ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

13 juni 2012 ( *1 )

„Gemeenschapsmerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk HELLIM — Ouder collectief gemeenschapswoordmerk HALLOUMI — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 — Recht om te worden gehoord — Artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009”

In zaak T-534/10,

Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias, gevestigd te Nicosia (Cyprus), aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Milbradt en H. Van Volxem, vervolgens door C. Milbradt en A. Schwarz, advocaten,

verzoeker,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

Garmo AG, gevestigd te Stuttgart (Duitsland),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 september 2010 (zaak R 794/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias en Garmo AG,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot, president, M. E. Martins Ribeiro (rapporteur) en H. Kanninen, rechters,

griffier: J. Weychert, administrateur,

gezien het op 22 november 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 21 maart 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gezien de weigering van 15 april 2011 van toelating tot indiening van een memorie van repliek,

na de terechtzitting op 16 november 2011,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Op 24 oktober 2005 heeft Garmo AG bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2

Het merk waarvan de inschrijving is aangevraagd, is het woordteken HELLIM.

3

De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 29 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn met name omschreven als volgt: „Melk en melkproducten”.

4

De gemeenschapsmerkaanvraag is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 14/2006 van 3 april 2006 gepubliceerd.

5

Op 26 juni 2006 heeft verzoeker, Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias, op grond van artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) tegen de inschrijving van het aangevraagde merk oppositie ingesteld voor de in punt 3 supra bedoelde waren.

6

De oppositie was gebaseerd op het op 22 februari 1999 aangevraagde en op 14 juli 2000 onder nummer 1082965 ingeschreven oudere collectieve gemeenschapswoordmerk HALLOUMI voor waren van klasse 29 en omschreven als volgt: „Kaas”.

7

De oppositie was gesteund op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009).

8

De oppositieafdeling heeft de oppositie bij beslissing van 10 maart 2010 afgewezen op grond dat, ondanks het feit dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, geen gevaar voor verwarring van de tekens HELLIM en HALLOUMI bestond. De oppositieafdeling heeft vastgesteld dat de conflicterende tekens visueel en fonetisch niet overeenstemden. Begripsmatig stemmen de conflicterende tekens voor de consument in zekere mate overeen, aangezien beide termen worden gebruikt om een bijzondere kaas aan te duiden. Het onderscheidend vermogen van het oudere merk is bovendien zwak in Cyprus, aangezien de term „halloumi” een bijzondere Cypriotische kaas aanduidt. Wegens dit beschrijvende karakter van het oudere merk kan de begripsmatige overeenstemming de visuele en fonetische verschillen tussen de conflicterende tekens niet compenseren, zodat geen verwarringsgevaar bestaat.

9

Op 7 mei 2010 heeft verzoeker krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

10

Bij beslissing van 20 september 2010 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep het beroep verworpen. In de eerste plaats heeft zij in punt 18 van de bestreden beslissing ingestemd met de door de partijen niet betwiste besluiten van de oppositieafdeling, dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk waren. In de tweede plaats heeft de kamer van beroep in de punten 21 en 22 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de conflicterende tekens in geringe mate visueel en fonetisch overeenstemden. Met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming heeft zij in punt 23 van de bestreden beslissing vastgesteld dat het Turks geen officiële taal van de Europese Unie is, zodat de eventuele betekenis van het woord „hellim” in het Turks niet doorslaggevend was bij de beoordeling of er verwarringsgevaar bestond. Zelfs in de veronderstelling dat het publiek de aanduiding van een bijzondere Cypriotische kaas zou herkennen, zou dit overigens geen gevolgen hebben, aangezien het een louter beschrijvende betekenis betreft die niet kan worden gebruikt als uitgangspunt voor de vergelijking van de tekens. De begripsmatige vergelijking is bijgevolg neutraal. In de derde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot het verwarringsgevaar in punt 26 van de bestreden beslissing geoordeeld dat het feit dat het oudere merk collectief is, niet tot gevolg had dat dit merk een gemiddeld onderscheidend vermogen bezat. De kamer van beroep heeft opgemerkt dat het collectieve merk zich van het individuele merk onderscheidde doordat de weigeringsgrond inzake beschrijvende geografische aanduiding erop niet van toepassing was, aangezien het collectieve merk de erdoor beschermde waren onderscheidde naar herkomst van een collectief van regionale producenten. Rekening houdend met het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk en met de geringe visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens heeft de kamer van beroep in punt 30 van de bestreden beslissing geconcludeerd dat zelfs bij dezelfde en soortgelijke waren geen verwarringsgevaar bestond.

Conclusies van partijen

11

Verzoeker concludeert tot:

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het BHIM in de kosten, met inbegrip van de kosten die in de procedure voor de kamer van beroep zijn gemaakt.

12

Het BHIM concludeert tot:

verwerping van het beroep;

verwijzing van verzoeker in de kosten.

In rechte

13

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat verwarringsgevaar bestaat, en schending van artikel 63, lid 2, van deze verordening doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

Eerste middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

14

Verzoeker verwijt de kamer van beroep in hoofdzaak dat zij heeft geoordeeld dat de conflicterende tekens in geringe mate visueel en fonetisch overeenstemden en dat de begripsmatige vergelijking neutraal was.

15

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 wordt, na oppositie door de houder van een ouder merk, inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer „het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk”.

16

Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn [zie arrest Gerecht van 10 september 2008, Boston Scientific/BHIM — Terumo (CAPIO), T-325/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook, naar analogie, arresten Hof van 29 september 1998, Canon, C-39/97, Jurispr. blz. I-5507, punt 29, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819, punt 17].

17

Het gevaar voor verwarring bij het publiek dient globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval (zie arrest CAPIO, punt 16 supra, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook, naar analogie, arrest Hof van 11 november 1997, SABEL, C-251/95, Jurispr. blz. I-6191, punt 22, en arresten Canon, punt 16 supra, punt 16, en Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 18).

