)

    De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de door de AMLA ontwikkelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen tot nadere bepaling van het formaat dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten alsmede tot nadere bepaling van het model dat moet worden gebruikt voor het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthouders van de Unie en hun tegenhangers van derde landen. De Commissie moet die technische uitvoeringsnormen vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

    (131)

    Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, en de vrijheid van ondernemerschap.

    (132)

    Gelijkheid van vrouwen en mannen en diversiteit zijn fundamentele waarden van de Unie, die zij wil bevorderen in alle acties van de Unie. Ondanks de vooruitgang die op die gebieden reeds is geboekt, moet er nog meer gebeuren om te komen tot een evenwichtige vertegenwoordiging in de besluitvorming, zowel op Unie- als op nationaal niveau. Onverminderd de primaire toepassing van op verdienste gebaseerde criteria moeten de lidstaten bij de benoeming van de hoofden van hun nationale toezichthoudende autoriteiten en FIE’s streven naar genderevenwicht, diversiteit en inclusie, en voor zover mogelijk rekening houden met de raakvlakken daartussen. Ook bij het selecteren van hun vertegenwoordigers in de algemene raad van de AMLA moeten de lidstaten een evenwichtige en inclusieve vertegenwoordiging nastreven.

    (133)

    Bij het opstellen van een evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de eerbiediging van de in het Handvest erkende grondrechten en beginselen.

    (134)

    Het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-37/20 en C-601/20, WM en Sovim SA/Luxembourg Business Registers, heeft de wijziging van artikel 30, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 bij Richtlijn (EU) 2018/843 (31) nietig verklaard, voor zover daarin de lidstaten werden verplicht ervoor te zorgen dat informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere binnen hun grondgebied opgerichte juridische entiteiten in alle gevallen toegankelijk is voor elk lid van de bevolking. Om juridische duidelijkheid te waarborgen, is het belangrijk die bepaling aan te passen door te verduidelijken dat alleen personen of organisaties met een legitiem belang toegang tot die informatie mogen hebben. Dezelfde voorwaarde moet gelden voor de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden van trusts of soortgelijke juridische constructies. Richtlijn (EU) 2015/849 moet derhalve worden gewijzigd. De implicaties van dat arrest reiken verder dan artikel 30, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 en zijn gelijkaardig voor de bepalingen die de toegang regelen tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische constructies. Om ervoor te zorgen dat het Uniekader het juiste evenwicht aanhoudt tussen de bescherming van de grondrechten en het nastreven van een legitiem doel van algemeen belang zoals de bescherming van het financiële stelsel van de Unie tegen witwassen en terrorismefinanciering, is het derhalve passend om artikel 31, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 te wijzigen. De lidstaten moeten vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn één jaar de tijd krijgen om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn om die wijzigingen om te zetten. Aangezien het belangrijk is te zorgen voor een evenredig AML/CFT-kader, moeten de lidstaten alles in het werk stellen om die wijzigingen zo snel mogelijk vóór die uiterste termijn reeds om te zetten.

    (135)

    Aangezien er dringend een geharmoniseerde aanpak van de toegang tot centrale registers moet worden toegepast op basis van het aantonen van een legitiem belang, moeten de desbetreffende bepalingen uiterlijk op 10 juli 2026 door de lidstaten worden omgezet. Aangezien er in de initiële periode van de nieuwe regeling voor toegang op basis van het aantonen van een legitiem belang een piek valt te verwachten in de verzoeken die door de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten verwerkt moeten worden, mogen de termijnen voor het verlenen van toegang echter niet gelden voor de eerste vier maanden van toepassing van de nieuwe regeling. De lidstaten moeten uiterlijk op 10 juli 2029 centrale toegangspunten voor informatie over onroerendgoedregisters opzetten. Uiterlijk op die datum moeten ook de gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen voor het identificeren van houders van bankrekeningen of betaalrekeningen, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen onderling verbonden zijn.

    (136)

    Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de instelling van een gecoördineerd en coherent mechanisme ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

    (137)

    Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (32) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

    (138)

    Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 22 september 2021 heeft hij een advies uitgebracht (33).

    (139)

    Richtlijn (EU) 2015/849 dient daarom te worden ingetrokken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    AFDELING 1

    Onderwerp, toepassingsgebied en definities

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld met betrekking tot:

    a)

    de maatregelen die van toepassing zijn op sectoren die op nationaal niveau aan witwassen en terrorismefinanciering blootstaan;

    b)

    de vereisten met betrekking tot de registratie, de identificatie en controles van het hogere leidinggevende personeel en de uiteindelijk begunstigden van meldingsplichtige entiteiten;

    c)

    de identificatie van risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering op het niveau van de Unie en de lidstaat;

    d)

    het opzetten van en de toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden en registers van bankrekeningen en de toegang tot informatie over onroerend goed;

    e)

    de verantwoordelijkheden en taken van de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s);

    f)

    de verantwoordelijkheden en taken van de organen die betrokken zijn bij het toezicht op meldingsplichtige entiteiten;

    g)

    samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en samenwerking met autoriteiten die onder andere rechtshandelingen van de Unie vallen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624.

    Daarnaast gelden de volgende definities:

    1)

    “financiële toezichthouder”: een toezichthouder die belast is met kredietinstellingen en financiële instellingen;

    2)

    “niet-financiële toezichthouder”: een toezichthouder die belast is met de niet-financiële sector;

    3)

    “niet-financiële sector”: de in artikel 3, punt 3), van Verordening (EU) 2024/1624 vermelde meldingsplichtige entiteiten;

    4)

    “meldingsplichtige entiteit”: een in artikel 3 van Verordening (EU) 2024/1624 vermelde natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet is vrijgesteld overeenkomstig artikel 4, 5, 6 of 7 van die verordening;

    5)

    “lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar de statutaire zetel van de meldingsplichtige entiteit is gevestigd of, indien de meldingsplichtige entiteit geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar haar hoofdkantoor is gevestigd;

    6)

    “lidstaat van ontvangst”: een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is, waar de meldingsplichtige entiteit een vestiging exploiteert, zoals een dochteronderneming, of waar de meldingsplichtige entiteit in het kader van het vrij verrichten van diensten via een infrastructuur actief is;

    7)

    “douaneautoriteiten”: de douaneautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (34) en de bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad (35);

    8)

    “AML/CFT-toezichtcollege”: een permanente structuur voor samenwerking en informatie-uitwisseling met het oog op het toezicht op een groep of een entiteit die exploiteert in een lidstaat van ontvangst of een derde land;

    9)

    “nationale ontwerpmaatregel”: de tekst van een handeling, ongeacht de vorm ervan, die, zodra deze is vastgesteld, rechtsgevolgen zal hebben, waarbij de tekst zich in een stadium van voorbereiding bevindt waarin nog inhoudelijke wijzigingen kunnen worden aangebracht;

    10)

    “effectenrekening”: een effectenrekening zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 28, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (36);

    11)

    “effecten”: financiële instrumenten zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (37);

    AFDELING 2

    Nationale maatregelen in sectoren die blootstaan aan witwaspraktijken en terrorismefinanciering

    Artikel 3

    Identificatie van blootgestelde sectoren op nationaal niveau

    1.   Indien een lidstaat vaststelt dat niet alleen meldingsplichtige entiteiten, maar ook entiteiten in andere sectoren zijn blootgesteld aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, kan deze besluiten Verordening (EU) 2024/1624 in haar geheel of een deel daarvan op die aanvullende entiteiten toe te passen.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun voornemen om Verordening (EU) 2024/1624 in haar geheel of een deel daarvan toe te passen op entiteiten in andere sectoren. Deze kennisgeving gaat vergezeld van:

    a)

    een motivering van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan dergelijk voornemen ten grondslag liggen;

    b)

    een beoordeling van het effect dat een dergelijke toepassing zal hebben op de dienstverlening op de interne markt;

    c)

    de vereisten van Verordening (EU) 2024/1624 die de lidstaat voornemens is op die entiteiten toe te passen;

    d)

    de tekst van de ontwerpen van nationale maatregelen, alsmede elke geactualiseerde versie daarvan, indien de lidstaat het toepassingsgebied, de inhoud of de wijze van uitvoering van die meegedeelde maatregelen ingrijpend heeft veranderd.

    3.   De lidstaten stellen de vaststelling van nationale maatregelen vanaf de datum van de in lid 2 bedoelde kennisgeving zes maanden uit.

    Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitstel is niet van toepassing indien de nationale maatregel gericht is op het aanpakken van een ernstige en actuele dreiging van witwassen of terrorismefinanciering. In dat geval gaat de in lid 2 bedoelde kennisgeving vergezeld van een motivering waarom de lidstaat de vaststelling van de nationale maatregel niet zal uitstellen.

    4.   Vóór het einde van de in lid 3 bedoelde periode brengt de Commissie, na raadpleging van de Autoriteit voor de bestrijding van het witwassen en terrorismefinanciering (Authority for Anti-Money Laundering and Countering the Financing of Terrorism — AMLA), opgericht bij Verordening (EU) 2024/1620, een uitvoerig gemotiveerd advies uit over de vraag of de beoogde maatregel:

    a)

    toereikend is om de vastgestelde risico’s aan te pakken, met name wat betreft de vraag of de door de lidstaat vastgestelde risico’s betrekking hebben op de interne markt;

    b)

    belemmeringen kan creëren voor het vrije verkeer van diensten of kapitaal of voor de vrijheid van vestiging van dienstverleners op de interne markt die niet in verhouding staan tot de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die de maatregel beoogt te beperken.

    In het in de eerste alinea bedoelde uitvoerig gemotiveerde advies wordt ook aangegeven of de Commissie voornemens is maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen.

    5.   Indien de Commissie het niet passend acht maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, brengt de betrokken lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 4 bedoelde uitvoerig gemotiveerde advies verslag uit aan de Commissie over de maatregelen die hij in verband daarmee voorstelt. De Commissie geeft commentaar op de door de lidstaat voorgestelde maatregel.

    6.   Indien de Commissie haar voornemen kenbaar maakt om overeenkomstig lid 4, tweede alinea, maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, onthoudt de betrokken lidstaat zich van het vaststellen van de in lid 2, punt d), bedoelde nationale maatregelen, tenzij die nationale maatregelen bedoeld zijn om een ernstige en concrete dreiging van witwassen of terrorismefinanciering aan te pakken.

    7.   Indien lidstaten op 9 juli 2024 reeds nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn (EU) 2015/849 op andere sectoren dan meldingsplichtige entiteiten hebben toegepast, kunnen zij Verordening (EU) 2024/1624 in haar geheel of een deel daarvan op die sectoren toepassen.

    Uiterlijk op 10 januari 2028 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de op grond van de eerste alinea van dit lid op nationaal niveau aangewezen sectoren waarop de vereisten van Verordening (EU) 2024/1624 van toepassing zijn, samen met een motivering van de blootstelling van die sectoren aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Binnen zes maanden na dergelijke kennisgeving brengt de Commissie, na raadpleging van de AMLA, op grond van lid 4, een uitvoerig gemotiveerd advies uit. Indien de Commissie het niet passend acht maatregelen op het niveau van de Unie voor te stellen, is lid 5 van toepassing.

    8.   Uiterlijk op 10 juli 2028 en vervolgens elk jaar publiceert de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een geconsolideerde lijst van de sectoren waarop de lidstaten hebben besloten de vereisten van Verordening (EU) 2024/1624 in hun geheel of een deel toe te passen.

    Artikel 4

    Vereisten met betrekking tot bepaalde dienstverleners

    1.   De lidstaten waarborgen dat wisselkantoren en kantoren voor het inwisselen van cheques en aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten een vergunning hebben of geregistreerd zijn.

    2.   De lidstaten waarborgen dat alle aanbieders van gokdiensten gereglementeerd zijn.

    3.   De lidstaten waarborgen dat voor andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde meldingsplichtige entiteiten minimum registratievereisten gelden, die toezichthouders in staat stellen hen te identificeren.

    De eerste alinea is niet van toepassing indien andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde meldingsplichtige entiteiten vergunnings- of registratievereisten krachtens andere rechtshandelingen van de Unie gelden, of nationale regels betreffende de toegang tot het beroep regelen of vergunnings- of registratievereisten die de toezichthouders in staat stellen hen te identificeren.

    Artikel 5

    Vereisten met betrekking tot het toekennen van verblijfsrechten in ruil voor investeringen

    1.   Lidstaten die op grond van hun nationale recht verblijfsrechten kunnen toekennen in ruil voor investering van enigerlei aard, zoals kapitaaloverdracht, aankoop of huur van onroerend goed, beleggingen in staatsobligaties, beleggingen in vennootschappen, een schenking of donatie voor een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang, of een bijdrage aan de staatsbegroting, voeren ten minste de onderstaande maatregelen in om de eraan verbonden risico's op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering te beperken:

    a)

    een risicobeheerproces, met inbegrip van de identificatie, classificatie en beperking van risico’s onder coördinatie van een aangewezen autoriteit;

    b)

    maatregelen ter beperking van de risico’s op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering die verband houden met aanvragers van verblijfsrechten in ruil voor investering, waaronder:

    i)

    controles van het profiel van de aanvrager door de aangewezen autoriteit, waarbij informatie wordt ingewonnen over de herkomst van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de aanvrager;

    ii)

    toetsing van informatie over aanvragers aan informatie in het bezit van bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 44), a) en c), van Verordening (EU) 2024/1624, met inachtneming van het toepasselijke nationale strafprocesrecht, en aan lijsten van personen en entiteiten die aan beperkende maatregelen van de Unie onderworpen zijn;

    iii)

    periodieke evaluaties van aanvragers die een middelhoog of hoog risico vertegenwoordigen.

    2.   De lidstaten waarborgen de monitoring van de uitvoering van het in lid 1, punt a), bedoelde risicobeheerproces, onder meer door het jaarlijks te beoordelen.

    3.   De lidstaten stellen de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen vast en voeren ze uit op een wijze die consistent is met de risico’s die in het kader van de op grond van artikel 8 uitgevoerde risicobeoordeling zijn vastgesteld.

    4.   De lidstaten publiceren een jaarverslag over de risico’s op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering die verband houden met het toekennen van verblijfsrechten in ruil voor investering. Die verslagen worden openbaar gemaakt en bevatten informatie over:

    a)

    het aantal ontvangen aanvragen en over de landen van herkomst van de aanvragers;

    b)

    het aantal toegekende of afgewezen verblijfstitels, en de redenen voor die afwijzingen;

    c)

    informatie over eventuele ontwikkelingen in de risico’s op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering die verband houden met het toekennen van verblijfsrechten in ruil voor investering.

    5.   Uiterlijk op 10 juli 2028, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde maatregelen. Die kennisgeving bevat een toelichting op die maatregelen op basis van de risicobeoordeling die de lidstaten uitvoeren op grond van artikel 8.

    6.   De Commissie maakt de maatregelen waarvan zij door de lidstaten op grond van lid 5 in kennis is gesteld, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    7.   Uiterlijk op 10 juli 2030 brengt de Commissie een verslag uit met een beoordeling van de maatregelen waarvan zij op grond van lid 5 in kennis is gesteld, om de risico’s op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te beperken, en doet zij zo nodig aanbevelingen.

    Artikel 6

    Controles van het hoger leidinggevend personeel en de uiteindelijk begunstigden van bepaalde meldingsplichtige entiteiten

    1.   De lidstaten schrijven voor dat de toezichthouders moeten nagaan of de leden van het hoger leidinggevend personeel van de meldingsplichtige entiteiten, bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, alsmede financiële gemengde holdings, en de uiteindelijk begunstigden van die entiteiten als betrouwbaar bekendstaan, en eerlijk en integer handelen. Het hoger leidinggevend personeel van dergelijke entiteiten beschikt ook over de kennis en deskundigheid die nodig zijn om zijn taken uit te voeren.

    2.   Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten, bedoeld in artikel 3, punt 3, a), b), d), e), f) en h) tot en met o), van Verordening (EU) 2024/1624, zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat personen die veroordeeld zijn voor witwassen, relevante basisdelicten, of terrorismefinanciering, of met hen geassocieerde personen, beroepsmatig worden geaccrediteerd, dat ze een hogere leidinggevende functie bekleden in of dat ze de uiteindelijk begunstigden zijn van die meldingsplichtige entiteiten.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders op basis van risicogevoeligheid nagaan of nog steeds aan de vereisten van de leden 1 en 2 wordt voldaan. Zij gaan in het bijzonder na of het in lid 1 bedoelde hoger leidinggevend personeel van meldingsplichtige entiteiten als betrouwbaar bekendstaat en met eerlijkheid en integriteit handelt en de kennis en deskundigheid bezit die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken in gevallen waarin er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat er in een meldingsplichtige entiteit sprake is of geweest is van witwassen of terrorismefinanciering, of dat daartoe een poging wordt of is ondernomen.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders de bevoegdheid hebben te eisen dat personen die veroordeeld zijn voor witwassen, relevante basisdelicten of terrorismefinanciering, worden uitgesloten uit het hogere leidinggevende personeel van de meldingsplichtige entiteiten, zoals bedoeld in de leden 1 en 2. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders de bevoegdheid hebben om leden van het hoger leidinggevend personeel van de in lid 1 bedoelde meldingsplichtige entiteiten te ontslaan of hun een tijdelijk verbod op te leggen als wordt geoordeeld dat zij niet als betrouwbaar bekendstaan, niet met eerlijkheid en integriteit handelen, of niet over de kennis en deskundigheid te beschikken die zij nodig hebben om hun taken uit te voeren.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders de bevoegdheid hebben om personen die veroordeeld zijn voor witwassen, de relevante basisdelicten ervan, of terrorismefinanciering en die de uiteindelijk begunstigden zijn van meldingsplichtige entiteiten zoals bedoeld in de leden 1 en 2, afstand te doen nemen van meldingsplichtige entiteiten, onder meer door toezichthouders de bevoegdheid te verlenen om te eisen dat die uiteindelijke begunstigden zich ontdoen van hun belang in meldingsplichtige entiteiten.

    6.   Voor de toepassing van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat, in overeenstemming met het nationale recht, de toezichthouders of eventuele andere autoriteiten die op nationaal niveau bevoegd zijn om de toepasselijke vereisten voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde personen te beoordelen, de AML/CFT-databank uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EU) 2024/1620 controleren en nagaan of er sprake is van een relevante veroordeling in het strafregister van de betrokkene. Elke uitwisseling van informatie voor deze doeleinden geschiedt overeenkomstig Kaderbesluit 2009/315/JBZ en Besluit 2009/316/JBZ, zoals omgezet in nationaal recht.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat besluiten die de toezichthouders op grond van dit artikel nemen, onderworpen zijn aan doeltreffende procedurele rechtsmiddelen, met inbegrip van een voorziening in rechte.

    8.   Uiterlijk op 10 juli 2029 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over:

    a)

    de criteria voor de beoordeling van de betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit, bedoeld in lid 1;

    b)

    de criteria voor de beoordeling van de kennis en deskundigheid, bedoeld in lid 1;

    c)

    de consistente toepassing door toezichthouders van de hun bij dit artikel verleende bevoegdheid.

    Bij het opstellen van de in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren neemt de AMLA de specifieke kenmerken van elke sector waarin de meldingsplichtige entiteiten actief zijn, in aanmerking.

    9.   De lidstaten passen dit artikel met betrekking tot de in artikel 3, punt 3, n) en o), van Verordening (EU) 2024/1624 bedoelde meldingsplichtige entiteiten toe met ingang van 10 juli 2029.

    AFDELING 3

    Risicobeoordelingen

    Artikel 7

    Risicobeoordeling op het niveau van de Unie

    1.   De Commissie verricht een beoordeling van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering en het risico op niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties, voor zover die risico's van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten.

    2.   Uiterlijk op 10 juli 2028 stelt de Commissie een verslag op waarin deze risico’s op het niveau van de Unie worden geïdentificeerd, geanalyseerd en geëvalueerd. De Commissie actualiseert dat verslag om de vier jaar. Indien nodig kan de Commissie delen van het verslag vaker actualiseren.

    Indien de Commissie bij het bijwerken van haar verslag nieuwe risico’s vaststelt, kan zij de lidstaten aanbevelen te overwegen hun nationale risicobeoordelingen te actualiseren, of sectorale risicobeoordelingen uit te voeren, op grond van artikel 8 ter beoordeling van die risico’s.

    Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt openbaar gemaakt, met uitzondering van de onderdelen die gerubriceerde informatie bevatten.

    3.   Het in lid 1 bedoelde verslag heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

    a)

    de gebieden en sectoren van de interne markt die blootstaan aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

    b)

    de aard en het niveau van de risico’s in verband met elk gebied en elke sector;

    c)

    de meest gebruikte middelen om illegale opbrengsten wit te wassen, met inbegrip van, indien beschikbaar, middelen die in het bijzonder worden gebruikt bij transacties tussen lidstaten en derde landen, los van de identificatie van een derde land op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624;

    d)

    een beoordeling van de risico's op witwassen en terrorismefinanciering die verbonden zijn aan rechtspersonen en juridische constructies, waaronder de blootstelling aan risico’s die voortvloeien uit buitenlandse rechtspersonen en buitenlandse juridische constructies;

    e)

    de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties.

    4.   De Commissie doet de lidstaten aanbevelingen betreffende de maatregelen die geschikt zijn om de geïdentificeerde risico’s aan te pakken. Indien lidstaten besluiten een van de aanbevelingen niet toe te passen in hun nationale AML/CFT-stelsels, stellen zij de Commissie daarvan in kennis en motiveren zij dit besluit gedetailleerd.

    5.   Uiterlijk op 10 juli 2030 en daarna om de twee jaar, brengt de AMLA overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EU) 2024/1620 advies uit aan de Commissie over de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die gevolgen hebben voor de Unie. De AMLA kan, indien zij dit passend acht, vaker adviezen of actualiseringen van haar eerdere adviezen uitbrengen. De door de AMLA uitgebrachte adviezen worden openbaar gemaakt, met uitzondering van de onderdelen die gerubriceerde informatie bevatten.

    6.   Bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde beoordeling organiseert de Commissie de werkzaamheden op het niveau van de Unie, houdt zij rekening met de in lid 4 bedoelde adviezen en betrekt zij de deskundigen van de lidstaten op het gebied van AML/CFT, vertegenwoordigers van nationale toezichthoudende autoriteiten en FIE’s, de AMLA en andere organen op het niveau van de Unie, en, voor zover van toepassing, andere relevante belanghebbenden, waar passend.

    7.   Binnen twee jaar na de goedkeuring van het in lid 2 bedoelde verslag en vervolgens om de vier jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de maatregelen die zijn genomen op basis van de bevindingen van dat verslag.

    Artikel 8

    Nationale risicobeoordeling

    1.   Elke lidstaat voert een nationale risicobeoordeling uit om de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering en de risico’s op niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties die op deze van invloed zijn, te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken. Hij houdt die risicobeoordeling actueel en evalueert die ten minste om de vier jaar.

    Indien lidstaten van oordeel zijn dat de risicosituatie dit vereist, kunnen zij de nationale risicobeoordeling vaker evalueren of ad hoc sectorale risicobeoordelingen uitvoeren.

    2.   Elke lidstaat wijst een autoriteit aan of stelt een mechanisme in om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico’s te coördineren. De identiteit van die autoriteit of de beschrijving van het mechanisme wordt meegedeeld aan de Commissie. De Commissie maakt de lijst van de aangewezen autoriteiten of de ingestelde mechanismen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.   Bij het uitvoeren van de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met het in artikel 7, lid 2, bedoelde verslag, met inbegrip van de erin behandelde sectoren en producten en de bevindingen van dat verslag.

    4.   De lidstaten gebruiken de nationale risicobeoordeling om:

    a)

    hun AML/CFT-stelsels te verbeteren, met name door vast te stellen op welke gebieden meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen moeten toepassen in overeenstemming met een risicogebaseerde benadering en, in voorkomend geval, door te specificeren welke maatregelen er moeten worden genomen;

    b)

    in voorkomend geval te bepalen welke sectoren of gebieden een kleiner dan wel groter witwasrisico en risico op terrorismefinanciering vertegenwoordigen;

    c)

    de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering te beoordelen die verbonden zijn aan elk type op hun grondgebied gevestigde rechtspersoon en elk type door het nationale recht beheerste of op hun grondgebied beheerde juridische constructie of waarvan de trustees of personen met gelijkwaardige posities in soortgelijke juridische constructies op hun grondgebied verblijven; en inzicht hebben in de blootstelling aan risico’s die voortvloeien uit buitenlandse rechtspersonen en buitenlandse juridische constructies;

    d)

    besluiten te nemen over de toewijzing en prioritering van middelen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, en over het niet-uitvoeren en ontduiken van gerichte financiële sancties;

    e)

    ervoor te zorgen dat er voor elke sector of elk gebied passende regels worden opgesteld, rekening houdend met de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

    f)

    onverwijld passende informatie ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten om de uitvoering van hun eigen risicobeoordelingen voor witwassen en terrorismefinanciering en de beoordeling van de risico’s van niet-uitvoering en ontduiking van gerichte financiële sancties, bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1624, te vergemakkelijken.

    In de nationale risicobeoordeling beschrijven de lidstaten de institutionele structuur en de brede procedures van hun AML/CFT-stelsel, met inbegrip van de FIE, belastingautoriteiten en openbare aanklagers, de mechanismen voor samenwerking met tegenhangers in de Unie of in derde landen, en de toegewezen personele en financiële middelen voor zover deze informatie beschikbaar is.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en relevante belanghebbenden op passende wijze worden betrokken bij de uitvoering van hun nationale risicobeoordeling.

    6.   De lidstaten stellen de resultaten van hun nationale risicobeoordelingen, met inbegrip van actualiseringen en evaluaties, ter beschikking van de Commissie, de AMLA en de andere lidstaten. Een lidstaat kan in voorkomend geval relevante aanvullende informatie verstrekken aan de lidstaat die de nationale risicobeoordeling uitvoert. Er wordt een samenvatting van de bevindingen van de beoordeling openbaar gemaakt. Die samenvatting bevat geen vertrouwelijke informatie. Documenten die op grond van dit lid verspreid worden of openbaar gemaakt worden, mogen geen informatie bevatten aan de hand waarvan natuurlijke personen kunnen worden geïdentificeerd en mogen geen rechtspersonen noemen.

    Artikel 9

    Statistieken

    1.   De lidstaten houden uitgebreide statistieken bij over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van hun AML/CFT-kaders om de doeltreffendheid van die kaders te beoordelen.

    2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde statistieken omvatten:

    a)

    gegevens ter meting van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal natuurlijke en rechtspersonen en het economisch belang van elke sector;

    b)

    gegevens ter meting van de meldings-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen van het nationale AML/CFT-stelsel, met inbegrip van het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan die meldingen is gegeven, de informatie over grensoverschrijdende fysieke geldovermakingen in contanten die overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 aan de FIE is verstrekt, samen met het gevolg dat is gegeven aan de verstrekte informatie en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgde personen, het aantal personen dat is veroordeeld wegens de delicten witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten die overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (38) zijn vastgesteld, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro’s van het bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde eigendom;

    c)

    het aantal en het percentage meldingen van verdachte transacties die zijn verspreid onder andere bevoegde autoriteiten en, indien beschikbaar, het aantal en het percentage meldingen die tot nader onderzoek hebben geleid, samen met het jaarverslag dat op grond van artikel 27 door de FIE’s is opgesteld;

    d)

    gegevens betreffende het aantal door de FIE geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken, uitgesplitst naar de betreffende landen;

    e)

    het aantal verzoeken om wederzijdse rechtshulp of andere internationale verzoeken om informatie met betrekking tot uiteindelijk begunstigden en bankrekeninginformatie als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2024/1624 en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk II van deze richtlijn die zijn ontvangen van of gedaan aan tegenhangers buiten de Unie, uitgesplitst naar bevoegde autoriteit en derde land;

    f)

    aan toezichthouders toegewezen personele middelen en aan de FIE toegewezen personele middelen om de in artikel 19 omschreven taken te vervullen;

    g)

    het aantal toezichtactiviteiten ter plaatse en buiten de locatie, het aantal inbreuken dat is vastgesteld op basis van toezichtactiviteiten en de geldboeten en dwangsommen die zijn opgelegd of de administratieve maatregelen die zijn toegepast door de toezichthoudende autoriteiten en zelfregulerende organen op grond van afdeling 4 van hoofdstuk IV;

    h)

    het aantal en de aard van de geconstateerde inbreuken met betrekking tot de verplichtingen van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2024/1624 en de geldboeten die zijn opgelegd of de administratieve maatregelen die zijn toegepast in verband met die inbreuken, het aantal gemelde discrepanties aan het centrale register zoals bedoeld in artikel 10 van deze richtlijn, en het aantal controles dat op grond van artikel 10, lid 11, van deze richtlijn is uitgevoerd door of namens de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit;

    i)

    de volgende informatie met betrekking tot de uitvoering van artikel 12:

    i)

    het aantal verzoeken om toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden in centrale registers op basis van de in artikel 12, lid 2, vastgestelde categorieën;

    ii)

    het percentage verzoeken om toegang tot informatie dat wordt geweigerd voor elke in artikel 12, lid 2, vastgestelde categorie;

    iii)

    een overzicht van de categorieën personen aan wie op grond van artikel 12, lid 2, tweede alinea, toegang is verleend tot informatie over de uiteindelijk begunstigden;

    j)

    het aantal zoekopdrachten in registers van bankrekeningen of mechanismen voor het opvragen van gegevens door bevoegde autoriteiten, uitgesplitst naar categorie bevoegde autoriteit, en het aantal zoekopdrachten in de gekoppelde registers van bankrekeningen door FIE’s en toezichthoudende autoriteiten;

    k)

    de volgende gegevens met betrekking tot de oplegging van gerichte financiële sancties:

    i)

    de waarde van de bevroren geldmiddelen of andere activa, uitgesplitst naar soort;

    ii)

    de personele middelen die zijn toegewezen aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitvoering en handhaving van gerichte financiële sancties.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 2 bedoelde statistieken jaarlijks worden verzameld en aan de Commissie worden toegezonden. De in lid 2, punten a), c), d), en f), bedoelde statistieken worden ook aan de AMLA toegezonden.

    De AMLA slaat die statistieken op in haar databank overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2024/1620.

    4.   Uiterlijk op 10 juli 2029 stelt de AMLA een aan de Commissie gericht advies vast over de methodologie voor het verzamelen van de in lid 2, punten a), c), d), f) en g), bedoelde statistieken.

    5.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de methode voor het verzamelen van de in lid 2 van dit artikel bedoelde statistieken en de regelingen voor de toezending ervan aan de Commissie en aan de AMLA bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    6.   De Commissie publiceert uiterlijk op 10 juli 2030 en vervolgens om de twee jaar een verslag waarin de in lid 2 bedoelde statistieken worden samengevat en toegelicht, en plaatst dit verslag op haar website.

    HOOFDSTUK II

    REGISTERS

    AFDELING 1

    Centrale registers van uiteindelijk begunstigden

    Artikel 10

    Centrale registers van uiteindelijk begunstigden

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden zoals bedoeld in artikel 62 van Verordening (EU) 2024/1624, de verklaring op grond van artikel 63, lid 4, van die verordening en de informatie over de in artikel 66 van die verordening bedoelde volmachtregelingen worden bijgehouden in een centraal register in de lidstaat waar de juridische entiteit is opgericht of waar de trustee van een express trust of persoon met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig is, of van waaruit de juridische constructie wordt beheerd. Deze vereiste geldt niet voor de in artikel 65 van Verordening (EU) 2024/1624 bedoelde juridische entiteiten of juridische constructies.

    De informatie in het in de eerste alinea bedoelde centrale register over de uiteindelijk begunstigden (“centraal register”) is beschikbaar in een machineleesbaar formaat en wordt verzameld overeenkomstig de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandelingen.

    2.   In afwijking van lid 1, eerste alinea, zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 62 van Verordening (EU) 2024/1624 bedoelde informatie over de uiteindelijk begunstigden van buitenlandse juridische entiteiten en buitenlandse juridische constructies zoals bedoeld in artikel 67 van die verordening overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 67 van die verordening, wordt bijgehouden in een centraal register in de lidstaat. De lidstaten zorgen er ook voor dat in het centrale register vermeld staat welke situatie uit de lijst in artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 aanleiding heeft gegeven tot de registratie van de buitenlandse juridische entiteit of buitenlandse juridische constructie.

    3.   Indien trustees van een express trust of personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig zijn in verschillende lidstaten, volstaat een bewijs van registratie, of een uittreksel van de in een centraal register in een van die lidstaten bijgehouden informatie over de uiteindelijk begunstigden om aan te nemen dat is voldaan aan de registratieverplichting.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten gemachtigd zijn om bij juridische entiteiten, trustees van express trusts en personen met een gelijkwaardige functie in een soortgelijke juridische constructie, en de juridisch eigenaren en de uiteindelijk begunstigden ervan, alle informatie op te vragen die nodig is om hun uiteindelijk begunstigden vast te stellen en te verifiëren, met inbegrip van resoluties van de raad van bestuur en notulen van hun vergaderingen, partnerschapsovereenkomsten, trustakten, volmachten of andere contractuele overeenkomsten en documentatie.

    5.   Indien er geen uiteindelijk begunstigden zijn vastgesteld op grond van artikel 63, lid 3, en artikel 64, lid 6, van Verordening (EU) 2024/1624, bevat het centrale register:

    a)

    een verklaring dat er geen uiteindelijk begunstigde is of dat de uiteindelijk begunstigden niet konden worden bepaald, vergezeld van een bijbehorende verantwoording op grond van artikel 63, lid 4, punt a), en artikel 64, lid 7, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624;

    b)

    de gegevens van alle natuurlijke personen die in de juridische entiteit de functie van hogere leidinggevende bekleden, overeenkomstig de krachtens artikel 62, lid 1, tweede alinea, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624 vereiste informatie.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de in de eerste alinea, punt a), bedoelde informatie beschikbaar is voor bevoegde autoriteiten, alsmede voor de AMLA voor de uitvoering van gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620, voor zelfregulerende organen en voor meldingsplichtige entiteiten. Meldingsplichtige entiteiten krijgen echter enkel toegang tot de door de juridische entiteit of juridische constructie ingediende verklaring, indien zij een discrepantie melden op grond van artikel 24 van Verordening (EU) 2024/1624 of bewijs aanleveren van de stappen die zij hebben gezet om de uiteindelijk begunstigden van de juridische entiteit of juridische constructie te achterhalen, in welk geval zij ook toegang krijgen tot de verantwoording.

    6.   Uiterlijk op 10 juli 2025 bepaalt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het formaat voor de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden zoals bedoeld in artikel 62 van Verordening (EU) 2024/1624 bij het centrale register, met inbegrip van een checklist met minimumvereisten voor de informatie die onderzocht moet worden door de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 72, lid 2, van deze richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure.

    7.   De lidstaten waarborgen dat de in de centrale registers bewaarde informatie over de uiteindelijk begunstigden adequaat, nauwkeurig en actueel is, en richt hiertoe mechanismen in. Daartoe passen de lidstaten ten minste de onderstaande vereisten toe:

    a)

    de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten verifiëren binnen een redelijke termijn na de indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden en vervolgens op regelmatige basis of die informatie adequaat, nauwkeurig en actueel is;

    b)

    indien passend en voor zover dit vereiste niet onnodig hun taken doorkruist, melden de bevoegde autoriteiten aan de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten eventuele discrepanties tussen de informatie die beschikbaar is in de centrale registers en de informatie waarover zij beschikken.

    De omvang en de frequentie van de in de eerste alinea, punt a), van dit artikel bedoelde verificatie staan in verhouding tot de op grond van artikel 7, lid 3, punt d), en artikel 8, lid 4, punt c), vastgestelde risico’s die verbonden zijn aan de verschillende categorieën juridische entiteiten en juridische constructies.

    Uiterlijk op 10 juli 2028 brengt de Commissie aanbevelingen uit inzake de methoden en procedures die moeten worden gevolgd door voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten om informatie over de uiteindelijk begunstigden te verifiëren, en door meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten om discrepanties ten opzichte van de informatie over de uiteindelijk begunstigden vast te stellen en te melden.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle wijzigingen na de eerste registratie in het centrale register met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies en met betrekking tot volmachtregelingen, worden opgenomen in het centrale register.

    9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten verifiëren of de in die registers bewaarde informatie over de uiteindelijk begunstigden betrekking heeft op personen of entiteiten die zijn aangewezen in verband met gerichte financiële sancties. Deze verificatie vindt plaats onmiddellijk na een aanwijzing in verband met gerichte financiële sancties en met regelmatige tussenpozen.

    In de volgende situaties zorgen de lidstaten ervoor dat bij de in de centrale registers bewaarde informatie ook staat aangeduid dat de juridische entiteit wordt gelinkt aan personen of entiteiten die onderworpen zijn aan gerichte financiële sancties:

    a)

    aan een juridische entiteit of juridische constructie zijn gerichte financiële sancties opgelegd;

    b)

    een juridische entiteit of juridische constructie staat onder zeggenschap van een persoon of entiteit die onderworpen is aan gerichte financiële sancties;

    c)

    aan een uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit of juridische constructie zijn gerichte financiële sancties opgelegd.

    De in de tweede alinea van dit lid bedoelde aanduiding is zichtbaar voor elke persoon of entiteit waaraan op grond van de artikelen 11 en 12 toegang is verleend tot de informatie in de centrale registers, en blijft in het centrale register staan totdat de gerichte financiële sancties zijn opgeheven.

    10.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten binnen dertig werkdagen na de melding van een discrepantie door een bevoegde autoriteit of een meldingsplichtige entiteit passende maatregelen nemen om de gemelde discrepanties op grond van artikel 24 van Verordening (EU) 2024/1624 op te lossen, waarbij de informatie in de centrale registers wordt gewijzigd wanneer de entiteit in staat is de informatie over de uiteindelijk begunstigden te verifiëren. In de centrale registers wordt specifiek vermeld dat er discrepanties zijn gemeld en deze vermelding blijft staan totdat de discrepantie is verholpen en is zichtbaar voor alle personen en entiteiten waaraan uit hoofde van de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn toegang is verleend.

    Indien er bij de discrepantie sprake is van een complex geval en de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten de discrepantie niet binnen dertig werkdagen kunnen wegwerken, registreren ze het geval alsmede de stappen die ze hebben gezet, en nemen ze alle nodige maatregelen om de discrepantie zo snel mogelijk weg te werken.

    11.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit bevoegd is om, hetzij rechtstreeks hetzij via een verzoek aan een andere instantie, waaronder gerechtelijke autoriteiten, controles uit te voeren, met inbegrip van inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimte of de statutaire zetel van juridische entiteiten, om de actuele uiteindelijk begunstigden van de entiteit vast te stellen en om te verifiëren of de bij het centrale register ingediende informatie nauwkeurig, adequaat en actueel is. Het recht van de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit om informatie over uiteindelijk begunstigden te verifiëren wordt niet beperkt, belemmerd of uitgesloten.

    Indien de trustee of persoon met een gelijkwaardige functie een meldingsplichtige entiteit is zoals bedoeld in artikel 3, punt 3, a), b) of c), van Verordening (EU) 2024/1624, zorgen de lidstaten ervoor dat de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit tevens bevoegd is controles uit te voeren, met inbegrip van inspecties ter plaatse, in de bedrijfsruimte of de statutaire zetel van de trustee of persoon met een gelijkwaardige functie. Bij deze controles worden ten minste de volgende waarborgen in acht genomen:

    a)

    met betrekking tot natuurlijke personen is voor een controle ter plaatse voorafgaande rechterlijke toestemming vereist indien de bedrijfsruimte of een statutaire zetel tevens de privéwoning is van de natuurlijke persoon in kwestie;

    b)

    alle procedurele waarborgen die in de lidstaat bestaan om het recht op vertrouwelijkheid te beschermen worden geëerbiedigd, en toegang tot door het recht op vertrouwelijkheid beschermde informatie is in geen geval mogelijk.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten, enkel bevoegd zijn om informatie op te vragen uit andere registers, ook in derde landen, voor zover dergelijke informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken van die entiteiten.

    12.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten over de nodige geautomatiseerde mechanismen beschikken om de in de lid 7, punt a), en lid 9, bedoelde verificaties uit te voeren, onder meer door de in die registers opgenomen informatie te vergelijken met informatie uit andere bronnen.

    13.   De lidstaten zorgen ervoor dat een met een centraal register belaste entiteit de afgifte van een geldig bewijs van registratie kan opschorten of weigeren indien de entiteit bij een op het moment van indiening van informatie over de uiteindelijk begunstigden dergelijke verificatie als bedoeld in lid 5, punt a), concludeert dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden inconsistenties of fouten bevat.

    14.   De lidstaten zorgen ervoor dat indien de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit bij een na de indiening van informatie uitgevoerde verificatie als bedoeld in lid 7, punt a), concludeert dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden niet langer adequaat, nauwkeurig en actueel is, deze entiteit de geldigheid van het bewijs van registratie kan opschorten totdat zij van oordeel is dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden correct is, tenzij de inconsistenties beperkt blijven tot tikfouten, verschillende transliteraties, of kleine onnauwkeurigheden die geen invloed hebben op de identificatie van de uiteindelijk begunstigden of hun economisch belang.

    15.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit bevoegd is om, hetzij rechtstreeks hetzij via een verzoek aan een andere instantie, waaronder gerechtelijke autoriteiten, doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen toe te passen of dergelijke geldboeten op te leggen wanneer aan het centrale register, al dan niet herhaaldelijk, geen nauwkeurige, adequate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt verstrekt.

    16.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 71 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen door de indicatoren te bepalen om gevallen waarin geen adequate, nauwkeurige en actuele informatie wordt verstrekt aan de centrale registers in te delen naar ernst van het geval, met inbegrip van gevallen van herhaaldelijke tekortkomingen.

    17.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten tijdens de op grond van dit artikel uitgevoerde controles of op enige andere wijze feiten ontdekken die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, zij de FIE daarvan onverwijld in kennis stellen.

    18.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten bij de uitoefening van hun taken werken zonder ongepaste beïnvloeding en dat deze entiteiten daarbij ten aanzien van hun werknemers normen toepassen inzake belangenconflicten en strikte vertrouwelijkheid voor hun werknemers waarborgen.

    19.   De centrale registers worden onderling gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 opgerichte Europees centraal platform.

    20.   De in lid 1 bedoelde informatie is gedurende vijf jaar nadat de juridische entiteit is opgeheven of de juridische constructie opgehouden heeft te bestaan, beschikbaar via de registers en via het systeem van gekoppelde centrale registers van uiteindelijk begunstigden.

    Onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen inzake bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, kunnen de lidstaten in specifieke gevallen toestaan of vereisen dat dergelijke informatie gedurende een aanvullende termijn van maximaal vijf jaar wordt bewaard, indien de lidstaten hebben vastgesteld dat dit noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

    Na het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde bewaartermijn zorgen de lidstaten ervoor dat persoonsgegevens uit de centrale registers worden gewist.

    21.   Uiterlijk op 10 juli 2031 publiceert de Commissie een verslag met daarin:

    a)

    een beoordeling van de doeltreffendheid van de maatregelen die de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten hebben genomen om ervoor te zorgen dat zij over adequate, actuele en nauwkeurige informatie beschikken;

    b)

    een beschrijving van de voornaamste soorten discrepanties die meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld ten opzichte van de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers;

    c)

    beste praktijken en, in voorkomend geval, aanbevelingen voor maatregelen die door voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten worden genomen om ervoor te zorgen dat die registers adequate, nauwkeurige en actuele informatie bevatten;

    d)

    een overzicht van de kenmerken van elk centraal register dat door de lidstaten is opgezet, met inbegrip van informatie over mechanismen om ervoor te zorgen dat de in die registers bewaarde informatie over uiteindelijk begunstigden steeds nauwkeurig, adequaat en actueel is;

    e)

    een beoordeling van de evenredigheid van de vergoedingen die in rekening worden gebracht voor toegang tot informatie in de centrale registers.

    Artikel 11

    Algemene regels betreffende de toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden voor bevoegde autoriteiten, zelfregulerende organen en meldingsplichtige entiteiten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten onmiddellijke, ongefilterde, rechtstreekse en vrije toegang hebben tot de informatie in de gekoppelde centrale registers als bedoeld in artikel 10, zonder de betrokken juridische entiteit of juridische constructie te waarschuwen.

    2.   De in lid 1 bedoelde toegang wordt verleend aan:

    a)

    bevoegde autoriteiten;

    b)

    zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken op grond van artikel 37;

    c)

    belastingautoriteiten;

    d)

    nationale autoriteiten die belast zijn met bepaalde verantwoordelijkheden in verband met de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie in het kader van de desbetreffende op grond van artikel 215 VWEU vastgestelde verordeningen van de Raad;

    e)

    de AMLA voor de uitvoering van gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620;

    f)

    het EOM;

    g)

    OLAF;

    h)

    Europol en Eurojust wanneer zij operationele ondersteuning bieden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij het nemen van cliëntenonderzoeksmaatregelen overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) 2024/1624 tijdig toegang hebben tot de informatie in de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde gekoppelde centrale registers.

    4.   De lidstaten kunnen ervoor kiezen de informatie over de uiteindelijk begunstigden die wordt bewaard in hun centrale registers beschikbaar te stellen aan meldingsplichtige entiteiten bij betaling van een vergoeding die beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is om de kosten te dekken van het waarborgen van de kwaliteit van de informatie in de centrale registers en het beschikbaar stellen van de informatie. Deze vergoedingen worden aldus vastgesteld dat zij de effectieve toegang tot de informatie in de centrale registers niet ondermijnen.

    5.   Uiterlijk op 10 oktober 2026 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de lijst van bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen en van de categorieën meldingsplichtige entiteiten waaraan toegang tot de centrale registers is verleend en het soort informatie waarover de meldingsplichtige entiteiten beschikken. De lidstaten werken deze kennisgeving bij wanneer er wijzigingen zijn in de lijst van bevoegde autoriteiten, de categorieën meldingsplichtige entiteiten of de mate waarin toegang wordt verleend aan meldingsplichtige entiteiten. De Commissie stelt de informatie over de toegang van bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, ter beschikking van de andere lidstaten.

    Artikel 12

    Specifieke regels betreffende de toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden voor personen met een legitiem belang

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke natuurlijke of rechtspersoon met een aantoonbaar legitiem belang bij het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, en terrorismefinanciering toegang heeft tot de volgende informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies in de in artikel 10 bedoelde gekoppelde centrale registers, zonder de betrokken juridische entiteit of juridische constructie te waarschuwen:

    a)

    naam van de uiteindelijk begunstigde;

    b)

    geboortemaand en geboortejaar van de uiteindelijk begunstigde;

    c)

    land van verblijf en nationaliteit of nationaliteiten van de uiteindelijk begunstigde;

    d)

    voor uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten, de aard en de omvang van het gehouden economisch belang;

    e)

    voor uiteindelijk begunstigden van express trusts of soortgelijke juridische constructies, de aard van het economisch belang.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 2, punten a), b), en e), bedoelde natuurlijke en rechtspersonen naast de in de eerste alinea van dit lid bedoelde informatie tevens toegang hebben tot historische informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten of juridische constructies, met inbegrip van juridische entiteiten of juridische constructies die in de voorgaande vijf jaar zijn ontbonden of zijn opgehouden te bestaan; alsmede een beschrijving van de zeggenschaps- of eigendomsstructuur.

    Toegang op grond van dit lid wordt langs elektronische weg verleend. De lidstaten zorgen er echter voor dat natuurlijke en rechtspersonen met een aantoonbaar legitiem belang de informatie tevens in andere formaten kunnen inzien indien zij geen gebruik kunnen maken van elektronische middelen.

    2.   De volgende natuurlijke of rechtspersonen worden geacht een legitiem belang te hebben voor toegang tot de in lid 1 genoemde informatie:

    a)

    personen die werkzaamheden verrichten voor journalistieke doeleinden of met het oog op verslaggeving of andersoortige media-uitingen in verband met het voorkomen of bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering;

    b)

    maatschappelijke organisaties, waaronder niet-gouvernementele organisaties en wetenschappelijke organisaties, die betrokken zijn bij het voorkomen of bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering;

    c)

    natuurlijke of rechtspersonen die waarschijnlijk een transactie zullen aangaan met een juridische entiteit of juridische constructie en die willen voorkomen dat die transactie enig verband houdt met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering;

    d)

    entiteiten waarvoor AML/CFT-vereisten gelden in derde landen, mits zij kunnen aantonen dat hen toegang moet worden verleend tot de in lid 1 bedoelde informatie over een juridische entiteit of juridische constructie zodat zij op grond van de AML/CFT-vereisten in die derde landen een cliëntenonderzoek kunnen uitvoeren ten aanzien van een cliënt of potentiële cliënt;

    e)

    tegenhangers uit derde landen van bevoegde autoriteiten voor AML/CFT uit de Unie, mits zij kunnen aantonen dat hen toegang moet worden verleend tot de in lid 1 bedoelde informatie over een juridische entiteit of juridische constructie zodat zij conform de AML/CFT-kaders van die derde landen hun taken kunnen uitvoeren in het kader van een concreet geval;

    f)

    autoriteiten van de lidstaat die belast zijn met de uitvoering van titel I, hoofdstukken II en III van Richtlijn (EU) 2017/1132, met name de autoriteiten die belast zijn met de registratie van vennootschappen in het in artikel 16 van die richtlijn bedoelde register, en autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de rechtmatigheid van omzettingen, fusies en splitsingen van kapitaalvennootschappen op grond van titel II van die richtlijn;

    g)

    door de lidstaten op grond van artikel 71 van Verordening (EU) 2021/1060 aangewezen programma-autoriteiten, met betrekking tot begunstigden van geldmiddelen van de Unie;

    h)

    overheidsinstanties die de herstel- en veerkrachtfaciliteit uitvoeren in het kader van Verordening (EU) 2021/241, met betrekking tot begunstigden in het kader van de faciliteit;

    i)

    overheidsinstanties van de lidstaten in het kader van openbare-aanbestedingsprocedures, met betrekking tot de inschrijvers en de exploitanten waaraan de opdracht wordt gegund in het kader van de openbare-aanbestedingsprocedure;

    j)

    aanbieders van AML/CFT-producten, uitsluitend voor zover producten die op basis van de in lid 1 bedoelde informatie worden ontwikkeld of de in dat lid bedoelde informatie bevatten alleen aan cliënten worden geleverd die meldingsplichtige entiteiten of bevoegde autoriteiten zijn, mits die aanbieders kunnen aantonen dat hen toegang moet worden verleend aan de in lid 1 bedoelde informatie in het kader van een overeenkomst met een meldingsplichtige entiteit of een bevoegde autoriteit.

    De lidstaten zorgen ervoor dat, naast de in de eerste alinea genoemde categorieën, tevens andere personen met een aantoonbaar legitiem belang ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, en terrorismefinanciering, toegang krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden, hetgeen per geval wordt beoordeeld.

    3.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van:

    a)

    de lijst van overheidsinstanties die bevoegd zijn om informatie over uiteindelijk begunstigden te raadplegen op grond van lid 2, punten f), g) en h), en de overheidsinstanties of categorieën overheidsinstanties die bevoegd zijn om informatie over uiteindelijk begunstigden te raadplegen op grond van lid 2, punt i);

    b)

    alle overeenkomstig lid 2, tweede alinea, vastgestelde andere categorieën van personen met een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden.

    De lidstaten delen elke wijziging van of aanvulling op de in de eerste alinea bedoelde categorieën onverwijld en in elk geval binnen één maand mee aan de Commissie.

    De Commissie stelt de op grond van dit lid ontvangen informatie ter beschikking van de andere lidstaten.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale registers bijhouden welke personen op grond van dit artikel toegang hebben tot de informatie en dat zij dit aan de uiteindelijk begunstigden kunnen meedelen indien die een verzoek indienen op grond van artikel 15, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679.

    De lidstaten zorgen er echter voor dat de door de centrale registers aangeleverde informatie niet herleidbaar is tot de identificatie van een persoon die het register raadpleegt indien het gaat om:

    a)

    personen die werkzaamheden verrichten voor journalistieke doeleinden of met het oog op verslaggeving of andersoortige media-uitingen in verband met het voorkomen of bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering;

    b)

    maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het voorkomen of bestrijden van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering.

    Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat de voor de centrale registers verantwoordelijke entiteiten de identiteit van derdelandse tegenhangers van in artikel 2, lid 1, punt 44, a) en c), van Verordening (EU) 2024/1624 bedoelde bevoegde AML/CFT-autoriteiten van de Unie niet bekendmaken, zolang dit noodzakelijk is om de analysen of onderzoeken van die autoriteit te beschermen.

    Met betrekking tot de in de punten a) en b) van de tweede alinea van dit lid bedoelde personen zorgen de lidstaten ervoor dat uiteindelijk begunstigden die een verzoek indienen op grond van artikel 15, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679, informatie ontvangen over de functie of het beroep van de personen die de informatie over hen als uiteindelijk begunstigden hebben geraadpleegd.

