ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

18 december 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de consument — Consumentenkrediet — Richtlijn 2008/48/EG — Verplichting tot het verstrekken van precontractuele informatie — Verplichting tot het beoordelen van de kredietwaardigheid van de kredietnemer — Bewijslast — Bewijsmiddelen”

In zaak C‑449/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal d’instance d’Orléans (Frankrijk) bij beslissing van 5 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 12 augustus 2013, in de procedure

CA Consumer Finance SA

tegen

Ingrid Bakkaus,

Charline Bonato, geboren Savary,

Florian Bonato,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, J. Malenovský, M. Safjan, A. Prechal (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 juli 2014,

gelet op de opmerkingen van:

CA Consumer Finance SA, vertegenwoordigd door B. Soltner, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en S. Menez als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Owsiany-Hornung en M. Van Hoof als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 september 2014,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133, blz. 66 en – rectificaties – PB 2009, L 207, blz. 14, PB 2010, L 199, blz. 40 en PB 2011, L 234, blz. 46).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van gedingen tussen CA Consumer Finance SA (hierna: „CA CF”) en mevrouw Bakkaus enerzijds en mevrouw Bonato, geboren Savary, en de heer Bonato anderzijds (hierna samen: „kredietnemers”), betreffende vorderingen tot terugbetaling van saldi van persoonlijke leningen die deze vennootschap aan deze kredietnemers had verleend en waarvoor deze hun afbetalingen hebben gestaakt.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 7, 9, 19, 24 en 26 tot en met 28 van de considerans van richtlijn 2008/48 luiden:

„(7)

Teneinde de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken, moet op een aantal kerngebieden een geharmoniseerd communautair kader worden geschapen. [...]

[...]

(9)

Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de Gemeenschap een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. Het mag de lidstaten derhalve niet worden toegestaan andere nationale bepalingen te handhaven of in te voeren dan er in deze richtlijn zijn vastgelegd. Deze beperking moet echter alleen gelden voor door deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen. Wanneer zulke geharmoniseerde bepalingen niet bestaan, moeten de lidstaten de vrijheid houden om nationale wetgeving te handhaven of in te voeren. [...]

[...]

(19)

Opdat consumenten met kennis van zaken kunnen beslissen, moeten zij vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die zij mogen meenemen en nader bestuderen. Om voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken, dient deze informatie met name ook het in de gehele Europese Unie op uniforme wijze vastgestelde jaarlijkse kostenpercentage van het krediet te omvatten. [...]

[...]

(24)

De consument moet uitgebreid worden geïnformeerd voordat hij de kredietovereenkomst sluit, ongeacht of bij de verkoop van het krediet een kredietbemiddelaar betrokken is. Daarom moeten de voorschriften inzake precontractuele informatie in het algemeen ook gelden voor kredietbemiddelaars. [...]

[...]

(26)

[...] In de zich uitbreidende kredietmarkt is het met name belangrijk dat kredietgevers zich niet inlaten met onverantwoordelijke leningpraktijken of kredieten toestaan zonder de kredietwaardigheid vooraf te hebben beoordeeld, en de lidstaten moeten het nodige toezicht uitvoeren om dergelijk gedrag te vermijden en de noodzakelijke middelen bepalen om de kredietgever te sanctioneren wanneer dat toch het geval is. [...] [K]redietgevers moeten de verantwoordelijkheid hebben om de kredietwaardigheid van elke consument te beoordelen. Daartoe zouden zij de mogelijkheid moeten hebben om gebruik te maken van informatie die door de consument is verstrekt, niet alleen bij de voorbereiding van de betrokken kredietovereenkomst, maar ook in de loop van een reeds lang bestaande commerciële relatie. De autoriteiten van de lidstaten zouden kredietgevers ook goede aanwijzingen en richtsnoeren kunnen geven. Consumenten moeten ook bedachtzaam te werk gaan en hun contractuele verplichtingen nakomen.

(27)

Afgezien van de precontractuele informatie waarop de consument recht heeft, kan hij nog aanvullende bijstand nodig hebben om uit te maken welke kredietovereenkomst in het palet aangeboden producten voor zijn behoeften en financiële situatie het meest geschikt is. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat kredietgevers dergelijke hulp omtrent de door hen aan de consument aangeboden kredietproducten verlenen. Zo nodig moet de consument persoonlijk toelichting krijgen op de relevante precontractuele informatie en de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten, zodat hij zich rekenschap kan geven van de gevolgen die deze voor zijn economische situatie kunnen hebben. In voorkomend geval moet deze plicht tot hulp aan de consument ook voor kredietbemiddelaars gelden. De lidstaten kunnen bepalen op welke wijze en in welke mate deze toelichtingen aan de consument moeten worden gegeven, gelet op de bijzondere omstandigheden waarin het krediet wordt aangeboden, de noodzaak van hulp aan de consument en de aard van afzonderlijke kredietproducten.

(28)

Om de krediettoestand van een consument te beoordelen, dient de kredietgever ook de relevante gegevensbestanden te raadplegen; de wettelijke en feitelijke omstandigheden kunnen vereisen dat die raadpleging in wisselende mate plaatsvindt. [...]”

4

Artikel 5 van richtlijn 2008/48, met het opschrift „Precontractuele informatie”, bepaalt in de leden 1, eerste alinea, en 6:

„1.   Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie wordt, op papier of op een andere duurzame drager, verstrekt overeenkomstig het formulier ‚Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet’ in bijlage II. De kredietgever wordt geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van dit lid en van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2002/65/EG wanneer hij de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet heeft verstrekt.

[...]

6.   De lidstaten zien erop toe dat de kredietgevers en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaars de consument een passende toelichting verstrekken om hem in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, zo nodig door de ingevolge lid 1 te verstrekken precontractuele informatie, de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten en de specifieke gevolgen hiervan voor de consument toe te lichten, met inbegrip van de gevolgen indien de consument niet betaalt. De lidstaten kunnen de wijze waarop en de mate waarin dergelijke bijstand wordt verleend, alsmede de identiteit van degene door wie de bijstand wordt verleend, aanpassen aan de specifieke omstandigheden waarin de overeenkomst wordt aangeboden, de persoon aan wie zij wordt aangeboden, en het soort krediet dat wordt aangeboden.”

5

Artikel 8 van deze richtlijn, met het opschrift „Verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst beoordeelt op basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de consument en, waar nodig, op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand. Lidstaten van wie de wetgeving van kredietgevers vereist dat zij de kredietwaardigheid van consumenten op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand beoordelen, kunnen dit vereiste behouden.”

6

Artikel 22 van die richtlijn, met het opschrift „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn”, bepaalt in de leden 2 en 3:

„2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de consument geen afstand kan doen van de rechten die hem worden toegekend krachtens de bepalingen van het nationale recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met deze richtlijn.

3.   De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.”

Frans recht

7

Wet nr. 2010‑737 van 1 juli 2010 houdende hervorming van het consumentenkrediet (JORF van 2 juli 2010, blz. 12001), waarbij richtlijn 2008/48 in het nationale Franse recht is omgezet, is ingevoegd in het consumentenwetboek (Code de la consommation), meer bepaald in de artikelen L. 311‑1 en volgende daarvan.

8

Artikel L. 311‑6 van dit wetboek bepaalt:

„I.

Vóór het sluiten van de kredietovereenkomst verstrekt de kredietgever of de kredietbemiddelaar de kredietnemer op papier of op een andere duurzame drager de nodige informatie tot vergelijking van verschillende aanbiedingen en tot een goed begrip door de kredietnemer, rekening houdend met zijn voorkeur, van de omvang van zijn verbintenis.

[...]

II.

Wanneer de consument verzoekt een kredietovereenkomst te sluiten op de plaats van de verkoop, zorgt de kredietgever ervoor dat het onder I vermelde informatieformulier hem op de plaats van de verkoop wordt afgegeven.”

9

Artikel L. 311‑8 van dat wetboek bepaalt:

„De kredietgever of de kredietbemiddelaar verstrekken de kredietnemer de toelichting die hem in staat stelt te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, met name op basis van de informatie in het in artikel L. 311‑6 vermelde formulier. Hij vestigt de aandacht van de kredietnemer op de voornaamste kenmerken van het (de) voorgestelde krediet(en) en de gevolgen die het krediet kan hebben op zijn financiële situatie, met inbegrip van de gevolgen indien hij niet betaalt. Deze toelichting wordt, in voorkomend geval, gegeven op basis van de door de kredietnemer kenbaar gemaakte voorkeur.

[...]”

