ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

26 januari 2017 ( *1 )

„Bescherming van de gezondheid en veiligheid van consumenten en werknemers — Richtlijn 2006/42/EG — Vrijwaringsclausule — Nationale maatregel waarbij een grasmaaier uit de handel wordt genomen en het in de handel brengen ervan wordt verboden — Vereisten inzake beveiligingsinrichtingen — Opeenvolgende versies van een geharmoniseerde norm — Rechtszekerheid — Besluit van de Commissie waarbij de maatregel gerechtvaardigd wordt verklaard — Onjuiste rechtsopvatting”

In zaak T‑474/15,

Global Garden Products Italy SpA (GGP Italy), gevestigd te Castelfranco Veneto (Italië), vertegenwoordigd door A. Villani, L. D’Amario en M. Caccialanza, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Braga da Cruz en L. Cappelletti, vervolgens door G. Braga da Cruz en C. Zadra als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Letland, vertegenwoordigd door I. Kalniņš en D. Pelše als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/902 van de Commissie van 10 juni 2015 betreffende een door Letland overeenkomstig richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door GGP Italy SpA vervaardigde grasmaaier te verbieden (PB 2015, L 147, blz. 22),

wijst

HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni, waarnemend voor de president, L. Madise (rapporteur) en Z. Csehi, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 september 2016,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Artikel 11 van richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG (herschikking) (PB 2006, L 157, blz. 24) bevat een vrijwaringsclausule die onder meer bepaalt dat een lidstaat die vaststelt dat een machine in de zin van deze richtlijn risico’s voor de gezondheid en veiligheid van personen oplevert, alle noodzakelijke maatregelen dient te nemen om deze risico’s tegen te gaan, en de Europese Commissie van deze maatregelen in kennis dient te stellen opdat deze onderzoekt of zij gerechtvaardigd zijn en haar besluit daarover ter kennis brengt van alle lidstaten.

2

Verzoekster, Global Garden Products Italy SpA (GGP Italy), fabriceert tuinmachines. Zij heeft onder meer de elektrische grasmaaier met de benaming „Stiga Collector 35 EL (C 350, 297352654/S13)” (hierna: „litigieuze grasmaaier”) vervaardigd, die zij volgens de door haar verstrekte gegevens heeft uitgevoerd naar meerdere lidstaten, waaronder Letland.

3

Volgens de door verzoekster op 3 september 2012 opgestelde EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier met de bepalingen van richtlijn 2006/42 is de overeenstemming van het werktuig gunstig beoordeeld door de aangemelde instantie in de zin van artikel 14 van deze richtlijn, te weten TÜV Rheinland LGA Products GmbH. Deze instantie heeft met name verwezen naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec), waarvan het opschrift luidt: „Veiligheid van huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen – Deel 2‑77: Bijzondere eisen voor via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder [IEC 60355‑2-77:1996 (gewijzigd)]”.

4

Geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 strekte ertoe de mogelijkheid te bieden om voor de toestellen waarop deze norm betrekking had en die ermee in overeenstemming waren, het vermoeden te vestigen dat zij in overeenstemming waren met de fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen die waren vermeld in bijlage I bij richtlijn 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PB 1998, L 207, blz. 1), die vervangen is door richtlijn 2006/42. Gelet op de feiten en omstandigheden van het geding dient te worden gepreciseerd dat punt 1.3.8 van deze bijlage zag op de „[k]euze van de beveiliging tegen gevaren in verband met bewegende delen” en voorschriften vastlegde over de soorten afschermingen of beveiligingsinrichtingen naargelang de bewegende delen van de toestellen een overbrengingsfunctie vervulden dan wel dienden voor het werk. In punt 1.4.1 van dezelfde bijlage waren de algemene eisen neergelegd waaraan afschermingen en beveiligingsinrichtingen moesten voldoen. Zij moesten onder meer „voldoende ver van de gevaarlijke zone verwijderd zijn”. Wat dit betreft, vermeldde geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 evenwel geen precieze minimale afstand tussen de rand van het bewegende maai-element en de achterwand van het maaidek (punt 20.103.1.1).

5

In april 2013 heeft de Patērētāju tiesību aizsardzības centrs (centrum voor de bescherming van de consumentenrechten, Letland), die door de Republiek Letland is aangewezen als de bevoegde markttoezichtautoriteit in de zin van artikel 4 van richtlijn 2006/42, exemplaren van de litigieuze grasmaaier in beslag genomen bij een in Letland gevestigde distributeur. Dit gebeurde in het kader van een gemeenschappelijke actie betreffende het toezicht op in de handel gebrachte grasmaaiers, die in 2011 was begonnen door Prosafe [Product Safety Forum of Europe (Europees forum voor productveiligheid)], een vereniging van nationale autoriteiten zoals het centrum voor de bescherming van de consumentenrechten.

6

Een in beslag genomen exemplaar van de litigieuze grasmaaier, dat in 2013 werd vervaardigd, is gecontroleerd door het te Ljubljana gevestigde Slovenski institut za kakovost in meroslovje (Sloveens instituut voor kwaliteit en metrologie), een aangemelde instantie in de zin van artikel 14 van richtlijn 2006/42. Blijkens het controleverslag is daarbij met name nagegaan of voldaan was aan de vereisten van deze richtlijn en van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 van Cenelec, die dezelfde materie regelt als de in de punten 3 en 4 hierboven vermelde vroegere geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006.

7

Het Sloveense instituut voor kwaliteit en metrologie heeft erop gewezen dat de desbetreffende machine niet in overeenstemming was met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 wat de afstand tussen de rand van het bewegende maai-element en de achterwand van het maaidek betreft. Volgens de uitgevoerde metingen bedroeg deze afstand 87 mm, terwijl punt 20.107.1.1 van deze norm met name een minimale afstand van 120 mm voorschrijft. Het instituut is op basis van deze vaststelling tot de slotsom gekomen dat niet was voldaan aan de punten 1.3.8 en 1.4.1 van bijlage I bij richtlijn 2006/42. Deze punten regelen dezelfde materie als de in punt 4 hierboven vermelde punten met hetzelfde nummer van bijlage I bij richtlijn 98/37 en zijn in identieke bewoordingen gesteld wat het vereiste betreft dat afschermingen en beveiligingsinrichtingen „voldoende ver van de gevarenzone verwijderd [moeten] zijn”. Het centrum voor de bescherming van de consumentenrechten (hierna: „Letse autoriteiten”) heeft het verslag van het instituut ontvangen op 9 oktober 2013.

8

Bij schrijven van 3 december 2013 hebben de Letse autoriteiten de distributeur van de litigieuze grasmaaier in Letland verzocht vrijwillig maatregelen te treffen om „de distributie van een onveilige grasmaaier in het land te voorkomen”.

9

Voorts hebben de Letse autoriteiten bij schrijven van 12 december 2013 verzoekster in kennis gesteld van het resultaat van de controle waaraan de litigieuze grasmaaier was onderworpen, en van het daaruit gebleken gebrek aan overeenstemming wat de afstand tussen de rand van het bewegende maai-element en de achterwand van de afscherming betreft. Zij hebben verzoekster verzocht uitleg te verschaffen over dit gebrek aan overeenstemming, uiteen te zetten welke maatregelen zij voornemens was te treffen, en te verklaren waarom de EG-verklaring van overeenstemming verwees naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006, die volgens hen tot in 2011 van toepassing was, terwijl de machine was vervaardigd in 2013. Bij het schrijven was het verslag van het Sloveense instituut voor kwaliteit en metrologie gevoegd.

10

Tijdens de verschillende besprekingen die verzoekster vervolgens met de Letse autoriteiten heeft gevoerd, heeft zij gesteld dat geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 pas op 1 september 2013 definitief was vervangen door geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010, dat de litigieuze grasmaaier sindsdien niet meer werd vervaardigd en dat deze grasmaaier in overeenstemming was met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006. Verzoekster heeft erkend dat in het Publicatieblad van de Europese Unie van 8 april 2011, waarin geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 voor het eerst was bekendgemaakt (PB 2011, C 110, blz. 52), het referentienummer van de vervangen geharmoniseerde norm en de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van deze norm verviel, waren weggelaten in de tabel van titels en referentienummers van geharmoniseerde normen. Zij heeft evenwel beklemtoond dat de kolom van de tabel die op deze datum betrekking had, een noot 1 bevatte, die aangaf dat „[i]n het algemeen [...] de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt, de door de Europese normalisatie-instituten vastgestelde datum van intrekking [is]” maar dat „gebruikers van de norm [...] erop gewezen [werden] dat dit in bepaalde uitzonderlijke gevallen anders [kon] zijn”. In dit verband heeft verzoekster verwezen naar de informatie in geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 zelf en naar de informatie die op de website van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) staat. Volgens deze informatie was de vermelde datum van intrekking (dow) (hierna: „datum van intrekking”) in casu 1 september 2013.

