ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)
7 april 2022 ( *1 )
„Hogere voorziening – Staatssteun – Markt voor elektriciteit die is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen – Nationale wetgeving die beweerdelijk tot gevolg heeft dat een onrechtmatig voordeel wordt toegekend aan elektriciteitsleveranciers – Klacht bij de Europese Commissie – Besluit tot afwijzing zonder dat de formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid – Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EU) 2015/1589 – Artikel 1, onder h) – Begrip ‚belanghebbende partij’ – Niet-ontvankelijkheid”
In zaak C‑429/20 P,
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 11 september 2020,
Solar Ileias Bompaina AE, gevestigd te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door A. Metaxas, dikigoros, en A. Bartosch, Rechtsanwalt,
rekwirante,
andere partij in de procedure:
Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Stromsky en K. Herrmann als gemachtigden,
verweerster in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), waarnemend voor de kamerpresident, P. G. Xuereb en A. Kumin, rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Met haar hogere voorziening verzoekt Solar Ileias Bompaina AE om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 3 juli 2020, Solar Ileias Bompaina/Commissie (T‑143/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:301; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht haar beroep, dat in essentie strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2018) 6777 final van de Commissie van 10 oktober 2018 betreffende steunmaatregel SA.38967 (2014/NN-2 – Griekenland – Nationale exploitatiesteunregeling voor installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken en voor hoogrenderende warmte-krachtkoppeling (hierna: „litigieus besluit”), niet-ontvankelijk heeft verklaard. |
Toepasselijke bepalingen
2 |
Artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU (PB 2015, L 248, blz. 9), bepaalt: „Voor de toepassingen van deze verordening wordt verstaan onder: [...]
|
3 |
In artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 is het volgende bepaald: „Elke belanghebbende kan een klacht indienen om de [Europese] Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een uitvoeringsbepaling als bedoeld in artikel 33 vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde verplichte informatie. [...]” |
Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit
4 |
Solar Ileias Bompaina, een vennootschap naar Grieks recht, is een elektriciteitsproducent die hernieuwbare energiebronnen (hierna: „HEB”) gebruikt en actief is op de elektriciteitsmarkt in Griekenland. |
5 |
Op 31 december 2014 heeft de Helleense Republiek op grond van artikel 108, lid 3, VWEU de Commissie in kennis gesteld van de invoering van een wettelijke regeling inzake exploitatiesteun ten gunste van producenten die hernieuwbare energiebronnen exploiteren (hierna: „HEB-producenten”) en producenten van warmte en elektriciteit uit hoogrenderende warmte-krachtkoppeling (hierna: „WKK-producenten”) krachtens de in april 2014 in werking getreden Nomos 4254/2014, Metra stirixis kai anaptyxis tis ellinikis oikonomias sto plaisio efarmogis tou n. 4046/2012 kai alles diataxeis (wet 4254/2014 betreffende maatregelen ter ondersteuning en ontwikkeling van de Griekse economie in het kader van de tenuitvoerlegging van wet 4046/2012, alsmede andere bepalingen, FEK A’ 85/7.4.2014; hierna: „nieuwe HEB-overeenkomst”). |
6 |
Zoals de Griekse elektriciteitsmarkt vóór en ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe HEB-overeenkomst was georganiseerd, omvatte zij de volgende categorieën marktspelers:
|
7 |
In deze context kregen de HEB-producenten en de WKK-producenten een vaste vergoeding voor de elektriciteit die zij produceerden, in de vorm van feed-in-tarieven. De vergoeding van de leveranciers lag niet vast en was afhankelijk van de marktvoorwaarden. |
8 |
Om de feed-in-tarieven voor de HEB-producenten en de WKK-producenten te financieren, werd een „speciale rekening voor hernieuwbare energiebronnen” (hierna: „HEB-rekening”) ingesteld bij Nomos 2773/1999, Apeleftherosi tis agoras ilektrikis energeias – Rythmisi thematon energeiakis politikis kai loipes diataxeis (wet 2773/1999 inzake de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, regeling van aangelegenheden in verband met het energiebeleid en andere bepalingen, FEK A’ 286/22.12.99). Die speciale rekening werd hoofdzakelijk gefinancierd uit een bijzondere bijdrage ter vermindering van broeikasgassen die de consumenten op elke verbruikte eenheid elektriciteit moesten betalen, en uit extra bronnen, zoals de inkomsten van de marktdeelnemers in de sectoren HEB en WKK. |
9 |
De nieuwe HEB-overeenkomst wijzigde de feed-in-tarieven voor elektriciteit die afkomstig was van HEB-producenten en WKK-producenten. Zo zijn voor bepaalde soorten installaties specifieke technologische plafonds ingevoerd die de maximumhoeveelheid elektriciteit vastleggen waar de HEB-producenten in een bepaald jaar steun voor kunnen krijgen. Het doel van deze plafonds was om de totale steun voor bepaalde HEB-technologieën te beperken. |
10 |
Volgens het toelichtend rapport bij wet 4254/2014 was de nieuwe HEB-overeenkomst bedoeld om het tekort van de speciale HEB-rekening weg te werken en die speciale rekening te bestendigen. In de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet vertoonde deze speciale rekening namelijk tekorten, hetgeen werd verklaard door de combinatie van, enerzijds, een sterke stijging van de ontwikkelingskosten van centrales die hernieuwbare energiebronnen gebruiken en van installaties voor warmte-krachtkoppeling, en, anderzijds, de gelijktijdige daling van de inkomsten als gevolg van de vermindering, wegens de economische crisis, van de eerder aan de consumenten opgelegde bijzondere bijdrage en als gevolg van een daling van de inkomsten uit de verkoop van elektriciteit. |
11 |
Om dit tekort weg te werken, werden bij de nieuwe HEB-overeenkomst ingestelde regeling, ten eerste, de feed-in-tarieven verlaagd die in de contracten voor de verkoop van elektriciteit moesten worden vastgesteld en, ten tweede, kortingen ingevoerd op de totale waarde van de elektriciteit die in 2013 door de HEB-producenten en de WKK-producenten in het net was geïnjecteerd, als tegenwicht voor de eerder aan die producenten toegekende overcompensatie. |
12 |
Op 6 mei 2015 hebben Solar Ileias Bompaina en een andere onderneming op grond van artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 bij de Commissie een klacht ingediend over de maatregelen van de nieuwe HEB-overeenkomst, waarbij zij aanvoerden dat die maatregelen onrechtmatige steun ten gunste van de leveranciers inhielden. Deze klacht werd ingeschreven onder referentienummer SA.41794. |
13 |
Solar Ileias Bompaina stelde in haar klacht dat de leveranciers een selectief voordeel genoten doordat krachtens wet 4254/2014 in het kader van de nieuwe HEB-overeenkomst alleen de HEB-producenten de kosten dragen ter vermindering van het tekort op de speciale HEB-rekening. De leveranciers hebben echter ook bijgedragen tot het tekort op die speciale rekening, aangezien de marktregels en de prijsstelling van elektriciteit hen in staat stellen elektriciteit tegen lagere prijzen in te kopen op de groothandelsmarkt en dergelijke lagere prijzen minder inkomsten voor die speciale rekening opleveren. Met andere woorden, de producenten en de leveranciers bevinden zich in werkelijkheid in een vergelijkbare situatie wat de doelstelling betreft om het tekort op de speciale HEB-rekening weg te werken. Voor zover de leveranciers niet binnen de werkingssfeer van de nieuwe HEB-overeenkomst vallen, is die overeenkomst dus selectief, aangezien de leveranciers niet verplicht zijn bij te dragen tot het wegwerken van het tekort op de speciale HEB-rekening. |
14 |
Op 10 december 2015 heeft de Commissie een tweede klacht ontvangen, ingediend namens producenten van zonne-energie, en op 22 december 2017 een derde klacht namens de Pan-Hellenic Rooftop Photovoltaic Association. |
15 |
Op 10 maart 2016 heeft de Commissie de eerste twee klachten aan de Griekse autoriteiten meegedeeld en verzocht die autoriteiten hun opmerkingen dienaangaande in te dienen. Die opmerkingen zijn ingediend op 27 juli 2016. De derde klacht is niet aan de Griekse autoriteiten toegezonden, aangezien de Commissie had vastgesteld dat de daarin aangekaarte kwesties reeds in de eerste twee klachten waren vervat. |
16 |
Bij het litigieuze besluit heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tegen de bij wet 4254/2014 ingevoerde regeling aangaande de nieuwe HEB-overeenkomst, die voorziet in een aanpassing van de feed-in-tarieven voor HEB-producenten en WKK-producenten. |
17 |
In de punten 111 tot en met 121 van het litigieuze besluit heeft de Commissie de in de klachten geformuleerde aantijgingen onderzocht, waaronder die van Solar Ileias Bompaina, en geconcludeerd dat:
|
18 |
Op 7 december 2018 werd in het Publicatieblad van de Europese Unie een beknopte mededeling van dit besluit bekendgemaakt. |
19 |
Op 18 december 2018 heeft Solar Ileias Bompaina een brief aan de Commissie gericht met de vraag of zij het litigieuze besluit beschouwde als een officiële afwijzing van de klacht in zaak SA.41794, dan wel of die klacht daarentegen nog steeds aanhangig was. |
20 |
Bij brief van 8 februari 2019 antwoordde de Commissie aan rekwirante dat het litigieuze besluit betrekking had op haar klacht en dat zij op basis daarvan die klacht had afgehandeld. |
Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking
21 |
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 2 maart 2019, heeft Solar Ileias Bompaina krachtens artikel 263 VWEU beroep ingesteld, dat met name strekte tot nietigverklaring van de overwegingen 111 tot en met 121 van het litigieuze besluit. |
22 |
Het Gerecht heeft om de in de punten 31 tot en met 48 van de bestreden beschikking uiteengezette redenen geoordeeld dat Solar Ileias Bompaina niet had aangetoond dat zij een „belanghebbende” was in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589, hetgeen de vereiste hoedanigheid is om schending van haar procedurele rechten te kunnen aanvoeren omdat de Commissie, zonder de formele onderzoeksprocedure in te leiden, zich in het litigieuze besluit op het standpunt had gesteld dat bij wet 4254/2014 geen enkele steun aan de leveranciers was verleend. |
23 |
Bijgevolg heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. |
Conclusies van partijen
24 |
Met haar hogere voorziening verzoekt Solar Ileais Bompaina het Hof:
|
25 |
De Commissie verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen en rekwirante te verwijzen in de kosten. |
Hogere voorziening
Argumenten van partijen
26 |
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan, die samen moeten worden onderzocht en waarmee zij in wezen aanvoert dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te weigeren te erkennen dat zij de hoedanigheid van „belanghebbende” had in de zin van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589, aangezien de ontvankelijkheid van haar beroep afhankelijk is van de erkenning dat zij die hoedanigheid heeft. |
27 |
Hoewel rekwirante erkent dat het Gerecht in de bestreden beschikking de inhoud van de door haar bij de Commissie ingediende klacht correct heeft weergegeven en de strekking van haar grieven volledig heeft begrepen, met name aangaande het feit dat alleen de HEB-producenten de financiële last moesten dragen in verband met de wegwerking van het tekort op de speciale HEB-rekening, is zij niettemin van mening dat het Gerecht had moeten erkennen dat zij de hoedanigheid van „belanghebbende” had. Zij is in het bijzonder van mening dat het Gerecht het voorwerp van haar grieven weliswaar correct heeft samengevat in punt 10 van de bestreden beschikking, maar dat het in punt 44 van die beschikking heeft nagelaten daar de vereiste conclusies uit te trekken door geen rekening te houden met het feit dat de leveranciers en de HEB-producenten zich in een vergelijkbare situatie bevinden in het kader van het referentiesysteem van de speciale HEB-rekening en het doel van de nieuwe HEB-overeenkomst, namelijk het tekort van die speciale rekening wegwerken. Voorts betoogt rekwirante dat het Gerecht rekening had moeten houden met het feit dat ook de leveranciers gedeeltelijk verantwoordelijk konden worden gehouden voor het bestaan van dit tekort. |
28 |
Rekwirante betoogt dat indien de leveranciers ook verplicht waren geweest bij te dragen tot het wegwerken van dit tekort, haar vermogenssituatie immers beter zou zijn geweest. Er bestaat een verband tussen enerzijds de vermeende steun die de leveranciers hebben ontvangen door niet te hoeven bijdragen aan het wegwerken van dat tekort, en anderzijds de verlaging van de aan de HEB-producenten zoals rekwirante betaalde feed-in-tarieven, waardoor haar belangen en haar marktpositie zijn aangetast. |
29 |
In dat opzicht heeft het Gerecht bij zijn onderzoek de regels inzake het bewijs van de hoedanigheid van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589 geschonden. |
30 |
In het bijzonder heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat rekwirante, om deze hoedanigheid te verkrijgen, de gevolgen van de gestelde steun op haar marktpositie of op haar economische belangen had moeten aantonen. Zo heeft het Hof volgens rekwirante in het arrest van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex (C‑83/09 P, EU:C:2011:341), de rekwiranten als belanghebbenden aangemerkt, louter op basis van hun argumenten dat niet kon worden uitgesloten dat de in die zaak aan de orde zijnde steun gevolgen heeft gehad voor hun belangen, zonder dat van hen werd geëist dat zij concreet bewijzen dat die mogelijkheid bestond. |
31 |
Volgens rekwirante kan derhalve niet van haar worden verlangd dat zij bewijst wat de concrete gevolgen van de herziening van de feed-in-tarieven voor de HEB-producenten zouden zijn geweest indien de last om het tekort van de speciale HEB-rekening weg te werken tussen deze producenten en de leveranciers zou zijn verdeeld. Het volstaat om vast te stellen dat niet kan worden uitgesloten dat deze feed-in-tarieven gunstiger zouden kunnen zijn geweest voor de HEB-producenten indien ook de leveranciers aan de financiering van de speciale HEB-rekening hadden moeten bijdragen. |
32 |
De Commissie is van mening dat dit betoog ongegrond moet worden verklaard. |
Beoordeling door het Hof
33 |
Vooraf moet eraan worden herinnerd dat artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589 het begrip „belanghebbende” definieert als „een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen”. Opgemerkt zij dat deze bepaling in de plaats is gekomen van artikel 1, onder h), van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1), dat in identieke bewoordingen was geformuleerd. Bijgevolg zijn de in de rechtspraak ontwikkelde beginselen betreffende laatstgenoemde bepaling, waaraan het Gerecht in het bijzonder in punt 31 van de bestreden beschikking heeft herinnerd, van toepassing voor de uitlegging van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589. |
34 |
Volgens deze bepaling moet onder „belanghebbende” met name worden verstaan iedere persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden aangetast, en in het bijzonder de ondernemingen die met de begunstigde van de steun concurreren. Het gaat met andere woorden om een onbepaalde groep adressaten (arrest van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex, C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
35 |
Bijgevolg sluit deze bepaling niet uit dat een onderneming die niet direct met de begunstigde van de steun concurreert, als belanghebbende kan worden aangemerkt, voor zover zij betoogt dat haar belangen door de steunverlening nadelig kunnen worden beïnvloed. Daartoe is het van belang dat deze onderneming rechtens genoegzaam aantoont dat de steun haar situatie concreet dreigt te beïnvloeden (zie in die zin arrest van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex, C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punten 64 en 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De aantasting van de belangen van deze onderneming hoeft dus weliswaar enkel potentieel te zijn, maar het risico van een concrete aantasting van die belangen moet wel rechtens genoegzaam kunnen worden aangetoond.. |
36 |
In casu blijkt uit de feitelijke vaststellingen van het Gerecht in de punten 6 tot en met 8 van de bestreden beschikking, die door rekwirante niet worden betwist, dat de nieuwe HEB-overeenkomst, die door de Griekse wetgever is goedgekeurd, tot gevolg heeft dat de aan rekwirante in haar hoedanigheid van HEB-producent betaalde feed-in-tarieven worden verlaagd. Deze overeenkomst beoogt het tekort op de speciale HEB-rekening, die tot doel heeft de activiteiten van de HEB-producenten te financieren, weg te werken. |
37 |
Volgens rekwirante wordt zij ten onrechte financieel benadeeld doordat de Griekse wetgever heeft verzuimd een bijdrage in te voeren ten laste van de leveranciers, terwijl die volgens rekwirante ten dele verantwoordelijk hadden kunnen worden gehouden voor dit tekort. Rekwirante betoogt immers dat indien de Griekse wetgever de leveranciers had laten bijdragen om dit tekort weg te werken, haar vermogenssituatie gunstiger had kunnen zijn, omdat het dan niet nodig was geweest om de feed-in-tarieven die zij genoot te verlagen. Zij is dus in wezen van mening dat dit verzuim van de Griekse wetgever gevolgen heeft gehad voor haar belangen en dat er dus een verband bestaat tussen de vrijstelling die de leveranciers genieten en de verlaging van deze feed-in-tarieven. |
38 |
Gelet op die feiten heeft het Gerecht de criteria van de in de punten 34 en 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak terecht toegepast door in punt 37 van de bestreden beschikking te preciseren dat rekwirante, om als „belanghebbende” te kunnen worden aangemerkt, had moeten aantonen dat zij in een directe of indirecte concurrentieverhouding stond met de begunstigden van de gestelde steun of had moeten aantonen dat die steun haar situatie concreet dreigde te beïnvloeden. |
39 |
In de punten 39 tot en met 41 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht allereerst vastgesteld dat de leveranciers en de HEB-producenten niet in een concurrentieverhouding stonden, aangezien zij op verschillende niveaus van de elektriciteitsmarkt in Griekenland actief waren. |
40 |
Vervolgens heeft het Gerecht nagegaan of de gestelde steun een concrete invloed op de situatie van rekwirante had kunnen hebben en of zij een dergelijke potentiële invloed rechtens genoegzaam had aangetoond. |
41 |
Dienaangaande blijkt uit de bestreden beschikking dat wet 4254/2014 de eerder aan de HEB-producenten verleende steun slechts heeft verminderd, hetgeen de oplossing was die de Griekse wetgever heeft gekozen om het probleem te verhelpen dat de steunregeling voor de HEB-producenten te duur was geworden en moest worden geherfinancierd. In deze context heeft het Gerecht in punt 44 van de bestreden beschikking vastgesteld dat er weliswaar geen twijfel over bestaat dat wet 4254/2014, die voorziet in verlaagde tarieven voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en is vastgesteld om het tekort van de speciale HEB-rekening te verminderen, gevolgen heeft gehad voor de HEB-producenten, maar dat rekwirante er niettemin niet in was geslaagd aan te tonen dat er een verband bestond tussen de verlaagde tarieven voor hernieuwbare energiebronnen en het feit dat- de elektriciteitsleveranciers geen bijdrage betaalden aan de speciale HEB-rekening, en evenmin dat de vermeende steun aan de elektriciteitsleveranciers haar marktpositie of belangen kon hebben aangetast. In het bijzonder heeft rekwirante niet uitgelegd hoe de zogenaamde vrijstelling van de elektriciteitsleveranciers bij wet 4254/2014 van invloed kon zijn op de vaststelling van de nieuwe feed-in-tarieven en de kortingen voor de HEB-producenten, aangezien de aldus doorgevoerde aanpassingen hoofdzakelijk bedoeld waren om een tegenwicht te bieden voor de overcompensatie die eerder aan die producenten was toegekend. |
42 |
Ten slotte heeft het Gerecht, in het bijzonder gelet op deze laatste feitelijke beoordelingen, in punt 48 van de bestreden beschikking geoordeeld dat rekwirante niet had aangetoond dat zij de hoedanigheid van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589 had. |
43 |
Aangezien het Gerecht aldus de in de relevante rechtspraak geformuleerde criteria, die in de punten 34 en 35 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, juist heeft toegepast, kan het Gerecht geen onjuiste rechtsopvatting worden verweten. Gelet op de feitelijke overwegingen in kwestie, die overigens tot de uitsluitende bevoegdheid van het Gerecht behoren, is het relevante criterium waarmee het rekening moest houden, het bestaan van een rechtens genoegzaam aangetoond potentieel causaal verband tussen de gestelde steun en de concrete aantasting van de belangen of de marktpositie van de betrokken onderneming. De vraag of een andere categorie marktdeelnemers eventueel heeft kunnen bijdragen tot het ontstaan van het tekort voor bovengenoemde steunregeling, is daarentegen niet relevant. Ook het feit dat de HEB-producenten en de leveranciers zich mogelijkerwijs in een vergelijkbare situatie bevinden, gelet op de doelstelling om het tekort van de speciale HEB-rekening te verminderen, is niet relevant voor de beoordeling van de hoedanigheid van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589. |
44 |
Bijgevolg heeft het Gerecht geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te weigeren te erkennen dat rekwirante de hoedanigheid van „belanghebbende” had in de zin van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589 en door haar beroep derhalve niet-ontvankelijk te verklaren. |
45 |
Aangezien de twee ter ondersteuning van de hogere voorziening aangevoerde middelen ongegrond zijn, moet deze in haar geheel worden afgewezen. |
Kosten
46 |
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten voor zover dit is gevorderd. |
47 |
Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie. |
Het Hof (Zevende kamer) verklaart: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.