ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

24 januari 2008 ( *1 )

„Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Vrij verkeer van werknemers — Besluit nr. 1/80 van Associatieraad — Artikel 6, lid 1, eerste streepje — Werknemer die tot legale arbeidsmarkt behoort — Toelating als student of au pair — Gevolgen voor recht van verblijf”

In zaak C-294/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 28 juni 2006, ingekomen bij het Hof op 30 juni 2006, in de procedure

The Queen, op verzoek van:

Ezgi Payir,

Burhan Akyuz,

Birol Ozturk

tegen

Secretary of State for the Home Department,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues, J. Klučka, P. Lindh (rapporteur) en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 april 2007,

gelet op de opmerkingen van:

E. Payir, vertegenwoordigd door S. Cox, barrister, en R. Despicht, solicitor,

B. Akyuz en B. Ozturk, vertegenwoordigd door N. Rogers, barrister,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Gibbs als gemachtigde, bijgestaan door P. Saini, barrister,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Schulze-Bahr als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en C. Wissels als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en N. Yerrell als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 juli 2007,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: „besluit nr. 1/80”). De Associatieraad is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, welke op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, 217, blz. 3685).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van twee gedingen, tussen E. Payir, respectievelijk B. Akyuz en B. Ozturk, en de Secretary of State for the Home Department (hierna: „Secretary of State”), over de weigering van deze laatste om hun verblijfsvergunning te verlengen.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3

Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 luidt als volgt:

„1.   Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:

na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;

na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.”

Nationale regeling

4

De relevante bepalingen inzake au pairs staan met name in de punten 88 tot en met 93 van de door het Parlement van het Verenigd Koninkrijk in 1994 aangenomen immigratievoorschriften (United Kingdom Immigration Rules, House of Commons Paper 395; hierna: „Immigration Rules”); zij luiden als volgt:

„Definitie van plaatsing als ‚au pair’

88.

Voor de toepassing van deze bepalingen is een plaatsing als ‚au pair’ een afspraak waarbij een jongere:

a)

naar het Verenigd Koninkrijk komt om Engels te leren; […]

b)

enige tijd in een Engelstalig gezin woont, met voldoende mogelijkheden om te studeren, en

c)

maximaal 5 uur per dag in huis helpt tegen een redelijke vergoeding en met twee vrije dagen per week.

Voorwaarden voor toelating [‚leave to enter’] als ‚au pair’

89.

Degene die verzoekt om toelating tot het Verenigd Koninkrijk als ‚au pair’, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

(i)

hij verzoekt om toelating om gevolg te geven aan een vooraf afgesproken plaatsing, die aantoonbaar binnen de definitie van artikel 88 valt; […]

(ii)

hij is tussen 17 en 27 jaar oud of was dit op het tijdstip dat hij voor het eerst in deze hoedanigheid werd toegelaten; […]

(iii)

hij is ongehuwd; […]

(iv)

hij heeft geen personen ten laste; […]

(v)

hij heeft de nationaliteit van een van de volgende landen: […] Turkije; […]

(vi)

hij heeft niet de bedoeling langer dan 2 jaar als ‚au pair’ in het Verenigd Koninkrijk te blijven; […]

(vii)

hij heeft de bedoeling na zijn verblijf als ‚au pair’ het Verenigd Koninkrijk te verlaten; […]

(vii)

(viii)indien hij eerder als ‚au pair’ in het Verenigd Koninkrijk heeft verbleven, verzoekt hij niet om toelating voor een datum later dan 2 jaar na de dag waarop hij voor het eerst in deze hoedanigheid tot het Verenigd Koninkrijk is toegelaten, en

(ix)

hij is in staat in eigen onderhoud en huisvesting te voorzien zonder overheidssteun.

Toelating als ‚au pair’

90.

Degene die om toelating tot het Verenigd Koninkrijk als ‚au pair’ verzoekt, kan worden toegelaten voor een periode van niet langer dan 2 jaar, met een verbod om anders dan als ‚au pair’ arbeid te verrichten, mits volgens de Immigration Officer aan alle voorwaarden van punt 89 is voldaan. […]”

5

De immigratiebepalingen inzake studenten staan met name in de punten 57 tot en met 62 van de Immigration Rules:

„Voorwaarden voor toelating als student

57.