10

Artikel L. 311‑9 van ditzelfde wetboek luidt als volgt:

„De kredietgever beoordeelt vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de kredietwaardigheid van de kredietnemer op basis van een voldoende aantal inlichtingen, met inbegrip van door laatstgenoemde op verzoek van de kredietgever verstrekte inlichtingen. De kredietgever raadpleegt het bestand in de zin van artikel L. 333‑4 onder de voorwaarden van het in artikel L. 333‑5 vermelde besluit.”

11

Artikel L. 311‑48, tweede en derde alinea, van het consumentenwetboek bepaalt:

„Wanneer de kredietgever de verplichtingen van de artikelen L. 311‑8 en L. 311‑9 niet heeft nageleefd, verliest hij het recht op rente volledig of in de mate die door de rechter wordt bepaald. [...]

De kredietnemer moet slechts het kapitaal terugbetalen volgens het afgesproken tijdschema en, in voorkomend geval, de rente waarvan de kredietgever niet vervallen werd verklaard. De kredietgever betaalt de ontvangen rentebedragen terug die vanaf hun betaaldatum rente dragen tegen de wettelijke rentevoet of brengt deze in mindering van het nog verschuldigde kapitaal.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12

Op 5 mei 2011 hebben de echtgenoten Bonato via een handelaar een overeenkomst met CA CF gesloten betreffende een persoonlijke lening van 20900 EUR voor de aankoop van een auto. Deze overeenkomst voorzag in een vaste rente van 6,40 % per jaar en een jaarlijkse reële rentekoers van 7,685 % in totaal.

13

Op 15 juli 2011 heeft mevrouw Bakkaus een overeenkomst met CA CF gesloten betreffende een persoonlijke lening van 20000 EUR. Deze overeenkomst voorzag in een vaste rente van 7,674 % per jaar en een jaarlijkse reële rentekoers van 7,950 % in totaal.

14

Omdat de kredietnemers geen terugbetalingen meer deden, heeft CA CF hen voor het Tribunal d’instance d’Orléans gedagvaard tot aflossing van het verschuldigde saldo van deze leningen, vermeerderd met rente.

15

De verwijzende rechter heeft ambtshalve het in artikel L. 311‑48, tweede alinea, van het consumentenwetboek voorziene middel van eventuele vervallenverklaring van het recht op rente opgeworpen, aangezien CA CF tijdens de mondelinge behandeling van de zaak noch het formulier met precontractuele informatie had overgelegd dat aan de kredietnemers had moeten worden afgegeven, noch enig ander stuk waaruit bleek dat zij jegens deze laatsten haar informatieplicht en haar plicht tot beoordeling van hun kredietwaardigheid was nagekomen.

16

De verwijzende rechter merkt op dat richtlijn 2008/48 en wet nr. 2010‑737, waarmee deze richtlijn in het Franse recht is omgezet, de kredietgevers een informatie- en toelichtingsplicht opleggen teneinde de kredietnemer in staat te stellen een doordachte keuze te maken met betrekking tot de kredietopneming. Geen enkele bepaling van richtlijn 2008/48 of van die wet bevat evenwel regels over de bewijslast en de bewijsvoering betreffende de uitvoering van de verplichtingen van de kredietgevers.

17

Wat de verplichting van de kredietgever betreft om de consument een formulier „Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet” te verstrekken, geeft de verwijzende rechter aan dat CA CF in casu geen dergelijk formulier heeft overgelegd. Deze onderneming heeft evenmin andere stukken betreffende haar toelichtingsplicht overgelegd en zij heeft geen reden vermeld voor het ontbreken van die bewijzen. De verwijzende rechter benadrukt echter dat in de door Bakkaus ondertekende kredietovereenkomst een standaardbeding is opgenomen dat luidt als volgt: „Ik ondergetekende Bakkaus Ingrid erken het informatieformulier te hebben ontvangen en er kennis van te hebben genomen”. Volgens de verwijzende rechter kan een dergelijk beding moeilijkheden opleveren indien het ertoe leidt dat het de bewijslast omkeert, in het nadeel van de consument. Deze rechter is van mening dat dit type beding aldus de uitoefening van het recht van de consument om de volledige uitvoering van de op de kredietgever rustende verplichtingen te betwisten, kan bemoeilijken of zelfs onmogelijk kan maken.

