ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

30 april 2014 ( *1 )

„Overheidsopdrachten voor diensten — Aanbestedingsprocedure — Vertalingen naar het Maltees — Regels inzake wijze van verzending van offertes — Afwijzing van offerte van een inschrijver — Niet in acht nemen van regels voor indiening strekkende tot waarborg van de geheimhouding van de inhoud van offertes voor opening — Exceptie van niet-toepasselijkheid — Evenredigheid — Gelijke behandeling — Rechten van verdediging — Motiveringsplicht — Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 98, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 — Artikel 143 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002”

In zaak T‑637/11,

Euris Consult Ltd, gevestigd te Floriana (Malta), vertegenwoordigd door F. Moyse, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door L. Darie en F. Poilvache als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en F. Dintilhac als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 18 oktober 2011 houdende afwijzing van de offerte van verzoekster in het kader van de interinstitutionele aanbestedingsprocedure MT/2011/EU inzake het verrichten van vertaaldiensten naar het Maltees,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen (rapporteur), president, F. Dehousse en A. Collins, rechters,

griffier: S. Spyropoulos, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 november 2013,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Op 22 maart 2011 heeft het Europees Parlement de aankondiging van de opdracht MT/2011/EU (hierna: „de aankondiging van de opdracht”) bekendgemaakt betreffende het verrichten van vertaaldiensten naar het Maltees ten behoeve van het Parlement, de Europese Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van de Europese Unie.

2

Punt 2, lid 2, van de aankondiging van de opdracht bepaalde dat de offertes van de inschrijvers naar keuze konden worden ingediend per post of per koerier (punt 2, lid 2, sub a), dan wel eigenhandig worden afgegeven bij de dienst Officiële Post van het Parlement (punt 2, lid 2, sub b).

3

Punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht vermeldde het volgende:

„Om de geheimhouding en integriteit van de offertes te waarborgen, moeten deze in een dubbele enveloppe worden ingediend. Beide enveloppen moeten gesloten zijn en de volgende vermeldingen bevatten:

de dienst waarvoor de offerte bestemd is [...];

de referentie van de aanbesteding [...];

en de volgende tekst: ‚Not to be opened by the mail service or by any unauthorised person – À ne pas ouvrir par le service du courrier ou par toute personne non autorisée.’

In alle gevallen en ongeacht de gebruikte verpakking wordt de indieners verzocht toe te zien op de kwaliteit van de voor de indiening van hun offertes gebruikte enveloppen of verpakking, om te voorkomen dat wij gescheurde enveloppen ontvangen, waardoor de geheimhouding van de inhoud en de integriteit van de offerte niet meer kunnen worden gewaarborgd.

Indien zelfklevende enveloppen worden gebruikt, worden deze met plakband gesloten en plaatst de afzender zijn handtekening over het plakband heen. Als handtekening van de afzender wordt niet alleen de handgeschreven tekst beschouwd, maar ook de handtekening en het stempel van de onderneming.

Elke offerte waarvan de geheimhouding van de inhoud niet gewaarborgd is vóór de opening van de offertes, wordt automatisch afgewezen.

Op de buitenste enveloppe wordt tevens de naam of de handelsnaam van de inschrijver vermeld, alsook het volledige adres waar hij in kennis kan worden gesteld van het besluit over zijn offerte.

Naast de eis twee verzegelde enveloppen te gebruiken, moet op de buitenste verpakking de referentie van de aanbesteding MT/2011/EU worden vermeld.”

4

Op 12 mei 2011 heeft verzoekster, Euris Consult Ltd, een in Malta gevestigd vertaalbureau, een offerte ingediend (hierna: „offerte” of „offerte van verzoekster”). Voor de verzending ervan naar het adres dat in de aankondiging van de opdracht stond vermeld, maakte zij gebruik van de diensten van een vervoerder.

5

De offerte bestond uit een origineel en twee kopieën. Elk van deze documenten zat in een enveloppe van kraftpapier met zelfklevende sluiting. De sluiting van de enveloppen was verzegeld door de handtekening die was aangebracht door de directeur van verzoekster, alsmede door het plakband dat op de handtekening was aangebracht. Deze enveloppen waren vervolgens in een buitenste enveloppe gedaan die door de vervoerder was verstrekt. Deze plastic enveloppe was voorzien van een zelfklevende sluiting. De directeur van verzoekster heeft zijn handtekening niet over extra plakband op de buitenste enveloppe heen gezet.

6

Op 13 mei 2011 is de offerte ingekomen bij het Parlement, dat de ontvangst ervan heeft bevestigd. De offerte van verzoekster, alsmede die van de andere inschrijvers zijn opgeslagen in het gebouw van het Parlement, in een gesloten ruimte die slechts toegankelijk was voor personen die hiervoor toestemming hadden.

7

Op 16 juni 2011, om 14.30 uur, heeft de openingscommissie, bestaande uit drie ambtenaren van het directoraat-generaal (DG) Vertaling van het Parlement en een ambtenaar van de Rekenkamer, de zes offertes die binnen de termijn waren ingediend, waaronder die van verzoekster, tegelijkertijd geopend. De offertes werden geopend in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van twee van de inschrijvers. De vertegenwoordigers van verzoekster zijn niet bij deze bijeenkomst aanwezig geweest.

8

De openingscommissie heeft vijf offertes geaccepteerd. De offerte van verzoekster is daarentegen bij de opening afgewezen. In het proces-verbaal betreffende de opening van de offertes vermeldt deze commissie inzake de offerte van verzoekster het volgende:

„De buitenste enveloppe van de koeriersdienst was gesloten, maar niet verzegeld. De enveloppen in deze buitenste enveloppe, de enige verpakking die door de inschrijver was verstrekt, waren in hoge mate gescheurd, zelfs dusdanig dat zij volledig open waren. De commissie was van oordeel dat de geheimhouding niet was gewaarborgd en heeft derhalve de offerte afgewezen.”

9

Tussen juni en september 2011 heeft het Parlement de verdere fases voor de gunning van de opdracht uitgevoerd. Op 18 oktober 2011 zijn de resultaten van de procedure aan alle inschrijvers medegedeeld.

10

Zo heeft het hoofd van de afdeling Externe Vertalingen van de directie A voor de ondersteuning en de technologische diensten voor de vertalingen van het DG Vertaling van het Parlement bij aangetekende brief EP/ETU/MHH/pm/D/2011/52280 van 18 oktober 2011 (hierna: „bestreden besluit”), verzoekster in kennis gesteld van de afwijzing van haar offerte bij opening om de reden dat de openingscommissie van mening was dat de geheimhouding van de offerte van verzoekster niet kon worden gewaarborgd.

11

In het bestreden besluit heeft het Parlement de hierboven in punt 8 vermelde vaststellingen overgenomen die door de openingscommissie in haar proces-verbaal waren vastgelegd.