11

De Letse autoriteiten hebben op hun beurt verwezen naar richtlijn 2006/42 en onderstreept dat artikel 5 ervan bepaalt dat de fabrikant van een machine of diens gemachtigde zich er vóór het in de handel brengen van deze machine van moet vergewissen dat zij in overeenstemming is met de toepasselijke, in die richtlijn neergelegde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Zij hebben in herinnering gebracht dat overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 2006/42 aan deze verplichting kan worden voldaan door middel van een verklaring van overeenstemming met een in het Publicatieblad bekendgemaakte geharmoniseerde norm die relevant is voor de desbetreffende machine, en dat die verklaring leidt tot een vermoeden van overeenstemming met die eisen. Bij gebreke van een dergelijke verklaring had de betrokkene anderszins moeten aantonen dat die eisen minstens in dezelfde mate waren vervuld als in geval van naleving van de geharmoniseerde norm. De Letse autoriteiten hebben voorts opgemerkt dat geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 op 8 april 2011 in het Publicatieblad is bekendgemaakt, zodat geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 tijdens de jaren 2012 en 2013 – respectievelijk het jaar waarin de EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier werd opgesteld en het jaar waarin het gecontroleerde exemplaar werd vervaardigd – niet meer van toepassing was, en dat de overeenstemming met laatstgenoemde norm niet langer leidde tot een vermoeden van overeenstemming met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Volgens de Letse autoriteiten stelt geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 weliswaar hogere eisen dan de vorige geharmoniseerde norm, maar weerspiegelt zij de „stand van de techniek” op dit gebied. Tevens blijkt uit het controleverslag van het Sloveense instituut voor kwaliteit en metrologie dat de litigieuze grasmaaier niet een minstens even hoge mate van veiligheid bood als die waarvan sprake is in geval van naleving van de toepasselijke geharmoniseerde norm. Op 19 maart 2014 hebben de Letse autoriteiten aangekondigd dat zij de verkoop van de litigieuze grasmaaier zouden verbieden.

12

In mei 2014 is in RAPEX (communautair systeem voor snelle uitwisseling van informatie over gevaarlijke non-foodproducten) een bericht over de litigieuze grasmaaier gepubliceerd. Aan dit systeem, waarin richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB 2002, L 11, blz. 4) voorziet, wordt deelgenomen door zowel de Commissie als de autoriteiten voor consumentenbescherming van de lidstaten en van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Het stelt de Commissie in staat om op basis van kennisgevingen door de nationale autoriteiten wekelijks een lijst van producten die een ernstig risico inhouden voor de gezondheid of de veiligheid van de consument, op te stellen en te publiceren.

13

In het bericht in RAPEX over de litigieuze grasmaaier wordt evenwel gewag gemaakt van een „ander risiconiveau”, en niet van een „ernstig risico”, zoals het geval is bij de overige producten die in de wekelijkse lijst worden vermeld. Het vastgestelde risico bestaat in snijwonden, waarbij wordt aangetekend dat „[d]e maaimessen niet voldoende zijn afgeschermd”, dat „bijgevolg een persoon zich bij het gebruik of bij de uitvoering van het onderhoud kan snijden aan voeten of handen”, en dat „[h]et product niet voldoet aan de vereisten van de machinerichtlijn en van de relevante geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77”. Daaraan wordt toegevoegd dat vrijwillige maatregelen zijn getroffen om het desbetreffende product uit de handel te nemen.

14

Gepreciseerd dient te worden dat het uit de handel nemen in artikel 2 van richtlijn 2001/95 wordt gedefinieerd als alle maatregelen om de uitstalling of distributie van een gevaarlijk product en de aanbieding ervan aan de consument te verhinderen, en dat het uit de handel nemen zich onderscheidt van het terugroepen, dat wordt gedefinieerd als alle maatregelen om een gevaarlijk product dat een producent of distributeur al aan de consument heeft geleverd of beschikbaar gesteld, terug te nemen.

15

Bij brief van 11 juni 2014 heeft de distributeur van de litigieuze grasmaaier in Letland de Letse autoriteiten meegedeeld dat de machine uit de handel was genomen. Voorts heeft verzoekster in een brief van 28 augustus 2014 bevestigd dat zij de litigieuze grasmaaier in Letland uit de handel nam met het oog op de verwijdering van het bericht over haar product in RAPEX, dat haar reputatie dreigde aan te tasten, en verklaard dat die grasmaaier in heel de Europese Unie sinds 1 september 2013 niet meer werd vervaardigd of in de handel gebracht.

16

Op 1 juli 2014 hebben de Letse autoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van richtlijn 2006/42 ervan in kennis gesteld dat een vrijwillige maatregel was getroffen om de litigieuze grasmaaier uit de handel te nemen en niet langer ter beschikking van de markt te stellen. Dit artikel betreffende de vrijwaringsclausule bepaalt:

„1.   Wanneer een lidstaat vaststelt dat een onder deze richtlijn vallende machine die de CE-markering draagt, vergezeld gaat van de EG-verklaring van overeenstemming en overeenkomstig het gebruiksdoel of in redelijkerwijze voorzienbare omstandigheden wordt gebruikt, de gezondheid en veiligheid van personen [...] in gevaar dreigt te brengen, neemt hij alle noodzakelijke maatregelen om deze machine uit de handel te nemen, te verbieden dat zij in de handel wordt gebracht en/of in bedrijf wordt gesteld, dan wel het vrije verkeer van deze machine te beperken.

2.   De lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk van een dergelijke maatregel in kennis met vermelding van de redenen ervoor, in het bijzonder als de niet-overeenstemming het gevolg is van:

a)

het niet-naleven van de [toepasselijke, in bijlage I vermelde] essentiële [gezondheids- en veiligheids]eisen;

[...]

3.   De Commissie treedt zo spoedig mogelijk met de betrokken partijen in overleg.

Na dit overleg onderzoekt de Commissie of de door de lidstaat genomen maatregelen al dan niet gerechtvaardigd zijn, en stelt zij de lidstaat die het initiatief heeft genomen, de overige lidstaten alsmede de fabrikant of diens gemachtigde hiervan in kennis.

[...]

5.   Wanneer een machine niet met de richtlijn in overeenstemming is en toch van de CE-markering is voorzien, neemt de bevoegde lidstaat passende maatregelen jegens degene die de markering heeft aangebracht en stelt hij de Commissie hiervan in kennis. De Commissie stelt de andere lidstaten in kennis.

6.   De Commissie ziet erop toe dat de lidstaten van het verloop en de resultaten van de procedure op de hoogte worden gehouden.”

17

In het kennisgevingsformulier van de Letse autoriteiten wordt erop gewezen dat de bewegende delen van de litigieuze grasmaaier niet in overeenstemming zijn met de in de punten 1.3.8 en 1.4.1 van bijlage I bij richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen betreffende afschermingen en beveiligingsinrichtingen, waarvan de inhoud in de punten 4 en 7 hierboven in herinnering is gebracht. Er wordt gepreciseerd dat gecontroleerd is of de litigieuze grasmaaier in overeenstemming is met de bepalingen van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010, en dat uit deze controle is gebleken dat de afstand tussen de rand van het bewegende maai-element en de achterwand van het maaidek onvoldoende is, wat van invloed is op de normale werking van die grasmaaier. Voorts wordt in het formulier vermeld dat de distributeur vrijwillige maatregelen heeft getroffen om de litigieuze grasmaaier uit de handel te nemen en niet langer in de handel te brengen, en dat de fabrikant bij brief van 12 december 2013 in kennis is gesteld. Het in punt 7 hierboven vermelde controleverslag van het Sloveense instituut voor kwaliteit en metrologie was bij het formulier gevoegd.

18

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2006/42 en onder verwijzing naar een verbod op het in de handel brengen, heeft de Commissie verzoekster bij brief van 24 september 2014 verzocht haar opmerkingen in te dienen naar aanleiding van de kennisgeving door de Letse autoriteiten, en daarbij melding gemaakt van het in het controleverslag van het Sloveense instituut voor kwaliteit en metrologie vastgestelde gebrek aan overeenstemming met norm EN 60335‑2‑77:2010. In dit schrijven heeft de Commissie verzoekster een vergadering met haar diensten voorgesteld.

19

Bij brief van 4 oktober 2014 heeft verzoekster de Commissie geantwoord dat de litigieuze grasmaaier sinds 1 september 2013 niet meer werd vervaardigd, en dat hij niet langer werd verkocht, aangezien het product met name bij de distributeurs en detailhandelaren in Letland uit de handel was genomen. Verzoekster heeft hieraan toegevoegd dat de litigieuze grasmaaier volgens haar voldeed aan de vereisten van de „machinerichtlijn” die van toepassing was toen hij vervaardigd en in de handel gebracht werd.

20

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie op 10 juni 2015 uitvoeringsbesluit (EU) 2015/902 betreffende een door Letland overeenkomstig richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door GGP Italy SpA vervaardigde grasmaaier te verbieden (PB 2015, L 147, blz. 22; hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld.

21

In het bestreden besluit heeft de Commissie onder meer melding gemaakt van de kennisgeving door de Letse autoriteiten en erop gewezen dat deze autoriteiten een maatregel hadden vastgesteld om het in de handel brengen van de litigieuze grasmaaier te verbieden, dat deze grasmaaier overeenkomstig richtlijn 2006/42 was voorzien van de CE-markering, dat hij blijkens het dossier niettemin niet voldeed aan de in de punten 1.3.8 en 1.4.1 van bijlage I bij die richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, „omdat de afstand tussen de achterwand van de machine en het uiterste bereik van het maaimes te klein [was], wat een tekortkoming [inhield] voor een veilig gebruik van de machine”, dat de fabrikant melding had gemaakt van het vrijwillig uit de handel nemen in Letland en dat de vastgestelde nationale maatregel gerechtvaardigd moest worden geacht. De lidstaten zijn aangewezen als adressaten van het bestreden besluit.

22

In juli 2015 hebben de Zweedse autoriteiten in een bekendmaking verwezen naar het bestreden besluit en verklaard dat de litigieuze grasmaaier niet verkocht of gebruikt mocht worden.

Procedure en conclusies van partijen

23

Bij een op 17 augustus 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

24

Bij een op 16 oktober 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster tevens een verzoek in kort geding ingediend met het oog op de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit en de vaststelling van elke andere dienstig geachte maatregel. Bij beschikking van 10 december 2015, GGP Italy/Commissie (T‑474/15, EU:T:2015:958), heeft de president van het Gerecht dit verzoek afgewezen en de kosten aangehouden.

25

Bij een op 16 november 2015 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Republiek Letland verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie. Bij beslissing van 16 december 2015 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht deze interventie toegestaan.

26

Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

27

Partijen hebben ter terechtzitting van 21 september 2016 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

28

Verzoekster concludeert tot:

nietigverklaring van het bestreden besluit;

vaststelling van elke andere maatregel die noodzakelijk wordt geacht;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

29

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

30

De Republiek Letland verzoekt het Gerecht het beroep te verwerpen.

In rechte

Ontvankelijkheid van de vordering dat het Gerecht „elke andere maatregel vaststelt die noodzakelijk wordt geacht”

31

Uit artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat volgens artikel 53 van dit Statuut van toepassing is op het Gerecht, en uit artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vloeit voort dat elk inleidend verzoekschrift duidelijk en nauwkeurig het voorwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten, zodat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen. Bijgevolg moet het petitum van het verzoekschrift op nauwkeurige en ondubbelzinnige wijze worden geformuleerd, teneinde te vermijden dat de rechter ultra petita uitspraak doet of nalaat over een van de grieven uitspraak te doen (zie in die zin arresten van 14 december 1962, Meroni e.a./Hoge Autoriteit, 46/59 en 47/59, EU:C:1962:44, blz. 838, en 10 mei 2012, Commissie/Estland, C‑39/10, EU:C:2012:282, punt 24, alsook beschikking van 13 april 2011, Planet/Commissie, T‑320/09, EU:T:2011:172, punt 22).

32

In casu voldoet verzoeksters conclusie volgens welke het Gerecht zou gehouden zijn tot de „vaststelling van elke andere maatregel die noodzakelijk wordt geacht”, kennelijk niet aan de in het voorgaande punt in herinnering gebrachte vereisten. Zij is derhalve niet-ontvankelijk.

Ten gronde

33

Ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring voert verzoekster twee middelen aan. Met het eerste middel voert zij in wezen aan dat artikel 20 van richtlijn 2006/42 is geschonden doordat de Commissie het bestreden besluit heeft vastgesteld na een procedure die onrechtmatig is uit het oogpunt van de door dat artikel gestelde vereisten, die ertoe strekken de rechten van verdediging van de belanghebbenden te waarborgen. Het tweede middel houdt in dat ook sprake is van schending van artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 11 van richtlijn 2006/42, die bepalingen bevatten die ertoe strekken om fabrikanten van machines in staat te stellen aan te tonen dat hun producten in overeenstemming zijn met de in die richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen en andere voorschriften, en deze producten dus vrijelijk in de Unie te verkopen, en om de overheidsinstanties onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid te bieden vrijwaringsmaatregelen te nemen.

Middel inzake schending van artikel 20 van richtlijn 2006/42

34

Artikel 20 van richtlijn 2006/42 luidt:

„Iedere krachtens deze richtlijn getroffen maatregel waarmee het in de handel brengen en/of de inbedrijfstelling van een onder deze richtlijn vallende machine wordt beperkt, wordt nauwkeurig met redenen omkleed. De maatregel wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende meegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen die hem volgens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving ter beschikking staan, alsmede de termijnen welke voor die rechtsmiddelen gelden.”

35

In dit verband voert verzoekster aan dat zij niet in kennis is gesteld van het besluit van de Letse autoriteiten waarbij het uit de handel nemen van de litigieuze grasmaaier is gelast en het in de handel brengen ervan is verboden, op basis waarvan de Commissie het bestreden besluit heeft vastgesteld. Blijkens de memorie in interventie van de Letse regering was overigens geen definitief, bindend besluit vastgesteld voordat de zaak aan de Commissie werd voorgelegd. Volgens verzoekster heeft de Commissie dus een onbestaand besluit bevestigd en is ook het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig. Bijgevolg is geen enkel voorschrift van artikel 20 van richtlijn 2006/42 nageleefd. Met name zijn de in Letland openstaande rechtsmiddelen niet vermeld en kunnen zij, gelet op het voorgaande, evenmin worden aangewend. Blijkens het verweerschrift heeft de Commissie de kennisgeving die de Letse autoriteiten aan de distributeur in Letland en aan de producent zouden hebben verricht in verband met de maatregelen die ten aanzien van de litigieuze grasmaaier waren getroffen, enkel onderworpen aan een louter formele controle, die uitsluitend is uitgevoerd aan de hand van het haar door die autoriteiten toegezonden formulier. De in dit formulier vermelde gegevens zijn in feite dubbelzinnig en zelfs onnauwkeurig of tegenstrijdig met de door de Letse regering in haar memorie in interventie verschafte toelichting, met name wat de gekozen maatregel ten aanzien van de distributeur en de kennisgeving daarvan aan de producent betreft. Wat de aard van deze maatregel betreft, komen die gegevens overigens niet overeen met hetgeen de Commissie in het bestreden besluit heeft vastgesteld. De Commissie maakt namelijk alleen gewag van een verbod op het in de handel brengen en niet van het uit de handel nemen, terwijl dit laatste wordt vermeld in het formulier.

36

Volgens de Commissie heeft het middel geen betrekking op het bestreden besluit, maar op de door de Letse autoriteiten vastgestelde maatregel. Het is volgens haar niet-ontvankelijk. Subsidiair zet de Commissie uiteen dat zij in het kader van de toepassing van artikel 11 van richtlijn 2006/42 inzake het op initiatief van een lidstaat geactiveerde vrijwaringsmechanisme niet tot taak heeft de rechtmatigheid van de nationale maatregelen in alle opzichten te controleren, waarvoor de bevoegdheid berust bij de nationale rechterlijke instanties, maar na te gaan of deze maatregelen al dan niet ten gronde gerechtvaardigd zijn. De Commissie verwijst in dit verband naar het arrest van 15 juli 2015, CSF/Commissie (T‑337/13, EU:T:2015:502, punt 100). Zij voegt hieraan toe dat verzoekster desgevraagd geen procedurele problemen met de nationale autoriteiten heeft vermeld. Dat in het bestreden besluit enkel melding wordt gemaakt van een verbod op het in de handel brengen van de machine in kwestie en niet van het uit de handel nemen ervan, ligt volgens de Commissie hieraan dat verzoekster zelf maatregelen heeft getroffen om deze machine uit de handel te nemen, hetgeen zij op 28 augustus 2014 aan de Letse autoriteiten heeft meegedeeld, alsook aan het feit dat het besluit tot doel heeft te verbieden dat die machine eventueel opnieuw in de handel wordt gebracht in om het even welke lidstaat van de Unie.

37

De Letse regering betoogt harerzijds dat de Letse autoriteiten de nationale procedure hebben gevolgd, en dat zij in hun – in punt 11 hierboven ter sprake gebrachte – brief van 19 maart 2014 hun standpunt hebben gemotiveerd en een beperkende maatregel hebben aangekondigd. Zij hebben evenwel geen definitieve maatregel getroffen waartegen een nationaal rechtsmiddel openstond, maar ervoor gekozen af te wachten of hun standpunt al dan niet door de Commissie zou worden bevestigd in het kader van de toepassing van artikel 11 van richtlijn 2006/42.

38

Allereerst dient te worden erkend dat het onderhavige middel, anders dan de Commissie primair betoogt, is gericht tegen het bestreden besluit en niet tegen de door de Letse autoriteiten vastgestelde maatregel, ook al steunt het op kritiek op de handelwijze van deze autoriteiten. Het wordt wel degelijk voorgesteld als middel tegen het bestreden besluit en houdt in dat de Commissie wordt verweten dat zij artikel 20 van richtlijn 2006/42 heeft geschonden door een nationale maatregel die zelf in strijd met deze bepaling is vastgesteld, gerechtvaardigd te verklaren. Bijgevolg is er geen reden om het onderhavige middel niet-ontvankelijk te verklaren en kan het, anders dan de Commissie ter terechtzitting heeft betoogd, zelfs niet bij voorbaat als niet ter zake dienend worden aangemerkt.

39

Ten gronde zij eraan herinnerd dat de Commissie – zoals reeds is geoordeeld in het door haar vermelde arrest van 15 juli 2015, CSF/Commissie (T‑337/13, EU:T:2015:502, punt 100) – niet tot taak heeft om in het kader van de vaststelling van een besluit als het bestreden besluit, dat wordt genomen op de grondslag van artikel 11, lid 3, van richtlijn 2006/42, de rechtmatigheid van de nationale maatregelen die leiden tot de activering van de in dat artikel vervatte vrijwaringsclausule, in alle opzichten te controleren. In dit verband wordt in artikel 20 van richtlijn 2006/42, waarvan verzoekster de schending aanvoert, uitdrukkelijk melding gemaakt van „de rechtsmiddelen die [de belanghebbende] volgens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving ter beschikking staan”, waaruit blijkt dat deze bepaling betrekking heeft op de op grond van de richtlijn genomen maatregelen, en dat het aan de nationale rechterlijke instanties staat om toezicht op deze maatregelen uit te oefenen. Dit artikel legt de Commissie dus geen verplichtingen op.

40

In het kader van de toepassing van artikel 11, lid 3, van richtlijn 2006/42 bestaat de rol van de Commissie er eerst en vooral in na te gaan of de haar door een lidstaat ter kennis gebrachte noodzakelijke maatregelen rechtens en feitelijk gerechtvaardigd zijn door het streven te voorkomen dat een machine – zoals het in lid 1 van hetzelfde artikel heet – de gezondheid of veiligheid van personen of, in voorkomend geval, huisdieren, goederen of het milieu in gevaar dreigt te brengen (arrest van 15 juli 2015, CSF/Commissie, T‑337/13, EU:T:2015:502, punt 101). In antwoord op een door verzoekster ter terechtzitting aangevoerd argument dient te worden onderstreept dat de analyse die in het hierboven vermelde arrest is verricht in verband met de stelling dat de nationale autoriteiten het beginsel van gelijke behandeling hadden geschonden, evenzeer relevant is in de onderhavige zaak, waarin wordt gesteld dat de nationale autoriteiten een richtlijnbepaling hebben geschonden. In beide zaken zijn namelijk eventuele schendingen door de nationale autoriteiten van Unierechtelijke beginselen of voorschriften in het geding, waarvan de inachtneming kan worden gecontroleerd door de nationale rechterlijke instanties.

41

Verzoeksters betoog dat de Commissie artikel 20 van richtlijn 2006/42 heeft geschonden door de goedkeuring van een nationale maatregel die zelf in strijd met deze bepaling is vastgesteld, kan dan ook niet worden aanvaard.

42

Voorts dient in antwoord op het door verzoekster aangevoerde argument dat gebaseerd is op de door de Letse regering tijdens de procedure verstrekte gegevens en dat in wezen inhoudt dat de Commissie evenmin een niet-bindend of zelfs onbestaand nationaal besluit kon goedkeuren zonder artikel 20 van richtlijn 2006/42 te schenden, te worden gepreciseerd dat niets eraan in de weg staat dat de „noodzakelijke maatregelen” die een lidstaat op grond van de vrijwaringsclausule van artikel 11 van die richtlijn moet nemen en aan de Commissie ter kennis moet brengen, worden vastgesteld in de vorm van niet-eenzijdige of niet rechtstreeks bindende maatregelen. De reikwijdte van deze vrijwaringsclausule zou overigens aanzienlijk kunnen worden beperkt indien dergelijke maatregelen niet binnen de werkingssfeer ervan vielen. De Commissie en de andere lidstaten dan de lidstaat die heeft vastgesteld dat een machine een risico oplevert, zouden namelijk niet van dit risico in kennis worden gesteld, aangezien de fabrikant van die machine, diens gemachtigde of de distributeurs vrijwillige maatregelen zouden hebben getroffen of zich uit eigen beweging zouden hebben gevoegd naar niet-bindende maatregelen. Derhalve betreft de mededeling van het feit dat de distributeur naar aanleiding van een actie van de nationale autoriteiten vrijwillige maatregelen heeft getroffen om zijn machine uit de handel te nemen en niet langer in de handel te brengen, zoals de mededeling die in casu in het geding is, wel degelijk een noodzakelijke maatregel die aanleiding kan geven tot een besluit van de Commissie op de grondslag van artikel 11, lid 3, van richtlijn 2006/42.

43

Gelet op het voorgaande moet het middel waarin wordt gesteld dat de Commissie artikel 20 van richtlijn 2006/42 heeft geschonden, ongegrond worden verklaard.

Middel inzake schending van artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 1, artikel 7 en artikel 11 van richtlijn 2006/42

44

Tot de door verzoekster aangevoerde bepalingen van richtlijn 2006/42 behoort artikel 5, lid 1, dat bepaalt dat de fabrikant of diens gemachtigde, alvorens een machine in de handel te brengen of in bedrijf te stellen, onder meer zich ervan moet vergewissen dat deze machine in overeenstemming is met de toepasselijke, in bijlage I bij die richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, dat hij de procedures ter beoordeling van de overeenstemming moet uitvoeren, dat hij de EG-verklaring van overeenstemming moet opstellen en dat hij de CE-markering moet aanbrengen op de machine. Volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2006/42 mogen de lidstaten het in de handel brengen of in bedrijf stellen van een machine die aan deze richtlijn voldoet, niet verbieden, beperken of verhinderen. Artikel 7 van deze richtlijn bepaalt onder meer dat machines die voorzien zijn van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming, door de lidstaten worden geacht aan die richtlijn te voldoen, en dat machines die gebouwd zijn overeenkomstig een geharmoniseerde norm waarvan de referenties door de Commissie zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad, worden geacht in overeenstemming te zijn met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen waarop deze geharmoniseerde norm betrekking heeft. Er dient in herinnering te worden gebracht dat een geharmoniseerde norm op haar beurt in artikel 2 van richtlijn 2006/42 wordt gedefinieerd als een „niet-bindende technische specificatie die op grond van een door de Commissie volgens de procedures van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften [(PB 1998, L 204, blz. 37)] verstrekte opdracht is vastgesteld door een normalisatie-instelling, namelijk de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) of het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen (ETSI)”. Ten slotte worden in artikel 11 van richtlijn 2006/42, dat gedeeltelijk is weergegeven in punt 16 hierboven, de voorwaarden vastgelegd waaronder de vrijwaringsclausule toepassing vindt.

45

Verzoekster stelt zich in wezen op het standpunt dat bovengenoemde bepalingen zijn geschonden doordat de Commissie – in navolging van de Letse autoriteiten – heeft geweigerd te erkennen dat de litigieuze grasmaaier, voor zover deze vóór 1 september 2013 in de handel was gebracht of in bedrijf was gesteld, kon worden vermoed in overeenstemming te zijn met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen omdat hij in overeenstemming was met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006.

46

Aangezien de kwestie van de toepassing van de verschillende relevante rechtsinstrumenten in de tijd van belang is voor het onderzoek van het onderhavige middel en de desbetreffende argumenten van partijen, is het nuttig de volgende data in herinnering te brengen:

vanaf 1993: toepassing van de eerste „machinerichtlijn” en de wijzigingen daarvan, waarvan de consolidatie heeft geleid tot richtlijn 98/37;

9 juni 2006: bekendmaking van richtlijn 2006/42 in het Publicatieblad;

6 november 2007: eerste bekendmaking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 in het Publicatieblad;

28 maart 2009: laatste bekendmaking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 in het Publicatieblad;

29 december 2009: intrekking van richtlijn 98/37 en datum waarop de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2006/42 in werking zijn getreden;

8 april 2011: eerste bekendmaking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 in het Publicatieblad;

3 september 2012: afgifte van de EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier, onder verwijzing naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006;

1 september 2013: door CENELEC vastgestelde datum van intrekking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006.

47

Ter terechtzitting heeft de Commissie om te beginnen betoogd dat verzoeksters middel niet ter zake dient. Volgens haar verbiedt het bestreden besluit namelijk voor de toekomst dat de litigieuze grasmaaier waar ook in de Unie op enigerlei wijze opnieuw in de handel wordt gebracht, en staat het vast dat in juni 2015, toen dat besluit werd vastgesteld, het werktuig niet in overeenstemming was met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, ongeacht of het tot en met 31 augustus 2013 kon worden vermoed met deze eisen in overeenstemming te zijn omdat het in overeenstemming was met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006.

48

Verzoekster brengt harerzijds in herinnering dat het referentienummer van de norm die voor „via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder” geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 heeft vervangen, te weten geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010, op 8 april 2011 is bekendgemaakt in het Publicatieblad, zonder dat de Commissie in de daarvoor bestemde kolom van de tabel van titels en referentienummers van de geharmoniseerde normen waarop deze bekendmaking betrekking heeft, expliciet vermeldt op welke datum het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt. Volgens verzoekster dient dan ook te worden verwezen naar noot 1 van deze kolom, die aangeeft dat „[i]n het algemeen [...] de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt, de door de Europese normalisatie-instituten vastgestelde datum van intrekking [is]”, maar dat „gebruikers van de norm [...] erop gewezen [werden] dat dit in bepaalde uitzonderlijke gevallen anders [kon] zijn”. De datum van intrekking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 is volgens haar wel degelijk 1 september 2013, zoals in verschillende documenten van het normalisatie-instituut en in norm EN 60335‑2-77:2010 zelf wordt vermeld.

49

Verzoekster voegt hieraan toe dat tijdens de periode van 8 april 2011 tot en met 31 augustus 2013 op basis van beide versies van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77, te weten de versie van 2006 en die van 2010, de machines waarop zij betrekking hadden, konden worden vermoed in overeenstemming te zijn met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van richtlijn 2006/42. Een dergelijke periode van overlapping, die overigens overeenkwam met de periode waarin de niet met de nieuwe versie van de geharmoniseerde norm verenigbare nationale normen nog konden worden gehandhaafd, was volgens haar onontbeerlijk om de producenten van machines de tijd te geven om hun producten – en in voorkomend geval hun productieprocessen en -middelen – aan te passen aan de voorschriften van de nieuwe versie van de geharmoniseerde norm, en om de machines van de hand te doen die voldeden aan de voorschriften van de vervangen norm. Volgens verzoekster is het moeilijk voorstelbaar dat de machines die waren ontworpen met inachtneming van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006, vanaf 8 april 2011, de datum waarop geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 werd bekendgemaakt, van de ene dag op de andere niet meer vervaardigd of verkocht mochten worden, en dat producten vervaardigd en verkocht moesten worden die in overeenstemming waren met een norm die enkele dagen voordien geen officieel karakter had als geharmoniseerde norm.

50

Verzoekster erkent dat de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vroegere versie van de geharmoniseerde norm vervalt, om uitzonderlijke redenen door de Commissie kan worden vastgesteld op een datum die voorafgaat aan of volgt op de datum van intrekking, maar in dat geval moet de Commissie die datum op precieze wijze vermelden in de daarvoor bestemde kolom van de bekendmaking van de nieuwe versie van de geharmoniseerde norm in het Publicatieblad, wat in casu niet is gebeurd.

51

Ter ondersteuning van haar betoog beroept verzoekster zich met name op twee openbare documenten van de Commissie, te weten de „Gids voor de toepassing van Machinerichtlijn 2006/42/EG – Tweede uitgave juni 2010” (§ 161, met als opschrift „De stand van de techniek”) en „De ‚Blauwe gids’ voor de tenuitvoerlegging van EU-productvoorschriften – 2014” (punt 4.1.2.6, met als opschrift „Herziening van geharmoniseerde normen”).

52

Voor zover het verweer van de Commissie berust op de veronderstelling dat er tussen 29 december 2009 en 8 april 2011 geen enkele geharmoniseerde norm bestond die voor „via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder” een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen vestigde, beklemtoont verzoekster dat de producenten van dergelijke machines nauwelijks een andere keuze hadden dan te blijven verwijzen naar de laatstelijk bekendgemaakte geharmoniseerde norm, te weten norm EN 60335‑2-77:2006, om aan te tonen dat aan die eisen was voldaan, temeer daar deze norm was omgezet in de rechtsorde van de onderscheiden lidstaten, met inbegrip van de Italiaanse rechtsorde waaronder zij ressorteert, en dat de nationale omzettingsnormen van kracht konden blijven tot de in de vervangende geharmoniseerde norm vermelde datum van intrekking. Wat de periode tussen 8 april 2011 en die datum van intrekking betreft, blijkt volgens verzoekster uit het voortbestaan van de nationale normen tot omzetting van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 dat nog steeds aan de bepalingen van deze norm kon worden gerefereerd, ook al konden de producenten eveneens verwijzen naar de nieuwe geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010.

53

Voor het geval dat het middel ten gronde zou worden beoordeeld, betwist de Commissie verzoeksters argumenten, waarbij zij wordt ondersteund door de Letse regering. De Commissie voert aan dat richtlijn 2006/42 in de plaats is gekomen van richtlijn 98/37 en dat de lidstaten overeenkomstig artikel 26 van richtlijn 2006/42 de bepalingen hiervan moesten toepassen met ingang van 29 december 2009, de datum van intrekking van richtlijn 98/37. Geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 is enkel opgesteld opdat daaraan een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 98/37 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen kon worden ontleend. Zij heeft nooit kunnen leiden tot de vestiging van een dergelijk vermoeden ten aanzien van de uit richtlijn 2006/42 voortvloeiende essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Dat verklaart waarom de bekendmakingen in het Publicatieblad waarin geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 wordt vermeld, die alle betrekking hebben op geharmoniseerde normen in het kader van richtlijn 2006/42 – met name de bekendmaking van 8 april 2011, die voormelde norm voor het eerst vermeldt – geen melding maken van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 in de kolommen van de tabellen betreffende de vervangen normen. Derhalve is noot 1, die voorkomt in de tweede van deze kolommen – namelijk die betreffende de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt – en waarop verzoekster zich beroept om te betogen dat zij naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 mocht verwijzen tot de voor deze norm vastgestelde datum van intrekking, volgens de Commissie in casu niet relevant. In het algemeen zijn de door de normalisatie-instituten verstrekte aanwijzingen omtrent de data van intrekking niet relevant voor de vaststelling of de naleving van een geharmoniseerde norm een vermoeden van overeenstemming met de toepasselijke essentiële gezondheids- en veiligheidseisen kan vestigen, zolang die data niet door de Commissie worden overgenomen in de bekendmakingen van de geharmoniseerde normen.