18

Wat de beoordeling van de kredietwaardigheid van de kredietnemers betreft, merkt de verwijzende rechter op dat CA CF in het geding tegen Bakkaus weliswaar een door deze laatste ondertekend formulier inzake inkomsten en lasten alsook de bewijsstukken van de door de betrokkene meegedeelde inkomsten heeft overgelegd, maar dat dit niet het geval is in de zaak tegen de echtgenoten Bonato.

19

In die omstandigheden heeft het Tribunal d’instance d’Orléans besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet richtlijn [2008/48] aldus worden uitgelegd dat de kredietgever de correcte en volledige nakoming moet aantonen van de bij de totstandkoming en uitvoering van een kredietovereenkomst krachtens het nationale recht tot omzetting van de[ze] richtlijn op hem rustende verplichtingen?

2)

Verzet richtlijn 2008/48 zich ertegen dat de correcte en volledige nakoming van de op de kredietgever rustende verplichtingen alleen wordt aangetoond aan de hand van een standaardbeding in de kredietovereenkomst, waarbij de consument erkent dat de kredietgever de verplichtingen is nagekomen, zonder nadere staving door door de kredietgever opgestelde en aan de kredietnemer afgegeven documenten?

3)

Moet artikel 8 van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument uitsluitend gebaseerd is op de door de consument verstrekte inlichtingen zonder dat deze inlichtingen daadwerkelijk aan andere gegevens worden getoetst?

4)

Moet artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat de kredietgever de consument geen passende toelichting kan hebben verstrekt indien hij niet vooraf de financiële situatie en de behoeften van de consument heeft beoordeeld?

Moet artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de aan de consument verstrekte passende toelichting uitsluitend volgt uit in de kredietovereenkomst vermelde contractuele inlichtingen zonder dat een specifiek document is opgesteld?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste en tweede vraag

20

Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, ten eerste, richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het aan de kredietgever staat om het bewijs te leveren van de correcte en volledige nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van deze richtlijn opgelegde precontractuele verplichtingen, zoals die in het nationale recht tot omzetting van die richtlijn zijn opgenomen, en, ten tweede, of de invoeging in de kredietovereenkomst van een standaardbeding waarbij de consument erkent dat de kredietgever zijn verplichtingen is nagekomen en welk beding niet wordt gestaafd door documenten die door de kredietgever zijn opgesteld en door hem aan de kredietnemer zijn afgegeven, als voldoende bewijs van de correcte uitvoering van de op de kredietgever rustende verplichtingen kan worden beschouwd.

21

Vooraf dient te worden onderstreept dat de in deze vragen genoemde precontractuele verplichtingen bijdragen tot de verwezenlijking van het doel van richtlijn 2008/48, dat – zoals uit de punten 7 en 9 van de considerans ervan blijkt – erin bestaat om ter zake van het consumentenkrediet op een aantal kerngebieden een volledige harmonisatie tot stand te brengen die nodig is om te waarborgen dat alle consumenten in de Europese Unie een grondige en gelijkwaardige bescherming van hun belangen genieten en om de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken (zie arrest LCL Le Crédit Lyonnais, C‑565/12, EU:C:2014:190, punt 42).

22

Wat echter de vraag betreft, ten eerste, op wie de bewijslast rust dat de kredietgever zijn in de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 vastgestelde verplichtingen om de consument passende informatie te verstrekken en zijn kredietwaardigheid te beoordelen, is nagekomen en, ten tweede, de wijze waarop kan worden bewezen dat die verplichtingen zijn nagekomen, moet worden geconstateerd dat deze richtlijn dienaangaande geen enkele bepaling bevat.

23

Bij ontbreken van een Unieregeling ter zake zijn volgens vaste rechtspraak de procedurevoorschriften ter verzekering van de bescherming van de rechten welke de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, op grond van het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat, met dien verstande evenwel dat zij niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor soortgelijke nationale situaties gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie met name arrest Specht e.a., C‑501/12‑C‑506/12, C‑540/12 en C‑541/12, EU:C:2014:2005, punt 112 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, moet erop worden gewezen dat het Hof niet over gegevens beschikt die twijfel kunnen doen rijzen over de overeenstemming van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling met dit beginsel.

25

Met betrekking tot het doeltreffendheidsbeginsel zij eraan herinnerd dat elk geval waarin de vraag rijst of een nationale procedureregel de toepassing van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht rekening houdend met de plaats van die bepaling in de gehele procedure en met het verloop en de bijzondere kenmerken van die procedure voor de verschillende nationale instanties (arrest Kušionová, C‑34/13, EU:C:2014:2189, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Wat in casu de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betreft, dient in herinnering te worden geroepen dat het niet aan het Hof staat om zich uit te spreken over bepalingen van het interne recht, aangezien dat uitsluitend de taak van de verwijzende rechter is.