12

Daarenboven werd verzoekster in het bestreden besluit medegedeeld dat zij een aanvullende toelichting kon krijgen op de redenen van de afwijzing van haar offerte en werd zij voorts in kennis gesteld van de termijnen voor een beroep in rechte.

13

Op 27 oktober en 10 november 2011 zijn de vertegenwoordigers van verzoekster ontvangen op het DG Vertaling van het Parlement. Zij hebben de ruimtes kunnen onderzoeken waarin de offertes waren opgeslagen, alsmede de enveloppen in de staat waarin de openingscommissie ze had aangetroffen. Voorts heeft een e‑mailwisseling plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van verzoekster en de ambtenaren van het Parlement.

14

Op 21 december 2011 is het raamcontract gesloten met de dienstverlener aan wie de opdracht is gegund.

Procedure en conclusies van partijen

15

Bij een op 15 december 2011 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

16

Bij een op 16 december 2011 ter griffie neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster een verzoek in kort geding ingediend tot opschorting van het bestreden besluit totdat het Gerecht in het onderhavige beroep uitspraak heeft gedaan. Dit verzoek is bij beschikking van de president van het Gerecht van 25 januari 2012 afgewezen.

17

Bij op 23 juli 2012 ter griffie van het Gerecht ingeschreven akte heeft de Europese Commissie verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van het Parlement. Bij beschikking van 4 september 2012 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht dit verzoek toegewezen. Daar het verzoek tot interventie is ingediend na afloop van de in artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bedoelde termijn van zes weken, kreeg de Commissie overeenkomstig artikel 116, lid 6, van dit reglement toestemming haar opmerkingen te maken tijdens de mondelinge behandeling.

18

Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zesde kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

19

Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zesde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

20

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren;

te verklaren dat zij het recht behoudt een schadevergoeding te eisen voor de geleden schade die valt toe te rekenen aan het bestreden besluit;

het Parlement te verwijzen in de kosten.

21

Het Parlement verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

22

Partijen hebben ter terechtzitting van 28 november 2013 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

23

Ter terechtzitting heeft de Commissie geconcludeerd tot verwerping van het beroep voor zover dit is gebaseerd op een exceptie van niet-toepasselijkheid van artikel 143 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1), zoals gewijzigd (hierna: „uitvoeringsvoorschriften”).

24

Ter terechtzitting heeft verzoekster haar tweede vordering ingetrokken, waarvan haar akte is verleend.

In rechte

25

Tot staving van haar verzoek tot nietigverklaring van het bestreden besluit voert verzoekster vijf middelen aan. Met het eerste middel voert verzoekster ten eerste schending aan van artikel 98, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248, blz. 1), zoals gewijzigd (hierna: „Financieel Reglement”), van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften, alsmede van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht, en ten tweede, subsidiair, de niet-toepasselijkheid van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften alsmede van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht. Het tweede middel betreft schending van het evenredigheidsbeginsel. Met haar derde middel verwijt verzoekster het Parlement het beginsel van gelijke behandeling te hebben geschonden. Het vierde middel betreft de schending van artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met haar vijfde middel, dat als eerste moet worden onderzocht, stelt verzoekster dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd.

A – Vijfde middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit

1. Argumenten van partijen

26

Met haar vijfde middel voert verzoekster aan dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd. Zij is van mening dat het Parlement, door niet te vermelden om welke redenen de binnenste enveloppen bij het openen van de offertes gescheurd zijn aangetroffen, haar niet in staat heeft gesteld de gegrondheid van het bestreden besluit te beoordelen. Verzoekster is van mening dat zij, bij gebreke van verdere informatieverstrekking door het Parlement, is gedwongen het onderhavige beroep in te dienen opdat het Gerecht de rechtmatigheid van het bestreden besluit kan toetsen.

27

Daarenboven heeft het Parlement niet zijn volledige medewerking verleend en aan zijn verplichting tot het verstrekken van aanvullende informatie voldaan. Zo hebben de ambtenaren van het Parlement die besprekingen hebben gevoerd met de vertegenwoordigers van verzoekster, bij twee vergaderingen een vijandige houding vertoond. Ook heeft het Parlement vragen die het meermalen per e-mail waren gesteld, deels beantwoord. Het Parlement heeft verzoekster aldus gehinderd bij de passende voorbereiding van haar beroep.

28

Het Parlement heeft hierdoor het bepaalde in artikel 296 VWEU, artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement en artikel 149, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften niet in acht genomen.

29

Het Parlement bestrijdt verzoeksters argumenten.

2. Beoordeling door het Gerecht

30

Krachtens artikel 296, tweede alinea, VWEU, worden rechtshandelingen met redenen omkleed.

31

Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 296 VWEU vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296, tweede alinea, VWEU, voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

De omvang van dit motiveringsvereiste wordt met betrekking tot de plaatsing van overheidsopdrachten van de instellingen, organen en instanties van de Unie nader bepaald in artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement, alsmede in artikel 149, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften.

33

Voor inschrijvers wier offerte vóór de fase van de concurrentie is afgewezen, vloeit aldus uit artikel 100, lid 2, van het Financieel Reglement voort dat de aanbestedende dienst hun de redenen moet mededelen waarom hun offerte niet in aanmerking werd genomen. Artikel 149, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften bepaalt daarenboven dat dezelfde inschrijvers aanvullende inlichtingen kunnen krijgen over de redenen van de afwijzing indien zij schriftelijk, per brief, fax of e‑mail daarom verzoeken.

34

In casu moet worden vastgesteld dat het Parlement verzoekster in het bestreden besluit in kennis heeft gesteld van de reden van de afwijzing van haar offerte, namelijk de onmogelijkheid voor de openingscommissie de geheimhouding van de offerte te waarborgen, omdat ten eerste slechts één laag enveloppen overeenkomstig de voorschriften van de aankondiging van de opdracht was verzegeld en ten tweede zij deze enveloppen dusdanig gescheurd had aangetroffen dat deze vrijwel geheel geopend waren (zie punten 8, 10 en 11 hierboven).

35

Deze inlichtingen zijn volstrekt toereikend gebleken om verzoekster in staat te stellen de redenen van de afwijzing van haar offerte te begrijpen en deze inhoudelijk te betwisten, hetgeen zij doet met de eerste vier middelen van dit beroep.

36

Overigens blijkt bij lezing van het bestreden besluit dat het Parlement de afwijzing van verzoeksters offerte geenszins heeft gebaseerd op de redenen waarom de openingscommissie de enveloppen in de externe, door de vervoerder verstrekte enveloppe gescheurd had aangetroffen. Het Parlement was onder deze omstandigheden, anders dan door verzoekster wordt beweerd, niet verplicht haar deze redenen te verstrekken, waarvan overigens niet vaststaat dat het Parlement hiervan op de hoogte was.