54

De Commissie zet uiteen dat de fabrikanten dus voor „via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder” drie verschillende perioden hebben meegemaakt wat het bewijs betreft dat hun producten in overeenstemming zijn met de in de opeenvolgende relevante richtlijnen vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Tot en met 28 december 2009, de laatste dag waarop richtlijn 98/37 van toepassing was, konden zij naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 verwijzen om het vermoeden te laten spelen dat hun producten in overeenstemming waren met de in die richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Aangezien in de periode van 29 december 2009 tot 8 april 2011 richtlijn 2006/42 in de plaats was gekomen van richtlijn 98/37, maar voor „via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder” nog geen enkele op grond van richtlijn 2006/42 toepasselijke geharmoniseerde norm was bekendgemaakt in het Publicatieblad, moesten de fabrikanten in die periode de overeenstemming van hun machines met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen op enigerlei andere wijze aantonen dan door te refereren aan een geharmoniseerde norm, met name door in het technische dossier van het product te verwijzen naar andere technische normen en specificaties, bijvoorbeeld nationale voorschriften, niet-geharmoniseerde Europese of internationale normen of eigen technische specificaties van de fabrikant. Ten slotte kunnen de fabrikanten sinds 8 april 2011 het vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen laten spelen door te verwijzen naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010. In de in september 2012 opgestelde EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier kon dan ook niet worden verwezen naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 om een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen te laten gelden. Evenmin kon een dergelijk vermoeden gelden voor de exemplaren die in 2013 in overeenstemming met deze norm werden vervaardigd.

55

Allereerst moet het door de Commissie ter terechtzitting aangevoerde argument worden onderzocht dat verzoeksters tweede middel tot nietigverklaring niet ter zake dient omdat het bestreden besluit verbiedt dat de litigieuze grasmaaier op enigerlei wijze opnieuw in de handel wordt gebracht na de bekendmaking van dat besluit in juni 2015 en dit verbod dus van kracht is in een latere periode dan die waarop dat middel, dat op een gedeelte van de jaren 2012 en 2013 ziet, betrekking heeft.

56

Dit argument kan niet worden aanvaard.

57

Het onderzochte middel is namelijk gericht tegen een besluit dat de bevestiging inhoudt van de door nationale autoriteiten verrichte beoordeling van een in 2012 – of in 2013 vóór 1 september – in de handel gebrachte machine volgens welke deze machine bij gebreke van overeenstemming met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 niet voldeed aan de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, terwijl de fabrikant van die machine zich beriep op een vermoeden van overeenstemming met deze eisen op grond van het feit dat die machine in overeenstemming was met norm EN 60335‑2-77:2006. Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat het onderzochte middel, dat ertoe strekt die beoordeling rechtstreeks te betwisten, zo het gegrond blijkt te zijn, niet ter zake dient. Hieraan kan terloops worden toegevoegd dat verzoekster een belang had en nog steeds heeft om op te komen tegen het bestreden besluit, ook al heeft zij bevestigd dat zij de litigieuze grasmaaier vrijwillig uit de handel heeft genomen en niet langer in de handel brengt, aangezien de betwiste beoordeling zonder twijfel reputatieschade heeft opgeleverd, met name gelet op de bekendheid van het merk van de litigieuze grasmaaier, en deze beoordeling de Zweedse autoriteiten er al toe heeft gebracht te verklaren dat deze machine niet meer mocht worden gebruikt. Verzoekster heeft ook een procesbelang omdat de eventuele nietigverklaring van het bestreden besluit de mogelijkheid biedt om te voorkomen dat de gestelde onrechtmatigheid zich nog eens voordoet (zie in die zin en naar analogie arresten van 19 september 1985, Hoogovens Groep/Commissie, 172/83 en 226/83, EU:C:1985:355, punt 19, en 28 mei 2013, Abdulrahim/Raad en Commissie, C‑239/12 P, EU:C:2013:331, punten 6183 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Wat vervolgens de beoordeling van het middel ten gronde betreft, zij er om te beginnen aan herinnerd dat de verwijzing naar een geharmoniseerde norm slechts een van de mogelijkheden is waarover een fabrikant beschikt om aan te tonen dat een van zijn machines voldoet aan de in de relevante richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Zowel richtlijn 98/37, namelijk artikel 8 en de bijlagen V en VI ervan, als richtlijn 2006/42, namelijk artikel 12 en de bijlagen VII, VIII, IX en X ervan, voorzien namelijk in procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling die niet noodzakelijk gebaseerd zijn op geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn bekendgemaakt.

59

In casu heeft de Commissie haar conclusie dat niet aan de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen was voldaan, evenwel enkel gebaseerd op de vaststelling dat de litigieuze grasmaaier niet in overeenstemming was met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010, zoals blijkt uit het bestreden besluit en uit de in punt 18 hierboven vermelde brief. Verzoekster heeft harerzijds noch tijdens de procedure voor de Letse autoriteiten noch tijdens de procedure voor de Commissie geprobeerd de overeenstemming van de litigieuze grasmaaier met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen op een andere wijze aan te tonen dan door te verwijzen naar geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006. Derhalve dient te worden nagegaan of laatstgenoemde geharmoniseerde norm – waarvan de Commissie noch de Letse autoriteiten hebben betwist dat zij door de litigieuze grasmaaier in acht werd genomen – ten gunste van deze machine al dan niet een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen kon vestigen voor de periode die zich uitstrekte van 3 september 2012, toen de EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier werd opgesteld, tot en met 31 augustus 2013, de datum waarop volgens verzoekster de productie van deze grasmaaier werd beëindigd.

60

Zoals vermeld in punt 44 hierboven, ontleent een geharmoniseerde norm krachtens artikel 7 van richtlijn 2006/42 en meer bepaald krachtens de leden 2 en 3 van deze bepaling aan de bekendmaking door de Commissie van het referentienummer ervan in het Publicatieblad een juridische waarde waardoor er voor fabrikanten van machines of hun gemachtigden een vermoeden kan gelden dat de door hen verkochte machines die aan deze geharmoniseerde norm voldoen, in overeenstemming zijn met de toepasselijke, in dezelfde richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen waarop die bekendgemaakte norm betrekking heeft. Terloops kan worden opgemerkt dat het mechanisme – afgezien van de omzetting van de geharmoniseerde norm in een nationale norm – in wezen hetzelfde was in het kader van richtlijn 98/37, waarvan artikel 5, lid 2, eerste alinea, bepaalde dat, „[w]anneer een nationale norm die de omzetting [was] van een geharmoniseerde norm, waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen [was] gepubliceerd, een of meer fundamentele veiligheidsvoorschriften omvat[te], [werd] aangenomen dat de volgens deze norm gebouwde machine of veiligheidscomponent [voldeed] aan de desbetreffende fundamentele voorschriften”. Derhalve zijn de besluiten tot bekendmaking van geharmoniseerde normen, zoals advocaat-generaal Campos Sánchez-Bordona heeft opgemerkt in punt 54 van zijn door de Commissie ter terechtzitting vermelde conclusie in de zaak James Elliott Construction (C‑613/14, EU:C:2016:63), rechtshandelingen waartegen een beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld (zie in die zin arrest van 27 oktober 2016, James Elliott Construction, C‑613/14, EU:C:2016:821, punten 3843). In de beschikking van 25 mei 2004, Schmoldt e.a./Commissie (T‑264/03, EU:T:2004:157, punten 9194), heeft het Gerecht gepreciseerd dat het om handelingen van algemene strekking gaat. Daaruit volgt dat op dergelijke bekendmakingen de regeling voor handelingen van algemene strekking van de instellingen van de Unie van toepassing is.

61

Vastgesteld dient te worden dat artikel 7 van richtlijn 2006/42 zonder voorbehoud ziet op geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad, zonder dat de strekking en inhoud van dit artikel wordt beperkt tot geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het kader van die richtlijn zijn bekendgemaakt. Artikel 7 van richtlijn 2006/42 staat dan ook in de weg aan de zienswijze dat de bekendmakingen van referenties van geharmoniseerde normen die hebben plaatsgevonden in het kader van richtlijn 98/37, impliciet tegelijk met laatstgenoemde richtlijn zijn ingetrokken. Daaruit volgt dat geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het kader van richtlijn 98/37 zijn bekendgemaakt, binnen de werkingssfeer van artikel 7 van richtlijn 2006/42 vallen zolang het besluit dat deze normen een juridische waarde verleent ter vestiging van een vermoeden van overeenstemming met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen die zijn vermeld in de richtlijn die bij het in de handel brengen of in bedrijf stellen van de betrokken machine van toepassing was, te weten de bekendmaking van de referentie van die normen in het Publicatieblad, niet expliciet wordt ingetrokken. Deze uitlegging strookt met artikel 25, tweede alinea, van richtlijn 2006/42, volgens hetwelk „[v]erwijzingen naar [...] richtlijn [98/37] gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XII”. Deze bepaling strekt er op algemene wijze toe te voorkomen dat rechtshandelingen of ‑voorschriften waarvan de uitvoering aanvankelijk verband hield met bepalingen van richtlijn 98/37, louter door de intrekking van deze richtlijn en de vervanging ervan door richtlijn 2006/42 ophouden van kracht te zijn, en dat er in voorkomend geval een juridisch vacuüm ontstaat (zie in die zin en naar analogie arrest van 16 oktober 2003, Ierland/Commissie, C‑339/00, EU:C:2003:545, punten 3539). In het onderhavige geval bevestigt de tabel in bijlage XII bij richtlijn 2006/42 wel degelijk dat er sprake is van concordantie tussen enerzijds artikel 5, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 98/37 en anderzijds artikel 7, leden 2 en 3, van richtlijn 2006/42, welke bepalingen achtereenvolgens ten grondslag lagen aan de bekendmakingen van de referenties van geharmoniseerde normen in het Publicatieblad.