27

Daarbij zij evenwel aangetekend dat afbreuk zou worden gedaan aan de eerbiediging van dit beginsel indien de bewijslast betreffende de niet-nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 opgelegde verplichtingen op de consument zou rusten. Deze beschikt immers niet over de middelen om aan te tonen dat de kredietgever hem niet de bij artikel 5 van deze richtlijn voorgeschreven informatie heeft bezorgd en zijn kredietwaardigheid niet heeft beoordeeld.

28

De doeltreffende uitoefening van de door richtlijn 2008/48 verleende rechten wordt evenwel verzekerd door een nationale regel volgens welke de kredietgever voor de rechter in beginsel moet aantonen dat hij zijn precontractuele verplichtingen naar behoren is nagekomen. Een dergelijke regel beoogt, zoals in punt 21 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de bescherming van de consument te waarborgen, zonder dat al te veel afbreuk wordt gedaan aan het recht van de kredietgever op een eerlijk proces. Zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft aangegeven, moet een zorgvuldige kredietgever er zich immers van bewust zijn dat hij bewijzen dient te verzamelen en te bewaren van het feit dat hij de op hem rustende informatie- en toelichtingsplicht is nagekomen.

29

Wat het standaardbeding betreft dat in de door Bakkaus gesloten kredietovereenkomst is opgenomen, moet worden geoordeeld dat een dergelijk beding niet aan de doeltreffendheid van de door richtlijn 2008/48 toegekende rechten afdoet indien dit beding volgens het nationale recht enkel impliceert dat de kredietnemer erkent dat hem het Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet is overhandigd.

30

In dit verband blijkt uit artikel 22, lid 3, van richtlijn 2008/48 dat een dergelijk beding de kredietgever niet de mogelijkheid mag bieden om zijn verplichtingen te omzeilen. Dit type beding vormt dus een aanwijzing die door de kredietgever verder moet worden gestaafd aan de hand van een of meerdere relevante bewijzen. Bovendien moet de consument steeds kunnen aanvoeren dat hij dit formulier niet heeft ontvangen of dat de kredietgever daarmee niet heeft voldaan aan de door hem na te komen precontractuele informatieverplichtingen.

31

Indien een dergelijk standaardbeding volgens het nationale recht echter betekent dat de consument erkent dat de op de kredietgever rustende precontractuele verplichtingen volledig en naar behoren zijn nagekomen, leidt het er bijgevolg toe dat de bewijslast inzake de nakoming van deze verplichtingen wordt omgekeerd met als gevolg dat de doeltreffendheid van de rechten van richtlijn 2008/48 gevaar kan lopen. Het staat dan ook aan de verwijzende rechter om te verifiëren of de bewijswaarde van dit standaardbeding geen afbreuk doet aan de mogelijkheid – zowel voor de consument als voor de rechter – om de correcte uitvoering van de op de kredietgever rustende precontractuele informatie- en verificatieverplichtingen ter discussie te stellen.

32

Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat:

deze richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de bewijslast betreffende de niet-nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 opgelegde verplichtingen op de consument rust, en

deze richtlijn er zich ook tegen verzet dat de rechter wegens een standaardbeding ervan moet uitgaan dat de consument heeft erkend dat de op de kredietgever rustende precontractuele verplichtingen volledig en naar behoren zijn nagekomen, waardoor de bewijslast betreffende de nakoming van deze verplichtingen wordt omgekeerd, met als gevolg dat afbreuk kan worden gedaan aan de doeltreffendheid van de rechten die bij richtlijn 2008/48 worden toegekend.

Derde vraag

33

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8 van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument uitsluitend aan de hand van door deze laatste verstrekte inlichtingen wordt beoordeeld, zonder dat die inlichtingen daadwerkelijk worden getoetst aan andere gegevens.

34

Luidens artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48 moet de kredietgever – vóór het sluiten van de kredietovereenkomst – de kredietwaardigheid van de consument beoordelen op basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de consument, en – waar nodig – op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand.