18

Deze globale beoordeling veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arrest Hof van 13 september 2007, Il Ponte Finanziaria/BHIM, C-234/06 P, Jurispr. blz. I-7333, punt 48; arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM — Hukla Germany (MATRATZEN), T-6/01, Jurispr. blz. II-4335, punt 25; zie ook, naar analogie, arrest Canon, punt 16 supra, punt 17]. De onderlinge samenhang tussen deze factoren komt tot uitdrukking in punt 8 van de considerans van verordening nr. 207/2009, waarin wordt verklaard dat het begrip overeenstemming dient te worden uitgelegd in samenhang met het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken en de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten (zie arrest CAPIO, punt 16 supra, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Aangezien het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is, genieten merken die hetzij intrinsiek, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een groot onderscheidend vermogen hebben, overigens een ruimere bescherming dan merken met een geringer onderscheidend vermogen (zie arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20

Voor de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 kan er bijgevolg verwarringsgevaar zijn, ondanks een geringe mate van overeenstemming van de merken, wanneer de betrokken waren of diensten in hoge mate soortgelijk zijn en het oudere merk een groot onderscheidend vermogen heeft (zie arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Ten slotte zij eraan herinnerd dat met het oog op de globale beoordeling van het verwarringsgevaar de gemiddelde consument van de betrokken waren wordt geacht normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend te zijn. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft, de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moet afgaan op het onvolmaakte beeld dat hem is bijgebleven. Ook moet in aanmerking worden genomen dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat [arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Oberhauser/BHIM — Petit Liberto (Fifties), T-104/01, Jurispr. blz. II-4359, punt 28, en 30 juni 2004, BMI Bertollo/BHIM — Diesel (DIESELIT), T-186/02, Jurispr. blz. II-1887, punt 38; zie ook, naar analogie, arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 26].

22

In casu heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing terecht vastgesteld, zonder dat dit door verzoeker wordt betwist, dat het relevante publiek bestond uit het grote publiek van de Unie, aangezien de betrokken waren levensmiddelen voor dagelijks gebruik waren en het oudere merk een gemeenschapsmerk was.

Vergelijking van de tekens

23

In de eerste plaats dient met betrekking tot de visuele overeenstemming te worden vastgesteld, zoals blijkt uit punt 21 van de bestreden beslissing, dat de conflicterende tekens hun beginletter gemeen hebben, te weten de letter „h”, en de volgorde van de letters „ll”, en dat zij aan het einde van het woord de letters „i” en „m” bevatten, maar in een verschillende volgorde, te weten „mi” en „im”. Visueel zorgen de verschillen die voortvloeien uit de respectievelijke structuur van de woorden, het gebruik van verschillende klinkers, de ordening van de letters en de lengte van de woorden, er echter voor dat de conflicterende tekens globaal genomen visueel niet overeenstemmen, zoals de oppositieafdeling overigens reeds had vastgesteld [zie in die zin arrest Gerecht van 9 april 2003, Durferrit/BHIM — Kolene (NU-TRIDE), T-224/01, Jurispr. blz. II-1589, punt 46].

24

In dit verband kan verzoekers betoog dat sprake is van een gemiddelde mate van visuele overeenstemming doordat vijf van de zes letters van het aangevraagde merk in het oudere merk voorkomen, te weten de letters „h”, „i” en „m” en de twee letters „l”, niet worden aanvaard, gelet op de noodzaak van een globale beoordeling van de verschillende elementen waaruit de conflicterende tekens bestaan, inzonderheid de samenstelling en de lengte ervan en de ordening van de letters waaruit deze tekens bestaan.

25

In de tweede plaats is het met betrekking tot de fonetische overeenstemming juist, zoals de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, dat het aangevraagde merk twee lettergrepen bevat en het oudere merk drie. Bovendien zijn de klanken van de respectieve lettergrepen van de conflicterende tekens verschillend. Met uitzondering van de eerste lettergrepen van de conflicterende tekens, te weten „he” en „ha”, die enigszins kunnen overeenstemmen, is het vervolg van deze tekens immers zeer verschillend door het gebruik van verschillende klinkers, de ordening en het aantal letters waaruit zij bestaan, zodat de conflicterende tekens globaal genomen fonetisch niet overeenstemmen, zoals de oppositieafdeling reeds had vastgesteld (zie in die zin arrest NU-TRIDE, punt 23 supra, punt 47).

26

In dit verband heeft verzoeker ter terechtzitting daaraan toegevoegd dat het onderzoek van de kamer van beroep niet juist is verricht, aangezien volgens hem het woord „hellim” door een deel van het relevante publiek wordt uitgesproken als „hellimi”. Het Cypriotische publiek heeft immers de neiging een klinker toe te voegen aan de uitgang van woorden die er geen bevatten. Daaruit volgt dat sprake is van een gemiddelde mate van fonetische overeenstemming.

27

Het BHIM merkt op dat dit feitelijke gegeven niet tijdens de administratieve procedure is aangevoerd en dat het een nieuw gegeven betreft.

28

Volgens artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 blijft het onderzoek in procedures inzake relatieve weigeringsgronden beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering. In het geval van een relatieve weigeringsgrond kunnen gegevens, feitelijk en rechtens, die voor het Gerecht worden aangevoerd zonder voordien voor de kamer van beroep te zijn aangedragen, de wettigheid van een beslissing van deze kamer derhalve niet aantasten [arrest Hof van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C-29/05 P, Jurispr. blz. I-2213, punt 54; arresten Gerecht van 15 februari 2005, Cervecería Modelo/BHIM — Modelo Continente Hipermercados (NEGRA MODELO), T-169/02, Jurispr. blz. II-505, punt 22, en 17 maart 2010, Mäurer + Wirtz/BHIM — Exportaciones Aceiteras Fedeoliva (tosca de FEDEOLIVA), T-63/07, Jurispr. blz. II-957, punt 22].

29

Hieruit volgt dat in het kader van de toetsing van de wettigheid van de beslissingen van de kamers van beroep, waarmee het Gerecht krachtens artikel 65 van verordening nr. 207/2009 is belast, gegevens, feitelijk en rechtens, die voor het Gerecht worden ingeroepen zonder voordien voor de instanties van het BHIM te zijn aangedragen, niet in aanmerking kunnen worden genomen om de wettigheid van de beslissing van de kamer van beroep te beoordelen en dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard (arresten NEGRA MODELO, punt 28 supra, punten 22 en 23, en tosca de FEDEOLIVA, punt 28 supra, punt 23).