    Voor de toepassing van de derde alinea wordt door de autoriteiten bij hun verzoek om toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden op grond van dit artikel aangegeven gedurende welke termijn, die niet langer mag zijn dan vijf jaar, de centrale registers worden verzocht om af te zien van bekendmaking van hun identiteit, en de redenen voor deze beperking, met inbegrip van hoe het verstrekken van de informatie het doel van hun analyses en onderzoeken op het spel zou zetten. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer centrale registers de identiteit van de entiteit die de informatie over uiteindelijk begunstigden heeft geraadpleegd niet bekendmaken, verlenging van die termijn enkel wordt toegestaan op basis van een met redenen omkleed verzoek van de autoriteit in het derde land en voor een periode van maximaal één jaar, waarna die autoriteit een nieuw met redenen omkleed verzoek om verlenging indient.

    Artikel 13

    Procedure voor de verificatie en wederzijdse erkenning van een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de in artikel 10 bedoelde centrale registers maatregelen nemen om te verifiëren of er sprake is van het in artikel 12 bedoelde legitiem belang op basis van documenten, informatie en gegevens die ze verkrijgen van de natuurlijke of rechtspersoon die toegang tot het centrale register wenst (“aanvrager”) en, indien nodig, informatie waarover zij op grond van artikel 12, lid 3, beschikken.

    2.   Of er sprake is van een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden wordt bepaald door te kijken naar:

    a)

    de functie of het beroep van de aanvrager; en

    b)

    de band met de specifieke juridische entiteiten of juridische constructies waarover informatie wordt opgevraagd, met uitzondering van de in artikel 12, lid 2, eerste alinea, punten a) en b), bedoelde personen.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat indien om toegang tot informatie wordt verzocht door een persoon met een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden dat onder een van de in artikel 12, lid 2, eerste alinea, genoemde categorieën valt en reeds is geverifieerd door het centrale register van een andere lidstaat, bewijs van dat legitiem belang verstrekt door het centrale register van die andere lidstaat volstaat om de in lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde voorwaarde als vervuld te beschouwen.

    De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in de eerste alinea van dit lid genoemde procedure toe te passen op de op grond van artikel 12, lid 2, tweede alinea, door de lidstaten vastgestelde andere categorieën.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten de identiteit van de aanvragers controleren bij iedere toegang tot de registers. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat toereikende processen beschikbaar zijn voor de verificatie van de identiteit van de aanvrager, waarbij zij ook elektronische identificatiemiddelen en de nodige gekwalificeerde vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (39) toestaan.

    5.   Voor de toepassing van lid 2, punt a), zorgen de lidstaten ervoor dat centrale registers over mechanismen beschikken om personen met een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden herhaaldelijk toegang te kunnen geven zonder hun functie of beroep steeds opnieuw te hoeven controleren wanneer zij de informatie inzien.

    6.   Vanaf 10 november 2026 zorgen de lidstaten ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten de in lid 1 bedoelde beoordeling uitvoeren en de aanvrager binnen twaalf werkdagen een antwoord verstrekken.

    In afwijking van de eerste alinea kan de termijn voor het verstrekken van een antwoord aan de aanvrager met twaalf werkdagen worden verlengd in geval van een plotselinge sterke stijging van het aantal verzoeken om toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden op grond van dit artikel. Indien het aantal inkomende verzoeken na afloop van de verlengde termijn nog steeds hoog ligt, kan de termijn met nog eens twaalf werkdagen worden verlengd.

    De lidstaten stellen de Commissie tijdig in kennis van elke verlenging als bedoeld in de tweede alinea.

    Indien de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten besluiten toegang te verlenen tot informatie over uiteindelijk begunstigden, geven zij een certificaat af waarmee voor drie jaar toegang wordt verleend. De voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten reageren binnen zeven werkdagen op elk daaropvolgend verzoek om toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden door dezelfde persoon.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten een verzoek om toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden alleen kunnen weigeren op een van de volgende gronden:

    a)

    de aanvrager heeft niet de op grond van lid 1 vereiste informatie of documenten verstrekt;

    b)

    een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden is niet aangetoond;

    c)

    op basis van de informatie waarover het beschikt, heeft de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit een gegronde vrees dat de informatie niet zal worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor de informatie is opgevraagd of dat de informatie zal worden gebruikt voor doeleinden die geen verband houden met het voorkomen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

    d)

    één of meer van de in artikel 15 bedoelde situaties van toepassing is;

    e)

    in de in lid 3 bedoelde gevallen waarbij het legitiem belang op basis waarvan door een centraal register van een andere lidstaat toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden is verleend, geen betrekking heeft op de doeleinden waarvoor de informatie wordt opgevraagd;

    f)

    indien de aanvrager zich in een derde land bevindt en antwoorden op het verzoek om toegang tot informatie indruist tegen de bepalingen van hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten overwegen om aanvullende informatie of documenten te vragen van de aanvrager voordat zij een verzoek om toegang weigeren op grond van de in de punten a), b), c) en e) van de eerste alinea. Indien de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten om aanvullende informatie vragen, wordt de antwoordtermijn met zeven werkdagen verlengd.

    8.   De lidstaten schrijven voor dat indien de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten op grond van lid 7 weigeren toegang tot informatie te verlenen, zij de aanvrager in kennis stellen van de redenen voor de weigering en van zijn recht op verhaal. De voor het centrale register verantwoordelijke entiteit documenteert de stappen die zijn gezet om het verzoek te beoordelen en aanvullende informatie te verkrijgen op grond van lid 7, tweede alinea.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten de toegang kunnen intrekken wanneer na verlening van toegang een van de in lid 7 genoemde gronden zich voordoet of bij de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit bekend wordt, met inbegrip, in voorkomend geval, van intrekking van toegang door een centraal register in een andere lidstaat.

    9.   De lidstaten zorgen ervoor dat er gerechtelijke of administratieve rechtsmiddelen bestaan om de weigering of intrekking van toegang op grond van lid 7 aan te vechten.

    10.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voor centrale registers verantwoordelijke entiteiten de verificatie van de uit hoofde van lid 2, punt a), vastgestelde functies of beroepen van tijd tot tijd kunnen herhalen, maar in geen geval eerder dan twaalf maanden na het verlenen van toegang, tenzij de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit redelijke gronden heeft om aan te nemen dat er niet langer sprake is van een legitiem belang.

    11.   De lidstaten schrijven voor dat personen aan wie op grond van dit artikel toegang is verleend de voor het centrale register verantwoordelijke entiteit in kennis stellen van wijzigingen die ertoe kunnen leiden dat de geldigverklaring van hun legitiem belang wordt ingetrokken, met inbegrip van wijzigingen met betrekking tot hun functie of beroep.

    12.   De lidstaten kunnen ervoor kiezen de informatie over de uiteindelijk begunstigden die wordt bewaard in hun centrale registers beschikbaar te stellen aan de aanvragers bij betaling van een vergoeding die beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is om de kosten te dekken van het waarborgen van de kwaliteit van de informatie in die registers en het beschikbaar stellen van de informatie. Deze vergoedingen worden aldus vastgesteld dat zij de effectieve toegang tot de informatie in de centrale registers niet ondermijnen.

    Artikel 14

    Modellen en procedures

    1.   De Commissie definieert door middel van uitvoeringshandelingen de nodige technische specificaties en procedures voor het verlenen van toegang op basis van een legitiem belang door de in artikel 10 bedoelde centrale registers, waaronder:

    a)

    gestandaardiseerde modellen voor verzoeken om toegang tot het centrale register en verzoeken om toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden met betrekking tot juridische entiteiten en juridische constructies;

    b)

    door de registers te gebruiken gestandaardiseerde modellen om een verzoek om toegang tot het centrale register of toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden in te willigen of te weigeren;

    c)

    procedures om de wederzijdse erkenning van een legitiem belang bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden te vergemakkelijken voor de centrale registers in andere lidstaten dan waar het verzoek om toegang oorspronkelijk was ingediend en ingewilligd, met inbegrip van procedures om de veilige overdracht van informatie over een aanvrager te waarborgen;

    d)

    procedures volgens welke centrale registers elkaar ervan in kennis kunnen stellen dat de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden is ingetrokken op grond van artikel 13, lid 8.

    2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 15

    Uitzonderingen op de regels inzake toegang tot registers van uiteindelijk begunstigden

    In uitzonderlijke, in het nationale recht vast te leggen omstandigheden, verlenen de lidstaten, wanneer de in de artikelen 11, lid 3, en 12, lid 1, bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie, of wanneer de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de persoonlijke informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke uitzonderingen per geval worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden en nadat werd bevestigd dat deze onevenredige risico’s bestaan. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen dat is verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.

    Op grond van dit artikel verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, b), van Verordening (EU) 2024/1624 die overheidsfunctionarissen zijn.

    AFDELING 2

    Bankrekeninginformatie

    Artikel 16

    Registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor gegevensontsluiting

    1.   De lidstaten voorzien in gecentraliseerde automatische mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke personen of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen, of bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, met inbegrip van virtuele IBAN's, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen die worden aangehouden door een kredietinstelling of financiële instelling op hun grondgebied.

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen en van de criteria op grond waarvan informatie in die nationale mechanismen wordt opgenomen.

    2.   De lidstaten waarborgen dat de informatie die wordt bijgehouden in de gecentraliseerde automatische mechanismen, rechtstreeks, onmiddellijk en ongefilterd toegankelijk is voor de nationale FIE’s en voor de AMLA met het oog op gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620. Deze informatie is ook tijdig toegankelijk voor de toezichthoudende autoriteiten met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.

    3.   De volgende informatie is toegankelijk en doorzoekbaar via de gecentraliseerde automatische mechanismen:

    a)

    betreffende houders van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de houder van een cliëntenrekening te handelen: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn uit hoofde van artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 of een uniek identificatienummer, alsmede, indien van toepassing, de data waarop de persoon die zegt namens de cliënt te handelen, is begonnen en is opgehouden namens de cliënt te handelen;

    b)

    betreffende uiteindelijk begunstigden van de houders van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 of een uniek identificatienummer, alsmede de datum waarop de natuurlijke persoon de uiteindelijk begunstigde van de houder is geworden en, indien van toepassing, de datum waarop deze persoon is opgehouden de uiteindelijk begunstigde van de houder te zijn;

    c)

    betreffende bankrekeningen of betaalrekeningen: het IBAN-nummer of, indien de betaalrekening geen IBAN-nummer heeft, de unieke identificatiecode van de rekening, en de datum van de opening en, indien van toepassing, de datum van de sluiting van de rekening;

    d)

    betreffende virtuele IBAN’s uitgegeven door een kredietinstelling of een financiële instelling: het virtuele IBAN-nummer, de unieke identificatiecode van de rekening waarnaar de aan het virtuele IBAN gerichte betalingen automatisch worden omgeleid, en de datum van opening en van sluiting van de rekening;

    e)

    betreffende de effectenrekeningen: de unieke identificatiecode van de rekening, en de datum van opening en van sluiting van de rekening;

    f)

    betreffende de cryptoactivarekeningen: de unieke identificatiecode van de rekening, en de datum van opening en van sluiting van de rekening;

    g)

    betreffende de kluizen: de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624, of een uniek identificatienummer, en de begindatum waarop de huur is ingegaan en, indien van toepassing, de einddatum waarop de huur is beëindigd.

    In het geval van een virtueel IBAN is de houder van de cliëntenrekening zoals bedoeld in de eerste alinea, punt a), de houder van de rekening waarnaar de aan het virtuele IBAN gerichte betalingen automatisch worden omgeleid.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) en b), omvat de naam voor natuurlijke personen alle namen en achternamen en voor rechtspersonen, juridische constructies of andere organisaties met handelingsbevoegdheid de naam waaronder zij zijn geregistreerd.

    4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen het formaat bepalen voor de indiening van informatie bij de gecentraliseerde automatische mechanismen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    5.   De lidstaten kunnen eisen dat andere informatie die essentieel wordt geacht voor de FIE’s, voor de AMLA met het oog op gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620 evenals voor de toezichthoudende autoriteiten om hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te kunnen nakomen, via de gecentraliseerde automatische mechanismen toegankelijk en doorzoekbaar is.

    6.   De gecentraliseerde automatische mechanismen worden onderling verbonden via het koppelingssysteem voor registers van bankrekeningen (bank account registers interconnection system — BARIS) dat door de Commissie moet worden opgezet en beheerd. De Commissie zorgt voor een dergelijke verbinding in samenwerking met de lidstaten uiterlijk op 10 juli 2029.

    De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vaststellen voor de aansluiting van de gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten op BARIS. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bedoelde informatie beschikbaar is via BARIS. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat alleen de in lid 3 bedoelde informatie die actueel is en overeenstemt met de feitelijke bankrekening en betaalrekening, met inbegrip van virtuele IBAN’s, effectenrekeningen, door derden beheerde cryptoactivarekeningen en kluizen, beschikbaar wordt gesteld via BARIS Toegang tot die informatie wordt verleend overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming.

    De andere informatie die de lidstaten essentieel achten voor FIE’s en andere bevoegde autoriteiten op grond van lid 4, is niet toegankelijk en doorzoekbaar via BARIS.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over houders van bankrekeningen of betaalrekeningen, met inbegrip van virtuele IBAN’s, cryptoactivarekeningen en kluizen gedurende een periode van vijf jaar na sluiting van de rekening beschikbaar wordt gesteld via hun nationale gecentraliseerde automatische mechanismen en via BARIS.

    Onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, kunnen de lidstaten in specifieke gevallen toestaan of vereisen dat dergelijke informatie gedurende een aanvullende termijn van maximaal vijf jaar wordt bewaard, indien de lidstaten hebben vastgesteld dat dit noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

    9.   De FIE’s en, met het oog op gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620, de AMLA, krijgen onmiddellijke en ongefilterde toegang tot de informatie over betaalrekeningen en bankrekeningen geïdentificeerd door de IBAN, inclusief de virtuele IBAN, effectenrekeningen, cryptoactivarekeningen en kluizen in andere lidstaten die beschikbaar is via BARIS. De toezichthoudende autoriteiten krijgen tijdig toegang tot de informatie die via BARIS beschikbaar is. De lidstaten werken onderling en met de Commissie samen om dit lid ten uitvoer te leggen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de nationale FIE’s en de toezichthoudende autoriteiten dat toegang heeft tot BARIS, hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht neemt, dat het zeer integer is en over de juiste vaardigheden beschikt.

    De in de tweede alinea neergelegde vereisten gelden ook voor de AMLA in het kader van gezamenlijke analysen en wanneer deze optreedt als toezichthouder.

    10.   De lidstaten zorgen ervoor dat technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen, met het oog op de uitoefening door de FIE’s en de toezichthoudende autoriteiten van hun bevoegdheid om de informatie die beschikbaar is via BARIS overeenkomstig de leden 5 en 6, te raadplegen en te bevragen.

    De in de eerste alinea vastgestelde vereisten gelden ook voor de AMLA in het kader van gezamenlijke analysen en wanneer deze optreedt als toezichthouder.

    Artikel 17

    Uitvoeringshandelingen voor de koppeling van registers

    1.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vastleggen die nodig zijn voor de koppeling van de centrale registers van de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 19, met betrekking tot:

    a)

    de technische specificaties ter bepaling van de reeks technische gegevens die nodig zijn om het platform zijn taken te laten vervullen alsmede ter bepaling van de methode voor de opslag, het gebruik en de bescherming van die gegevens;

    b)

    de gemeenschappelijke criteria aan de hand waarvan informatie over de uiteindelijk begunstigden beschikbaar is via het systeem van gekoppelde centrale registers, afhankelijk van de mate van toegang die door de lidstaten wordt verleend;

    c)

    de technische details over de wijze waarop de informatie over uiteindelijk begunstigden beschikbaar moet worden gesteld;

    d)

    de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van gekoppelde centrale registers verleende diensten;

    e)

    de technische regelingen voor de tenuitvoerlegging van de verschillende soorten toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn, met inbegrip van de authenticatie van gebruikers door middel van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014;

    f)

    de betalingsregelingen waarbij toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden onderworpen is aan de betaling van een vergoeding overeenkomstig artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 12, rekening houdend met beschikbare betalingsfaciliteiten, zoals betalingstransacties op afstand.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    2.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vastleggen die nodig zijn om te zorgen voor de koppeling van de in artikel 16, lid 6, bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen van de lidstaten met betrekking tot:

    a)

    de technische specificatie ter bepaling van de methoden voor elektronische communicatie ten behoeve van BARIS;

    b)

    de technische specificatie van de communicatieprotocollen;

    c)

    de technische specificaties ter bepaling van de gegevensbeveiliging, de waarborgen voor gegevensbescherming, het gebruik en de bescherming van de informatie die doorzoekbaar en toegankelijk is via BARIS;

    d)

    de gemeenschappelijke criteria op grond waarvan bankrekeninginformatie kan worden doorzocht via BARIS;

    e)

    de technische details over de wijze waarop de informatie beschikbaar wordt gesteld via het BARIS, met inbegrip van de authenticatie van gebruikers door middel van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014;

    f)

    de technische voorwaarden voor de beschikbaarheid van diensten die worden verleend door BARIS.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 72, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    3.   Bij de vaststelling van de in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met beproefde technologie en bestaande praktijken. De Commissie ziet erop toe dat het te ontwikkelen en te exploiteren BARIS geen hogere kosten met zich meebrengt die hoger zijn dan wat absoluut noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

    AFDELING 3

    Centraal toegangspunt voor informatie over onroerend goed

    Artikel 18

    Centraal toegangspunt voor informatie over onroerend goed

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten onmiddellijke, rechtstreekse en kosteloze toegang hebben tot informatie die het mogelijk maakt onroerend goed en de natuurlijke personen of juridische entiteiten of juridische constructies die eigenaar zijn van dat onroerend goed, tijdig te identificeren, alsmede toegang tot informatie aan de hand waarvan transacties met betrekking tot onroerend goed kunnen worden geïdentificeerd en geanalyseerd. Die toegang wordt verleend via een in elke lidstaat op te richten centraal toegangspunt dat de bevoegde autoriteiten langs elektronische weg toegang biedt tot informatie in digitaal formaat, die zo mogelijk machinaal leesbaar is.

    Toegang tot de in de eerste alinea bedoelde centrale toegangspunten wordt ook verleend aan de AMLA voor de uitvoering van gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste de volgende informatie via het in lid 1 bedoelde centrale toegangspunt beschikbaar wordt gesteld:

    a)

    informatie over het onroerend goed:

    i)

    kadasterperceel en kadasterreferentie;

    ii)

    geografische ligging, met inbegrip van het adres van het onroerend goed;

    iii)

    oppervlakte/grootte van het onroerend goed;

    iv)

    soort onroerend goed, al dan niet bebouwd en de gebruiksbestemming;

    b)

    informatie over de eigendom:

    i)

    de naam van de eigenaar en alle personen die zeggen namens de eigenaar te handelen;

    ii)

    indien de eigenaar een juridische entiteit is, de naam en rechtsvorm van de juridische entiteit, alsmede het unieke identificatienummer van de vennootschap en het fiscaal identificatienummer;

    iii)

    indien de eigenaar een juridische constructie is, de naam van de juridische constructie en het fiscaal identificatienummer;

    iv)

    de prijs waartegen het onroerend goed is verworven;

    v)

    indien van toepassing, eventuele rechten of beperkingen;

    c)

    informatie over de bezwaringen met betrekking tot:

    i)

    hypotheken;

    ii)

    gerechtelijke beperkingen;

    iii)

    eigendomsrechten;

    iv)

    eventuele andere garanties;

    d)

    voorgeschiedenis van de eigendom, prijs en bezwaringen;

    e)

    relevante documenten.

    De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een kadastraal perceel meerdere onroerende goederen omvat, de in de eerste alinea bedoelde informatie wordt verstrekt voor elk onroerend goed in dat kadastraal perceel.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de historische informatie op grond van de eerste alinea, punt d), ten minste de periode bestrijkt vanaf 8 juli 2019.

    3.   De lidstaten voeren mechanismen in om ervoor te zorgen dat de informatie die wordt verstrekt via het in lid 1 bedoelde centrale toegangspunt actueel en juist is.

    4.   De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat elektronisch bewaarde informatie onmiddellijk aan de verzoekende bevoegde autoriteit wordt verstrekt. Indien die informatie niet elektronisch wordt bewaard, zorgen de lidstaten ervoor dat deze tijdig en op zodanige wijze wordt verstrekt dat dit de activiteiten van de verzoekende bevoegde autoriteit niet ondermijnt.

    5.   Uiterlijk op 10 oktober 2029 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van:

    a)

    de kenmerken van het in lid 1 bedoelde centrale toegangspunt dat op nationaal niveau is opgericht, met inbegrip van de website waar het toegankelijk is;

    b)

    de lijst van bevoegde autoriteiten waaraan toegang tot het in lid 1 bedoelde centrale toegangspunt is verleend;

    c)

    alle gegevens die naast de in lid 2 bedoelde gegevens aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking worden gesteld.

    De lidstaten werken deze kennisgeving bij wanneer wijzigingen plaatsvinden in de lijst van bevoegde autoriteiten of in de mate van de toegang die is verleend. De Commissie stelt die informatie, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, ter beschikking van de andere lidstaten.

    6.   Uiterlijk op 10 juli 2032 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende koppeling van de in lid 1 bedoelde centrale toegangspunten. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

    HOOFDSTUK III

    FIE’S

    Artikel 19

    Oprichting van de FIE

    1.   Elke lidstaat richt een FIE op om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en op doelmatige wijze te bestrijden.

    2.   De FIE is de centrale nationale eenheid die verantwoordelijk is voor het ontvangen en analyseren van meldingen die door meldingsplichtige entiteiten zijn gedaan overeenkomstig artikel 69 van Verordening (EU) 2024/1624, de mededelingen die zijn gedaan door meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig artikel 74, en artikel 80, lid 4, tweede alinea, van die verordening, en andere informatie die relevant is voor witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering, met inbegrip van informatie die door douaneautoriteiten op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 is doorgegeven en informatie die door toezichthoudende autoriteiten of door andere autoriteiten is ingediend.

    3.   De FIE is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analysen en alle aanvullende informatie onder de betrokken bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering te vermoeden. Zij wordt in staat gesteld aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten te verkrijgen.

    De financiële analysefunctie van de FIE bestaat uit:

    a)

    een operationele analyse die gericht is op individuele gevallen en specifieke doelen of op passende geselecteerde informatie, geprioriteerd op basis van risico, afhankelijk van de omvang en de aard van de ontvangen informatie en het verwachte gebruik daarvan na verspreiding;

    b)

    een strategische analyse van trends en patronen inzake witwassen en terrorismefinanciering en ontwikkelingen op dit gebied.

    4.   Elke FIE is operationeel onafhankelijk en zelfstandig, hetgeen betekent dat zij beschikt over het gezag en de capaciteit om haar taken vrijelijk te vervullen, met inbegrip van de mogelijkheid om autonome beslissingen te nemen om specifieke informatie te analyseren, op te vragen en, overeenkomstig lid 3, te verspreiden. De FIE is vrij van elke ongepaste invloed of inmenging van de politiek, de regering of het bedrijfsleven.

    Wanneer een FIE zich binnen de bestaande structuur van een andere autoriteit bevindt, zijn de kerntaken van de FIE onafhankelijk en operationeel gescheiden van de andere functies van de ontvangende autoriteit.

    5.   De lidstaten verschaffen hun FIE’s toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De FIE’s zullen de middelen die nodig zijn om hun taken uit te voeren, kunnen verkrijgen en inzetten.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van hun FIE’s gebonden is aan vereisten inzake beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die neergelegd in artikel 67, en dat het strenge professionele normen, met inbegrip van strenge normen inzake gegevensbescherming, in acht neemt, dat het zeer integer is en over de juiste vaardigheden beschikt met betrekking tot de ethische verwerking van big-datasets. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s beschikken over procedures om belangenconflicten te voorkomen en te beheren.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s beschikken over regels voor de beveiliging en vertrouwelijkheid van informatie.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s beschikken over beveiligde en beschermde kanalen voor elektronische communicatie en uitwisseling van informatie met bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten.

    9.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s in staat zijn regelingen te treffen met andere binnenlandse bevoegde autoriteiten met betrekking tot de uitwisseling van informatie op grond van artikel 46.

    10.   Uiterlijk op 10 juli 2028 vaardigt de AMLA aan de FIE’s richtsnoeren uit over:

    a)

    de maatregelen die moeten worden genomen om de operationele autonomie en onafhankelijkheid van de FIE te behouden, met inbegrip van maatregelen om te voorkomen dat belangenconflicten haar operationele autonomie en onafhankelijkheid aantasten;

    b)

    de aard, kenmerken en doelstellingen van de operationele en strategische analyse;

    c)

    de instrumenten en methoden voor het gebruiken en vergelijken van financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie waartoe FIE’s toegang hebben; en

    d)

    praktijken en procedures voor de uitoefening van de opschorting van of niet-instemming met een transactie en de opschorting of monitoring van een rekening of zakelijke relatie op grond van artikelen 24 en 25.

    Artikel 20

    Grondrechtenfunctionaris

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s een grondrechtenfunctionaris aanwijzen. De grondrechtenfunctionaris kan lid zijn van het bestaande personeel van de FIE.

    2.   De grondrechtenfunctionaris verricht de volgende taken:

    a)

    het personeel van de FIE adviseren over door de FIE uitgevoerde activiteiten indien de grondrechtenfunctionaris dat nodig acht, of op verzoek van het personeel, zonder dat die activiteiten worden belemmerd of vertraging oplopen;

    b)

    de naleving van de grondrechten door de FIE bevorderen en monitoren;

    c)

    niet-bindende adviezen verstrekken over de verenigbaarheid van de activiteiten van de FIE’s met de grondrechten;

    d)

    het hoofd van de FIE informeren over mogelijke schendingen van grondrechten tijdens de activiteiten van de FIE.

    3.   De FIE zorgt ervoor dat de grondrechtenfunctionaris geen instructies ontvangt met betrekking tot de uitvoering van de taken van de grondrechtenfunctionaris.