37

Daar het bestreden besluit toereikend is gemotiveerd, was het Parlement ter vervulling van het motiveringsvereiste evenmin gehouden tot in detail de talrijke vragen te beantwoorden die het per e-mail had ontvangen of die waren gesteld tijdens de twee besprekingen die het op verzoek van verzoekster had georganiseerd (zie punt 13 hierboven).

38

Tot slot is de vijandigheid die de ambtenaren van het Parlement volgens verzoekster in casu hadden tentoongespreid, geenszins komen vast te staan en in ieder geval irrelevant bij de beantwoording van de vraag of het Parlement haar duidelijk en ondubbelzinnig de redenen van afwijzing van haar offerte had medegedeeld.

39

Uit het voorgaande vloeit voort dat het vijfde middel van het beroep, schending van de motiveringsverplichting, moet worden afgewezen.

B – Eerste middel: schending van het Financieel Reglement, de uitvoeringsvoorschriften en de aankondiging van de opdracht

1. Argumenten van partijen

a) Argumenten van verzoekster

40

Het eerste middel van het beroep is hieraan ontleend dat, aangezien de offerte al bij de opening is afgewezen wegens het niet-vervullen van de geheimhoudingsplicht, het bestreden besluit de relevante regelgeving schendt, te weten artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement, artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften en punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht. Dit middel bestaat in wezen uit drie onderdelen. In het kader van het eerste onderdeel stelt verzoekster dat de geheimhouding van de offerte was gewaarborgd tot het moment dat de offertes door de openingscommissie werden geopend. In het kader van het tweede onderdeel voert verzoekster aan dat zij zich heeft gehouden aan de verplichting de offerte in een dubbele enveloppe in te dienen. In het kader van het derde onderdeel betwist verzoekster de grieven waarop het Parlement zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd om te oordelen dat de geheimhouding van de offerte niet kon worden gewaarborgd. In het kader van dit derde onderdeel beroept zij zich op de niet-toepasselijkheid van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften, alsmede van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht, in het geval deze bepalingen zouden moeten worden uitgelegd overeenkomstig de strekking die het Parlement in het bestreden besluit hieraan heeft toegekend.

De naleving van de geheimhouding van de offerte

41

Verzoekster is in de eerste plaats van mening dat het bepaalde van artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement, dat vereist dat de offertes van de inschrijvers werkelijk concurreren en de vertrouwelijkheid van de inhoud ervan wordt gegarandeerd totdat zij gelijktijdig worden geopend, in het onderhavige geval volledig zijn nageleefd. De offerte is in het bestreden besluit dus in strijd met deze bepalingen verworpen.

42

Volgens verzoeksters heeft het Parlement in het bestreden besluit namelijk onterecht geoordeeld dat de vertrouwelijkheid van de offerte niet was gewaarborgd.

43

Ten eerste is de vertrouwelijkheid van de offerte gewaarborgd tot het moment dat de openingscommissie begon met de opening van de buitenste enveloppe, aangezien vaststaat dat deze enveloppe volledig was gesloten totdat deze commissie de enveloppe opende.

44

Ten tweede is de offerte tussen het moment van ontvangst van de door de vervoerder verzonden brief en dat van opening van de buitenste enveloppe door de openingscommissie voortdurend door het Parlement bewaakt. Dienaangaande vloeit uit de verklaringen van het Parlement zelf voort dat de offerte in een afgesloten ruimte was geplaatst die enkel toegankelijk was voor personen die hiervoor toestemming hadden en voortdurend onder toezicht stond.

45

Ten derde staat vast dat de buitenste enveloppe van de vervoerder intact bij het Parlement is gearriveerd, aangezien de postdienst van deze instelling geen beschadigde brieven in ontvangst neemt.

46

Ten vierde is de prijs de enige echt vertrouwelijke informatie in de offertes. Dit gegeven is echter onbekend gebleven voor het Parlement totdat de offerte werd geopend.

47

Al deze omstandigheden tonen aan dat het Parlement in het bestreden besluit ten onrechte heeft geoordeeld dat de vertrouwelijkheid van de offerte niet was gewaarborgd en de offerte om deze reden zonder onderzoek heeft afgewezen.

De verplichting de offerte te verzenden in een dubbele enveloppe en de strekking van de verplichting tot verzegeling van de buitenste enveloppe

48

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat zij de uit de toepasselijke regelgeving voortvloeiende verplichting de offerte in een dubbele enveloppe in te dienen, heeft nageleefd.

49

Zij is namelijk van mening dat zij de voorschriften van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften en van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht heeft nageleefd, aangezien de offerte en de twee kopieën ervan overeenkomstig deze bepalingen in verzegelde enveloppen zijn gedaan en al deze enveloppen in een buitenste enveloppe zijn gedaan die was verstrekt door de vervoerder.

50

Anders dan het Parlement in het verweerschrift vermeldt, komen de verplichtingen voor de inschrijvers op het gebied van de verzegeling van de enveloppen niet duidelijk uit de aankondiging van de opdracht naar voren, omdat dit begrip niet voldoende nauwkeurig is omschreven.

51

Verzoekster geeft verder aan in 2011 te hebben deelgenomen aan drie andere aanbestedingen met identieke omstandigheden bij de verzending. Geen van deze offertes is verworpen wegens een gebrek aan geheimhouding. Dit bevestigt dat de bewoordingen „verzegelde enveloppe” onvoldoende nauwkeurig waren en dat de afwijzing van haar offerte in casu het beginsel van gelijke behandeling schendt.

52

Met name vloeit niet duidelijk uit de aankondiging van de opdracht voort dat, wanneer de inschrijver besluit gebruik te maken van een private vervoerder, de door deze vervoerder verstrekte buitenste enveloppe moet worden beschouwd als een zelfklevende enveloppe in de zin van de regelgeving en moet worden verzegeld door het aanbrengen van een handtekening onder het plakband.

De gegrondheid van de redenen van het bestreden besluit

53

In de derde plaats bestrijdt verzoekster de gegrondheid van de drie grieven die het Parlement als basis voor het bestreden besluit heeft gebruikt (zie de bovenstaande punten 8 en 11).

– De verzegeling van de buitenste enveloppe

54

Ten eerste heeft het Parlement onterecht opgemerkt dat „de buitenste enveloppe van de vervoerder was gesloten, maar niet verzegeld”.

55

Allereerst staat vast dat de buitenste enveloppe die door de vervoerder was verstrekt haar taak ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de offerte heeft vervuld, aangezien de enveloppe heel is gebleven totdat zij door de openingscommissie werd geopend. De in artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement bedoelde doelstellingen zijn dan ook niet in gevaar gekomen.

56

Verder zijn de buitenste enveloppen die door de vervoerder waren verstrekt, gemaakt van plastic en verzegeld door een sluitingssysteem dat garandeert dat zij niet kunnen worden geopend zonder te worden vernield. Het gaat dus niet om zelfklevende enveloppen in de zin van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften en punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht. Dientengevolge zijn de voorschriften inzake de aanbrenging van ten eerste een handtekening over de sluiting heen en ten tweede extra plakband, zoals bij deze bepalingen voorzien is ingeval zelfklevende enveloppen worden gebruikt, niet van toepassing op de in casu door de vervoerder verstrekte enveloppe.

57

Daarenboven moet, zelfs indien wordt erkend – hetgeen door verzoekster wordt betwist – dat de door de vervoerder verstrekte enveloppe moet worden beschouwd als een zelfklevende enveloppe in de zin van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften en van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht, worden toegegeven dat het sluitingssysteem van deze enveloppe uit het oogpunt van de geheimhouding van de inhoud ervan garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de garanties die worden geboden door het overdwars aanbrengen van een handtekening en extra plakband op een gewone zelfklevende enveloppe. Onder deze omstandigheden had het plaatsen van een handtekening van een vertegenwoordiger van verzoekster onder het plakband geen extra voordeel geboden met betrekking tot de geheimhouding van de offerte.

58

Tot slot voert verzoekster subsidiair, op basis van artikel 277 VWEU, de niet-toepasselijkheid aan van het bepaalde in artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften, dat is overgenomen in punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht, gesteld dat deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat zij in casu zijn geschonden door het ontbreken van de handtekening van de vertegenwoordiger van verzoekster onder het extra plakband op de door de vervoerder verstrekte enveloppe.

59

Tot staving van deze exceptie voert verzoekster aan dat dergelijke eisen verder strekken dan noodzakelijk om de geheimhouding van de offertes te waarborgen. Zij strekken zelfs verder dan het vereiste van artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement en schenden het evenredigheidsbeginsel.

60

Volgens verzoekster moet het Gerecht derhalve vaststellen dat de offerte aan de in artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement gestelde voorwaarden voldoet en het bestreden besluit nietig verklaren.

– De verplichte verzending in een dubbele enveloppe

61

Ten tweede kan het Parlement, dat in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat „de binnenste enveloppen [...] als enige verpakking door de inschrijver waren verstrekt” (zie hierboven punt 11), verzoekster niet terecht verwijten enkel de binnenste enveloppen te hebben verstrekt die het origineel en de kopieën van de offerte bevatten. Ofschoon de buitenste enveloppe door een vervoerder aan verzoekster was verstrekt, was de brief in zijn geheel, bestaande uit de buitenste enveloppe, de binnenste enveloppen en de documenten met daarin de offerte, echter op initiatief van verzoekster aan het Parlement verstuurd. Dientengevolge moeten alle elementen waaruit de brief bestond worden beschouwd als zijnde afkomstig van verzoekster.

– De staat van de binnenste enveloppen

62

Ten derde betwist verzoekster dat de grief dat, daar „de [binnenste] enveloppen [...] in hoge mate [waren] gescheurd, zelfs dusdanig dat zij volledig open waren, [het Parlement] van oordeel [was] dat de geheimhouding van de inhoud niet was gewaarborgd en [...] de offerte derhalve [heeft] afgewezen” (zie hierboven punt 11), de afwijzing van de offerte zonder onderzoek rechtvaardigt.

63

Allereerst wijst verzoekster erop dat deze bewering alleen berust op de verklaringen van het Parlement en verlaat zij zich voor de vaststelling van de feiten op het oordeel van het Gerecht.

64

Vervolgens betoogt verzoekster dat, zelfs indien wordt erkend dat de binnenste enveloppen bij de opening van de offertes gescheurd zijn aangetroffen, de geheimhouding noch de ongeschonden staat van de documenten van de offerte in twijfel konden worden getrokken, aangezien zij tot dat moment waren beschermd door de buitenste enveloppe die onaangetast was gebleven tot het optreden van de openingscommissie. Verzoekster is derhalve van mening dat het Parlement door de omstandigheid dat de binnenste enveloppen gescheurd zijn aangetroffen terwijl buiten kijf staat dat de buitenste enveloppe onaangetast is gebleven, de offerte niet zonder onderzoek mocht uitsluiten.

b) Argumenten van het Parlement en de Commissie

65

Het Parlement en de Commissie betwisten verzoeksters argumenten.

2. Beoordeling door het Gerecht

66

Met het eerste middel van het onderhavige beroep betwist verzoekster ten eerste dat de feiten waarop het Parlement het bestreden besluit heeft gebaseerd daadwerkelijk bestaan en ten tweede dat de beoordeling dat deze feiten, ervan uitgaande dat zij vaststaan, de afwijzing van haar offerte rechtvaardigden ingevolge artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement, artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften, alsook punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht. Zij stelt dan ook dat deze bepalingen in het onderhavige geval zijn geschonden.

a) Het bestaan van de feiten waarvan in het bestreden besluit is uitgegaan

67

Gelet op de strekking van deze betwisting moet in de eerste plaats worden onderzocht of verzoekster in staat is vast te stellen dat het Parlement het bestreden besluit heeft gebaseerd op daadwerkelijk onjuiste feiten (zie in die zin arresten Hof van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C-390/95 P, Jurispr. blz. I-769, punt 29, en 27 oktober 2011, Oostenrijk/Scheucher-Fleisch e.a., C-47/10 P, Jurispr. blz. I-10707, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

68

Dienaangaande staat vast dat, zoals verzoekster overigens ter terechtzitting heeft bevestigd, de offerte van verzoekster bestond uit een origineel en twee kopieën en dat elk van deze documenten in een zelfklevende enveloppe van kraftpapier was gedaan waarvan de sluiting was verzegeld door hier overheen de handtekening van de directeur van verzoekster aan te brengen, met daarop extra plakband. Ook staat vast dat deze drie aldus verzegelde enveloppen in één enkele buitenste enveloppe zijn gedaan die was verstrekt door een postbedrijf. Daarenboven staat vast dat deze buitenste enveloppe onaangetast bij de diensten van het Parlement is gearriveerd en dat deze enveloppe, die was gesloten met een zelfklevende sluiting, niet was verzegeld door het aanbrengen van de handtekening van de directeur van verzoekster over extra plakband heen. Al deze feiten, die noch door verzoekster worden betwist, noch worden weersproken door de stukken in het dossier, moeten als vaststaand worden beschouwd.

69

Verzoekster heeft daarentegen ter terechtzitting eraan herinnerd dat zij niet kon bevestigen dat, zoals het Parlement het in het bestreden besluit heeft genoemd, de drie binnenste enveloppen „in hoge mate [waren] gescheurd, zelfs dusdanig dat zij volledig open waren” toen de buitenste enveloppe door de openingscommissie werd geopend.

70

Deze vermelding in het bestreden besluit is overgenomen uit het proces-verbaal dat door de openingscommissie, bestaande uit ambtenaren van het Parlement die bij verschillende afdelingen werkten, alsmede een ambtenaar van de Rekenkamer, is opgesteld na afloop van de zitting waarbij in aanwezigheid van twee inschrijvers alle offertes waren geopend die in het kader van de betreffende aanbestedingsprocedure waren ingediend. Tevens zij eraan herinnerd dat verzoekster, die zich bij de opening van de offertes had kunnen laten vertegenwoordigen, hierbij niet aanwezig was.

71

Voorts moet worden vastgesteld dat verzoekster geen enkel begin van bewijs aanvoert waarmee de juistheid van de feitelijke constateringen die door de openingscommissie zijn vermeld in het proces-verbaal in twijfel kan worden getrokken. Onder deze omstandigheden moeten deze constateringen, die in geen enkel stuk in het dossier worden weersproken, als vaststaand worden beschouwd.

72

Derhalve moet worden nagegaan of de feiten zoals die zijn vastgesteld de afwijzing van de offerte van verzoekster konden rechtvaardigen, hetgeen in de tweede plaats vereist dat nader wordt bepaald wat de strekking is van de regels die in het onderhavige geval van toepassing zijn en waarvan verzoekster de duidelijkheid en deels de rechtmatigheid betwist.

b) Toepasselijke regels

De strekking van de in het bestreden besluit toegepaste regels

73

Anders dan door verzoekster wordt beweerd, vloeiden verplichtingen ten aanzien van de verzending van de offerte voor de aan de betreffende aanbestedingsprocedure deelnemende inschrijvers in casu duidelijk voort uit de hierboven in de punten 2 en 3 weergegeven bepalingen van punt 2, leden 2 en 4, van de aankondiging van de opdracht.

74

Zo hadden de inschrijvers ten eerste de keuze om hun offerte eigenhandig af te geven bij de dienst Officiële Post van het Parlement of om deze te verzenden per post of per koerier (punt 2, lid 2, van de aankondiging van de opdracht). Ten tweede moesten de offertes bij het Parlement arriveren in een dubbele verzegelde enveloppe, waarbij op iedere enveloppe de dienst moest worden vermeld waarvoor de enveloppe was bestemd, de referentie van de aanbesteding en de vermelding „[...] ne pas ouvrir” (niet openen) (punt 2, lid 4, eerste alinea, van de aankondiging van de opdracht). Ten derde moesten eventueel gebruikte zelfklevende enveloppen worden verzegeld, dat wil zeggen „met plakband gesloten [waarbij] de afzender zijn handtekening over het plakband heen [plaatst]” Deze handtekening moest met de hand worden geplaatst of met de stempel van de onderneming (punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht). Ten vierde waren de inschrijvers in beginsel verantwoordelijk voor de staat waarin de enveloppen met daarin hun offertes zouden arriveren, en werd hun derhalve verzocht „toe te zien op de kwaliteit van de voor de indiening van hun offertes gebruikte enveloppen” (punt 2, lid 4, tweede alinea, van de aankondiging van de opdracht). Ten vijfde bepaalde punt 2, lid 4, vierde alinea, van de aankondiging van de opdracht uitdrukkelijk dat „elke offerte waarvan de geheimhouding van de inhoud niet gewaarborgd is vóór de opening van de offertes, [...] automatisch [wordt] afgewezen”.

75

Anders dan door verzoekster wordt betoogd, vloeit uit de hierboven in punt 74 weergegeven bepalingen van de aankondiging van de opdracht duidelijk en ondubbelzinnig voort dat de offertes in twee enveloppen moesten worden gedaan en dat elke enveloppe, indien zij zelfklevend was, moest worden verzegeld. Met betrekking tot de laatste uitdrukking vloeit uit de aankondiging van de opdracht al even duidelijk voort dat de twee enveloppen gesloten moesten zijn en op elk hiervan de handtekening van een gekwalificeerde vertegenwoordiger van de inschrijver over de sluiting en over extra plakband heen moest worden aangebracht.

76

Om aan de in de aankondiging van de opdracht gestelde eisen te voldoen, had een inschrijver die besloot gebruik te maken van de diensten van een vervoerder aldus de keuze om hetzij, indien de kenmerken van de enveloppe van de transporteur dit mogelijk maakten, deze enveloppe te gebruiken als tweede buitenste enveloppe, hetgeen inhield dat hij deze moest verzegelen door zijn handtekening te plaatsen over extra plakband heen, alle vereiste vermeldingen te plaatsen op de enveloppe van de vervoerder en dan slechts één enkele binnenste enveloppe te gebruiken om de offerte in te doen, hetzij de inhoud van zijn offerte in twee verzegelde enveloppen met daarop de verplichte vermeldingen te doen en deze dubbele enveloppe vervolgens in de buitenste enveloppe van de vervoerder te doen, die onder die omstandigheden niet hoefde te worden verzegeld en te zijn voorzien van alle vereiste vermeldingen.

77

Daarentegen kan de uitlegging van verzoekster dat de buitenste enveloppe van de vervoerder, ondanks dat deze niet was verzegeld zoals hierboven vermeld, moest worden beschouwd als een van de twee enveloppen die vereist waren in de aankondiging van de opdracht en moest worden geacht te voldoen aan de vereisten van punt 2, lid 4, van deze uitnodiging, niet worden aanvaard. Zelfs indien verzoeksters zienswijze wordt gevolgd dat het sluitingssysteem van de door een vervoerder verstrekte enveloppe garanties biedt met betrekking tot de bescherming van de geheimhouding van de inhoud die gelijkwaardig zijn aan de verzegeling die in de aankondiging van de opdracht wordt vereist, blijft het een feit dat een inschrijver, indien hij de duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke verplichting die voortvloeit uit de aankondiging van de opdracht om de offerte in een dubbele verzegelde enveloppe te verzenden niet heeft nageleefd, moet worden beschouwd als een inschrijver die de voorschriften die gelden voor alle inschrijvers die hebben besloten in het kader van de betreffende aanbestedingsprocedure een offerte in te dienen, niet heeft nageleefd.

78

Het Parlement mocht echter wegens de enkele schending van deze duidelijke voorschriften uit de aankondiging van de opdracht iedere offerte afwijzen die hiermee niet in overeenstemming was en was daartoe krachtens punt 2, lid 4, vierde alinea, van deze aankondiging van een opdracht zelfs verplicht, in het geval het van oordeel was dat de geheimhouding van deze offerte niet kon worden gewaarborgd totdat alle offertes tegelijkertijd werden geopend.

79

Hieruit volgt dat de eerste twee onderdelen van het eerste middel, waarmee verzoekster respectievelijk betoogt dat in ieder geval de omstandigheden waaronder zij haar offerte had verzonden garanties op het gebied van geheimhouding bood die gelijkwaardig waren aan diegene die zouden zijn voortgevloeid uit de strikte toepassing van de verplichtingen uit de aankondiging van de opdracht en dat zij, wegens het ontbreken van duidelijkheid van de bepalingen van de aankondiging van de opdracht, moest worden geacht een offerte te hebben verzonden in een dubbele verzegelde enveloppe, moeten worden afgewezen.

