Zaak T‑176/01

Ferriere Nord SpA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Staatssteun – Communautaire kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van milieu – Staalonderneming – Producten die onder EG-Verdrag vallen – Goedgekeurde steunregeling – Nieuwe steunmaatregel – Inleiding van formele procedure – Termijnen – Rechten van verdediging – Gewettigd vertrouwen – Motivering – Toepasselijkheid van communautaire kaderregelingen in tijd – Milieudoelstelling van investering”

Arrest van het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid) van 18 november 2004 

Samenvatting van het arrest

1.     Steunmaatregelen van de staten – Algemene steunregeling goedgekeurd door Commissie – Individuele steun die wordt voorgesteld als vallend binnen kader van goedkeuring – Onderzoek door Commissie – Toetsing eerst aan goedkeuringsbeschikking en pas daarna aan Verdrag – Steunmaatregel die strikte en voorzienbare toepassing vormt van voorwaarden die in goedkeuringsbeschikking zijn vastgesteld – Steun die onder regeling voor bestaande steun valt

(Art. 87 EG en 88 EG)

2.     EGKS – Steun voor ijzer‑ en staalindustrie – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Termijn voor inleiding van formele onderzoeksprocedure vastgesteld bij artikel 6, lid 6, van algemene beschikking nr. 2496/96 – Draagwijdte

(Algemene beschikking nr. 2496/96, art. 6, lid 6)

3.     Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Recht van belanghebbenden om opmerkingen te maken – Wijziging van toepasselijke communautaire kaderregeling in loop van procedure – Verplichting van Commissie bij tenuitvoerlegging van nieuwe beginselen

(Art. 88, lid 2, EG)

4.     Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Inachtneming van vertrouwensbeginsel – Verplichting voor Commissie om in haar eindbeschikking kader uitgezet door vermeldingen in haar beschikking tot inleiding van onderzoeksprocedure in acht te nemen

5.     Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Verenigbaarheid van steun met gemeenschappelijke markt – Bewijslast rustend op verstrekker en op potentieel begunstigde van steun

(Art. 88, lid 2, EG)

6.     Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Voorgenomen steunmaatregel ten gunste van investering van staalonderneming die producten vervaardigt die onder EGKS-Verdrag vallen, en andere die daar niet onder vallen – Voornemen dat voorwerp is geweest van twee opeenvolgende aanmeldingen, een op grond van EGKS-Verdrag, andere op grond van EG-Verdrag – Bepaling door Commissie van rechtsgrondslag voor haar beschikking – Toelaatbaarheid met betrekking tot beginsel van behoorlijk bestuur

7.     Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Milieubescherming – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Mogelijkheid om kaderregelingen vast te stellen – Dwingende werking – Rechterlijke toetsing

(Art. 6 EG en 87 EG)

8.     Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Nieuwe communautaire kaderregeling – Onmiddellijke toepassing – Toepassing op steunvoornemens die zijn aangemeld vóór bekendmaking daarvan en nog worden onderzocht

9.     Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Milieubescherming – Communautaire kaderregelingen – Inaanmerkingkoming van investering voor steun ten behoeve van milieu – Criterium – Doel – Milieuverbetering

1.     De Commissie kan een individuele steunmaatregel waarvan wordt gesteld dat hij op grond van een eerder goedgekeurde steunregeling is toegekend, niet zonder meer aan het Verdrag toetsen. Voordat zij enige procedure inleidt, dient zij te onderzoeken of de steunmaatregel onder de algemene regeling valt en voldoet aan de in de beschikking tot goedkeuring van deze regeling gestelde voorwaarden. Zou de Commissie dit niet doen, dan zou zij bij de beoordeling van elke individuele steunmaatregel kunnen terugkomen op haar beschikking tot goedkeuring van de steunregeling, welke reeds een toetsing aan artikel 87 EG vooronderstelde, en aldus het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het gedrang brengen. Een steunmaatregel die een strikte en voorzienbare toepassing vormt van de voorwaarden die in de beschikking tot goedkeuring van de algemene regeling zijn vastgesteld, moet dus als een bestaande steunmaatregel worden aangemerkt, die niet bij de Commissie behoeft te worden aangemeld en evenmin aan artikel 87 EG behoeft te worden getoetst.

(cf. punt 51)

2.     Artikel 6, lid 6, van algemene beschikking nr. 2496/96 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer‑ en staalindustrie, vermeldt een termijn van twee maanden, na het verstrijken waarvan de voorgenomen steunmaatregelen tot uitvoering mogen worden gebracht indien geen formele procedure werd ingeleid, op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis heeft gesteld. Deze bepaling legt de Commissie geen op straffe van nietigheid voorgeschreven termijn op, maar maant deze overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur aan om met voortvarendheid tewerk te gaan, en staat de betrokken lidstaat toe om na afloop van de termijn van twee maanden de steunmaatregelen tot uitvoering te brengen, mits de Commissie hiervan eerst in kennis is gesteld.

(cf. punt 62)

3.     Indien de Commissie ter beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel van de staten met de gemeenschappelijke markt een kaderregeling toepast die in de plaats is gekomen van die welke van toepassing was op het tijdstip dat de belanghebbenden in de zin van artikel 88, lid 2, EG hun opmerkingen hebben ingediend, dient zij, indien zij haar beschikking op nieuwe beginselen wil baseren, deze om hun opmerkingen in dit verband te verzoeken, daar zij anders hun procedurele rechten miskent.

(cf. punt 75)

4.     Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de Commissie bij de afwikkeling van de procedure tot onderzoek van staatssteun rekening houdt met het gewettigd vertrouwen dat kon worden ontleend aan de vermeldingen in het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure en bijgevolg dat zij de eindbeschikking niet baseert op het ontbreken van elementen waarvan de belanghebbende partijen op basis van die vermeldingen niet konden menen dat zij aan de Commissie dienden te worden verstrekt.

(cf. punt 88)

5.     Wanneer de Commissie besluit tot inleiding van de formele procedure, is zij weliswaar gehouden, haar twijfel over de verenigbaarheid van de steunmaatregel duidelijk te formuleren, opdat de lidstaat en de belanghebbenden deze zo goed mogelijk kunnen beantwoorden, maar het staat aan de lidstaat en de potentieel begunstigde om argumenten aan te voeren ten bewijze dat het voornemen tot steun strookt met de krachtens het Verdrag voorziene uitzonderingen, aangezien de formele procedure juist tot doel heeft de Commissie over alle gegevens van de zaak in te lichten.

(cf. punten 93‑94)

6.     In het geval van een voornemen tot steun ten gunste van een staalonderneming die zowel producten vervaardigt die onder het EGKS-Verdrag vallen als producten die daar niet onder vallen, en die voor deze twee activiteiten geen gescheiden boekhouding voert, kunnen aan de Commissie geen procedurele vergissingen worden toegeschreven die een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur vormen, op grond dat zij de rechtsgrondslag voor haar beschikking heeft bepaald, terwijl het prima facie onzeker was of de investering waarvoor steun zou worden verleend, onder het EGKS-Verdrag of het EG-Verdrag diende te worden gebracht, hetzelfde voornemen uit hoofde van elk van beide verdragen bij de Commissie is aangemeld, en de Commissie hoe dan ook gehouden was zich ervan te vergewissen dat de steun niet ten goede zou kunnen komen aan andere activiteiten dan die waarvoor zij zou worden toegekend.

(cf. punten 99‑101)

7.     De verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van een voornemen tot steun ten behoeve van het milieu moet worden getoetst aan de bepalingen van artikel 6 EG juncto artikel 87 EG en aan de communautaire kaderregelingen die de Commissie tevoren met het oog op een dergelijk onderzoek heeft vastgesteld. De Commissie is immers gebonden aan de kaderregelingen of mededelingen die zij op het gebied van het toezicht op staatssteun vaststelt, voorzover deze niet afwijken van het Verdrag en door de lidstaten zijn aanvaard. De belanghebbenden kunnen er zich bijgevolg op beroepen en de rechter gaat na of de Commissie bij het geven van de bestreden beschikking de regels heeft nageleefd die zij zichzelf heeft gesteld.

(cf. punt 134)

8.     Wanneer uit een nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun blijkt dat deze op de datum van haar bekendmaking in werking treedt, en dat de Commissie de bepalingen ervan dient toe te passen op alle aangemelde steunvoornemens, ook wanneer deze vóór die bekendmaking waren aangemeld, dient laatstgenoemde deze toe te passen om haar beslissing te nemen over een voornemen tot steun waarvoor een formele onderzoeksprocedure loopt. Deze onmiddellijke toepassing is ingegeven door de bepalingen van artikel 254, lid 2, EG inzake de inwerkingtreding van verordeningen en richtlijnen van de Raad en van de Commissie, en neemt het vertrouwensbeginsel in acht, dat, evenals het rechtszekerheidsbeginsel, verworven rechtsposities betreft, en geen voorlopige positie, zoals die van een lidstaat die een nieuw voornemen tot steun bij de Commissie heeft aangemeld en de uitkomst van het onderzoek ervan afwacht.

(cf. punten 137‑139)

9.     Of in een bepaald geval de communautaire bepalingen betreffende staatssteun ten behoeve van het milieu toepasselijk zijn, is afhankelijk van de doelstelling van de investering waarvoor steun is aangevraagd. Zo vermeldt de kaderregeling van 2001, die in dit verband identiek is aan de kaderregeling van 1994, de investeringen die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen, daarbij preciserend dat alleen de extra investeringskosten voor de bescherming van het milieu voor steun in aanmerking komen. Een investering die met name door economische overwegingen is ingegeven, kan slechts voor steun ten behoeve van het milieu in aanmerking komen indien deze overwegingen op zich de investering in de gekozen vorm onvoldoende rechtvaardigen.

Uit het systeem van de kaderregeling van 2001, dat in dit opzicht identiek is aan dat van de kaderregeling van 1994, volgt immers dat niet alle investeringen die een installatie aanpassen aan al dan niet verplichte nationale of communautaire normen, die verder gaan dan deze normen of die worden gedaan zonder enige norm, voor steun in aanmerking komen, maar alleen die welke specifiek op deze milieuverbetering zijn gericht. Dat de investering bijdraagt tot de milieubescherming en zelfs voordelen meebrengt voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, is bijgevolg van geen belang. Weliswaar kan een voornemen zowel de verhoging van de economische productiviteit als de milieubescherming beogen, maar de vaststelling dat de nieuwe uitrusting minder schadelijk is voor het milieu dan de oude, volstaat niet om te concluderen dat de milieubescherming een doelstelling is. Het kan daarbij immers ook gaan om een louter neveneffect van een wijziging van technologie om economische redenen of van de vervanging van versleten materiaal. In dit geval kan slechts worden geconcludeerd dat de gesteunde investering gedeeltelijk een milieudoelstelling had, indien komt vast te staan dat dezelfde economische prestatie had kunnen worden bereikt met een uitrusting die minder kostte, maar nadeliger was voor het milieu.

De vraag is dus niet of de investering verbeteringen meebrengt voor het milieu of verder gaat dan de bestaande milieunormen, maar in eerste instantie of de investering met het oog op deze verbeteringen is gedaan.

(cf. punten 147‑152)




ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid)
18 november 2004(1)

„Staatssteun – Communautaire kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van het milieu – Staalonderneming – Onder EG-Verdrag vallende producten – Goedgekeurde steunregeling – Nieuwe steunmaatregel – Inleiding formele procedure – Termijnen – Recht van verweer – Gewettigd vertrouwen – Motivering – Toepasselijkheid van communautaire kaderregelingen in de tijd – Milieudoelstelling van investering”

In zaak T-176/01,

Ferriere Nord SpA, gevestigd te Osoppo (Italië), vertegenwoordigd door W. Viscardini Donà en G. Donà, advocaten,

verzoekster,

ondersteund doorItaliaanse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, vervolgens door I. Braguglia en M. Fiorilli, avvocati dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en V. Di Bucci als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking nr. 2001/829/EG, EGKS van de Commissie van 28 maart 2001 betreffende door Italië voorgenomen staatssteun aan Ferriere Nord SpA (PB L 310, blz. 22), en een vordering tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van deze beschikking,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer – uitgebreid),



samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili, A. W. H. Meij, M. Vilaras en J. Forwood, rechters,

griffier : J. Palacio González, hoofdadministrateur,

het navolgende



Arrest




Rechtskader

1
Ingevolge artikel 87 EG zijn, behoudens afwijkingen, steunmaatregelen van de staten die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden en door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties mededingingsverstorend blijken, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

2
Artikel 88 EG bevat regels voor de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten bij het onderzoek van bestaande steunregelingen en nieuwe steunmaatregelen. Het verleent de Commissie het recht om op te treden ingeval de steunmaatregel onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en stelt de bevoegdheden van de Raad vast.

3
Overeenkomstig artikel 174 EG heeft het beleid van de Gemeenschap op milieugebied onder meer ten doel de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren, en de gezondheid van de mens te beschermen.

4
Artikel 7 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1), betreft de beschikkingen van de Commissie tot beëindiging van de formele onderzoeksprocedure en bepaalt:

„6. […] De Commissie streeft er zoveel mogelijk naar binnen 18 maanden na de inleiding van de procedure een beschikking aan te nemen. Deze termijn kan worden verlengd in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaat.”

5
Aangaande de procedure, was in artikel 6 van beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer‑ en staalindustrie (PB L 338, blz. 42), die tot en met 22 juli 2002 van toepassing was, bepaald:

„1. De Commissie wordt tijdig in kennis gesteld van voornemens tot invoering of tot wijziging van de in de artikelen 2 tot en met 5 bedoelde steunmaatregelen om harerzijds opmerkingen te kunnen maken. Zij wordt op dezelfde voorwaarden in kennis gesteld van voornemens tot steuntoekenning aan de ijzer‑ en staalindustrie op grond van regelingen, waarover zij reeds een besluit heeft genomen uit hoofde van het EG-Verdrag […]

2. Teneinde de Commissie in staat te stellen haar opmerkingen te maken, wordt zij tijdig, en uiterlijk op 31 december 2001, in kennis gesteld van ieder voornemen tot de overdracht van staatsmiddelen door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten dan wel door andere lichamen aan ijzer‑ en staalondernemingen in de vorm van deelnemingen, kapitaalinbreng, kredietgaranties, schadeloosstellingen of soortgelijke financieringsmaatregelen.

[…]

5. Indien de Commissie van oordeel is dat een bepaalde financiële maatregel staatssteun kan vormen in de zin van artikel 1, of betwijfelt of een bepaalde steunmaatregel verenigbaar is met de bepalingen van deze beschikking, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis en maant zij de andere belanghebbenden en de overige lidstaten aan hun opmerkingen kenbaar te maken. Indien de Commissie, na ontvangst van deze opmerkingen en na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren, vaststelt dat de maatregel in het betrokken geval steun vormt die met de bepalingen van deze beschikking onverenigbaar is, geeft zij dienaangaande een beschikking uiterlijk drie maanden na ontvangst van de informatie, die nodig is om de voorgenomen maatregel te beoordelen. Artikel 88 van het [EGKS-]Verdrag is van toepassing indien een lidstaat aan een dergelijke beschikking geen gevolg geeft.

6. Indien de Commissie de procedure van lid 5 niet inleidt of haar standpunt binnen twee maanden na ontvangst van een volledige aanmelding van het voorstel niet kenbaar maakt, mogen de voorgenomen maatregelen tot uitvoering worden gebracht, mits de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis stelt […]”

6
De communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB 1994, C 72, blz. 3; hierna: „kaderregeling van 1994”), waarvan de geldigheidsduur, die op 31 december 1999 was verstreken, tweemaal is verlengd, eerst tot 30 juni 2000 (PB 2000, C 14, blz. 8) en vervolgens tot 31 december 2000 (PB 2000, C 184, blz. 25), was van toepassing in alle door het EG-Verdrag bestreken sectoren, met inbegrip van die waarvoor specifieke communautaire regelingen op het gebied van staatssteun golden (punt 2). In punt 3 waren de voorwaarden voor toepassing van de regels op het gebied van staatssteun bepaald, onder meer voor investeringssteun:

„3.2.1. Binnen de in deze kaderregeling vastgestelde grenzen kan steun worden verleend voor investeringen in grond (wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen), gebouwen, installaties en uitrustingen, welke erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen met het oog op de bescherming van het milieu. Voor steun komen uitsluitend de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden in aanmerking. Algemene investeringen die niet omwille van het milieu worden gedaan, moeten hiervan worden uitgesloten. Zo komen, bij de bouw van een nieuwe of een vervangende installatie, de kosten van de basisinvesteringen die alleen worden gedaan om productiecapaciteit te scheppen of te vervangen zonder aan strengere milieuvoorwaarden te voldoen, niet voor steun in aanmerking […] Wanneer steun ogenschijnlijk bedoeld is voor maatregelen tot bescherming van het milieu die in feite echter neerkomen op algemene investeringen, valt deze niet onder de kaderregeling […]”

7
Punt 3 van de kaderregeling van 1994 bevatte ook de bijzondere voorwaarden voor het toestaan van steun die erop gericht was ondernemingen te steunen bij de aanpassing aan nieuwe verplichte normen of hun aan te moedigen verder te gaan dan de verplichte normen, alsmede de voorwaarden voor steunverlening in gevallen waarin verplichte normen ontbraken.

8
De communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB 2001, C 37, blz. 3; hierna: „kaderregeling van 2001”), die in de plaats is gekomen van de kaderregeling van 1994, is ingevolge artikel 7 van toepassing op steunmaatregelen die erop gericht zijn de milieubescherming te verzekeren in alle door het EG-Verdrag bestreken sectoren, met inbegrip van die waarvoor specifieke communautaire regelingen op het gebied van staatssteun gelden.

9
Wat betreft de verwijzing naar milieunormen, geven de punten 20 en 21 van de kaderregeling van 2001 aan dat op lange termijn rekening houden met milieuvereisten slechts mogelijk is als er een correcte prijsstelling is en de kosten voor de bescherming van het milieu volledig in de kostprijs worden verwerkt. Om die reden is de Commissie van mening dat steunverlening niet langer gerechtvaardigd is bij investeringen die louter gericht zijn op de aanpassing aan bestaande of nieuwe technische normen van de Gemeenschap, behalve in geval van kleine en middelgrote ondernemingen („KMO's”) die zich aanpassen aan nieuwe communautaire normen. Steunverlening kan ook nuttig zijn wanneer zij erop gericht is ondernemingen aan te moedigen om een hoger beschermingsniveau te bereiken dan vereist is volgens de communautaire normen.

10
Met betrekking tot de relevante investeringen, bepaalt punt 36 (eerste volzin) van de kaderregeling van 2001:

„De betrokken investeringen zijn investeringen in gronden (wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen), gebouwen, installaties en uitrustingen, welke erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen met het oog op de bescherming van het milieu.”

11
Aangaande de voor steun in aanmerking komende kosten, is in de eerste drie alinea's van punt 37 bepaald:

„Alleen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden komen voor steun in aanmerking.

Dit houdt in dat wanneer de investeringskosten voor de bescherming van het milieu niet gemakkelijk kunnen worden gescheiden van de totale kosten, de Commissie rekening zal houden met objectieve en doorzichtige berekeningsmethoden, zoals bijvoorbeeld de kosten van een investering die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt.

In ieder geval moeten de in aanmerking komende kosten worden berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar.”

12
Ingevolge punt 81 is de kaderregeling van 2001 van toepassing met ingang van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, die op 3 februari 2001 plaatsvond. Punt 82 bepaalt bovendien:

„De Commissie zal de bepalingen van deze kaderregeling toepassen op alle aangemelde steunvoornemens waarover zij zich na de bekendmaking van de kaderregeling in het Publicatieblad uitspreekt, zelfs wanneer deze voornemens voorafgaand aan de bekendmaking zijn aangemeld […]”


Voorgeschiedenis van het geschil

13
De Italiaanse autonome regio Friuli-Venezia Giulia heeft in 1978 maatregelen genomen die erop gericht waren initiatieven van industriebedrijven voor de bescherming van het milieu aan te moedigen. De aan de orde zijnde regeling, die volgt uit artikel 15, lid 1, van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, is gewijzigd bij artikel 7 van regionale wet nr. 23 van 8 april 1982, en vervolgens bij artikel 34 van regionale wet nr. 2 van 20 januari 1992. Zij is door de Commissie goedgekeurd [brief SG(92) D 18803 van 22 december 1992], en is definitief aangenomen bij regionale wet nr. 3 van 3 februari 1993. Artikel 15, lid 1, van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, zoals laatstelijk gewijzigd bij regionale wet nr. 3 van 3 februari 1993, luidt:

„De regionale overheid kan overeenkomstig de nieuwe wettelijke normen van de sector, financiële bijstand verlenen aan industriebedrijven die sinds ten minste twee jaar werkzaam zijn en voornemens zijn procédés en productie-installaties in bedrijf te stellen of te wijzigen met het oog op de beperking van de hoeveelheid of de gevaarlijkheid van de geproduceerde lozingen, afvalstoffen en emissies of de geluidshinder, of de verbetering van de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden. De financiële bijstand bedraagt maximaal 20 % bruto subsidie-equivalent van de kosten die voor subsidie in aanmerking komen.”

14
In 1998 heeft de Italiaanse autonome regio Friuli-Venezia Giulia ingestemd met nieuwe middelen ten behoeve van de in 1992 door de Commissie goedgekeurde steunregeling. Artikel 27, sub c, punt 16, van regionale wet nr. 3 van 12 februari 1998 houdende herfinanciering van regionale wet nr. 2 van 20 januari 1992, maakte voor de periode 1998-2000 begrotingsmiddelen ten bedrage van 4 500 miljoen Italiaanse lire (ITL) per jaar vrij. Deze maatregel van herfinanciering is goedgekeurd bij beschikking SG(98) D7785 van de Commissie van 18 september 1998.

15
De onderneming Ferriere Nord SpA (hierna: „Ferriere”), gevestigd te Osoppo, in de autonome regio Friuli-Venezia Giulia, is werkzaam in de sector van de staalindustrie, de mechanische industrie en de metaalindustrie. Zij vervaardigt staalproducten die ten dele onder het EGKS-Verdrag en ten dele onder het EG-Verdrag vallen. Ferriere, die een van de belangrijkste Europese producenten van elektrisch gelaste wapeningsnetten is, heeft in 1999 een omzet van 210 800 000 EUR behaald, waarvan 84 % in Italië, 11 % in de rest van de Europese Unie en 5 % in de rest van de wereld.

16
Bij brief van 26 maart 1997 heeft Ferriere de autonome regio Friuli-Venezia Giulia op grond van artikel 15 van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, zoals gewijzigd, verzocht om een financiële bijdrage ten behoeve van een technologisch vernieuwende nieuwe installatie voor de productie van elektrisch gelaste wapeningsnetten, die het mogelijk maakte om vervuilende emissies en geluidshinder te beperken en de arbeidsomstandigheden te verbeteren. De totale investering bedroeg 20 miljard ITL.

17
Bij regionaal decreet van 8 oktober 1998 heeft de autonome regio Friuli-Venezia Giulia beslist om Ferriere een bijdrage toe te kennen van 15 % van de in aanmerking komende kosten, te weten 1 650 000 000 ITL (852 154 EUR).

18
In het kader van de procedure tot stelselmatige aanmelding van voornemens tot de overdracht van staatsmiddelen aan staalondernemingen, opgenomen in artikel 6, leden 1 en 2, van beschikking nr. 2496/96, hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie bij schrijven van 18 februari 1999, ontvangen door het directoraat-generaal „Concurrentie” van de Commissie op 25 februari, ervan in kennis gesteld dat zij voornemens waren om de staalonderneming Ferriere staatssteun ten behoeve van het milieu toe te kennen op grond van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, zoals gewijzigd.

19
De aanmelding had betrekking op investeringssteun voor continugietinstallaties en een nieuwe walsband voor wapeningsnetten. De Italiaanse autoriteiten hebben de uitkering van de steun voor de tweede investering uitgesteld, om de moeilijkheden te voorkomen die een eventuele terugbetaling van de steun zou meebrengen in geval van een communautaire beschikking tot onverenigbaarverklaring.

20
Bij schrijven van 3 juni 1999 heeft de Commissie de Italiaanse regering in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 6, lid 5, van beschikking nr. 2496/96 in te leiden ten aanzien van steunmaatregel C 35/99 – Italië – Ferriere Nord (PB 1999, C 288, blz. 39).

21
In een schrijven van 3 augustus 1999 van de autonome regio Friuli-Venezia Giulia aan de permanente vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie, hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie erop gewezen dat de investering in de walsband onder het EG-Verdrag viel omdat het met deze uitrusting vervaardigde wapeningsnet geen EGKS-product was, dat de investering beantwoordde aan doelstellingen van bescherming van de gezondheid en het milieu, en dat de maatregel paste in het kader van punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994.

22
Ferriere en de European Independent Steelworks Association (EISA) hebben in hun schrijven, respectievelijk van 5 en 4 november 1999, eveneens betoogd dat de steunmaatregel moest worden getoetst aan het EG-Verdrag.

23
Bij schrijven van 25 juli 2000 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij, op verzoek van Ferriere, het onderdeel van de aanmelding introkken dat betrekking had op de EGKS-investering, betreffende continugietinstallaties, en het onderdeel van de aanmelding bevestigden dat betrekking had op de investering in de walsband, dat staalproducten betrof die niet onder het EGKS-Verdrag vielen. Zij hebben de Commissie verzocht zich op grond van artikel 88, lid 3, EG, uit te spreken over de verenigbaarheid van het voornemen met de gemeenschappelijke markt.

24
Bij schrijven van 14 augustus 2000 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG ten aanzien van steunmaatregel C 45/00 – Italië – Ferriere Nord SpA, ten behoeve van investeringen in een nieuwe walsband voor wapeningsnetten (PB 2000, C 315, blz. 4). In dit besluit stelde de Commissie onder meer dat, aangezien Ferriere een onderneming was die geen gescheiden boekhouding voerde voor haar activiteiten al naargelang deze onder het EGKS-Verdrag of het EG-Verdrag vielen, zij ertoe gehouden was zich ervan te vergewissen dat de steun niet aan de EGKS-activiteiten ten goede kwam.

25
Ferriere heeft bij schrijven van 13 november 2000 haar opmerkingen gemaakt. Zij benadrukte dat haar EGKS-activiteiten en haar EG-activiteiten gescheiden waren, en wees op het belang van de milieudoelstelling van de investering, waarbij zij aangaf dat de steunmaatregel onder de in 1992 goedgekeurde regeling viel en in overeenstemming was met punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994.

26
Bij schrijven van 4 december 2000 aan de Commissie heeft de UK Iron and Steel Association betoogd dat de steunmaatregel moest worden getoetst aan de EGKS-bepalingen en dat de voorgenomen investering een kennelijk economische doelstelling had.

27
Bij schrijven van 15 januari 2001 heeft de Italiaanse Republiek bevestigd dat zij van mening was dat de steunmaatregel aan het EG-Verdrag moest worden getoetst.

28
Op 28 maart 2001 heeft de Commissie beschikking 2001/829/EG, EGKS gegeven betreffende door Italië voorgenomen staatssteun aan Ferriere Nord SpA (PB L 310, blz. 22; hierna: „bestreden beschikking”).

29
In de bestreden beschikking stelt de Commissie dat het wapeningsnet, dat in een afzonderlijke eenheid van de onderneming zal worden vervaardigd met de nieuwe walsband, geen EGKS-product is, zodat de steunmaatregel onder de bepalingen van het EG-Verdrag valt. Zij geeft aan dat de geplande financiële bijstand staatssteun is.

30
Volgens de Commissie is de investering, die erop gericht is de concurrentiepositie van de onderneming te verbeteren en een oude uitrusting te vervangen, hoofdzakelijk ingegeven door economische redenen. Zij zou hoe dan ook zijn gedaan en kan bijgevolg de toekenning van steun ten behoeve van het milieu niet rechtvaardigen. De positieve gevolgen ervan voor het milieu en de arbeidsomstandigheden zijn inherent aan een nieuwe installatie. Aangezien er geen verplichte milieunormen waren die de bouw van de nieuwe walsband oplegden, kan de steunmaatregel niet als een individuele toepassing van een reeds goedgekeurde regeling worden beschouwd. Ten slotte zou het, zelfs ingeval de milieudoelstelling zou overwegen, niet mogelijk zijn om de investeringskosten voor de bescherming van het milieu te scheiden van de totale investeringskosten, zoals vereist door de kaderregeling van 2001.

31
Bijgevolg oordeelt de Commissie dat de steunmaatregel onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en niet tot uitvoering mag worden gebracht. Zij gelast de Italiaanse Republiek om aan de beschikking te voldoen. Zij beëindigt de procedure die werd ingeleid ten aanzien van steunmaatregel C 35/99 – Italië – Ferriere Nord (zie punt 20 hierboven).


Procesverloop

32
Bij op 31 juli 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft Ferriere op grond van de artikelen 230, vierde alinea, EG, 235 EG en 288, tweede alinea, EG, het onderhavige beroep ingesteld.

33
Op 22 november 2001 heeft de Italiaanse Republiek verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster. Bij beschikking van 14 januari 2002 heeft de president van de Eerste kamer (uitgebreid) deze interventie toegestaan.

34
Bij besluit van het Gerecht van 2 juli 2003 (PB C 184, blz. 32) is de rechter-rapporteur voor de periode van 1 oktober 2003 tot en met 31 augustus 2004 toegewezen aan de Vierde kamer (uitgebreid), die derhalve met de zaak is belast.

35
Bij op 28 oktober 2003 aan partijen meegedeelde maatregel tot organisatie van de procesgang, heeft het Gerecht de Commissie en de Italiaanse Republiek verzocht de wetgevings‑ en bestuursdocumenten betreffende de in 1992 goedgekeurde steunregeling over te leggen, en eventuele latere wijzigingen ervan aan te geven. Het Gerecht heeft verzoekster eveneens verzocht de elementen aan te geven aan de hand van welke zij het mogelijk achtte de investeringskosten voor de bescherming van het milieu te scheiden.

36
Partijen hebben beiden bij schrijven van 26 november 2003 gevolg gegeven aan de verzoeken van het Gerecht.

37
Partijen zijn ter terechtzitting van 15 januari 2004 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.


Conclusies van partijen

38
Ferriere concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij ten gevolge van de beschikking heeft geleden, vermeerderd met de rente op de voet van het in Italië van toepassing zijnde wettelijke tarief en de inflatiecorrectie, beide berekend over het bedrag van de steun vanaf 26 april 1999;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

39
De Italiaanse Republiek concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren.

40
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

verzoekster in de kosten te verwijzen.


De wettigheid van de bestreden beschikking

41
Tot staving van haar beroep voert Ferriere procedurele middelen en middelen ten gronde aan.

De procedure

42
Verzoekster ontwikkelt zes procedurele middelen, die inhouden dat de Commissie niet gerechtigd was, de formele procedure tot onderzoek van de steunmaatregel in te leiden, dat zij de proceduretermijnen niet heeft geëerbiedigd en dat zij het recht van verweer, het vertrouwensbeginsel, het beginsel van behoorlijk bestuur en de verplichting tot motivering van de beschikking niet heeft geëerbiedigd.

Het eerste procedurele middel: de Commissie was niet gerechtigd, de formele procedure tot onderzoek van de steunmaatregel in te leiden

– Argumenten van partijen

43
Ferriere betoogt dat de Commissie de formele procedure, de eerste keer op 3 juni 1999 en de tweede keer op 14 augustus 2000, ten onrechte heeft ingeleid, aangezien de litigieuze steunmaatregel een maatregel was ter uitvoering van de toegestane regeling. De Commissie had het dossier, dat bij vergissing is aangemeld, moeten sluiten na te hebben vastgesteld dat het verenigbaar was met de goedgekeurde regeling. In de gegeven omstandigheden vormt de inleiding van de formele procedure een schending van het vertrouwensbeginsel en van het rechtszekerheidsbeginsel.

44
Volgens de Italiaanse Republiek, die gewag maakt van misbruik van bevoegdheid, had de Commissie zich ertoe moeten beperken akte te nemen van de aanmelding, zonder deze als een individuele steunmaatregel te onderzoeken.

45
De Commissie stelt dat zij de formele onderzoeksprocedure terecht heeft ingeleid. In de eerste plaats hebben de Italiaanse autoriteiten de steunmaatregel aangemeld op verzoek van de autonome regio Friuli-Venezia Giulia, daar zij van mening waren dat de steunmaatregel niet onder de goedgekeurde regeling viel, en heeft de Italiaanse regering bij de tweede aanmelding, van 25 juli 2000, de Commissie verzocht uitspraak te doen over een nieuw voornemen tot steun in de zin van artikel 88, lid 3, EG. Daar geenszins was gesteld dat de steunmaatregel onder de goedgekeurde regeling viel, was er geen reden om nader onderzoek te verrichten. In de tweede plaats hebben de Italiaanse autoriteiten reeds bij de aanmelding van de steunmaatregel aangegeven dat er, anders dan vereist was ingevolge de goedgekeurde regeling, geen verplichte normen waren. De Commissie voegt hieraan toe dat zij, na te hebben vastgesteld, na verificatie, dat de voorgenomen steunmaatregel niet onder een bestaande regeling viel, deze vervolgens in het licht van de van kracht zijnde wetgeving heeft onderzocht.

– Beoordeling door het Gerecht

46
Vaststaat dat de Italiaanse autoriteiten van twee besluiten tot inleiding van de formele procedure in kennis zijn gesteld, achtereenvolgens op 3 juni 1999 en 14 augustus 2000.

47
Zoals blijkt uit de in punt 13 vermelde brief van de Commissie van 22 december 1992, waarin de door de autonome regio Friuli-Venezia Giulia voorgenomen steunregeling ten behoeve van het milieu werd goedgekeurd, had de Commissie zich uitgesproken in het kader van de bepalingen van het EG-Verdrag op grond waarvan de Italiaanse autoriteiten de betrokken regeling op 23 januari 1992 hadden aangemeld, en niet in het kader van het EGKS-Verdrag.

48
Bijgevolg hebben de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig de voorschriften van artikel 6, lid 1, van beschikking nr. 2496/96, volgens welke de Commissie in kennis moet worden gesteld van voornemens tot steun op grond van regelingen waarover zij reeds een besluit heeft genomen op basis van het EG-Verdrag, op 18 februari 1999 aangemeld dat zij voornemens waren om verzoekster steun ten behoeve van het milieu toe te kennen. Dat deze aanmelding vermeldt dat de steun werd toegekend op grond van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, zoals gewijzigd bij regionale wet nr. 2 van 2 januari 1992, „waarvan de Commissie toentertijd met gunstig gevolg was in kennis gesteld”, is van geen belang, daar de goedkeuring in het kader van het EG-Verdrag was gegeven en voornoemde bepalingen van beschikking nr. 2496/96 in dat geval de lidstaat de verplichting oplegden om een voornemen tot steun dat onder het EGKS-Verdrag viel, aan te melden.

49
De Commissie, die zich over een dergelijk voornemen moest uitspreken, twijfelde aan de verenigbaarheid ervan met de bepalingen van beschikking nr. 2496/96 betreffende steun aan de ijzer‑ en staalindustrie, zodat zij ingevolge artikel 6, lid 5, van deze beschikking, aangehaald in punt 5 hierboven, gerechtigd was de formele procedure in te leiden, zoals zij op 3 juni 1999 heeft gedaan.

50
Ferriere stelt dus ten onrechte dat de Commissie de formele procedure de eerste keer ten onrechte heeft ingeleid.

51
Wat betreft de tweede inleiding van de formele procedure, zij eraan herinnerd dat de Commissie een individuele steunmaatregel waarvan wordt gesteld dat hij op grond van een eerder goedgekeurde steunregeling is toegekend, niet zonder meer aan het Verdrag kan toetsen. Voordat zij enige procedure inleidt, dient zij te onderzoeken of de steunmaatregel onder de algemene regeling valt en voldoet aan de in de beschikking tot goedkeuring van deze regeling gestelde voorwaarden. Zou de Commissie dit niet doen, dan zou zij bij de beoordeling van elke individuele steunmaatregel kunnen terugkomen op haar beschikking tot goedkeuring van de steunregeling, welke reeds een toetsing aan artikel 87 EG vooronderstelde, en aldus het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het gedrang brengen. Een steunmaatregel die een strikte en voorzienbare toepassing vormt van de voorwaarden die in de beschikking tot goedkeuring van de algemene regeling zijn vastgesteld, moet dus als een bestaande steunmaatregel worden aangemerkt, die niet bij de Commissie behoeft te worden aangemeld en evenmin aan artikel 87 EG-Verdrag behoeft te worden getoetst (arrest Hof van 16 mei 2002, ARAP e.a./Commissie, C-321/99 P, Jurispr. blz. I‑4287, punt 83, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52
Toen de Italiaanse autoriteiten, zoals aangegeven in punt 23 hierboven, op 25 juli 2000 een onderdeel van de eerste aanmelding introkken en het onderdeel bevestigden dat betrekking had op de steun voor de walsband, hebben zij de Commissie uitdrukkelijk verzocht zich uit te spreken over de verenigbaarheid van het voornemen tot steun met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 88, lid 3, EG, dat nieuwe steunmaatregelen betreft, en niet in het kader van de voortdurende samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op basis van artikel 88, lid 1, EG, dat betrekking heeft op bestaande steunregelingen.

53
Daar komt bij dat, ofschoon de autonome regio Friuli-Venezia Giulia in haar schrijven van 15 februari 1999, dat bij de aanmelding van 18 februari 1999 was gevoegd en geldig bleef voor het onderdeel van de aanmelding dat werd behouden, naar de goedgekeurde regeling verwees, de Italiaanse autoriteiten niet betoogden dat de steunmaatregel voor de investering van Ferriere een maatregel was ter uitvoering van deze regeling. Ten overvloede zij bovendien vermeld dat terwijl de goedgekeurde regeling, aangehaald in punt 13 hierboven, betrekking heeft op investeringen die „overeenkomstig de nieuwe wettelijke normen van de sector” bijdragen tot de bescherming van het milieu of de verbetering van de arbeidsomstandigheden, in bovenvermeld schrijven werd gepreciseerd dat Ferriere niet diende te voldoen aan verplichte normen of andere juridische verplichtingen, waardoor prima facie kon worden betwijfeld of het aangemelde voornemen in overeenstemming was met de goedgekeurde regeling.

54
Gelet op de dubbelzinnigheid van het schrijven van 15 februari 1999 en gezien de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten bij hun tweede aanmelding niet hebben betoogd dat de aan Ferriere toegekende steun een maatregel was ter uitvoering van de goedgekeurde regeling, terwijl dezelfde autoriteiten tweemaal het initiatief hebben genomen om het litigieuze voornemen tot steun bij de Commissie aan te melden, dat de tweede keer op grond van artikel 88, lid 3, EG is aangemeld als een nieuwe steunmaatregel, over de verenigbaarheid waarvan de Commissie in het schrijven van 25 juli 2000 uitdrukkelijk werd verzocht uitspraak te doen, kan in deze omstandigheden niet worden geconcludeerd dat de Commissie onwettig heeft gehandeld door een tweede keer de formele procedure in te leiden.

55
De verwijzing van Ferriere en de Italiaanse Republiek naar de eerder door het Hof behandelde zaken „Italgrani” en „Tirrenia” (arresten Hof van 5 oktober 1994, Italië/Commissie, C-47/91, hierna: „Italgrani”, Jurispr. blz. I-4635, en 9 oktober 2001, Italië/Commissie, C-400/99, hierna: „Tirrenia”, Jurispr. blz. I-7303) is niet relevant. In deze zaken had de Commissie de formele procedure ingeleid naar aanleiding van klachten, en betoogde de Italiaanse regering dat de aan de betrokken ondernemingen toegekende steun in het geval van Italgrani onder een goedgekeurde regeling viel en in het geval van Tirrenia onder een openbaredienstcontract, zodat sprake was van bestaande steunmaatregelen (arresten Italgrani, reeds aangehaald, punten 6 en 12, en Tirrenia, reeds aangehaald, punten 8, 24, en 25). Het Hof heeft in het arrest Italgrani gepreciseerd dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel in het gedrang zouden komen indien „individuele steunmaatregelen die volstrekt in overeenstemming zijn met de beschikking tot goedkeuring van de steunregeling” door de Commissie opnieuw ter discussie konden worden gesteld (arrest Italgrani, reeds aangehaald, punt 24).

56
Het lijkt niet mogelijk om deze redenering van het Hof toe te passen op de onderhavige zaak, die betrekking heeft op een individuele steunmaatregel die als nieuwe steunmaatregel bij de Commissie is aangemeld op grond van artikel 8, lid 3, EG.

57
Mitsdien kan Ferriere niet betogen, dat de formele procedure ten onrechte is ingeleid en dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden. Het eerste middel moet bijgevolg worden afgewezen.

Het tweede procedurele middel: de Commissie heeft de proceduretermijnen niet geëerbiedigd

– Argumenten van partijen

58
Ferriere stelt dat de Commissie de op het gebied van staatssteun voorziene proceduretermijnen in twee opzichten heeft overschreden. In de eerste plaats heeft de Commissie de formele procedure ingeleid op 3 juni 1999, meer dan drie maanden na de aanmelding, terwijl zij volgens de wetgeving en de rechtspraak binnen twee maanden na aanmelding van een steunmaatregel moet beschikken. In de tweede plaats heeft de Commissie de termijn van 18 maanden waarbinnen zij ingevolge artikel 7, lid 6, van verordening nr. 659/99 een beschikking moet geven na de inleiding van de formele procedure, niet geëerbiedigd, daar de bestreden beschikking pas na 20 maanden is gegeven. Ferriere voegt hieraan toe dat ofschoon de termijn van 18 maanden niet dwingend is, deze slechts in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaat kan worden verlengd.

59
De Italiaanse Republiek betoogt dat de vertraging waarmee de bestreden beschikking is gegeven, een schending is van artikel 7, lid 6, van verordening nr. 659/1999, en dat zij geen verlenging van de termijn voor de beëindiging van de formele procedure heeft toegestaan. Interveniënte voert bovendien aan dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van loyale samenwerking door, in artikel 3 van de bestreden beschikking, de procedure die in het kader van het EGKS-Verdrag was ingeleid na de aanmelding van 18 februari 1999, te beëindigen.

60
Volgens de Commissie is het middel dat is ontleend aan de buitensporig lange duur van de procedure, ongegrond. Met betrekking tot de inleiding van de formele procedure stelt zij dat de eerste aanmelding is gedaan op basis van regels die niet relevant zijn gebleken, zodat zij niet ertoe gehouden was binnen de normaal van toepassing zijnde termijn van twee maanden te handelen, en dat de Italiaanse autoriteiten haar daarenboven niet in kennis hadden gesteld van hun voornemen om de steunmaatregel tot uitvoering te brengen. Wat betreft de duur van de formele onderzoeksprocedure, betoogt de Commissie dat de door artikel 7, lid 6, van verordening nr. 659/1999 voorgeschreven termijn van 18 maanden niet dwingend is. Bovendien bedroeg de werkelijke duur van de procedure zeven en een halve maand, aangezien de bestreden beschikking, van 28 maart 2001, gebaseerd was op het tweede besluit tot inleiding van de formele procedure, van 14 augustus 2000.

– Beoordeling door het Gerecht

61
Aangaande het eerste besluit tot inleiding van de formele procedure, zij opgemerkt dat de relevante bepalingen voor een aanmelding die in het kader van het EGKS-Verdrag is gedaan, zijn opgenomen in artikel 6, lid 6, van beschikking nr. 2496/96, en niet, zoals partijen ten onrechte stellen, in artikel 4, lid 5, van verordening nr. 659/1999, dat van toepassing is op de tweede aanmelding.

62
Artikel 6, lid 6, van beschikking nr. 2496/96 vermeldt een termijn van twee maanden, na het verstrijken waarvan de voorgenomen steunmaatregelen tot uitvoering mogen worden gebracht indien geen formele procedure werd ingeleid, op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis heeft gesteld. Deze bepaling legt de Commissie geen op straffe van nietigheid voorgeschreven termijn op, maar maant deze overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur aan om met voortvarendheid tewerk te gaan, en staat de betrokken lidstaat toe om na afloop van de termijn van twee maanden de steunmaatregelen tot uitvoering te brengen, mits de Commissie hiervan eerst in kennis is gesteld (arresten Hof van 11 december 1973, Lorenz, 120/73, Jurispr. blz. 1471, punt 6, en 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 11).

63
Vaststaat dat de Italiaanse autoriteiten de Commissie niet in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de in geding zijnde steun uit te keren. Interveniënte kan niet betogen dat zij de Commissie geen „verlenging” van de termijn heeft toegestaan, daar artikel 6, lid 6, van beschikking nr. 2496/96 niet in een dergelijk mechanisme voorziet. Bovendien heeft de Commissie, die de aanmelding op 25 februari 1999 had ontvangen, de formele procedure weliswaar pas ingeleid op 3 juni 1999, dat wil zeggen drie maanden en negen dagen later, maar gezien de betrokken omstandigheden is deze termijn, in de loop waarvan de Italiaanse autoriteiten de Commissie niet hebben gecontacteerd zoals vereist door genoemde bepaling, niet buitensporig. In ieder geval blijkt niet uit de bewoordingen van artikel 6, lid 6, van beschikking nr. 2496/96 dat een formele procedure die meer dan twee maanden na de aanmelding is ingeleid, om deze reden nietig is.

64
Ferriere stelt bijgevolg ten onrechte dat de bestreden beschikking onwettig is omdat de formele procedure laattijdig is ingeleid.

65
Aangaande de tijd die de Commissie heeft genomen om de bestreden beschikking te geven, bepaalt het in punt 4 hierboven aangehaalde artikel 7, lid 6, van verordening nr. 659/1999, dat van toepassing is op de in geding zijnde steunmaatregel, dat de Commissie er zoveel mogelijk naar dient te streven binnen een termijn van 18 maanden na de inleiding van de procedure een beschikking te geven. Deze termijn kan worden verlengd in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaat.

66
In casu is deze termijn van toepassing op de procedure die is gevolgd op de tweede aanmelding, gedaan op basis van het EG-Verdrag, en niet, zoals verzoekster stelt, op de procedure die is gevolgd op de eerste aanmelding, op basis van het EGKS-Verdrag.

67
Weliswaar betreft de bestreden beschikking de twee verdragen, vermeldt zij de eerste aanmelding, van 25 februari 1999, uit hoofde van het EGKS-Verdrag en beëindigt zij, in artikel 3, de na deze aanmelding ingeleide procedure, maar deze eerste aanmelding is, voor de erin vermelde voornemens tot EGKS-steun, op 25 juli 2000 ingetrokken door de tweede aanmelding. Deze tweede aanmelding, die in de plaats kwam van de eerste, heeft bevestigd dat het litigieuze voornemen tot steun bij de Commissie aanhangig was, en heeft het voornemen ditmaal onder het EG-Verdrag gebracht. Op dit punt hebben de Italiaanse autoriteiten ter terechtzitting uiteengezet welke kwalificatieproblemen zich stellen bij steun aan staalondernemingen zoals verzoekster, die onder beide verdragen werkzaam zijn. Overigens diende de termijn die vanaf het eerste besluit tot inleiding van de formele procedure, op 3 juni 1999 was verstreken, aan beschikking nr. 2496/96 te worden getoetst. Deze laatste stelt geen termijn binnen welke een beschikking na de inleiding van de formele procedure moet zijn gegeven.

68
Bijgevolg dient de duur van genoemde procedure te worden berekend vanaf het besluit tot inleiding van de formele procedure van 14 augustus 2000, dat is gevolgd op de tweede, op het EG-Verdrag gebaseerde aanmelding van het voornemen tot steun, en moet zij worden getoetst aan de voorschriften van verordening nr. 659/1999.

69
Daar de Commissie de bestreden beschikking op 28 maart 2001 heeft gegeven, dat wil zeggen binnen een termijn van zeven maanden en 14 dagen na de inleiding van de formele procedure, is de in punt 65 hierboven vermelde termijn van 18 maanden, die indicatief en verlengbaar is, geëerbiedigd. Verzoekster heeft dus ten onrechte gesteld dat de Commissie de toegestane termijnen voor het geven van de bestreden beschikking heeft overschreden. Zelfs als de datum van het eerste besluit tot inleiding van de formele procedure, 3 juni 1999, in aanmerking zou worden genomen, zou de duur van de procedure hoe dan ook iets minder zijn dan 22 maanden. Dit is geen onredelijke overschrijding van bovenvermelde indicatieve termijn van 18 maanden (arrest Gerecht van 27 november 2003, Regione Siciliana/Commissie, T-190/00, Jurispr. blz. II-0000, punt 139).

70
Evenmin blijkt dat de Commissie haar plicht tot loyale samenwerking met de Italiaanse Republiek niet is nagekomen in de omstandigheden van de onderhavige zaak, die wordt gekenmerkt door de tweeledigheid van de activiteiten van de onderneming en de eenheid van haar boekhouding, door twee opeenvolgende aanmeldingen, eerst op grond van het EGKS-Verdrag en vervolgens op grond van het EG-Verdrag, en door de op de Commissie rustende verplichting om zich te vergewissen van de precieze aard – EGKS of EG – van de begunstigde activiteit. Artikel 3 van de bestreden beschikking, dat een einde maakt aan de procedure die was ingeleid na de in het kader van het EGKS-Verdrag gedane aanmelding, trekt in deze context enkel de noodzakelijke formele conclusie uit de op 3 juni 1999 ingeleide procedure.

71
Blijkens het voorgaande stelt Ferriere ten onrechte dat de Commissie de proceduretermijnen niet heeft nageleefd. Het tweede middel moet bijgevolg worden afgewezen.

Het derde procedurele middel: inbreuk op het recht van verweer

– Argumenten van partijen

72
Ferriere stelt dat de Commissie bij de toepassing van de opeenvolgende kaderregelingen inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, inbreuk heeft gemaakt op het recht van verweer. Na de formele procedure te hebben ingeleid onder de kaderregeling van 1994, heeft zij de bestreden beschikking immers gegeven op basis van de kaderregeling van 2001, zonder de Italiaanse Republiek en de belanghebbenden te hebben aangemaand om hun opmerkingen aangaande de nieuwe kaderregeling te maken.

73
De Commissie betoogt dat bij de procedure tot onderzoek van staatssteun alleen de lidstaat waartoe de beschikkingen zijn gericht, over een recht van verweer beschikt. Verweerster voegt hieraan toe dat verzoekster in kennis is gesteld van de inleiding van de formele onderzoeksprocedures, dat zij tweemaal opmerkingen heeft gemaakt waarmee rekening is gehouden, en dat zij nieuwe opmerkingen had kunnen maken na de bekendmaking van de kaderregeling van 2001. Bovendien heeft de nieuwe kaderregeling de beoordelingscriteria niet wezenlijk gewijzigd.

– Beoordeling door het Gerecht

74
Om te beginnen zij opgemerkt dat het door Ferriere ontwikkelde middel niet moet worden beoordeeld ten aanzien van het recht van verweer, dat inzake staatssteun alleen aan de staten toekomt, maar ten aanzien van het recht waarover de „belanghebbenden” ingevolge artikel 88, lid 2, EG beschikken om opmerkingen in te dienen tijdens de in deze bepaling bedoelde onderzoeksfase (arrest Gerecht van 6 maart 2003, Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie, T-228/99 en T-233/99, Jurispr. blz. II-435, punten 122 tot en met 125).

75
Vaststaat dat de belanghebbenden op het moment van de bekendmaking van de kaderregeling van 2001 reeds hun opmerkingen hadden ingediend in het licht van de kaderregeling van 1994. Uit de kaderregeling van 2001, inzonderheid uit de inleiding ervan, blijkt dat deze in de lijn ligt van de regeling van 1994 en de nieuwe benadering van de Commissie nader bepaalt, rekening houdend met de nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van de concepten, de regelgeving en het beleid inzake de milieubescherming. Zelfs als de Commissie, zoals zij zelf heeft geoordeeld, inderdaad de nieuwe kaderregeling van 2001 mocht toepassen bij het geven van de bestreden beschikking, hetgeen in de punten 134 tot en met 140 van dit arrest zal worden beoordeeld, had zij haar beschikking niet op door de kaderregeling van 2001 ingevoerde nieuwe beginselen mogen baseren zonder de belanghebbenden om hun opmerkingen in dit verband te verzoeken, daar zij anders de procedurele rechten van de belanghebbenden zou hebben miskend.

76
Zoals uit de bestreden beschikking blijkt, heeft de Commissie de steunmaatregel om tweeërlei redenen onverenigbaar verklaard, namelijk omdat de investering hoofdzakelijk om economische redenen was gedaan (punt 31) en de voordelen op milieuvlak slechts marginale gevolgen waren van deze investering (punt 33), en omdat de extra investeringskosten voor het milieu niet konden worden gescheiden (punt 32).

77
Met betrekking tot deze redenen zijn de in de twee kaderregelingen neergelegde beginselen in wezen identiek, hetgeen de Commissie in punt 31 (voetnoot 3) van de bestreden beschikking heeft aangegeven. Zowel de kaderregeling van 2001 als die van 1994 bepalen dat voor steun in aanmerking komen de investeringen die de bescherming van het milieu ten doel hebben (punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994 en punt 36 van die van 2001, respectievelijk aangehaald in de punten 6 en 10 hierboven), waarbij de kaderregeling van 1994 uitdrukkelijk de toekenning uitsluit van steun die ogenschijnlijk bedoeld is voor maatregelen tot bescherming van het milieu, maar die in feite dient ter bevordering van een algemene investering. De twee kaderregelingen bevatten ook dezelfde wijze van berekening van de kosten die in aanmerking komen voor een steunmaatregel (punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994, en punt 37, aangehaald in punt 11 hierboven, van de kaderregeling van 2001).

78
Verzoekster heeft ter terechtzitting betoogd dat de schrapping van bepaalde bijzonderheden in de kaderregeling van 2001 niet zonder gevolgen is voor met name nieuwe installaties, voor welke op grond van de regeling van 1994 immers steun kon worden toegekend wanneer zij een positieve invloed hadden op het milieu. Op dit punt stelt Ferriere in haar geschreven stukken dat aangezien punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994 in geval van nieuwe of vervangende investeringen de kosten uitsluit van de basisinvesteringen die worden gedaan om productiecapaciteit te scheppen of te vervangen zonder aan strengere milieuvoorwaarden te voldoen, dit a contrario betekent dat steun kon worden toegekend voor een nieuwe installatie die een positieve invloed had op het milieu.

79
De opmerkingen van verzoekster hebben in werkelijkheid echter betrekking op de bepaling van de kosten die voor steun „in aanmerking komen” in punt 3.2.1 van de kaderregeling van 1994, welke „uitsluitend de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden” betreffen. De kaderregeling, aangehaald in punt 6 hierboven, preciseerde dat „bij de bouw van een nieuwe of een vervangende installatie, de kosten van de basisinvesteringen die alleen worden gedaan om productiecapaciteit te scheppen of te vervangen zonder aan strengere milieuvoorwaarden te voldoen, niet voor steun in aanmerking [komen]”. De bewoordingen van de kaderregeling van 2001 kunnen dus niet worden beschouwd als een wijziging van de vorige regeling. Ongeacht de vraag of de investering een nieuwe of een oude installatie betreft, komen alleen de extra kosten voor de bescherming van het milieu in aanmerking voor steun. Ofschoon de kaderregeling van 2001 niet even duidelijk is als de regeling van 1994, geldt nog steeds deze voorwaarde om voor steun in aanmerking te komen.

80
De Commissie heeft aan de nieuwe kaderregeling dus geen beginselen en criteria voor beoordeling ontleend die haar analyse van de aangemelde steun zouden hebben gewijzigd. In deze omstandigheden was geen nieuwe raadpleging van de betrokkenen vereist. Verzoekster heeft de gelegenheid gehad om haar – in de punten 13 tot en met 16 van de bestreden beschikking samengevatte – opmerkingen te maken over de in beide kaderregelingen in wezen identieke beginselen en criteria voor beoordeling op grond waarvan de Commissie de steunmaatregel onverenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.

81
Aan de beschikking van de Commissie lagen bijgevolg geen redenen ten grondslag waarover verzoekster haar opmerkingen niet kenbaar heeft kunnen maken. De Commissie heeft de bepalingen van artikel 88, lid 2, EG derhalve niet miskend.

82
Ferriere stelt dus ten onrechte dat inbreuk is gemaakt op het recht van verweer, in casu begrepen als de in artikel 88, lid 2, EG neergelegde procedurele rechten van de „belanghebbenden”. Het derde middel moet derhalve worden afgewezen.

Het vierde procedurele middel: inbreuk op het vertrouwensbeginsel

– Argumenten van partijen

83
Ferriere betoogt dat de Commissie de bescherming uit hoofde van het gewettigd vertrouwen met betrekking tot de procedure heeft miskend. Daar de Commissie noch de Italiaanse autoriteiten noch verzoekster ooit heeft verzocht documenten over te leggen waarin de milieudoelstelling van de investering werd aangetoond, kon zij in haar beschikking immers niet betogen dat haar in dit verband geen enkel document was verstrekt.

84
Volgens de Italiaanse Republiek vormt de aantijging van de Commissie in haar beschikking, dat de milieudoelstelling van investering niet is bewezen, een miskenning van de regels terzake van de bewijslast. Aangezien sprake was van een procedure tot toetsing van de verenigbaarheid met het Verdrag, en niet van een goedkeuringsprocedure, droeg de Commissie de bewijslast.

85
De Commissie stelt dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwensbeginsel en de Italiaanse regering en de onderneming in de besluiten tot inleiding van de formele procedure duidelijk heeft aangemaand om bewijsmateriaal te verstrekken betreffende de milieudoelstelling van de investering.

– Beoordeling door het Gerecht

86
Het middel betreft in de eerste plaats de gegevens waarom de Commissie de belanghebbenden had moeten verzoeken, en in de tweede plaats de bewijsregeling.

87
In de eerste plaats verwijt Ferriere de Commissie dat deze noch haar noch de Italiaanse Republiek heeft verzocht documenten over te leggen betreffende de milieudoelstelling van de investering, en vervolgens in haar beschikking heeft opgemerkt dat haar daaromtrent geen enkel document was verstrekt (punt 30).

88
Het vertrouwensbeginsel, waarop verzoekster zich beroept, brengt mee dat de Commissie bij de afwikkeling van de procedure tot onderzoek van staatssteun rekening houdt met het gewettigd vertrouwen dat kon worden ontleend aan de vermeldingen in het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure (arrest Gerecht van 5 juni 2001, ESF Elbe-Stahlwerke Feralpi/Commissie, T-6/99, Jurispr. blz. II-1523, punt 126), en bijgevolg dat zij de eindbeschikking niet baseert op het ontbreken van elementen waarvan de belanghebbende partijen op basis van die vermeldingen niet konden menen dat zij aan de Commissie dienden te worden verstrekt.

89
Zoals blijkt uit het besluit tot inleiding van de formele procedure van 3 juni 1999, vermeld in punt 20 hierboven, heeft de Commissie daarin aangegeven dat zij betwijfelde of de milieubescherming de hoofddoelstelling van de investering was, dat zij in dit stadium van mening was dat de invloed ervan op het milieu zeer beperkt zou zijn, en dat de gestelde voordelen voor de milieubescherming eerder betrekking leken te hebben op de bescherming van de arbeiders, wat noch onder de staalsteuncode, noch onder de kaderregeling van 1994 viel. De Commissie heeft er eveneens aan herinnerd dat de beslissing om investeringen te doen die wegens de ouderdom van de installaties economisch noodzakelijk waren, geen recht gaf op steun.

90
In het besluit tot inleiding van de formele procedure, van 14 augustus 2000, vermeld in punt 24 hierboven, heeft de Commissie aanwijzingen verstrekt over haar eerste beoordeling van de investering vanuit het oogpunt van milieubescherming. Zij heeft aangegeven dat de Italiaanse autoriteiten niet hadden bewezen dat de aankoop van de walsband hoofdzakelijk de verbetering van het milieu of de arbeidsomstandigheden ten doel had. Zij was veeleer van oordeel dat Ferriere in wezen ernaar had gestreefd haar productiecapaciteit te vervangen of uit te breiden met de aanschaf van een uitrusting met zeer hoge prestaties. In dit stadium van het onderzoek heeft de Commissie geconcludeerd dat de effecten van de investering op de arbeidsomstandigheden en het milieu naar haar oordeel slechts marginale gevolgen van de investering waren.

91
Deze herhaalde aanduidingen waren voldoende duidelijk en nauwkeurig opdat de Italiaanse autoriteiten en verzoekster konden menen dat zij aangemaand waren tot het verstrekken van alle relevante elementen waaruit bleek dat de investering hoofdzakelijk een milieudoelstelling had. De grief van Ferriere dat het gewettigd vertrouwen met betrekking tot de procedurele is geschonden, kan bijgevolg niet worden aanvaard.

92
In de tweede plaats betoogt Ferriere dat de Commissie haar beschikking heeft gebaseerd op vermoedens, zonder over te gaan tot de door haar te verrichten concrete verificatie. De Italiaanse Republiek voegt hieraan toe dat het aan de Commissie stond om te bewijzen dat de doelstelling van de investering niet het milieu was, en dat de beschikking de bewijslast omkeert.

93
Wanneer de Commissie besluit tot inleiding van de formele procedure, staat het aan de lidstaat en aan de potentieel begunstigde om argumenten aan te voeren ten bewijze dat het voornemen tot steun strookt met de krachtens het Verdrag voorziene uitzonderingen, aangezien de formele procedure juist tot doel heeft de Commissie over alle gegevens van de zaak in te lichten (zie in die zin arrest Duitsland/Commissie, reeds aangehaald, punt 13).

94
De Commissie is weliswaar gehouden, haar twijfel over de verenigbaarheid van de steunmaatregel duidelijk te formuleren wanneer zij een formele procedure inleidt, opdat de lidstaat en de belanghebbenden deze zo goed mogelijk kunnen beantwoorden, dit neemt niet weg dat het aan de aanvrager van de steun staat om deze twijfel weg te nemen en aan te tonen dat zijn investering aan de voorwaarde voor toekenning van steun voldoet (zie in die zin arrest Hof van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C-17/99, Jurispr. blz. I-2481, punten 41 en 45 tot en met 49). Het stond dus aan de Italiaanse Republiek en aan Ferriere om aan te tonen dat de in geding zijnde investering in aanmerking kwam voor steun voor milieubescherming, inzonderheid dat deze de milieudoelstelling had die de twee achtereenvolgens van toepassing zijnde kaderregelingen vereisen (zie in die zin arresten Hof van 14 september 1994, Spanje/Commissie, C‑278/92–C‑280/92, Jurispr. blz. I‑4103, punt 49, en 19 september 2002, Spanje/Commissie, C‑113/00, Jurispr. blz. I‑7601, punt 70).

95
Zoals blijkt uit het dossier en inzonderheid uit de bestreden beschikking, heeft de Commissie, die haar twijfels over de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt had meegedeeld en van belanghebbende derden en van de Italiaanse Republiek hun opmerkingen over het aan de orde zijnde voornemen heeft ontvangen, de aan haar ter beoordeling voorgelegde elementen overeenkomstig haar taak nauwkeurig en beargumenteerd onderzocht in de punten 23 tot en met 36 van haar beschikking.

96
Blijkens het voorgaande betoogt Ferriere ten onrechte dat de Commissie tijdens de procedure inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwensbeginsel. Het vierde middel moet dus worden afgewezen.

Het vijfde procedurele middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur

– Argumenten van partijen

97
Ferriere betoogt dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van behoorlijk bestuur. Zij heeft zich vergist bij de vaststelling van de juiste rechtsgrondslag – eerst het EGKS-Verdrag en vervolgens het EG-Verdrag – en ten onrechte een formele procedure ingeleid voor een maatregel ter uitvoering van een goedgekeurde regeling.

98
Volgens de Commissie heeft zij geen inbreuk gemaakt op het beginsel van behoorlijk bestuur. Daar twee opeenvolgende aanmeldingen waren gedaan, eerst op basis van het EGKS-Verdrag en vervolgens op basis van het EG-Verdrag, diende zij voor een staalonderneming die geen gescheiden boekhouding voerde, de steunmaatregel in het licht van beide verdragen te onderzoeken.

– Beoordeling door het Gerecht

99
Zoals blijkt uit het dossier, is Ferriere een staalonderneming die producten vervaardigt die ten dele onder het EGKS-Verdrag en ten dele onder het EG-Verdrag vallen, hebben de Italiaanse autoriteiten de in geding zijnde steunmaatregel eerst op grond van het EGKS-Verdrag aangemeld, hebben de Italiaanse Republiek en Ferriere tijdens de administratieve procedure vervolgens aangegeven dat het wapeningsnet, voor de vervaardiging waarvan de investering in een walsband was gepland, geen EGKS-product maar een EG-product was, en is een nieuwe aanmelding op basis van het EG-Verdrag gedaan. Interveniënte heeft in dit verband ter terechtzitting uiteengezet dat het juiste rechtskader moeilijk te bepalen was in geval van ondernemingen die hun activiteit onder de twee verdragen uitoefenden.

100
Bovendien heeft de Commissie zich er in het geval van een staalonderneming zonder gescheiden boekhouding, zoals Ferriere, terecht van vergewist dat de litigieuze steun niet aan EGKS-activiteiten zou ten goede komen (arrest ESF Elbe-Stahlwerke Feralpi/Commissie, reeds aangehaald, punten 74 en 125).

101
In deze omstandigheden kunnen aan de Commissie geen vermeende procedurele vergissingen worden toegeschreven. Het was immers prima facie onzeker of de investering onder het EGKS-Verdrag of het EG-Verdrag diende te worden gebracht, deze was achtereenvolgens uit hoofde van elk van beide verdragen bij de Commissie aanhangig gemaakt en de Commissie was hoe dan ook gehouden zich ervan te vergewissen dat de steun niet ten goede zou kunnen komen aan andere activiteiten dan die waarvoor zij zou worden toegekend. Dat de Commissie de rechtsgrondslag voor haar beschikking heeft bepaald, kan uiteraard geen schending zijn van het beginsel van behoorlijk bestuur.

102
Vanuit strikt procedureel oogpunt wijst de inleiding van twee formele procedures in casu overigens niet op schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, daar, zoals is aangegeven in het antwoord op het tweede middel (punten 50, 54, en 57 hierboven), deze twee procedures na de aanmeldingen van de Italiaanse autoriteiten rechtmatig zijn ingeleid. Het argument van Ferriere dat het beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden omdat een formele procedure is ingeleid met betrekking tot een maatregel ter uitvoering van een goedgekeurde regeling, behoort bij de vraag ten gronde, te weten of, zoals verzoekster aanvoert, de in geding zijnde steunmaatregel een dergelijke maatregel was, en zal samen met het eerste middel ten gronde (zie punten 116 tot en met 128 van dit arrest) worden onderzocht.

103
Blijkens het voorgaande betoogt Ferriere ten onrechte dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van behoorlijk bestuur. Het vijfde middel moet bijgevolg worden afgewezen.

Het zesde procedurele middel: inbreuk op de motiveringsplicht

– Argumenten van partijen

104
Ferriere stelt dat de Commissie haar beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd door in punt 30 (voetnoot 1) enkel te vermelden dat er voor de in geding zijnde installatie geen specifieke grenswaarden waren voorgeschreven.

105
De Commissie betoogt dat zij geen andere redenen kon inroepen dan dat zij had vastgesteld dat er geen normen waren.

– Beoordeling door het Gerecht

106
Het is vaste rechtspraak dat de motiveringsplicht voorzien in artikel 253 EG een wezenlijk vormvoorschrift is, dat moet worden onderscheiden van de vraag of de motivering gegrond is, welke vraag de rechtmatigheid ten gronde van de bestreden handeling betreft. De motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Bij de toetsing of de motivering voldoet aan de eisen van artikel 253 EG, moet niet alleen worden gelet op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arresten Hof van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punten 15 en 16, en 19 september 2002, Spanje/Commissie, C-114/00, Jurispr. blz. I-7657, punten 62 en 63).

107
Gelet op deze rechtspraak kan niet worden geconcludeerd dat de Commissie in de onderhavige zaak inbreuk heeft gemaakt op de verplichting om de bestreden beschikking voldoende te motiveren.

108
Punt 1 (voetnoot 3) van de bestreden beschikking vermeldt immers artikel 15, lid 1, van regionale wet nr. 47 van 3 juni 1978, zoals gewijzigd, aangehaald in punt 13 hierboven, dat voorziet in de mogelijkheid, steun toe te kennen voor investeringen die zijn gedaan door industriebedrijven die hun procédés of installaties in overeenstemming brengen met de nieuwe wettelijke normen van de sector. Punt 14 van de bestreden beschikking maakt melding van de opmerkingen van verzoekster betreffende het bestaan van verplichte grenswaarden die haar installatie zou eerbiedigen, en in punt 30 (voetnoot 1) wordt in dit verband opgemerkt dat, anders dan de vennootschap aanvoert, voor dit soort installaties geen specifieke grenswaarden zijn voorgeschreven. De reden volgens welke voor de installatie van Ferriere geen bindende normen golden, is duidelijk uiteengezet in een juridisch en feitelijk kader waarvan verzoekster de betekenis kon begrijpen.

109
Ferriere stelt dus ten onrechte dat de bestreden beschikking gebrekkig is gemotiveerd. Het zesde middel moet dan ook worden afgewezen.

110
Gelet op het voorgaande moeten de zes procedurele middelen in hun geheel worden afgewezen.

Ten gronde

111
Ter staving van haar beroep voert Ferriere drie soorten middelen ten gronde aan, in de eerste plaats dat de investering een maatregel is ter uitvoering van een goedgekeurde regeling en geen nieuwe steunmaatregel, in de tweede plaats dat de bestreden beschikking op basis van de kaderregeling van 1994 had moeten worden gegeven en niet op basis van die van 2001, en in de derde plaats dat de investering een milieudoelstelling nastreeft die haar in aanmerking doet komen voor steun ten behoeve van het milieu.

Het eerste middel ten gronde: de investering van Ferriere is een maatregel ter uitvoering van een goedgekeurde regeling, en geen nieuwe steunmaatregel

– Argumenten van partijen

112
Ferriere betoogt dat de investering onder de in 1992 door de Commissie goedgekeurde regionale regeling viel en een loutere maatregel ter uitvoering daarvan was, zodat de Commissie met de bestreden beschikking haar eigen goedkeuringsbeschikking heeft miskend.

113
De Commissie heeft de in 1992 goedgekeurde steunregeling verkeerd uitgelegd, daar de aanpassing aan „wettelijke normen” niet bedoeld is als de aanpassing aan „verplichte milieunormen”, maar kan worden begrepen als de aanpassing aan zuiver indicatieve, en dus niet-bindende, normen. Deze uitlegging strookt met de opzet van de kaderregelingen van 1994 en 2001, die dit aansporende element van steun bevatten. Bovendien bepaalt de kaderregeling van 2001 dat steun kan worden toegekend voor investeringen die zijn gedaan terwijl er geen verplichte normen waren. Daarenboven bestaan er ingevolge nationale of communautaire bepalingen milieunormen betreffende vervuilende emissies of geluidshinder en normen die de verbetering van de arbeidsomstandigheden beogen, en is met deze normen rekening gehouden bij de invoering van de nieuwe installatie van verzoekster.

114
Volgens de Italiaanse Republiek valt de litigieuze steun onder de in 1992 goedgekeurde regeling. Bovendien heeft de Commissie in 1998 de herfinanciering ervan goedgekeurd in bewoordingen die erop wijzen, zoals ook blijkt uit de kaderregelingen van 1994 en 2001, dat steunverlening niet afhankelijk is gesteld van het bestaan van verplichte normen. Bijgevolg heeft de Commissie de goedgekeurde regeling verkeerd uitgelegd.

115
De Commissie betoogt dat de litigieuze steun niet in overeenstemming is met de in 1992 goedgekeurde regeling. Voor het recht op steun stelt deze regeling als voorwaarde dat de betrokken investering de aanpassing aan de nieuwe normen van de sector tot doel heeft. Volgens de Commissie beantwoordden de vroegere installaties van Ferriere aan bestaande normen en houdt de nieuwe installatie geen verband met de inwerkingtreding van nieuwe normen. De door verzoekster aangehaalde normen zijn noch nieuw noch bindend, zo niet zijn zij voor het eerst in de onderhavige procedure ingeroepen. Verweerster voegt hieraan toe dat verbetering van de arbeidsomstandigheden en maatregelen ten gunste van de veiligheid of de hygiëne binnen de fabrieken, geen deel uitmaken van de milieubescherming.

– Beoordeling door het Gerecht

116
Of de litigieuze steunmaatregel een maatregel was ter uitvoering van de in 1992 goedgekeurde regeling dan wel een nieuwe steunmaatregel, is afhankelijk van de uitlegging van de in punt 13 hierboven aangehaalde bepaling tot invoering van die regeling, luidens welke voor steun in aanmerking komen investeringen die tot doel hebben „overeenkomstig de nieuwe wettelijke normen van de sector” bij te dragen tot de verbetering van het milieu of de arbeidsomstandigheden.

117
Luidens de bewoordingen van voormelde bepaling moeten in de sector van bedrijvigheid van de onderneming die steun wenst te ontvangen, normen gelden, moeten deze normen er nieuw ingevoerd zijn en moet de investering, om voor steun in aanmerking te komen, de installatie in overeenstemming brengen met deze normen.

118
Deze uitlegging wordt bevestigd door de omstandigheden waaronder de voorwaarde inzake de aanpassing aan nieuwe normen tijdens de procedure tot onderzoek van het voornemen tot steun is ingevoerd. Blijkens twee brieven van de Commissie aan de permanente vertegenwoordiging van Italië, had de Commissie in de eerste brief, van 21 mei 1992, gevraagd of volgens de geplande bepaling de verlening van steun afhankelijk was van de naleving van nieuwe wettelijke normen, en gaf zij in de tweede brief, van 9 september 1992, ondubbelzinnig te kennen dat „de steunmaatregel het de ondernemingen gemakkelijker [diende] te maken, zich aan te passen aan nieuwe, door de overheid opgelegde verplichtingen inzake de beëindiging van verontreiniging”.

119
Deze regeling is niet gewijzigd, met name niet wat betreft de voorwaarde inzake de aanpassing aan nieuwe normen, toen de Commissie bij brief van 18 september 1998 toestemming heeft gegeven voor de herfinanciering van de in 1992 goedgekeurde regeling. De in deze brief opgenomen samenvatting van de goedgekeurde regeling kan niet worden uitgelegd als een wijziging van die regeling. De Italiaanse Republiek en de Commissie hebben overigens in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht, vermeld in punt 36 hierboven, aangegeven dat de in 1998 ingeleide procedure enkel betrekking had op de herfinanciering van de bestaande regeling, en niet op de inhoud of de draagwijdte ervan.

120
De steunaanvraag die Ferriere op 26 maart 1997 bij de autonome regio Friuli-Venezia Giulia heeft ingediend, vermeldde geen enkele norm aan welke de installatie zou beogen te beantwoorden. Bovendien is in het schrijven van de regio van 15 februari 1999, dat is gevoegd bij de aanmelding van de Italiaanse autoriteiten van 18 februari 1999, vermeld in de punten 53 en 54 hierboven, uitdrukkelijk vermeld dat de onderneming geen verplichte normen of andere verplichtingen rechtens diende na te leven, waaraan was toegevoegd dat de investering, die was gedaan om de resultaten vanuit milieuoogpunt te verbeteren, verder ging dan de communautaire normen. Bovendien hebben de Italiaanse autoriteiten, zoals is vastgesteld in de punten 53 en 54 hierboven, bij de tweede aanmelding niet betoogd dat de aan Ferriere toegekende steun een maatregel ter uitvoering van de goedgekeurde regeling was.

121
Ferriere heeft tijdens de administratieve procedure, in haar schrijven van 13 november 2000, vermeld in punt 25 hierboven, zonder aanduiding van rechtsgrondslag verwezen naar door de van kracht zijnde wetgeving voorgeschreven „grenswaarden”, met de precisering dat deze bovendien de richtsnoeren eerbiedigden van richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257, blz. 26), die in nationaal recht is omgezet bij decreetwet nr. 372 van 4 augustus 1999, dus na haar steunaanvraag en de aanmelding van februari 1999. Deze regelingen, die zelf geen berekeningen van waarden bevatten, geven echter enkel aanbevelingen voor het verstrekken van goedkeuringen met betrekking tot industriële installaties die geen verband houden met het thans in geding zijnde steundossier.

122
In haar verzoekschrift heeft Ferriere ook melding gemaakt van richtlijn 86/188/EEG van de Raad van 12 mei 1986 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan lawaai op het werk (PB L 137, blz. 28), in Italiaans recht omgezet bij decreetwet nr. 277 van 15 augustus 1991, en zij heeft in een voetnoot verwezen naar diverse regelingen van gemeenschapsrecht en nationaal recht waarin grenswaarden zijn opgenomen waaraan haar investering voldoet. Voor het gemeenschapsrecht verwijst verzoekster naar richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 377, blz. 20), gewijzigd bij richtlijn 94/31/EG van de Raad van 27 juni 1994 (PB L 168, blz. 28) en in Italiaans recht omgezet bij decreetwet nr. 22 van 5 februari 1997. Zij vermeldt het nationale recht, te weten decreet nr. 203 van de president van de Republiek van 24 mei 1988 betreffende rook‑ en stofuitstoot in de atmosfeer, wet nr. 447 van 26 oktober 1995 betreffende emissies van geluidshinder buiten industriële installaties, alsmede één van de Italiaanse verordeningen tot uitvoering van deze wet, namelijk uitvoeringsdecreet van de voorzitter van de Raad van ministers nr. 675900 van 14 november 1997.

123
Ferriere heeft echter, los van het feit dat het merendeel van deze voorschriften op de datum van de steunaanvraag, 26 maart 1997, niet nieuw waren, noch in het kader van de administratieve procedure noch in de loop van de onderhavige procedure de normen genoemd die in die bepalingen waren opgenomen en waaraan haar investering de industriële installatie beoogde aan te passen. Nu deze gegevens niet zijn verstrekt en derhalve niet in aanmerking konden worden genomen bij het geven van de bestreden beschikking, kunnen zij niet worden ingeroepen om de wettigheid van deze beschikking ter discussie te stellen (arrest Hof van 10 juli 1986, België/Commissie, 234/84, Jurispr. blz. 2263, punten 11 en 16). Wat bovendien de ingeroepen bepalingen van gemeenschapsrecht betreft, zij in de eerste plaats vermeld dat richtlijn 86/188 tot doel heeft, de voorlichting en de bescherming van en het medisch toezicht op werknemers die aan bepaalde geluidsniveaus worden blootgesteld op hun arbeidsplaatsen, te waarborgen, maar niet bepaalt welke normen de ondernemingen moeten naleven. In de tweede plaats blijkt niet uit het dossier, dat Ferriere gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in richtlijn 91/689 voortbrengt en dus onder de bepalingen van deze richtlijn valt.

124
Derhalve moet worden vastgesteld dat Ferriere noch tijdens de administratieve procedure noch in de onderhavige procedure heeft kunnen aangeven welke, in de sector waarin zij bedrijvig is toepasselijke, nieuwe normen zij met haar investering precies op het oog had. De argumenten die ontleend zijn aan bepalingen van gemeenschapsrecht of nationaal recht welke niet nieuw zijn of geen verband houden met de toekenning van de litigieuze steun, zijn ten dele ontoelaatbaar omdat zij voor het eerst voor de rechter zijn aangevoerd, en ten dele ongegrond omdat zij geen verband houden met de in geding zijnde investering. Er dient dus te worden geconcludeerd dat Ferriere het verband tussen haar investering en nieuwe normen voor haar sector niet heeft aangetoond.

125
Nu verzoekster niet één norm heeft genoemd waaraan zij haar installatie had willen aanpassen, hoeft bijgevolg niet te worden beoordeeld of de in de goedgekeurde steunregeling vermelde normen als dwingende of indicatieve normen moeten worden begrepen, en hoeft evenmin te worden onderzocht of elke norm die na de inbedrijfstelling van de te vervangen installatie in de jaren zeventig is ingevoerd, moet aangemerkt als nieuwe norm, zoals Ferriere betoogt. Evenmin is hier relevant het argument dat de kaderregelingen van 1994 en 2001 in de mogelijkheid voorzien om ook indien er geen verplichte normen zijn of de investering verder gaat dan de na te leven normen, ter aansporing steun toe te kennen. Volgens de bepaling tot invoering van de goedgekeurde regeling moet de investering immers, om voor steun in aanmerking te komen, bedoeld zijn om de installatie aan nieuwe, in de sector van toepassing zijnde, normen aan te passen.

126
Blijkens het voorgaande heeft de Commissie zich terecht op het standpunt gesteld dat de litigieuze steun niet kon worden beschouwd als een maatregel ter uitvoering van de goedgekeurde regeling, maar een nieuwe maatregel was.

127
Hieruit volgt bovendien dat het in punt 102 hierboven vermelde argument van Ferriere, dat de Commissie het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door een formele procedure in te leiden voor een maatregel ter uitvoering van een goedgekeurde regeling, evenmin kan slagen.

128
Het eerste middel ten gronde moet bijgevolg worden afgewezen.

Het tweede middel ten gronde: de bestreden beschikking had op basis van de kaderregeling van 1994 moeten worden gegeven, en niet op basis van die van 2001

– Argumenten van partijen

129
Ferriere betoogt dat haar investering aan de hand van de kaderregeling van 1994 moest worden beoordeeld. De rechtsgrondslag van de bestreden beschikking is onjuist. De steunmaatregel had aan de criteria van de kaderregeling van 1994 moeten worden getoetst en niet aan die van de kaderregeling van 2001. De Commissie heeft op dit punt ook inbreuk gemaakt op het vertrouwensbeginsel.

130
Verzoekster beroept zich op onwettigheid van punt 82 van de kaderregeling van 2001 (aangehaald in punt 12 hierboven) zoals dit is uitgelegd door de Commissie. Volgens Ferriere kon de nieuwe kaderregeling slechts op de reeds aangemelde steunmaatregel worden toegepast voorzover nog geen formele procedure was ingeleid voor deze maatregel.

131
De Italiaanse Republiek voert aan dat de steun moest worden beoordeeld aan de hand van de kaderregeling van 1994, die van kracht was bij de toekenning ervan, op 8 oktober 1998, en niet aan de hand van het recht dat gold toen de bestreden beschikking werd gegeven.

132
De Commissie stelt dat het voornemen tot steun op grond van de kaderregeling van 2001 onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, en dat het evenmin had kunnen worden toegestaan op basis van de kaderregeling van 1994.

133
Verweerster betoogt bovendien dat de exceptie van onwettigheid van punt 82 van de kaderregeling van 2001 niet in het verzoekschrift is opgeworpen en derhalve ingevolge artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet-ontvankelijk is. Haars inziens bepaalt punt 82 hoe dan ook alleen, dat de nieuwe regeling onmiddellijk van toepassing is overeenkomstig de algemene beginselen van de toepassing van de wet in de tijd, hetgeen geenszins een inbreuk is op het vertrouwensbeginsel.

– Beoordeling door het Gerecht

134
De verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van een voornemen tot steun ten behoeve van de milieubescherming moet worden getoetst aan de bepalingen van artikel 6 EG juncto artikel 87 EG en aan de communautaire kaderregelingen die de Commissie tevoren met het oog op een dergelijk onderzoek heeft vastgesteld. De Commissie is immers gebonden aan de kaderregelingen of mededelingen die zij op het gebied van het toezicht op staatssteun vaststelt, voorzover deze niet afwijken van het Verdrag en door de lidstaten zijn aanvaard (arrest Hof van 26 september 2002, Spanje/Commissie, C‑351/98, Jurispr. blz. I‑8031, punt 53). Belanghebbenden kunnen er zich bijgevolg op beroepen en de rechter gaat na of de Commissie bij het geven van de bestreden beschikking de regels heeft nageleefd die zij zichzelf heeft gesteld (arrest Gerecht van 30 januari 2002, Keller en Keller Meccanica/Commissie, T‑35/99, Jurispr. blz. II-261, punten 74 en 77).

135
In casu moet allereerst worden bepaald, welke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu de Commissie bij het geven van haar beschikking diende toe te passen.

136
De uitdrukkelijk in repliek opgeworpen exceptie van onwettigheid is, anders dan de Commissie stelt, niet-ontvankelijk, daar zij de uitwerking is, in de punten 12 tot en met 18 van de repliek, van een in punt 54 van het verzoekschrift stilzwijgend opgeworpen middel (zie in die zin arrest Gerecht van 17 juli 1998, Thai Bicycle/Raad, T-118/96, Jurispr. blz. II-2991, punt 142).

137
Uit de punten 81 en 82 van de kaderregeling van 2001 (zie punt 12 hierboven) volgt dat deze op de datum van haar bekendmaking, op 3 februari 2001, in werking is getreden, en dat de Commissie vanaf dat ogenblik de bepalingen ervan diende toe te passen op alle aangemelde steunvoornemens, ook wanneer deze vóór deze bekendmaking waren aangemeld. Anders dan verzoekster betoogt, zijn aan de onmiddellijke toepassing van de nieuwe kaderregeling geen voorbehouden verbonden en sluit zij derhalve een geval als het onderhavige, waarin een formele procedure is ingeleid, niet uit.

138
In de eerste plaats berusten de aanwijzingen in de punten 81 en 82, die zijn ingegeven door de bepalingen van artikel 254, lid 2, EG inzake de inwerkingtreding van verordeningen en richtlijnen van de Raad en van de Commissie, op het beginsel dat, behoudens afwijking, de handelingen van de instellingen onmiddellijk van toepassing zijn (arresten Hof van 10 juli 1986, Licata/CES, 270/84, Jurispr. blz. 2305, punt 31, en 2 oktober 1997, Saldanha en MTS, C-122/96, Jurispr. blz. 5325, punten 12-14).

139
In de tweede plaats kan het vertrouwensbeginsel in casu niet worden ingeroepen, omdat dit beginsel, evenals het rechtszekerheidsbeginsel, vóór de inwerkingtreding van nieuwe bepalingen verworven rechtsposities betreft (arrest Hof van 15 juli 1993, Grusa Fleisch, C-34/92, Jurispr. blz. 4147, punt 22). Ferriere bevindt zich echter niet in een dergelijke positie, maar in de – voorlopige – positie waarin een lidstaat een nieuw voornemen tot steun bij de Commissie heeft aangemeld met het verzoek om de verenigbaarheid ervan met het gemeenschapsrecht na te gaan en waarbij de steunverlening afhankelijk is van de uitkomst van dit onderzoek. Bovendien kan van aantasting van het gewettigd vertrouwen van verzoekster hoe dan ook geen sprake zijn, daar de twee opeenvolgende kaderregelingen in wezen identiek waren, zoals hiervoor is vastgesteld (zie punt 77 hierboven).

140
De bestreden beschikking is bijgevolg rechtmatig gegeven op basis van de kaderregeling van 2001, die op 3 februari 2001 in werking is getreden.

Het derde middel ten gronde: de investering van Ferriere had een milieudoelstelling die haar in aanmerking deed komen voor steun ten behoeve van het milieu

– Argumenten van partijen

141
Ferriere betoogt dat haar investering in aanmerking kwam voor steun ten behoeve van het milieu. Zij beantwoordt immers aan de in artikel 174 EG genoemde doelstellingen van het milieubeleid van de Gemeenschap en voldoet aan de voorschriften van de communautaire richtlijnen en aanbevelingen. De investering brengt inzonderheid verbeteringen mee op het gebied van de luchtvervuiling, de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, de geluidshinder en de arbeidsomstandigheden, welke laatste twee aspecten in de bepaling tot invoering van de goedgekeurde regeling uitdrukkelijk worden vermeld.

142
Verzoekster stelt ook dat het mogelijk was om de kosten voor de bescherming van het milieu van de totale kosten te scheiden, daar de regio deze heeft geraamd op elf miljard ITL op een investering van twintig miljard.

143
De Commissie heeft geen rekening gehouden met de milieudoelstelling van het voornemen en arbitrair geoordeeld dat de economische doelstelling van de investering overwoog, terwijl het nieuwe procédé juist tot doel had het productiesysteem milieuvriendelijk te maken. Verzoekster preciseert dat, ofschoon het normaal is dat een nieuwe installatie economisch gezien hogere prestaties levert dan een oude, de oude walsband op functioneel en technologisch vlak nog volkomen voldeed en is vervangen door een innovatieve uitrusting ten einde de nadelen van het oude procédé voor het milieu op te heffen.

144
Volgens de Italiaanse Republiek lagen vooral redenen van milieubescherming aan de in geding zijnde investering ten grondslag.

145
De Commissie betoogt dat de steunmaatregel in casu niet gerechtvaardigd was omdat de investering hoe dan ook om andere redenen dan milieubescherming zou zijn gedaan en de vermindering van hinder en vervuiling het noodzakelijke en wezenlijke gevolg is van een onvermijdelijke, overwegend economische en technologische keuze. De extra kosten die verbonden zijn aan het milieuaspect kunnen bovendien niet worden gescheiden. De Commissie voegt hieraan toe dat zo de voor het eerst in repliek overgelegde documenten al toelaatbaar zijn, zij geen invloed kunnen hebben op de rechtmatigheid van de bestreden beschikking, die is gegeven op basis van de elementen waarvan de Commissie tijdens de administratieve procedure in kennis is gesteld.

– Beoordeling door het Gerecht

146
De Commissie heeft de steunmaatregel onverenigbaar verklaard om de in punt 30 van dit arrest aangehaalde redenen, volgens welke de investering, die tot doel had een oude uitrusting door een innovatieve installatie te vervangen, geen verband hield met milieudoelstellingen, maar werd gedaan met een economisch en industrieel oogmerk, zodat geen steun ten behoeve van het milieu kon worden toegekend. Zij heeft bovendien geoordeeld dat de milieuvoordelen inherent waren aan het procédé, waardoor het gedeelte van de kosten dat betrekking had op de bescherming van het milieu niet van de totale investeringskosten kon worden gescheiden (punt 29 en 31-33 van de beschikking).

147
Of in een bepaald geval de communautaire bepalingen betreffende staatssteun ten behoeve van het milieu toepasselijk zijn, is afhankelijk van de doelstelling van de investering waarvoor steun is aangevraagd. Zo vermeldt de kaderregeling van 2001 (punten 36 en 37, aangehaald in de punten 10 en 11 hierboven), die in dit verband identiek is aan de kaderregeling van 1994 (punt 3.2.1, aangehaald in punt 6 hierboven), de investeringen die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen, daarbij preciserend dat alleen de extra investeringskosten voor de bescherming van het milieu voor steun in aanmerking komen. Een investering die met name door economische overwegingen is ingegeven, kan slechts voor steun ten behoeve van het milieu in aanmerking komen indien deze overwegingen op zich de investering in de gekozen vorm onvoldoende rechtvaardigen.

148
Uit het systeem van de kaderregeling van 2001, dat in dit opzicht identiek is aan dat van de kaderregeling van 1994, volgt immers dat niet alle investeringen die een installatie aanpassen aan al dan niet verplichte nationale of communautaire normen, die verder gaan dan deze normen of die worden gedaan zonder enige norm, voor steun in aanmerking komen, maar alleen die welke specifiek op deze milieuverbetering zijn gericht.

149
De Commissie kon het voornemen dus onverenigbaar verklaren met de gemeenschappelijke markt, daar het niet aan dit vereiste voldeed.

150
Dat verzoekster betoogt dat haar investering bijdraagt tot de milieubescherming en dat de bestreden beschikking erkent dat de investering voordelen meebrengt voor het milieu of de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, is bijgevolg van geen belang.

151
Weliswaar kan een voornemen zowel de verhoging van de economische productiviteit als de milieubescherming beogen, maar de vaststelling dat de nieuwe uitrusting minder schadelijk is voor het milieu dan de oude, volstaat niet om te concluderen dat de milieubescherming een doelstelling is. Het kan daarbij immers ook gaan om een louter neveneffect van een gewijzigde technologie om economische redenen of van de vervanging van versleten materiaal. In dit geval kan slechts worden geconcludeerd dat de gesteunde investering gedeeltelijk een milieudoelstelling had, indien komt vast te staan dat dezelfde economische prestatie had kunnen worden bereikt met een uitrusting die minder kostte, maar nadeliger was voor het milieu.

152
De oplossing van het geding hangt dus niet af van de vraag of de investering verbeteringen meebrengt voor het milieu of verder gaat dan de bestaande milieunormen, maar in eerste instantie van de vraag of de investering met het oog op deze verbeteringen is gedaan.

153
Op dit punt betoogt verzoekster dat het nieuwe procédé tot doel had het productiesysteem milieuvriendelijk te maken, zoals uitvoerig is uiteengezet in bijlagen B en C bij haar steunaanvraag van 26 maart 1997. Deze documenten bevestigen dat het nieuwe procédé voor de productie van wapeningsnetten, dat volledig geautomatiseerd is, een technologische vooruitgang betekent, waarbij het lawaai van de installatie wordt beperkt en de stofuitstoot verdwijnt. Zij bevestigen dus het economische en industriële belang van deze installatie, dat voldoende rechtvaardiging vormt voor de beslissing om tot de investering over te gaan.

154
Ferriere voert ook aan dat de vorige installatie nog geheel naar tevredenheid functioneerde op het moment waarop zij besloot haar te vervangen met het oog op de aanschaf van een innovatieve techniek die de nadelen van het oude procédé voor het milieu zou opheffen. In dit verband kunnen de documenten die voor het eerst in repliek zijn overgelegd en die dus niet tijdens de administratieve procedure aan de Commissie zijn meegedeeld, geen invloed hebben op de rechtmatigheid van de bestreden beschikking (zie arrest België/Commissie, reeds aangehaald, punt 16). Overigens blijkt uit deze documenten hooguit dat de onderneming al in de jaren 1993-1994 van plan was om een nieuwe innovatieve installatie aan te schaffen. Dat de nieuwe walsband geen uitbreiding van de productiecapaciteit meebrengt, wat de Commissie lijkt te erkennen in punt 29 van de bestreden beschikking, toont daarenboven niet aan dat de investering een milieudoelstelling had.

155
Tenslotte beschikte Ferriere over een meer dan 25 jaar oude uitrusting, welke zij wenste te vervangen door een nieuwe installatie, die gebruik maakte van een technologisch innovatief procédé met de voordelen van elke moderne uitrusting op milieugebied. Derhalve moet worden vastgesteld dat de investering berust op de beslissing van de onderneming om haar productieapparaat te moderniseren en dat zij hoe dan ook in deze vorm zou zijn gedaan.

156
De Commissie heeft bijgevolg geen beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat niet was aangetoond dat de investering een specifieke milieudoelstelling had. De Commissie heeft terecht geoordeeld dat de voordelen van de investering voor het milieu inherent waren aan deze vernieuwende installatie. Dienaangaande is haar oordeel niet arbitrair. Voor het overige is de analyse van de voordelen van de investering vanuit het oogpunt van de arbeidsomstandigheden niet tegenstrijdig gemotiveerd, zoals verzoekster stelt. Punt 6 van de kaderregeling van 2001 bepaalt immers dat maatregelen die gericht zijn op de veiligheid en de hygiëne niet onder deze regeling vallen.

157
In de tweede plaats wordt in de bestreden beschikking niet alleen vastgesteld dat de investering geen milieudoelstelling had, maar wordt ook vermeld dat de investeringskosten voor de bescherming van het milieu niet van de globale kosten konden worden gescheiden. De bestreden beschikking vermeldt dit niet ten overvloede, daar een milieudoelstelling van de investering zou kunnen worden afgeleid uit het feit dat het gekozen voornemen meer kost dan een ander, hypothetisch, voornemen dat dezelfde economische prestatie in minder gunstige milieuomstandigheden mogelijk maakt.

158
Op dit punt betoogt Ferriere dat het milieuaspect van haar investering overeenstemt met het gedeelte van de totale investeringskosten waarvan de autonome regio Friuli-Venezia Giulia had erkend dat het voor steun in aanmerking kwam, te weten elf miljard ITL (5,68 miljoen EURO).

159
Op de schriftelijke vraag van het Gerecht, vermeld in punt 35 hierboven, om te preciseren aan de hand van welke elementen kon worden geschat dat de extra investeringskosten voor de bescherming van het milieu elf miljard ITL van de twintig miljard aan totale investeringskosten vertegenwoordigden, heeft Ferriere enkel verwezen naar de beoordeling door de regio. Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat moeilijk onderscheid kon worden gemaakt bij een procédé dat op zichzelf bijdraagt tot de milieubescherming, en heeft te kennen gegeven dat de regio de algemene uitgaven had uitgesloten.

160
De in het dossier gevoegde brieven van Ferriere aan de regio, van 26 mei en 26 juni 1998, die de met de investering gemoeide middelen gedetailleerd weergeven, bieden geen antwoord op de gestelde vraag. Het Gerecht kan hieruit evenmin opmaken, op welke berekening de conclusie berust dat bovenvermeld bedrag van elf miljard ITL overeenstemt met de milieukosten van de investering. Ofschoon het begrijpelijk is dat deze kosten moeilijk kunnen worden gescheiden in een geval als het onderhavige, waarin de milieuvoordelen inherent zijn aan het procédé, sluiten de beginselen van de kaderregeling van 2001, die identiek zijn aan die van de kaderregeling van 1994, uit dat de totale investeringskosten voor steun in aanmerking komen en vereisen zij dat de extra kosten voor de verwezenlijking van de milieudoelstelling worden aangeduid.

161
Noch verzoekster noch de Italiaanse Republiek heeft hieromtrent uitleg verschaft. Met name hebben zij niet aangegeven volgens welke methode de autonome regio Friuli-Venezia Giulia heeft bepaald welk bedrag van de investering voor steun in aanmerking kwam.

162
Bijgevolg heeft de Commissie in de bestreden beschikking rechtmatig geoordeeld dat het niet mogelijk was om met betrekking tot de investering de uitgaven die specifiek waren gericht op milieubescherming, te scheiden.

163
De Commissie heeft dus terecht geoordeeld dat de investering van Ferriere niet voor steun ten behoeve van het milieu in aanmerking kwam.

164
Gelet op alle voorgaande overwegingen heeft de Commissie de steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen verklaren. Het verzoek van Ferriere en de Italiaanse Republiek om nietigverklaring van de bestreden beschikking is derhalve ongegrond, zodat de conclusies strekkende tot nietigverklaring van deze beschikking moeten worden afgewezen.


De vordering tot vergoeding van de gestelde schade

Argumenten van partijen

165
Ferriere betoogt dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatigheid van de bestreden beschikking, die de vrijheid van economisch initiatief en het eigendomsrecht aantast, door de inleiding van de formele procedure en door het tijdsverloop waarna deze is afgesloten. Daar zij niet heeft kunnen beschikken over de steun die de regio bereid was toe te kennen, heeft zij een lening moeten aangaan om de investering te financieren en heeft zij het voorgeschoten bedrag niet voor andere doeleinden kunnen aanwenden.

166
Verzoekster vordert een vergoeding ter compensatie van de termijn tijdens welke zij niet over de steun heeft kunnen beschikken. Het bedrag van de vergoeding moet de wettelijke rente en een inflatiecorrectie omvatten, en dient te worden berekend vanaf 26 april 1999, welke datum overeenstemt met het einde van de termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van de aanmelding, op 25 februari 1999, de datum waarop de Commissie de verenigbaarheid van de steunmaatregel had moeten erkennen.

167
Volgens de Commissie is niet voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid. Van de fundamentele rechten behoren theoretisch alleen die ter bescherming van de rechtszekerheid en van het gewettigd vertrouwen tot de regels voor overtreding waarvan de instellingen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Bovendien is in casu in geen geval sprake van een ernstige en kennelijke schending. Ten slotte toont verzoekster niet aan dat de vrijheid van economisch initiatief en het eigendomsrecht zijn aangetast.

168
De Commissie betoogt bovendien dat de gestelde schade noch vaststaand noch bepaalbaar is, daar ondernemingen niet beschikken over een recht om staatssteun te ontvangen, zeker niet op een bepaalde datum. Verweerster voegt hieraan toe dat, gesteld al dat de steunmaatregel onder een goedgekeurde regeling viel, de vertraagde uitkering ervan niet moet worden verweten aan de Commissie, maar aan de Italiaanse autoriteiten, die hebben besloten om de steun aan te melden en vervolgens de uitkering ervan op te schorten. De vordering van vertragingsrente over de schadevergoeding is ongegrond. Aangaande de inflatiecorrectie betoogt de Commissie dat geen schade is aangetoond.

Beoordeling door het Gerecht

169
Met haar schadevordering, ingediend krachtens de artikelen 235 EG en 288 EG, beroept Ferriere zich op niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wegens de haar door de onrechtmatigheid van de bestreden beschikking berokkende schade.

170
Volgens vaste rechtspraak is voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap vereist dat de verzoekende partij de onrechtmatigheid van de aan de betrokken instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen deze gedraging en de gestelde schade bewijst (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16, en arrest Gerecht van 28 november 2002, Scan Office Design/Commissie, T-40/01, Jurispr. blz. II-5043, punt 18). Wanneer aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor aansprakelijkheid behoeven te worden onderzocht (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punten 19 en 81, en arrest Gerecht van 20 februari 2002, Förde-Reederei/Raad en Commissie, T-170/00, Jurispr. blz. II-515, punt 37).

171
Nu niet is voldaan aan de voorwaarde van onrechtmatigheid van de bestreden handeling, de eerste voorwaarde voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG, moet de schadevordering in haar geheel worden afgewezen, zonder dat de overige voorwaarden voor deze aansprakelijkheid behoeven te worden onderzocht, te weten het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen het gedrag van de Commissie en de gestelde schade.

172
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.


Kosten

173
Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Ingevolge artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen hun eigen kosten.

174
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in haar eigen kosten alsook in de kosten van de Commissie worden verwezen.

175
Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zal de Italiaanse Republiek haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)
Het beroep wordt verworpen.

2)
Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

3)
De Italiaanse Republiek zal haar eigen kosten dragen.

Legal

Tiili

Meij

Vilaras

Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 november 2004.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

H. Legal


1
Procestaal: Italiaans.