30

Uit het dossier van het BHIM blijkt niet dat verzoeker tijdens de administratieve procedure heeft aangevoerd dat het Cypriotische publiek het woord „hellim” uitspreekt met toevoeging van een „i” aan de uitgang van dit woord. Hoewel de oppositieafdeling, anders dan de kamer van beroep, had vastgesteld dat de conflicterende tekens fonetisch niet overeenstemden, stond het bovendien aan verzoeker om in het kader van zijn beroep bij de kamer van beroep aan te voeren dat het aangevraagde merk kon worden uitgesproken als „hellimi”, wat hij niet heeft gedaan.

31

Overeenkomstig de in de punten 28 en 29 supra vermelde rechtspraak volgt daaruit dat het door verzoeker in het stadium van de mondelinge behandeling aangevoerde argument niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

32

Overigens heeft verzoeker de bewering dat het woord „hellim” door het Cypriotische publiek als „hellimi” wordt uitgesproken, geenszins met tastbare elementen gestaafd.

33

Zelfs in de veronderstelling dat verzoeker zich in het stadium van het verzoekschrift op dit argument kan beroepen, zoals hij beweert te hebben gedaan, moet hoe dan ook worden opgemerkt dat dit verzoekschrift op dit specifieke punt als volgt is opgesteld: „Bovendien kan men zich afvragen op welke taal de kamer van beroep zich heeft gebaseerd wanneer zij heeft geconcludeerd dat de opeenvolging van klinkers van ‚Hellim’ helderder klinkt dan die van ‚Halloumi’. In het Engels lijkt de uitspraak van de letter ‚a’ op de letter ‚e’, wat de klankovereenstemming aanzienlijk versterkt.”

34

Anders dan verzoeker ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt uit deze uiteenzetting geenszins dat hij zich heeft beroepen op de wijze waarop het Cypriotische publiek volgens hem het woord „hellimi” uitspreekt.

35

Indien verzoeker de bedoeling had gehad zich voor het Gerecht op deze uitspraak door het Cypriotische publiek te beroepen, zou hij overigens noodzakelijkerwijs de vaststelling van de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing inzake het onderzoek van de fonetische overeenstemming, dat het oudere merk drie lettergrepen bevatte en het aangevraagde merk twee, hebben betwist aangezien het woord „hellimi”, anders dan het woord „hellim”, uit drie lettergrepen bestaat, te weten „hel”, „li” en „mi”. Hij heeft deze vaststelling in het kader van zijn beroep echter evenmin betwist.

36

In de derde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming in punt 23 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming neutraal was. In dit verband heeft zij allereerst vastgesteld dat het Turks geen officiële taal van de Unie is, zodat een eventuele betekenis van het Turkse woord „hellim” niet doorslaggevend was bij de beoordeling of er verwarringsgevaar bestond. Vervolgens heeft de kamer van beroep geoordeeld dat zelfs indien het publiek daarin de aanduiding van een bijzondere Cypriotische kaas herkende, dit niet meer invloed zou hebben op de beoordeling van de overeenstemming van de tekens aangezien het dan om een louter beschrijvende betekenis zou gaan die niet kan worden gebruikt als uitgangspunt voor de vergelijking van de tekens.

37

Deze analyse kan niet worden gevolgd.

38

Zoals het BHIM in zijn memorie van antwoord overigens heeft erkend, staat immers vast dat, hoewel het Turks geen officiële taal van de Unie is, het een officiële taal van de Republiek Cyprus is. Bijgevolg moet daaruit worden geconcludeerd dat het Turks door een deel van de bevolking van Cyprus zal worden begrepen en gesproken.

39

Bij de beoordeling van de begripsmatige overeenstemming moet rekening worden gehouden met het standpunt van de consument op een grondgebied van de Unie voor wie beide woorden een betekenis hebben.

40

Met betrekking tot het onderzoek van de precieze betekenis van de woorden waaruit de conflicterende tekens bestaan, dient te worden vastgesteld dat de begripsmatige vergelijking niet neutraal kan zijn, aangezien de tekens in de taal van het relevante publiek een precieze betekenis hebben [zie, a contrario, arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Institut für Lernsysteme/BHIM — Educational Services (ELS), T-388/00, Jurispr. blz. II-4301, punt 74].

41

In casu staat vast dat, begripsmatig, het Griekse woord „halloumi” in het Turks wordt vertaald als „hellim”. In dit verband kan niet worden betwist dat de gemiddelde consument in Cyprus, waar het Grieks en het Turks officiële talen zijn, zal begrijpen dat de woorden „halloumi” of „hellim” beide naar dezelfde bijzondere Cypriotische kaas verwijzen [zie in die zin arrest Gerecht van 9 maart 2005, Osotspa/BHIM — Distribution & Marketing (Hai), T-33/03, Jurispr. blz. II-763, punt 51, en, met betrekking tot het collectieve merk Rioja en het aangevraagde merk Riojavina, arrest Gerecht van 9 juni 2010, Muñoz Arraiza/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Califícada Rioja (RIOJAVINA), T-138/09, Jurispr. blz. II-2317, punt 52].

42

Daaruit volgt dat een zekere begripsmatige overeenstemming bestaat, die een voorafgaande vertaling vereist (zie in die zin arrest Hai, punt 41 supra, punt 53).

43

Bijgevolg moet worden onderzocht of geen gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens bestaat, zoals de kamer van beroep in de bestreden beslissing heeft geoordeeld.

Verwarringsgevaar

44

Volgens vaste rechtspraak is het verwarringsgevaar des te groter naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat begripsmatige overeenstemming doordat twee merken tekens met een overeenstemmende begripsinhoud bevatten, verwarring doet ontstaan in een geval waarin het oudere merk hetzij intrinsiek, hetzij wegens de bekendheid ervan bij het publiek, bijzonder onderscheidend vermogen bezit [zie arrest Hai, punt 41 supra, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook arrest SABEL, punt 17 supra, punt 24, en arrest Gerecht van 18 februari 2004, Koubi/BHIM — Flabesa (CONFORFLEX), T-10/03, Jurispr. blz. II-719, punt 50].

45

Voorts volstaat volgens diezelfde rechtspraak een louter begripsmatige overeenstemming van de merken niet om verwarringsgevaar te creëren wanneer het oudere merk geen bijzondere bekendheid geniet en bestaat uit een teken met weinig fantasie-elementen (arresten SABEL, punt 17 supra, punt 25, en Hai, punt 41 supra, punt 55).

