BESCHIKKING VAN HET HOF (Zevende kamer)

24 maart 2023 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Migrerende werknemers – Werkloosheid – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie – Sociale zekerheid – Artikel 30 – Vaststelling van het recht op werkloosheidsuitkering – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 65, lid 2 – Onderdaan van een lidstaat die in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden in loondienst heeft verricht – Beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk en na het einde van de in dat akkoord vastgestelde overgangsperiode – Recht van deze onderdaan op een werkloosheidsuitkering krachtens de in die lidstaat geldende wetgeving bij terugkeer in die lidstaat”

In zaak C‑30/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo (bestuursrechter in eerste aanleg Veliko Tarnovo, Bulgarije) bij beslissing van 20 december 2021, ingekomen bij het Hof op 12 januari 2022, in de procedure

DV

tegen

Direktor na Teritorialno podelenie na Natsionalnia osiguritelen institut – Veliko Tarnovo,

geeft

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. L. Arastey Sahún, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur) en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door M. Georgieva, T. Mitova en E. Petranova als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door O. Serdula, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en N. Nikolova als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 30 en 31 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7; hierna: „terugtrekkingsakkoord”), ondertekend te Brussel (België) en Londen (Verenigd Koninkrijk) op 24 januari 2020 en in werking getreden op 1 februari 2020, en van artikel 65, lid 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 (PB 2012, L 149, blz. 4) (hierna: „verordening nr. 883/2004”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen DV en de Direktor na Teritorialno podelenie na Natsionalnia osiguritelen institut – Veliko Tarnovo (directeur van de territoriale afdeling van het nationaal instituut voor sociale zekerheid, Veliko Tarnovo, Bulgarije) betreffende diens weigering om DV werkloosheidsuitkering toe te kennen na de beëindiging van haar arbeidsverhouding in het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2021.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Terugtrekkingsakkoord

3

Het terugtrekkingsakkoord is namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie goedgekeurd bij besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 (PB 2020, L 29, blz. 1).

4

De zesde alinea van de preambule van dit akkoord luidt als volgt:

„Erkennend dat het nodig is burgers van de [Europese] Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk [van Groot-Brittannië en Noord-Ierland], alsook hun respectieve familieleden wederzijds bescherming te bieden wanneer zij vóór een in dit akkoord vastgestelde datum een recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend en ervoor te zorgen dat hun rechten uit hoofde van dit akkoord afdwingbaar zijn en gebaseerd zijn op het non-discriminatiebeginsel; eveneens erkennend dat rechten uit hoofde van sociale-verzekeringstijdvakken beschermd moeten worden”.

5

Artikel 7, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord luidt als volgt:

„Voor de toepassing van dit akkoord worden alle verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit akkoord van toepassing zijn geworden, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk en zijn bevoegde autoriteiten omvatten, tenzij het gaat om:

[…]”

6

Artikel 10, lid 1, onder a), van datzelfde akkoord luidt als volgt:

„Onverminderd titel III is dit deel van toepassing op de volgende personen:

a)

burgers van de Unie die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daarna hun verblijf daar voortzetten”.

7

Titel III („Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels”) van het tweede deel van het terugtrekkingsakkoord omvat de artikelen 30 tot en met 36.

8

Artikel 30, leden 1 tot en met 4, van dit akkoord bepaalt:

„1.   Deze titel is van toepassing op de volgende personen:

a)

burgers van de Unie op wie aan het einde van de overgangsperiode de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

[…]

c)

burgers van de Unie die in het Verenigd Koninkrijk wonen en op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

[…]

e)

personen die niet onder de punten a) tot en met d) vallen, maar:

i)

burgers van de Unie zijn die aan het eind van de overgangsperiode in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige verrichten en op wie krachtens titel II van [verordening nr. 883/2004] de wetgeving van een lidstaat van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

[…]

[…]

2.   De in lid 1 bedoelde personen vallen binnen de werkingssfeer zo lang zij zich ononderbroken blijven bevinden in een van de in dat lid genoemde situaties waarbij tegelijkertijd zowel een lidstaat als het Verenigd Koninkrijk betrokken is.

3.   Deze titel is ook van toepassing op personen die niet, of niet langer, onder lid 1, onder a) tot en met e), van dit artikel, maar onder artikel 10 van dit akkoord vallen, alsmede hun familieleden en nabestaanden.

4.   De in lid 3 bedoelde personen vallen binnen de personele werkingssfeer zo lang zij een recht van verblijf in het gastland hebben krachtens artikel 13 van dit akkoord of een recht om te werken in hun land van beroepsactiviteit krachtens artikel 24 of 25 van dit akkoord.”

9

Artikel 31, lid 1, eerste alinea, van het terugtrekkingsakkoord bepaalt het volgende:

„De regels en doelstellingen van artikel 48 VWEU, [verordening nr. 883/2004] en verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad [van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1)] zijn van toepassing op de personen die onder deze titel vallen.”

10

Artikel 32, lid 1, onder a), van datzelfde akkoord bepaalt:

„De volgende regels zijn van toepassing op de hierna genoemde situaties, in de mate die is vastgesteld in dit artikel, voor zover zij betrekking hebben op personen op wie artikel 30 niet of niet langer van toepassing is:

a)

deze titel is van toepassing op de volgende personen waar het gaat om de aanspraak op en de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van verblijf, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die overeenkomstig [verordening nr. 883/2004] uit dergelijke tijdvakken voortvloeien:

i)

burgers van de Unie […] op wie de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk voor het eind van de overgangsperiode van toepassing is geweest, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

[…]

voor de samentelling van tijdvakken wordt overeenkomstig [verordening nr. 883/2004] rekening gehouden met zowel de voor als na het eind van de overgangsperiode voltooide tijdvakken”.

11

Artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord luidt als volgt:

„Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.”

Verordening nr. 883/2004

12

Artikel 1, onder j), van verordening nr. 883/2004 definieert voor de toepassing van deze verordening het begrip „woonplaats” als de plaats waar een persoon pleegt te wonen.

13

Hoofdstuk 6 („Werkloosheidsuitkeringen”) van titel III van deze verordening bevat de artikelen 61 tot en met 65 bis.

14

Artikel 61 van deze verordening heeft als opschrift „Specifieke regels voor de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst” en bepaalt:

„1.   Het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving het verkrijgen, het behoud, het herstel of de duur van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, alsof deze tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld.

Wanneer echter de toepasselijke wetgeving het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden de krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst slechts in aanmerking genomen op voorwaarde dat deze tijdvakken als tijdvakken van verzekering aangemerkt zouden zijn als zij overeenkomstig de toepasselijke wetgeving waren vervuld.

2.   Behoudens in de in artikel 65, lid 5, onder a), bedoelde gevallen, wordt de toepassing van lid 1 afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk, overeenkomstig de wetgeving op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd, het volgende heeft vervuld:

tijdvakken van verzekering, indien deze wetgeving tijdvakken van verzekering vereist;

tijdvakken van werkzaamheden in loondienst, indien deze wetgeving tijdvakken van werkzaamheden in loondienst vereist;

tijdvakken van werkzaamheden anders dan in loondienst, indien deze wetgeving tijdvakken van werkzaamheden anders dan in loondienst vereist.”

15

Artikel 65, leden 2 en 5, van diezelfde verordening luidt als volgt:

„2.   De volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, stelt zich ter beschikking van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont. Onverminderd de toepassing van artikel 64 mag een volledig werkloze zich daarnaast ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht.

[…]

5.   

a)

De in lid 2, eerste en tweede zin, bedoelde werkloze heeft recht op uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst aan die wetgeving onderworpen was. Deze prestaties worden verleend door het orgaan van de woonplaats.

[…]”

Bulgaars recht

16

Artikel 54a, lid 1, van de Kodeks za sotsialno osiguriavane (wetboek inzake sociale zekerheid; DV nr. 77 van 16 september 2021; hierna: „KSO”) bepaalt:

„Personen die gedurende ten minste twaalf van de laatste 18 maanden vóór de beëindiging van de verzekering verplichte verzekeringsbijdragen aan het ‚werkloosheidsfonds’ hebben betaald hebben recht op werkloosheidsuitkeringen wanneer zij:

1.   als werklozen bij het arbeidsbureau zijn ingeschreven, en

2.   geen pensioenrechten in de Republiek Bulgarije of rechten op ouderdomspensioen in een andere staat hebben verworven, en geen verminderd pensioen overeenkomstig artikel 68a of een bedrijfspensioen overeenkomstig artikel 168 ontvangen, en

3.   geen beroepsactiviteit uitoefenen waarvoor krachtens dit wetboek of de wetgeving van een andere staat een verzekeringsplicht geldt, met uitzondering van personen als bedoeld in artikel 114a, lid 1, van de Kodeks na truda [(Bulgaarse arbeidswet)].”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17

DV is Bulgaars staatsburger. Van 1 december 2014 tot en met 29 maart 2021 heeft zij in het Verenigd Koninkrijk bij verschillende werkgevers werkzaamheden in loondienst verricht op het gebied van sociale diensten en de gezondheidszorg.

18

Op 2 april 2021 heeft DV krachtens de KSO een werkloosheidsuitkering aangevraagd in Bulgarije omdat ze werkloos was. Tot staving van haar aanvraag heeft DV bepaalde documenten overgelegd, waaronder een verklaring betreffende de vaststelling van de woonplaats voor de toepassing van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004. Bovendien heeft tussen het Verenigd Koninkrijk en de Republiek Bulgarije een elektronische uitwisseling van informatie plaatsgevonden over de situatie van DV.

19

Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft het Bulgaarse orgaan van de werkloosheidsverzekering die aanvraag afgewezen omdat de tijdvakken van verzekering die DV tot en met 29 maart 2021 in het Verenigd Koninkrijk had vervuld niet werden gevolgd door „Bulgaarse” tijdvakken van verzekering. Volgens voormeld Bulgaars orgaan was artikel 30 van het terugtrekkingsakkoord niet van toepassing, aangezien de grensoverschrijdende situatie waarin DV zich bevond op het einde van de in artikel 126 van dat akkoord bepaalde overgangsperiode (hierna: „overgangsperiode”) – namelijk op 31 december 2020 – door haar terugkeer naar Bulgarije was onderbroken, en er bijgevolg niet langer tegelijkertijd zowel een lidstaat als het Verenigd Koninkrijk bij haar situatie betrokken is. Wat voorts artikel 32 van dit akkoord betreft, dat betrekking heeft op de samentelling van tijdvakken van verzekering die voor en na het einde van de overgangsperiode zijn voltooid, heeft DV in Bulgarije geen beroepsactiviteit uitgeoefend waarvan de beëindiging het mogelijk zou hebben gemaakt te onderzoeken of zij voldeed aan de vereisten van de Bulgaarse wet die het recht op werkloosheidsuitkering regelt.

20

Op 27 september 2021 werd het door DV tegen dat besluit ingestelde administratief beroep verworpen door de verwerende partij in het hoofdgeding. Vervolgens heeft DV tegen dit afwijzende besluit beroep in rechte ingesteld bij de Administrativen sad Veliko Tarnovo (bestuursrechter in eerste aanleg Veliko Tarnovo, Bulgarije), de verwijzende rechter.

21

Volgens die rechter houdt de beoordeling van de rechtmatigheid van dat afwijzende besluit verband met – en hangt zij zelfs af van – het antwoord op de vraag of de in de artikelen 61 tot en met 65 van verordening nr. 883/2004 vermelde regels en de bepalingen van verordening nr. 987/2009 welke die regels concretiseren, van toepassing zijn op de situatie in het hoofdgeding, rekening houdend met artikel 31, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord, of het antwoord op de vraag of artikel 32 van dat akkoord van toepassing is, uitsluitend met het oog op de samentelling van de betrokken tijdvakken.

22

De verwijzende rechter is van oordeel dat de situatie van DV niet overeenkomt met het door verweerder in het hoofdgeding relevant geachte geval bedoeld in artikel 30, lid 1, onder c), van die overeenkomst, maar met het geval bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a), dat van toepassing is op burgers van de Unie die aan het einde van de overgangsperiode onderworpen zijn aan de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

23

Wat de vraag betreft of artikel 31, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord en dus de bepalingen van verordening nr. 883/2004 van toepassing zijn, merkt de verwijzende rechter op dat de situatie van DV volgens verweerder in het hoofdgeding niet valt onder de gevallen bedoeld in artikel 30, lid 1, van dat akkoord, aangezien de toepassing ervan afhankelijk is van artikel 30, lid 2, van het voornoemde akkoord, op grond waarvan de in artikel 30, lid 1, bedoelde personen binnen de werkingssfeer vallen „zolang” zij zich ononderbroken blijven bevinden in een van de daarin genoemde situaties en waarbij tegelijkertijd zowel een lidstaat als het Verenigd Koninkrijk betrokken is. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst van DV in het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2021 heeft echter een einde gemaakt aan de situatie waarin zij verkeerde.

24

In dit verband vraagt de verwijzende rechter zich af of het woord „zolang” aldus moet worden uitgelegd dat de in artikel 30, lid 1, bedoelde personen slechts onder een van de in die bepaling genoemde situaties vallen zolang zij zich in die situatie bevinden, dan wel aldus dat, gelet op de logica van de betrokken bepalingen van het terugtrekkingsakkoord en het daarmee nagestreefde doel, die personen onder die bepaling blijven vallen wanneer zij zich gedurende de gehele overgangsperiode in die situatie bevonden, zodat een wijziging van de situatie na die periode geen invloed heeft op de toepasselijkheid van die bepaling.

25

Subsidiair vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 30, lid 3, van het terugtrekkingsakkoord van toepassing is op het hoofdgeding, aangezien de situatie van DV volgens deze rechter valt onder artikel 10, lid 1, onder a), van dat akkoord, waarnaar voormeld lid 3 verwijst. In dit verband vraagt die rechter zich af of de beperking van artikel 30, lid 4, van het akkoord DV van de toepassing van lid 3 uitsluit, aangezien zij sinds de beëindiging van haar arbeidsverhouding geen verblijfsrecht meer heeft in het Verenigd Koninkrijk, dan wel of deze beperking ziet op het bestaan van een recht van verblijf of het recht om te werken dat na het verstrijken van de overgangsperiode is uitgeoefend, zonder dat het tijdstip waarop dit recht na die periode is geëindigd, relevant is.

26

Tegen deze achtergrond heeft de Administrativen sad Veliko Tarnovo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 30, lid 2, van het [terugtrekkingsakkoord], gelezen in samenhang met artikel 30, lid 1, onder a), ervan, aldus worden uitgelegd dat de in lid 2 bedoelde personen binnen de personele werkingssfeer van artikel 31, lid 1, van het akkoord vallen, indien zij gedurende de gehele overgangsperiode zonder onderbreking onderdaan van een lidstaat waren en op hen tegelijkertijd de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing was, of moet dit aldus worden uitgelegd dat de in artikel 30, lid 1, onder a), van het akkoord bedoelde personen slechts binnen de personele werkingssfeer van artikel 31, lid 1, [van dat akkoord] vallen zolang zij aan het einde van de overgangsperiode en/of na het einde ervan in het Verenigd Koninkrijk werkzaam zijn?

2)

Moet artikel 30, lid 2, van het [terugtrekkingsakkoord], gelezen in samenhang met artikel 30, lid 1, onder c), ervan, aldus worden uitgelegd dat de in lid 2 bedoelde personen binnen de personele werkingssfeer van artikel 31, lid 1, van dit akkoord vallen, wanneer zij gedurende de gehele overgangsperiode als burger van de Europese Unie zonder onderbreking en uitsluitend in het Verenigd Koninkrijk hebben gewoond en op hen tegelijkertijd gedurende de gehele overgangsperiode tot het einde ervan de wetgeving van één enkele lidstaat van toepassing was, of moet dit aldus worden uitgelegd dat de in artikel 30, lid 1, onder c), bedoelde personen niet binnen de personele werkingssfeer van artikel 31, lid 1, [van dat akkoord] vallen wanneer zij na het einde van de overgangsperiode niet langer in het Verenigd Koninkrijk wonen?

3)

Indien uit de uitlegging van artikel 30, lid 2, van [het terugtrekkingsakkoord], gelezen in samenhang met artikel 30, lid 1, onder a) en c), ervan, volgt dat deze bepalingen niet op de feiten van het hoofdgeding van toepassing zijn omdat een burger van de Unie na het einde van de overgangsperiode zijn woonplaats in het Verenigd Koninkrijk heeft opgegeven, moet artikel 30, lid 4, [van dat akkoord], gelezen in samenhang met lid 3, dan aldus worden uitgelegd dat in het gastland verblijvende of in het werkland werkzame personen niet langer onder artikel 31, lid 1, vallen wanneer hun rechtsbetrekking als tewerkgestelde persoon (werknemer) is beëindigd en zij dientengevolge hun verblijfsrecht hebben verloren en na het einde van de overgangsperiode uit het werk- of gastland zijn vertrokken, of moet dit aldus worden uitgelegd dat de beperking van artikel 30, lid 4, [van dat akkoord] betrekking heeft op het recht van verblijf en het recht om te werken die na het einde van de overgangsperiode zijn uitgeoefend, zonder dat het van belang is wanneer de rechten zijn beëindigd voor zover deze na het einde van de overgangsperiode nog bestonden?”

Procedure bij het Hof

27

In de eerste plaats heeft de verwijzende rechter verzocht om de onderhavige prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Ter ondersteuning van zijn verzoek merkt deze rechter op dat DV sinds het einde van haar werkzaamheid in loondienst in het Verenigd Koninkrijk geen inkomen meer ontvangt en dat zij eventueel in die staat werkloosheidsuitkering zal moeten aanvragen binnen de termijn en onder de voorwaarden die zijn neergelegd in de wetgeving van die lidstaat.

28

Bij een beslissing van 25 februari 2022 heeft de president van het Hof, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, dit verzoek afgewezen op grond dat, ten eerste, volgens vaste rechtspraak van het Hof noch het enkele belang van justitiabelen – hoe belangrijk en legitiem ook – bij een zo snel mogelijke vaststelling van de draagwijdte van de rechten die zij aan het Unierecht ontlenen, noch het economisch of sociaal gevoelige karakter van het hoofdgeding brengt met zich mee dat deze zaak binnen korte termijnen moet worden behandeld in de zin van artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering (beschikking van de president van het Hof van 27 februari 2019, M.V. e.a., C‑760/18, niet gepubliceerd, EU:C:2019:170, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en, ten tweede, wat de eventuele noodzaak voor DV om haar werkloosheidsuitkering in het Verenigd Koninkrijk aan te vragen betreft, dat de verwijzende rechter niet had gepreciseerd welke termijn daartoe in de wetgeving van die staat was gesteld en evenmin had uiteengezet waarom DV deze uitkering niet kon aanvragen vooraleer het Hof uitspraak doet op het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing.

29

In de tweede plaats heeft het Hof de verwijzende rechter op 30 september 2022 een verzoek om inlichtingen gezonden teneinde te vernemen wat DV’s staat van woonplaats in de zin van artikel 1, onder j), en artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 was tijdens de periode waarin zij werkzaamheden in loondienst verrichte in het Verenigd Koninkrijk, te weten van 1 december 2014 tot en met 29 maart 2021.

30

Op 11 oktober 2022 heeft de verwijzende rechter op dit verzoek geantwoord dat het Verenigd Koninkrijk gedurende die gehele periode de staat van woonplaats van DV was, zoals bleek uit zowel de elektronische uitwisseling van informatie tussen die staat en de Republiek Bulgarije als uit de door DV overgelegde verklaring betreffende de vaststelling van woonplaats voor de toepassing van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

31

Krachtens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of wanneer over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan.

32

Deze bepaling dient op de onderhavige zaak te worden toegepast.

33

Vooraf zij eraan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof indien nodig niet alleen de hem voorgelegde vraag te herformuleren, maar ook bepalingen van het Unierecht in aanmerking te nemen die door de nationale rechter in zijn vragen niet zijn genoemd (arrest van 12 januari 2023, RegioJet, C‑57/21, EU:C:2023:6, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

In casu hebben de gestelde vragen enkel betrekking op de uitlegging van de artikelen 30 en 31 van het terugtrekkingsakkoord en wordt daarmee beoogd te bepalen of deze artikelen van toepassing zijn op een situatie als die in het hoofdgeding, waarin een persoon die meerdere jaren op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk heeft gewerkt, na afloop van de overgangsperiode naar Bulgarije terugkeert en in die lidstaat aanspraak maakt op werkloosheidsuitkering.

35

In dit verband blijkt uit de zesde alinea van de preambule van het terugtrekkingsakkoord dat het nodig is burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk wederzijds bescherming te bieden wanneer zij vóór een in dat akkoord vastgestelde datum een recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend, in het bijzonder wanneer het gaat om rechten uit hoofde van sociale-verzekeringstijdvakken.

36

Bovendien bepaalt artikel 7, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord dat, voor de toepassing ervan, alle verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van de lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dat akkoord van toepassing zijn geworden, zodanig worden begrepen dat deze – bepaalde uitzonderingen daargelaten – het Verenigd Koninkrijk en zijn bevoegde autoriteiten omvatten.

37

Hieruit volgt dat het terugtrekkingsakkoord niet tot doel heeft om van het Unierecht onafhankelijke rechten in het leven te roepen, maar om de rechten te beschermen die vóór het einde van de overgangsperiode op grond van dat recht zijn uitgeoefend, door de in dat akkoord genoemde bepalingen van dat recht van toepassing te maken op de in het akkoord omschreven situaties, waarbij de onderdanen, de wetgeving of het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk betrokken zijn.

38

Meer in het bijzonder bepaalt artikel 31, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord – dat deel uitmaakt van titel III („Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels”) van het tweede deel van dit akkoord – dat de regels en doelstellingen van met name verordening nr. 883/2004 van toepassing zijn op de personen die onder die titel vallen.

39

Hieruit volgt dat, alvorens te onderzoeken of de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord kunnen worden toegepast op een situatie als die in het hoofdgeding, moet worden vastgesteld of de bepalingen van verordening nr. 883/2004 waarop DV zich beroept, op haar van toepassing zouden zijn geweest ongeacht de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie of het feit dat zij haar werkzaamheden in loondienst in die staat, en niet in een lidstaat van de Unie, had uitgeoefend. Indien dit niet het geval zou zijn, zou er namelijk geen sprake zijn van een door het terugtrekkingsakkoord te beschermen recht dat krachtens deze verordening is verworven voor het tijdvak van de werkzaamheden in loondienst die DV in het Verenigd Koninkrijk heeft uitgeoefend.

40

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing, ten eerste, dat het Bulgaarse orgaan van de werkloosheidsverzekering heeft geweigerd om DV een werkloosheidsuitkering toe te kennen omdat zij – na in het Verenigd Koninkrijk tijdvakken van verzekering te hebben vervuld door de uitoefening van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van deze staat – is teruggekeerd naar Bulgarije, waar zij een dergelijke uitkering heeft aangevraagd zonder op het grondgebied van deze lidstaat een beroepsactiviteit te hebben uitgeoefend of tijdvakken van verzekering te hebben vervuld. Ten tweede is de verwijzende rechter van oordeel dat de rechtmatigheid van dat afwijzende besluit ingevolge artikel 31, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord afhankelijk is van de toepasselijkheid van de artikelen 61 tot en met 65 bis van verordening nr. 883/2004 op dergelijke omstandigheden.

41

In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 61, lid 1, van die verordening met name bepaalt dat het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving het verkrijgen van het recht op werkloosheidsuitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, voor zover nodig rekening houdt met de krachtens de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld. Uit artikel 61, lid 2, blijkt evenwel dat, behoudens in de in artikel 65, lid 5, onder a), van die verordening bedoelde gevallen, de toepassing van artikel 61, lid 1, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk, overeenkomstig de wetgeving op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd, tijdvakken van verzekering heeft vervuld, indien deze wetgeving die tijdvakken vereist.

42

Voor zover uit artikel 54a, lid 1, KSO voortvloeit dat de Bulgaarse wetgeving de verkrijging van het recht op werkloosheidsuitkering afhankelijk stelt van het vervullen van tijdvakken van verzekering en DV bij haar terugkeer naar Bulgarije geen enkel tijdvak van verzekering heeft vervuld, zou zij dus slechts aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkering op grond van verordening nr. 883/2004 door samentelling van de tijdvakken van verzekering die in een andere staat – in casu het Verenigd Koninkrijk – zijn vervuld, indien haar situatie overeenkomt met die bedoeld in artikel 65, lid 5, onder a), van die verordening, gelezen in samenhang met artikel 65, lid 2.

43

In dit verband bepaalt artikel 65, lid 2, eerste volzin, van de genoemde verordening dat een volledig werkloze, die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de lidstaat waar hij woont. Een dergelijke persoon heeft overeenkomstig dat artikel 65, lid 5, onder a), recht op werkloosheidsuitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, alsof hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan die wetgeving onderworpen was. Deze uitkering wordt door het orgaan van de woonplaats verleend.

44

Uit het in de punten 29 en 30 van deze beschikking vermelde antwoord van de verwijzende rechter op het verzoek om informatie, welke rechter in het kader van de in artikel 267 VWEU uitsluitend bevoegd is om de feiten van het bij hem aanhangige geding te beoordelen [zie in die zin arrest van 15 september 2022, Fossil (Gibraltar), C‑705/20, EU:C:2022:680, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak], blijkt evenwel dat DV gedurende het gehele tijdvak waarin zij in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden in loondienst heeft verricht, haar woonplaats in de zin van artikel 1, onder j), en artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 in die staat had, welke in de zin van die laatste bepaling de bevoegde lidstaat was gedurende dat tijdvak. Pas na beëindiging van deze werkzaamheden in loondienst is DV naar Bulgarije teruggekeerd om bij de bevoegde autoriteit van deze lidstaat werkloosheidsuitkering aan te vragen.

45

Bijgevolg moet op de in punt 39 van de onderhavige beschikking gestelde preliminaire vraag worden geantwoord dat artikel 65, lid 2, van verordening nr. 883/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een situatie waarin een persoon aanspraak maakt op werkloosheidsuitkering bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar hij geen tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst heeft vervuld en waarnaar hij terugkeert na afloop van de vervulling van een tijdvak van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst in een andere staat waarin hij zijn woonplaats in de zin van die bepaling gedurende dat hele tijdvak had.

46

Gelet op het antwoord op deze preliminaire vraag, behoeven de vragen van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 65, lid 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012,

 

moet aldus worden uitgelegd dat

 

het niet van toepassing is op een situatie waarin een persoon aanspraak maakt op werkloosheidsuitkering bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar hij geen tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst heeft vervuld en waarnaar hij terugkeert na afloop van de vervulling van een tijdvak van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst in een andere staat waarin hij zijn woonplaats in de zin van die bepaling gedurende dat hele tijdvak had.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.