    Artikel 21

    Toegang tot informatie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s, ongeacht hun organisatorische status, toegang hebben tot de informatie die zij nodig hebben om hun taken uit te voeren, met inbegrip van financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie. De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s ten minste beschikken over:

    a)

    onmiddellijke en rechtstreekse toegang tot de volgende financiële informatie:

    i)

    informatie in de nationale gecentraliseerde automatische mechanismen overeenkomstig artikel 16;

    ii)

    informatie van meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van informatie over geldovermakingen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2023/1113 en overdrachten van cryptoactiva zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van die verordening;

    iii)

    informatie over hypotheken en leningen;

    iv)

    informatie in de nationale deviezen- en valutawisseldatabanken;

    v)

    informatie over effecten;

    b)

    onmiddellijke en rechtstreekse toegang tot de volgende administratieve informatie:

    i)

    fiscale gegevens, met inbegrip van gegevens die in het bezit zijn van de belastingautoriteiten, en gegevens die zijn verkregen op grond van artikel 8, lid 3 bis, van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (40);

    ii)

    informatie over openbare-aanbestedingsprocedures voor goederen of diensten, of concessies;

    iii)

    informatie van BARIS als bedoeld in artikel 16, en van nationale onroerendgoedregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting en grond- en kadastrale registers;

    iv)

    informatie in nationale burgerschaps- en bevolkingsregisters van natuurlijke personen;

    v)

    informatie in nationale paspoort- en visumregisters;

    vi)

    informatie in grensoverschrijdende reisdatabanken;

    vii)

    informatie in commerciële databanken, met inbegrip van bedrijfs- en ondernemingsregisters en databanken van politiek prominente personen;

    viii)

    informatie in nationale registers van motorvoertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen;

    ix)

    informatie in nationale socialezekerheidsregisters;

    x)

    douanegegevens, met inbegrip van grensoverschrijdende fysieke geldovermakingen;

    xi)

    informatie in nationale wapenregisters;

    xii)

    informatie in de nationale registers van uiteindelijk begunstigden;

    xiii)

    gegevens die beschikbaar zijn via de koppeling van centrale registers overeenkomstig artikel 10, lid 19;

    xiv)

    informatie in registers van non-profitorganisaties;

    xv)

    informatie die in het bezit is van nationale financiële toezichthouders en regelgevers, overeenkomstig artikel 61 en artikel 67, lid 2;

    xvi)

    databanken met gegevens over de handel in CO2-emissierechten die zijn opgezet op grond van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie (41);

    xvii)

    informatie over jaarrekeningen van ondernemingen;

    xviii)

    nationale migratieregisters en immigratieregisters;

    xix)

    informatie die in het bezit is van handelsrechtbanken;

    xx)

    informatie in insolventieregisters en bij insolventiefunctionarissen;

    xxi)

    informatie over geldmiddelen en andere activa die zijn bevroren of geïmmobiliseerd op grond van gerichte financiële sancties;

    c)

    directe of indirecte toegang tot de volgende rechtshandhavingsinformatie:

    i)

    alle soorten informatie of gegevens waarover de bevoegde autoriteiten reeds beschikken in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten;

    ii)

    alle soorten informatie of gegevens die in het bezit zijn van overheidsinstanties of particuliere entiteiten in het kader van het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten en die ter beschikking van de bevoegde autoriteiten staan zonder toepassing van dwangmaatregelen uit hoofde van het nationale recht.

    De in de eerste alinea, punt c), bedoelde informatie omvat strafregisters, informatie over onderzoeken, informatie over de bevriezing of inbeslagneming van activa of andere onderzoeks- of voorlopige maatregelen en informatie over veroordelingen en confiscaties.

    De lidstaten kunnen per geval toestaan dat de toegang tot de in de eerste alinea, punt c), bedoelde rechtshandhavingsinformatie wordt beperkt indien het verstrekken van die informatie een lopend onderzoek in gevaar kan brengen.

    2.   De toegang tot de in lid 1 genoemde informatie wordt als rechtstreeks en onmiddellijk beschouwd als de informatie is opgenomen in een IT-databank, een register of een systeem voor gegevensontsluiting waaruit de FIE de informatie zonder tussenstappen kan opvragen, of als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de entiteiten of autoriteiten die over de informatie beschikken, verstrekken deze onverwijld door aan de FIE’s; en

    b)

    geen enkele entiteit, autoriteit of derde partij kan de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie bewerken.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE waar mogelijk rechtstreeks toegang krijgt tot de in lid 1, eerste alinea, punt c), genoemde informatie. In gevallen waarin aan de FIE indirecte toegang tot informatie wordt verleend, verstrekt de entiteit of autoriteit die de gevraagde informatie in bezit heeft, deze tijdig.

    4.   In het kader van haar functies wordt elke FIE in staat gesteld informatie van elke meldingsplichtige entiteit op te vragen, te verkrijgen en te gebruiken om haar taken te vervullen op grond van artikel 19, lid 3, van deze richtlijn, ook indien er geen voorafgaande melding wordt gedaan op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), of artikel 70, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624. Meldingsplichtige entiteiten zijn niet verplicht gehoor te geven aan verzoeken om informatie op grond van dit lid wanneer deze betrekking hebben op informatie die is verkregen in de situaties als bedoeld in artikel 70, lid 2, van die verordening.

    Artikel 22

    Antwoorden op verzoeken om informatie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s in staat zijn tijdig te antwoorden op met redenen omklede verzoeken om informatie die zijn gerechtvaardigd door bezorgdheid in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering van de in artikel 2, lid 1, punt 44), c) en d), van Verordening (EU) 2024/1624 bedoelde bevoegde autoriteiten in hun respectieve lidstaat, wanneer die informatie reeds in het bezit is van de FIE en in het betrokken geval noodzakelijk is. Het besluit betreffende de verspreiding van de informatie blijft de bevoegdheid van de FIE.

    Wanneer er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatief effect zou hebben op lopende onderzoeken of analysen, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk niet in verhouding zou staan tot de legitieme belangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon of niet relevant zou zijn voor de doeleinden waarvoor de informatie is gevraagd, is de FIE niet verplicht het verzoek in te willigen.

    In dergelijke gevallen stelt de FIE de verzoekende autoriteit schriftelijk in kennis van de redenen daarvoor.

    2.   De bevoegde autoriteiten geven de FIE feedback over het gebruik dat van de overeenkomstig dit artikel en artikel 19, lid 3, verstrekte informatie is gemaakt, over het nut ervan en over het resultaat van de op basis van die informatie genomen maatregelen en uitgevoerde onderzoeken. Deze feedback wordt zo spoedig mogelijk en in elk geval in geaggregeerde vorm ten minste eenmaal per jaar verstrekt, op zodanige wijze dat de FIE in staat wordt gesteld haar operationele analysefunctie te verbeteren.

    Artikel 23

    Verstrekking van informatie aan toezichthouders

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s aan toezichthouders, spontaan of op verzoek, informatie verstrekken die relevant kan zijn voor het toezicht op grond van hoofdstuk IV, waaronder ten minste informatie over:

    a)

    de kwaliteit en de kwantiteit van door meldingsplichtige entiteiten ingediende meldingen van verdachte transacties;

    b)

    de kwaliteit en de tijdigheid van de antwoorden van meldingsplichtige entiteiten op verzoeken van FIE’s op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2024/1624;

    c)

    relevante resultaten van strategische analysen die zijn uitgevoerd op grond van artikel 19, lid 3, punt b), van deze richtlijn, alsmede alle relevante informatie over trends en methoden op het gebied van witwassen, de daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering, met inbegrip van geografische, grensoverschrijdende en opkomende risico’s.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s toezichthouders in kennis stellen wanneer informatie waarover zij beschikken wijst op mogelijke inbreuken door meldingsplichtige entiteiten van Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113.

    3.   Behalve indien strikt noodzakelijk voor de toepassing van lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de door de FIE’s op grond van dit artikel verstrekte informatie geen informatie bevat over specifieke natuurlijke personen of rechtspersonen, noch over zaken waarin het gaat om natuurlijke of rechtspersonen die onderworpen zijn aan een lopende analyse of een lopend onderzoek, of welke kan leiden tot de identificatie van natuurlijke personen of rechtspersonen.

    Artikel 24

    Opschorting of niet-instemming

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn om, direct of indirect, dringende maatregelen te nemen wanneer er een vermoeden bestaat dat een transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, om die transactie op te schorten of er niet mee in te stemmen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de noodzaak om een transactie op te schorten of er niet mee in te stemmen wordt vastgesteld op basis van een op grond van artikel 69 van Verordening (EU) 2024/1624 gemeld vermoeden, deze opschorting of niet-instemming wordt opgelegd aan de meldingsplichtige entiteit binnen de in artikel 71 van die verordening bedoelde termijn. Indien de noodzaak om een transactie op te schorten gebaseerd is op de analytische werkzaamheden van de FIE, ongeacht of de meldingsplichtige entiteit een voorafgaande melding heeft gedaan, wordt de opschorting zo spoedig mogelijk door de FIE opgelegd.

    De opschorting van of de niet-instemming met de transactie wordt door de FIE opgelegd om bewarend beslag te leggen op de geldmiddelen, haar analysen uit te voeren, waaronder de analyse van de transactie, om het vermoeden al dan niet te bevestigen en zo ja, de resultaten van de analysen door te geven aan de betrokken bevoegde autoriteiten, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen.

    De lidstaten stellen de periode van opschorting of niet-instemming vast voor de analytische werkzaamheden van de FIE’s; deze periode duurt ten hoogste tien werkdagen. De lidstaten kunnen een langere termijn vaststellen wanneer de FIE’s op grond van het nationale recht criminele activa opsporen, in beslag nemen, bevriezen of confisqueren. Indien een langere periode van opschorting of niet-instemming wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de FIE’s hun functie uitoefenen met inachtneming van de passende nationale waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de persoon van wie de transactie is opgeschort, die opschorting voor een rechter aan te vechten.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn om de opschorting of niet-instemming te allen tijde op te heffen wanneer zij concluderen dat de opschorting of niet-instemming niet langer noodzakelijk is om aan de voorwaarden van de derde alinea te voldoen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s bevoegd zijn om op verzoek van een FIE van een andere lidstaat op te schorten of niet in te stemmen als bedoeld in dit lid.

    2.   Indien er een vermoeden bestaat dat een bankrekening of betaalrekening, een cryptoactivarekening of een zakelijke relatie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, zorgen de lidstaten ervoor dat de FIE gemachtigd is onmiddellijk actie te ondernemen, direct of indirect, het gebruik van die rekening of de zakelijke relatie op te schorten om bewarend beslag te leggen op de geldmiddelen, haar analysen uit te voeren, om het vermoeden al dan niet te bevestigen en zo ja, de resultaten van de analysen door te geven aan de betrokken bevoegde autoriteiten, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen.

    De lidstaten stellen de opschortingsperiode vast voor de analytische werkzaamheden van de FIE’s; deze periode duurt ten hoogste vijf werkdagen. De lidstaten kunnen een langere termijn vaststellen wanneer de FIE’s op grond van het nationale recht criminele activa opsporen, in beslag nemen, bevriezen of confisqueren. Indien een langere opschortingsperiode wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de FIE’s hun functie uitoefenen met inachtneming van de passende nationale waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de persoon van wie de bankrekening of betaalrekening, cryptoactivarekening of zakelijke relatie wordt opgeschort, die opschorting voor een rechter aan te vechten.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn om de opschorting te allen tijde op te heffen wanneer zij concluderen dat de opschorting niet langer noodzakelijk is om aan de doelstellingen van de eerste alinea te voldoen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn het gebruik van een rekening of van een zakelijke relatie zoals bedoeld in dit lid op verzoek van een FIE van een andere lidstaat op te schorten.

    3.   De toepassing van de opschorting of niet-instemming overeenkomstig dit artikel leidt voor de FIE of haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

    Artikel 25

    Instructies om transacties of activiteiten te controleren

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn meldingsplichtige entiteiten opdracht te geven om, gedurende een door de FIE vast te stellen, periode toezicht te houden op de transacties of activiteiten die worden uitgevoerd via een of meer bankrekeningen of betaalrekeningen, cryptoactivarekeningen of andere zakelijke relaties die door de meldingsplichtige entiteit worden beheerd voor personen aan wie een aanzienlijk risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering verbonden is. De lidstaten zorgen er ook voor dat FIE’s gemachtigd zijn de meldingsplichtige entiteit opdracht te geven verslag uit te brengen over de resultaten van deze monitoring.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s gemachtigd zijn om op verzoek van een FIE van een andere lidstaat gedurende een bepaalde periode monitoringmaatregelen op te leggen.

    Artikel 26

    Waarschuwingen aan meldingsplichtige entiteiten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s de meldingsplichtige entiteiten kunnen waarschuwen over informatie die relevant is voor de uitvoering van het cliëntenonderzoek op grond van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2024/1624. Die informatie omvat:

    a)

    soorten transacties of activiteiten waaraan een significant risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering verbonden is;

    b)

    specifieke personen aan wie een significant risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering verbonden is;

    c)

    specifieke geografische gebieden waaraan een significant risico op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering verbonden is.

    2.   Het in lid 1 bedoelde vereiste is van toepassing gedurende een in het nationale recht vastgelegde periode van ten hoogste zes maanden.

    3.   De FIE’s verstrekken de meldingsplichtige entiteiten jaarlijks strategische informatie over typologieën, risico-indicatoren en trends op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering.

    Artikel 27

    Jaarverslag van de FIE

    Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn FIE een jaarverslag over haar activiteiten uitbrengt. Het verslag bevat statistieken over:

    a)

    het gevolg dat de FIE heeft gegeven aan door haar ontvangen meldingen van verdachte transacties en activiteiten;

    b)

    meldingen van verdachte transacties door meldingsplichtige entiteiten;

    c)

    openbaarmakingen door toezichthouders en centrale registers;

    d)

    de verspreiding bij de bevoegde autoriteiten en gevolg dat aan die verspreiding is gegeven;

    e)

    de verzoeken ingediend bij en ontvangen van andere FIE’s;

    f)

    verzoeken ingediend bij en ontvangen van bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 44), c), van Verordening (EU) 2024/1624;

    g)

    de toegewezen personele middelen;

    h)

    door de douaneautoriteiten op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 doorgegeven gegevens over grensoverschrijdende fysieke overbrengingen van contanten.

    Het in de eerste alinea bedoelde verslag bevat ook informatie over de trends en typologieën die zijn vastgesteld in de dossiers die onder andere bevoegde autoriteiten worden verspreid. Op grond van de informatie in het verslag zal het niet mogelijk zijn natuurlijke personen of rechtspersonen te identificeren.

    Artikel 28

    Feedback van de FIE

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s aan meldingsplichtige entiteiten feedback geven over meldingen van vermoedens op grond van artikel 69 van Verordening (EU) 2024/1624. Deze feedback heeft ten minste betrekking op de kwaliteit van de verstrekte informatie, de tijdigheid van de rapportage, de beschrijving van het vermoeden en de in de indieningsfase verstrekte documentatie.

    Feedback op grond van dit artikel wordt niet geacht elke door de meldingsplichtige entiteiten gedane melding te omvatten.

    De FIE verstrekt ten minste eenmaal per jaar feedback, ongeacht of deze wordt verstrekt aan de individuele meldingsplichtige entiteit of aan groepen of categorieën meldingsplichtige entiteiten, rekening houdend met het totale aantal verdachte transacties dat door de meldingsplichtige entiteiten is gemeld.

    Feedback wordt ook ter beschikking gesteld van toezichthouders om hen in staat te stellen overeenkomstig artikel 40 risicogebaseerd toezicht uit te oefenen.

    FIE’s rapporteren jaarlijks aan de AMLA over de verstrekking van feedback aan meldingsplichtige entiteiten op grond van dit artikel, en verstrekken statistieken over het aantal meldingen van verdachte transacties dat door de categorieën meldingsplichtige entiteiten is gedaan.

    Uiterlijk op 10 juli 2028 doet de AMLA aanbevelingen aan de FIE’s over beste praktijken en benaderingen voor het verstrekken van feedback, onder andere betreffende het type en de frequentie van de feedback.

    De verplichting om feedback te geven mag geen afbreuk doen aan lopende analytische werkzaamheden van de FIE of aan onderzoeken of administratieve handelingen na de verspreiding door de FIE, noch aan de toepasbaarheid van de vereisten inzake gegevensbescherming en vertrouwelijkheid.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s de douaneautoriteiten ten minste eenmaal per jaar feedback geven over de doeltreffendheid en de follow-up van de op grond artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1672 doorgegeven informatie.

    Artikel 29

    Samenwerking tussen FIE’s

    De lidstaten zorgen ervoor dat FIE's zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun organisatorische status.

    Artikel 30

    Beschermde communicatiekanalen

    1.   Er wordt een systeem opgezet voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s van de lidstaten (FIU.net). FIU.net waarborgt de beveiligde communicatie en uitwisseling van informatie en maakt het mogelijk een schriftelijk verslag op te stellen van alle verwerkingsactiviteiten. FIU.net kan ook worden gebruikt voor communicatie met tegenhangers van FIE’s in derde landen en met andere instellingen, organen en instanties van de Unie. FIU.net wordt beheerd door de AMLA.

    FIU.net wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s en de AMLA voor de uitvoering van gezamenlijke analysen op grond van artikel 32 van deze richtlijn en artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s de uitwisseling van informatie op grond van de artikelen 31 en 32 doen via FIU.net. In geval van een technische storing van FIU.net wordt de informatie doorgegeven via andere passende middelen die een hoog niveau van gegevensbeveiliging en gegevensbescherming waarborgen.

    De uitwisseling van informatie tussen FIE’s en hun tegenhangers in derde landen die niet op FIU.net zijn aangesloten, vindt plaats via beschermde communicatiekanalen.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s met het oog op de vervulling van hun taken als bepaald in deze richtlijn, zo veel mogelijk samenwerken bij de toepassing van geavanceerde technologieën in overeenstemming met hun nationaal recht.

    De lidstaten zorgen er ook voor dat de FIE’s zoveel mogelijk samenwerken bij de toepassing van oplossingen die door de AMLA zijn ontwikkeld en worden beheerd overeenkomstig artikel 5, lid 5, punt i), artikel 45, lid 1, punt d), en artikel 47 van Verordening (EU) 2024/1620.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s de functies van FIU.net kunnen gebruiken om op een hit/no hit-basis de gegevens die zij op FIU.net beschikbaar stellen, te vergelijken met de gegevens die door andere FIE’s en instellingen, organen en instanties van de Unie via dat systeem beschikbaar zijn gesteld, voor zover een deze onderlinge matching binnen de respectieve mandaten van die instellingen, organen en instanties van de Unie valt.

    5.   De AMLA kan de toegang van een FIE of een tegenhanger in een derde land of een instelling, orgaan of instantie van de Unie tot FIU.net opschorten indien zij gronden heeft om aan te nemen dat die toegang de uitvoering van dit hoofdstuk en de beveiliging en vertrouwelijkheid van de informatie waarover de FIE’s beschikken en die via FIU.net wordt uitgewisseld, in gevaar zou brengen, en ook wanneer er bezorgdheid bestaat over de onafhankelijkheid en autonomie van een FIE.

    Artikel 31

    Uitwisseling van informatie tussen FIE’s

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s, spontaan of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering, en de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht het type basisdelict dat mogelijk is gepleegd, en zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling het type van mogelijk verband houdende basisdelicten niet is vastgesteld.

    Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek, verbanden met het land van de aangezochte FIE en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt.

    Wanneer een FIE een melding op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624 ontvangt die betrekking heeft op een andere lidstaat, zendt zij de melding of alle daaruit verkregen relevante informatie onverwijld door naar de FIE van die andere lidstaat.

    2.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor de uitwisseling van de in lid 1 bedoelde informatie.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

    3.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de relevantie en selectiecriteria gespecificeerd om te bepalen of een verslag ingediend op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624 betrekking heeft op een andere lidstaat als bedoeld in lid 1, derde alinea, van dit artikel.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    4.   Uiterlijk op 10 juli 2028 vaardigt de AMLA voor de FIE’s richtsnoeren uit over de procedures die moeten worden ingevoerd voor het doorsturen en ontvangen van meldingen op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624 die betrekking hebben op een andere lidstaat, en over het gevolg dat aan die melding moet worden gegeven.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de aangezochte FIE, wanneer zij gevolg geeft aan een informatieverzoek overeenkomstig lid 1, van een andere FIE, verplicht gebruik maakt van alle beschikbare bevoegdheden die zij normaliter op nationaal vlak voor het ontvangen en analyseren van informatie zou gebruiken.

    Wanneer een FIE tracht bijkomende informatie te verkrijgen van een in een andere lidstaat gevestigde meldingsplichtige entiteit die op het grondgebied van de eerste FIE actief is, wordt het verzoek gericht aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit gevestigd is. Die FIE verkrijgt informatie overeenkomstig artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 en stuurt de antwoorden onverwijld door.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een FIE op grond van lid 1 wordt verzocht informatie te verstrekken, zij zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek hierop antwoordt indien de FIE in het bezit is van de gevraagde informatie of indien de gevraagde informatie wordt bewaard in een databank die of een register dat rechtstreeks toegankelijk is voor de aangezochte FIE. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan deze termijn worden verlengd tot maximaal tien werkdagen. Indien de aangezochte FIE niet in staat is de gevraagde informatie te verkrijgen, stelt zij de verzoekende FIE daarvan in kennis.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat in uitzonderlijke, gerechtvaardigde en dringende gevallen en, in afwijking van lid 6, wanneer een FIE op grond van lid 1 wordt verzocht informatie te verstrekken die wordt bijgehouden in een databank die of een register dat rechtstreeks toegankelijk is voor de aangezochte FIE, of reeds in haar bezit is, de aangezochte FIE die informatie uiterlijk één werkdag na ontvangst van het verzoek verstrekt.

    Indien de aangezochte FIE niet in staat is binnen één werkdag te antwoorden of niet rechtstreeks toegang heeft tot de informatie, verstrekt zij een motivering. Indien het verstrekken van de gevraagde informatie binnen één werkdag een onevenredige belasting zou vormen voor de aangezochte FIE, kan zij de verstrekking van de informatie uitstellen. In dat geval stelt de aangezochte FIE de verzoekende FIE onmiddellijk in kennis van een dergelijk uitstel. De aangezochte FIE kan de termijn om op een informatieverzoek te antwoorden, verlengen tot maximaal drie werkdagen.

    8.   Een FIE kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden weigeren informatie uit te wisselen, namelijk indien de uitwisseling strijdig zou zijn met fundamentele beginselen van haar nationaal recht. Deze uitzonderlijke omstandigheden worden zodanig gespecificeerd dat misbruik en onnodige beperkingen van de vrije uitwisseling van informatie voor analytische doeleinden worden voorkomen.

    Uiterlijk op 10 juli 2028 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in de eerste alinea bedoelde uitzonderlijke omstandigheden. De lidstaten werken dergelijke kennisgevingen bij wanneer zich wijzigingen voordoen in de uitzonderlijke omstandigheden die op nationaal niveau zijn vastgesteld.

    De Commissie publiceert de geconsolideerde lijst van de in de tweede alinea bedoelde kennisgevingen.

    9.   Uiterlijk op 10 juli 2029 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij beoordeelt of de op grond van lid 8 gemelde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn.

    Artikel 32

    Gezamenlijke analysen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun FIE’s in staat zijn gezamenlijke analysen van verdachte transacties en activiteiten uit te voeren.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel richten de betrokken FIE’s, bijgestaan door de AMLA overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) 2024/1620, een gezamenlijk analyseteam op voor een specifiek doel en een beperkte periode, die met wederzijdse instemming kan worden verlengd, om operationele analysen uit te voeren van verdachte transacties of activiteiten waarbij een of meer van de FIE’s die het team oprichten, betrokken zijn.

    3.   Er kan een gezamenlijk analyseteam worden opgericht indien:

    a)

    de operationele analysen van een FIE moeilijke en veeleisende analysen vereisen die verband houden met andere lidstaten;

    b)

    een aantal FIE’s operationele analysen uitvoert waarin de omstandigheden van het geval een op elkaar afgestemd optreden in de betrokken lidstaten rechtvaardigen.

    Elk van de betrokken FIE’s of de AMLA kan op grond van artikel 44 van Verordening (EU) 2024/1620 verzoeken een gezamenlijk analyseteam op te richten.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het aan het gezamenlijke analyseteam toegewezen personeelslid van hun FIE, in overeenstemming met zijn met het toepasselijke nationale recht en binnen de grenzen van de bevoegdheden van het personeelslid, in staat is het team informatie te verstrekken waarover de FIE beschikt, met het oog op de door het team verrichte analyse.

    5.   Indien het gezamenlijke analyseteam bijstand nodig heeft van andere FIE’s dan die welke deel uitmaken van het team, kan het die andere FIE verzoeken om:

    a)

    deel te nemen aan het gezamenlijke analyseteam;

    b)

    financiële inlichtingen en financiële informatie in te dienen bij het gezamenlijke analyseteam.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s derden, met inbegrip van instellingen, organen en instanties van de Unie, kunnen uitnodigen om deel te nemen aan de gezamenlijke analysen indien dat nodig is voor de doeleinden van de gezamenlijke analysen en indien hun deelname binnen het respectieve mandaat van die derden valt.

    De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s die deelnemen aan de gezamenlijke analysen de toepasselijke voorwaarden bepalen ten aanzien van de deelname van derden en maatregelen nemen om de vertrouwelijkheid en de veiligheid van de uitgewisselde informatie te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat de uitgewisselde informatie uitsluitend wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor de gezamenlijke analyse is opgesteld.

    Artikel 33

    Gebruik door FIE’s van onderling uitgewisselde informatie

    De op grond van de artikelen 29, 31 en 32 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor het vervullen van de taken van de FIE als bepaald in deze richtlijn. Bij het uitwisselen van informatie en documenten op grond van de artikelen 29 en 31, kan de verstrekkende FIE beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen, behalve indien de toezending betrekking heeft op een op grond van artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 door een meldingsplichtige entiteit gedane melding, of op daaruit afgeleide informatie, dat een andere lidstaat betreft waar de meldingsplichtige entiteit actief is in het kader van vrije dienstverrichting en dat geen verband houdt met de lidstaat van de verstrekkende FIE. De ontvangende FIE neemt die beperkingen en voorwaarden in acht.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s ten minste één contactpersoon of -punt aanwijzen die/dat verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken om informatie van FIE’s in andere lidstaten.

    Artikel 34

    Toestemming voor verdere verspreiding van tussen FIE’s uitgewisselde informatie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van de artikelen 29, 31 en 32 uitgewisselde informatie alleen wordt gebruikt voor het doel waarvoor de informatie is gevraagd of verstrekt en dat voor het verspreiden van die informatie door de ontvangende FIE bij een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling, en voor het gebruik van die informatie voor andere dan de oorspronkelijk goedgekeurde doeleinden, de voorafgaande toestemming van de verstrekkende FIE noodzakelijk is.

    De vereisten van de eerste alinea van dit lid gelden niet indien de door de FIE toegezonden informatie betrekking heeft op een op grond van artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624, door een meldingsplichtige entiteit gedane melding die een andere lidstaat betreft waar de meldingsplichtige entiteit actief is in het kader van vrije dienstverrichting en die geen verband houdt met de lidstaat van de verstrekkende FIE.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het verspreiden van de informatie bij bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is, ongeacht het type verband houdende basisdelicten en ongeacht of het basisdelict al dan niet is vastgesteld. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die verspreiding niet weigeren, tenzij die buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen of een onderzoek zou kunnen schaden, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd. De gevallen waarin FIE’s toestemming kunnen weigeren, worden zodanig gespecificeerd dat misbruik van en ongerechtvaardigde beperkingen op de verspreiding van informatie onder de bevoegde autoriteiten worden voorkomen.

    3.   Uiterlijk op 10 juli 2028 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de uitzonderlijke omstandigheden waarin verspreiding niet in overeenstemming zou zijn met de in lid 2 bedoelde fundamentele beginselen van het nationaal recht. De lidstaten werken die kennisgevingen bij indien zich wijzigingen voordoen in de uitzonderlijke omstandigheden die op nationaal niveau zijn geconstateerd.

    De Commissie publiceert de geconsolideerde lijst van de in de eerste alinea bedoelde kennisgevingen.

    4.   Uiterlijk op 10 juli 2029 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij beoordeelt of de op grond van lid 3 gemelde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn.

    Artikel 35

    Gevolgen van strafrechtelijke bepalingen

    Verschillen tussen de nationale wettelijke definities van basisdelicten vormen geen belemmering voor het vermogen van FIE’s om bijstand te verlenen aan een andere FIE en beperken de uitwisseling, de verspreiding en het gebruik van informatie op grond van de artikelen 31, 32, 33 en 34 niet.

    Artikel 36

    Vertrouwelijkheid bij meldingen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s mechanismen hanteren ter bescherming van identiteit van de meldingsplichtige entiteiten en hun werknemers of personen met een gelijkwaardige positie, met inbegrip van agenten en distributeurs, die vermoedens melden op grond van artikel 69, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2024/1624.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat FIE’s de bron van de in lid 1 van dit artikel bedoelde melding niet openbaar maken bij het beantwoorden van verzoeken om informatie door bevoegde autoriteiten op grond van artikel 22, of bij het verspreiden van de resultaten van hun analysen op grond van artikel 19. Dit lid laat het toepasselijke nationale strafprocesrecht onverlet.

    HOOFDSTUK IV

    TOEZICHT OP DE BESTRIJDING VAN WITWASPRAKTIJKEN

    AFDELING 1

    Algemene Bepalingen

    Artikel 37

    Bevoegdheden en middelen van nationale toezichthouders

    1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat op alle meldingsplichtige entiteiten die op zijn grondgebied zijn gevestigd adequaat en doeltreffend toezicht wordt uitgeoefend, behalve in de onder artikel 38 vallende gevallen. Daartoe benoemt elke lidstaat minstens één toezichthouder die er effectief op toeziet en de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten voldoen aan de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113.

    Indien de lidstaten om redenen van dwingend algemeen belang voor meldingsplichtige entiteiten specifieke vergunningsvoorwaarden hebben ingevoerd om in het kader van het vrij verrichten van diensten op hun grondgebied actief te zijn, zorgen zij ervoor dat de door de meldingsplichtige entiteiten in het kader van die specifieke vergunningen uitgevoerde activiteiten onderworpen worden aan toezicht door hun nationale toezichthouders, ongeacht of die activiteiten via een infrastructuur op hun grondgebied of op afstand worden verricht. De lidstaten zorgen er ook voor dat het toezicht uit hoofde van deze alinea wordt gemeld aan de toezichthouders van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit is gevestigd.

    Dit lid is niet van toepassing wanneer de AMLA als toezichthouder optreedt.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders over voldoende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun in lid 5 genoemde taken uit te voeren. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt, en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en belangenconflicten, handhaaft.

    3.   In het geval van de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3), a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624, kunnen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde functie wordt vervuld door zelfregulerende organen, op voorwaarde dat die zelfregulerende organen over de in lid 6 van dit artikel bedoelde bevoegdheden beschikken en over voldoende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die organen zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt, en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en belangenconflicten, handhaaft.

    4.   Indien een lidstaat meer dan één toezichthouder heeft belast met het toezicht op een categorie meldingsplichtige entiteiten, zorgt deze ervoor dat die toezichthouders op een consistente en efficiënte manier toezicht houden op de meldingsplichtige entiteiten in de gehele sector. Daartoe benoemt de lidstaat een leidende toezichthouder of stelt hij een coördinatiemechanisme in tussen die toezichthouders.

    Indien een lidstaat meer dan één toezichthouder heeft belast met het toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten, stelt deze een coördinatiemechanisme tussen deze toezichthouders in om ervoor te zorgen dat het toezicht op de meldingsplichtige entiteiten daadwerkelijk aan de hoogste normen voldoet. Een dergelijk coördinatiemechanisme bevat alle toezichthouders, behalve indien:

    a)

    een zelfregulerend orgaan wordt belast met het toezicht, in welk geval de in artikel 52 bedoelde overheidsinstantie deelneemt aan het coördinatiemechanisme;

    b)

    verschillende toezichthouders worden belast met het toezicht op een categorie meldingsplichtige entiteiten, in welk geval de leidende toezichthouder deelneemt aan het coördinatiemechanisme; indien er geen leidende toezichthouder is benoemd, wijzen de toezichthouders een van hen als vertegenwoordiger aan.

    5.   Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale toezichthouders de volgende taken vervullen:

    a)

    relevante informatie verspreiden onder meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 39;

    b)

    beslissen in welke gevallen de specifieke risico’s die inherent zijn aan een sector, duidelijk en inzichtelijk zijn en individuele gedocumenteerde risicobeoordelingen op grond van artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1624 niet vereist zijn;

    c)

    de adequaatheid en uitvoering verifiëren van de interne beleidslijnen, procedures en controles van meldingsplichtige entiteiten op grond van hoofdstuk II van Verordening (EU) 2024/1624 en van de personele middelen die zijn toegewezen voor de uitvoering van de uit hoofde van die verordening vereiste taken, alsook, voor de toezichthouders van instellingen voor collectieve belegging, beslissen in welke gevallen de instelling voor collectieve belegging het melden van verdachte activiteiten op grond van artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) 2024/1624 kan uitbesteden aan een dienstverlener;

    d)

    de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering en de risico’s van niet-toepassing en ontduiking van gerichte financiële sancties waaraan de meldingsplichtige entiteiten zijn blootgesteld regelmatig beoordelen en monitoren;

    e)

    de naleving door meldingsplichtige entiteiten van hun verplichtingen met betrekking tot gerichte financiële sancties monitoren;

    f)

    alle noodzakelijke onderzoeken buiten de locatie, inspecties ter plaatse en thematische controles en alle andere onderzoeken, beoordelingen en analysen uitvoeren die nodig zijn om na te gaan of de meldingsplichtige entiteiten voldoen aan Verordening (EU) 2024/1624, en aan alle administratieve maatregelen die zijn genomen op grond van artikel 56;

    g)

    passende toezichtmaatregelen nemen om inbreuken op de toepasselijke vereisten door de meldingsplichtige entiteiten aan te pakken die in het kader van de toezichtbeoordelingen zijn geconstateerd, en de uitvoering van die maatregelen volgen.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders voldoende bevoegdheden hebben om hun taken als bepaald in lid 5 uit te voeren, met inbegrip van de bevoegdheid om:

    a)

    de verstrekking af te dwingen van informatie van meldingsplichtige entiteiten die relevant is voor de monitoring en verificatie van de naleving van Verordening (EU) 2024/1624 of Verordening (EU) 2023/1113 en controles uit te voeren, onder meer van dienstverleners waaraan de meldingsplichtige entiteit een deel van haar taken heeft uitbesteed om te voldoen aan de vereisten van die verordeningen;

    b)

    passende en evenredige administratieve maatregelen toe te passen om de situatie in geval van inbreuken te verhelpen, onder meer door het opleggen van geldboeten overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat financiële toezichthouders en toezichthouders die belast zijn met het toezicht op aanbieders van gokdiensten, aanvullende bevoegdheden hebben naast de in lid 6 bedoelde bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid om de bedrijfsruimten van de meldingsplichtige entiteit zonder voorafgaande aankondiging te inspecteren indien het goede verloop en de efficiëntie van een inspectie dit vereisen, en dat zij over alle nodige middelen beschikken om een dergelijk inspectie uit te voeren.

    Voor de toepassing van de eerste alinea worden de toezichthouders ten minste in staat gesteld om:

    a)

    de boeken en bescheiden van de meldingsplichtige entiteit te onderzoeken en kopieën of uittreksels van deze boeken en bescheiden te maken;

    b)

    toegang te verkrijgen tot alle software, databanken, IT-tools of andere elektronische middelen voor het vastleggen van informatie die door de meldingsplichtige entiteit worden gebruikt;

    c)

    schriftelijke of mondelinge informatie te verkrijgen van alle personen die verantwoordelijk zijn voor de interne beleidslijnen, procedures en controles inzake AML/CFT, of van hun vertegenwoordigers of personeelsleden, alsmede van vertegenwoordigers of personeelsleden van entiteiten waaraan de meldingsplichtige entiteit taken heeft uitbesteed op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2024/1624, en alle andere personen te horen die ermee instemmen om te worden ondervraagd met het oog op het verzamelen van informatie over het onderwerp van een onderzoek.

    Artikel 38

    Toezicht op vormen van infrastructuur van bepaalde tussenpersonen die actief zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten

    1.   Indien de activiteiten van de volgende meldingsplichtige entiteiten in het kader van het vrij verrichten van diensten op hun grondgebied worden uitgevoerd door agenten of distributeurs of via andere soorten infrastructuur, ook wanneer die activiteiten worden uitgevoerd op grond van een krachtens Richtlijn 2013/36/EU verkregen vergunning, zorgen de lidstaten ervoor dat dergelijke activiteiten aan toezicht door hun nationale toezichthouders worden onderworpen:

    a)

    uitgevers van elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 3, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad (42);

    b)

    betalingsdienstaanbieders zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 11, van Richtlijn (EU) 2015/2366; en

    c)

    aanbieders van cryptoactivadiensten.

    Voor de toepassing van de eerste alinea monitoren de toezichthouders van de lidstaat waar de activiteiten worden verricht effectief en zien zij toe op de naleving van de vereisten van de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113.

    2.   In afwijking van lid 1 wordt het toezicht op de in dat lid bedoelde agenten, distributeurs of andere soorten infrastructuur uitgevoerd door de toezichthouder van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit zich bevindt, indien:

    a)

    niet is voldaan aan de criteria van de in artikel 41, lid 2, bedoelde technische reguleringsnormen; en

    b)

    de toezichthouder van de lidstaat waar die agenten, distributeurs of andere soorten infrastructuur zich bevinden, de toezichthouder van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit zich bevindt ervan in kennis stelt dat, gezien de beperkte infrastructuur van de entiteit op zijn grondgebied, het toezicht op de in lid 1 bedoelde activiteiten wordt uitgevoerd door de toezichthouder van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit zich bevindt.

    3.   Voor de toepassing van dit artikel verstrekken de toezichthouder van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit zich bevindt en de toezichthouder van de lidstaat waar de meldingsplichtige entiteit in het kader van het vrij verrichten van diensten actief is via agenten of distributeurs of andere soorten infrastructuur, elkaar alle nodige informatie om te beoordelen of aan de criteria als bedoeld in lid 2, punt a), is voldaan, met inbegrip van veranderingen in de omstandigheden van de meldingsplichtige entiteit die gevolgen kunnen hebben voor de naleving van die criteria.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouder van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de meldingsplichtige entiteit zich bevindt de meldingsplichtige entiteit binnen twee weken na ontvangst van de in lid 2, punt b), bedoelde kennisgeving in kennis stelt van het feit dat hij toezicht zal houden op de activiteiten van de agenten, distributeurs of andere soorten infrastructuur via dewelke de meldingsplichtige entiteit in het kader van het vrij verrichten van diensten actief is in een andere lidstaat, en van alle latere wijzigingen in het toezicht daarop.

    5.   Dit artikel is niet van toepassing wanneer de AMLA als toezichthouder optreedt.

    Artikel 39

    Verstrekking van informatie aan meldingsplichtige entiteiten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders informatie over witwassen en terrorismefinanciering ter beschikking stellen van de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan.

    2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat het volgende:

    a)

    de risicobeoordeling op het niveau van de Unie die de Commissie op grond van artikel 7 heeft uitgevoerd en alle relevante aanbevelingen van de Commissie op basis van dat artikel;

    b)

    op grond van artikel 8 uitgevoerde nationale of sectorale risicobeoordelingen;

    c)

    relevante richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen die de AMLA heeft opgesteld overeenkomstig de artikelen 54 en 55 van Verordening (EU) 2024/1620;

    d)

    informatie over derde landen die zijn geïdentificeerd op grond van hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624;

    e)

    richtsnoeren en verslagen van de AMLA, andere toezichthouders en, in voorkomend geval, de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen, de FIE of andere bevoegde autoriteiten of internationale organisaties en opstellers van standaarden met betrekking tot methoden voor witwassen en terrorismefinanciering die van toepassing zouden kunnen zijn op een sector, en aanwijzingen die het gemakkelijker kunnen maken om transacties of activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en terrorismefinanciering, in die sector te identificeren, alsmede richtsnoeren over de verplichtingen van meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot gerichte financiële sancties.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders de meldingsplichtige entiteiten in voorkomend geval via voorlichtingsactiviteiten ervan in kennis stellen dat zij toezicht houden op hun verplichtingen.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders informatie over personen of entiteiten die zijn aangewezen in verband met gerichte financiële sancties en financiële sancties van de VN, onmiddellijk ter beschikking stellen van de meldingsplichtige entiteiten die onder hun toezicht staan.

    Artikel 40

    Risicogebaseerd toezicht

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders een risicogebaseerde benadering van het toezicht toepassen. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat zij:

    a)

    een duidelijk inzicht hebben in de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in hun lidstaat;

    b)

    alle relevante informatie beoordelen over de specifieke binnenlandse en internationale risico’s die verbonden zijn aan cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten;

    c)

    de frequentie en intensiteit van het toezicht ter plaatse, toezicht buiten locatie en thematisch toezicht baseren op het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteiten en op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in die lidstaat.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), van dit lid stellen de toezichthouders jaarlijkse toezichtprogramma’s op, waarin rekening wordt gehouden met het tijdschema en de middelen die nodig zijn om onmiddellijk op te treden bij objectieve en duidelijke aanwijzingen van inbreuken op de vereisten van de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113.

    2.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. Deze ontwerpen van technische reguleringsnormen stellen de benchmarks en een methodologie vast voor het beoordelen en classificeren van het inherente en restrisicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, alsmede van de frequentie waarmee dat risicoprofiel moet worden herzien. Bij deze frequentie wordt rekening gehouden met belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen in het beheer en de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit, alsmede met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    3.   Uiterlijk op 10 juli 2028 vaardigt de AMLA aan de toezichthouders richtsnoeren uit over:

    a)

    de kenmerken van een risicogebaseerde benadering van het toezicht;

    b)

    de maatregelen die de toezichthouders moeten nemen om voor adequaat en doeltreffend toezicht te zorgen, met inbegrip van opleiding van hun personeel;

    c)

    de stappen die moeten worden genomen bij het uitvoeren van toezicht op basis van risicogevoeligheid.

    In de in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met de resultaten van de op grond van de artikelen 30 en 35 van Verordening (EU) 2024/1620 uitgevoerde beoordelingen.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders rekening houden met de mate van keuzevrijheid die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en dat zij de risicobeoordelingen die aan deze keuzevrijheid ten grondslag liggen, en de toereikendheid van haar interne beleidslijnen, procedures en controles naar behoren evalueren.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders een gedetailleerd jaarlijks activiteitenverslag opstellen en dat een samenvatting van dat verslag openbaar wordt gemaakt. Die samenvatting bevat geen vertrouwelijke informatie en omvat:

    a)

    de categorieën meldingsplichtige entiteiten die onder toezicht staan en het aantal meldingsplichtige entiteiten per categorie;

    b)

    een beschrijving van de aan de toezichthouders verleende bevoegdheden en aan hen toegewezen taken, en, in voorkomend geval, van de in artikel 37, lid 4, bedoelde mechanismen waaraan zij deelnemen, en, voor de leidende toezichthouder, een samenvatting van de uitgevoerde coördinatieactiviteiten;

    c)

    een overzicht van de uitgevoerde toezichthoudende activiteiten.

    Artikel 41

    Centrale contactpunten

    1.   Voor de toepassing van artikel 37, lid 1, en artikel 38, lid 1), kunnen de lidstaten voorschrijven dat uitgevers van elektronisch geld, betalingsdienstaanbieders en aanbieders van cryptoactivadiensten die op hun grondgebied andere vestigingen hebben dan een dochteronderneming of een bijkantoor, of die op hun grondgebied in het kader van het vrij verrichten van diensten actief zijn via agenten of distributeurs of via andere soorten infrastructuur, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen. Dat centrale contactpunt ziet er namens de meldingsplichtige entiteit op toe dat de AML/CFT-regels worden nageleefd en vergemakkelijkt het toezicht door de toezichthouders, onder meer door de toezichthouders op verzoek documenten en informatie te verstrekken.

    2.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen bevatten de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt op grond van op grond van lid 1 passend is, en de taken van de centrale contactpunten.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    Artikel 42

    Openbaarmaking aan FIE’s

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat indien de toezichthouders tijdens controles van meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze, feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering, zij de FIE onmiddellijk daarover inlichten.

    2.   De lidstaten zien erop toe dat de toezichthouders die bevoegd zijn om toezicht te houden op de effecten-, valuta- en financiële derivatenmarkten, de FIE inlichten als zij informatie ontdekken die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de naleving van de vereisten van dit artikel niet in de plaats komt van de verplichting voor de toezichthoudende autoriteiten om alle criminele activiteiten die zij op het spoor komen of waarvan zij kennis krijgen in het kader van hun toezichtactiviteiten, te melden bij de bevoegde autoriteiten.

    Artikel 43

    Verstrekking van informatie aan FIE’s

    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders in elk geval de volgende informatie verstrekken aan de FIE’s:

    a)

    de lijst van vestigingen die in de respectieve lidstaat actief zijn en de lijst van infrastructuur die onder hun toezicht staat op grond van artikel 38, lid 1, en eventuele wijzigingen in die lijsten;

    b)

    alle relevante bevindingen die wijzen op ernstige tekortkomingen in de meldingssystemen van meldingsplichtige entiteiten;

    c)

    de resultaten van de op grond van artikel 40 uitgevoerde risicobeoordelingen, in geaggregeerde vorm.

    Artikel 44

    Algemene beginselen inzake samenwerking op het gebied van toezicht

    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectieve aard of status. Deze samenwerking omvat ook de mogelijkheid om, binnen de bevoegdheden van de aangezochte toezichthouder, namens een verzoekende toezichthouder onderzoeken te verrichten, en de daarop volgende uitwisseling van de informatie die door deze onderzoeken is verkregen, of om het uitvoeren van dat onderzoek door de verzoekende toezichthouder te vergemakkelijken.

    Artikel 45

    Verstrekking van informatie betreffende grensoverschrijdende activiteiten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van herkomst de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen drie maanden na ontvangst van een kennisgeving op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624, in kennis stellen van de activiteiten die de meldingsplichtige entiteit voornemens is uit te voeren in de lidstaat van ontvangst.

    Alle latere wijzigingen die op grond van artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1624 aan de toezichthouders van de lidstaat van herkomst worden gemeld, worden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen één maand na ontvangst ervan, gemeld aan de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van herkomst met de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst de informatie delen over de activiteiten die de meldingsplichtige entiteit daadwerkelijk op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst uitvoert die zij ontvangen in het kader van hun toezichtactiviteiten, met inbegrip van de door de meldingsplichtige entiteiten ingediende informatie als antwoord op vragenlijsten op het gebied van toezicht en alle relevante informatie die verband houdt met de in de lidstaat van ontvangst uitgevoerde activiteiten.

    De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt ten minste jaarlijks uitgewisseld. Indien die informatie in geaggregeerde vorm wordt verstrekt, zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van herkomst elk verzoek van de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst om aanvullende informatie snel beantwoorden.

    In afwijking van de tweede alinea van dit lid zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van herkomst de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst onverwijld in kennis stellen bij ontvangst van de kennisgeving van de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624 dat er in de lidstaat van ontvangst activiteiten zijn aangevat.

    Artikel 46

    Bepalingen betreffende samenwerking in het kader van groepstoezicht

    1.   In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat, voor de doeleinden van artikel 37, lid 1, de financiële toezichthouders van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectieve aard of status. Zij werken ook samen met de AMLA wanneer deze als toezichthouder optreedt.

    2.   Behalve wanneer de AMLA als toezichthouder optreedt, zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële toezichthouders van de lidstaat van herkomst toezicht houden op de effectieve uitvoering van de op groepsniveau geldende beleidslijnen, procedures en controles als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van Verordening (EU) 2024/1624. De lidstaten zorgen er ook voor dat de financiële toezichthouders van de lidstaat van ontvangst erop toezien dat de op het grondgebied van hun lidstaat gelegen vestigingen voldoen aan de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113.

    3.   Voor de toepassing van dit artikel, en behalve in gevallen waarin AML/CFT-toezichtcolleges overeenkomstig artikel 49 zijn opgezet, zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële toezichthouders elkaar alle informatie verstrekken die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun toezichthoudende taken, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief. Met name wisselen financiële toezichthouders alle informatie uit die van aanzienlijke invloed kan zijn op de beoordeling van de inherente of restrisicoblootstelling van een kredietinstelling of financiële instelling in een andere lidstaat, met inbegrip van:

    a)

    identificatie van de juridische, governance- en organisatiestructuur van de groep, die betrekking heeft op alle dochterondernemingen en bijkantoren;

    b)

    relevante informatie over de uiteindelijk begunstigden en het hoger leidinggevend personeel, met inbegrip van de resultaten van deskundigheids- en betrouwbaarheidscontroles uit hoofde van deze richtlijn of van andere rechtshandelingen van de Unie;

    c)

    beleidslijnen, procedures en controles binnen de groep;

    d)

    informatie over cliëntenonderzoek, met inbegrip van klantenbestanden en gegevens over transacties;

    e)

    ongunstige ontwikkelingen met betrekking tot de moederonderneming, dochterondernemingen of bijkantoren die ernstige gevolgen kunnen hebben voor andere delen van de groep;

    f)

    geldboeten die financiële toezichthouders voornemens zijn op te leggen en administratieve maatregelen die financiële toezichthouders voornemens zijn toe te passen overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk.

    De lidstaten zorgen er ook voor dat financiële toezichthouders, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, namens een verzoekende toezichthouder onderzoeken kunnen verrichten en de via die onderzoeken verkregen informatie kunnen delen, of het uitvoeren van dat onderzoek door de verzoekende toezichthouder kunnen vergemakkelijken.

    4.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de respectieve taken van de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst en de modaliteiten van hun onderlinge samenwerking nader omschreven.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    5.   De financiële toezichthouders kunnen elk van de volgende situaties naar de AMLA verwijzen:

    a)

    indien een financiële toezichthouder de in lid 3 bedoelde informatie niet heeft meegedeeld;

    b)

    indien een verzoek om samenwerking is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is ingewilligd;

    c)

    indien er op basis van objectieve redenen onenigheid bestaat over geconstateerde inbreuken en over de geldboeten die moeten worden opgelegd of administratieve maatregelen die moeten worden toegepast op de entiteit of groep om die inbreuken te verhelpen.

    De AMLA kan handelen overeenkomstig de haar bij artikel 33 van Verordening (EU) 2024/1620 verleende bevoegdheden. In dat geval brengt de AMLA binnen één maand advies uit over het onderwerp van het verzoek.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat dit artikel ook van toepassing is op het toezicht op:

    a)

    groepen meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector;

    b)

    meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten zonder infrastructuur in andere lidstaten dan de lidstaat waar ze zijn gevestigd, indien het toezicht op de activiteiten in die andere lidstaat door de toezichthouders van die andere lidstaat wordt uitgevoerd op grond van artikel 37, lid 1, tweede alinea.

    Indien de in lid 5 bedoelde situaties zich voordoen met betrekking tot niet-financiële toezichthouders, kan de AMLA handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 38 van Verordening (EU) 2024/1620 verleende bevoegdheden.

    De lidstaten zorgen er ook voor dat in gevallen waarin meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector deel uitmaken van structuren met gemeenschappelijke eigendom, beheer of controle op de naleving, met inbegrip van netwerken of maatschappen, de niet-financiële toezichthouders samenwerken en informatie uitwisselen.

    Artikel 47

    Samenwerking op het gebied van toezicht ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten die grensoverschrijdende activiteiten verrichten

    1.   Indien meldingsplichtige entiteiten die geen deel uitmaken van een groep grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 54, lid 1, verrichten en het toezicht op grond van artikel 37, lid 1, en artikel 38, lid 1, gezamenlijk wordt uitgevoerd door de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst, zorgen de lidstaten ervoor dat die toezichthouders zo veel mogelijk samenwerken en elkaar bijstaan bij de uitvoering van het toezicht op grond van artikel 37, lid 1, en artikel 38, lid 1.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, en behalve in gevallen waarin AML/CFT-toezichtcolleges zijn opgezet overeenkomstig artikel 49, zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders:

    a)

    elkaar op verzoek dan wel op eigen initiatief alle informatie verstrekken die ze nodig hebben om hun toezichthoudende taken uit te oefenen, met inbegrip van de in artikel 46, lid 3, eerste alinea, punten a), b) en d), bedoelde informatie, indien die informatie noodzakelijk is voor de uitoefening van toezichthoudende taken;

    b)

    elkaar in kennis stellen van ongunstige ontwikkelingen ten aanzien van de meldingsplichtige entiteit of van de vestigingen of soorten infrastructuur ervan, die ernstige gevolgen kunnen hebben voor de naleving van de toepasselijke voorschriften door de entiteit, alsook van geldboeten die zij voornemens zijn op te leggen of administratieve maatregelen die zij voornemens zijn toe te passen overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk;

    c)

    binnen de grenzen van hun bevoegdheden namens een verzoekende toezichthouder onderzoeken kunnen verrichten en de via die onderzoeken verkregen informatie kunnen delen, of het uitvoeren van dat onderzoek door de verzoekende toezichthouder kunnen vergemakkelijken.

    Dit lid geldt ook voor meldingsplichtige entiteiten die in slechts één lidstaat zijn gevestigd en in het kader van het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat actief zijn zonder over infrastructuur te beschikken, indien het toezicht op de activiteiten in die andere lidstaat door de toezichthouders van die andere lidstaat wordt uitgevoerd op grond van artikel 37, lid 1, tweede alinea.

    2.   Indien de toezichthouders van de lidstaat van herkomst op grond van artikel 38, lid 2, worden belast met het toezicht op de meldingsplichtige entiteit en op eventuele soorten infrastructuur daarvan in andere lidstaten, zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van herkomst de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst regelmatig in kennis stellen van de maatregelen die binnen de meldingsplichtige entiteit zijn genomen, en van de naleving van de toepasselijke voorschriften door die entiteit, met inbegrip van de voorschriften die in de lidstaat van ontvangst gelden. Indien ernstige, herhaalde of systematische inbreuken worden geconstateerd, stellen de toezichthouders van de lidstaat van herkomst de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst snel in kennis van die inbreuken en van eventuele geldboeten die ze voornemens zijn op te leggen en administratieve maatregelen die ze voornemens zijn toe te passen om de inbreuken te verhelpen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst de toezichthouders van de lidstaat van herkomst bijstand verlenen bij het verifiëren of de meldingsplichtige entiteit de wettelijke voorschriften naleeft. De lidstaten zorgen er met name voor dat de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst de toezichthouders van de lidstaat van herkomst in kennis stellen van iedere ernstige twijfel die ze hebben over de naleving van de toepasselijke voorschriften door de meldingsplichtige entiteit, en dat ze alle informatie waarover ze beschikken, delen met de toezichthouders van de lidstaat van herkomst.

    Dit lid geldt ook voor meldingsplichtige entiteiten die in slechts één lidstaat zijn gevestigd en in het kader van het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat actief zijn zonder over infrastructuur te beschikken, behalve indien het toezicht op de activiteiten in die andere lidstaten door de toezichthouders van die andere lidstaat wordt uitgevoerd op grond van artikel 37, lid 1, tweede alinea.

    3.   De toezichthouders moeten in staat zijn om naar de AMLA te verwijzen in elk van de volgende situaties:

    a)

    indien een toezichthouder de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), of lid 2, eerste en tweede alinea, bedoelde informatie niet heeft meegedeeld;

    b)

    indien een verzoek om samenwerking is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is ingewilligd;

    c)

    indien er op basis van objectieve redenen onenigheid bestaat over geconstateerde inbreuken en over de geldboeten die moeten worden opgelegd aan of administratieve maatregelen die moeten worden toegepast op de entiteit om die inbreuken te verhelpen.

    De AMLA handelt overeenkomstig de haar bij de artikelen 33 en 38 van Verordening (EU) 2024/1620 verleende bevoegdheden. De AMLA brengt binnen één maand advies uit over het onderwerp van het verzoek.

    Artikel 48

    Uitwisseling van informatie met betrekking tot de uitvoering van op groepsniveau geldende beleidslijnen in derde landen

    De toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin de wetgeving van een derde land de uitvoering van de krachtens artikel 16 van Verordening (EU) 2024/1624 vereiste beleidslijnen, procedures en controles niet toestaat. In die gevallen kunnen de toezichthouders gecoördineerde maatregelen nemen om tot een oplossing te komen. Bij het beoordelen van de vraag welke derde landen de uitvoering van de krachtens artikel 16 van Verordening (EU) 2024/1624 vereiste beleidslijnen, procedures en controles niet toestaan, houden de toezichthouders rekening met eventuele juridische beperkingen die een correcte uitvoering van die beleidslijnen, procedures en controles kunnen belemmeren, met inbegrip van beroepsgeheim, een ontoereikend niveau van gegevensbescherming en andere restricties die de uitwisseling van informatie beperken die relevant kan zijn voor dat doel.

    AFDELING 2

    Samenwerking met AML/CFT-toezichtcolleges en met tegenhangers in derde landen

    Artikel 49

    AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van een groep van kredietinstellingen of financiële instellingen of met het hoofdkantoor van een kredietinstelling of financiële instelling in elk van de volgende situaties specifieke AML/CFT-toezichtcolleges opzet:

    a)

    indien een kredietinstelling of een financiële instelling, met inbegrip van groepen daarvan, vestigingen heeft opgericht in ten minste twee verschillende lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waar haar hoofdkantoor zich bevindt;

    b)

    indien een kredietinstelling of financiële instelling van een derde land vestigingen heeft opgericht in ten minste drie lidstaten.

    2.   De permanente leden van het college zijn de financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van het hoofdkantoor, de financiële toezichthouders die belast zijn met vestigingen in lidstaten van ontvangst en de financiële toezichthouders die belast zijn met infrastructuur in lidstaten van ontvangst op grond van artikel 38.

    3.   Dit artikel is niet van toepassing indien de AMLA als toezichthouder optreedt.

    4.   De activiteiten van de AML/CFT-toezichtcolleges staan in verhouding tot het niveau van het risico op witwassen of terrorismefinanciering waaraan de kredietinstelling of financiële instelling is blootgesteld, en tot de omvang van haar grensoverschrijdende activiteit.

    5.   Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële toezichthouders vaststelling doen van:

    a)

    alle kredietinstellingen of financiële instellingen waaraan in hun lidstaat vergunning is verleend en die vestigingen hebben in andere lidstaten of derde landen;

    b)

    alle door kredietinstellingen of financiële instellingen in andere lidstaten of derde landen opgerichte vestigingen;

    c)

    vestigingen die op hun grondgebied zijn opgericht door kredietinstellingen of financiële instellingen uit andere lidstaten of derde landen.

    6.   In andere situaties dan die welke onder artikel 38 vallen, kan de financiële toezichthouder van de lidstaat van herkomst, indien kredietinstellingen of financiële instellingen in het kader van het vrij verrichten van diensten in andere lidstaten activiteiten uitvoeren, de financiële toezichthouders van die lidstaten uitnodigen om als waarnemer deel te nemen aan het college.

    7.   Indien een van de meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector tot een groep van kredietinstellingen of financiële instellingen behoort, nodigt de financiële toezichthouder die het college opricht de toezichthouders van die meldingsplichtige entiteiten uit om deel te nemen aan het college.

    8.   De lidstaten kunnen toestaan dat AML/CFT-toezichtcolleges worden opgezet wanneer een in de Unie gevestigde kredietinstelling of financiële instelling vestigingen heeft opgericht in ten minste twee derde landen. De financiële toezichthouders kunnen hun tegenhangers in die derde landen uitnodigen om een dergelijk college op te richten. De aan het college deelnemende financiële toezichthouders stellen een schriftelijke overeenkomst op waarin de voorwaarden en procedures voor de samenwerking en uitwisseling van informatie nader worden omschreven.

    9.   De lidstaten zorgen ervoor dat de colleges onder meer worden gebruikt voor het uitwisselen van informatie, het verlenen van wederzijdse bijstand of het coördineren van de toezichtbenadering van de groep of instelling, met inbegrip van, in voorkomend geval, het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige inbreuken van de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113 aan te pakken die worden geconstateerd op het niveau van de groep of van de kredietinstelling of financiële instelling, of in de vestigingen die de groep of instelling heeft opgericht in het rechtsgebied van een toezichthouder die deelneemt aan het college.

    10.   De AMLA kan de vergaderingen van de AML/CFT-toezichtcolleges bijwonen en faciliteert hun werkzaamheden overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) 2024/1620. Indien de AMLA besluit deel te nemen aan de vergaderingen van een AML/CFT-toezichtcollege, heeft zij de status van waarnemer.

    11.   Financiële toezichthouders kunnen hun tegenhangers in derde landen toestaan om als waarnemer deel te nemen aan AML/CFT-toezichtcolleges in het in lid 1, punt b), bedoelde geval of indien groepen of kredietinstellingen of financiële instellingen van de Unie in die derde landen dochterondernemingen of filialen hebben, mits:

    a)

    de tegenhangers uit derde landen een verzoek tot deelname indienen en de leden van het college met hun deelname instemmen, of de leden van het college overeenkomen die tegenhangers uit derde landen uit te nodigen;

    b)

    aan de gegevensbeschermingsregels van de Unie betreffende gegevensdoorgiften wordt voldaan;

    c)

    de tegenhangers uit derde landen de in lid 8, derde volzin, bedoelde schriftelijke overeenkomst ondertekenen en in het college de nodige informatie delen waarover zij beschikken voor het toezicht op de kredietinstellingen of financiële instellingen of op de groep;

    d)

    de openbaar gemaakte informatie onderworpen is aan een garantie inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig is aan die bedoeld in artikel 67, lid 1, en uitsluitend wordt gebruikt voor de uitoefening van de toezichthoudende taken van de deelnemende financiële toezichthouders of van de tegenhangers in derde landen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële toezichthouders die de colleges oprichten een beoordeling opstellen van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea is voldaan, en deze indienen bij de permanente leden van het college. Die beoordeling wordt opgesteld voordat het de tegenhanger uit een derde land wordt toegestaan deel te nemen aan het college, en kan daarna zo nodig opnieuw worden opgesteld. De financiële toezichthouders van de lidstaat van herkomst kunnen de AMLA verzoeken om ondersteuning bij het opstellen van die beoordeling.

    12.   Indien de permanente leden van het college dat noodzakelijk achten, kunnen extra waarnemers worden uitgenodigd, mits wordt voldaan aan de vertrouwelijkheidsvoorschriften. Onder meer prudentiële toezichthouders, met inbegrip van de ECB die handelt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (43), alsmede de Europese toezichthoudende autoriteiten en FIE’s, kunnen als waarnemers fungeren.

    13.   Indien de leden van een college het oneens zijn over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen, kunnen zij de zaak voorleggen aan de AMLA en haar om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) 2024/1620.

    14.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende nader bepaald:

    a)

    de algemene voorwaarden voor de werking, op basis van risicogevoeligheid, van de AML/CFT-toezichtcolleges in de financiële sector, met inbegrip van de voorwaarden voor samenwerking tussen permanente leden en met waarnemers, en de operationele werking van die colleges;

    b)

    het model voor de schriftelijke overeenkomst die op grond van lid 8 door de financiële toezichthouders moet worden ondertekend;

    c)

    eventuele aanvullende maatregelen die door de colleges moeten worden uitgevoerd wanneer groepen meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector bevatten;

    d)

    de voorwaarden voor de deelname van financiële toezichthouders in derde landen.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    Artikel 50

    AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de niet-financiële toezichthouders die belast zijn met de moederonderneming van een groep meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit in de niet-financiële sector in elk van de volgende situaties specifieke AML/CFT-toezichtcolleges kunnen oprichten:

    a)

    indien een meldingsplichtige entiteit in de niet-financiële sector, of een groep daarvan, vestigingen heeft opgericht in ten minste twee verschillende lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waar haar hoofdkantoor zich bevindt;

    b)

    indien een entiteit uit een derde land waarvoor AML/CFT-vereisten gelden, niet zijnde een kredietinstelling of een financiële instelling, vestigingen heeft opgericht in ten minste drie lidstaten.

    Dit lid zijn ook van toepassing op structuren met gemeenschappelijke eigendom, beheer of controle op de naleving, met inbegrip van netwerken of maatschappen waarvoor op groepsniveau voorschriften gelden op grond van artikel 16 van Verordening (EU) 2024/1624.

    De permanente leden van het college zijn de niet-financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van het hoofdkantoor en de niet-financiële toezichthouders die belast zijn met vestigingen in lidstaten van ontvangst of met het toezicht op die meldingsplichtige entiteit in andere lidstaten in de in artikel 37, lid 1, tweede alinea, bedoelde gevallen.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de niet-financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van een groep of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit geen college opricht, de in lid 1, tweede alinea, punt b), bedoelde niet-financiële toezichthouders een advies kunnen indienen dat, rekening houdend met het risico op witwassen en terrorismefinanciering waaraan de meldingsplichtige entiteit is blootgesteld en met de omvang van haar grensoverschrijdende activiteiten, een college wordt opgericht. Dat advies wordt door ten minste twee niet-financiële toezichthouders ingediend en gericht aan:

    a)

    de niet-financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van een groep of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit;

    b)

    de AMLA;

    c)

    alle andere niet-financiële toezichthouders.

    Indien de in dit lid, eerste alinea, punt a), bedoelde niet-financiële toezichthouder een zelfregulerend orgaan is, wordt dat advies ook ingediend bij de overheidsinstantie die belast is met het toezicht op dat zelfregulerende orgaan op grond van artikel 52.

    3.   Indien de niet-financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van een groep of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit na indiening van een advies op grond van lid 2 nog steeds acht dat het niet nodig is een college op te richten, zorgen de lidstaten ervoor dat de andere niet-financiële toezichthouders het college kunnen oprichten, mits dat uit ten minste twee leden bestaat. In die gevallen besluiten die niet-financiële toezichthouders onderling over welke toezichthouder belast is met het college. De niet-financiële toezichthouder die belast is met de moederonderneming van een groep of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit wordt in kennis gesteld van de activiteiten van het college en kan te allen tijde aan het college deelnemen.

    4.   Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de niet-financiële toezichthouders vaststelling doen van:

    a)

    alle meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector waarvan het hoofdkantoor in hun lidstaat is gevestigd en die vestingen hebben in andere lidstaten of derde landen;

    b)

    alle door die meldingsplichtige entiteiten in andere lidstaten of derde landen opgerichte vestigingen;

    c)

    vestigingen die op hun grondgebied zijn opgericht door meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector uit andere lidstaten of derde landen.

    5.   Indien meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector in het kader van het vrij verrichten van diensten in andere lidstaten activiteiten uitvoeren, kan de niet-financiële toezichthouder van de lidstaat van herkomst de niet-financiële toezichthouders van die lidstaten uitnodigen om als waarnemer deel te nemen aan het college.

    6.   Indien tot een groep in de niet-financiële sector een kredietinstelling of financiële instelling behoort, maar de aanwezigheid ervan in de groep niet voldoet aan de drempel voor het oprichten van een college op grond van artikel 49, nodigt de toezichthouder die het college opricht de financiële toezichthouders van die kredietinstellingen of financiële instellingen uit om deel te nemen aan het college.

    7.   De lidstaten kunnen toestaan dat AML/CFT-toezichtcolleges worden opgericht wanneer een in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteit in de niet-financiële sector vestigingen heeft opgericht in ten minste twee derde landen. De niet-financiële toezichthouders kunnen hun tegenhangers in die derde landen uitnodigen om een dergelijk college op te richten. De aan het college deelnemende niet-financiële toezichthouders stellen een schriftelijke overeenkomst op waarin de voorwaarden en procedures voor de samenwerking en uitwisseling van informatie nader worden omschreven.

    Indien het college wordt opgericht ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3), a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624 of groepen daarvan, bevat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde schriftelijke overeenkomst ook procedures om ervoor te zorgen dat de op grond van artikel 21, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1624 verzamelde informatie wordt gedeeld, tenzij de tweede alinea van artikel 21, lid 2, van toepassing is.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat de colleges onder meer worden gebruikt voor het uitwisselen van informatie, het verlenen van wederzijdse bijstand of het coördineren van de toezichtbenadering van de groep of meldingsplichtige entiteit, met inbegrip van, in voorkomend geval, het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige inbreuken op de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113, aan te pakken die worden geconstateerd op het niveau van de groep of van de meldingsplichtige entiteit, of in de vestigingen die de groep of meldingsplichtige entiteit heeft opgericht in het rechtsgebied van een toezichthouder die deelneemt aan het college.

    9.   De AMLA kan de vergaderingen van de AML/CFT-toezichtcolleges bijwonen en faciliteert hun werkzaamheden overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) 2024/1620. Indien de AMLA besluit deel te nemen aan de vergaderingen van een AML/CFT-toezichtcollege, heeft zij de status van waarnemer.

    10.   Niet-financiële toezichthouders kunnen hun tegenhangers in derde landen toestaan om als waarnemer deel te nemen aan AML/CFT-toezichtcolleges in het in lid 1, punt b), bedoelde geval of indien meldingsplichtige entiteiten van de Unie in de niet-financiële sector of groepen daarvan in die derde landen dochterondernemingen of filialen hebben, mits:

    a)

    de tegenhangers uit derde landen een verzoek tot deelname indienen en de leden van het college met hun deelname instemmen, of de leden van het college overeenkomen die tegenhangers uit derde landen uit te nodigen;

    b)

    aan de gegevensbeschermingsregels van de Unie betreffende gegevensdoorgiften wordt voldaan;

    c)

    de tegenhangers uit derde landen de in lid 7 bedoelde schriftelijke overeenkomst ondertekenen en in het college de nodige informatie delen waarover zij beschikken voor het toezicht op de meldingsplichtige entiteit of op de groep;

    d)

    de openbaar gemaakte informatie onderworpen is aan een garantie inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig is aan die bedoeld in artikel 67, lid 1, en uitsluitend wordt gebruikt voor de uitoefening van de toezichthoudende taken van de deelnemende niet-financiële toezichthouders of van de tegenhangers in derde landen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de niet-financiële toezichthouders die belast zijn met de moederonderneming van een groep of met het hoofdkantoor van een meldingsplichtige entiteit of, in de in lid 3 bedoelde gevallen, met het college, een beoordeling uitvoeren van de vraag of aan de voorwaarden van de eerste alinea van dit lid is voldaan, en deze indienen bij de permanente leden van het college. Die beoordeling wordt uitgevoerd voordat het de tegenhanger uit een derde land wordt toegestaan deel te nemen aan het college, en kan daarna zo nodig opnieuw worden uitgevoerd. De niet-financiële toezichthouders die belast zijn met de beoordeling kunnen de AMLA om ondersteuning verzoeken bij het uitvoeren van die beoordeling.

    11.   Indien de permanente leden van het college dat noodzakelijk achten, kunnen extra waarnemers worden uitgenodigd, mits wordt voldaan aan de vertrouwelijkheidsvoorschriften. FIE’s kunnen als waarnemers fungeren.

    12.   Indien de leden van een college het oneens zijn over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen, kunnen zij de zaak voorleggen aan de AMLA en haar om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EU) 2024/1620. De AMLA brengt binnen twee maanden advies uit over het meningsverschil.

    13.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt het volgende nader bepaald:

    a)

    de algemene voorwaarden voor de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges in de niet-financiële sector, met inbegrip van de voorwaarden voor samenwerking tussen permanente leden en met waarnemers, en de operationele werking van die colleges;

    b)

    het model voor de schriftelijke overeenkomst die op grond van lid 7 door de niet-financiële toezichthouders moet worden ondertekend;

    c)

    de voorwaarden voor de deelname van niet-financiële toezichthouders in derde landen;

    d)

    eventuele aanvullende maatregelen die de colleges moeten uitvoeren wanneer tot groepen kredietinstellingen of financiële instellingen behoren.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    14.   Uiterlijk op 10 juli 2029 en vervolgens om de twee jaar brengt de AMLA advies uit over de werking van de AML/CFT-toezicht colleges in de niet-financiële sector. Dat advies omvat:

    a)

    een overzicht van de door niet-financiële toezichthouders opgerichte colleges;

    b)

    een beoordeling van de door die colleges genomen maatregelen en de bereikte mate van samenwerking, met inbegrip van de ondervonden moeilijkheden in de werking van de colleges.

    Artikel 51

    Samenwerking met toezichthouders in derde landen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders samenwerkingsovereenkomsten kunnen sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met hun tegenhangers in derde landen. Dergelijke samenwerkingsovereenkomsten voldoen aan de toepasselijke gegevensbeschermingsregels en worden gesloten op basis van wederkerigheid en zijn onderworpen aan een garantie inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig is aan die bedoeld in artikel 67, lid 1. Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig die samenwerkingsovereenkomsten wordt uitgewisseld, wordt uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van de toezichthoudende taken van die autoriteiten.

    Indien de uitgewisselde informatie afkomstig is uit een andere lidstaat, wordt zij alleen openbaar gemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de toezichthouder die de informatie heeft gedeeld en, in voorkomend geval, uitsluitend voor de doeleinden waarmee die toezichthouder heeft ingestemd.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 verleent de AMLA de nodige bijstand bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid van de vereisten inzake beroepsgeheim die van toepassing zijn op de tegenhanger van het derde land.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders de AMLA binnen één maand na de ondertekening ervan in kennis stellen van elke op grond van dit artikel ondertekende overeenkomst.

    4.   Uiterlijk op 10 juli 2029 stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het model gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor de sluiting van samenwerkingsovereenkomsten zoals bedoeld in lid 1.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EU) 2024/1620.

    AFDELING 3

    Specifieke bepalingen met betrekking tot zelfregulerende organen

    Artikel 52

    Toezicht op zelfregulerende organen

    1.   Indien de lidstaten op grond van artikel 37, lid 3, van deze richtlijn besluiten om zelfregulerende organen toe te staan toezicht uit te oefenen op de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624, zorgen zij ervoor dat de activiteiten van die zelfregulerende organen bij de uitoefening van die taken onderworpen zijn aan toezicht door een overheidsinstantie.

    2.   De overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen is verantwoordelijk voor het waarborgen van een adequaat en doeltreffend toezichtsysteem voor de meldingsplichtige entiteiten, als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624, onder meer door:

    a)

    na te gaan of elk zelfregulerend orgaan dat de taken uitvoert of voornemens is de in artikel 37, lid 1, bedoelde taken uit te voeren, voldoet aan de vereisten van lid 3 van dat artikel;

    b)

    richtsnoeren te geven met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 37, lid 1, bedoelde taken;

    c)

    ervoor te zorgen dat de zelfregulerende organen hun taken uit hoofde van afdeling 1 van dit hoofdstuk adequaat en doeltreffend uitvoeren;

    d)

    de door de zelfregulerende organen verleende vrijstellingen van de verplichting om een individuele gedocumenteerde risicobeoordeling op te stellen op grond van artikel 37, lid 5, punt b), te controleren;

    e)

    zelfregulerende organen regelmatig te informeren over door de AMLA geplande activiteiten of uitgevoerde taken die nuttig zijn voor de uitoefening van hun toezichtfunctie, en met name de planning van collegiale toetsingen overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2024/1620.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen voldoende bevoegdheden krijgt om zich van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van lid 2 te kwijten. De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstantie ten minste de bevoegdheid heeft om:

    a)

    de verstrekking af te dwingen van informatie die relevant is voor de monitoring van de naleving en het uitvoeren van controles, met uitzondering van informatie die is verzameld door meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) en b), van Verordening (EU) 2024/1624 bij het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt, onder de voorwaarden van artikel 21, lid 2, van die verordening, of voor het vervullen van de taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of met betrekking tot gerechtelijke procedures, met inbegrip van het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van een dergelijke procedure; ongeacht of deze informatie vóór, tijdens of na een dergelijke procedure is verzameld;

    b)

    instructies te geven aan een zelfregulerend orgaan met het oog op het verhelpen van verzuim om zijn taken uit hoofde van artikel 37, lid 1, uit te voeren of om te voldoen aan de vereisten van lid 6 van dat artikel, of om dergelijke tekortkomingen te voorkomen.

    Bij het geven van instructies aan een zelfregulerend orgaan overeenkomstig de eerste alinea, punt b), houdt de autoriteit rekening met alle relevante richtsnoeren die zij heeft verstrekt of die door de AMLA zijn verstrekt.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen zijn taken zonder ongepaste beïnvloeding uitoefent.

    De lidstaten zorgen er ook voor dat het personeel van de overheidsinstanties dat toezicht houdt op de zelfregulerende organen gebonden is aan vereisten inzake beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in artikel 67, en dat het hoge professionele normen, onder meer met betrekking tot vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, in acht neemt, en zeer integer is. De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen beschikt over procedures om belangenconflicten te voorkomen en te beheren.

    5.   De lidstaten kunnen voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties voor gevallen waarin zelfregulerende organen geen gevolg geven aan verzoeken, instructies of andere maatregelen die de autoriteit op grond van lid 2 of lid 3 heeft genomen.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen de autoriteiten die bevoegd zijn voor het onderzoeken en vervolgen van criminele activiteiten tijdig, rechtstreeks of via de FIE, informeert over inbreuken waarvoor strafrechtelijke sancties gelden die zij bij de uitvoering van haar taken vaststelt.

    7.   De overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen, publiceert een jaarverslag met informatie over:

    a)

    het aantal en de aard van de door elk zelfregulerend orgaan geconstateerde inbreuken en de aan de meldingsplichtige entiteiten opgelegde geldboeten of opgelegde administratieve maatregelen;

    b)

    het aantal verdachte transacties dat door de meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan toezicht door elk zelfregulerend orgaan aan de FIE is gemeld, ongeacht of deze rechtstreeks zijn ingediend op grond van artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1624, dan wel door elk zelfregulerend orgaan aan de FIE zijn doorgestuurd op grond van artikel 70, lid 1, van die verordening;

    c)

    het aantal en de beschrijving van de geldboeten en dwangsommen die zijn opgelegd of de maatregelen die zijn toegepast, uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk, door elk zelfregulerend orgaan teneinde de naleving van Verordening (EU) 2024/1624 door meldingsplichtige entiteiten te waarborgen als bedoeld in artikel 55, lid 1, van deze richtlijn;

    d)

    het aantal en de beschrijving van de maatregelen die zijn genomen door de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen uit hoofde van dit artikel en het aantal instructies dat aan zelfregulerende organen is gegeven.

    Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt beschikbaar gesteld op de website van de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen en wordt ingediend bij de Commissie en de AMLA.

    AFDELING 4

    Geldboeten en administratieve maatregelen

    Artikel 53

    Algemene bepalingen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113 overeenkomstig deze afdeling.

    2.   Onverminderd het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake geldboeten en administratieve maatregelen vast en zorgen zij ervoor dat de toezichthouders dergelijke geldboeten en administratieve maatregelen kunnen toepassen met betrekking tot inbreuken op Verordening (EU) 2024/1624 of Verordening (EU) 2023/1113, en dat deze worden gehandhaafd. Elke daaruit voortvloeiende sanctie of maatregel die op grond van deze afdeling wordt opgelegd of toegepast, moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    3.   Indien het rechtsstelsel van een lidstaat niet in administratieve sancties voorziet, kan dit artikel in afwijking van lid 2 zodanig worden toegepast dat de geldboete door de toezichthouder wordt geïnitieerd en door de gerechtelijke autoriteit wordt opgelegd, waarbij wordt gewaarborgd dat deze rechtsmiddelen doeltreffend zijn en een gelijkwaardig effect hebben aan dat van de door toezichthouder opgelegde geldboeten. De geldboeten zijn in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

    De in de eerste alinea bedoelde lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 juli 2027 in kennis van de nationale bepalingen die zij op grond van dit lid vaststellen, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

    4.   In geval van een inbreuk op Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113 zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer verplichtingen gelden voor rechtspersonen niet alleen aan de rechtspersoon, maar ook aan het hoger leidinggevend personeel en aan andere natuurlijke personen die krachtens het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn geldboeten kunnen worden opgelegd en administratieve maatregelen kunnen worden toegepast.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer toezichthouders inbreuken vaststellen waarvoor strafrechtelijke sancties gelden, zij de autoriteiten die bevoegd zijn om criminele activiteiten te onderzoeken en te vervolgen, daarvan tijdig in kennis stellen.

