ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

30 juni 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4, lid 1 – Non-discriminatiebeginsel – Omstandigheid dat de prestaties van een ambtenaar in tijdelijke dienst die in vaste dienst is getreden niet in aanmerking worden genomen voor de consolidatie van zijn rang – Gelijkstelling van deze prestaties met die welke door een ambtenaar in vaste dienst worden verricht – Begrip ‚objectieve redenen’ – Inaanmerkingneming van de diensttijd voor de verkrijging van de status van ambtenaar in vaste dienst – In het nationale recht neergelegde structuur van de verticale loopbaanontwikkeling van ambtenaren in vaste dienst”

In zaak C‑192/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Castilië en Leon, Spanje) bij beslissing van 9 februari 2021, ingekomen bij het Hof op 26 maart 2021, in de procedure

Clemente

tegen

Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública),

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: J. Passer, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur) en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Clemente, vertegenwoordigd door M. Pérez Rodríguez en F. J. Viejo Carnicero, abogados,

de Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública), vertegenwoordigd door D. Vélez Berzosa, letrada,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez de la Rúa Puig als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door E. De Bonis, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Recchia en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen verzoeker in het hoofdgeding, aan wie de verwijzende rechter de fictieve naam „Clemente” heeft gegeven, en de Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública) [autonome regio Castilië en Leon (directoraat-generaal voor ambtenarenzaken), Spanje; hierna: „autonome regio”] over de weigering van de autonome regio om de rang te consolideren die aan verzoeker in het hoofdgeding vóór zijn aanstelling tot ambtenaar in vaste dienst was toegekend als ambtenaar in tijdelijke dienst.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Ingevolge clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst heeft die met name tot doel de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.

4

Volgens clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst, is zij van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

5

Clausule 3 van de raamovereenkomst, met als opschrift: „Definities”, bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.

‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden.

[...]”

6

Clausule 4 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Non-discriminatiebeginsel”, bepaalt in lid 1:

„Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

Spaans recht

7

Artikel 69, lid 1, van Ley 7/2005 de la Función Pública de Castilla y León (wet 7/2005 betreffende de openbare dienst in Castilië en Leon) van 24 mei 2005 (BOE nr. 162 van 8 juli 2005, blz. 24200) bepaalt:

„Ongeacht de post die wordt bezet, heeft een ambtenaar recht op ten minste de functievergoeding die is verbonden aan posten van het niveau dat met zijn rang overeenstemt.”

8

Decreto 17/2018 por el que se regula la consolidación, convalidación y conservación del grado personal (besluit 17/2018 tot regeling van de consolidatie, de erkenning en het behoud van de rang) van 7 juni 2018 (BOCyL nr. 113 van 13 juni 2018; hierna: „besluit 17/2018”), dat volgens artikel 2 van dat besluit van toepassing is op ambtenaren in vaste dienst van de autonome regio, bepaalt in artikel 3:

„1.   Voor de consolidatie van de rang moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a)

de aanstelling in een functie op permanente basis, behalve waar het gaat om de aanvangsrang van de loopbaan;

b)

het daadwerkelijk bekleden van een of meer functies op het desbetreffende niveau.

2.   Aan deze twee voorwaarden moet worden voldaan op de wijze die in de volgende bepalingen wordt beschreven.”

9

Artikel 4 van dit besluit luidt als volgt:

„1.   Voor de consolidatie van zijn rang is vereist dat de betrokkene op definitieve basis een post bekleedt op een niveau dat gelijk is aan of hoger is dan dat van de te consolideren rang.

2.   De loopbaan vangt echter aan in de rang die overeenkomt met het niveau van de aan de ambtenaar toegewezen post nadat hij is geslaagd voor de desbetreffende selectieprocedure, ongeacht de wijze waarop die post wordt bezet, tenzij vrijwillig wordt verzocht om consolidatie in een lagere rang.”

10

Artikel 5, lid 1, van het besluit bepaalt:

„Voor de consolidatie van de rang is de bezetting op voorlopige of definitieve basis van een of meer posten op een niveau dat gelijk is aan of hoger is dan dat van de te consolideren rang vereist gedurende een periode van twee aaneengesloten jaren of gedurende een periode van in totaal drie jaar in geval van onderbreking. Wanneer beide omstandigheden zich voordoen, vindt de consolidatie plaats op de voor de ambtenaar gunstigste datum.”

11

Artikel 6 van dit besluit luidt als volgt:

„1.   De te consolideren rang kan maximaal twee niveaus hoger zijn dan de reeds geconsolideerde rang, maar mag in geen geval hoger zijn dan het niveau van de op definitieve basis verkregen post of dan het scala van niveaus dat overeenkomt met de groep of subgroep van de professionele classificatie waar die post toe behoort.

2.   De duur van de tijdelijke bezetting van een post, ongeacht of het gaat om een detachering of om een voorlopige aanstelling, wordt voor de consolidatie alleen meegeteld indien het niveau van de in tijdelijke dienst bezette post gelijk is aan of hoger is dan dat van de te consolideren rang.

3.   Voor de verkrijging van een nieuwe rang moet een minimumperiode van twee jaar zijn verstreken, te rekenen vanaf de datum waarop de vorige rang werd geconsolideerd.

4.   De perioden waarin posten zijn bezet worden chronologisch berekend en worden voor de consolidatie slechts eenmaal in aanmerking genomen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12

Verzoeker in het hoofdgeding heeft van 28 mei 2001 tot en met 21 januari 2008 als ambtenaar in tijdelijke dienst en op basis van één enkele aanstelling de post van coördinerend dierenarts bezet bij de autonome regio. Overeenkomstig de indeling van de posten van de openbare dienst die van toepassing is op de autonome regio en op grond waarvan alle posten in niveaus worden ingedeeld op een schaal van 1 tot en met 30, werd aan verzoeker in het hoofdgeding voor deze functie rang 24 toegekend.

13

Bij besluit van 7 maart 2006 werden ter bestendiging van tijdelijke dienstverbanden en ter stabilisering van de werkgelegenheid voor personeel in de zorg selectietests om toegang te krijgen tot het hogere kader van de autonome regio aangekondigd. Het ging specifiek om de specialiteit „gezondheid” (dierenartsen). Volgens dat besluit werd de diensttijd die door ambtenaren in tijdelijke dienst is vervuld in functies die deel uitmaken van dat kader, gewaardeerd tegen 0,25 punten voor elke volledige dienstmaand tot een maximum van 40 punten.

14

Verzoeker in het hoofdgeding is voor die selectietests geslaagd. Op 10 november 2015 is hij met ingang van 22 januari 2008 aangesteld in vaste dienst en daarbij ingedeeld in rang 22.

15

Bij brief van 18 maart 2019 heeft verzoeker in het hoofdgeding de autonome regio verzocht om consolidatie van rang 24, op grond dat hij als ambtenaar in tijdelijke dienst een post had bekleed die met die rang overeenstemde.

16

De autonome regio heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat het niet mogelijk is om het niveau van posten die als ambtenaar in tijdelijke dienst zijn bezet, te consolideren en dat er bij de vaste aanstelling van verzoeker in het hoofdgeding sprake is van een lager niveau dan de door verzoeker verlangde rang.

17

Verzoeker in het hoofdgeding heeft zich tot de bevoegde rechter in eerste aanleg gewend, die heeft geoordeeld dat hij slechts recht had op rang 22. Dat is namelijk het niveau van de functie waarin hij als ambtenaar in vaste dienst is aangesteld.

18

De Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Castilië en Leon, Spanje), waarbij hoger beroep tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis is ingesteld, merkt op dat consolidatie van rang 24 ertoe zou leiden dat verzoeker in het hoofdgeding in strijd met de in de artikelen 3 en 4 van besluit 17/2018 neergelegde voorwaarden voor consolidatie wordt bevorderd tot een hogere rang dan de rang die overeenkomt met de functie waarin hij in vaste dienst is aangesteld, namelijk rang 22.

19

Wat de verenigbaarheid met clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst betreft van de weigering van de autonome regio om rang 24 van verzoeker in het hoofdgeding – die overeenstemt met de functie die hij als ambtenaar in tijdelijke dienst vervulde – te consolideren, vraagt de verwijzende rechter zich in de eerste plaats af wat in deze bepaling het begrip „vergelijkbare werknemer in vaste dienst” inhoudt. Dienaangaande merkt hij op dat de situatie van verzoeker in het hoofdgeding, toen hij ambtenaar in tijdelijke dienst was, identiek was aan die van een ambtenaar in vaste dienst in dezelfde functie waar het gaat om de taken, het vereiste diploma, de arbeidsregeling, de arbeidsplaats en de andere arbeidsvoorwaarden, zodat het, wat de consolidatie van verzoekers rang betreft, in beginsel om vergelijkbare werknemers gaat. De verwijzende rechter haalt in dit verband arrest 1592/2018 van 7 november 2018 (ES:TS:2018:3744) aan. Daarin heeft de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje), met name rekening houdend met het arrest van 8 september 2011, Rosado Santana (C‑177/10, EU:C:2011:557), geoordeeld dat, gelet op de vergelijkbaarheid van de situaties tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst, de door ambtenaren in tijdelijke dienst verrichte prestaties in aanmerking kunnen worden genomen voor de consolidatie van de rang.

20

De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat verzoeker in het hoofdgeding niet verlangt dat hem, als ambtenaar in vaste dienst, met terugwerkende kracht tot op de datum van zijn aanstelling als ambtenaar in tijdelijke dienst het recht op consolidatie van rang 24 wordt toegekend, maar wel dat de prestaties die hij eerder als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht, op de datum van zijn aanstelling als ambtenaar in vaste dienst in aanmerking worden genomen voor de consolidatie van rang 24. Voorts herinnert de verwijzende rechter eraan dat een ambtenaar die tijdelijk, met name in geval van detachering, een hogere functie vervult, geen recht heeft op consolidatie van de daarmee overeenkomende rang, maar wel van de rang die overeenkomt met de functie waarin hij in vaste dienst wordt aangesteld. In die omstandigheden twijfelt de verwijzende rechter aan de vergelijkbaarheid van de situaties in het hoofdgeding en vraagt hij zich af of het begrip „vergelijkbare werknemer in vaste dienst” aldus moet worden uitgelegd dat het uitsluitend betrekking heeft op de aard van de relatie met de autonome regio, en dus op de vraag of het om een ambtenaar in vaste dienst of om een ambtenaar in tijdelijke dienst gaat, dan wel of het ook van belang is of de post permanent dan wel tijdelijk door de ambtenaar wordt bezet.

21

In de tweede plaats noemt de verwijzende rechter twee „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst die kunnen rechtvaardigen dat de prestaties die als ambtenaar in tijdelijke dienst zijn verricht, na de aanstelling tot ambtenaar in vaste dienst niet in aanmerking worden genomen voor de consolidatie van de rang van de ambtenaar in vaste dienst. Ten eerste is het zo dat die prestaties in aanmerking worden genomen bij de selectieprocedure om ambtenaar in vaste dienst te worden, zodat het in aanmerking nemen ervan voor de consolidatie van de rang zou leiden tot een dubbele waardering, waardoor personen in de situatie van verzoeker in het hoofdgeding gunstiger zouden worden behandeld dan ambtenaren in vaste dienst die geen ambtenaar in tijdelijke dienst zijn geweest.

22

Ten tweede is voor ambtenaren in vaste dienst de verticale loopbaanontwikkeling en daarmee de verwerving van de te consolideren rangen een lineair proces, hetgeen het gevolg is van de bestuurlijke structuur zelf en tot doel heeft om ambtenaren in vaste dienst te motiveren en hun prestaties te verbeteren. Een ambtenaar in tijdelijke dienst treedt daarentegen niet toe tot een categorie en wordt niet in een groep ingedeeld, aangezien hij wordt aangesteld om, afhankelijk van de behoefte, vacatures in verschillende categorieën en groepen te vervullen en posten niet permanent bezet. Toestaan dat de rang die iemand als ambtenaar in tijdelijke dienst had, wordt geconsolideerd, kan er volgens de verwijzende rechter toe leiden dat er in de verticale loopbaan als ambtenaar in vaste dienst „sprongen worden gemaakt” en „stappen worden overgeslagen”, zonder dat de betreffende ambtenaar aan de andere wettelijke vereisten behoeft te voldoen. Dit verstoort de opzet van de loopbaanontwikkeling.

23

In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat de Tribunal Supremo in het verleden weliswaar heeft geoordeeld dat consolidatie van de rang, gelet op het belang ervan in de structuur van de openbare dienst, slechts mogelijk is indien de functie op permanente basis wordt vervuld, maar dat deze rechterlijke instantie in het in punt 19 van het onderhavige arrest aangehaalde arrest clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst heeft toegepast zonder in ogenschouw te nemen of de functie op permanente basis wordt vervuld. Voorts is de verwijzende rechter van oordeel dat het Hof in de punten 47 en 50 van het arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui (C‑72/18, EU:C:2019:516), betreffende een toelage die gold voor ambtenaren in vaste, maar niet voor ambtenaren in tijdelijke dienst, een onderscheid heeft gemaakt tussen het verschil in behandeling dat uitsluitend is gebaseerd op anciënniteit en het verschil in behandeling dat berust op bevordering naar een hogere rang, waarbij laatstgenoemd verschil in behandeling volgens de lezing van die rechter kan worden gerechtvaardigd door andere factoren dan alleen maar de duur van het dienstverband in de betrokken functie.

24

Daarop heeft de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet het begrip ‚vergelijkbare werknemers in vaste dienst’ in de zin van clausule 4, lid 1, van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat de diensttijd die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft vervuld, in het kader van de consolidatie van zijn rang moet worden gelijkgesteld met de door andere ambtenaren in vaste dienst vervulde diensttijd?

2)

Moet clausule 4, lid 1, van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat i) de omstandigheid dat die diensttijd reeds in aanmerking is genomen toen de betrokkene ambtenaar in vaste dienst is geworden, en ii) de opzet van de in het nationale recht vastgestelde regeling voor verticale loopbaanontwikkeling van ambtenaren objectieve redenen zijn op grond waarvan er met de diensttijd die de ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft vervuld, geen rekening wordt gehouden voor de consolidatie van zijn rang?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

25

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht.

26

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever (beschikking van 22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd, EU:C:2018:207, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

De in de raamovereenkomst opgenomen voorschriften kunnen dus worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan (beschikking van 22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd, EU:C:2018:207, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

In casu staat vast dat verzoeker in het hoofdgeding, als ambtenaar in tijdelijke dienst bij de autonome regio gedurende meer dan zes jaar, werd beschouwd als een „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst.

29

Vervolgens zij eraan herinnerd dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst verbiedt om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

30

In dit verband moet worden opgemerkt dat de raamovereenkomst volgens clausule 2, lid 1, weliswaar van toepassing is op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals die zijn gedefinieerd in clausule 3 van de raamovereenkomst, maar dat het feit dat verzoeker in het hoofdgeding later ambtenaar in vaste dienst is geworden en dus kan worden aangemerkt als werknemer in vaste dienst, hem niet belet zich te beroepen op het in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel, voor zover hij een verschil in behandeling ter discussie wil stellen waar het gaat om het in aanmerking nemen voor de consolidatie van zijn rang van de prestaties die hij als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht, alvorens hij werd aangesteld tot ambtenaar in vaste dienst (zie in die zin arrest van 18 oktober 2012, Valenza e.a.,C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Verder moet erop worden gewezen dat de consolidatie van de rang waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betrekking heeft, een „arbeidsvoorwaarde” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst is, zoals ook de verwijzende rechter aangeeft, en dat het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel onder dit begrip valt, volgens vaste rechtspraak van het Hof juist het dienstverband is, namelijk de arbeidsverhouding die tussen een werknemer en zijn werkgever tot stand is gekomen (arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Ten eerste volgt uit de artikelen 3 tot en met 5 van besluit 17/2018 immers dat voor de consolidatie van de rang twee voorwaarden gelden. Het betreft „de aanstelling in een functie op permanente basis, behalve waar het gaat om de aanvangsrang van de loopbaan” en „het daadwerkelijk bekleden van een of meer functies op het desbetreffende niveau”. Ten tweede wordt met deze consolidatie overeenkomstig artikel 69, lid 1, van wet 7/2005 betreffende de openbare dienst in Castilië en Leon gegarandeerd dat de ambtenaar in vaste dienst recht heeft op de bezoldiging die overeenkomt met zijn geconsolideerde rang, zelfs als hij van functie verandert. Zij is ook een voorwaarde voor de verticale loopbaanontwikkeling van de ambtenaar.

33

Aangezien uit de bewoordingen van de door de verwijzende rechter gestelde vragen blijkt dat ervan wordt uitgegaan dat ambtenaren in tijdelijke dienst minder gunstig worden behandeld dan ambtenaren in vaste dienst waar het gaat om het voor de consolidatie van de rang in aanmerking nemen van de in tijdelijke dienst en in vaste dienst verrichte prestaties, dient derhalve in de eerste plaats te worden nagegaan of die twee categorieën werknemers zich in een vergelijkbare situatie bevinden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst.

34

Om te beoordelen of werknemers hetzelfde of soortgelijk werk in de zin van de raamovereenkomst verrichten, moet overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, lid 1, worden onderzocht of deze werknemers kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden (arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

Het staat weliswaar aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om na te gaan of ambtenaren in vaste dienst zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van ambtenaren in tijdelijke dienst (zie in die zin arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak), maar uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat in casu de situatie van verzoeker in het hoofdgeding als ambtenaar in tijdelijke dienst identiek was aan die waarin hij zich als ambtenaar in vaste dienst bevindt, wat zijn taken als coördinerend dierenarts, het vereiste diploma, de arbeidsplaats en de overige arbeidsvoorwaarden betreft.

36

De verwijzende rechter merkt echter op dat een ambtenaar in vaste dienst die in het kader van een detachering tijdelijk een functie van een hoger niveau vervult dan die waarin hij op permanente basis is aangesteld, niet de rang consolideert die overeenkomt met de functie die hij in het kader van de detachering vervult, maar de rang van de functie waarin hij op permanente basis is aangesteld. Deze rechter vraagt zich dan ook af of de consolidatie door een ambtenaar in vaste dienst van de hogere rang die hij had als ambtenaar in tijdelijke dienst, omgekeerde discriminatie ten nadele van ambtenaren in vaste dienst zou opleveren.

37

Dienaangaande zij benadrukt dat uit de tekst van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst voortvloeit dat het volstaat dat de betrokken werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, opdat die eersten zich op deze clausule kunnen beroepen (arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 31).

38

Verzoeker in het hoofdgeding heeft gedurende meerdere jaren, als ambtenaar in tijdelijke dienst en op basis van één enkele aanstelling, de post van coördinerend dierenarts bij de autonome regio bezet. Op grond van het in de autonome regio geldende systeem voor de indeling van posten werd hij in rang 24 ingedeeld. De situatie van verzoeker in het hoofdgeding moet dus worden vergeleken met die van een ambtenaar in vaste dienst die een dergelijke functie op permanente basis vervult.

39

Onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter in het licht van alle relevante gegevens volgt hieruit dat de situatie van een ambtenaar in tijdelijke dienst, zoals die van verzoeker in het hoofdgeding voordat hij ambtenaar in vaste dienst is geworden, vergelijkbaar is met die van een ambtenaar in vaste dienst die op permanente basis dezelfde functie vervult als die welke door die ambtenaar in tijdelijke dienst werd vervuld.

40

In die omstandigheden moet in de tweede plaats worden nagegaan of er „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst bestaan die het in punt 33 van het onderhavige arrest vermelde verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen.

41

Uit de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat het begrip „objectieve redenen” verlangt dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete factoren, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze factoren kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42

Dit begrip kan daarentegen niet aldus worden begrepen dat een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd kan worden gerechtvaardigd met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (zie in die zin arrest van 8 september 2011, Rosado Santana,C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43

Wanneer als basis de omstandigheid wordt genomen dat het dienstverband van ambtenaren in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is, kan deze omstandigheid als zodanig geen objectieve reden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst vormen (zie in die zin arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44

Wat de eventuele rechtvaardiging voor het in het hoofdgeding geconstateerde verschil in behandeling betreft, vermeldt de verwijzende rechter de verticale loopbaanontwikkeling van ambtenaren in vaste dienst, die lineair is en voortvloeit uit de bestuurlijke structuur zelf.

45

Aangezien de verticale loopbaanontwikkeling en de consolidatie van de rang eigen zijn aan de status van ambtenaar in vaste dienst, zij er in dit verband aan herinnerd dat de lidstaten, gelet op de beoordelingsmarge waarover zij beschikken bij de organisatie van hun overheidsdiensten, in beginsel zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst voorwaarden kunnen verbinden aan de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst en de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren in vaste dienst kunnen bepalen (arrest van 20 juni 2019, Ustariz Aróstegui,C‑72/18, EU:C:2019:516, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46

Richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst staan er dus in beginsel niet aan in de weg dat de consolidatie van de rang alleen geldt voor ambtenaren in vaste dienst, maar de regeling van een lidstaat mag geen algemene en abstracte voorwaarde stellen die uitsluitend betrekking heeft op de omstandigheid dat het dienstverband van ambtenaren in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is, zonder dat er daarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere aard van de verrichte taken en de daaraan inherente kenmerken.

47

Vastgesteld moet echter worden dat uit de in het hoofdgeding toepasselijke nationale regeling – zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing – voortvloeit dat het enkele feit dat een ambtenaar in vaste dienst tijdelijk een functie heeft vervuld die in een hogere rang is ingedeeld dan de functie die hij op permanente basis vervult, hem niet automatisch het recht op consolidatie van die hogere rang verleent.

48

In die omstandigheden zou het toestaan van de consolidatie van de hogere rang die iemand had als ambtenaar in tijdelijke dienst, omgekeerde discriminatie kunnen opleveren ten nadele van ambtenaren in vaste dienst die tijdelijk zijn gedetacheerd naar een functie waar een hogere rang aan is verbonden dan de rang die overeenkomt met de functie waarin zij op permanente basis zijn aangesteld.

49

Voor zover de in het hoofdgeding toepasselijke nationale regeling weliswaar uitsluit dat de rang van een functie die tijdelijk is vervuld automatisch wordt geconsolideerd, maar het mogelijk maakt dat er ter bepaling van de te consolideren rang rekening wordt gehouden met de diensttijd die in een tijdelijke functie is vervuld, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet deze regeling dus op gelijke wijze worden toegepast op personen die een functie tijdelijk hebben vervuld, ongeacht of zij dit deden als ambtenaar in tijdelijke dienst of als ambtenaar in vaste dienst.

50

Voorts is de verwijzende rechter ook van mening dat, aangezien de door verzoeker in het hoofdgeding als ambtenaar in tijdelijke dienst verrichte prestaties in aanmerking zijn genomen tijdens de selectieprocedure om ambtenaar in vaste dienst te worden, de inaanmerkingneming van die prestaties voor de consolidatie van zijn rang erop zou neerkomen dat deze dubbel worden gewaardeerd, waardoor verzoeker in het hoofdgeding een gunstiger behandeling zou krijgen dan andere ambtenaren in vaste dienst.

51

De vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst en het recht van een dergelijke ambtenaar op consolidatie van zijn rang – welke consolidatie, zoals in de punten 31 en 32 van dit arrest is vermeld, een arbeidsvoorwaarde is – zijn echter twee verschillende aspecten van de op ambtenaren in vaste dienst toepasselijke regeling, zodat de omstandigheid dat de prestaties die de betrokkene als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht in aanmerking worden genomen voor de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst of voor de consolidatie van zijn rang, niet kan worden geacht te leiden tot een dubbele waardering van die prestaties, louter met het oog op de consolidatie van zijn rang.

52

Hoewel het volgens de in punt 45 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak legitiem is om voorwaarden te verbinden aan de toegang tot de status van ambtenaar in vaste dienst, kan de vaststelling van dergelijke voorwaarden bijgevolg geen rechtvaardiging vormen voor een verschil in behandeling wat de voorwaarden voor die consolidatie betreft.

53

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht.

Kosten

54

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

Clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, verzet zich tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor de consolidatie van de rang geen rekening wordt gehouden met de prestaties die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft verricht.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.