Degene die verzoekt om toelating tot het Verenigd Koninkrijk als student moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

(i)

hij is toegelaten tot een opleiding aan:

a)

een door de overheid gefinancierde instelling van voortgezet of hoger onderwijs; of [bepaalde particuliere onderwijsinstellingen]; […]

(ii)

hij is in staat en heeft de bedoeling om:

a)

hetzij een erkende voltijdse opleiding voor een universitair diploma te volgen aan een door de overheid gefinancierde instelling van voortgezet of hoger onderwijs; hetzij [bepaalde andere voltijdse opleidingen]; […]

[…]

(iv)

hij is voornemens, na zijn studie het Verenigd Koninkrijk te verlaten; […]

(v)

hij is niet voornemens een bedrijf te voeren of arbeid te verrichten, uitgezonderd deeltijd- of vakantiewerk met toestemming van de Secretary of State for Employment, en

(vi)

hij kan voorzien in de kosten van zijn opleiding, zijn huisvesting en het onderhoud van zichzelf en de personen te zijnen laste, zonder arbeid te verrichten of een bedrijf te voeren dan wel een beroep te doen op overheidssteun.

Toelating als student

58.

Degene die verzoekt om toelating tot het Verenigd Koninkrijk als student kan worden toegelaten voor een passende periode, te bepalen aan de hand van zijn opleidingsduur en zijn middelen, en met een beperking ten aanzien van het verrichten van arbeid […]”

6

In hoofdstuk 3, bijlage A, punt 4, van de instructies van het Immigration Directorate van de Secretary of State (hierna: „Immigrations Directorate’s Instructions”) is het volgende bepaald:

„Studenten ouder dan 16 jaar die onderworpen zijn aan de voorwaarden van code 2 [waarin de vrijheid om arbeid te aanvaarden, wordt beperkt] kunnen arbeid in deeltijd of vakantiewerk aanvaarden zonder dat zij daarvoor het plaatselijk Jobcentre om toestemming behoeven te verzoeken. Ook kunnen zij arbeid aanvaarden in het kader van een ‚sandwich course’ of stage lopen zonder toestemming van [de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk]. Studenten dienen gedurende het collegejaar niet langer dan 20 uur per week te werken […]”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

7

De hoofdgedingen betreffen een au pair, Payir, en twee studenten, Akyuz en Ozturk.

8

Payir, destijds 21 jaar oud, werd tot het Verenigd Koninkrijk toegelaten en ontving vervolgens in de loop van april 2000 een verblijfsvergunning die geldig was tot april 2002. Voor deze toelating werd als voorwaarde gesteld dat Payir geen andere arbeid, al dan niet in loondienst, mocht verrichten dan als au pair.

9

Bij aankomst in het Verenigd Koninkrijk werd Payir als au pair aangenomen door een gezin, en met ingang van maart 2001 door een ander gezin, voor wie zij 15 tot 25 uur per week heeft gewerkt. Zij ontving kost en inwoning en een vergoeding van 70 GBP (ongeveer 103 EUR) per week.

10

In april 2002, voordat de geldigheid van haar toelating was verstreken, verzocht zij de Secretary of State om een vergunning voor voortgezet verblijf in het Verenigd Koninkrijk, waarbij zij zich beriep op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 en verklaarde dat zij langer dan een jaar in dienst was bij dezelfde werkgever en daar in dienst wilde blijven. Haar verzoek werd afgewezen bij beschikking van 18 augustus 2004.

11

Payir stelde tegen deze beschikking beroep in bij de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court). Deze wees het beroep toe, vernietigde de beschikking en gelastte de Secretary of State om de toelating van Payir te verlengen en de oorspronkelijke voorwaarde waarbij haar toegang tot de arbeidsmarkt werd beperkt, in te trekken. De toelating van Payir werd verlengd tot 2 augustus 2006. In oktober 2005 werd zij aangenomen als verkoopster in een winkel.

12

De Secretary of State stelde tegen de beslissing van de High Court beroep in op grond dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 niet van toepassing was op au pairs.