35

In punt 26 van de considerans van deze richtlijn wordt dienaangaande gepreciseerd dat kredietgevers de verantwoordelijkheid moeten hebben om de kredietwaardigheid van elke consument te beoordelen per geval, en dat zij daartoe de mogelijkheid zouden moeten hebben om gebruik te maken van informatie die door de consument is verstrekt, niet alleen bij de voorbereiding van de betrokken kredietovereenkomst, maar ook in de loop van een reeds lang bestaande commerciële relatie. Deze verplichting strekt er dus toe de kredietgevers een verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen en te voorkomen dat leningen worden verleend aan consumenten die niet kredietwaardig zijn.

36

Richtlijn 2008/48 bevat geen uitputtende regeling betreffende de inlichtingen op basis waarvan de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument dient te beoordelen en geeft evenmin aan of deze inlichtingen moeten worden gecontroleerd en hoe dat dient te gebeuren. Uit de bewoordingen van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48, gelezen tegen de achtergrond van punt 26 van de considerans van deze richtlijn, blijkt daarentegen dat de kredietgever een beoordelingsmarge wordt gelaten om te beslissen of de informatie waarover hij beschikt, volstaat om de kredietwaardigheid van de kandidaat-kredietnemer te bevestigen en of hij deze moet natrekken aan de hand van andere gegevens.

37

Hieruit volgt dat de kredietgever in de eerste plaats per geval – rekening houdend met de specifieke omstandigheden daarvan – moet nagaan of die informatie passend en toereikend is ter beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Of deze informatie toereikend is, kan in dit verband verschillen naargelang de omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten, de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft. Deze beoordeling kan worden verricht aan de hand van bewijsstukken van de financiële situatie van de consument, maar het is niet uitgesloten dat de kredietgever al vooraf kennis heeft van de financiële situatie van de kandidaat-kredietnemer en daarmee rekening houdt. Gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument kunnen echter niet als toereikend worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken.

38

In de tweede plaats legt richtlijn 2008/48, onverminderd de tweede volzin van artikel 8, lid 1, ervan waarin is bepaald dat de lidstaten in hun wetgeving het vereiste kunnen behouden dat kredietgevers een gegevensbestand raadplegen, de kredietgevers niet de verplichting op om de waarachtigheid van de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren. Naargelang de specifieke omstandigheden van elk geval kan de kredietgever ofwel genoegen nemen met de informatie die hem door de consument is verstrekt, ofwel oordelen dat bevestiging van deze informatie dient te worden verkregen.

39

Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.

Vierde vraag

40

Met zijn vierde vraag, die uit twee delen bestaat, wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat de kredietgever niet kan worden geacht de consument een passende toelichting te hebben verstrekt indien hij niet vooraf de financiële situatie en de behoeften van deze laatste heeft beoordeeld. In de tweede plaats vraagt deze rechter of deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de aan de consument verstrekte passende toelichting uitsluitend voortvloeit uit in de kredietovereenkomst vermelde contractuele inlichtingen, zonder dat een specifiek document is opgesteld.

41

Wat het eerste deel van deze vraag betreft, volgt uit artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 en uit punt 27 van de considerans van deze richtlijn dat, afgezien van de precontractuele informatie die op grond van artikel 5, lid 1, van die richtlijn moet worden verstrekt, de consument, alvorens de kredietovereenkomst te sluiten, aanvullende bijstand nodig kan hebben om uit te maken welke kredietovereenkomst voor zijn behoeften en financiële situatie het meest geschikt is. De kredietgever moet hem dus een passende toelichting verstrekken om hem in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst beantwoordt aan zijn behoeften en financiële situatie, zo nodig door de precontractuele informatie, de voornaamste kenmerken van de voorgestelde producten en de specifieke gevolgen hiervan voor hem toe te lichten, met inbegrip van de gevolgen indien hij niet betaalt.

42

Deze verplichting tot het verstrekken van een passende toelichting heeft dus tot doel de consument in staat te stellen een geïnformeerd besluit te nemen over het afsluiten van een bepaald soort kredietovereenkomst.

43

Daarentegen beoogt de in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48 vastgestelde verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest reeds is uiteengezet, de kredietgever een verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen en te voorkomen dat hij een lening verleent aan consumenten die niet kredietwaardig zijn.

44

De artikelen 5 en 8 van deze richtlijn strekken ertoe te waarborgen dat alle consumenten in de Unie een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten.

45

Hoewel beide verplichtingen precontractueel van aard zijn, aangezien zij dienen te worden nagekomen voordat de kredietovereenkomst wordt gesloten, blijkt noch uit de bewoordingen noch uit de doelstellingen van de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 dat de beoordeling van de financiële situatie en de behoeften van de consument moet worden verricht vóórdat een passende toelichting wordt verstrekt. Er bestaat in beginsel geen verband tussen de twee verplichtingen die in deze artikelen van die richtlijn zijn vastgesteld. De kredietgever kan de consument een toelichting geven die uitsluitend op de door deze laatste verstrekte gegevens is gebaseerd, teneinde de consument in staat te stellen een beslissing over het soort kredietovereenkomst te nemen, zonder dat hij verplicht is om vooraf diens kredietwaardigheid te beoordelen. De kredietgever moet evenwel rekening houden met de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument voor zover de verstrekte toelichting ten gevolge van deze beoordeling dient te worden aangepast.

46

Wat het tweede deel van de vierde vraag betreft, zij eraan herinnerd dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/48 bepaalt dat de in artikel 5 van deze richtlijn vastgestelde informatieverplichtingen precontractuele verplichtingen betreffen. Bijgevolge kunnen deze verplichtingen niet pas in het stadium van het sluiten van de kredietovereenkomst worden vervuld, maar dient dit geruime tijd daarvoor te geschieden, doordat eerst – vóórdat deze overeenkomst wordt gesloten – de in artikel 5, lid 6, van die richtlijn vermelde toelichting aan de consument wordt verstrekt.

47

Met betrekking tot de wijze waarop de op de kredietgever rustende verplichting tot het verstrekken van een passende toelichting moet worden nagekomen, schrijft artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 – anders dan lid 1 van dit artikel – niet voor in welke bijzondere vorm de vermelde passende toelichting aan de kredietnemer moet worden verstrekt. Bijgevolg volgt noch uit de bewoordingen van het bedoelde lid 6 noch uit het doel dat door dit lid wordt nagestreefd dat deze toelichting dient te worden verstrekt in een specifiek document, en is het dus niet uitgesloten dat de kredietgever die toelichting mondeling aan de consument geeft, tijdens een gesprek dat hij met hem heeft.

48

Niettemin kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 6, tweede volzin, van deze richtlijn de op de kredietgever rustende verplichting tot verstrekking van een passende toelichting aan de kredietnemer, preciseren. De vraag in welke vorm deze toelichting aan de kredietnemer moet worden verstrekt, valt dus onder het nationale recht.

49

Gelet op wat voorafgaat moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het er zich weliswaar niet tegen verzet dat de kredietgever een passende toelichting aan de consument verstrekt voordat hij de financiële situatie en de behoeften van deze laatste heeft beoordeeld, maar dat uit de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument kan blijken dat de verstrekte passende toelichting dient te worden aangepast, waarbij deze toelichting steeds tijdig aan de consument moet worden verstrekt, vóórdat de kredietovereenkomst wordt ondertekend, zonder dat daarvoor evenwel een specifiek document dient te worden opgesteld.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat:

deze richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke de bewijslast betreffende de niet-nakoming van de bij de artikelen 5 en 8 van richtlijn 2008/48 opgelegde verplichtingen op de consument rust, en

deze richtlijn er zich ook tegen verzet dat de rechter wegens een standaardbeding ervan moet uitgaan dat de consument heeft erkend dat de op de kredietgever rustende precontractuele verplichtingen volledig en naar behoren zijn nagekomen, waardoor de bewijslast betreffende de nakoming van deze verplichtingen wordt omgekeerd, met als gevolg dat afbreuk kan worden gedaan aan de doeltreffendheid van de rechten die bij richtlijn 2008/48 worden toegekend.

 

2)

Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, op voorwaarde dat het toereikende informatie betreft en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.

 

3)

Artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 moet aldus worden uitgelegd dat het er zich weliswaar niet tegen verzet dat de kredietgever een passende toelichting aan de consument verstrekt voordat hij de financiële situatie en de behoeften van deze laatste heeft beoordeeld, maar dat uit de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument kan blijken dat de verstrekte passende toelichting dient te worden aangepast, waarbij deze toelichting steeds tijdig aan de consument moet worden verstrekt, vóórdat de kredietovereenkomst wordt ondertekend, zonder dat daarvoor evenwel een specifiek document dient te worden opgesteld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.