De toepasselijkheid van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften en van punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht in het onderhavige geval

80

Niettemin betwist verzoekster met het derde onderdeel van het eerste middel de rechtmatigheid van deze verplichting en dientengevolge van de toepasselijkheid in het onderhavige geval van punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht en van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften.

81

Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, ook al staan in punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht, met de bepaling dat de offertes in een dubbele verzegelde enveloppe moeten worden verzonden, precies dezelfde voorschriften ten aanzien van de verzegeling van zelfklevende enveloppen als in artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, in het onderhavige geval enkel de eerste van deze twee bepalingen rechtstreeks is toegepast. Verzoekster heeft in antwoord op een vraag die haar ter terechtzitting was gesteld, bevestigd dat de exceptie van niet-toepasselijkheid die zij heeft aangevoerd tot staving van het derde onderdeel van het eerste middel zowel was gericht op punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht als op artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften.

82

Het is niet nodig in te gaan op de vraag of verzoekster zich op basis van artikel 277 VWEU met succes kan beroepen op de niet-toepasselijkheid van artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, dat in casu slechts indirect is toegepast (zie in die zin arrest Hof van 13 juli 1966, Italië/Raad en Commissie, 32/65, Jurispr. blz. 580, punt 594, en arrest Gerecht van 20 september 2011, Regione autonoma della Sardegna e.a./Commissie, T-394/08, T-408/08, T-453/08 en T-454/08, Jurispr. blz. II-6255, punten 206‑210 en aldaar aangehaalde rechtspraak), daar de vaststelling volstaat dat deze exceptie, die is gebaseerd op de gestelde onrechtmatigheid van deze bepalingen in het licht van artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement en het evenredigheidsbeginsel, volstrekt ongegrond is.

83

Ten eerste, namelijk, geven artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, alsmede punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht enkel de voorwaarden aan waaronder het in artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement gestelde vereiste van geheimhouding van de offertes als gewaarborgd kan worden beschouwd. Zoals door het Parlement wordt betoogd, vormt artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften een aanvulling op artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement, zonder daarmee in tegenspraak te zijn. Wanneer de stelling van verzoekster wordt gevolgd dat artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften artikel 98, lid 1, van het Financieel Reglement schendt, omdat hierin voorwaarden worden genoemd die in dit laatste artikel niet zijn bepaald, zou dit daarentegen inhouden dat in beginsel de rechtmatigheid van alle uitvoeringsvoorschriften wordt betwist, omdat deze juist tot doel hebben de basisregels uit het Financieel Reglement te verduidelijken en aan te vullen.

84

Ten tweede zijn artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, alsook punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht evenmin in strijd met het algemene evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel vereist dat de handelingen van de instellingen van de Unie niet verder gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (zie arresten Gerecht van 11 september 2002, Pfizer Animal Health/Raad, T-13/99, Jurispr. blz. II-3305, punt 411, en 9 september 2008, Bayer CropScience e.a./Commissie, T-75/06, Jurispr. blz. II-2081, punt 223 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

85

Dankzij de verplichting van artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, alsook van punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht kan nu juist de geheimhouding van de offertes die de openingscommissie aantreft in twee onbeschadigde verzegelde enveloppen worden gewaarborgd. Deze regel draagt aldus bij aan de rechtszekerheid door ieder risico van een arbitraire beoordeling bij de opening van de offertes uit te sluiten, tegen marginale kosten voor de financiële en technische middelen die verwaarloosbaar zijn ten opzichte van alle kosten die met de voorbereiding van een offerte gepaard gaan. Verzoekster kan dus niet stellen dat een dergelijke verplichting het evenredigheidsbeginsel schendt.

86

De door verzoekster opgeworpen exceptie van niet-toepasselijkheid moet bijgevolg worden afgewezen.

c) Gegrondheid van de uitsluiting van de offerte van verzoekster

87

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het Parlement, dat terecht had vastgesteld dat verzoeksters niet aan de verplichting om haar offerte in een dubbele verzegelde enveloppe te versturen had voldaan, deze offerte op goede gronden heeft verworpen.

88

Deze beoordeling kan door geen van de bezwaren die verzoekster heeft opgeworpen in het kader van het derde onderdeel van het eerste middel worden ontkracht.

89

Ten eerste staat vast, zoals hierboven in punt 68 is vastgesteld, dat verzoekster, anders dan zij beweert, niet heeft voldaan aan de verplichting haar offerte in een dubbele verzegelde enveloppe te verzenden, aangezien ten eerste de relevante regelgeving duidelijk aangaf welke formaliteiten voor de verzegeling van de offertes moesten worden vervuld en ten tweede de buitenste enveloppe die door de door verzoekster gekozen vervoerder was verstrekt, een zelfklevende enveloppe, zoals blijkt uit de foto’s die verzoekster in bijlage bij haar verzoekschrift heeft gesloten, niet was verzegeld.

90

Ten tweede vormt de grief van verzoekster dat het Parlement met zijn opmerking dat „de enveloppen die hierin zaten [...] de enige verpakkingslaag vormden die door de inschrijver was verstrekt” haar onterecht heeft verweten enkel de binnenste enveloppen te hebben verstrekt waarin het origineel en de kopieën van de offerte waren geplaatst, een onjuiste lezing van het bestreden besluit.

91

Het Parlement heeft in de betwiste passage van dit besluit namelijk enkel vermeld dat het de buitenste enveloppe die door de vervoerder was verstrekt niet in aanmerking kon nemen om na te gaan of de verplichting om de offertes in een dubbele verzegelde enveloppe te verzenden, was nageleefd, aangezien deze buitenste enveloppe niet was verzegeld. Zoals in punt 76 hierboven is herhaald, had verzoekster, aangezien zij de buitenste, door de vervoerder verstrekte enveloppe niet had verzegeld, haar offerte in een dubbele verzegelde enveloppe in de enveloppe van de vervoerder moeten doen om aan het vereiste van punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht te voldoen.

92

Ten derde moet, zoals hierboven in punt 71 is vastgesteld en ongeacht de twijfel van verzoekster dienaangaande, als vaststaand worden beschouwd dat de binnenste enveloppen bij de opening van de offertes in hoge mate waren gescheurd.

93

Het betoog van verzoekster dat het Parlement op basis van deze omstandigheid haar offerte niet kon verwerpen, moet als irrelevant worden afgewezen, aangezien uit de in hierboven in punt 77 vermelde beoordelingen voortvloeit dat de schending van het vereiste inzake de verzending van de offertes in een dubbele verzegelde enveloppe volstond om deze afwijzing te rechtvaardigen.