    5.   Overeenkomstig deze richtlijn en het nationale recht, worden geldboeten opgelegd en administratieve maatregelen toegepast op een van de volgende wijzen:

    a)

    rechtstreeks door de toezichthouders;

    b)

    in samenwerking tussen de toezichthouders en andere autoriteiten;

    c)

    onder de verantwoordelijkheid van de toezichthouders door middel van delegatie aan andere autoriteiten;

    d)

    door middel van een verzoek aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten door de toezichthouders.

    Uiterlijk op 10 oktober 2027 stellen de lidstaten de Commissie en de AMLA in kennis van de informatie over de regelingen met betrekking tot het opleggen van geldboeten of het toepassen van administratieve maatregelen op grond van dit lid, met inbegrip van, in voorkomend geval, informatie over de vraag of voor bepaalde sancties of maatregelen een specifieke procedure moet worden gevolgd.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders bij het bepalen van het type en het niveau van geldboeten of administratieve maatregelen rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder in voorkomend geval:

    a)

    de ernst en de duur van de inbreuk;

    b)

    het aantal keren dat de inbreuk werd herhaald;

    c)

    de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld;

    d)

    de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, mede in het licht van zijn totale omzet of jaarinkomen;

    e)

    het voordeel dat de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon of rechtspersoon uit de inbreuk heeft behaald, voor zover dat kan worden bepaald;

    f)

    de verliezen die derden door de inbreuk hebben geleden, voor zover die verliezen kunnen worden bepaald;

    g)

    de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit heeft meegewerkt;

    h)

    eerdere overtredingen door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in Verordening (EU) 2024/1624 of Verordening (EU) 2023/1113, bedoelde inbreuken wanneer die namens hen of ten behoeve van hen zijn gepleegd door personen die individueel of als lid van een orgaan van die rechtspersoon handelen en die binnen die rechtspersoon een leidinggevende functie bekleden, op basis van een van de volgende elementen:

    a)

    de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

    b)

    de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen;

    c)

    de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

    8.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld indien het gebrek aan toezicht of controle door een persoon als bedoeld in lid 7 van dit artikel inbreuken op Verordening (EU) 2024/1624 of Verordening (EU) 2023/1113 mogelijk heeft gemaakt door een persoon die onder hun gezag staat namens of ten voordele van de rechtspersoon.

    9.   Bij de uitoefening van hun bevoegdheid om geldboeten op te leggen of administratieve maatregelen toe te passen, werken de toezichthouders nauw samen en coördineren zij in voorkomend geval hun maatregelen met andere autoriteiten teneinde ervoor te zorgen dat die geldboeten of administratieve maatregelen het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

    10.   Uiterlijk op 10 juli 2026 stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt ze deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende bepaald:

    a)

    indicatoren voor de classificatie van de ernst van inbreuken;

    b)

    criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van het niveau van geldboeten of het toepassen van administratieve maatregelen op grond van deze afdeling;

    c)

    een methode voor het opleggen van dwangsommen op grond van artikel 57, met inbegrip van de frequentie ervan.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 49 tot en met 52 van Verordening (EU) 2024/1620.

    11.   Uiterlijk op 10 juli 2026 vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de basisbedragen voor het opleggen van geldboeten in verhouding tot de omzet, uitgesplitst naar type van de inbreuk en categorie van meldingsplichtige entiteiten.

    Artikel 54

    Toezichtmaatregelen ten aanzien van vestigingen van meldingsplichtige entiteiten en bepaalde activiteiten in het kader van het vrij verrichten van diensten

    1.   In het geval van vestigingen van meldingsplichtige entiteiten die als zodanig niet in aanmerking komen als kredietinstellingen of financiële instellingen of van soorten infrastructuur van meldingsplichtige entiteiten waarop de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst toezicht uitoefent op grond van artikel 38, lid 1, zijn de leden 2 tot en met 5 van dit artikel van toepassing.

    2.   Indien de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst inbreuken op de toepasselijke vereisten vaststellen, verzoeken zij de meldingsplichtige entiteiten die actief zijn via de in lid 1 bedoelde vestigingen of soorten infrastructuur, te voldoen aan de toepasselijke vereisten en stellen zij de toezichthouders van de lidstaat van herkomst in kennis van de bij die meldingsplichtige entiteiten vastgestelde inbreuken en van het verzoek om aan de vereisten te voldoen.

    3.   Indien de meldingsplichtige entiteiten niet de nodige maatregelen nemen, stellen de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst de toezichthouders van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis.

    De toezichthouders van de lidstaat van herkomst handelen onverwijld en nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken meldingsplichtige entiteit de vastgestelde inbreuken in haar vestigingen of soorten infrastructuur in de lidstaat van ontvangst verhelpt. De toezichthouders van de lidstaat van herkomst stellen de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst in kennis van alle op grond van dit lid genomen maatregelen.

    4.   In afwijking van lid 3 mogen de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst in situaties van ernstige, herhaalde of systematische inbreuken door meldingsplichtige entiteiten die actief zijn via vestigingen of andere soorten infrastructuur op hun grondgebied als genoemd in lid 1 die onmiddellijke maatregelen vereisen, op eigen initiatief passende en evenredige maatregelen nemen om die inbreuken aan te pakken. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de inbreuken zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de toezichthouders van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst de toezichthouder van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit onmiddellijk in kennis stellen zodra de ernstige, herhaalde of systematische inbreuken zijn geconstateerd en zodra op grond van de eerste alinea een maatregel is genomen, tenzij in samenwerking met de toezichthouders van de lidstaat van herkomst maatregelen worden genomen.

    5.   Indien de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst het oneens zijn over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen, kunnen zij de zaak voorleggen aan de AMLA en om bijstand van de AMLA verzoeken overeenkomstig de artikelen 33 en 38 van Verordening (EU) 2024/1620. De AMLA brengt binnen één maand advies uit over het meningsverschil.

    Artikel 55

    Geldboeten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat aan meldingsplichtige entiteiten geldboeten worden opgelegd voor ernstige, herhaalde of systematische inbreuken, ongeacht of die opzettelijk of uit onachtzaamheid zijn verricht, op de vereisten van de volgende bepalingen van Verordening (EU) 2024/1624:

    a)

    hoofdstuk II (interne beleidslijnen, procedures en controles van meldingsplichtige entiteiten);

    b)

    hoofdstuk III (cliëntenonderzoek);

    c)

    hoofdstuk V (meldingsplicht);

    d)

    artikel 77 (bewaren van informatie).

    De lidstaten zorgen er ook voor dat geldboeten kunnen worden opgelegd indien meldingsplichtige entiteiten de op grond van artikel 56 van deze richtlijn ten aanzien van hen toegepaste administratieve maatregelen niet hebben nageleefd, of voor inbreuken die niet ernstig, herhaald of systematisch zijn.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1, eerste alinea, bedoelde gevallen de maximale geldboeten die kunnen worden opgelegd ten minste tweemaal het bedrag van het uit de inbreuk voortvloeiende voordeel bedragen indien dat voordeel kan worden bepaald, of, indien dit hoger is, ten minste 1 000 000 EUR.

    Voor lidstaten die niet de euro als munt hebben, is de in de eerste alinea bedoelde waarde de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 9 juli 2024.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, in afwijking van lid 2 ook de volgende geldboeten kunnen worden opgelegd:

    a)

    in geval van een rechtspersoon, maximale geldboeten van ten minste 10 000 000 EUR of in lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale munteenheid op 9 juli 2024 of, indien dit hoger is, 10 % van de totale jaaromzet volgens de recentste door het leidinggevend orgaan goedgekeurde rekeningen; indien de meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (44) een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of het overeenkomstige soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke boekhoudregeling volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening;

    b)

    in het geval van een natuurlijke persoon, maximale geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, de overeenkomstige waarde in de nationale valuta op 9 juli 2024.

    4.   De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten machtigen geldboeten op te leggen die de in de leden 2 en 3 bedoelde bedragen overschrijden.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij de bepaling van het bedrag van de geldboete rekening wordt gehouden met het vermogen van de meldingsplichtige entiteit om de boete te betalen en dat, indien de geldboete van invloed kan zijn op de naleving van prudentiële regelgeving, de toezichthouders de autoriteiten raadplegen die bevoegd zijn voor het toezicht op de naleving van de relevante rechtshandelingen van de Unie door de meldingsplichtige entiteiten.

    Artikel 56

    Administratieve maatregelen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders administratieve maatregelen kunnen toepassen op een meldingsplichtige entiteit wanneer zij het volgende vaststellen:

    a)

    inbreuken op Verordening (EU) 2024/1624 of Verordening (EU) 2023/1113, hetzij in combinatie met geldboeten voor ernstige, herhaalde en systematische inbreuken, hetzij als op zichzelf staande maatregelen;

    b)

    tekortkomingen in de interne beleidslijnen, procedures en controles van de meldingsplichtige entiteit die waarschijnlijk zullen leiden tot inbreuken op de in punt a) genoemde vereisten, en administratieve maatregelen die deze inbreuken kunnen voorkomen of het risico daarop kunnen verminderen;

    c)

    dat de meldingsplichtige entiteit interne beleidslijnen, procedures en controles heeft die niet in verhouding staan tot de risico’s van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering waaraan de entiteit is blootgesteld.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders ten minste in staat zijn om:

    a)

    aanbevelingen te doen;

    b)

    meldingsplichtige entiteiten te gelasten hieraan te voldoen, onder meer door specifieke corrigerende maatregelen uit te voeren;

    c)

    een publieke verklaring af te geven waarin de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

    d)

    een bevel uit te vaardigen waarbij de natuurlijke of rechtspersoon wordt gelast de gedraging te staken en af te zien van herhaling ervan;

    e)

    de bedrijfsactiviteiten, de activiteiten of het netwerk van instellingen waaruit de meldingsplichtige entiteit bestaat, te beperken of te begrenzen, of de afstoting van activiteiten te eisen;

    f)

    indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de vergunning in te trekken of op te schorten;

    g)

    te eisen dat wijzigingen in de governancestructuur worden aangebracht.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders door middel van de in lid 2 bedoelde administratieve maatregelen met name kunnen:

    a)

    eisen dat alle gegevens of inlichtingen worden verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken op grond van dit hoofdstuk onverwijld worden verstrekt, dat documenten worden voorgelegd of dat aanvullende of frequentere meldingen worden opgelegd;

    b)

    eisen dat de interne beleidslijnen, procedures en controles worden versterkt;

    c)

    de meldingsplichtige entiteit verplichten een specifiek beleid of specifieke vereisten toe te passen met betrekking tot categorieën van of individuele cliënten, transacties, activiteiten of leveringskanalen die hoge risico’s inhouden;

    d)

    eisen dat maatregelen worden genomen om het witwasrisico of het risico van terrorismefinanciering dat inherent is aan de activiteiten en producten van de meldingsplichtige entiteit, te verminderen;

    e)

    een tijdelijk verbod opleggen aan elke persoon met leidinggevende verantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit, of aan elke andere natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht voor de inbreuk, om leidinggevende functies in meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen.

    4.   De in lid 2 bedoelde administratieve maatregelen gaan, in voorkomend geval, vergezeld van bindende termijnen voor de uitvoering ervan. De lidstaten zien erop toe dat de toezichthouders zorgen voor de follow-up en beoordeling van de uitvoering door de meldingsplichtige entiteit van de gevraagde maatregelen.

    5.   De lidstaten kunnen toezichthouders machtigen om naast de in lid 2 bedoelde administratieve maatregelen aanvullende soorten administratieve maatregelen toe te passen.

    Artikel 57

    Dwangsommen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien meldingsplichtige entiteiten de door de toezichthouder op grond van artikel 56, lid 2, punten b), d), e) en g), toegepaste administratieve maatregelen niet binnen de toepasselijke termijnen naleven, de toezichthouders dwangsommen kunnen opleggen om de naleving van die administratieve maatregelen af te dwingen.

    2.   De dwangsommen moeten doeltreffend en evenredig zijn. De dwangsommen worden opgelegd totdat de meldingsplichtige entiteit of betrokkene de administratieve maatregelen naleeft.

    3.   Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom voor rechtspersonen niet meer dan 3 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar of, voor natuurlijke personen, mag dit bedrag niet meer bedragen dan 2 % van hun gemiddelde inkomsten per dag in het voorafgaande kalenderjaar.

    4.   Dwangsommen kunnen worden opgelegd gedurende een termijn van maximaal zes maanden na het besluit van de toezichthouder. Indien de meldingsplichtige entiteit na het verstrijken van die termijn nog niet aan de administratieve maatregel heeft voldaan, zorgen de lidstaten ervoor dat toezichthouders dwangsommen kunnen opleggen voor een aanvullende periode van maximaal zes maanden.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat een besluit om een dwangsom op te leggen vanaf de datum van toepassing van de administratieve maatregel kan worden genomen.

    De dwangsom is van toepassing vanaf de datum waarop het besluit wordt genomen.

    Artikel 58

    Bekendmaking van geldboeten, administratieve maatregelen en dwangsommen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthouders besluiten tot oplegging van geldboeten, tot toepassing van administratieve maatregelen als bedoeld in artikel 56, lid 2, punten c) tot en met g), op grond van artikel 56, lid 1, punt a), of dwangsommen op hun website in een toegankelijk formaat opleggen.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde besluiten door de toezichthouder worden bekendgemaakt onmiddellijk nadat de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon van die besluiten in kennis is gesteld.

    In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten, wanneer de bekendmaking administratieve maatregelen betreft waartegen beroep is ingesteld en die niet gericht zijn op het verhelpen van ernstige, herhaalde en systematische inbreuken, toestaan dat de bekendmaking van die administratieve maatregelen wordt uitgesteld tot het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep.

    Indien de bekendmaking betrekking heeft op besluiten waartegen beroep is ingesteld, maken de toezichthouders deze informatie en alle latere informatie over een beroep en de uitkomst daarvan ook onmiddellijk op hun website bekend. Elk besluit tot intrekking van een eerder besluit om een geldboete, een administratieve maatregel toe te passen of een dwangsom op te leggen, wordt eveneens bekendgemaakt.

    3.   De bekendmaking bevat ten minste informatie over het type en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijke personen, en, in het geval van geldboeten en dwangsommen, de bedragen ervan. De lidstaten zijn niet verplicht deze alinea toe te passen op besluiten tot toepassing van administratieve onderzoeksmaatregelen, of die worden genomen op grond van artikel 56, lid 2, punten a) en c).

    Indien de bekendmaking van de identiteit van de in de eerste alinea bedoelde verantwoordelijke personen of de persoonsgegevens van die personen na een beoordeling per geval door de toezichthouders als onevenredig wordt beschouwd, of wanneer bekendmaking de stabiliteit van de financiële markten of een lopend onderzoek in gevaar brengt, moeten de toezichthouders:

    a)

    de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat de redenen voor niet-bekendmaking ophouden te bestaan;

    b)

    het besluit in overeenstemming met het nationale recht op anonieme basis bekendmaken, indien de betrokken persoonsgegevens door een dergelijke anonieme bekendmaking doeltreffend worden beschermd; in dat geval kan de bekendmaking van de relevante gegevens voor een redelijke termijn worden uitgesteld mits te verwachten is dat de redenen voor anonieme bekendmaking binnen die termijn ophouden te bestaan;

    c)

    het besluit in het geheel niet bekendmaken, indien de in punten a) en b) genoemde opties ontoereikend worden geacht om een van de volgende waarborgen te bieden:

    i)

    dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

    ii)

    dat de bekendmaking van het besluit evenredig is ten aanzien van geldboeten en administratieve maatregelen voor inbreuken die als van geringe aard worden beschouwd.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke bekendmaking overeenkomstig dit artikel gedurende een periode van vijf jaar na de bekendmaking op de website van de toezichthouders blijft staan. De in de bekendmaking opgenomen persoonsgegevens worden op de website van de toezichthouders evenwel slechts bewaard gedurende de periode die nodig is overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsregels, en in elk geval niet langer dan vijf jaar.

    Artikel 59

    Uitwisseling van informatie inzake geldboeten en dwangsommen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun toezichthouders en, in voorkomend geval, de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken, de AMLA in kennis stellen van alle overeenkomstig deze afdeling opgelegde geldboeten en toegepaste administratieve maatregelen, met inbegrip van elk beroep in verband daarmee en het resultaat daarvan. Die informatie wordt ook met andere toezichthouders gedeeld wanneer de geldboete of administratieve maatregel betrekking heeft op een entiteit die in twee of meer lidstaten actief is.

    2.   De AMLA houdt op haar website links bij naar de bekendmaking door elke toezichthouder van overeenkomstig artikel 58 opgelegde geldboeten en toegepaste administratieve maatregelen, en geeft aan voor welke periode elke lidstaat geldboeten en administratieve maatregelen bekendmaakt.

    AFDELING 5

    Melding van inbreuken

    Artikel 60

    Melding van inbreuken en bescherming van melders

    1.   Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op de melding van inbreuken op de Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2023/1113 en op deze richtlijn, en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden en van de bij die meldingen betrokken personen.

    2.   Toezichthoudende autoriteiten zijn de autoriteiten die bevoegd zijn voor het opzetten van kanalen voor externe melding en voor de follow-up van meldingen, voor zover het de vereisten betreft die van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937.

    3.   De overheidsinstanties die toezicht houden op de in artikel 52 genoemde zelfregulerende organen zijn de autoriteiten die bevoegd zijn om externe meldingskanalen op te zetten en om follow-up te geven aan de verslagen van zelfregulerende organen en hun personeel, voor zover het gaat om vereisten die van toepassing zijn op zelfregulerende organen bij de uitoefening van toezichthoudende taken.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector jaarlijks verslag uitbrengen aan de AMLA over het volgende:

    a)

    het aantal op grond van lid 1 ontvangen meldingen en informatie over het aandeel meldingen dat is of wordt opgevolgd, met inbegrip van de vraag of zij zijn afgerond of nog in behandeling zijn, en van de meldingen die zijn afgewezen;

    b)

    de soorten gemelde onregelmatigheden;

    c)

    indien de meldingen zijn opgevolgd, een beschrijving van de maatregelen die de toezichthouder heeft genomen en, voor meldingen die nog in behandeling zijn, van de maatregelen die de toezichthouder voornemens is te nemen;

    d)

    indien de meldingen zijn afgewezen, de redenen daarvoor.

    Het in de eerste alinea bedoelde jaarverslag bevat geen informatie over de identiteit of het beroep van de melders, noch enige andere informatie die tot hun identificatie zou kunnen leiden.

    HOOFDSTUK V

    SAMENWERKING

    AFDELING 1

    AML/CFT-samenwerking

    Artikel 61

    Algemene bepalingen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, FIE’s, toezichthouders, met inbegrip van de AMLA, en andere bevoegde autoriteiten, alsmede belastingautoriteiten, beschikken over doeltreffende mechanismen om hen in staat te stellen op nationaal niveau samen te werken en te coördineren met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van beleid en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en ter voorkoming van het niet uitvoeren of ontduiken van gerichte financiële sancties, mede met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 8.

    2.   Met betrekking tot informatie over uiteindelijk begunstigden die de bevoegde autoriteiten op grond van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2024/1624 en afdeling 1 van hoofdstuk II van deze richtlijn hebben verkregen, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten deze informatie tijdig en kosteloos kunnen verstrekken aan de tegenhanger van bevoegde autoriteiten van andere lidstaten of derde landen.

    3.   De uitwisseling van informatie of bijstand tussen bevoegde autoriteiten en hun tegenhangers voor de toepassing van deze richtlijn wordt door de lidstaten niet verboden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderworpen. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten een verzoek om bijstand niet afwijzen op grond van het feit dat:

    a)

    het verzoek wordt geacht ook betrekking te hebben op belastingaangelegenheden;

    b)

    het nationale recht vereist dat de meldingsplichtige entiteiten geheimhouding of vertrouwelijkheid in acht nemen, behalve in gevallen waarin de relevante informatie die wordt opgevraagd, wordt beschermd door het recht op vertrouwelijkheid of wanneer een bij wet voorgeschreven beroepsgeheim als bepaald in artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1624 geldt;

    c)

    er een onderzoek, een procedure of een FIE-analyse loopt in de aangezochte lidstaat, tenzij de bijstand dat onderzoek, die procedure of die FIE-analyse zou belemmeren;

    d)

    de aard of de status van de verzoekende bevoegde autoriteit verschilt van die van de aangezochte bevoegde autoriteit.

    Artikel 62

    Mededeling van de lijst van bevoegde autoriteiten

    1.   Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, delen de lidstaten aan de Commissie en de AMLA het volgende mee:

    a)

    de lijst van toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving door de meldingsplichtige entiteiten van Verordening (EU) 2024/1624, alsmede, in voorkomend geval, de naam van de overheidsinstantie die toezicht houdt op de zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken uit hoofde van deze richtlijn, en hun contactgegevens;

    b)

    de contactgegevens van hun FIE;

    c)

    de lijst van andere bevoegde nationale autoriteiten.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 worden de volgende contactgegevens verstrekt:

    a)

    een contactpunt of, bij gebrek daaraan, de naam en de rol van een contactpersoon;

    b)

    het e-mailadres en het telefoonnummer van het contactpunt of, bij gebrek daaraan, het professionele e-mailadres en het telefoonnummer van de contactpersoon.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van lid 1 aan de Commissie en de AMLA verstrekte informatie wordt geactualiseerd zodra een wijziging plaatsvindt.

    4.   De AMLA publiceert een register van de in lid 1 bedoelde autoriteiten op haar website en vergemakkelijkt de uitwisseling van de in lid 2 bedoelde informatie tussen de bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten in het register fungeren, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, als contactpunt voor hun tegenhangers. De FIE’s en toezichthoudende autoriteiten fungeren ook als contactpunt voor de AMLA.

    Artikel 63

    Samenwerking met de AMLA

    De FIE en de toezichthoudende autoriteiten werken samen met de AMLA en verstrekken haar alle informatie die zij nodig heeft om haar taken uit hoofde van deze richtlijn en uit hoofde van Verordeningen (EU) 2024/1624 en (EU) 2024/1620 uit te voeren.

    AFDELING 2

    Samenwerking met andere autoriteiten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie

    Artikel 64

    Samenwerking met betrekking tot kredietinstellingen of financiële instellingen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële toezichthouders, FIE’s, en autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen of financiële instellingen uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, binnen hun respectieve bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor de uitvoering van hun respectieve taken. Deze samenwerking en informatie-uitwisseling doen geen afbreuk aan elk lopend onderzoek, een FIE-analyse of een lopende procedure overeenkomstig het strafrecht of het bestuursrecht van de lidstaat waar de financiële toezichthouder of de autoriteit die krachtens andere rechtshandelingen met bevoegdheden voor het toezicht op kredietinstellingen of financiële instellingen is belast, gevestigd is, en doet geen afbreuk aan de vereisten inzake beroepsgeheim als bedoeld in artikel 67, lid 1.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer financiële toezichthouders tekortkomingen in het AML/CFT-interne-controlesysteem van een kredietinstelling en in de toepassing van de vereisten van Verordening (EU) 2024/1624 vaststellen die de risico’s waaraan de instelling is of zou kunnen worden blootgesteld, aanzienlijk verhogen, de financiële toezichthouder de Europese Bankautoriteit (EBA) en de autoriteit of het orgaan dat toezicht houdt op de kredietinstelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, met inbegrip van de ECB die handelt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013, onmiddellijk informeert.

    In geval van een mogelijk verhoogd risico kunnen de financiële toezichthouders samenwerken en informatie delen met de autoriteiten die toezicht houden op de instelling overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU en een gemeenschappelijke beoordeling opstellen die aan de EBA moet worden meegedeeld door de toezichthouder die de kennisgeven eerst heeft verzonden. De AMLA wordt van dergelijke kennisgevingen op de hoogte gehouden.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer financiële toezichthouders vaststellen dat een kredietinstelling heeft geweigerd een zakelijke relatie aan te gaan of besloten heeft een dergelijke relatie te beëindigen, maar het gedocumenteerde cliëntenonderzoek op grond van artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1624 een dergelijke weigering niet rechtvaardigt, zij de autoriteit die verantwoordelijk is voor de naleving door die kredietinstelling van Richtlijn 2014/92/EU of Richtlijn (EU) 2015/2366, daarvan in kennis stellen.

    4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de financiële toezichthouders samenwerken met de afwikkelingsautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU of met de aangewezen autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU.

    De financiële toezichthouders stellen de in de eerste alinea genoemde autoriteiten in kennis indien zij bij de uitoefening van hun toezichtactiviteiten op grond van AML/CFT een van de volgende situaties vaststellen:

    a)

    een grotere kans op niet-beschikbaarheid van deposito’s;

    b)

    een risico dat een kredietinstelling of een financiële instelling wordt geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen overeenkomstig artikel 32, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU.

    Op verzoek van de in de eerste alinea van dit lid genoemde autoriteiten stellen financiële toezichthouders, indien er een grotere kans op niet-beschikbaarheid van deposito’s is of een risico bestaat dat een kredietinstelling of een financiële instelling wordt geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen overeenkomstig artikel 32, lid 4, van Richtlijn 2014/59/EU, die autoriteiten in kennis van elke transactie, rekening of zakelijke relatie die door die kredietinstelling of financiële instelling wordt beheerd en die op grond van artikel 24 door de FIE is opgeschort.

    5.   De financiële toezichthouders brengen jaarlijks verslag uit aan de AMLA over hun samenwerking met andere autoriteiten op grond van dit artikel, met inbegrip van de mate van betrokkenheid van de FIE’s bij deze samenwerking.

    6.   Uiterlijk op 10 juli 2029 vaardigt de AMLA, in overleg met de EBA, richtsnoeren uit over de samenwerking tussen financiële toezichthouders en de in de leden 2, 3, en 4, bedoelde autoriteiten, onder meer over de mate van betrokkenheid van de FIE’s bij deze samenwerking.

    Artikel 65

    Samenwerking met betrekking tot auditors

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders die belast zijn met auditors en, in voorkomend geval, overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen op grond van hoofdstuk IV van deze richtlijn, hun FIE en de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren op grond van artikel 32 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (45) en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad (46), binnen hun respectieve bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor de uitoefening van hun respectieve taken.

