61998J0451

Arrest van het Hof van 22 november 2001. - Antillean Rice Mills NV tegen Raad van de Europese Unie. - Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Invoer van rijst van oorsprong uit landen en gebieden overzee - Vrijwaringsmaatregelen - Verordening (EG) nr. 304/97 - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid. - Zaak C-451/98.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-08949


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening van Raad tot vaststelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van invoer van rijst van oorsprong uit landen en gebieden overzee - Beroep ingesteld door onderneming die rijst uit landen en gebieden overzee naar Gemeenschap uitvoert - Niet-ontvankelijkheid

[EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, art. 230, vierde alinea, EG); verordening nr. 304/97 van de Raad]

Samenvatting


$$Willen natuurlijke of rechtspersonen kunnen worden geacht individueel te zijn geraakt door een handeling van algemene strekking van een gemeenschapsinstelling, dan moeten zij in hun rechtspositie worden getroffen uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde.

Een onderneming die rijst uit de landen en gebieden overzee (LGO) uitvoert naar de Gemeenschap, wordt niet individueel geraakt door verordening nr. 304/97 tot vaststelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de landen en gebieden overzee.

Om te beginnen wordt verzoekster enkel geraakt uit hoofde van haar objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer in de sector van de handel in LGO-rijst, zoals elke andere marktdeelnemer die zich in dezelfde situatie bevindt. Het enkele feit dat zij rijst uit de LGO naar de Gemeenschap uitvoert of ook verhandelt, is derhalve geen voldoende bewijs dat zij door verordening nr. 304/97 individueel wordt geraakt.

Daarbij komt, dat ook al behoorde de Raad ten tijde van de vaststelling van verordening nr. 304/97, voorzover de omstandigheden dit toelieten, rekening te houden met de negatieve gevolgen die deze verordening kon hebben voor de economie van de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen, dit verzoekster geenszins ontslaat van de verplichting om aan te tonen dat zij door die verordening wordt geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert.

( cf. punten 49, 51, 62, 67 )

Partijen


In zaak C-451/98,

Antillean Rice Mills NV, gevestigd op Bonaire (Nederlandse Antillen), vertegenwoordigd door W. Knibbeler en K. J. Defares, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

ondersteund door

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,

interveniënt,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door R. Torrent, J. Huber en G. Houttuin als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door L. Pérez de Ayala Becerril als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger en C. Chavance als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

door

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door F. Quadri, avvocatessa dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

en door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 304/97 van de Raad van 17 februari 1997 tot vaststelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de landen en gebieden overzee (PB L 51, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, P. Jann en F. Macken (rapporteur), kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, L. Sevón, M. Wathelet, R. Schintgen en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 7 november 2000, waarbij Antillean Rice Mills NV was vertegenwoordigd door W. Knibbeler, het Koninkrijk der Nederlanden door M. A. Fierstra, de Raad door G. Houttuin, het Koninkrijk Spanje door N. Díaz Abad als gemachtigde, de Italiaanse Republiek door F. Quadri en de Commissie door T. van Rijn,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 maart 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 februari 1997 en ingeschreven onder nummer T-41/97, heeft de vennootschap Antillean Rice Mills NV (hierna: ARM") krachtens artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG) verzocht om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 304/97 van de Raad van 17 februari 1997 tot vaststelling van vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de landen en gebieden overzee (PB L 51, blz. 1).

2 Bij beschikking van 15 mei 1997 is het Koninkrijk der Nederlanden toegelaten tot interventie aan de zijde van ARM. Bij beschikkingen van 15 mei, 5 augustus en 5 september 1997 zijn het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen toegelaten als interveniënten aan de zijde van de Raad van de Europese Unie.

3 Bij op 17 maart 1997 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift, ingeschreven onder nummer C-110/97, heeft het Koninkrijk der Nederlanden eveneens verzocht om nietigverklaring van verordening nr. 304/97.