94

In ieder geval moet worden meegegaan met de vaststelling van het Parlement dat, ofschoon de buitenste enveloppe onbeschadigd leek toen de offertes werden geopend, het enkele feit dat de binnenste enveloppen in verregaande gescheurde toestand waren aangetroffen, volstond om de geheimhouding van de offerte van verzoekster in twijfel te kunnen trekken. Inschrijvers waren namelijk op dit specifieke aspect gewezen in punt 2, lid 4, tweede alinea, van de aankondiging van de opdracht, waarin was vermeld dat de integriteit van de gebruikte enveloppen zou worden beschouwd als een waarborg voor zowel de geheimhouding als de integriteit van de inhoud van de offertes.

95

Uit het bovenstaande vloeit voort dat het betoog van verzoekster dat haar offerte is afgewezen in strijd met de toepasselijke regelgeving ongegrond is en dat het eerste middel van het beroep derhalve moet worden afgewezen.

C – Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

1. Argumenten van partijen

96

Verzoekster betoogt ter ondersteuning van haar tweede middel dat het Parlement door haar offerte bij gebreke van geheimhouding af te wijzen terwijl de buitenste enveloppe intact was, en geen alternatieve maatregel te hebben overwogen die minder ongunstig was voor haar belangen, het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.

97

Het Parlement bestrijdt verzoeksters argumenten.

2. Beoordeling door het Gerecht

98

Volgens de rechtspraak vereist het evenredigheidsbeginsel, waar hierboven al in punt 84 op is gewezen, dat handelingen van de instellingen van de Unie niet verder mogen gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze tussen meerdere geschikte maatregelen mogelijk is, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (zie arresten Pfizer Animal Health/Raad, punt 84 supra, punt 411, en Bayer CropScience e.a./Commissie, punt 84 supra, punt 223 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99

Allereerst zij eraan herinnerd dat artikel 145 van de uitvoeringsvoorschriften in de weg staat aan het openen van offertes die niet voldoen aan de vereisten van artikel 143 van deze voorschriften. Zoals hierboven in punt 81 in herinnering is geroepen, zijn in punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht, dat volgens de in het kader van de analyse van het eerste middel gedane vaststelling was geschonden, de bepalingen overgenomen van artikel 143, derde alinea, van de uitvoeringsvoorschriften. Hieruit volgt dat het Parlement de offerte van verzoekster niet kon openen zonder inbreuk te plegen op artikel 145 van de uitvoeringsvoorschriften.

100

Daarenboven kon het Parlement, zoals hierboven in punt 78 in het kader van de beoordeling van het eerste middel is vastgesteld, de offerte van verzoekster afwijzen zodra het had vastgesteld dat de verplichting de offerte in een dubbele enveloppe te verzenden niet was nageleefd, en was het hiertoe zelfs verplicht indien het twijfels had over de geheimhouding ervan. Nu is hierboven in punt 94 tevens vastgesteld dat het Parlement wegens de staat waarin de binnenste enveloppen waren aangetroffen, reden had om aan de geheimhouding van de offerte van verzoekster te twijfelen.

101

Het Parlement was aldus om deze tweeledige reden verplicht de offerte van verzoekster af te wijzen. Het evenredigheidsbeginsel, waarvan de strekking hierboven in punt 98 in herinnering is geroepen, kan echter enkel van toepassing zijn in de gevallen waarin degene die de betwiste handeling heeft vastgesteld over beoordelingsruimte beschikt. Daar dit in casu niet het geval is, volgt hieruit dat dit beginsel onder de omstandigheden van het geval niet met succes kan worden aangevoerd.

102

Daarenboven volstaat het, voor zover verzoekster met het tweede middel betoogt dat haar in casu disproportionele verplichtingen waren opgelegd, eraan te herinneren dat de vermeende onevenredigheid van de verplichting om de offertes in een dubbele verzegelde enveloppe te versturen, in het kader van de beoordeling van de gegrondheid van de exceptie van niet-toepasselijkheid van punt 2, lid 4, derde alinea, van de aankondiging van de opdracht en van artikel 143, lid 3, van de uitvoeringsvoorschriften, niet is aanvaard.

103

Mitsdien moet het tweede middel worden afgewezen.

D – Derde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling

1. Argumenten van partijen

a) Argumenten van verzoekster

Toepassing van het beginsel van gelijke behandeling

104

Met het derde middel betoogt verzoekster dat zij, op de datum van indiening van het beroep, heeft deelgenomen aan vier aanbestedingsprocedures – waaronder diegene die het kader van het onderhavig geding vormt – waarin de verzending onder gelijke omstandigheden heeft plaatsgevonden en dat geen van de drie andere door haar ingediende offertes wegens schending van de geheimhouding zonder onderzoek is afgewezen. Verzoekster is van mening dat geen enkele objectieve reden rechtvaardigt dat de offerte die in casu aan de orde is, in een identieke situatie verschillend is behandeld. Zij voert derhalve aan dat het bestreden besluit het beginsel van gelijke behandeling schendt. Volgens haar is in de drie andere procedures waaraan zij heeft deelgenomen „geen enkele opmerking gemaakt over de staat van de enveloppen van kraftpapier die in de buitenste enveloppe van de vervoerder zaten”, noch over de buitenste enveloppe die door de vervoerder was verstrekt.

Verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang

105

Om te kunnen aantonen dat de situatie van de offerte die thans in het geding is dezelfde was als die van de drie andere aanbestedingsprocedures waaraan zij heeft deelgenomen, verzoekt verzoekster het Gerecht het Parlement ingevolge artikel 64, lid 3, sub d, van het Reglement voor de procesvoering, de processen-verbaal over te leggen die zijn opgesteld door de openingscommissies in de aanbestedingsprocedures GENAFF11, HR/2011/EU en TM11/MT.

b) Argumenten van het Parlement

106

Het Parlement betwist verzoeksters argumenten en verzet zich tegen het verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang.

2. Beoordeling door het Gerecht

107

Volgens de rechtspraak vormt de plicht van de aanbestedende diensten om het beginsel van gelijke behandeling na te leven, de kern van de regelgeving van de Unie op het gebied van het plaatsen van overheidsopdrachten, die met name de ontwikkeling van een doeltreffende concurrentie moet bevorderen en een opsomming bevat van de criteria voor het toekennen van de opdrachten die een dergelijke concurrentie moeten waarborgen. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie arrest Bayer CropScience e.a./Commissie, punt 84 supra, punt 236 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie tevens naar analogie arrest Hof van 3 maart 2005, Fabricom, C-21/03 en C-34/03, Jurispr. blz. I-1559, punten 26 en 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

108

Met haar derde middel betoogt verzoekster dat het Parlement haar offerte niet kon afwijzen zonder het beginsel van gelijke behandeling te schenden, aangezien zij stelt andere offertes te hebben ingediend onder identieke omstandigheden en aanvoert dat deze offertes niet zijn afgewezen omdat zij niet in een dubbele enveloppe waren verzonden en elke enveloppe was verzegeld. Zij is aldus van mening dat zij in casu verschillend is behandeld in een vergelijkbare situatie, zonder dat dit verschil objectief kan worden gerechtvaardigd.