46

In de punten 25 tot en met 27 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep in wezen geoordeeld dat de beschrijvende betekenis van het woord „halloumi” het onderscheidend vermogen van het oudere merk verzwakte, zodat het oudere merk beschrijvend was voor de betrokken waar, te weten kaas. Volgens punt 27 van de bestreden beslissing beschreef dit teken „de aard en de soort van de aldus aangeduide kaas en niet de geografische herkomst ervan of andere door regionale bijzonderheden aangeduide kenmerken”.

47

Verzoeker stelt daarentegen dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijzonderheden die voortvloeien uit het feit dat het oudere merk een collectief merk is, dat niet enkel aangeeft dat de kaas afkomstig is van bepaalde bedrijven, te weten van zijn leden, maar ook en noodzakelijkerwijs dat deze kaas een geografische herkomst heeft (specifieke productieplaats, bijzonder recept op basis van melk uit Cyprus). Dus mogen de bijzondere kenmerken van het collectieve merk, waarvan de aanvraag mogelijk wordt gemaakt op basis van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, verzoeker niet benadelen of het onderscheidend vermogen van dit merk niet verzwakken, maar moeten zij eerder ertoe leiden dat het bestaan van een minstens gemiddeld onderscheidend vermogen wordt verondersteld.

48

Dit betoog kan niet worden aanvaard.

49

Om te beginnen dient immers te worden opgemerkt dat artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat een uitzondering invoert op de in artikel 7, lid 1, sub c, van deze verordening vastgestelde weigeringsgrond, strikt moet worden uitgelegd [arrest Gerecht van 17 mei 2011, Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava e.a./BHIM (TXAKOLI), T-341/09, Jurispr. blz. II-2373, punt 35].

50

Hoewel artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van collectieve merken mogelijk maakt ondanks het feit dat zij onder artikel 7, lid 1, sub c, van deze verordening kunnen vallen, blijkt, zoals het BHIM terecht aangeeft, uit artikel 66, lid 2, tweede zin, van die verordening uitdrukkelijk dat een collectief merk de merkhouder niet toestaat een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel; met name kan een dergelijk merk niet worden tegengeworpen aan een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

51

Daaruit volgt dat, gelet op de noodzaak van een strikte uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, enkel in het stadium van de inschrijving de voorwaarden voor het verkrijgen van een merk zijn versoepeld aangezien beschrijvende merken kunnen worden ingeschreven in afwijking van de in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 gestelde voorwaarden.

52

De inschrijving als collectief merk kan dus op zich, anders dan verzoeker stelt, geen vermoeden van het bestaan van een gemiddeld onderscheidend vermogen in het leven roepen, zodat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het onderscheidend vermogen van het oudere merk als zwak moest worden beschouwd.

53

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen, er sprake kan zijn van verwarringsgevaar, met name wanneer de betrokken waren dezelfde zijn en de betrokken tekens overeenstemmen [zie arrest Gerecht van 13 april 2011, Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA), T-358/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

54

Gelet op het feit dat de conflicterende tekens fonetisch en visueel niet overeenstemmen en niettegenstaande de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, dient echter te worden vastgesteld dat bij het doelpubliek geen verwarringsgevaar kan bestaan, aangezien een begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens in het geval van een beschrijvend ouder merk niet volstaat om te concluderen dat er verwarringsgevaar bestaat.

55

Ofschoon de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, volstaat de loutere begripsmatige overeenstemming in casu niet om verwarringsgevaar te doen ontstaan daar het oudere merk geen bijzonder onderscheidend vermogen bezit en de betrokken waren beschrijft.

56

Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, zodat het eerste middel moet worden afgewezen.

Tweede middel: schending van artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009

57

Verzoeker voert aan dat de kamer van beroep, door geen rekening te houden met zijn repliek van 20 september 2010, neergelegd op de dag zelf waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

58

Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift niet aangegeven welke argumenten hij in zijn bij de kamer van beroep ingediende repliek heeft ingebracht tegen de stelling van Garmo inzake de begripsmatige overeenstemming, en waarop de kamer van beroep niet zou hebben geantwoord hoewel zij dat had moeten doen.

59

Op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft verzoeker geantwoord dat hij niet was gehoord over de begripsmatige overeenstemming, en daarbij heeft hij verwezen naar de vraag of deze overeenstemming neutraal was. Zoals in het proces-verbaal van de terechtzitting is genoteerd, heeft verzoeker verduidelijkt dat de kamer van beroep niet heeft geantwoord op punt 3 van de bij haar neergelegde repliek, met als kopje „Met betrekking tot de begripsmatige gelijkenis”, waarin hij zijn standpunt betreffende de begripsmatige overeenstemming heeft uiteengezet.

60

Verzoeker heeft in punt 3 van de bij de kamer van beroep neergelegde repliek aangegeven de beschrijving van de politieke situatie in Cyprus door Garmo te betwisten. Hij heeft eraan herinnerd dat, hoewel het noordelijke deel van Cyprus door Turkije wordt bezet, het volledige grondgebied tot de Unie behoort en dat de Griekstalige en de Turkstalige gemeenschap nog minder van elkaar afgescheiden zijn aangezien miljoenen Griekse of Turkse Cyprioten de grenszone oversteken. Hij heeft daaruit afgeleid dat de Cyprioten wisten dat „halloumi” en „hellim” betrekking hadden op één en dezelfde waar, te weten de nationale Cypriotische kaas.

61

Meteen zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 36 tot en met 42 supra tot de conclusie is gekomen dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens neutraal was.

62

Overigens blijkt in elk geval uit punt 60 supra dat punt 3 van deze repliek geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de conflicterende tekens bevat.

63

Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel dient te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

Kosten

64

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het BHIM worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias wordt verwezen in de kosten.

 

Truchot

Martins Ribeiro

Kanninen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 juni 2012.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.


Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Partijen

In zaak T-534/10,

Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias, gevestigd te Nicosia (Cyprus), aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Milbradt en H. Van Volxem, vervolgens door C. Milbradt en A. Schwarz, advocaten,

verzoeker,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM:

Garmo AG, gevestigd te Stuttgart (Duitsland),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 20 september 2010 (zaak R 794/2010-4) inzake een oppositieprocedure tussen Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias en Garmo AG,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot, president, M. E. Martins Ribeiro (rapporteur) en H. Kanninen, rechters,

griffier: J. Weychert, administrateur,

gezien het op 22 november 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 21 maart 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gezien de weigering van 15 april 2011 van toelating tot indiening van een memorie van repliek,

na de terechtzitting op 16 november 2011,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1. Op 24 oktober 2005 heeft Garmo AG bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2. Het merk waarvan de inschrijving is aangevraagd, is het woordteken HELLIM.

3. De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 29 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn met name omschreven als volgt: „Melk en melkproducten”.

4. De gemeenschapsmerkaanvraag is in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 14/2006 van 3 april 2006 gepubliceerd.

5. Op 26 juni 2006 heeft verzoeker, Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias, op grond van artikel 42 van verordening nr. 40/94 (thans artikel 41 van verordening nr. 207/2009) tegen de inschrijving van het aangevraagde merk oppositie ingesteld voor de in punt 3 supra bedoelde waren.

6. De oppositie was gebaseerd op het op 22 februari 1999 aangevraagde en op 14 juli 2000 onder nummer 1082965 ingeschreven oudere collectieve gemeenschapswoordmerk HALLOUMI voor waren van klasse 29 en omschreven als volgt: „Kaas”.

7. De oppositie was gesteund op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009).

8. De oppositieafdeling heeft de oppositie bij beslissing van 10 maart 2010 afgewezen op grond dat, ondanks het feit dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, geen gevaar voor verwarring van de tekens HELLIM en HALLOUMI bestond. De oppositieafdeling heeft vastgesteld dat de conflicterende tekens visueel en fonetisch niet overeenstemden. Begripsmatig stemmen de conflicterende tekens voor de consument in zekere mate overeen, aangezien beide termen worden gebruikt om een bijzondere kaas aan te duiden. Het onderscheidend vermogen van het oudere merk is bovendien zwak in Cyprus, aangezien de term „halloumi” een bijzondere Cypriotische kaas aanduidt. Wegens dit beschrijvende karakter van het oudere merk kan de begripsmatige overeenstemming de visuele en fonetische verschillen tussen de conflicterende tekens niet compenseren, zodat geen verwarringsgevaar bestaat.

9. Op 7 mei 2010 heeft verzoeker krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

10. Bij beslissing van 20 september 2010 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep het beroep verworpen. In de eerste plaats heeft zij in punt 18 van de bestreden beslissing ingestemd met de door de partijen niet betwiste besluiten van de oppositieafdeling, dat de betrokken waren dezelfde of soortgelijk waren. In de tweede plaats heeft de kamer van beroep in de punten 21 en 22 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de conflicterende tekens in geringe mate visueel en fonetisch overeenstemden. Met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming heeft zij in punt 23 van de bestreden beslissing vastgesteld dat het Turks geen officiële taal van de Europese Unie is, zodat de eventuele betekenis van het woord „hellim” in het Turks niet doorslaggevend was bij de beoordeling of er verwarringsgevaar bestond. Zelfs in de veronderstelling dat het publiek de aanduiding van een bijzondere Cypriotische kaas zou herkennen, zou dit overigens geen gevolgen hebben, aangezien het een louter beschrijvende betekenis betreft die niet kan worden gebruikt als uitgangspunt voor de vergelijking van de tekens. De begripsmatige vergelijking is bijgevolg neutraal. In de derde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot het verwarringsgevaar in punt 26 van de bestreden beslissing geoordeeld dat het feit dat het oudere merk collectief is, niet tot gevolg had dat dit merk een gemiddeld onderscheidend vermogen bezat. De kamer van beroep heeft opgemerkt dat het collectieve merk zich van het individuele merk onderscheidde doordat de weigeringsgrond inzake beschrijvende geografische aanduiding erop niet van toepassing was, aangezien het collectieve merk de erdoor beschermde waren onderscheidde naar herkomst van een collectief van regionale producenten. Rekening houdend met het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk en met de geringe visuele en fonetische overeenstemming van de conflicterende tekens heeft de kamer van beroep in punt 30 van de bestreden beslissing geconcludeerd dat zelfs bij dezelfde en soortgelijke waren geen verwarringsgevaar bestond.

Conclusies van partijen

11. Verzoeker concludeert tot:

– vernietiging van de bestreden beslissing;

– verwijzing van het BHIM in de kosten, met inbegrip van de kosten die in de procedure voor de kamer van beroep zijn gemaakt.

12. Het BHIM concludeert tot:

– verwerping van het beroep;

– verwijzing van verzoeker in de kosten.

In rechte

13. Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 doordat verwarringsgevaar bestaat, en schending van artikel 63, lid 2, van deze verordening doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

Eerste middel: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

14. Verzoeker verwijt de kamer van beroep in hoofdzaak dat zij heeft geoordeeld dat de conflicterende tekens in geringe mate visueel en fonetisch overeenstemden en dat de begripsmatige vergelijking neutraal was.

15. Overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 wordt, na oppositie door de houder van een ouder merk, inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer „het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk”.

16. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn [zie arrest Gerecht van 10 september 2008, Boston Scientific/BHIM — Terumo (CAPIO), T-325/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook, naar analogie, arresten Hof van 29 september 1998, Canon, C-39/97, Jurispr. blz. I-5507, punt 29, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819, punt 17].

17. Het gevaar voor verwarring bij het publiek dient globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval (zie arrest CAPIO, punt 16 supra, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook, naar analogie, arrest Hof van 11 november 1997, SABEL, C-251/95, Jurispr. blz. I-6191, punt 22, en arresten Canon, punt 16 supra, punt 16, en Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 18).

18. Deze globale beoordeling veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arrest Hof van 13 september 2007, Il Ponte Finanziaria/BHIM, C-234/06 P, Jurispr. blz. I-7333, punt 48; arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM — Hukla Germany (MATRATZEN), T-6/01, Jurispr. blz. II-4335, punt 25; zie ook, naar analogie, arrest Canon, punt 16 supra, punt 17]. De onderlinge samenhang tussen deze factoren komt tot uitdrukking in punt 8 van de considerans van verordening nr. 207/2009, waarin wordt verklaard dat het begrip overeenstemming dient te worden uitgelegd in samenhang met het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken en de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten (zie arrest CAPIO, punt 16 supra, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19. Aangezien het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is, genieten merken die hetzij intrinsiek, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een groot onderscheidend vermogen hebben, overigens een ruimere bescherming dan merken met een geringer onderscheidend vermogen (zie arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20. Voor de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 kan er bijgevolg verwarringsgevaar zijn, ondanks een geringe mate van overeenstemming van de merken, wanneer de betrokken waren of diensten in hoge mate soortgelijk zijn en het oudere merk een groot onderscheidend vermogen heeft (zie arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21. Ten slotte zij eraan herinnerd dat met het oog op de globale beoordeling van het verwarringsgevaar de gemiddelde consument van de betrokken waren wordt geacht normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend te zijn. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft, de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moet afgaan op het onvolmaakte beeld dat hem is bijgebleven. Ook moet in aanmerking worden genomen dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat [arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Oberhauser/BHIM — Petit Liberto (Fifties), T-104/01, Jurispr. blz. II-4359, punt 28, en 30 juni 2004, BMI Bertollo/BHIM — Diesel (DIESELIT), T-186/02, Jurispr. blz. II-1887, punt 38; zie ook, naar analogie, arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 16 supra, punt 26].

22. In casu heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing terecht vastgesteld, zonder dat dit door verzoeker wordt betwist, dat het relevante publiek bestond uit het grote publiek van de Unie, aangezien de betrokken waren levensmiddelen voor dagelijks gebruik waren en het oudere merk een gemeenschapsmerk was.

Vergelijking van de tekens

23. In de eerste plaats dient met betrekking tot de visuele overeenstemming te worden vastgesteld, zoals blijkt uit punt 21 van de bestreden beslissing, dat de conflicterende tekens hun beginletter gemeen hebben, te weten de letter „h”, en de volgorde van de letters „ll”, en dat zij aan het einde van het woord de letters „i” en „m” bevatten, maar in een verschillende volgorde, te weten „mi” en „im”. Visueel zorgen de verschillen die voortvloeien uit de respectievelijke structuur van de woorden, het gebruik van verschillende klinkers, de ordening van de letters en de lengte van de woorden, er echter voor dat de conflicterende tekens globaal genomen visueel niet overeenstemmen, zoals de oppositieafdeling overigens reeds had vastgesteld [zie in die zin arrest Gerecht van 9 april 2003, Durferrit/BHIM — Kolene (NU-TRIDE), T-224/01, Jurispr. blz. II-1589, punt 46].

24. In dit verband kan verzoekers betoog dat sprake is van een gemiddelde mate van visuele overeenstemming doordat vijf van de zes letters van het aangevraagde merk in het oudere merk voorkomen, te weten de letters „h”, „i” en „m” en de twee letters „l”, niet worden aanvaard, gelet op de noodzaak van een globale beoordeling van de verschillende elementen waaruit de conflicterende tekens bestaan, inzonderheid de samenstelling en de lengte ervan en de ordening van de letters waaruit deze tekens bestaan.

25. In de tweede plaats is het met betrekking tot de fonetische overeenstemming juist, zoals de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, dat het aangevraagde merk twee lettergrepen bevat en het oudere merk drie. Bovendien zijn de klanken van de respectieve lettergrepen van de conflicterende tekens verschillend. Met uitzondering van de eerste lettergrepen van de conflicterende tekens, te weten „he” en „ha”, die enigszins kunnen overeenstemmen, is het vervolg van deze tekens immers zeer verschillend door het gebruik van verschillende klinkers, de ordening en het aantal letters waaruit zij bestaan, zodat de conflicterende tekens globaal genomen fonetisch niet overeenstemmen, zoals de oppositieafdeling reeds had vastgesteld (zie in die zin arrest NU-TRIDE, punt 23 supra, punt 47).

26. In dit verband heeft verzoeker ter terechtzitting daaraan toegevoegd dat het onderzoek van de kamer van beroep niet juist is verricht, aangezien volgens hem het woord „hellim” door een deel van het relevante publiek wordt uitgesproken als „hellimi”. Het Cypriotische publiek heeft immers de neiging een klinker toe te voegen aan de uitgang van woorden die er geen bevatten. Daaruit volgt dat sprake is van een gemiddelde mate van fonetische overeenstemming.

27. Het BHIM merkt op dat dit feitelijke gegeven niet tijdens de administratieve procedure is aangevoerd en dat het een nieuw gegeven betreft.

28. Volgens artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 blijft het onderzoek in procedures inzake relatieve weigeringsgronden beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering. In het geval van een relatieve weigeringsgrond kunnen gegevens, feitelijk en rechtens, die voor het Gerecht worden aangevoerd zonder voordien voor de kamer van beroep te zijn aangedragen, de wettigheid van een beslissing van deze kamer derhalve niet aantasten [arrest Hof van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C-29/05 P, Jurispr. blz. I-2213, punt 54; arresten Gerecht van 15 februari 2005, Cervecería Modelo/BHIM — Modelo Continente Hipermercados (NEGRA MODELO), T-169/02, Jurispr. blz. II-505, punt 22, en 17 maart 2010, Mäurer + Wirtz/BHIM — Exportaciones Aceiteras Fedeoliva (tosca de FEDEOLIVA), T-63/07, Jurispr. blz. II-957, punt 22].

29. Hieruit volgt dat in het kader van de toetsing van de wettigheid van de beslissingen van de kamers van beroep, waarmee het Gerecht krachtens artikel 65 van verordening nr. 207/2009 is belast, gegevens, feitelijk en rechtens, die voor het Gerecht worden ingeroepen zonder voordien voor de instanties van het BHIM te zijn aangedragen, niet in aanmerking kunnen worden genomen om de wettigheid van de beslissing van de kamer van beroep te beoordelen en dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard (arresten NEGRA MODELO, punt 28 supra, punten 22 en 23, en tosca de FEDEOLIVA, punt 28 supra, punt 23).

30. Uit het dossier van het BHIM blijkt niet dat verzoeker tijdens de administratieve procedure heeft aangevoerd dat het Cypriotische publiek het woord „hellim” uitspreekt met toevoeging van een „i” aan de uitgang van dit woord. Hoewel de oppositieafdeling, anders dan de kamer van beroep, had vastgesteld dat de conflicterende tekens fonetisch niet overeenstemden, stond het bovendien aan verzoeker om in het kader van zijn beroep bij de kamer van beroep aan te voeren dat het aangevraagde merk kon worden uitgesproken als „hellimi”, wat hij niet heeft gedaan.

31. Overeenkomstig de in de punten 28 en 29 supra vermelde rechtspraak volgt daaruit dat het door verzoeker in het stadium van de mondelinge behandeling aangevoerde argument niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

32. Overigens heeft verzoeker de bewering dat het woord „hellim” door het Cypriotische publiek als „hellimi” wordt uitgesproken, geenszins met tastbare elementen gestaafd.

33. Zelfs in de veronderstelling dat verzoeker zich in het stadium van het verzoekschrift op dit argument kan beroepen, zoals hij beweert te hebben gedaan, moet hoe dan ook worden opgemerkt dat dit verzoekschrift op dit specifieke punt als volgt is opgesteld: „Bovendien kan men zich afvragen op welke taal de kamer van beroep zich heeft gebaseerd wanneer zij heeft geconcludeerd dat de opeenvolging van klinkers van ,Hellim’ helderder klinkt dan die van ,Halloumi’. In het Engels lijkt de uitspraak van de letter ,a’ op de letter ,e’, wat de klankovereenstemming aanzienlijk versterkt.”

34. Anders dan verzoeker ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt uit deze uiteenzetting geenszins dat hij zich heeft beroepen op de wijze waarop het Cypriotische publiek volgens hem het woord „hellimi” uitspreekt.

35. Indien verzoeker de bedoeling had gehad zich voor het Gerecht op deze uitspraak door het Cypriotische publiek te beroepen, zou hij overigens noodzakelijkerwijs de vaststelling van de kamer van beroep in punt 22 van de bestreden beslissing inzake het onderzoek van de fonetische overeenstemming, dat het oudere merk drie lettergrepen bevatte en het aangevraagde merk twee, hebben betwist aangezien het woord „hellimi”, anders dan het woord „hellim”, uit drie lettergrepen bestaat, te weten „hel”, „li” en „mi”. Hij heeft deze vaststelling in het kader van zijn beroep echter evenmin betwist.

36. In de derde plaats heeft de kamer van beroep met betrekking tot de begripsmatige overeenstemming in punt 23 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming neutraal was. In dit verband heeft zij allereerst vastgesteld dat het Turks geen officiële taal van de Unie is, zodat een eventuele betekenis van het Turkse woord „hellim” niet doorslaggevend was bij de beoordeling of er verwarringsgevaar bestond. Vervolgens heeft de kamer van beroep geoordeeld dat zelfs indien het publiek daarin de aanduiding van een bijzondere Cypriotische kaas herkende, dit niet meer invloed zou hebben op de beoordeling van de overeenstemming van de tekens aangezien het dan om een louter beschrijvende betekenis zou gaan die niet kan worden gebruikt als uitgangspunt voor de vergelijking van de tekens.

37. Deze analyse kan niet worden gevolgd.

38. Zoals het BHIM in zijn memorie van antwoord overigens heeft erkend, staat immers vast dat, hoewel het Turks geen officiële taal van de Unie is, het een officiële taal van de Republiek Cyprus is. Bijgevolg moet daaruit worden geconcludeerd dat het Turks door een deel van de bevolking van Cyprus zal worden begrepen en gesproken.

39. Bij de beoordeling van de begripsmatige overeenstemming moet rekening worden gehouden met het standpunt van de consument op een grondgebied van de Unie voor wie beide woorden een betekenis hebben.

40. Met betrekking tot het onderzoek van de precieze betekenis van de woorden waaruit de conflicterende tekens bestaan, dient te worden vastgesteld dat de begripsmatige vergelijking niet neutraal kan zijn, aangezien de tekens in de taal van het relevante publiek een precieze betekenis hebben [zie, a contrario, arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Institut für Lernsysteme/BHIM — Educational Services (ELS), T-388/00, Jurispr. blz. II-4301, punt 74].

41. In casu staat vast dat, begripsmatig, het Griekse woord „halloumi” in het Turks wordt vertaald als „hellim”. In dit verband kan niet worden betwist dat de gemiddelde consument in Cyprus, waar het Grieks en het Turks officiële talen zijn, zal begrijpen dat de woorden „halloumi” of „hellim” beide naar dezelfde bijzondere Cypriotische kaas verwijzen [zie in die zin arrest Gerecht van 9 maart 2005, Osotspa/BHIM — Distribution & Marketing (Hai), T-33/03, Jurispr. blz. II-763, punt 51, en, met betrekking tot het collectieve merk Rioja en het aangevraagde merk Riojavina, arrest Gerecht van 9 juni 2010, Muñoz Arraiza/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Califícada Rioja (RIOJAVINA), T-138/09, Jurispr. blz. II-2317, punt 52].

42. Daaruit volgt dat een zekere begripsmatige overeenstemming bestaat, die een voorafgaande vertaling vereist (zie in die zin arrest Hai, punt 41 supra, punt 53).

43. Bijgevolg moet worden onderzocht of geen gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens bestaat, zoals de kamer van beroep in de bestreden beslissing heeft geoordeeld.

Verwarringsgevaar

44. Volgens vaste rechtspraak is het verwarringsgevaar des te groter naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk groter is. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat begripsmatige overeenstemming doordat twee merken tekens met een overeenstemmende begripsinhoud bevatten, verwarring doet ontstaan in een geval waarin het oudere merk hetzij intrinsiek, hetzij wegens de bekendheid ervan bij het publiek, bijzonder onderscheidend vermogen bezit [zie arrest Hai, punt 41 supra, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook arrest SABEL, punt 17 supra, punt 24, en arrest Gerecht van 18 februari 2004, Koubi/BHIM — Flabesa (CONFORFLEX), T-10/03, Jurispr. blz. II-719, punt 50].

45. Voorts volstaat volgens diezelfde rechtspraak een louter begripsmatige overeenstemming van de merken niet om verwarringsgevaar te creëren wanneer het oudere merk geen bijzondere bekendheid geniet en bestaat uit een teken met weinig fantasie-elementen (arresten SABEL, punt 17 supra, punt 25, en Hai, punt 41 supra, punt 55).

46. In de punten 25 tot en met 27 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep in wezen geoordeeld dat de beschrijvende betekenis van het woord „halloumi” het onderscheidend vermogen van het oudere merk verzwakte, zodat het oudere merk beschrijvend was voor de betrokken waar, te weten kaas. Volgens punt 27 van de bestreden beslissing beschreef dit teken „de aard en de soort van de aldus aangeduide kaas en niet de geografische herkomst ervan of andere door regionale bijzonderheden aangeduide kenmerken”.

47. Verzoeker stelt daarentegen dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijzonderheden die voortvloeien uit het feit dat het oudere merk een collectief merk is, dat niet enkel aangeeft dat de kaas afkomstig is van bepaalde bedrijven, te weten van zijn leden, maar ook en noodzakelijkerwijs dat deze kaas een geografische herkomst heeft (specifieke productieplaats, bijzonder recept op basis van melk uit Cyprus). Dus mogen de bijzondere kenmerken van het collectieve merk, waarvan de aanvraag mogelijk wordt gemaakt op basis van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, verzoeker niet benadelen of het onderscheidend vermogen van dit merk niet verzwakken, maar moeten zij eerder ertoe leiden dat het bestaan van een minstens gemiddeld onderscheidend vermogen wordt verondersteld.

48. Dit betoog kan niet worden aanvaard.

49. Om te beginnen dient immers te worden opgemerkt dat artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat een uitzondering invoert op de in artikel 7, lid 1, sub c, van deze verordening vastgestelde weigeringsgrond, strikt moet worden uitgelegd [arrest Gerecht van 17 mei 2011, Consejo Regulador de la Denominación de Origen Txakoli de Álava e.a./BHIM (TXAKOLI), T-341/09, Jurispr. blz. II-2373, punt 35].

50. Hoewel artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van collectieve merken mogelijk maakt ondanks het feit dat zij onder artikel 7, lid 1, sub c, van deze verordening kunnen vallen, blijkt, zoals het BHIM terecht aangeeft, uit artikel 66, lid 2, tweede zin, van die verordening uitdrukkelijk dat een collectief merk de merkhouder niet toestaat een derde te verbieden om in het economische verkeer deze tekens of aanduidingen te gebruiken, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel; met name kan een dergelijk merk niet worden tegengeworpen aan een derde die gerechtigd is een geografische benaming te gebruiken.

51. Daaruit volgt dat, gelet op de noodzaak van een strikte uitlegging van artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009, enkel in het stadium van de inschrijving de voorwaarden voor het verkrijgen van een merk zijn versoepeld aangezien beschrijvende merken kunnen worden ingeschreven in afwijking van de in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 gestelde voorwaarden.

52. De inschrijving als collectief merk kan dus op zich, anders dan verzoeker stelt, geen vermoeden van het bestaan van een gemiddeld onderscheidend vermogen in het leven roepen, zodat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het onderscheidend vermogen van het oudere merk als zwak moest worden beschouwd.

53. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen, er sprake kan zijn van verwarringsgevaar, met name wanneer de betrokken waren dezelfde zijn en de betrokken tekens overeenstemmen [zie arrest Gerecht van 13 april 2011, Sociedad Agricola Requingua/BHIM — Consejo Regulador de la Denominación de Origen Toro (TORO DE PIEDRA), T-358/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

54. Gelet op het feit dat de conflicterende tekens fonetisch en visueel niet overeenstemmen en niettegenstaande de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, dient echter te worden vastgesteld dat bij het doelpubliek geen verwarringsgevaar kan bestaan, aangezien een begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens in het geval van een beschrijvend ouder merk niet volstaat om te concluderen dat er verwarringsgevaar bestaat.

55. Ofschoon de betrokken waren dezelfde of soortgelijk zijn, volstaat de loutere begripsmatige overeenstemming in casu niet om verwarringsgevaar te doen ontstaan daar het oudere merk geen bijzonder onderscheidend vermogen bezit en de betrokken waren beschrijft.

56. Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat geen gevaar voor verwarring van het aangevraagde merk met het oudere merk bestond in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009, zodat het eerste middel moet worden afgewezen.

Tweede middel: schending van artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009

57. Verzoeker voert aan dat de kamer van beroep, door geen rekening te houden met zijn repliek van 20 september 2010, neergelegd op de dag zelf waarop de bestreden beslissing werd vastgesteld, artikel 63, lid 2, van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden doordat zijn recht om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

58. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift niet aangegeven welke argumenten hij in zijn bij de kamer van beroep ingediende repliek heeft ingebracht tegen de stelling van Garmo inzake de begripsmatige overeenstemming, en waarop de kamer van beroep niet zou hebben geantwoord hoewel zij dat had moeten doen.

59. Op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft verzoeker geantwoord dat hij niet was gehoord over de begripsmatige overeenstemming, en daarbij heeft hij verwezen naar de vraag of deze overeenstemming neutraal was. Zoals in het proces-verbaal van de terechtzitting is genoteerd, heeft verzoeker verduidelijkt dat de kamer van beroep niet heeft geantwoord op punt 3 van de bij haar neergelegde repliek, met als kopje „Met betrekking tot de begripsmatige gelijkenis”, waarin hij zijn standpunt betreffende de begripsmatige overeenstemming heeft uiteengezet.

60. Verzoeker heeft in punt 3 van de bij de kamer van beroep neergelegde repliek aangegeven de beschrijving van de politieke situatie in Cyprus door Garmo te betwisten. Hij heeft eraan herinnerd dat, hoewel het noordelijke deel van Cyprus door Turkije wordt bezet, het volledige grondgebied tot de Unie behoort en dat de Griekstalige en de Turkstalige gemeenschap nog minder van elkaar afgescheiden zijn aangezien miljoenen Griekse of Turkse Cyprioten de grenszone oversteken. Hij heeft daaruit afgeleid dat de Cyprioten wisten dat „halloumi” en „hellim” betrekking hadden op één en dezelfde waar, te weten de nationale Cypriotische kaas.

61. Meteen zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 36 tot en met 42 supra tot de conclusie is gekomen dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens neutraal was.

62. Overigens blijkt in elk geval uit punt 60 supra dat punt 3 van deze repliek geen betoog inzake het neutrale karakter van de begripsmatige vergelijking van de conflicterende tekens bevat.

63. Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel dient te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

Kosten

64. Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het BHIM worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

Dictum

rechtdoende, verklaart:

1) Het beroep wordt verworpen.

2) Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias wordt verwezen in de kosten.