62

In casu rijst dus de vraag of de bekendmaking van de referentie van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 – die de Commissie aanvankelijk heeft verricht in het kader van richtlijn 98/37 [eerste bekendmaking op 6 november 2007 (PB 2007, C 254, blz. 52), laatste bekendmaking op 28 maart 2009 (PB 2009, C 74, blz. 55)], en die, zoals eerder is opgemerkt, krachtens artikel 7 van richtlijn 2006/42 geldig is totdat zij wordt ingetrokken – expliciet is ingetrokken vóór of tijdens het in het geding zijnde tijdvak van 3 september 2012 (datum van de EG-verklaring van overeenstemming van de litigieuze grasmaaier) tot en met 31 augustus 2013 (datum waarop de productie van de litigieuze grasmaaier volgens verzoekster is beëindigd). Het kan dienstig zijn eraan te herinneren dat partijen het erover eens zijn dat aan die bekendmaking in elk geval niet langer een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen kon worden ontleend voor machines die op of na 1 september 2013 in de handel werden gebracht of in bedrijf werden gesteld, wat volgens verzoekster hieraan te wijten is dat dit de datum van intrekking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2‑77:2006 is die is vastgesteld in de volgende versie van de betrokken norm, te weten EN 60335‑2-77:2010.

63

Indien een handeling van algemene strekking niet impliciet is ingetrokken ten gevolge van de onverenigbaarheid ervan met een latere bepaling van hoger recht, en indien bij de bekendmaking ervan evenmin melding is gemaakt van een beperkte geldigheidsduur, kan de intrekking van een dergelijke handeling enkel voortvloeien uit een nieuw besluit van de bevoegde autoriteit dat op zijn beurt wordt bekendgemaakt. In dit verband zij eraan herinnerd dat het rechtszekerheidsbeginsel, dat een algemeen beginsel van het Unierecht is, vereist dat de wet- en regelgeving van de Unie duidelijk en nauwkeurig is, en met name dat de toepassing ervan voor de justitiabelen voorzienbaar is (zie in die zin arresten van 9 juli 1981, Gondrand en Garancini, 169/80, EU:C:1981:171, punt 17, en 22 februari 1984, Kloppenburg, 70/83, EU:C:1984:71, punt 11). Meer bepaald dient het rechtszekerheidsbeginsel – zoals in het arrest van 21 oktober 1997, Deutsche Bahn/Commissie (T‑229/94, EU:T:1997:155, punt 113) is geoordeeld – te waarborgen dat door het Unierecht beheerste rechtssituaties- en betrekkingen voorzienbaar zijn. Daarvoor is het van essentieel belang dat de instellingen de onaantastbaarheid eerbiedigen van door hen vastgestelde handelingen die de juridische en materiële situatie van rechtssubjecten beïnvloeden, zodat zij deze handelingen enkel kunnen wijzigen met inachtneming van de bevoegdheids‑ en procedureregels.

64

In casu wordt in de opeenvolgende bekendmakingen van de referenties van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 in het Publicatieblad geen uiterste geldigheidsdatum voor elk van deze bekendmakingen vermeld, ook al hebben zij na de vaststelling van richtlijn 2006/42 plaatsgevonden. Bovendien bevatten geen van de vervolgens in het kader van deze nieuwe richtlijn plaatsgevonden bekendmakingen van de referenties van geharmoniseerde normen, noch enig ander door de Commissie bekendgemaakt document aanwijzingen omtrent de intrekking van de bekendmaking van geharmoniseerde norm EN 60335‑2‑77:2006, tenzij via noot 1 van de kolom met als opschrift „Datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt” in de tabellen van de bekendmakingen waarin de referenties van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 worden vermeld. In herinnering wordt gebracht dat deze noot aangeeft dat „[i]n het algemeen [...] de datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt, de door de Europese normalisatie-instituten vastgestelde datum van intrekking [is]”, maar dat „gebruikers van de norm [...] erop gewezen [werden] dat dit in bepaalde uitzonderlijke gevallen anders [kon] zijn”. Zoals eerder in punt 10 hierboven is opgemerkt, heeft het Europese normalisatie-instituut Cenelec vastgesteld dat de vervangen geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 op 1 september 2013 door geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010 is ingetrokken, zodat de bekendmaking van de referentie van eerstgenoemde norm op deze datum is ingetrokken. Anders dan de Commissie en de Letse regering betogen, kon aan de overeenstemming van de litigieuze grasmaaier met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 dan ook een vermoeden van overeenstemming van deze machine met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen worden ontleend, voor zover die machine uiterlijk 31 augustus 2013 in de handel werd gebracht of in bedrijf werd gesteld.

65

Voorts kan worden opgemerkt dat de door de Commissie verdedigde opvatting tevens in strijd is met de opzet van het in de twee opeenvolgende richtlijnen 98/37 en 2006/42 gekozen systeem, dat tot doel heeft voor het gehele grondgebied van de Unie te voorzien in een doeltreffend mechanisme waarbij de door de Commissie gemandateerde normalisatie-instituten betrokken zijn en dat zowel de fabrikanten als hun gemachtigden in staat stelt om met betrekking tot de door hen verkochte machines aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen te voldoen in een kader dat hun enige zekerheid biedt en het voor hen eenvoudiger maakt om hun machines in alle lidstaten in de handel te brengen, en dat ook het publiek aanmerkelijke waarborgen geeft. De overeenstemming met een door die instituten vastgestelde geharmoniseerde norm waarvan de referentie is bekendgemaakt in het Publicatieblad, stelt de fabrikanten of hun gemachtigden namelijk in staat om in het kader van een duidelijke procedure het vermoeden te laten spelen dat het betrokken product in overeenstemming is met de essentiële eisen waarop die geharmoniseerde norm betrekking heeft, ook al vormt zij dan niet de enige mogelijkheid voor hen om aan te tonen dat aan die eisen is voldaan. Zowel richtlijn 98/37, namelijk artikel 5 ervan, als richtlijn 2006/42, namelijk artikel 7 ervan, bevat dienaangaande bepalingen die een belangrijke rol toebedelen aan het mechanisme van overeenstemming met bekendgemaakte geharmoniseerde normen. Laatstgenoemd artikel versterkt deze rol nog, doordat het de mogelijkheid om naar deze geharmoniseerde normen te verwijzen teneinde het voormelde vermoeden te laten gelden, loskoppelt van het bestaan van nationale normen waarbij die normen worden „omgezet”.