    Vertrouwelijke informatie die op grond van dit artikel wordt uitgewisseld, wordt door de in de eerste alinea genoemde autoriteiten uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van hun functies binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn of de andere in de eerste alinea genoemde rechtshandelingen van de Unie, en in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek verband houden met de uitoefening van die functies.

    2.   De lidstaten kunnen de in lid 1 genoemde autoriteiten verbieden samen te werken indien die samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, gevolgen zou hebben voor een lopend onderzoek, een FIE-analyse of een lopende procedure overeenkomstig het strafrecht of het bestuursrecht van de lidstaat waar de autoriteiten zijn gevestigd.

    Artikel 66

    Samenwerking met autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van gerichte financiële sancties

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouders, hun FIE en de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitvoering van gerichte financiële sancties binnen hun respectievelijke bevoegdheden nauw met elkaar samenwerken en elkaar informatie verstrekken die relevant is voor de uitvoering van hun respectievelijke taken.

    Vertrouwelijke informatie die op grond van dit artikel wordt uitgewisseld, wordt door de in de eerste alinea genoemde autoriteiten uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van hun functies binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn of andere rechtshandelingen van de Unie, en in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek verband houden met de uitoefening van die functies.

    2.   De lidstaten kunnen de in lid 1 genoemde autoriteiten verbieden samen te werken indien die samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, afbreuk zou doen aan een lopend onderzoek of een lopende procedure overeenkomstig het strafrecht of het bestuursrecht van de lidstaat waar de autoriteiten zijn gevestigd.

    Artikel 67

    Vereisten inzake beroepsgeheim

    1.   De lidstaten schrijven voor dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor toezichthouders en overheidsinstanties als genoemd in artikel 52, alsmede auditors of deskundigen die namens deze toezichthouders of autoriteiten optreden, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.

    Onverminderd de gevallen die worden bestreken door strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen op grond van het recht van de Unie en het nationaal recht, en onverminderd de op grond van de artikelen 42 en 43 aan de FIE’s verstrekte informatie, mag vertrouwelijke informatie die de in de eerste alinea genoemde personen bij de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze richtlijn ontvangen, alleen in samengevatte of geaggregeerde vorm openbaar worden gemaakt, op zodanige wijze dat individuele meldingsplichtige entiteiten niet kunnen worden geïdentificeerd.

    2.   Lid 1 van dit artikel vormt geen belemmering voor de uitwisseling van informatie tussen:

    a)

    toezichthouders binnen een lidstaat of in verschillende lidstaten, met inbegrip van de AMLA handelend als toezichthouder of overheidsinstanties als bedoeld in artikel 52 van deze richtlijn;

    b)

    toezichthouders, de overheidsinstanties bedoeld in artikel 52 van deze richtlijn en de FIE’s;

    c)

    toezichthouders, de overheidsinstanties als genoemd in artikel 52 van deze richtlijn en de bevoegde autoriteiten als genoemd in artikel 2, lid 1, punt 44), c) en d), van Verordening (EU) 2024/1624;

    d)

    financiële toezichthouders en autoriteiten die belast zijn met het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen overeenkomstig andere rechtshandelingen van de Unie met betrekking tot het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van de ECB handelend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013, binnen een lidstaat of in verschillende lidstaten.

    Voor de toepassing van dit lid, eerste alinea, punt d), is de uitwisseling van informatie onderworpen aan de in lid 1 genoemde vereisten inzake beroepsgeheim.

    3.   Autoriteiten of zelfregulerende organen die op grond van lid 2 vertrouwelijke informatie ontvangen, gebruiken deze informatie alleen:

    a)

    bij de vervulling van hun taken uit hoofde van deze richtlijn of andere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van AML/CFT, prudentiële regelgeving en prudentieel toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van sancties;

    b)

    in het kader van een beroep tegen een beslissing van de autoriteiten of zelfregulerende organen, met inbegrip van gerechtelijke procedures;

    c)

    bij rechtszaken die op grond van bijzondere bepalingen van Unierecht op het gebied van deze richtlijn of op het gebied van prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen aanhangig zijn gemaakt.

    Artikel 68

    Uitwisseling van informatie tussen toezichthouders en met andere autoriteiten

    1.   Met uitzondering van de gevallen die onder artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1624 vallen, staan de lidstaten toe dat informatie wordt uitgewisseld tussen:

    a)

    de toezichthouders en de overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen overeenkomstig hoofdstuk IV van deze richtlijn, in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten;

    b)

    de toezichthouders en de autoriteiten die bij wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten bij de uitoefening van hun respectieve toezichthoudende taken;

    c)

    de toezichthouders die belast zijn met auditors en, in voorkomend geval, de overheidsinstanties die toezicht houden op zelfregulerende organen op grond van hoofdstuk IV van deze richtlijn, en de overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op wettelijke auditors en auditkantoren op grond van artikel 32 van Richtlijn 2006/43/EG en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014, met inbegrip van autoriteiten in verschillende lidstaten.

    De vereisten inzake beroepsgeheim als genoemd in artikel 67, leden 1 en 3, vormen geen belemmering voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitwisseling van informatie.

    Vertrouwelijke informatie die op grond van dit lid wordt uitgewisseld, wordt alleen gebruikt bij de vervulling van de taken van de betrokken autoriteiten en in het kader van administratieve of gerechtelijke procedures die specifiek verband houden met de uitoefening van die taken. De ontvangen informatie is in ieder geval onderworpen aan vereisten inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 67, lid 1, vermelde vereisten.

    2.   De lidstaten kunnen toestaan dat bepaalde informatie openbaar wordt gemaakt aan andere nationale autoriteiten die bij wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten, of die belast zijn met bepaalde verantwoordelijkheden op het gebied van de bestrijding of het onderzoek van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten, of terrorismefinanciering. De vereisten inzake beroepsgeheim als genoemd in artikel 67, leden 1 en 3, vormen geen belemmering voor een dergelijke uitwisseling van informatie.

    Vertrouwelijke informatie die op grond van dit lid wordt uitgewisseld, wordt echter enkel gebruikt voor het uitvoeren van de wettelijke taken van de betrokken autoriteiten. Personen die toegang hebben tot dergelijke informatie, zijn onderworpen aan vereisten inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 67, lid 1, vermelde vereisten.

    3.   De lidstaten kunnen toestaan dat bepaalde informatie met betrekking tot het toezicht op meldingsplichtige entiteiten met het oog op de naleving van Verordening (EU) 2024/1624 openbaar wordt gemaakt aan parlementaire onderzoekscommissies, rekenkamers en andere voor onderzoek verantwoordelijke entiteiten in hun lidstaat, onder de volgende voorwaarden:

    a)

    de entiteiten hebben krachtens het nationale recht een nauwkeurig omschreven mandaat om het optreden van autoriteiten die voor het toezicht op deze kredietinstellingen of voor wetgeving inzake dit toezicht verantwoordelijk zijn, te onderzoeken of te controleren;

    b)

    de informatie is strikt noodzakelijk om het onder a) genoemde mandaat te vervullen;

    c)

    voor de personen die toegang tot de informatie hebben, gelden krachtens de nationale wetgeving vereisten inzake beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 genoemde vereisten;

    d)

    informatie die afkomstig is uit een andere lidstaat, wordt niet verstrekt zonder uitdrukkelijke toestemming van de toezichthouder die de gegevens heeft meegedeeld, en mag alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze toezichthouder heeft ingestemd.

    De lidstaten kunnen ook toestaan dat op grond van de eerste alinea van dit lid informatie openbaar wordt gemaakt aan tijdelijke onderzoekscommissies die door het Europees Parlement zijn ingesteld overeenkomstig artikel 226 VWEU en artikel 2 van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (47), indien die openbaarmaking noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden van die commissies.

    AFDELING 3

    Richtsnoeren over de samenwerking

    Artikel 69

    Richtsnoeren voor AML/CFT-samenwerking

    Uiterlijk op 10 juli 2029 vaardigt de AMLA, in samenwerking met de ECB, de Europese toezichthoudende autoriteiten, Europol, Eurojust en het EOM, richtsnoeren uit over:

    a)

    de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten uit hoofde van afdeling 1 van dit hoofdstuk, alsmede met de in afdeling 2 van dit hoofdstuk genoemde autoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met de centrale registers, teneinde witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen;

    b)

    de procedures over hoe de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht of de controle op meldingsplichtige entiteiten uit hoofde van andere rechtshandelingen van de Unie, bij de uitvoering van hun taken krachtens die rechtshandelingen van de Unie rekening moeten houden met problemen in verband met witwassen en terrorismefinanciering.

    HOOFDSTUK VI

    GEGEVENSBESCHERMING

    Artikel 70

    Verwerking van bepaalde categorieën persoonsgegevens

    1.   Voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van deze richtlijn, mogen de bevoegde autoriteiten bijzondere categorieën persoonsgegevens als genoemd in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als genoemd in artikel 10 van die verordening verwerken, met inachtneming van passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene, naast de volgende waarborgen:

    a)

    de verwerking van dergelijke gegevens wordt uitsluitend per geval verricht door het personeel van elke bevoegde autoriteit dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren;

    b)

    het personeel van de bevoegde autoriteiten neemt hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht, is zeer integer en beschikt over de juiste vaardigheden, onder meer met betrekking tot het ethisch gebruik van big-datasets;

    c)

    er worden technische en organisatorische maatregelen getroffen om de beveiliging van de gegevens volgens hoge technologische normen te waarborgen.

    2.   De in lid 1 van dit artikel genoemde waarborgen zijn ook van toepassing op de verwerking voor de toepassing van deze richtlijn van bijzondere categorieën gegevens als genoemd in artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en van persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als genoemd in artikel 11 van die verordening door instellingen, organen of instanties van de Unie.

    HOOFDSTUK VII

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 71

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 9 juli 2024.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een overeenkomstig artikel 10 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

    Artikel 72

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ingesteld bij Artikel 34 van Verordening (EU) 2023/1113. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 73

    Overgangsbeheer van FIU.net

    Uiterlijk op 10 juli 2027 draagt de Commissie het beheer van FIU.net over aan de AMLA.

    Totdat deze overdracht is voltooid, verleent de Commissie de nodige bijstand voor de werking van FIU.net en de uitwisseling van informatie tussen de FIE’s binnen de Unie. Daartoe belegt de Commissie regelmatig vergaderingen van het EU-FIE-platform, bestaande uit vertegenwoordigers van de FIE’s van de lidstaten, om toezicht te houden op de werking van FIU.net.

    Artikel 74

    Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2015/849

    Richtlijn (EU) 2015/849 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    in artikel 30, lid 5, worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

    “5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde in alle gevallen toegankelijk is voor:

    a)

    de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;

    b)

    de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

    c)

    elke persoon of organisatie die een legitiem belang kan aantonen.

    Aan de in de eerste alinea, punt c), bedoelde personen of organisaties wordt toegang verleend tot ten minste de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.”

    ;

    2)

    in artikel 31, lid 4, worden de eerste en tweede alinea vervangen door:

    “4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde van een trust of soortgelijke juridische constructie in alle gevallen toegankelijk is voor:

    a)

    de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;

    b)

    de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;

    c)

    elke natuurlijke of rechtspersoon die een legitiem belang kan aantonen bij toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden.

    De informatie die voor de in punt c) van de eerste alinea bedoelde natuurlijke of rechtspersonen toegankelijk is, bestaat uit de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.”.

    Artikel 75

    Wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937

    Aan Richtlijn (EU) 2019/1937, bijlage, deel II, afdeling A, punt 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

    “iii)

    Verordening (EU) 2024/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (PB L, 2024/1624, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1624/oj).”.

    Artikel 76

    Evaluatie

    Uiterlijk op 10 juli 2032 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn.

    Artikel 77

    Intrekking

    Richtlijn (EU) 2015/849 wordt ingetrokken met ingang van 10 juli 2027.

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en naar Verordening (EU) 2024/1624 en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage bij deze richtlijn.

    Artikel 78

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2027 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    In afwijking van de eerste alinea doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2025 aan artikel 74 te voldoen, uiterlijk op 10 juli 2026 aan de artikelen 11, 12, 13 en 15 te voldoen en uiterlijk op 10 juli 2029 aan artikel 18 te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 79

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 80

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 31 mei 2024.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. LAHBIB


    (1)   PB C 210 van 25.5.2022, blz. 15.

    (2)   PB C 152 van 6.4.2022, blz. 89.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2024.

    (4)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

    (5)  Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).

    (6)  Verordening (EU) 2023/1113 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende bij geldovermakingen en overdrachten van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 1).

    (7)  Verordening (EU) 2024/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering (PB L, 2024/1624, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1624/oj).

    (8)  Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L, 2024/1620, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1620/oj).

    (9)  Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 33).

    (10)  Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB L 93 van 7.4.2009, blz. 23).

    (11)  Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39).

    (12)  Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79).

    (13)  Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1).

    (14)  Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 329/2007 (PB L 224 van 31.8.2017, blz. 1).

    (15)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (16)  Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).

    (17)  Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

    (18)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (19)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

    (20)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

    (21)  Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).

    (22)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

    (23)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

    (24)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

    (25)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

    (26)  Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

    (27)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

    (28)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

    (29)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (30)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (31)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2022, WM en Sovim SA/Luxembourg Business Registers, gevoegde zaken C-37/20 en C-601/20, ECLI:EU:C:2022:912.

    (32)   PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

    (33)   PB C 524 van 29.12.2021, blz. 10.

    (34)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

    (35)  Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 6).

    (36)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

    (37)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

    (38)  Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).

    (39)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).

    (40)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

    (41)  Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, de Beschikkingen nr. 280/2004/EG en nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie (PB L 122 van 3.5.2013, blz. 1).

    (42)  Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).

    (43)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

    (44)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

    (45)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

    (46)  Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).

    (47)  Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement (PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1).


    BIJLAGE

    Concordantietabel

    Richtlijn (EU) 2015/849

    Deze richtlijn

    Verordening (EU) 2024/1624

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 2, lid 1, punt 1

    Artikel 1, lid 4

    Artikel 2, lid 1, punt 1

    Artikel 1, lid 5

    Artikel 2, lid 1, punt 2

    Artikel 1, lid 6

    Artikel 2, lid 1, punten 1 en 2

    Artikel 2, lid 1

    Artikel 3

    Artikel 2, lid 2

    Artikel 4

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 2, lid 4

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 2, lid 5

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 2, lid 6

    Artikel 6, lid 4

    Artikel 2, lid 7

    Artikel 6, lid 5

    Artikel 2, lid 8

    Artikel 7

    Artikel 2, lid 9

    Artikel 4, lid 3 en artikel 6, lid 6

    Artikel 3, punt 1

    Artikel 2, lid 1, punt 5

    Artikel 3, punt 2

    Artikel 2, lid 1, punt 6

    Artikel 3, punt 3

    Artikel 2, lid 1, punt 4

    Artikel 3, punt 4

    Artikel 2, lid 1, punt 3

    Artikel 3, punt 5

    Artikel 2, lid 1, punt 47

    Artikel 3, punt 6

    Artikel 2, lid 1, punt 28

    Artikel 3, punt 6, a)

    Artikelen 51 tot en met 55

    Artikel 3, punt 6, b)

    Artikel 58

    Artikel 3, punt 6, c)

    Artikel 57

    Artikel 3, punt 7

    Artikel 2, lid 1, punt 11

    Artikel 3, punt 8

    Artikel 2, lid 1, punt 22

    Artikel 3, punt 9

    Artikel 2, lid 1, punt 34, en artikel 2, lid 2

    Artikel 3, punt 10

    Artikel 2, lid 1, punt 35, en artikel 2, lid 5

    Artikel 3, punt 11

    Artikel 2, lid 1, punt 36

    Artikel 3, punt 12

    Artikel 2, lid 1, punt 40

    Artikel 3, punt 13

    Artikel 2, lid 1, punt 19

    Artikel 3, punt 14

    Artikel 2, lid 1, punt 12

    Artikel 3, punt 15

    Artikel 2, lid 1, punt 41

    Artikel 3, punt 16

    Artikel 2, lid 1, punt 17

    Artikel 3, punt 17

    Artikel 2, lid 1, punt 23

    Artikel 3, punt 18

    Artikel 2, lid 1, punt 7

    Artikel 3, punt 19

    Artikel 4

    Artikel 3

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 7

    Artikel 8

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 10, leden 2 en 3

    Artikel 8, lid 3

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 8, lid 4

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 8, lid 5

    Artikel 9, leden 2 en 3

    Artikel 9

    Artikel 29

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 79, lid 1

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 79, lid 3

    Artikel 11

    Artikel 19, leden 1, 2 en 5

    Artikel 12

    Artikel 19, lid 7, en artikel 79, lid 2

    Artikel 13, lid 1

    Artikel 20, lid 1

    Artikel 13, lid 2

    Artikel 20, lid 2

    Artikel 13, lid 3

    Artikel 20, lid 2

    Artikel 13, lid 4

    Artikel 20, lid 4

    Artikel 13, lid 5

    Artikel 47

    Artikel 13, lid 6

    Artikel 22, lid 4

    Artikel 14, lid 1

    Artikel 23, leden 1 en 4

    Artikel 14, lid 2

    Artikel 23, lid 2

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 23, lid 3

    Artikel 14, lid 4

    Artikel 21, leden 1 en 2

    Artikel 14, lid 5

    Artikel 26, leden 2 en 3

    Artikel 15

    Artikel 20, lid 2, tweede alinea, en artikel 33

    Artikel 16

    Artikel 33, leden 1 en 8

    Artikel 17

    Artikel 18, lid 1

    Artikel 34, lid 1

    Artikel 18, lid 2

    Artikel 34, lid 2

    Artikel 18, lid 3

    Artikel 34, lid 3

    Artikel 18, lid 4

    Artikel 18 bis, lid 1

    Artikel 29, lid 4

    Artikel 18 bis, lid 2

    Artikel 29, leden 5 en 6, en artikel 35, punt a)

    Artikel 18 bis, lid 3

    Artikel 29, leden 5 en 6, en artikel 35, punt b)

    Artikel 18 bis, lid 4

    Artikel 18 bis, lid 5

    Artikel 29, lid 6

    Artikel 19

    Artikel 36

    Artikel 20

    Artikel 9, lid 2, artikel 20, lid 1, en artikel 42, lid 1

    Artikel 20, punt a)

    Artikel 9, lid 2, punt a), iii), en artikel 20, lid 1, punt g)

    Artikel 20, punt b)

    Artikel 42, lid 1

    Artikel 20 bis

    Artikel 43

    Artikel 21

    Artikel 44

    Artikel 22

    Artikel 45

    Artikel 23

    Artikel 46

    Artikel 24

    Artikel 39

    Artikel 25

    Artikel 48, lid 1

    Artikel 26

    Artikel 48

    Artikel 27

    Artikel 49

    Artikel 28

    Artikel 48, lid 3

    Artikel 29

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 63, lid 1, lid 2, tweede alinea, en lid 4, en artikel 68

    Artikel 30, lid 2

    Artikel 63, lid 5

    Artikel 30, lid 3

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 30, lid 4

    Artikel 10, leden 7 en 10

    Artikel 24

    Artikel 30, lid 5, eerste alinea

    Artikel 11 en artikel 12, lid 2

    Artikel 30, lid 5, tweede alinea

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 30, lid 5, derde alinea

    Artikel 30, lid 5 bis

    Artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 12

    Artikel 30, lid 6

    Artikel 11, leden 1, 2 en 3

    Artikel 30, lid 7

    Artikel 61, lid 2

    Artikel 30, lid 8

    Artikel 22, lid 7

    Artikel 30, lid 9

    Artikel 15

    Artikel 30, lid 10

    Artikel 10, leden 19 en 20

    Artikel 31, lid 1

    Artikel 58, artikel 64, lid 1, en artikel 68

    Artikel 31, lid 2

    Artikel 64, lid 3

    Artikel 31, lid 3

    Artikel 64, lid 5

    Artikel 31, lid 3 bis

    Artikel 10, leden 1, 2 en 3

    Artikel 67

    Artikel 31, lid 4, eerste alinea

    Artikel 11 en artikel 12, lid 2

    Artikel 31, lid 4, tweede alinea

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 31, lid 4, derde alinea

    Artikel 31, lid 4, vierde alinea

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 31, lid 4 bis

    Artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 12

    Artikel 31, lid 5

    Artikel 10, leden 7 en 10

    Artikel 24

    Artikel 31, lid 6

    Artikel 22, lid 7

    Artikel 31, lid 7

    Artikel 61, lid 2

    Artikel 31, lid 7 bis

    Artikel 15

    Artikel 31, lid 9

    Artikel 10, leden 19 en 20

    Artikel 31, lid 10

    Artikel 58, lid 4

    Artikel 31 bis

    Artikel 17, lid 1

    Artikel 32, lid 1

    Artikel 19, lid 1

    Artikel 32, lid 2

    Artikel 62, lid 1

    Artikel 32, lid 3

    Artikel 19, lid 2, lid 3, eerste alinea, en leden 4 en 5

    Artikel 32, lid 4

    Artikel 21, lid 1, en artikel 22, lid 1, eerste alinea

    Artikel 32, lid 5

    Artikel 22, lid 1, tweede alinea

    Artikel 32, lid 6

    Artikel 22, lid 2

    Artikel 32, lid 7

    Artikel 24, lid 1

    Artikel 32, lid 8

    Artikel 19, lid 3, tweede alinea

    Artikel 32, lid 9

    Artikel 21, lid 4

    Artikel 32 bis, lid 1

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 32 bis, lid 2

    Artikel 16, lid 2

    Artikel 32 bis, lid 3

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 32 bis, lid 4

    Artikel 16, lid 5

    Artikel 32 ter

    Artikel 18

    Artikel 33, lid 1

    Artikel 69, lid 1

    Artikel 33, lid 2

    Artikel 69, lid 6

    Artikel 34, lid 1

    Artikel 70, lid 1

    Artikel 34, lid 2

    Artikel 70, lid 2

    Artikel 34, lid 3

    Artikel 40, lid 5

    Artikel 35

    Artikel 71

    Artikel 36

    Artikel 42

    Artikel 37

    Artikel 72

    Artikel 38

    Artikel 60

    Artikel 11, lid 2, vierde alinea, en lid 4, artikel 14 en artikel 69, lid 7

    Artikel 39

    Artikel 73

    Artikel 40

    Artikel 77

    Artikel 41

    Artikel 70

    Artikel 76

    Artikel 42

    Artikel 78

    Artikel 43

    Artikel 44, lid 1

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 44, lid 2

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 44, lid 3

    Artikel 44, lid 4

    Artikel 9, leden 3 en 6

    Artikel 45, lid 1

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 45, lid 2

    Artikel 8, leden 3, 4 en 5

    Artikel 45, lid 3

    Artikel 17, lid 1

    Artikel 45, lid 4

    Artikel 48

    Artikel 45, lid 5

    Artikel 17, lid 2

    Artikel 45, lid 6

    Artikel 17, lid 3

    Artikel 45, lid 7

    Artikel 17, lid 4

    Artikel 45, lid 8

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 45, lid 9

    Artikel 41, lid 1

    Artikel 45, lid 10

    Artikel 41, lid 2

    Artikel 45, lid 11

    Artikel 41, lid 3

    Artikel 46, lid 1

    Artikelen 12 en 15

    Artikel 46, lid 2

    Artikel 39, lid 2

    Artikel 46, lid 3

    Artikel 28, lid 1

    Artikel 46, lid 4

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 47, lid 1

    Artikel 4, leden 1 en 2

    Artikel 47, lid 2

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 47, lid 3

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 48, lid 1

    Artikel 37, lid 1

    Artikel 48, lid 1 bis

    Artikel 37, lid 5, en artikel 62, lid 1

    Artikel 48, lid 2

    Artikel 37, leden 2 en 6

    Artikel 48, lid 3

    Artikel 37, lid 7

    Artikel 48, lid 4

    Artikel 37, lid 1, eerste alinea, artikel 46 en artikel 54, lid 4

    Artikel 48, lid 5

    Artikel 46, leden 2 en 3 en artikel 47

    Artikel 48, lid 6

    Artikel 40, lid 1

    Artikel 48, lid 7

    Artikel 40, lid 2

    Artikel 48, lid 8

    Artikel 40, lid 4

    Artikel 48, lid 9

    Artikel 37, lid 3

    Artikel 48, lid 10

    Artikel 40, lid 3

    Artikel 49

    Artikel 61, lid 1

    Artikel 50

    Artikel 63

    Artikel 50 bis

    Artikel 61, lid 3

    Artikel 51

    Artikel 52

    Artikel 29

    Artikel 53

    Artikel 31

    Artikel 54

    Artikel 33

    Artikel 55

    Artikel 34

    Artikel 56

    Artikel 30, leden 2 en 3

    Artikel 57

    Artikel 35

    Artikel 57 bis, lid 1

    Artikel 67, lid 1

    Artikel 57 bis, lid 2

    Artikel 67, lid 2

    Artikel 57 bis, lid 3

    Artikel 67, lid 3

    Artikel 57 bis, lid 4

    Artikel 44, artikel 46, lid 1 en artikel 47, lid 1

    Artikel 57 bis, lid 5

    Artikel 51

    Artikel 57 ter

    Artikel 68

    Artikel 58, lid 1

    Artikel 53, lid 1

    Artikel 58, lid 2

    Artikel 53, leden 2 en 3

    Artikel 58, lid 3

    Artikel 53, lid 4

    Artikel 58, lid 4

    Artikel 58, lid 5

    Artikel 53, lid 5

    Artikel 59, lid 1

    Artikel 55, lid 1

    Artikel 59, lid 2

    Artikel 55, lid 2, en artikel 56, leden 2 en 3

    Artikel 59, lid 3

    Artikel 55, lid 3

    Artikel 59, lid 4

    Artikel 55, lid 4

    Artikel 60, lid 1

    Artikel 58, lid 1, lid 2, eerste alinea, en lid 3

    Artikel 60, lid 2

    Artikel 58, lid 2, derde alinea

    Artikel 60, lid 3

    Artikel 58, lid 4

    Artikel 60, lid 4

    Artikel 53, lid 6

    Artikel 60, lid 5

    Artikel 53, lid 7

    Artikel 60, lid 6

    Artikel 53, lid 8

    Artikel 61

    Artikel 60

    Artikel 62, lid 1

    Artikel 59, lid 1

    Artikel 62, lid 2

    Artikel 6, lid 6

    Artikel 62, lid 3

    Artikel 59, lid 2

    Artikel 63

    Artikel 64

    Artikel 85

    Artikel 64 bis

    Artikel 72

    Artikel 86

    Artikel 65

    Artikel 66

    Artikel 67

    Artikel 68

    Artikel 69

    Bijlage I

    Bijlage I

    Bijlage II

    Bijlage II

    Bijlage III

    Bijlage III

    Bijlage IV


    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1640/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top