13

Akyuz is het Verenigd Koninkrijk binnengekomen in 1999 en Ozturk in 1997, als student met een toelating, waarna hun een verblijfsvergunning is verleend. In deze verblijfsvergunningen werd vermeld dat zij gedurende het collegejaar maximaal 20 uur per week mochten werken.

14

Tijdens hun opleiding werkten deze twee Turkse staatsburgers in deeltijd als ober in een restaurant, en door hun werkgever werd hun een verlenging van hun arbeidsovereenkomst aangeboden. Voordat de geldigheid van hun toelating of verblijfsvergunning als student was verstreken, vroegen Akyuz in juli 2003 en Ozturk in januari 2004 bij de Secretary of State een verblijfsvergunning aan met een beroep op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Deze aanvragen werden afgewezen op 18 augustus 2004. De verzoeken tot herziening van deze afwijzing werden door de High Court toegewezen. Op grond dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 niet op studenten van toepassing is, stelde de Secretary of State tegen deze beslissingen van de High Court beroep in.

15

Het beroep van Payir en de beroepen van Akyuz en Ozturk zijn door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) tezamen behandeld.

16

De verwijzende rechter merkt op dat deze drie Turkse staatsburgers door de High Court zijn beschouwd als werknemer in de zin die door het Hof aan dit begrip is gegeven, met name in het arrest van 26 november 1998, Birden (C-1/97, Jurispr. blz. I-7747, punt 24).

17

Hij aanvaardt dit oordeel van de High Court, maar meent dat in de overweging ook de rechtspraak van het Hof moet worden betrokken volgens welke de lidstaten regelingen kunnen creëren met een overwegend sociaal doel. Hieruit volgt volgens de verwijzende rechter dat, ook wanneer deze regelingen het verrichten van werkzaamheden als werknemer inhouden, de betrokkenen toch niet per se tot de legale arbeidsmarkt van die lidstaten gaan behoren.

18

In de hoofdgedingen zet de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) vraagtekens bij de mogelijkheid van de betrokken Turkse staatsburgers om zich te beroepen op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Hij heeft de behandeling van de zaak daarom geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

In een geval waarin

een Turks staatsburger tot het Verenigd Koninkrijk is toegelaten voor een periode van twee jaar om in dat land een plaatsing als au pair te aanvaarden in de zin van de [Immigration Rules]; […]

haar toelating tevens toestemming inhield om als zodanig werkzaam te zijn; […]

zij als zodanig langer dan een jaar ononderbroken werkzaam is geweest bij dezelfde werkgever terwijl haar toelating nog geldig was; […]

deze arbeid een reële en daadwerkelijke economische activiteit was, en

deze arbeid in overeenstemming was met de nationale wetgeving inzake arbeid en immigratie,

is deze Turkse staatsburger dan zolang die arbeid voortduurt:

werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 […]?

een persoon die tot de legale arbeidsmarkt van het Verenigd Koninkrijk behoort in de zin van dat artikel?

2)

In een geval waarin

een Turks staatsburger tot het Verenigd Koninkrijk is toegelaten ingevolge de [Immigration Rules] voor het volgen van een opleiding; […]

zijn toelating tevens toestemming inhield om elke arbeid in loondienst te verrichten voor maximaal 20 uur per week tijdens het studiejaar; […]

hij langer dan een jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is geweest terwijl zijn toelating nog geldig was; […]

deze arbeid een reële en daadwerkelijke economische activiteit was, en

deze arbeid in overeenstemming was met de nationale wetgeving inzake arbeid en immigratie,

is deze Turkse staatsburger dan zolang die arbeid voortduurt:

werknemer in de zin van artikel 6 van besluit nr. 1/80 […]?

een persoon die tot de legale arbeidsmarkt van het Verenigd Koninkrijk behoort in de zin van dat artikel?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

19

De vragen zijn in beide zaken gelijkluidend en betreffen als au pair werkzame personen, respectievelijk studenten.