4 Aangezien de beroepen in de zaken T-41/97 en C-110/97 beide strekken tot nietigverklaring van verordening nr. 304/97, heeft het Gerecht zaak T-41/97 bij beschikking van 16 november 1998 naar het Hof verwezen overeenkomstig artikel 47, derde alinea, van 's Hofs Statuut-EG en artikel 80 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

Rechtskader

EG-Verdrag

5 Volgens artikel 3, sub r, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub s, EG) omvat het optreden van de Gemeenschap de associatie van landen en gebieden overzee (hierna: LGO"), teneinde het handelsverkeer uit te breiden en in gezamenlijke inspanning de economische en sociale ontwikkeling te bevorderen.

6 Volgens artikel 227, lid 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 299, lid 3, EG) vormen de LGO genoemd in bijlage IV bij het EG-Verdrag (thans, na wijziging, bijlage II EG), het onderwerp van de associatieregeling omschreven in het Vierde deel van dit Verdrag. De Nederlandse Antillen worden in die bijlage genoemd.

7 Het Vierde deel van het EG-Verdrag, De Associatie van de landen en gebieden overzee", omvat met name de artikelen 131 (thans, na wijziging, artikel 182 EG), 132 (thans artikel 183 EG), 133 (thans, na wijziging, artikel 184 EG), 134 (thans artikel 185 EG) en 136 (thans, na wijziging, artikel 187 EG).

8 Volgens artikel 131, tweede en derde alinea, van het Verdrag heeft de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap tot doel, de economische en sociale ontwikkeling van de LGO te bevorderen en nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Gemeenschap in haar geheel tot stand te brengen. Overeenkomstig de in de preambule van het EG-Verdrag neergelegde beginselen moet de associatie in de eerste plaats de mogelijkheid scheppen de belangen en de voorspoed van de inwoners van de LGO te bevorderen, teneinde hen te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling die zij verwachten.

9 Artikel 132, sub 1, EG-Verdrag bepaalt dat de lidstaten op hun handelsverkeer met de LGO de regeling toepassen die zij krachtens het Verdrag tegenover elkaar zijn aangegaan.

10 Volgens artikel 133, lid 1, van het Verdrag delen de goederen van oorsprong uit de LGO bij hun invoer in de lidstaten in de algehele afschaffing van douanerechten die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag geleidelijk tussen de lidstaten plaatsvindt.

11 Artikel 134 van het Verdrag bepaalt dat indien het peil van de rechten, toepasselijk op goederen van herkomst uit een derde land, bij invoer in een LGO van dien aard is dat, als gevolg van de toepassing van de bepalingen van artikel 133, lid 1, van het Verdrag het handelsverkeer zich ten nadele van een van de lidstaten kan verleggen, deze staat de Commissie kan verzoeken, aan de overige lidstaten de maatregelen voor te stellen die noodzakelijk zijn om deze toestand te verhelpen.

12 Volgens artikel 136 van het Verdrag stelt de Raad op basis van de in het kader van de associatie van de LGO met de Gemeenschap bereikte resultaten en van de in het EG-Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast betreffende de wijze van toepassing en de procedure van de associatie van de LGO met de Gemeenschap.

Besluit 91/482/EEG

13 Op grond van artikel 136 van het Verdrag heeft de Raad op 25 juli 1991 besluit 91/482/EEG vastgesteld, betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 263, blz. 1; hierna: LGO-besluit").

14 Volgens artikel 101, lid 1, van het LGO-besluit mogen producten van oorsprong uit de LGO met vrijdom van douanerechten en heffingen van gelijke werking in de Gemeenschap worden ingevoerd.

15 Artikel 6, lid 2, van bijlage II bij het LGO-besluit bepaalt, dat wanneer geheel en al in de Gemeenschap of in de ACS-staten (staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan) verkregen producten in de LGO worden be- of verwerkt, zij worden geacht geheel en al in de LGO te zijn verkregen.

16 In afwijking van de regel van artikel 101, lid 1, kunnen op grond van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit de vereiste vrijwaringsmaatregelen worden genomen door de Commissie indien de toepassing van dit besluit in een sector van economische activiteit van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten ernstige verstoringen teweegbrengt, of hun externe financiële stabiliteit in gevaar brengt, of indien moeilijkheden rijzen die in een sector van activiteit van de Gemeenschap of in een regio ervan tot een verslechtering dreigen te leiden".

17 Volgens artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit moeten voor de toepassing van lid 1 bij voorrang die maatregelen worden gekozen die in de werking van de associatie en van de Gemeenschap zo weinig mogelijk verstoringen teweegbrengen. Deze maatregelen mogen geen grotere draagwijdte hebben dan strikt noodzakelijk is om de aan het licht getreden moeilijkheden te verhelpen.

18 Overeenkomstig artikel 1, leden 5 en 7, van bijlage IV bij het LGO-besluit kan elke lidstaat de beslissing van de Commissie tot vaststelling van vrijwaringsmaatregelen binnen tien werkdagen nadat die beslissing is meegedeeld, aan de Raad voorleggen. In dat geval kan de Raad binnen 21 werkdagen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andere beslissing nemen.

Verordening (EG) nr. 21/97

19 Op 29 november en 10 december 1996 hebben respectievelijk de Italiaanse en de Spaanse regering de Commissie verzocht om vrijwaringsmaatregelen te nemen ten aanzien van rijst van oorsprong uit de LGO.

20 Op 8 januari 1997 heeft de Commissie krachtens artikel 109 van het LGO-besluit vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijst van oorsprong uit de landen en gebieden overzee vastgesteld bij verordening (EG) nr. 21/97 (PB L 5, blz. 24).

21 Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 21/97 opende een tariefcontingent voor de invoer - vrij van douanerechten - van rijst van GN-code 1006 van oorsprong uit de LGO, te weten 4 594 ton van oorsprong uit Montserrat, 1 328 ton van oorsprong van de eilanden Turks en Caicos, en 36 728 ton van oorsprong uit andere LGO.

22 Blijkens artikel 7, tweede alinea, was verordening nr. 21/97 van toepassing van 1 januari tot en met 30 april 1997.

23 De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft daarop verordening nr. 21/97 aan de Raad voorgelegd overeenkomstig artikel 1, lid 5, van bijlage IV bij het LGO-besluit en verzocht om verhoging van het aan Montserrat en de eilanden Turks en Caicos toegekende contingent.

24 Bij brief van 21 januari 1997 heeft de Nederlandse regering eveneens laten weten bezwaar te hebben tegen verordening nr. 21/97 en de Raad verzocht een andere beslissing te nemen.

Verordening nr. 304/97

25 Op 17 februari 1997 heeft de Raad verordening nr. 304/97 vastgesteld, waarbij verordening nr. 21/97 werd ingetrokken (artikel 7, lid 1).

26 In wezen verschilt de verordening van de Raad slechts op één punt van die van de Commissie, te weten de omvang van het contingent voor Montserrat en de eilanden Turks en Caicos.

27 Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 304/97 bepaalt:

Van rijst van GN-code 1006 van oorsprong uit de LGO mogen in de periode van 1 januari tot en met 30 april 1997, vrij van douanerechten, de volgende hoeveelheden in equivalent gedopte rijst in de Gemeenschap worden ingevoerd:

a) 8 000 ton van oorsprong uit Montserrat en van de eilanden Turks en Caicos als volgt uitgesplitst:

- 4 594 van oorsprong uit Montserrat en

- 3 406 van oorsprong uit Montserrat of van de eilanden Turks en Caicos,

en

b) 36 728 ton van oorsprong uit andere LGO."

28 Ingevolge artikel 8, tweede alinea, was verordening nr. 304/97 van toepassing van 1 januari tot en met 30 april 1997, behalve artikel 1, lid 1, sub a, tweede streepje, dat eerst van toepassing was vanaf de inwerkingtreding van die verordening op 21 februari 1997, de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De communautaire rijstmarkt

29 Er wordt onderscheid gemaakt tussen rijst van het type Japonica en rijst van het type Indica.

30 De rijstproducerende landen in de Gemeenschap zijn hoofdzakelijk Frankrijk, Spanje en Italië. Ongeveer 80 % van de in de Gemeenschap geproduceerde rijst is Japonica-rijst en 20 % Indica-rijst. Japonica-rijst wordt voornamelijk in de zuidelijke lidstaten en Indica-rijst voornamelijk in de noordelijke lidstaten geconsumeerd.

31 In de Gemeenschap bestaat een productieoverschot bij Japonica-rijst, zodat deze rijst over het geheel genomen wordt uitgevoerd. De Gemeenschap verbouwt daarentegen niet voldoende Indica-rijst om in haar eigen behoeften te voorzien, en deze rijst wordt over het geheel genomen ingevoerd.

32 Voor de consumptie moet de rijst worden bewerkt. Na het oogsten wordt de rijst gedopt en vervolgens in een aantal stadia geslepen.

33 In het algemeen worden vier bewerkingsstadia onderscheiden:

- padie: de rijst zoals hij van het land komt, nog ongeschikt voor consumptie;

- gedopte rijst (ook wel bruine rijst genoemd): rijst waarvan het kaf is verwijderd, die kan worden geconsumeerd, maar eveneens geschikt is voor verdere bewerking;

- halfwitte rijst (ook wel deels geslepen rijst genoemd): rijst waarvan een deel van het vlies is verwijderd, een halffabrikaat dat in het algemeen voor bewerking en niet voor consumptie wordt verkocht;

- witte rijst (ook wel geslepen rijst genoemd): volledig bewerkte rijst, waarvan het kaf en het vlies zijn verwijderd.

34 De Gemeenschap produceert enkel witte rijst, terwijl de Nederlandse Antillen enkel halfwitte rijst produceren. De halfwitte rijst uit de Nederlandse Antillen moet dus voor consumptie in de Gemeenschap nog een laatste bewerking ondergaan.

35 Een zestal op de Nederlandse Antillen gevestigde ondernemingen, waaronder ARM, bewerken gedopte rijst uit Suriname en Guyana tot halfwitte rijst.

36 Deze bewerkingshandeling is volgens de voorschriften van bijlage II bij het LGO-besluit toereikend om die rijst het karakter van product van oorsprong uit de LGO te verlenen.

37 Sinds 1992 exporteert ARM de door haar geproduceerde halfwitte rijst naar de Gemeenschap, waar hij wordt verkocht aan rijstmolens om tot witte rijst te worden bewerkt. Dit is dan de rijst van het type Indica.

Het beroep

38 ARM, ondersteund door het Koninkrijk der Nederlanden, concludeert tot nietigverklaring van verordening nr. 304/97, met verwijzing van de Raad in de kosten.

39 Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan: schending van artikel 133, lid 1, van het Verdrag en artikel 101, lid 1, van het LGO-besluit; schending van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit; schending van artikel 109, lid 2, van het LGO-besluit, en ten slotte schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en van artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG).

40 De Raad concludeert tot niet-ontvankelijk- dan wel ongegrondverklaring van het beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 304/97, met verwijzing van verzoekster in de kosten.

41 Het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en de Commissie concluderen tot verwerping van het beroep, met verwijzing van verzoekster in de kosten.

De ontvankelijkheid van het beroep

42 Krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

43 Aangezien verordening nr. 304/97 geen tot verzoekster gerichte beschikking in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag is, moet worden nagegaan, of zij een handeling van algemene strekking is dan wel moet worden beschouwd als een beschikking die in de vorm van een verordening is genomen. Om vast te stellen of een handeling al dan niet van algemene strekking is, dient de aard ervan te worden beoordeeld en de rechtsgevolgen die zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt (arrest van 6 oktober 1982, Alusuisse Italia/Raad en Commissie, 307/81, Jurispr. blz. 3463, punt 8).

44 In casu heeft de Raad bij verordening nr. 304/97 maatregelen van algemene strekking getroffen, die zonder onderscheid van toepassing waren op importen van rijst van oorsprong uit alle LGO.

45 Bijgevolg is verordening nr. 304/97 naar haar aard van algemene strekking en geen beschikking in de zin van artikel 189 EG-Verdrag (thans artikel 249 EG).

46 Evenwel moet worden onderzocht of verzoekster, ondanks de algemene strekking van die verordening, niettemin kan worden geacht daardoor rechtstreeks en individueel te worden geraakt. De algemene strekking van een handeling sluit immers niet uit, dat zij bepaalde betrokken marktdeelnemers rechtstreeks en individueel kan raken (zie arrest van 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853, punt 19).

47 Wat de vraag betreft, of ARM door verordening nr. 304/97 individueel wordt geraakt, stellen verzoekster en de Nederlandse regering, dat ARM een belanghebbende onderneming is in de zin van het arrest van het Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie (T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305), aangezien zij behoort tot een beperkte kring van marktdeelnemers die in hun rechtspositie worden getroffen uit hoofde van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde.

48 Zowel de Raad als de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en de Commissie betwisten dat ARM door verordening nr. 304/97 individueel wordt geraakt. Wat inzonderheid voornoemd arrest van het Gerecht Antillean Rice Mills e.a./Commissie betreft, wijst de Raad erop dat het Gerecht zich niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de vraag of ARM in die zaak individueel werd geraakt. Het Gerecht heeft niet vastgesteld, dat ARM daadwerkelijk de positie innam van belanghebbende onderneming in de zin van de punten 73 en 74 van dit arrest.

49 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, zoals het Hof herhaaldelijk heeft verklaard (zie, onder meer, arrest van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 205, blz. 232, en beschikking van 21 juni 1993, Chiquita Banana e.a./Raad, C-276/93, Jurispr. blz. I-3345, punt 9), natuurlijke of rechtspersonen, willen zij kunnen worden geacht individueel te zijn geraakt, in hun rechtspositie moeten worden getroffen uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de geadresseerde.

50 Wat in de eerste plaats haar bijzondere hoedanigheden betreft, stelt ARM, ondersteund door de Nederlandse regering, dat zij als Antilliaanse rijstexporteur geheel is aangewezen op de uitvoer van rijst naar de Gemeenschap. Derhalve hebben de bij verordening nr. 304/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen onvermijdelijk tot gevolg, dat haar activiteiten stil komen te liggen.

51 Verzoekster wordt evenwel door verordening nr. 304/97 enkel geraakt in haar hoedanigheid van exporteur van rijst naar de Gemeenschap. Het gaat hierbij om een handelsactiviteit die op elk willekeurig moment door elke willekeurige onderneming kan worden uitgeoefend. Verzoekster wordt enkel geraakt uit hoofde van haar objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer in de sector van de handel in LGO-rijst, zoals elke andere marktdeelnemer die zich in dezelfde situatie bevindt. Het enkele feit dat zij rijst uit de LGO naar de Gemeenschap uitvoert of ook verhandelt, is derhalve onvoldoende bewijs dat zij door verordening nr. 304/97 individueel wordt geraakt (zie eveneens in die zin arrest van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punt 14, en beschikkingen Chiquita Banana e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 12, en van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 42).

52 Blijkens de stukken van het dossier zijn in casu weliswaar slechts zes of zeven ondernemingen actief op de door verordening nr. 304/97 getroffen markt. Het feit dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig bepaalbaar is, houdt echter geenszins in dat deze subjecten moeten worden geacht door die maatregel individueel te worden geraakt, wanneer vaststaat dat, zoals in casu, die toepassing voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in de betrokken handeling wordt omschreven (zie, onder meer, beschikking van 24 mei 1993, Arnaud e.a./Raad, C-131/92, Jurispr. blz. I-2573, punt 13, en beschikking Chiquita Banana e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 8).

53 Bovendien kan ARM niet op goede gronden stellen dat haar activiteiten, die geheel op de uitvoer van rijst naar de Gemeenschap zouden zijn gericht, als gevolg van de vrijwaringsmaatregelen volledig stil zijn komen te liggen. Zoals het Gerecht reeds heeft opgemerkt in zijn kortgedingbeschikking van 21 maart 1997, Antillean Rice Mills/Raad (T-41/97 R, Jurispr. blz. II-447, punt 49) en de Commissie in haar opmerkingen in herinnering brengt, heeft verzoekster in de eerste drie maanden van 1997 ongeveer 12 000 ton rijst naar de Gemeenschap uitgevoerd. Vergeleken met de 68 186 ton die ARM in 1996 verklaart te hebben uitgevoerd, geven de uitvoeractiviteiten in het eerste kwartaal van 1997 alleen maar een daling te zien. Die daling kan overigens niet geheel worden toegeschreven aan de vrijwaringsmaatregelen, omdat, zoals wordt opgemerkt in punt 65 van het onderhavige arrest, ter uitvoering van de lopende contracten ARM tezamen met haar klanten de nodige stappen had kunnen ondernemen om invoercertificaten te verkrijgen voordat de vrijwaringsmaatregelen van kracht werden. Ten slotte kan ARM niet zonder met zichzelf in tegenspraak te komen stellen, dat de vrijwaringsmaatregelen haar dwongen haar activiteiten te staken en dat 10 % van haar activiteiten voor de lokale markt bestemd zijn.

54 In die omstandigheden is niet aangetoond dat verordening nr. 304/97 ernstige gevolgen meebrengt voor verzoekster in tegenstelling tot iedere andere marktdeelnemer in de sector van de handel in LGO-rijst en evenmin dat verzoekster door de betrokken vrijwaringsmaatregelen wordt getroffen uit hoofde van hoedanigheden die haar onderscheiden van iedere andere marktdeelnemer op wie verordening nr. 304/97 van toepassing was.

55 ARM heeft dus niet het bewijs geleverd, dat zij uit hoofde van bijzondere hoedanigheden individueel wordt geraakt door verordening nr. 304/97.

56 Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of ARM zich in een feitelijke situatie bevindt die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde, stellen ARM en de Nederlandse regering, dat ARM vóór de vaststelling van verordening nr. 304/97 verschillende overeenkomsten had gesloten met afnemers in de Gemeenschap voor de verkoop van halfwitte rijst. Die overeenkomsten konden niet worden uitgevoerd wegens de bij verordening nr. 304/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen. Voorts stelt verzoekster dat zij, om aan die overeenkomsten te voldoen, gedopte rijst in Suriname had gekocht en op reguliere basis vrachtschepen had gecharterd om die rijst naar de Nederlandse Antillen te vervoeren. Als gevolg van de bij verordening nr. 304/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen is de uitvoering van die overeenkomsten verhinderd en het charteren van vrachtschepen doorkruist. Volgens ARM en de Nederlandse regering is verzoekster in die omstandigheden door deze verordening geraakt in haar individuele belangen. Zij stellen ten slotte, dat de Commissie en de Raad vóór de vaststelling van de vrijwaringsmaatregelen op de hoogte waren van de bijzondere situatie van ARM.

57 Dat de Raad of de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is, rekening te houden met de gevolgen die de handeling die zij voornemens zijn vast te stellen, heeft voor de situatie van bepaalde particulieren, kan deze laatste individualiseren (zie in die zin arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 28 en 31, en arrest Hof van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769, punt 25).

58 Wanneer de Commissie voornemens is vrijwaringsmaatregelen te treffen op grond van artikel 109, lid 1, van het LGO-besluit, moet zij zich, voorzover de omstandigheden van het geval dit toelaten, op de hoogte stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kan hebben voor de economie van de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen (zie arrest Hof Antillean Rice Mills e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25).

59 Aangezien verordening nr. 304/97 is vastgesteld overeenkomstig artikel 1, leden 5 tot en met 7, van bijlage IV bij het LGO-besluit, was eveneens de Raad verplicht rekening te houden met de gevolgen die de voorgenomen vrijwaringsmaatregelen zouden kunnen hebben voor de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen.