109

Het algemeen beginsel van gelijke behandeling, dat bij artikel 89, lid 1, van het Financieel Reglement toepassing vindt op het gebied van overheidsopdrachten, moet worden toegepast tussen inschrijvers die deelnemen aan een bepaalde aanbestedingsprocedure. Zoals door het Parlement wordt aangevoerd zou dit beginsel, indien het betoog van verzoekster werd gevolgd, in het onderhavige geval worden geschonden ten aanzien van de overige inschrijvers die een offerte in de betreffende aanbestedingsprocedure hadden ingediend, aangezien verzoekster, die niet in een situatie verkeerde die vergelijkbaar was met de hunne ten aanzien van het vereiste de offerte in een dubbele enveloppe in te dienen, waarbij elk van hen was verzegeld, hetzelfde zou worden behandeld als zij.

110

Voorts, wat de eis van verzoekster betreft om in het onderhavige geval te worden behandeld op een wijze die vergelijkbaar is met die in de overige procedures, moet worden opgemerkt dat zij, zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat zij daadwerkelijk andere offertes heeft verstuurd onder omstandigheden die even onrechtmatig waren als in het onderhavige geval, niet met een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan eisen dat zij kan profiteren van een onrechtmatigheid. Uit de analyse van de eerste twee middelen van het onderhavige beroep blijkt echter dat, in het geval de inschrijver niet voldoet aan de verplichting zijn offerte in een dubbele enveloppe te versturen, waarbij elk van hen is verzegeld, overeenkomstig de vereisten van artikel 143 van de uitvoeringsvoorschriften, alsmede van punt 2, lid 4, van de aankondiging van de opdracht, de aanbestedende dienst verplicht is de offerte af te wijzen.

111

Onder deze omstandigheden kan het verzoek om de maatregel tot organisatie van de procesgang van verzoekster niet worden toegewezen. Het resultaat van de maatregel zou in ieder geval geen gevolg hebben gehad voor de beoordeling van dit middel.

112

Hieruit volgt dat het derde middel inzake schending van het beginsel van gelijke behandeling moet worden afgewezen.

E – Vierde middel: schending van artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten

1. Argumenten van partijen

113

Met haar vierde middel betoogt verzoekster dat het bestreden besluit een voor haar nadelige individuele maatregel is. Zij is derhalve van mening dat zij, overeenkomstig artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten, had moeten worden gehoord voordat dit besluit werd vastgesteld. Volgens haar had zij, indien de openingscommissie haar toelichting had aangehoord, deze commissie ervan kunnen overtuigen dat de geheimhouding van de offerte was bewaard en dat een ander besluit had kunnen worden genomen.

114

Het Parlement betwist verzoeksters argumenten.

2. Beoordeling door het Gerecht

115

Allereerst moet worden vastgesteld dat verzoekster met haar vierde middel schending aanvoert van het recht te worden gehoord voordat het bestreden besluit werd vastgesteld. Zij stelt namelijk dat dit besluit een ongunstige individuele maatregel is die in haar nadeel is genomen in de zin van artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten. In die zin moet haar betoog ook worden bezien vanuit het oogpunt van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van verdediging, dat een algemeen beginsel vormt van het recht van de Unie.

116

Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een schending van het recht van verdediging worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval, met name de aard van de betrokken handeling, de context van de vaststelling ervan en de rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 18 juli 2013, Commissie/Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, punt 102 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

117

Wat de toepasselijke regels betreft, zij eraan herinnerd dat het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften bepalen in welke vorm contact kan bestaan tussen de aanbestedende diensten en inschrijvers en dat deze bepalingen tot doel hebben te waarborgen dat de deelnemers onder eerbiediging van de beginselen van transparantie en een gelijke behandeling tussen kandidaten aan de procedures voor de plaatsing van overheidsopdrachten kunnen deelnemen. Geen enkele bepaling stelt echter dat de aanbestedende dienst het standpunt van een inschrijver moet vragen alvorens zijn offerte af te wijzen omdat deze niet voldoet aan de formele eisen die zijn gesteld in de documentatie van de opdracht, waarvan de eerbiediging substantieel van aard is.

118

Wat de vraag betreft of het door verzoekster aangevoerde recht te worden gehoord voordat het bestreden besluit wordt vastgesteld zou kunnen voortvloeien uit het algemene beginsel van de eerbiediging van het recht van verdediging, zij eraan herinnerd dat dit beginsel zelfs bij gebreke van een bijzondere regeling in acht moet worden genomen, maar dat een dergelijke schending slechts kan leiden tot nietigverklaring indien de procedure zonder die onrechtmatigheid een andere afloop zou hebben gehad (arrest Hof van 11 november 1987, Frankrijk/Commissie, 259/85, Jurispr. blz. 4393, punten 12 en 13).

119

Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt dat met het bestreden besluit een standpunt wordt ingenomen ten aanzien van een offerte die op initiatief van verzoekster is verzonden en dat dit besluit uitsluitend is gemotiveerd door het onderzoek van de formele presentatie van de documenten die door verzoekster zijn overhandigd in het kader van een aanbestedingsprocedure, terwijl de vormvereisten die de inschrijvers moesten naleven in de aankondiging van de opdracht nauwkeurig stonden vermeld. Het bestreden besluit is derhalve niet gebaseerd op enige overweging feitelijk of rechtens waarvan verzoekster terecht niet hoefde te weten. Verzoeksters betoog dat het Parlement haar moest horen alvorens het bestreden besluit vast te stellen, is derhalve ongegrond.

120

Daarenboven moet tevens worden opgemerkt dat, daar verzoekster de formele vereisten die door de aankondiging van de opdracht waren voorgeschreven, niet heeft geëerbiedigd, het Parlement, zoals is vastgesteld bij het onderzoek van de eerste twee middelen van het beroep, verplicht was de offerte van verzoekster af te wijzen. Onder deze omstandigheden kon de mogelijkheid voor verzoekster om opmerkingen in te dienen, het lot dat aan haar offerte was voorbehouden niet in het minst beïnvloeden.

121

Derhalve moet ook het vierde middel van het beroep, ontleend aan het gestelde recht van verzoekster te worden gehoord voordat het bestreden besluit werd vastgesteld, worden afgewezen, zonder dat de vraag hoeft te worden beantwoord of de schending van artikel 41, lid 2, sub a, van het Handvest van de grondrechten met succes tegen de aanbestedende dienst kan worden aangevoerd in de context van een procedure tot plaatsing van een overheidsopdracht.

122

Uit het voorgaande volgt dan ook dat het onderhavige beroep moeten worden verworpen.

Kosten

123

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het Parlement te worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Euris Consult Ltd wordt verwezen in de kosten.

 

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 30 april 2014.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.