61991J0267

ARREST VAN HET HOF VAN 24 NOVEMBER 1993. - STRAFZAAK TEGEN BERNARD KECK EN DANIEL MITHOUARD. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE DE STRASBOURG - FRANKRIJK. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - VERBOD VAN WEDERVERKOOP MET VERLIES. - GEVOEGDE ZAKEN C-267/91 EN C-268/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-06097
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00431
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00477


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Begrip - Belemmeringen van handelsverkeer als gevolg van dispariteiten van nationale wettelijke regelingen met betrekking tot voorwaarden waaraan goederen moeten voldoen - Daaronder begrepen - Belemmeringen als gevolg van nationale bepalingen die verkoopmodaliteiten op niet-discriminerende wijze regelen - Niet-toepasselijkheid van artikel 30 van Verdrag - Wettelijke regeling die wederverkoop met verlies verbiedt

(EEG-Verdrag, art. 30)

Samenvatting


$$Onder maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen, die artikel 30 van het Verdrag tussen de Lid-Staten verbiedt, zijn te verstaan alle maatregelen die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kunnen belemmeren.

Hiertoe behoren ook belemmeringen van het vrije goederenverkeer, die, bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere Lid-Staten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen (zoals voorschriften met betrekking tot hun benaming, hun vorm, hun afmetingen, hun gewicht, hun samenstelling, hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking), ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle produkten van toepassing zijn, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer.

Daarentegen kan niet worden beschouwd als een maatregel die, in de zin van genoemde definitie, de handel tussen Lid-Staten kan belemmeren, de toepassing op produkten uit andere Lid-Staten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten en op die van produkten uit andere Lid-Staten. Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, heeft immers de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg, dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Die regelingen vallen derhalve niet binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag.

Hieruit volgt, dat artikel 30 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt.

Partijen


In de gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal de grande instance de Strasbourg (Frankrijk), in de aldaar dienende strafzaken tegen

B. Keck

en

D. Mithouard,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de bepalingen van het EEG-Verdrag betreffende de mededinging en het vrije verkeer binnen de Gemeenschap,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler, G. C. Rodríguez Iglesias, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- D. Mithouard, vertegenwoordigd door M. Meyer, advocaat te Straatsburg,

- B. Keck, vertegenwoordigd door J.-P. Wachsmann, advocaat te Straatsburg,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door Ph. Pouzoulet, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en H. Duchêne, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,

- de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. P. Georgakopoulos, assistent-juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright en V. Melgar, bij haar juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door H. Lehman, advocaat te Parijs,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van D. Mithouard, vertegenwoordigd door M. Meyer en M. Huet, advocaten te Straatsburg, de Franse regering en de Commissie ter terechtzitting van 9 maart 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 april 1993,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij twee vonnissen van 27 juni 1991, ingekomen bij het Hof op 16 oktober daaraanvolgend, heeft het Tribunal de grande instance de Strasbourg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de verdragsbepalingen betreffende de mededinging en het vrije verkeer binnen de Gemeenschap.

2 Die vragen zijn gerezen in strafzaken tegen B. Keck en D. Mithouard, die terechtstaan ter zake van het wederverkopen van produkten tegen een lagere prijs dan hun daadwerkelijke inkoopprijs, zulks in strijd met artikel 1 van de Franse wet nr. 63-628 van 2 juli 1963, zoals gewijzigd bij artikel 32 van verordening nr. 86-1243 van 1 december 1986.

3 Keck en Mithouard hebben als verweer aangevoerd, dat een algemeen verbod van wederverkoop met verlies, zoals opgenomen in genoemde bepalingen, onverenigbaar is met artikel 30 EEG-Verdrag en met de beginselen van vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal en van vrije mededinging binnen de Gemeenschap.

4 Daar het Tribunal de grande instance de Strasbourg uitlegging van enkele bepalingen van gemeenschapsrecht noodzakelijk achtte, heeft het de behandeling van de zaken geschorst en het Hof de volgende, in beide zaken gelijkluidende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Is het bij artikel 32 van de Franse verordening nr. 86-1243 van 1 december 1986 ingestelde verbod van verkoop met verlies verenigbaar met de in het EEG-Verdrag, inzonderheid de artikelen 3 en 7 ervan, neergelegde beginselen van het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal, van de vrije mededinging binnen de Gemeenschap en van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, voor zover de Franse wettelijke regeling tot vervalsing van de mededinging kan leiden:

a) doordat het verbod alleen de wederverkoop met verlies betreft en niet van toepassing is op fabrikanten, die de door hen vervaardigde, verwerkte of - zelfs maar heel licht - verbeterde produkten vrij op de markt kunnen verkopen tegen een lagere prijs dan hun kostprijs;

b) doordat zij met name in grensstreken tot verschillende mededingingsvoorwaarden voor de marktdeelnemers leidt, naar gelang van hun nationaliteit en hun vestigingsplaats?"