60 Blijkens voornoemd arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie is het bestaan van die verplichting evenwel onvoldoende bewijs, dat die LGO en die ondernemingen door deze maatregelen individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

61 In punt 28 van dat arrest heeft het Hof weliswaar geoordeeld dat de Commissie zich op de hoogte diende te stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kon hebben voor de economie van de betrokken lidstaat en de belanghebbende ondernemingen, doch het heeft niet op die enkele grond aanvaard dat alle belanghebbende ondernemingen individueel werden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag. Het heeft integendeel overwogen, dat enkel de ondernemingen die waren betrokken bij reeds afgesloten overeenkomsten waarvan de uitvoering, die was voorzien tijdens de geldigheidsduur van de litigieuze beschikking, geheel of gedeeltelijk was verhinderd door die beschikking, individueel werden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (zie arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 28, 31 en 32).

62 Ook al behoorde de Raad ten tijde van de vaststelling van verordening nr. 304/97, voorzover de omstandigheden dit toelieten, rekening te houden met de negatieve gevolgen die deze verordening kon hebben voor de economie van de betrokken LGO en de belanghebbende ondernemingen, dit ontslaat verzoekster dus geenszins van de verplichting om aan te tonen dat zij door die verordening wordt geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert.

63 Daartoe voeren verzoekster en de Nederlandse regering bepaalde factoren aan, weergegeven in punt 56 van het onderhavige arrest. Verzoekster zou vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 304/97 overeenkomsten met afnemers in de Gemeenschap hebben gesloten, die niet hadden kunnen worden uitgevoerd wegens de bij verordening nr. 304/97 vastgestelde vrijwaringsmaatregelen.

64 Uit de door verzoekster tijdens de procedure geproduceerde stukken blijkt inderdaad, dat op 17 december 1996 twee overeenkomsten zijn gesloten.

65 Verordening nr. 304/97 is op 1 januari 1997 in werking getreden. Uit artikel 1, lid 3, van de verordening volgt evenwel, dat de vrijwaringsmaatregelen niet golden voor invoercertificaten die tot en met 3 januari 1997 waren aangevraagd. Tussen de datum van ondertekening van de overeenkomsten en de inwerkingtreding van de vrijwaringsmaatregelen zijn derhalve meer dan twee weken verstreken. ARM, die wist dat de vaststelling van die maatregelen op handen was, had ter uitvoering van de lopende contracten zeer wel tezamen met haar klanten de nodige stappen kunnen ondernemen om invoercertificaten te verkrijgen. De Commissie heeft overigens ter terechtzitting meegedeeld dat in het vooruitzicht van de inwerkingtreding van de vrijwaringsmaatregelen het aantal afgegeven invoercertificaten in december 1996 zeer duidelijk was gestegen.

66 ARM kan zich dus niet op die overeenkomsten beroepen voor de stelling dat zij zich door die overeenkomsten in een feitelijke situatie ten opzichte van de vrijwaringsmaatregelen bevond die haar jegens ieder ander karakteriseerde. Om dezelfde redenen kan zij zich evenmin beroepen op de aankoop- en charterovereenkomsten die in augustus 1996 zouden zijn gesloten ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomsten van 17 december 1996, aangezien de eerstgenoemde overeenkomsten wat hun uitvoering betreft afhingen van de laatstgenoemde.

67 Uit het voorgaande volgt, dat ARM niet heeft aangetoond dat zij door verordening nr. 304/97 individueel wordt geraakt. Derhalve behoeft niet te worden onderzocht, of verzoekster door die verordening rechtstreeks wordt geraakt.

68 Mitsdien moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

69 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dit is gevorderd. Aangezien ARM in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Raad in de kosten worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, van dat Reglement zullen het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Commissie, interveniënten, hun eigen kosten dragen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2) Verwijst Antillean Rice Mills NV in de kosten.

3) Verstaat dat het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk der Nederlanden en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hun eigen kosten zullen dragen.