20

Uit de vragen blijkt dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of de omstandigheid dat een Turks staatsburger tot een lidstaat is toegelaten als au pair of student, betekent dat hij niet de hoedanigheid van „werknemer” bezit en niet behoort tot de „legale arbeidsmarkt” van die lidstaat in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, zodat hij zich niet op deze bepaling kan beroepen om verlenging van zijn arbeidsvergunning te verkrijgen en in aanmerking te komen voor het bijbehorende recht van verblijf.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

21

Payir, Akyuz en Ozturk, alsook de Commissie van de Europese Gemeenschappen formuleren vergelijkbare standpunten. Volgens hen voldoen Turkse staatsburgers zoals de betrokkenen in de hoofdgedingen, aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als „werknemer” in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Zij hebben tegen beloning en onder gezag van een derde, reële en daadwerkelijke prestaties verricht met een vaststaande economische waarde.

22

Deze Turkse staatsburgers behoren tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat. Zij zijn legaal in deze staat binnengekomen en legaal tot de arbeidsmarkt van die staat toegetreden. In het bijzonder hebben zij geen fraude gepleegd om de hun opgedragen arbeid te verkrijgen en te verrichten. Hun situatie op de arbeidsmarkt is dus stabiel en niet precair.

23

Wanneer deze Turkse staatsburgers voldoen aan de in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 gestelde voorwaarden, kunnen zij zich op deze bepaling beroepen om verlenging van hun arbeidsvergunning te verkrijgen en in aanmerking te komen voor het bijbehorende recht van verblijf. Het is niet noodzakelijk noch ook relevant om de motieven na te gaan die het Verenigd Koninkrijk aanleiding hebben gegeven om hun toegang te verlenen en een verblijfsvergunning te verstrekken, namelijk de komst van jongeren uitsluitend als au pair of student, voor een beperkte periode, mogelijk te maken.

24

De regering van het Verenigd Koninkrijk, de Duitse, de Italiaanse en de Nederlandse regering zijn daarentegen van mening dat de motieven voor het verblijf belangrijk zijn. Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 betreft het recht van toegang tot arbeid van Turkse staatsburgers die vergunning hebben gekregen om een lidstaat binnen te komen als werknemer. Turkse staatsburgers zoals Payir, Akyuz en Ozturk, die het Verenigd Koninkrijk niet in die hoedanigheid zijn binnengekomen, kunnen zich niet beroepen op deze bepaling. Al zouden de door deze staatsburgers verrichte werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid, brengt dit derhalve nog niet mee dat zij de hoedanigheid van werknemer hebben verkregen, noch dat zij tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat behoren in de zin van eerdergenoemde bepaling.

25

Zou worden aangenomen dat Turkse staatsburgers die zijn toegelaten als au pair of student zich kunnen beroepen op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, dan zou dit ernstige gevolgen hebben. Allereerst zouden de lidstaten dan niet meer vrij zijn, de voorwaarden te bepalen voor de toegang van Turkse staatsburgers tot hun grondgebied. Ten tweede zou de omzeiling van nationale wettelijke regelingen worden bevorderd, daar de betrokkenen er belang bij hebben zich voor te doen als student of au pair om te kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt van de lidstaat waar zij zijn binnengekomen. Ten slotte zou het de lidstaten aanleiding geven om hun toelatingsbeleid voor Turkse studenten en au pairs aan te scherpen ten nadele van deze twee groepen.

26

De Duitse en de Nederlandse regering merken voorts op dat gelijkstelling van de situatie van een in deeltijd werkende student of au pair met die van een gewone werknemer in tegenspraak is met de door de communautaire wetgever gevolgde benadering in richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375, blz. 12). Deze richtlijn maakt een duidelijk onderscheid tussen studenten en werknemers.

Antwoord van het Hof

27

Voor de beantwoording van de vragen, zoals geherformuleerd in punt 20 van dit arrest, moet worden gewezen op de drie voorwaarden die in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 zijn gesteld.

28

De eerste voorwaarde betreft de hoedanigheid van werknemer. Om aan deze voorwaarde te voldoen moet de Turkse werknemer, blijkens vaste rechtspraak, reële en daadwerkelijke arbeid verrichten, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Het belangrijkste kenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning (zie arrest Birden, reeds aangehaald, punt 25 en aangehaalde rechtspraak).

29

De tweede voorwaarde is het behoren tot de legale arbeidsmarkt. Zoals het Hof heeft verklaard, doelt dit begrip op alle werknemers die de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de gastlidstaat in acht nemen en dus het recht hebben, in die staat een beroepsactiviteit uit te oefenen (zie arrest Birden, punt 51).