66

De stelling van de Commissie, die impliceert dat geen van de aanvankelijk in het kader van richtlijn 98/37 vastgestelde geharmoniseerde normen nog gevolgen sorteren in die zin dat hieraan een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen kan worden ontleend, heeft tot gevolg dat het aantal geharmoniseerde normen waarvan in de eerste fase van de toepassing van laatstgenoemde richtlijn kan worden gebruikgemaakt, aanzienlijk vermindert. Deze stelling doet dan ook afbreuk aan de doeltreffendheid van het systeem. De laatste bekendmaking in het Publicatieblad van de „titels en referentienummers van geharmoniseerde normen in het kader van [richtlijn 98/37]”, die in maart 2009 plaatsvond, bevat 57 bladzijden (PB 2009, C 74, blz. 4), terwijl de eerste overeenkomstige bekendmaking in het kader van richtlijn 2006/42, die in september 2009 plaatsvond, slechts 26 bladzijden bevat (PB 2009, C 214, blz. 1) en de tweede soortgelijke bekendmaking, die plaatsvond vlak vóór de inwerkingtreding van de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2006/42 op 29 december 2009, nog altijd maar 37 bladzijden bevat (PB 2009, C 309, blz. 29). Aangezien één bladzijde van deze bekendmakingen gemiddeld een tiental geharmoniseerde normen opsomt, zou het standpunt van de Commissie met zich meebrengen dat de fabrikanten zich bij de concrete inwerkingtreding van de bepalingen van richtlijn 2006/42, eind december 2009, op ongeveer 200 geharmoniseerde normen minder konden beroepen dan aan het einde van de geldigheidsduur van richtlijn 98/37 om het vermoeden te vestigen dat hun producten in overeenstemming waren met de in de nieuwe richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, hetgeen in tegenspraak zou zijn met de belangrijke rol die door de twee opeenvolgende richtlijnen wordt toebedeeld aan het mechanisme van overeenstemming met geharmoniseerde normen. Opgemerkt dient te worden dat het tot de bekendmaking van april 2011 (PB 2011, C 110, blz. 1) heeft geduurd vooraleer het aantal geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn bekendgemaakt, voor beide richtlijnen vergelijkbaar was.

67

Dat aldus afbreuk wordt gedaan aan de opzet van het in de twee opeenvolgende richtlijnen 98/37 en 2006/42 gekozen systeem, wordt ten volle geïllustreerd door de in punt 54 hierboven vermelde opeenvolging van de drie door de Commissie onderscheiden perioden, die ertoe zou leiden dat voor een type van machine waarop sinds vele jaren een bekendgemaakte geharmoniseerde norm van toepassing is geweest, gedurende een niet te verwaarlozen tijdspanne (ongeveer vijftien maanden voor „via het net aangedreven grasmaaiers met meelopende bestuurder”) „geen geharmoniseerde norm” bestaat totdat een nieuwe geharmoniseerde norm wordt bekendgemaakt. Toegegeven moet worden dat de uitlegging van de Commissie geen juridisch vacuüm creëert, aangezien de fabrikanten en hun gemachtigden over andere middelen beschikken dan de geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn bekendgemaakt, om aan te tonen dat de machines die zij in de handel wensen te brengen, voldoen aan de in de relevante richtlijn vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen. Evenwel dient te worden opgemerkt dat die andere middelen minder gemakkelijk te hanteren zijn. Bijgevolg draagt het standpunt van de Commissie er, althans gedurende een bepaalde periode, niet toe bij dat het vrije verkeer van goederen op de interne markt wordt vergemakkelijkt terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en veiligheid van de gebruikers wordt gewaarborgd, zoals de rechtsgrondslag van richtlijn 2006/42, te weten artikel 114 VWEU, vereist.

68

Weliswaar gaan de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft onderstreept, in verschillende opzichten verder dan die vermeld in richtlijn 98/37, maar het lag in voorkomend geval op de weg van de Commissie om voor bepaalde typen van machines of andere uitrusting waarop de nieuwe richtlijn van toepassing was, de snelle vaststelling te bevorderen van een nieuwe geharmoniseerde norm die de mogelijkheid bood aan die nieuwe eisen te voldoen, en om zo nodig in bijzondere gevallen erop te wijzen dat aan een in het kader van richtlijn 98/37 bekendgemaakte geharmoniseerde norm geen vermoeden van overeenstemming met die nieuwe eisen kon worden ontleend. Artikel 10 van richtlijn 2006/42 voorziet overigens in een „procedure voor het aanvechten van een geharmoniseerde norm”, die door een lidstaat of de Commissie kan worden ingesteld en die er onder meer toe kan leiden dat de referenties van de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad worden gehandhaafd met beperkingen of worden ingetrokken. In die gevallen had de Commissie evenwel in de kolom met als opschrift „Datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt” in de tabellen met de bekendmaking van titels en referentienummers van geharmoniseerde normen in het kader van richtlijn 2006/42 een andere datum dan de datum van intrekking moeten vermelden, indien de geharmoniseerde norm in kwestie daadwerkelijk was vervangen, of in het Publicatieblad op een andere passende wijze moeten aangeven dat de bekendmaking van de referenties van deze norm werd ingetrokken, indien deze norm nog niet was vervangen. Zoals in punt 64 hierboven is opgemerkt, kan overeenkomstig noot 1 van de kolom met als opschrift „Datum waarop het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm vervalt”, uit het ontbreken van bijzondere aanwijzingen in de tabellen met de bekendmaking van titels en referentienummers van geharmoniseerde normen in het kader van richtlijn 2006/42 en van aanwijzingen in een andere vorm a contrario worden afgeleid dat deze datum overeenkomt met de door het normalisatie-instituut vastgestelde datum van intrekking. Overigens kan worden opgemerkt dat de evolutie van de „machinerichtlijn”, waarvan de eerste versie richtlijn 89/392/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PB 1989, L 183, blz. 9) was, niet heeft geleid tot de algemene intrekking van de bekendmakingen van geharmoniseerde normen die plaatsvonden in het kader van de voorgaande versies, ook niet wanneer deze evolutie aanleiding gaf tot de intrekking van de voorgaande versies of tot aanzienlijke aanvullingen (zie bijvoorbeeld PB 2000, C 252, blz. 5).

69

Ten slotte zij eraan herinnerd dat de overeenstemming met een geharmoniseerde norm waarvan de referentie in het kader van richtlijn 98/37 is bekendgemaakt tijdens de periode waarin richtlijn 2006/42 van toepassing was en vóór de datum waarop het hieruit voortvloeiende vermoeden van overeenstemming met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen verviel, op de keper beschouwd slechts een vermoeden van overeenstemming met deze eisen vestigt. Indien een lidstaat en vervolgens de Commissie van mening waren geweest dat een machine die in overeenstemming was met een dergelijke geharmoniseerde norm, niettemin niet beantwoordde aan de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, hadden zij zonder meer de in artikel 11 van deze richtlijn vervatte vrijwaringsclausule kunnen toepassen, maar dan hadden zij wel moeten bewijzen dat aan deze essentiële eisen niet was voldaan.

70

Uit het bovenstaande volgt dat verzoekster terecht – in wezen – heeft betoogd dat voor de litigieuze grasmaaier een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen gold van 3 september 2012, de datum waarop voor deze machine een EG-verklaring van overeenstemming werd opgesteld, tot en met 31 augustus 2013, volgens de door verzoekster verstrekte gegevens de laatste datum waarop die machine werd vervaardigd. Verzoekster kon namelijk tussen deze data aan geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006, waarvan niet is betwist dat de litigieuze grasmaaier daarmee in overeenstemming was, rechtsgeldig een vermoeden van overeenstemming met de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen ontlenen voor machines die in de desbetreffende periode in de handel werden gebracht of in bedrijf werden gesteld, aangezien de referentie van geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 weliswaar was bekendgemaakt in het kader van richtlijn 98/37, maar deze norm – bij gebreke van een door de Commissie in het Publicatieblad bekendgemaakte andersluidende aanwijzing – in het kader van richtlijn 2006/42 geldig bleef tot de datum van intrekking die door het normalisatie-instituut werd bepaald bij de vaststelling van de geharmoniseerde norm die ervoor in de plaats is gekomen, te weten 1 september 2013.

71

Door verzoeksters standpunt dienaangaande te verwerpen, heeft de Commissie dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Aangezien het bestreden besluit bovendien, zoals in punt 59 hierboven is vermeld, niet is gebaseerd op het concrete bewijs dat niet was voldaan aan de in richtlijn 2006/42 vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen, maar enkel op het gebrek aan overeenstemming van de litigieuze grasmaaier met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2010, terwijl de overeenstemming ervan met geharmoniseerde norm EN 60335‑2-77:2006 tijdens de desbetreffende periode nog een vermoeden van overeenstemming met die eisen opleverde, dient verzoeksters tweede middel te worden aanvaard en het bestreden besluit nietig te worden verklaard.

Kosten

72

Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verzoeksters vordering worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

73

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Derhalve draagt de Republiek Letland haar eigen kosten.

 

HET GERECHT (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/902 van de Commissie van 10 juni 2015 betreffende een door Letland overeenkomstig richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door GGP Italy SpA vervaardigde grasmaaier te verbieden, wordt nietig verklaard.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die welke Global Garden Products Italy SpA (GGP Italy) in het kader van het onderhavige geding en van de procedure in kort geding heeft gemaakt.

 

4)

De Republiek Letland draagt haar eigen kosten.

 

Gervasoni

Madise

Csehi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 januari 2016.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans