ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

28 mei 2020 ( *1 )

„Hogere voorziening – Artikel 73, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Beschikking van het Gerecht waarbij een beroep kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het ontbreken van een handgeschreven handtekening – Verzoekschrift in papieren vorm waarop een gewaarmerkte elektronische handtekening is gedrukt”

In zaak C‑309/19 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 15 april 2019,

Asociación de fabricantes de morcilla de Burgos, gevestigd te Villarcayo (Spanje), vertegenwoordigd door J. Azcárate Olano en E. Almarza Nantes, abogados,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre en I. Naglis als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Met haar hogere voorziening verzoekt de Asociación de fabricantes de morcilla de Burgos (vereniging van fabrikanten van bloedworst te Burgos, Spanje) om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 14 februari 2019, Asociación de fabricantes de morcilla de Burgos/Commissie (T‑709/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:107; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht haar beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2018/1214 van de Commissie van 29 augustus 2018 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [„Morcilla de Burgos” (BGA)] (PB 2018, L 224, blz. 3; hierna: „litigieuze verordening”) kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

2

Bij een per telefax op 28 november 2018 ter griffie van het Gerecht ingekomen verzoekschrift heeft rekwirante beroep tot nietigverklaring van de litigieuze verordening ingesteld en heeft zij twee aanvullende verzoeken ingediend.

3

Aangezien deze verordening op 5 september 2018 in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, is de termijn om hiertegen beroep in te stellen verstreken op 29 november 2018.

4

Op 29 november 2018 is een versie van het verzoekschrift in papieren vorm, door meerdere personen ondertekend, ter griffie van het Gerecht ingekomen.

5

In toepassing van artikel 126 van zijn Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht besloten bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten en heeft het dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

6

In de punten 10 en 12 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht er allereerst aan herinnerd dat volgens artikel 73, lid 1, van zijn Reglement voor de procesvoering, in de op het geding toepasselijke versie, „[h]et origineel in papieren vorm van een processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij”, en dat de niet-inachtneming van deze regel overeenkomstig de rechtspraak van het Hof niet kan worden hersteld. Vervolgens heeft het in punt 15 van die beschikking opgemerkt dat de papieren versie van het verzoekschrift, die het hoofddeel van het beroep alsmede de aanvullende verzoeken bevatte, als één enkel processtuk moest worden beschouwd. Ten slotte heeft het Gerecht in de punten 16 en 17 van die beschikking, gelezen in samenhang met punt 6 ervan, geoordeeld dat aangezien de op dit processtuk geplaatste handtekeningen waren gescand en dus niet handgeschreven waren, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en niet aan de Europese Commissie hoefde te worden betekend.

Conclusies van partijen voor het Hof

7

Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof:

de hogere voorziening ontvankelijk te verklaren;

de bestreden beschikking in haar geheel te vernietigen;

het bij het Gerecht ingestelde beroep ontvankelijk te verklaren en de litigieuze verordening nietig te verklaren, en

de Commissie in de kosten te verwijzen.

8

De Commissie verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen en rekwirante in de kosten te verwijzen.

Hogere voorziening

9

Met haar enige middel voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de bestreden beschikking te oordelen dat de vereisten van artikel 73 van zijn Reglement voor de procesvoering, zoals uitgelegd in de rechtspraak, waren geschonden. Zij betoogt in wezen dat deze onjuiste rechtsopvatting berust op een onjuiste opvatting van de feiten door het Gerecht, aangezien dit ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoekschrift gescande handtekeningen bevatte, terwijl deze handtekeningen in werkelijkheid gekwalificeerde elektronische handtekeningen waren, die moesten worden gelijkgesteld met een ondertekening in de zin van dat artikel.

10

Er zij aan herinnerd dat de hogere voorziening overeenkomstig artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, beperkt is tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsook om de bewijsstukken te beoordelen. De beoordeling van deze feiten en deze bewijsstukken levert dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in hogere voorziening (arrest van 13 november 2019, Outsource Professional Services/EUIPO, C‑528/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:961, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

11

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat een dergelijke onjuiste opvatting duidelijk moet blijken uit de dossierstukken, zonder dat een nieuwe beoordeling van de feiten en het bewijs noodzakelijk is, en dat het aan de rekwirant staat om precies aan te geven welke elementen door het Gerecht onjuist zijn opgevat en om het bewijs te leveren van de analysefouten die het Gerecht volgens hem tot die onjuiste opvatting hebben gebracht (zie met name arrest van 13 november 2019, Outsource Professional Services/EUIPO, C‑528/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:961, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

12

In casu moet worden vastgesteld dat op de laatste bladzijde van het origineel van het gedinginleidende verzoekschrift een handgeschreven lijkende handtekening van beide ondertekenende advocaten staat, samen met de gedrukte vermelding „digitaal ondertekend namens [naam van elke advocaat]”, een identificatiecode die is gekoppeld aan de naam van elke ondertekenende advocaat, en de datum en het tijdstip waarop de gekwalificeerde elektronische handtekeningen zijn gebruikt. Bovendien bevatten ook de bladzijden 25 en 26 van hetzelfde origineel een handgeschreven lijkende handtekening van elk van de advocaten van de rekwirante.

13

Wat in de eerste plaats de handgeschreven lijkende handtekeningen op de bladzijden 25 en 26 en op de laatste bladzijde van het verzoekschrift betreft, blijkt uit een fysiek onderzoek van het origineel van het verzoekschrift dat het gaat om gescande afbeeldingen van handgeschreven handtekeningen, hetgeen rekwirante niet betwist.

14

Wat in de tweede plaats de vermeende gekwalificeerde elektronische handtekeningen op de laatste bladzijde van het verzoekschrift betreft, moet worden vastgesteld dat, los van het feit dat de advocaten van de rekwirante nationale certificaten bezitten die hen toelaten dergelijke handtekeningen te gebruiken, het origineel van het verzoekschrift in papieren vorm en niet in elektronisch formaat is opgesteld, zodat de gegevens betreffende deze handtekeningen, hoewel zij de woorden „digitaal ondertekend” bevatten, niet als elektronisch van aard kunnen worden beschouwd, maar moeten worden gezien als louter gedrukte vermeldingen, net als alle andere gedrukte elementen van het verzoekschrift.

15

In de derde plaats bevat het origineel in papieren vorm van het verzoekschrift, anders dan rekwirante stelt, geen gekwalificeerde elektronische handtekeningen. Het is hooguit een afdruk op papier van een elektronisch document dat de elektronische handtekening van elke advocaat van rekwirante bevat.

16

Uit de drie voorgaande punten van het onderhavige arrest blijkt dat het Gerecht, om op basis van artikel 73, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, in de versie die op de onderhavige zaak van toepassing is, na te gaan of het origineel van het verzoekschrift handgeschreven handtekeningen bevatte, enkel rekening kon houden met de handgeschreven lijkende handtekeningen op de bladzijden 25 en 26 en op de laatste bladzijde van het papieren origineel van het verzoekschrift, die – zoals blijkt uit punt 13 van het onderhavige arrest – gescande handtekeningen zijn. Onder deze omstandigheden kan het Gerecht niet worden verweten dat het de feiten onjuist heeft opgevat door in punt 6 van de bestreden beschikking te oordelen dat het verzoekschrift geen handgeschreven handtekeningen van de vertegenwoordigers van rekwirante bevatte, maar enkel gescande handtekeningen.

17

Aangezien het origineel van het verzoekschrift geen gekwalificeerde elektronische handtekeningen kan bevatten, hoeft het argument van rekwirante dat is gebaseerd op de gelijkstelling van dergelijke handtekeningen met handgeschreven handtekeningen, niet te worden onderzocht.

18

Aangezien alle handtekeningen op het origineel in papieren vorm van het verzoekschrift dus als gescande handtekeningen moeten worden aangemerkt en rekwirante de juistheid van de redenering van het Gerecht in de punten 10 tot en met 16 van de bestreden beschikking ten aanzien van dergelijke handtekeningen niet betwist, moet de grief van rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten gevolge van een onjuiste opvatting van de feiten, worden afgewezen.

19

Wat om te beginnen de grief van rekwirante betreft dat haar advocaten zich bij de neerlegging van het verzoekschrift hebben gehouden aan de instructies die de griffie van het Gerecht hun telefonisch zou hebben gegeven, kan bovendien worden volstaan met de vaststelling dat rekwirante niet aanvoert dat de griffie haar advocaten opdracht heeft gegeven om een papieren origineel in drievoud met uitsluitend gescande handtekeningen en de afdruk van gekwalificeerde elektronische handtekeningen toe te zenden en dat de griffie hen hierdoor heeft misleid.

20

Wat vervolgens de grief betreft dat het vereiste van de handgeschreven handtekening na de inwerkingtreding van een nieuwe versie van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is opgeheven met ingang van 1 december 2018, dus slechts twee dagen na het verstrijken van de termijn voor het instellen van het beroep, volstaat het vast te stellen dat rekwirante niet betwist dat de toepasselijke versie van dat Reglement voor de procesvoering wel degelijk die van vóór 1 december 2018 was.

21

Ten slotte moet, voor zover rekwirante zich beroept op het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, opgemerkt worden dat, afgezien van het feit dat het onderhavige geding geen strafzaak is, de door het Gerecht in de bestreden beschikking uitgesproken niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift ten aanzien van rekwirante geen vastgestelde „sanctie” vormt, maar het loutere gevolg is van het feit dat rekwirante een in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht neergelegde procedureregel niet in acht heeft genomen.

22

Gelet op een en ander moet het enige middel van rekwirante, en bijgevolg ook de hogere voorziening, worden afgewezen.

Kosten

23

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

24

Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

De Asociación de fabricantes de morcilla de Burgos wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.