30

Artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 stelt als derde voorwaarde dat het gaat om legale arbeid, dat wil zeggen een stabiele en niet precaire situatie op de arbeidsmarkt en dus een onbetwist verblijfsrecht (zie arrest van 19 november 2002, Kurz, C-188/00, Jurispr. blz. I-10691, punt 48).

31

Volgens de verwijzingsbeslissing hebben zowel Payir als Akyuz en Ozturk prestaties verricht die reële en daadwerkelijke economische activiteiten vormden. Blijkens de stukken hebben zij gewerkt onder gezag van een werkgever en voor hun prestaties een beloning ontvangen. Payir heeft 15 tot 25 uur per week gewerkt, terwijl Akyuz en Ozturk maximaal 20 uur per week hebben gewerkt. Er is niet gesteld dat de door betrokkenen verrichte werkzaamheden louter marginaal waren. Volgens de gegeven beschrijving vertonen deze activiteiten dus de kenmerken die vereist zijn om degenen die ze verrichten, in beginsel aan te merken als werknemer in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80.

32

Wat de twee andere voorwaarden betreft, verklaart de verwijzende rechter dat Payir, Akyuz en Ozturk zich hebben gehouden aan de nationale immigratiewetgeving en dus legaal het Verenigd Koninkrijk zijn binnengekomen. De verwijzende rechter voegt eraan toe dat de door betrokkenen verrichte arbeid niet alleen in overeenstemming was met de immigratievoorschriften maar ook met het arbeidsrecht, en met name dat hun arbeid voldeed aan de daaraan in hun toelating tot het nationale grondgebied gestelde voorwaarden. Volgens de verwijzende rechter staat vast dat zij een niet omstreden verblijfsrecht hadden.

33

Derhalve beantwoorden de kenmerken van de door de drie Turkse staatsburgers in het hoofdgeding verrichte arbeid, zoals door de verwijzende rechter geschetst, tevens aan de twee andere voorwaarden in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, het behoren tot de legale arbeidsmarkt en het verrichten van legale arbeid.

34

De vraag rijst echter of het feit dat de Turkse staatsburgers, wier arbeid overigens voldoet aan de drie voorwaarden van artikel 6, lid 1, de hoedanigheid van au pair of student bezitten, betekent dat zij niet de hoedanigheid van werknemer hebben en niet tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoren in de zin van deze bepaling.

35

In dit verband moet allereerst worden benadrukt dat het eventuele sociale doel van de aan studenten of au pairs verleende toegang, alsook van het hun verleende recht om te werken, op zich niet afdoet aan de legaliteit van de door de betrokkenen verrichte arbeid en dus ook niet betekent dat zij niet tot de legale arbeidsmarkt van de gastlidstaat behoren. Zoals het Hof in punt 51 van het eerder aangehaalde arrest Birden heeft verklaard, mag het begrip legale arbeidsmarkt niet aldus worden uitgelegd dat het slaat op de arbeidsmarkt in het algemeen, en niet op een specifieke, door de overheid gefinancierde markt met een sociale doelstelling.

36

Vervolgens moet eraan worden herinnerd dat besluit nr. 1/80 geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten om zowel de toegang van Turkse staatsburgers tot hun grondgebied als de voorwaarden voor hun eerste tewerkstelling te reglementeren, maar uitsluitend, in artikel 6, de situatie van Turkse werknemers regelt die reeds legaal in de arbeidsmarkt van de gastlidstaat zijn opgenomen (arrest van 30 september 1997, Ertanir, C-98/96, Jurispr. blz. I-5179, punt 23).

37

Overeenkomstig vaste rechtspraak heeft artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 tot doel, de positie van Turkse werknemers in de gastlidstaat steeds verder te verstevigen (zie met name arrest van 10 januari 2006, Sedef, C-230/03, Jurispr. blz. I-157, punt 34).

38

Deze bepaling heeft dus betrekking op Turkse staatsburgers die de hoedanigheid van werknemer hebben in de gastlidstaat, zonder echter te eisen dat zij de Gemeenschap zijn binnengekomen als werknemer. Zij kunnen deze hoedanigheid hebben verkregen na binnenkomst in de Gemeenschap. Zo was in de zaak die tot het arrest Birden heeft geleid de belanghebbende, die tot het grondgebied van een lidstaat was toelaten, aanvankelijk werkloos in die lidstaat voordat hij er betaald werk ging verrichten. In de zaak Kurz, reeds aangehaald, was de betrokken Turkse staatsburger op vijftienjarige leeftijd tot de Gemeenschap toegelaten, niet als werknemer maar om er een beroepsopleiding tot loodgieter te volgen.

39

Na het eerste jaar arbeid kan de Turkse staatsburger, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, aanspraak maken op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever en op het bijbehorende recht van verblijf.

40

Om vast te stellen of Turkse staatsburgers aan die voorwaarden voldoen, wordt niet gelet op het doel waarvoor de betrokkenen zijn toegelaten tot de lidstaat. Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 de toekenning van de daarin aan Turkse werknemers verleende rechten niet afhankelijk stelt van enige voorwaarde verband houdend met de reden waarom aanvankelijk een inreis-, arbeids- en verblijfsrecht is verleend (zie arrest van 30 september 1997, Günaydin, C-36/96, Jurispr. blz. I-5143, punten 51 en 52 en aangehaalde rechtspraak). Het Hof oordeelde tevens dat het feit dat een Turks staatsburger heeft verklaard, naar zijn land van herkomst te willen terugkeren na enkele jaren in de gastlidstaat te hebben doorgebracht, hem niet belet, aanspraak te maken op de rechten die hem bij artikel 6, lid 1, worden verleend. Dit is slechts anders indien deze staatsburger de bevoegde autoriteiten heeft willen misleiden door een valse verklaring af te leggen, alleen om die autoriteiten ertoe te bewegen hem de vereiste vergunningen te verstrekken zonder dat hij daar recht op had (zie in die zin arrest Günaydin, punten 54 en 60).

41

Zoals uit het arrest Günaydin volgt, betekent het feit dat de Turkse staatsburger tot een lidstaat is toegelaten om er een opleiding te volgen en dat zijn verblijfsvergunningen om te beginnen waren voorzien van een verbod om betaalde arbeid te verrichten, niet dat hij zich niet kan beroepen op artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80, wanneer hij vervolgens legale arbeid in loondienst heeft gekregen en ten minste een jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt.

42

Ook het feit dat de arbeidsovereenkomst eventueel voor bepaalde tijd is afgesloten kan geen beletsel vormen voor de toepassing van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Het Hof heeft immers verklaard dat, indien de door betrokkene legaal verrichte arbeid tot illegale arbeid zou worden alleen doordat de arbeidsverhouding tijdelijk is, de lidstaten de mogelijkheid zouden hebben om migrerende Turkse werknemers, die zij tot hun grondgebied hebben toegelaten en die daar gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een legale economische activiteit hebben verricht, rechten te onthouden waarop zij krachtens artikel 6, lid 1, rechtstreeks aanspraak kunnen maken (zie arrest Birden, punt 64).

43

Om uit te maken of een Turks staatsburger die een lidstaat legaal is binnengekomen, aanspraak kan maken op de rechten van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 nadat hij een jaar lang in die lidstaat heeft gewerkt, dient derhalve te worden nagegaan of de betrokkene voldoet aan de in deze bepaling neergelegde objectieve voorwaarden, zonder dat rekening behoeft te worden gehouden met de redenen waarom hem oorspronkelijk toegang tot die lidstaat is verleend of met de eventuele beperkingen die aan de duur van zijn recht op arbeid waren gesteld. Volgens vaste rechtspraak hebben de nationale autoriteiten niet de bevoegdheid om de toepassing van dergelijke rechten aan voorwaarden te verbinden of te beperken, daar anders de effectiviteit van dit besluit in gevaar zou komen (zie reeds aangehaalde arresten Günaydin, punten 37-40 en 50; Birden, punt 19, en Kurz, punt 26; arrest van 21 oktober 2003, Abatay e.a., C-317/01 en C-369/01, Jurispr. blz. I-12301, punt 78, en arrest Sedef, reeds aangehaald, punt 34).

44

Bijgevolg kunnen in zaken als die van het hoofdgeding de redenen waarom de betrokken Turkse staatsburgers zijn toegelaten, namelijk het verrichten van werkzaamheden als au pair of het volgen van een opleiding, op zich niet beletten dat zij zich beroepen op het bepaalde in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Hetzelfde geldt voor de intentieverklaring die deze staatsburgers moesten afleggen, blijkens welke zij niet langer dan 2 jaar in de gastlidstaat wensten te blijven, of voornemens waren dit land te verlaten na voltooiing van hun opleiding, alsook voor het feit dat hun verblijfsvergunning van tijdelijke aard was.

45

Wanneer aan de in de punten 27 tot en met 30 van dit arrest genoemde voorwaarden is voldaan, met name wanneer is komen vast te staan dat de door de Turkse staatsburger verrichte arbeid reëel is, is de omstandigheid dat de betrokkene is binnengekomen als student voor het volgen van een opleiding dan wel als au pair om de taal van de gastlidstaat te leren, niet relevant. Indien deze Turkse staatsburgers door hun eigen capaciteiten aan de in de drie onderdelen van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 gestelde voorwaarden weten te voldoen, kunnen hun niet de rechten worden ontnomen die deze bepaling hun naargelang van de duur van hun betaalde arbeid geleidelijk aan verleent (zie in die zin arrest Günaydin, punt 37).

46

Het betoog van de lidstaten die opmerkingen hebben ingediend dat een student of een au pair de wetgeving van de gastlidstaat zou kunnen omzeilen om gaandeweg een onbeperkt recht van toegang tot de arbeidsmarkt in deze lidstaat te krijgen, kan dan ook niet worden aanvaard. Van omzeiling van deze wetgeving kan immers geen sprake zijn wanneer de betrokkenen niet anders doen dan gebruikmaken van een recht dat hun door besluit nr. 1/80 uitdrukkelijk wordt verleend. Dit is alleen anders wanneer zij door fraude toegang tot het grondgebied van een lidstaat hebben verkregen, door het in strijd met de waarheid te doen voorkomen dat zij voornemens zijn een opleiding te volgen of als au pair te werken. Daarentegen kunnen de betrokkenen, wanneer hun bedoeling reëel blijkt te zijn doordat zij werkelijk een opleiding volgen of als au pair werken, wanneer zij legale arbeid verkrijgen in de gastlidstaat, en wanneer zij voldoen aan de in artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 gestelde voorwaarden, volledig aanspraak maken op de rechten die deze bepaling hun verleent.

47

De Duitse en de Nederlandse regering wijzen ten slotte op richtlijn 2004/114. Zij leiden uit de structuur van deze richtlijn af dat de communautaire wetgever de student heeft willen toestaan, een dienstverband aan te gaan en een aantal uren arbeid te verrichten zonder als werknemer te worden beschouwd, en dus zonder langs deze weg toegang tot de arbeidsmarkt van de gastlidstaat te kunnen krijgen.

48

De genoemde richtlijn is evenwel niet relevant. Ingevolge artikel 4, lid 1, sub a, is zij immers van toepassing onder voorbehoud van gunstiger bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde staten anderzijds. Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van haar conclusie heeft opgemerkt, kan richtlijn 2004/114 geenszins een restrictieve uitlegging van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 rechtvaardigen en biedt zij geen aanknopingspunt voor de uitlegging van deze bepaling.

49

Derhalve moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de omstandigheid dat een Turks staatsburger tot een lidstaat is toegelaten als au pair of student, niet betekent dat hij niet de hoedanigheid van „werknemer” bezit en niet tot de „legale arbeidsmarkt” van die lidstaat behoort in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80. Deze omstandigheid kan dus niet beletten dat die staatsburger zich op deze bepaling beroept om verlenging van zijn arbeidsvergunning te verkrijgen en aanspraak te maken op het bijbehorende verblijfsrecht.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

De omstandigheid dat een Turks staatsburger tot een lidstaat is toegelaten als au pair of student, betekent niet dat hij niet de hoedanigheid van „werknemer” bezit en niet tot de „legale arbeidsmarkt” van die lidstaat behoort in de zin van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie. Deze omstandigheid kan dus niet beletten dat die staatsburger zich op deze bepaling beroept om verlenging van zijn arbeidsvergunning te verkrijgen en aanspraak te maken op het bijbehorende verblijfsrecht.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.