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de hoofdgedingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

6 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal binnen de Gemeenschap niet relevant zijn in het geval van een algemeen verbod van wederverkoop met verlies, dat betrekking heeft op de verhandeling van goederen, en dat zij derhalve geen verband houden met het voorwerp van de hoofdgedingen.

7 Wat vervolgens het discriminatieverbod van artikel 7 EEG-Verdrag betreft, heeft de nationale rechter blijkens de verwijzingsvonnissen twijfels over de verenigbaarheid met die bepaling van het verbod van wederverkoop met verlies, daar dat verbod de eraan onderworpen ondernemingen in het nadeel zou kunnen brengen ten opzichte van hun concurrenten die werkzaam zijn in Lid-Staten waar wederverkoop met verlies is toegestaan.

8 De omstandigheid dat ondernemingen die in verschillende Lid-Staten verkoopactiviteiten verrichten, onderworpen zijn aan verschillende wettelijke regelingen, waarvan sommige wederverkoop met verlies verbieden en andere hem toestaan, levert geen discriminatie in de zin van artikel 7 EEG-Verdrag op, daar de nationale wettelijke regeling waarom het in de hoofdgedingen gaat, van toepassing is op elke verkoopactiviteit op het nationale grondgebied, ongeacht de nationaliteit van de personen die ze verrichten (zie arrest van 14 juli 1988, zaak 308/86, Lambert, Jurispr. 1988, blz. 4369).

9 Ten slotte blijkt uit de prejudiciële vraag, dat de verwijzende rechter opheldering wenst te verkrijgen over de eventuele mededingingsbeperkende gevolgen van de in geding zijnde regeling. Daartoe beroept hij zich op de in artikel 3 EEG-Verdrag omschreven grondslagen van de Gemeenschap, doch hij laat na te verwijzen naar de specifieke verdragsbepalingen die die grondslagen op het gebied van de mededinging nader uitwerken.

10 Onder deze omstandigheden dient, gelet op de argumenten en standpunten die voor het Hof naar voren zijn gebracht, en teneinde de verwijzende rechter van een bruikbaar antwoord te voorzien, het verbod van wederverkoop met verlies te worden onderzocht vanuit het gezichtspunt van het vrije verkeer van goederen.

11 Volgens artikel 30 EEG-Verdrag zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verboden. Volgens vaste rechtspraak is als maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking te beschouwen elke maatregel die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren.

12 Een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt, heeft niet tot doel het goederenverkeer tussen de Lid-Staten te regelen.

13 Het is juist, dat een dergelijke regeling de omvang van de verkoop en, bijgevolg, die van de verkoop van produkten uit andere Lid-Staten kan beperken, doordat zij de ondernemers een methode van verkoopbevordering ontneemt. Men dient zich evenwel af te vragen, of die eventualiteit volstaat om de in geding zijnde regeling aan te merken als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking.

14 Aangezien de marktdeelnemers steeds vaker een beroep doen op artikel 30 EEG-Verdrag ter betwisting van alle soorten regelingen die hun commerciële vrijheid beperken, ook indien die regelingen niet specifiek betrekking hebben op produkten uit andere Lid-Staten, acht het Hof het noodzakelijk zijn rechtspraak ter zake nog eens te onderzoeken en te verduidelijken.

15 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens de Cassis de Dijon-rechtspraak (arrest van 20 februari 1979, zaak 120/78, Rewe-Zentral, Jurispr. 1979, blz. 649) als door artikel 30 verboden maatregelen van gelijke werking zijn aan te merken belemmeringen van het vrije goederenverkeer, die, bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere Lid-Staten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen (zoals voorschriften met betrekking tot hun benaming, hun vorm, hun afmetingen, hun gewicht, hun samenstelling, hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking), ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle produkten van toepassing zijn, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer.

16 In afwijking van de eerdere rechtspraak moet echter worden aangenomen, dat als een maatregel die de handel tussen de Lid-Staten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren in de zin van de Dassonville-rechtspraak (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Jurispr. 1974, blz. 837), niet kan worden beschouwd de toepassing op produkten uit andere Lid-Staten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten en op die van produkten uit andere Lid-Staten.

17 Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, heeft immers de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg, dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Die regelingen vallen derhalve niet binnen de werkingssfeer van artikel 30 EEG-Verdrag.

18 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat artikel 30 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

19 De kosten door de Franse en de Griekse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Tribunal de grande instance de Strasbourg bij twee vonnissen van 27 juni 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op een nationale wettelijke regeling die wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt.